19.09.2013 Views

Op zoek naar de betekenis van wonen 1 - Steunpunt wonen

Op zoek naar de betekenis van wonen 1 - Steunpunt wonen

Op zoek naar de betekenis van wonen 1 - Steunpunt wonen

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Rapport<br />

OP ZOEK NAAR DE<br />

BETEKENIS VAN WONEN<br />

Een verkennend literatuuron<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong><br />

Bart Claessens, Elias Vlerick<br />

& Pascal De Decker<br />

INWE – Hogeschool Gent<br />

Januari 2009<br />

1


DEEL I: INLEIDING<br />

1. DE BETEKENIS VAN WONEN ............................................................. 7<br />

1.1. ALGEMEEN........................................................................................ 7<br />

1.2. PROBLEEMSTELLING ........................................................................... 7<br />

1.3. OM MEE TE NEMEN ........................... 11ERROR! BOOKMARK NOT DEFINED.<br />

1.4. OPBOUW RAPPORT EN DOELSTELLING ................................................... 14<br />

DEEL II: WONEN ALS BASISBEHOEFTE EN DE BELEIDSCONTEXT<br />

2. WONEN ALS BASISBEHOEFTE ........................................................ 18<br />

2.1. WAT IS EEN WOONBEHOEFTE? ............................................................ 18<br />

2.2. BENADERINGEN VAN (WOON)BEHOEFTEN .............................................. 20<br />

2.3. DE RELATIE TUSSEN WOONWENSEN EN BEHOEFTEN ................................ 25<br />

2.4. BELANG VAN EEN VISIE OP BEHOEFTEN VOOR WOONONDERZOEK ............... 28<br />

2.5. EEN CATEGORISERING VAN DE MENSELIJKE BEHOEFTEN .......................... 30<br />

2.6. CONCLUSIE ..................................................................................... 35<br />

3. DE BELEIDSCONTEXT .................................................................... 37<br />

3.1. DE BELEIDSVISIE ............................................................................. 37<br />

3.2. INGREPEN HEBBEN NIET HET GEWENSTE EFFECT .................................... 38<br />

3.3. VISIE OP SOCIALE GROEPEN EN WOONVOORKEUREN SCHIET TEKORT .......... 39<br />

3.4. CONCLUSIE ..................................................................................... 41<br />

DEEL III: VAN FEITEN NAAR BETEKENIS<br />

4. KENNISVERWERVING IN DE SOCIALE WETENSCHAP EN ONDERZOEK<br />

NAAR DE ‘BETEKENIS’ VAN WONEN ............................................... 44<br />

4.1. HET POSITIVISME ALS FILOSOFISCHE VOORONDERSTELLING IN HET<br />

WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK .................................................................. 45<br />

4.1.1. Het logisch positivisme ........................................................... 46<br />

4.1.2. I<strong>de</strong>ologische en politieke implicaties <strong>van</strong> het positivisme ......... 47<br />

4.1.3. Positivisme in <strong>de</strong> sociologie ..................................................... 47<br />

4.2. BESTAAN ER WEL ‘OBJECTIEVE’ FEITEN? KUHN: PARADIGMA EN NORMALE<br />

WETENSCHAP ............................................................................................ 49<br />

4.3. WOONONDERZOEK ALS DISCIPLINE? ..................................................... 51<br />

4.4. CONCLUSIE ..................................................................................... 53<br />

DEEL IV: EEN NIEUWE BENADERING<br />

5. PARADIGMA’S EN CONCEPTUELE KADERS MET BETREKKING TOT<br />

WONEN.. ...................................................................................... 55<br />

5.1. HET KLASSIEKE WOONONDERZOEK ...................................................... 55<br />

5.1.1. De verschillen<strong>de</strong> bena<strong>de</strong>ringen ............................................... 55<br />

5.1.2. Conclusie ............................................................................... 57<br />

5.2. ONDERZOEK ROND DE BETEKENIS VAN ‘WONEN’ ..................................... 58<br />

5.2.1. Psychologie en fenomenologie ................................................. 59<br />

5.2.2. De sociologie ........................................................................... 64<br />

5.2.3. Conclusie ............................................................................... 66<br />

5.3. LESSEN UIT HET VERGELIJKEND HUISVESTINGSONDERZOEK ..................... 69<br />

3


5.3.1. De verschillen<strong>de</strong> bena<strong>de</strong>ringen ............................................... 69<br />

5.3.2. Conclusie ............................................................................... 72<br />

5.4. VOORBIJ HET KLASSIEKE WOONONDERZOEK: EEN NIEUWE BENADERING ..... 72<br />

5.4.1. Sociaal constructivisme in woonon<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> .............................. 72<br />

5.4.2. De context voor een nieuwe bena<strong>de</strong>ring: een postmo<strong>de</strong>rne<br />

maatschappij ...................................................................................... 76<br />

5.4.3. Een nieuwe conceptualisering: ‘housing pathways’ ................. 78<br />

5.4.3.1. De ‘life course approach’ en <strong>de</strong> ‘housing career’ ................ 79<br />

5.4.3.2. De ‘socio-biographic approach’ en <strong>de</strong> ‘moral career’ .......... 80<br />

5.4.4. .................................................................................................. 82<br />

5.4.5. Conclusie ............................................................................... 82<br />

DEEL V: CONCLUSIE<br />

6. WAT NEMEN WE MEE? ................................................................... 85<br />

7. REFERENTIELIJST ......................................................................... 89<br />

4


Lijst <strong>van</strong> Tabellen<br />

Tabel 1. Algemene tevre<strong>de</strong>nheid met <strong>de</strong> woning <strong>naar</strong> type huur<strong>de</strong>r<br />

en eigendomsstatuut (%), Vlaams Gewest 2005, p. 10<br />

Tabel 2: theoretische visies op behoeften(-bevrediging), p. 18<br />

Tabel 3: Verschillen<strong>de</strong> <strong>betekenis</strong>sen <strong>van</strong> het multidimensioneel concept<br />

‘home’ p. 61<br />

Tabel 4: 10 <strong>betekenis</strong>categorieën <strong>van</strong> het multi-dimensioneel concept<br />

‘home’, p. 62<br />

Tabel 5: essentiële kwaliteiten <strong>van</strong> ‘home’ en ‘non-home’ environments, p. 64<br />

Tabel 6: discoursen rond ‘home’, p. 67<br />

Lijst <strong>van</strong> figuren<br />

Fig. 1: Behoeftenhiërarchie <strong>van</strong> Maslow, p. 30<br />

Fig. 2: Categorieën <strong>van</strong> behoeften volgens Max Neef (1991, 1992), p. 31<br />

Fig. 3: Gevoelens gekoppeld aan het al dan niet vervuld zijn <strong>van</strong> behoeften, p. 31<br />

Fig. 4: relationeel schema belangrijke concepten in woonon<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>, p. 85<br />

5


DEEL I.<br />

INLEIDING<br />

6


1. DE BETEKENIS VAN WONEN<br />

1.1. Algemeen<br />

De woningbehoefte wordt in econometrische mo<strong>de</strong>llen doorgaans geraamd op basis<br />

<strong>van</strong> geken<strong>de</strong> vraagfactoren, zoals inkomen, prijzen, <strong>de</strong> hoogte <strong>van</strong> <strong>de</strong> rente en <strong>de</strong>mografische<br />

ontwikkelingen. Demografische prognoses, zoals gebruikt in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> opmaak <strong>van</strong> het Ruimtelijk Structuurplan Vlaan<strong>de</strong>ren, baseren zich op<br />

veran<strong>de</strong>ringen in on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re levensverwachting, huishoudgrootte en emigratie.<br />

Hoe nuttig <strong>de</strong>ze ramingen ook zijn, een beperking <strong>van</strong> dit type on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> is dat<br />

veron<strong>de</strong>rsteld wordt dat mensen rationele keuzes maken. Dit is niet noodzakelijk<br />

het geval. Huishou<strong>de</strong>ns die <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> objectief meetbare karakteristieken hebben,<br />

kunnen/zullen binnen eenzelf<strong>de</strong> woningmarkt an<strong>de</strong>re keuzen maken: huishou<strong>de</strong>ns<br />

met hetzelf<strong>de</strong> inkomen, <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> huishoudsamenstelling en <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> werkplaats<br />

kunnen verschillen<strong>de</strong> woonvoorkeuren hebben afhankelijk <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>betekenis</strong> die<br />

‘<strong>wonen</strong>’ voor hen heeft of afhankelijk <strong>van</strong> <strong>de</strong> functie die ‘<strong>wonen</strong>’ voor hen vervult.<br />

Voor <strong>de</strong> ene is <strong>de</strong> woning niet meer dan een dak boven het hoofd, terwijl het voor<br />

het an<strong>de</strong>r een statussymbool is; voor <strong>de</strong> ene is het een toevallig en tij<strong>de</strong>lijk verblijf,<br />

terwijl het voor <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re <strong>de</strong> ultieme verankering <strong>van</strong> het eigen leven in een<br />

bepaal<strong>de</strong> omgeving is. Deze verschillen kunnen een grote rol spelen in <strong>de</strong> keuze <strong>van</strong><br />

bijvoorbeeld woonplaats (bijv. stad of platteland, een volksbuurt of een resi<strong>de</strong>ntiële<br />

woonzone, nabij een spoorwegstation of autosnelweg…) en/of woningtype<br />

(appartement, eengezinswoning, rijwoning…). Genoemd type on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> negeert ook<br />

vaak dat voor huishou<strong>de</strong>ns voorkeuren over <strong>de</strong> tijd kunnen veran<strong>de</strong>ren en dat dit<br />

een effect heeft op <strong>de</strong> vraag. Zo heeft <strong>de</strong> opkomst <strong>van</strong> het tweeverdienergezin<br />

onmiskenbaar <strong>de</strong> woningvraag beïnvloed, een vraag die bovendien doorheen <strong>de</strong> tijd<br />

is gedifferentieerd: tweeverdieners zijn <strong>van</strong>daag niet langer gedoodverf<strong>de</strong> ‘suburbanisanten’<br />

of ‘stadsvluchters’, maar kiezen ook woonplaatsen in <strong>de</strong> centrumste<strong>de</strong>n<br />

(De Decker, 2006b). Zo zullen toekomstige generaties waarschijnlijk ook lessen<br />

trekken uit <strong>de</strong> verou<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> hun ou<strong>de</strong>rs en op een toename <strong>van</strong> <strong>de</strong> zorgen anticiperen,<br />

mogelijks met een verhuis <strong>naar</strong> een woning of appartement die beter<br />

aangepast is aan <strong>de</strong> ongemakken <strong>van</strong> <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> dag 1.<br />

1.2. Probleemstelling<br />

Genoemd type on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>, maar ook rapporten en beschouwingen die gebaseerd zijn<br />

op analyse <strong>van</strong> een bre<strong>de</strong> waaier <strong>van</strong> (administratieve) databanken, maken in feite<br />

gebruik <strong>van</strong> ‘outputdata’ en zijn daarom (vaak onvermij<strong>de</strong>lijk) blind voor zeer gedifferentieer<strong>de</strong><br />

processen en beslissingen achter <strong>de</strong>ze data. Er zijn dus een aantal<br />

problemen mee.<br />

In <strong>de</strong> eerste plaats kan dit er toe lei<strong>de</strong>n dat wordt veron<strong>de</strong>rsteld - op zijn minst<br />

impliciet - dat huishou<strong>de</strong>ns als het ware een directe weg <strong>naar</strong> <strong>de</strong> gemeten (eind)<br />

toestand hebben afgelegd. Dat dit niet noodzakelijk zo is, toont bijvoorbeeld recent<br />

on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> <strong>naar</strong> dakloosheid aan. Wong (1997) en Wong & Palivin (1997) beschrijven<br />

dakloosheid als gevolg <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze nieuwe inzichten als een dynamisch proces, waarbij<br />

individuen niet noodzakelijk permanent dakloos zijn, maar zich voortdurend<br />

1 Hypothese gebaseerd op OSIS. OSIS is een on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> dat Pascal De Decker in <strong>de</strong> perio<strong>de</strong> 2003-2006<br />

aan <strong>de</strong> Universiteit Antwerpen uitvoer<strong>de</strong> in opdracht <strong>van</strong> <strong>de</strong> Europese Commissie (6th framework). Het<br />

on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> spitste zich toe op <strong>de</strong> strategieën <strong>van</strong> huishou<strong>de</strong>ns in verband met het mogelijke verlies <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> eigen woning. Zie De Decker (2005), De Decker (2006) & De Decker (f2007).<br />

7


ewegen tussen echte dakloosheid, verblijf in tij<strong>de</strong>lijke accommodatie en perio<strong>de</strong>n<br />

<strong>van</strong> regulier <strong>wonen</strong>, bijvoorbeeld als particuliere huur<strong>de</strong>r. In plaats <strong>van</strong> dakloosheid<br />

te zien als een progressieve loopbaan <strong>van</strong> stabiele accommodatie <strong>naar</strong> echte dakloosheid<br />

– na bijv. een relationele breuk (zie Van Regenmortel e.a., 2006) - wordt<br />

dakloosheid gezien als dynamisch, beweeglijk en verschillen<strong>de</strong> kanten opgaand.<br />

Dakloosheid is dan een uitkomst <strong>van</strong> een interactie tussen individuele problemen<br />

(bijv. relatiebreuk) en structurele veran<strong>de</strong>rringen (bijv. veran<strong>de</strong>rd op<strong>van</strong>gbeleid of<br />

inkrimping <strong>van</strong> <strong>de</strong> goedkope woningvoorraad). Door dit zo te bekijken, is een<br />

conceptueel ka<strong>de</strong>r gegroeid dat probeert <strong>de</strong> wegen of pa<strong>de</strong>n in en uit dakloosheid te<br />

vatten met het begrip ‘homeless career’ (zie bijvoorbeeld box 1). Het begrijpen <strong>van</strong><br />

dakloosheid als een carrière, als een loopbaan, contrasteert uiteraard met het<br />

begrip <strong>van</strong> een loopbaan als een statisch eindpunt. Wong (1997) stelt dat het<br />

‘loopbaan’ concept is gegroeid sinds on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>smetho<strong>de</strong>n meer complex wer<strong>de</strong>n en<br />

zich niet langer gingen beperken tot cross-sectionele surveys. <strong>Op</strong> basis daar<strong>van</strong><br />

kwamen on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>ers meer en meer tot het inzicht dat individuen vaker in en uit<br />

echte dakloosheid bewogen dan algemeen op basis <strong>van</strong> cross-sectioneel on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong><br />

werd veron<strong>de</strong>rsteld. Met daarbovenop <strong>de</strong> be<strong>de</strong>nking dat cross-sectioneel on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong><br />

<strong>de</strong> kwantitatieve ernst <strong>van</strong> <strong>de</strong> dakloosheid overschat, omdat op elk meetpunt <strong>de</strong><br />

chronische daklozen oververtegenwoordigd zijn 2. Het spreekt voor zich dat een<br />

analoge conclusie geldt voor wooncarrières op <strong>de</strong> reguliere markt. De complexe<br />

verhalen uit boxen 2 en 3 illustreren dit.<br />

Een twee<strong>de</strong> probleem is dat genoemd on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> (impliciet) veron<strong>de</strong>rstelt dat wat<br />

gemeten is, het resultaat <strong>van</strong> een keuze is. Niets is min<strong>de</strong>r waar. Wanneer in 1990<br />

aan mensen die een woning in Gent verlaten of zich in Gent komen vestigen, in een<br />

gesloten vraag gevraagd wordt verschillen<strong>de</strong> re<strong>de</strong>nen aan te dui<strong>de</strong>n waarom ze hun<br />

nieuwe woning en woonplaats hebben gekozen, scoort <strong>de</strong> re<strong>de</strong>n ‘<strong>de</strong> woning was<br />

beschikbaar’ – na ‘<strong>de</strong> woning is geschikt’ – het hoogst (De Decker e.a., 1995). Twee<br />

be<strong>de</strong>nkingen daarbij. Eén, <strong>de</strong> betrokken woning is als gevolg <strong>van</strong> dit antwoord voor<br />

een behoorlijk aan<strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> respon<strong>de</strong>nten meer dan waarschijnlijk niet ‘het<br />

droomhuis’, maar een tussenstap <strong>naar</strong> een an<strong>de</strong>re woning. Van diegenen die zich in<br />

Gent zijn komen vestigen geeft trouwens bijna 70% aan nog te zullen verhuizen. Dat<br />

surveys niet noodzakelijk <strong>de</strong> als <strong>de</strong>finitief gepercipieer<strong>de</strong> woonsituatie vatten blijkt<br />

ook uit het on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> <strong>van</strong> het Kenniscentrum voor een Duurzaam Woonbeleid. Zij<br />

on<strong>de</strong>rvroegen in 2005 een representatieve steekproef <strong>van</strong> Vlaamse huishou<strong>de</strong>ns.<br />

14% <strong>van</strong> <strong>de</strong> respon<strong>de</strong>nten die na 1995 hun woning betrokken geeft aan nog te<br />

zullen verhuizen. On<strong>de</strong>r huur<strong>de</strong>rs is dit 24%; on<strong>de</strong>r eige<strong>naar</strong>s is dit 5% (Heylen e.a.,<br />

2007).<br />

Twee, heel wat factoren die <strong>de</strong> oorspronkelijke ‘beslissing’ hebben bepaald, kunnen,<br />

eens <strong>de</strong> woning betrokken is, wijzigen, wat ofwel kan lei<strong>de</strong>n tot <strong>de</strong> acceptatie <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

situatie ofwel een verhuizing uitlokt 3. De samenstelling <strong>van</strong> het huishou<strong>de</strong>n zelf kan<br />

wijzigen waardoor <strong>de</strong> woning niet langer om diverse re<strong>de</strong>nen voldoet (te klein, te<br />

groot, te duur…). De sociale omgeving kan door <strong>de</strong> inwijking <strong>van</strong> bepaal<strong>de</strong> bevolkingsgroepen<br />

of door bepaal<strong>de</strong> bouwprojecten wijzigen met eenzelf<strong>de</strong> effect. Het is<br />

ook best mogelijk dat een huishou<strong>de</strong>n niet kan aar<strong>de</strong>n in een omgeving en weer<br />

vertrekt 4. Of ogenschijnlijk ‘veraf’ liggen<strong>de</strong> externe ontwikkelingen kunnen woon-<br />

2 I<strong>de</strong>m voor armoe<strong>de</strong>. Zie Dewil<strong>de</strong> & Levecque (2002).<br />

3 Priemus (1978) ziet <strong>wonen</strong> als een aanpassingsproces en omschrijft drie mogelijkhe<strong>de</strong>n <strong>van</strong> aanpassen:<br />

<strong>de</strong> woning aanpassen aan <strong>de</strong> behoeften (verbouwen), verhuizen of zich schikken indien <strong>de</strong><br />

twee an<strong>de</strong>re niet haalbaar zijn (aanpassen aspiraties).<br />

4 Makelaars mel<strong>de</strong>n dat er huishou<strong>de</strong>ns zijn die met het oog op ‘hun ou<strong>de</strong> dag’ <strong>naar</strong> een appartement<br />

in <strong>de</strong> stad verhuis<strong>de</strong>n, maar na verloop <strong>van</strong> tijd terugkeren, ofwel omdat ze niet kunnen aar<strong>de</strong>n in het<br />

dan ook kleinere appartement (uiteraard zon<strong>de</strong>r tuin), ofwel omdat ze niet omkunnen met <strong>de</strong><br />

ongemakken <strong>van</strong> ste<strong>de</strong>lijk <strong>wonen</strong> (parkeerproblemen; meer lawaai, drukte). Zie bijv. Cneut e.a. (2007).<br />

8


eslissingen beïnvloe<strong>de</strong>n. Zo kan een verlaging <strong>van</strong> <strong>de</strong> rentevoeten in combinatie<br />

met een subsidieschema een eer<strong>de</strong>r nooit geplan<strong>de</strong> verhuis uitlokken, omdat wat<br />

niet haalbaar was, dit plots wel is.<br />

Box 1<br />

(X is man, geïnterviewd medio 2005)<br />

X is 53 jaar oud en woont in een sociale huurwoning in Gent samen met Y, een vrouw <strong>van</strong><br />

49 jaar oud. Ze hebben sinds 15 jaar een af-en-aan-relatie. Bei<strong>de</strong>n hebben een leven <strong>van</strong><br />

gebroken relaties achter zich, gepaard gaand met opnamen in psychiatrische instellingen<br />

en perio<strong>de</strong>n <strong>van</strong> dakloosheid. Bei<strong>de</strong>n hebben ook perio<strong>de</strong>s <strong>van</strong> begeleid <strong>wonen</strong> gekend.<br />

X is laag geschoold. Hij werkte een tijd als arbei<strong>de</strong>r waarmee hij goed zijn boterham verdient.<br />

Na een als verne<strong>de</strong>ring ervaren echtscheiding raakt hij verslaafd aan alcohol. Dit gaat<br />

<strong>van</strong> kwaad <strong>naar</strong> erger, met verlies <strong>van</strong> zijn baan te gevolg. Hij leeft lange tijd <strong>van</strong> een<br />

leefloon en wordt geregeld ‘opgenomen’. In 1988 raakt hij er bovenop en gaat opnieuw<br />

werken. Een jaar later wordt hij ziek, waarna hij invali<strong>de</strong> wordt verklaard. Ook zijn partner<br />

is invali<strong>de</strong>. Geen <strong>van</strong> bei<strong>de</strong> maakt kans een kans op een terugkeer <strong>naar</strong> regulier betaald<br />

werk.<br />

Woongeschie<strong>de</strong>nis <strong>van</strong> X<br />

1975: huwt en gaat privaat huren op het platteland<br />

1976: verhuist samen met zijn vrouw <strong>naar</strong> een sociale huurwoning op het platteland<br />

1979: gaat terug thuis <strong>wonen</strong> na breuk met echtgenoot (op het platteland)<br />

1989: perio<strong>de</strong>s <strong>van</strong> institutionalisering en begeleid <strong>wonen</strong> in Gent wisselen zich af<br />

1990: gaat in Gent privaat huren met een nieuwe partner die hij tij<strong>de</strong>ns zijn op<strong>van</strong>g heeft<br />

leren kennen<br />

1990: perio<strong>de</strong>s <strong>van</strong> institutionalisering en begeleid <strong>wonen</strong> in Gent na relatiebreuk<br />

1991: gaat sociaal huren met nieuwe partner<br />

1997: muteert met partner <strong>naar</strong> huidige sociale woning; <strong>de</strong> vorige sociale huurwoning<br />

was <strong>van</strong> slechte kwaliteit<br />

X beseft dat sociaal huren voor hem en zijn partner een goe<strong>de</strong> oplossing is: ze betalen<br />

<strong>naar</strong>gelang hun inkomen, genieten <strong>van</strong> woonzekerheid en een comfortabele woning met<br />

zicht op <strong>de</strong> stad. Het laat hen toe om met begeleiding <strong>van</strong> een CAW <strong>de</strong> schul<strong>de</strong>n te betalen<br />

en toch nog voldoen<strong>de</strong> over te hou<strong>de</strong>n ‘om <strong>van</strong> te leven’. Tegelijkertijd weegt het stigma <strong>van</strong><br />

<strong>wonen</strong> in een sociale hoogbouwwijk door. X droomt <strong>van</strong> een kleine eigen woning met een<br />

tuintje en een kleine auto.<br />

Bron: OSIS-on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong><br />

9


Box 2<br />

(X is een alleenstaan<strong>de</strong> vrouw, geïnterviewd medio 2005)<br />

X is een 52-jarige kunstenares. Ze woont in een eigen woning in <strong>de</strong> Gentse 19 <strong>de</strong> -eeuwse<br />

gor<strong>de</strong>l. Ze heeft <strong>de</strong> woning zodanig verbouwd dat ze een <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> woning kan on<strong>de</strong>rverhuren.<br />

Ze heeft dit geld nodig om <strong>de</strong> hypotheek te helpen afbetalen. Haar inkomsten<br />

fluctueren sterk en goe<strong>de</strong> en slechte perio<strong>de</strong>n wisselen elkaar af. Vooraleer ze besliste om<br />

als kunstenares door het leven te gaan, had <strong>de</strong>ze hoogopgelei<strong>de</strong> vrouw verschillen<strong>de</strong> jobs.<br />

On<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re in een studiebureau. Daar leer<strong>de</strong> ze verschillen<strong>de</strong> subsidieschema’s kennen.<br />

Ze heeft er dan ook gretig gebruik <strong>van</strong> gemaakt en combineer<strong>de</strong> voor <strong>de</strong> aankoop en<br />

verbouwing <strong>van</strong> haar woning een lening bij <strong>de</strong> VHM met een renovatiepremie <strong>van</strong> <strong>de</strong> stad<br />

Gent en enkele jaren tussenkomst in <strong>de</strong> leningslast <strong>van</strong> <strong>de</strong> Vlaamse gemeenschap.<br />

Woongeschie<strong>de</strong>nis <strong>van</strong> X<br />

1974: gaat met haar man en kind in een stu<strong>de</strong>ntenhome voor gezinnen <strong>wonen</strong><br />

1976: gaat met haar man en kind privaat huren samen met nog enkele an<strong>de</strong>ren “in <strong>de</strong> sfeer<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> jaren 1960”<br />

1978: verhuist na relatiebreuk met kind <strong>naar</strong> een an<strong>de</strong>re private huurwoning<br />

1979: gaat bij vrien<strong>de</strong>n in<strong>wonen</strong> nadat <strong>de</strong> vorige private woning werd verkocht en<br />

ze werd opgezegd<br />

1983: gaat met kind privaat huren na conflict met die vrien<strong>de</strong>n<br />

1989: verhuist met kind <strong>naar</strong> an<strong>de</strong>re private huurwoning nadat <strong>de</strong> vorige woning werd<br />

verkocht en ze wordt opgezegd<br />

1990: verhuist <strong>naar</strong> een an<strong>de</strong>re private huurwoning omdat <strong>de</strong> vorige niet langer betaalbaar<br />

is (nu ze beslist heeft om als kunstenares ver<strong>de</strong>r te gaan – kind verlaat <strong>de</strong> woning<br />

1990: koopt haar (huidige) huurwoning zelf nadat ze werd opgezegd. Ze verbouwt <strong>de</strong><br />

woning en verhuurt een verdieping<br />

Tussendoor heeft X ook nog bij vrien<strong>de</strong>n ingewoond.<br />

Deze woongeschie<strong>de</strong>nis speelt zich volledig af in Gent.<br />

Bron: OSIS-on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong><br />

Een <strong>de</strong>r<strong>de</strong> probleem is dat impliciet wordt veron<strong>de</strong>rsteld dat elke stap op <strong>de</strong><br />

woningmarkt een stap vooruit is en dat er dus een soort ‘i<strong>de</strong>aal’, een soort<br />

eindtoestand bestaat. Voor Vlaan<strong>de</strong>ren zijn we dan geneigd om te <strong>de</strong>nken aan een<br />

eigen eengezinswoning op een vrijstaan<strong>de</strong> kavel. <strong>Op</strong> basis <strong>van</strong> een releverend<br />

on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> <strong>naar</strong> <strong>de</strong> woonwensen <strong>van</strong> tieners zou men tot <strong>de</strong> conclusie kunnen<br />

komen dat dit zo is: een meer<strong>de</strong>rheid <strong>van</strong> jongeren geeft aan bij voorkeur in een<br />

vrijstaan<strong>de</strong> woning met tuin te willen <strong>wonen</strong> (Verhetsel e.a., 2004). Het doet <strong>de</strong><br />

auteurs dan ook besluiten dat <strong>de</strong> nieuwe suburbanisanten klaar staan. Enkele<br />

be<strong>de</strong>nkingen daarbij. Eén, sommigen zullen hun ‘droom’ nooit bereiken (zie box 1).<br />

Twee, <strong>de</strong> survey <strong>van</strong> het Kenniscentrum voor een Duurzaam Woonbeleid, bevestigt<br />

dat eige<strong>naar</strong>s het meest tevre<strong>de</strong>n zijn, maar tegelijkertijd blijken <strong>de</strong> tevre<strong>de</strong>nheidscores<br />

voor an<strong>de</strong>re woonmilieus en an<strong>de</strong>re woningtypes ook behoorlijk hoog te<br />

zijn (tabel 1). Zo zijn 82% <strong>van</strong> <strong>de</strong> huur<strong>de</strong>rs en 85% <strong>van</strong> <strong>de</strong> bewoners <strong>van</strong> een sociaal<br />

hoogbouwappartement minstens tevre<strong>de</strong>n over <strong>de</strong> woning. Dit kan er op wijzen dat<br />

eigendom niet voor ie<strong>de</strong>reen het eindstadium hoeft te zijn.<br />

10


Box 3<br />

(X en Y zijn een jong kin<strong>de</strong>rloos koppel, geïnterviewd medio 2005)<br />

X en Y <strong>wonen</strong> in Gent in <strong>de</strong> 19 <strong>de</strong> -eeuwse gor<strong>de</strong>l, waar ze een grondig vernieuw<strong>de</strong> woning<br />

kochten <strong>van</strong> een projectontwikkelaar. <strong>Op</strong> het moment <strong>van</strong> het interview werkte zij in Brussel<br />

en hij combineer<strong>de</strong> een <strong>de</strong>eltijdse job in Tervuren met een an<strong>de</strong>re in Brussel. Bei<strong>de</strong> zijn<br />

hoog opgeleid. Zij heeft een relatief vaste betrekking bij een on<strong>de</strong>rwijsinstelling; zijn tewerkstelling<br />

is zeer gespecialiseerd en daardoor precair. Hij is afkomstig <strong>van</strong> het West-Vlaamse<br />

platteland.<br />

Woongeschie<strong>de</strong>nis X<br />

2000: gaat alleen op een kamer n Antwerpen <strong>wonen</strong> omdat zijn toenmalige vriendin<br />

daar woont en stu<strong>de</strong>ert<br />

2001: gaat samen met zijn broer een woning huren in <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rlijke gemeente; gaat dus<br />

terug <strong>naar</strong> zijn ‘roots’ en wordt er zelfs gemeenteraadslid<br />

2002: gaat met vriendin (huidige vrouw) in Gent een flat privaat huren; kan niet meer<br />

aar<strong>de</strong>n op het thuisfront<br />

2002: gaan tij<strong>de</strong>lijk in<strong>wonen</strong> bij vrien<strong>de</strong>n omdat <strong>de</strong> gekochte woning nog niet klaar is<br />

2005: verhuist met vrouw <strong>naar</strong> huidige woning<br />

Verhuisgeschie<strong>de</strong>nis Y<br />

1997: gaat alleen op een kamer <strong>wonen</strong><br />

1999: huurt huis in Gent met toenmalige vriend<br />

1999: gaat na relatiebreuk terug bij ou<strong>de</strong>rs <strong>wonen</strong> in Brugge<br />

2001: huurt in Gent een flat om alleen te gaan <strong>wonen</strong><br />

2002: gaat met vriend (huidige man) in Gent een flat privaat huren; kan niet meer<br />

aar<strong>de</strong>n op het thuisfront<br />

2002: gaan tij<strong>de</strong>lijk in<strong>wonen</strong> bij vrien<strong>de</strong>n omdat <strong>de</strong> gekochte woning nog niet klaar is<br />

2005: verhuist met man <strong>naar</strong> huidige woning<br />

Bron: OSIS-on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong><br />

Drie, als we veron<strong>de</strong>rstellen dat Vlaamse huishou<strong>de</strong>ns eigen woningbezit een hoger<br />

doel vin<strong>de</strong>n dan huren – wat on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> lijkt te bevestigen (De Decker, 2007) -, dan<br />

stelt on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> vast dat bepaal<strong>de</strong> huishou<strong>de</strong>ns met een terugval geconfronteerd<br />

wor<strong>de</strong>n. In <strong>de</strong> perio<strong>de</strong> 1992-1997 verliet 7,8% <strong>van</strong> <strong>de</strong> huishou<strong>de</strong>ns een eigen<br />

woning voor een huurwoning. In 49% <strong>van</strong> <strong>de</strong> gevallen was dit een gevolg <strong>van</strong> een<br />

relatiebreuk. An<strong>de</strong>re re<strong>de</strong>nen waren on<strong>de</strong>rmeer veran<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> werkplaats (17%),<br />

<strong>de</strong> woning werd te groot (11%), gezondheidsre<strong>de</strong>nen (6%), <strong>de</strong> woonkosten zijn te<br />

hoog (6%), het huis is te klein (6%) en <strong>de</strong> buurt is niet aardig (6%)(in De Decker,<br />

2005a).<br />

1.3. Om mee te nemen<br />

Deze korte beschouwing illustreert dat <strong>wonen</strong> niet alleen met eenvoudig kwantificeerbare<br />

eigenschappen als grootte, eigendomsstatuut of type gevat kan wor<strong>de</strong>n.<br />

Behoeften, wensen, <strong>betekenis</strong>sen: het zijn vlaggen die verschillen<strong>de</strong> en mogelijks<br />

doorheen <strong>de</strong> tijd veran<strong>de</strong>ren<strong>de</strong> ladingen <strong>de</strong>kken. Met als gevolg dat een beleid dat<br />

op eenvoudige concepten gebaseerd is, dreigt te falen 5. Zon<strong>de</strong>r <strong>de</strong> legitimiteit <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

er mee gepaard gaan<strong>de</strong> beleidskeuzen in vraag te stellen – ze zijn legitiem -, geven<br />

we enkele voorbeel<strong>de</strong>n.<br />

5 Zie <strong>de</strong> publicaties <strong>van</strong> Saey i.v.m. <strong>de</strong> ruimtelijke planning ter zake.<br />

11


Tabel 1. Algemene tevre<strong>de</strong>nheid met <strong>de</strong> woning <strong>naar</strong> type huur<strong>de</strong>r en eigendomsstatuut<br />

(%), Vlaams Gewest 2005<br />

Type huur<strong>de</strong>r<br />

Sociale<br />

huur<strong>de</strong>r<br />

Private<br />

huur<strong>de</strong>r<br />

Eigendomsstatuut<br />

Zeer<br />

tevre<strong>de</strong>n<br />

Tevre<strong>de</strong>n<br />

Noch<br />

tevre<strong>de</strong>n/<br />

noch<br />

ontevre<strong>de</strong>n<br />

Ontevre<strong>de</strong>n<br />

Zeer<br />

ontevre<strong>de</strong>n<br />

Totaal<br />

25,5 63,4 6,5 3,8 0,8 100<br />

22,9 57,1 12,2 5,5 2,3 100<br />

Eige<strong>naar</strong> 40,8 55,7 2,7 0,5 0,2 100<br />

Huur<strong>de</strong>r 23,6 58,5 10,9 5,1 1,9 100<br />

Bouwtype sociale huisvesting<br />

Geen<br />

hoogbouw<br />

(n=240)<br />

Hoogbouw*<br />

(n=47)<br />

Ligging sociale huisvesting<br />

24,9 64,5 7,1 2,7 1,0 100<br />

27,0 60,7 2,5 9,8 0 100<br />

Ste<strong>de</strong>lijk<br />

gebied<br />

(n=168)<br />

23,9 62,5 7,5 5,6 0,4 100<br />

Buitengebied<br />

(n=107)<br />

28,6 62,6 5,9 1,4 1,6 100<br />

*vijf of meer bouwlagen<br />

Bron: Woonsurvey 2005 (Winters e.a., 2007)<br />

Een eerste voorbeeld komt uit <strong>de</strong> sociale huursector. In <strong>de</strong> loop <strong>van</strong> <strong>de</strong> jaren 1990<br />

heeft een zeer negatief discours <strong>de</strong> kop opgestoken. Sociale woonwijken, inzon<strong>de</strong>rheid<br />

hoogbouwwijken, en sociale huur<strong>de</strong>rs wer<strong>de</strong>n met alle zon<strong>de</strong>n <strong>van</strong> Israël<br />

bela<strong>de</strong>n (De Decker, 2005b). Maatregelen om hieraan te verhelpen, zoals <strong>de</strong><br />

verhoging <strong>van</strong> <strong>de</strong> inkomensgrenzen om toegang te verkrijgen en <strong>de</strong> opmaak <strong>van</strong><br />

leefbaarheidplannen om <strong>de</strong> sociale huursector opnieuw aantrekkelijk te maken voor<br />

huishou<strong>de</strong>ns met een hoger inkomen, wer<strong>de</strong>n uitgedokterd. Finaal werd zelfs <strong>de</strong><br />

wetgeving (Vlaamse woonco<strong>de</strong>) aangepast om een ka<strong>de</strong>r te creëren voor een<br />

aangepast beleid. De inhoud <strong>van</strong> het discours dat <strong>de</strong> aanleiding voor <strong>de</strong> beleidsmaatregelen<br />

betrof, blijkt echter in schril contrast te staan met <strong>de</strong> bevindingen <strong>van</strong><br />

on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>. Alle ons beken<strong>de</strong> on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>en tonen immers een hoge en zelfs toenemen<strong>de</strong><br />

tevre<strong>de</strong>nheid <strong>van</strong> sociale huur<strong>de</strong>rs aan (Pannecoucke e.a., 2001; Stoop &<br />

Albertijn, 2003; Heylen e.a., 2007 – zie ook tabel 1).<br />

De problemen <strong>van</strong> <strong>de</strong> sociale huisvesting en meer bepaald <strong>van</strong> <strong>de</strong> hoogbouwwijken<br />

volgen trouwens uit een <strong>de</strong>els foute inschatting <strong>van</strong> <strong>de</strong> potenties <strong>van</strong> wat door <strong>de</strong><br />

mo<strong>de</strong>rnistische architecten en ste<strong>de</strong>nbouwkundigen als een i<strong>de</strong>aal woonmo<strong>de</strong>l werd<br />

beschouwd. Met <strong>de</strong>ze wijken creëer<strong>de</strong> men als het ware een onwrikbaar ‘eindmo<strong>de</strong>l’.<br />

Men ging er<strong>van</strong> uit dat ie<strong>de</strong>reen dit mo<strong>de</strong>l zou oppikken en afstand zou doen <strong>van</strong><br />

het meer burgerlijke woonmo<strong>de</strong>l <strong>van</strong> <strong>de</strong> eigen gezinswoning. Dat <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rnistische<br />

oplossing voor het woonprobleem <strong>de</strong> tand <strong>de</strong>s tijds niet heeft doorstaan, lijkt<br />

intussen dui<strong>de</strong>lijk. Fundamentele maatschappelijke veran<strong>de</strong>ringen hebben er toe<br />

geleid dat steeds meer huishou<strong>de</strong>ns eige<strong>naar</strong> <strong>van</strong> hun woning kon<strong>de</strong>n wor<strong>de</strong>n<br />

waardoor <strong>de</strong> sociale huisvesting in het algemeen en <strong>de</strong> hoogbouwwijken in het<br />

bijzon<strong>de</strong>r steeds lager op <strong>de</strong> woningmarkthiërarchie kwamen te staan. Daardoor<br />

12


zijn ze een steeds armer publiek gaan huisvesten, met alle gevolgen <strong>van</strong> dien (zie<br />

o.a. De Decker, 1998; De Decker & Pannecoucke, 2002; De Decker, 2004).<br />

Een twee<strong>de</strong> voorbeeld refereert aan <strong>wonen</strong> <strong>van</strong> ou<strong>de</strong>ren. De (impliciete)<br />

beleidsopties en voorstellen <strong>van</strong> drukkings- en belangengroepen gaan uit <strong>van</strong> het<br />

gegeven dat ou<strong>de</strong>ren zo lang mogelijk in <strong>de</strong> woning willen blijven <strong>wonen</strong>. Is dit zo?<br />

En is dit maatschappelijk gewenst – in <strong>de</strong> wetenschap dat vaak grote woningen<br />

daardoor niet alleen on<strong>de</strong>rbenut blijven, maar ook slecht wor<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>rhou<strong>de</strong>n?<br />

Mocht het in<strong>de</strong>rdaad zo zijn dat ou<strong>de</strong>ren <strong>van</strong>daag in<strong>de</strong>rdaad zolang mogelijk in<br />

hun woning willen blijven <strong>wonen</strong>, niets zegt dat dit zo zal blijven. Om te beginnen is<br />

‘oud zijn’ een zeer gedifferentieerd gebeuren (gewor<strong>de</strong>n). Perio<strong>de</strong>n <strong>van</strong> beweeglijkheid<br />

wisselen zich af met moeilijke perio<strong>de</strong>s – vaak nog eens verschillend per<br />

partner. Bovendien zullen <strong>de</strong> aankomen<strong>de</strong> generaties ou<strong>de</strong>ren <strong>de</strong> ervaring <strong>van</strong> hun<br />

ou<strong>de</strong>rs – <strong>de</strong> eerste generatie met een zeer hoge levensverwachting - in hun beslissing<br />

meenemen. On<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> <strong>van</strong> o.a. De Decker (2005a) doet aannemen dat aankomen<strong>de</strong><br />

ou<strong>de</strong>ren niet per <strong>de</strong>finitie zoals hun ou<strong>de</strong>rs in een te grote en daardoor<br />

vaak onaangepaste woning willen blijven. Ze hou<strong>de</strong>n <strong>de</strong> optie om <strong>naar</strong> een<br />

appartement (wegens geen trap) in <strong>de</strong> dorps- of stadskern te verhuizen in elk geval<br />

open. Het punt dat we met dit voorbeeld willen maken, is dat een ongedifferentieer<strong>de</strong><br />

aanpak ter zake er toe kan/zal lei<strong>de</strong>n dat een groot aantal ou<strong>de</strong>ren niet<br />

gelukkig in een als ongepast ervaren woning zal moeten blijven leven. Dit heeft,<br />

zoals we al stel<strong>de</strong>n, bovendien een niet onbelangrijke maatschappelijke kost,<br />

namelijk <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rbenutting met dreigend verval <strong>van</strong> grote woningen.<br />

In het verleng<strong>de</strong> hier<strong>van</strong> dient o.i. ook een concept als levenslang <strong>wonen</strong> kritisch<br />

tegen het licht te wor<strong>de</strong>n gehou<strong>de</strong>n. We moeten ons afvragen wat <strong>de</strong> zin is <strong>van</strong> het<br />

subsidiëren <strong>van</strong> woningen voor levenslang <strong>wonen</strong> wanneer we weten (zie o a De<br />

Decker, 2005a), dat weinig koppels een heel leven in een zelf<strong>de</strong> woning blijven<br />

<strong>wonen</strong>. En in <strong>de</strong> wetenschap dat steeds meer koppels minstens één maal in hun<br />

levensloop met een relatiebreuk geconfronteerd wor<strong>de</strong>n en dat <strong>wonen</strong> doorheen <strong>de</strong><br />

levensloop bovendien verschillen<strong>de</strong> functies met bijhoren<strong>de</strong> behoeften vervult. Moet<br />

een huishou<strong>de</strong>n als starter, ou<strong>de</strong>r <strong>van</strong> kin<strong>de</strong>ren en finaal als oud-bejaar<strong>de</strong> alleenstaan<strong>de</strong><br />

– of als hersamengesteld gezin - in <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> woning (kunnen) <strong>wonen</strong>? En<br />

moet dit door <strong>de</strong> overheid wor<strong>de</strong> on<strong>de</strong>rsteund?<br />

Nog twee voorbeel<strong>de</strong>n sluiten aan bij <strong>de</strong> bena<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> <strong>wonen</strong> in <strong>de</strong> ruimtelijke<br />

or<strong>de</strong>ning en het ste<strong>de</strong>lijk beleid. Eén, sinds het ein<strong>de</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> jaren 1970 gaan er<br />

pleidooien op om <strong>de</strong> uitbreidingste<strong>de</strong>nbouw een halt toe te roepen. Dit resulteer<strong>de</strong><br />

uitein<strong>de</strong>lijk in <strong>de</strong> uitbouw <strong>van</strong> een ste<strong>de</strong>lijk beleid (De Decker, 2004) en <strong>de</strong><br />

goedkeuring <strong>van</strong> het Ruimtelijk Structuurplan Vlaan<strong>de</strong>ren (1997). Hoewel het niet<br />

met zoveel woor<strong>de</strong>n wordt gesteld (Maes, 2002), is het <strong>de</strong> bedoeling om meer<br />

mensen in <strong>de</strong> stad te doen <strong>wonen</strong> in meer compacte, <strong>de</strong>nse en sociaal meer<br />

heterogene omgevingen (Boudry e.a., 2003). Nog los <strong>van</strong> het feit dat dit een<br />

omkering is <strong>van</strong> een trend die reeds voor <strong>de</strong> Twee<strong>de</strong> Wereldoorlog startte (Van <strong>de</strong>r<br />

Kerken, 1976), contrasteert <strong>de</strong>ze beleidskeuze met <strong>de</strong> woonwensen zoals vastgesteld<br />

in tal <strong>van</strong> on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>en 6. Zo ook <strong>de</strong>ze <strong>van</strong> <strong>de</strong> Woonsurvey waarin slechts 16% <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

kandidaat-verhuizers zegt in het stadscentrum te willen <strong>wonen</strong> (Heylen e.a., 2007).<br />

Twee, genoem<strong>de</strong> beleidsomkering volgt op een jarenlang discours waarin begrippen<br />

als ‘leegloop’ en ‘stadsvlucht’ centraal ston<strong>de</strong>n. Het <strong>de</strong>vies luidt dat <strong>de</strong> ten<strong>de</strong>nsen<br />

‘leegloop’ en ‘stadsvlucht’ gekeerd dienen te wor<strong>de</strong>n om <strong>de</strong> leefbaarheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> stad<br />

te bevor<strong>de</strong>ren en <strong>de</strong> open ruimte te vrijwaren. De begrippen ‘leegloop’ en ‘stads-<br />

6 Zie bijv. Verhetsel e.a. (2003); zie ook De Decker (2004) voor een overzicht.<br />

13


vlucht’ zijn echter problematisch. ‘Leegloop’ werd immers uitsluitend ingevuld aan<br />

<strong>de</strong> hand <strong>van</strong> <strong>de</strong> evolutie <strong>van</strong> <strong>de</strong> bevolkingscijfers, die voor <strong>de</strong> centrale ste<strong>de</strong>n<br />

in<strong>de</strong>rdaad reeds lang dalen (Van <strong>de</strong>r Kerken, 1976). An<strong>de</strong>re indicatoren wer<strong>de</strong>n niet<br />

in rekening gebracht. De kwaliteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> administratieve statistieken werd (wordt)<br />

niet in vraag gesteld –, er <strong>wonen</strong> nogal wat niet-geregistreer<strong>de</strong> mensen in <strong>de</strong> stad -<br />

maar evenmin werd (wordt) <strong>de</strong> veran<strong>de</strong>ring in huishou<strong>de</strong>nstructuren verrekend. Zo<br />

werd genegeerd dat een bevolkingsdaling gepaard ging met een toename <strong>van</strong> het<br />

aantal huishou<strong>de</strong>ns. Als we met an<strong>de</strong>re woor<strong>de</strong>n <strong>de</strong> ontwikkelingen bekijken <strong>van</strong>uit<br />

het perspectief <strong>van</strong> het aantal woongelegenhe<strong>de</strong>n, dan was er geen sprake <strong>van</strong> een<br />

leegloop. Integen<strong>de</strong>el, het aantal huishou<strong>de</strong>n steeg – en met hen het aantal auto’s,<br />

jobs en diensten. Dit leidt bij De Decker (1993) tot <strong>de</strong> retorische vraag: hoe kan iets<br />

dat niet leeg is, gevuld wor<strong>de</strong>n? Tenzij tegen een inleveren op kwaliteit 7? (De Decker,<br />

2001).<br />

Het begrip ‘stadsvlucht’ is dan weer een negatief begrip: vluchten betekent weggaan<br />

(-lopen) <strong>van</strong> iets dat niet goed is, in casu <strong>de</strong> stad. Was dat zo? Of zijn <strong>de</strong> mensen<br />

buiten <strong>de</strong> stad gaan <strong>wonen</strong> omdat ze in <strong>de</strong> stad niet von<strong>de</strong>n wat ze zochten: een<br />

kwalitatieve woning (met een tuin)? Het on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> <strong>naar</strong> <strong>de</strong> verhuismotieven <strong>van</strong><br />

stadverlaters in Gent toont in elk geval niet aan dat het verlaten <strong>van</strong> <strong>de</strong> stad alleen<br />

als een antiste<strong>de</strong>lijke beweging kan wor<strong>de</strong>n gezien; niet zel<strong>de</strong>n heeft dit te maken<br />

met het niet vin<strong>de</strong>n het soort woning dat men <strong>zoek</strong>t en als gevolg daar<strong>van</strong> is het<br />

vertrek uit <strong>de</strong> stad een niet gekozen fenomeen (De Decker e.a., 1995).<br />

1.4. <strong>Op</strong>bouw rapport en doelstelling<br />

Voorliggend rapport heeft tot doel een overzicht te scheppen in het on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> rond<br />

‘<strong>wonen</strong>’ en ‘huisvesting’ <strong>van</strong>uit een sociaal-wetenschappelijk standpunt. Het betreft<br />

een literatuurstudie waarin zowel expliciete als impliciete theoretische aspecten geanalyseerd<br />

wor<strong>de</strong>n, alsook <strong>de</strong> gehanteer<strong>de</strong> concepten in het (klassiek) woonon<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>.<br />

Vanuit een kritische reflectie wordt hier<strong>van</strong> een evaluatie gemaakt en<br />

tevens een nieuwe holistische bena<strong>de</strong>ring vooropgesteld, die peilt <strong>naar</strong> <strong>de</strong> achterliggen<strong>de</strong><br />

<strong>betekenis</strong>geving – en <strong>van</strong> hieruit <strong>naar</strong> verklaringen - <strong>van</strong> <strong>de</strong> resultaten<br />

verkregen in klassiek kwantitatief on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>. Deze nieuwe bena<strong>de</strong>ring zal volgens<br />

een kwalitatieve methodologie - nodig om <strong>de</strong> vereiste diepgang te bereiken in dit<br />

on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> <strong>naar</strong> <strong>de</strong> woonconsument - in <strong>de</strong> praktijk gebracht wor<strong>de</strong>n (hiertoe wordt<br />

reeds een aanzet gedaan aan het ein<strong>de</strong> <strong>van</strong> dit document). De voorliggen<strong>de</strong> studie<br />

gaat uit <strong>van</strong> <strong>de</strong> vaststelling dat mensen niet per <strong>de</strong>finitie steeds rationeel han<strong>de</strong>len,<br />

maar wel steeds op basis <strong>van</strong> <strong>betekenis</strong> en dat <strong>de</strong>ze wordt vormgegeven en<br />

geher<strong>de</strong>finieerd door sociale interactie. Mensen zijn dus geen passieve receptoren<br />

maar actieve actoren die <strong>betekenis</strong>vol han<strong>de</strong>len en verschillend zullen reageren op<br />

problematische situaties. Ze zullen verschillen<strong>de</strong> woonkeuzes maken, ook al hebben<br />

zij <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> objectieve karakteristieken. In tegenstelling tot <strong>de</strong> gangbare veron<strong>de</strong>rstelling<br />

zijn het complexe processen waarin een samenspel <strong>van</strong> tal <strong>van</strong> factoren<br />

aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong> is. Doel <strong>van</strong> <strong>de</strong> bena<strong>de</strong>ring die in dit document vooropgesteld wordt, is<br />

dan ook om hier een eerste zicht op te krijgen en het menselijk (woon)gedrag en <strong>de</strong><br />

sociale actie als een complex en variabel gegeven te vatten. Dit kan enkel door<br />

veldwerk te verrichten en te on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>en wat er effectief bij <strong>de</strong> mensen/bewoners<br />

<strong>van</strong> bepaal<strong>de</strong> woonmilieus ‘leeft’, i.e. welke discoursen er vastgesteld kunnen<br />

wor<strong>de</strong>n en welk woontraject zij inmid<strong>de</strong>ls afgelegd en (eventueel) voor ogen hebben.<br />

Deze holistische kijk moet onze kennis rond ‘<strong>wonen</strong>’ en <strong>de</strong> woonconsument<br />

uitbrei<strong>de</strong>n en ons inzicht verdiepen.<br />

7 De Decker (1993) wijst er op dat het juist goed was dat <strong>de</strong> woningdichtheid in een aantal dichtbevolkte<br />

19 <strong>de</strong>-eeuwse gor<strong>de</strong>lwijken daal<strong>de</strong>.<br />

14


Hierna volgen drie <strong>de</strong>len waarin achtereenvolgens wordt ingegaan op:<br />

1. woonbehoeften en woonwensen, <strong>de</strong> relatie tussen bei<strong>de</strong> en <strong>de</strong> link met <strong>de</strong> <strong>betekenis</strong><br />

<strong>van</strong> ‘<strong>wonen</strong>’; in dit <strong>de</strong>el gaan we ook dieper in op <strong>de</strong> beleidscontext (Deel<br />

II: Wonen als basisbehoefte en <strong>de</strong> beleidscontext);<br />

2. een uiteenzetting die <strong>de</strong> kennisverwerving in <strong>de</strong> sociale wetenschap behan<strong>de</strong>lt,<br />

nodig voor een inzicht in <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rliggen<strong>de</strong> veron<strong>de</strong>rstellingen <strong>van</strong> <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong><br />

types on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> rond ‘<strong>wonen</strong>’ en een aanduiding <strong>van</strong> <strong>de</strong> status <strong>van</strong> woonon<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong><br />

als wetenschappelijke discipline (Deel III: Van feiten <strong>naar</strong> <strong>betekenis</strong>);<br />

3. een overzicht <strong>van</strong> <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> types on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> rond ‘<strong>wonen</strong>’ en hun conceptuele<br />

ka<strong>de</strong>rs, alsook <strong>de</strong> door ons vooropgestel<strong>de</strong> bena<strong>de</strong>ring (Deel IV: Een<br />

nieuwe bena<strong>de</strong>ring).<br />

De drie inhou<strong>de</strong>lijke <strong>de</strong>len zijn als volgt opgebouwd.<br />

In <strong>de</strong>el II bespreken we twee zaken: <strong>wonen</strong> als basisbehoefte en <strong>de</strong> beleidscontext<br />

<strong>van</strong> het on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>. Bei<strong>de</strong> zaken moeten opgehel<strong>de</strong>rd wor<strong>de</strong>n om een kwalitatief<br />

on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> <strong>naar</strong> <strong>de</strong> woonconsument richting te kunnen geven. Er is een consensus<br />

over het gegeven dat <strong>wonen</strong> een basisbehoefte is, het belang <strong>van</strong> <strong>de</strong>gelijk on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong><br />

en een doortastend beleid. Tegelijk is er echter ondui<strong>de</strong>lijkheid over wat <strong>de</strong>ze<br />

behoefte precies inhoudt. Het is bijvoorbeeld niet dui<strong>de</strong>lijk wat <strong>de</strong> relatie is tussen<br />

woonbehoeften en woonwensen. Dikwijls wordt er geen on<strong>de</strong>rscheid tussen bei<strong>de</strong><br />

gemaakt. In het hoofdstuk “<strong>wonen</strong> als basisbehoefte” trachten we <strong>de</strong> relatie tussen<br />

woonbehoeften en woonwensen op te hel<strong>de</strong>ren. We geven een overzicht <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

belangrijkste visies op woonbehoeften die een rol hebben gespeeld in het<br />

woonon<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>. We ontwikkelen ook zelf een visie op woonbehoeften en geven aan<br />

hoe een categorisering <strong>van</strong> behoeften kan gebruikt wor<strong>de</strong>n in een on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> <strong>naar</strong> <strong>de</strong><br />

woonwensen en opvattingen over <strong>wonen</strong> <strong>van</strong> huishou<strong>de</strong>ns en individuen.<br />

In het hoofdstuk “<strong>de</strong> beleidscontext” geven we aan binnen welke beleidscontext het<br />

on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> moet geplaatst wor<strong>de</strong>n. Als we het beleid als vertrekpunt nemen, situeert<br />

ons on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> zich op <strong>de</strong> snijpunten <strong>van</strong> twee ogenschijnlijke tegenstellingen. De<br />

eerste tegenstelling is – we wezen er al op - <strong>de</strong> tegenstelling tussen enerzijds <strong>de</strong><br />

vaststelling dat het beleid al meer dan 20 jaar <strong>de</strong> stad als woonplaats promoot,<br />

terwijl an<strong>de</strong>rzijds on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> <strong>naar</strong> woonvoorkeuren aantoont dat een grote<br />

meer<strong>de</strong>rheid nog altijd liever buiten <strong>de</strong> stad woont. De twee<strong>de</strong> ogenschijnlijke<br />

tegenstelling is die tussen <strong>de</strong> vaststelling dat het beleid eveneens al meer dan 20<br />

jaar segregatie tussen verschillen<strong>de</strong> sociale groepen tracht te bestrij<strong>de</strong>n, terwijl<br />

an<strong>de</strong>rzijds on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> aantoont dat sociale segregatie op verschillen<strong>de</strong> vlakken blijft<br />

bestaan en lijkt toe te nemen (Kesteloot e.a., 2008).<br />

In hoofdstuk 3 geven we aan hoe <strong>de</strong> bestaan<strong>de</strong> analyses <strong>van</strong> genoem<strong>de</strong> fenomenen<br />

tekortschieten, wat in belangrijke mate een gevolg is <strong>van</strong> een rigi<strong>de</strong> en stereotiepe<br />

categorisering <strong>van</strong> sociale groepen die <strong>de</strong> complexe realiteit onrecht aandoet en door<br />

een gebrek aan inzicht in <strong>de</strong> dieperliggen<strong>de</strong> woonwensen <strong>van</strong> huishou<strong>de</strong>ns en<br />

individuen. We geven aan hoe voorliggend on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> een aanzet wil geven om tot<br />

een betere weergave <strong>van</strong> <strong>de</strong> complexe realiteit te komen.<br />

Deel III plaatst <strong>de</strong> bena<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> voorliggend on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> <strong>naar</strong> <strong>wonen</strong> binnen een<br />

bre<strong>de</strong>re evolutie in <strong>de</strong> sociale wetenschappen. Over het on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> <strong>naar</strong> <strong>wonen</strong><br />

wordt door een aantal on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>ers gesteld dat het te positivistisch is. We beschrijven<br />

wat precies <strong>de</strong> kenmerken zijn <strong>van</strong> dat positivisme, wat <strong>de</strong> <strong>betekenis</strong><br />

15


er<strong>van</strong> voor het wetenschappelijk on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> was/is en wat <strong>de</strong> kritieken erop zijn. We<br />

bespreken hoe met betrekking tot kennisverwerving in <strong>de</strong> sociale wetenschappen<br />

een evolutie kan waargenomen wor<strong>de</strong>n <strong>van</strong> een focus op ‘feiten’ <strong>naar</strong> een focus op<br />

‘<strong>betekenis</strong>sen’. <strong>Op</strong> die manier krijgen we ook een beter zicht op wat precies <strong>de</strong><br />

rele<strong>van</strong>tie is <strong>van</strong> een on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> <strong>naar</strong> <strong>de</strong> <strong>betekenis</strong> <strong>van</strong> <strong>wonen</strong>. We gaan ook even<br />

kort in op wat precies <strong>de</strong> kenmerken zijn <strong>van</strong> het woonon<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>. Kan het als een<br />

specifieke wetenschappelijke discipline beschouwd wor<strong>de</strong>n? Het on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> <strong>naar</strong><br />

<strong>wonen</strong> kan alleszins niet geïsoleerd wor<strong>de</strong>n <strong>van</strong> an<strong>de</strong>re on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>sdomeinen. Het<br />

‘<strong>wonen</strong>’ speelt een belangrijke rol in het maatschappelijke functioneren, het vormt<br />

een tussenschakel tussen het individuele en het maatschappelijke functioneren.<br />

Wonen, ten slotte, verankert <strong>de</strong> mens ook in <strong>de</strong> ruimte: het is via <strong>de</strong> woningmarkt<br />

dat <strong>de</strong> sociale structuur ruimtelijk ‘vastgezet’ wordt (Pahl, 1975).<br />

Deel III zal ons toelaten een aantal conclusies te trekken met betrekking tot het<br />

beleidsgericht on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> <strong>naar</strong> <strong>wonen</strong>, in <strong>de</strong> eerste plaats waarom het belangrijk is<br />

dat beleidsgericht on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> <strong>de</strong> vinger aan <strong>de</strong> pols houdt <strong>van</strong> <strong>de</strong> maatschappelijke<br />

dynamieken en zich niet mag isoleren binnen het keurslijf <strong>van</strong> kwantitatief<br />

on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>.<br />

In <strong>de</strong>el IV ‘Paradigma’s en conceptuele ka<strong>de</strong>rs met betrekking tot <strong>wonen</strong>’ gaan we<br />

dieper in op <strong>de</strong> vigeren<strong>de</strong> paradigma’s in het on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> rond ‘<strong>wonen</strong>’, <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong><br />

bena<strong>de</strong>ringen en hun conceptuele ka<strong>de</strong>rs die gehanteerd wor<strong>de</strong>n. Hierbij<br />

wordt aandacht besteed aan <strong>de</strong> manier waarop ‘<strong>wonen</strong>’ on<strong>de</strong>rzocht wordt, <strong>de</strong><br />

tekortkomingen hier<strong>van</strong> en hoe dit zijn doorwerking vindt in <strong>de</strong> verkregen<br />

resultaten. We bespreken in dit hoofdstuk achtereenvolgens: het klassieke woonon<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong><br />

en belichten in het bijzon<strong>de</strong>r <strong>de</strong> wijze waarop het keuzeproces <strong>van</strong><br />

huishou<strong>de</strong>ns en individuen geïnterpreteerd wordt; vervolgens het specifieke<br />

on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> <strong>naar</strong> <strong>de</strong> <strong>betekenis</strong> <strong>van</strong> ‘<strong>wonen</strong>’; we trekken ook voor ons nuttige lessen<br />

uit het vergelijkend huisvestingson<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>, dat tracht <strong>de</strong> verschillen en gelijkenissen<br />

tussen lan<strong>de</strong>n en hun huisvestingssystemen te on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>en; tenslotte<br />

bespreken we <strong>de</strong> door ons vooropgezette bena<strong>de</strong>ring en het conceptueel ka<strong>de</strong>r om<br />

on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> rond ‘<strong>wonen</strong>’ te doen, waarbij aandacht uitgaat <strong>naar</strong> <strong>de</strong> <strong>betekenis</strong> <strong>van</strong><br />

‘<strong>wonen</strong>’ in <strong>de</strong> 21 e eeuw.<br />

We ron<strong>de</strong>n <strong>de</strong>ze tekst af met een overkoepelen<strong>de</strong> conclusie, waarin <strong>de</strong> belangrijkste<br />

bevindingen <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze studie overlopen wor<strong>de</strong>n en hoe we <strong>de</strong>ze zullen aanwen<strong>de</strong>n<br />

om het on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> ver<strong>de</strong>r te zetten.<br />

16


DEEL II.<br />

WONEN ALS BASISBEHOEFTE<br />

EN DE BELEIDSCONTEXT<br />

17


2. WONEN ALS BASISBEHOEFTE<br />

Wonen is een basisbehoefte. 8 Maar waaruit bestaat die basisbehoefte eigenlijk?<br />

Gaat het alleen om een dak boven het hoofd hebben? Of gaat het ook over zich<br />

thuis voelen? Of over veiligheid? Is het zich ‘thuis voelen’ on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze basisbehoefte?<br />

Maakt zelfontplooiing er <strong>de</strong>el <strong>van</strong> uit? Wat is het belangrijkste: een dak<br />

boven het hoofd, zich veilig voelen, zich thuis voelen, zichzelf kunnen ontplooien of<br />

nog iets an<strong>de</strong>rs?<br />

Een antwoord op <strong>de</strong>ze vragen is om minstens drie re<strong>de</strong>nen belangrijk:<br />

1. Inzicht krijgen in het recht op <strong>wonen</strong>. 9 Dit recht is nauw verbon<strong>de</strong>n met <strong>wonen</strong><br />

als basisbehoefte. Een goed inzicht in welke <strong>de</strong>ze behoeften zijn, is belangrijk om<br />

te weten wat het recht op <strong>wonen</strong> precies inhoudt en wat niet.<br />

2. Inzicht krijgen in woonkwaliteit. Zon<strong>de</strong>r inzicht in <strong>de</strong> behoeften die samenhangen<br />

met <strong>wonen</strong> kunnen we ook geen inzicht krijgen in wat woonkwaliteit is, of wat<br />

als woonkwaliteit zal ervaren wor<strong>de</strong>n.<br />

3. Inzicht krijgen <strong>de</strong> ‘woonwensen’ of <strong>de</strong> verlangens en verwachtingen op het vlak<br />

<strong>van</strong> <strong>wonen</strong>. Is elke woonwens ook een behoefte? Hoe kunnen we het on<strong>de</strong>rscheid<br />

maken? Wat is <strong>de</strong> relatie tussen behoeften en wensen op het vlak <strong>van</strong><br />

<strong>wonen</strong>? <strong>Op</strong>hel<strong>de</strong>ring op dit vlak kan ook een dieper inzicht geven in verhuisre<strong>de</strong>nen<br />

en beslissingen met betrekkingen tot eigendomsvorm (privé-eigendom of<br />

huur).<br />

Inzicht in basisbehoeften op het vlak <strong>van</strong> <strong>wonen</strong> is belangrijk om te weten waar <strong>de</strong><br />

overheid stimulerend kan tussenkomen, waar remmend en waar helemaal niet.<br />

Sommige on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>ers wijzen er bijvoorbeeld op dat <strong>de</strong> Belgische overheid met haar<br />

systeem <strong>van</strong> fiscale tegemoetkoming aan eige<strong>naar</strong>s (‘<strong>de</strong> woonbonus’) geen<br />

on<strong>de</strong>rscheid maakt tussen woonbehoeften en woonwensen en dus in feite een<strong>de</strong>r<br />

welke woonwens subsidieert (zie bijv. De Decker, 2006). Concreet kunnen we ons<br />

ook afvragen in hoeverre <strong>de</strong> wens om buiten <strong>de</strong> stad te gaan <strong>wonen</strong> te maken heeft<br />

met een sociaal geconstrueerd i<strong>de</strong>aalbeeld en in hoeverre met reële behoeften. En in<br />

welke mate kunnen bei<strong>de</strong>n – sociale constructie en reële behoefte - <strong>van</strong> elkaar<br />

on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n wor<strong>de</strong>n?<br />

Vooral <strong>de</strong>ze <strong>de</strong>r<strong>de</strong> doelstelling is in <strong>de</strong> context <strong>van</strong> voorliggend on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> rele<strong>van</strong>t.<br />

2.1. Wat is een woonbehoefte?<br />

Wat is een behoefte? Het antwoord op <strong>de</strong>ze vraag is niet eenvoudig, vooral omdat<br />

het woord behoefte in verschillen<strong>de</strong>, weliswaar aan elkaar gelinkte, <strong>betekenis</strong>sen ge-<br />

8 Zie bijvoorbeeld het in 1994 opgerichte Platform Wonen – een samenwerkingsverband tussen een 30tal<br />

Vlaamse mid<strong>de</strong>nveldorganisaties – dat uitdrukkelijk stelt dat <strong>wonen</strong> prioriteit moet krijgen in het<br />

beleid omdat het een basisbehoefte is (zie: http://www.platform<strong>wonen</strong>.be/). Ook <strong>de</strong> minister voor<br />

Huisvesting Marino Keulen noem<strong>de</strong> in een info-blad <strong>van</strong> <strong>de</strong> bouwsector huisvesting naast gezondheidszorg<br />

en on<strong>de</strong>rwijs één <strong>van</strong> <strong>de</strong> drie basisbehoeften. Zie:Keulen (2007).<br />

9 <strong>Op</strong>genomen in <strong>de</strong> (fe<strong>de</strong>rale) Grondwet (1994) en het <strong>de</strong>creet op <strong>de</strong> Vlaamse Woonco<strong>de</strong> (1997). Het<br />

'recht op menswaardig <strong>wonen</strong>, zoals het in <strong>de</strong> Vlaamse Woonco<strong>de</strong> heet, wordt er ge<strong>de</strong>finieerd als: '<strong>de</strong><br />

beschikking hebben over een aangepaste woning <strong>van</strong> goe<strong>de</strong> kwaliteit, in een behoorlijke woonomgeving<br />

tegen een betaalbare prijs en met voldoen<strong>de</strong> woonzekerheid'. Een recente <strong>de</strong>creetwijziging ver<strong>van</strong>gt een<br />

behoorlijke woonomgeving door een leefbare woonomgeving.<br />

18


uikt wordt. Gasper (1996) 10 on<strong>de</strong>rscheidt drie verschillen<strong>de</strong> <strong>betekenis</strong>sen. In <strong>de</strong><br />

eerste <strong>betekenis</strong> verwijst ‘behoefte’ <strong>naar</strong> interne krachten die onze han<strong>de</strong>lingen<br />

sturen en aandrijven. Een behoefte aan veiligheid kan bijvoorbeeld verwijzen <strong>naar</strong><br />

<strong>de</strong> on<strong>de</strong>rliggen<strong>de</strong> drijfveer die mensen hebben om zich te beschermen en <strong>de</strong><br />

motivatie die dit met zich meebrengt om huizen te bouwen, kleren te kopen, strafwetgeving<br />

op te stellen, enz. Behoeften binnen <strong>de</strong>ze categorie wor<strong>de</strong>n veron<strong>de</strong>rsteld<br />

te verschillen <strong>van</strong> verlangens op twee verschillen<strong>de</strong> manieren: ten eerste zijn ze nietnegotieerbaar;<br />

ten twee<strong>de</strong> zal een niet bevredigen <strong>van</strong> zulk een behoefte scha<strong>de</strong>lijke<br />

gevolgen hebben voor <strong>de</strong> algemene gezondheid <strong>van</strong> het individu.<br />

In <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> <strong>betekenis</strong> verwijst behoefte niet <strong>naar</strong> interne kracht, maar juist <strong>naar</strong><br />

een externe omgevingsvoorwaar<strong>de</strong> om een gegeven doel te bereiken. In <strong>de</strong>ze zin is<br />

bijvoorbeeld ‘betaalbaar <strong>wonen</strong>’ of een ‘betaalbare woning’ een behoefte. Theorieën<br />

die ver<strong>de</strong>rgaan op <strong>de</strong>ze <strong>betekenis</strong> focussen op <strong>de</strong> voorwaar<strong>de</strong>n waaron<strong>de</strong>r<br />

individuen zich veilig, gelukkig of voldaan voelen.<br />

In een <strong>de</strong>r<strong>de</strong> <strong>betekenis</strong> ten slotte verwijst <strong>de</strong> term <strong>naar</strong> ‘gerechtvaardig<strong>de</strong><br />

verlangens’. De theorie die zich focust op <strong>de</strong>ze <strong>betekenis</strong> gaat in <strong>de</strong> eerste plaats<br />

uitspraken proberen doen over welke sociale karakteristieken <strong>de</strong> morele en ethische<br />

status hebben om te oor<strong>de</strong>len of verlangens al dan niet gerechtvaardigd zijn. Doyal<br />

& Gough (1991) stellen bijvoorbeeld dat ‘autonomie’ een <strong>de</strong>rgelijke karakteristiek is.<br />

Volgens hen zijn verlangens die als doel hebben <strong>de</strong> autonomie te vergroten<br />

gerechtvaardig<strong>de</strong> verlangens 11.<br />

In wat volgt, zullen we een overzicht geven <strong>van</strong> een aantal verschillen<strong>de</strong> tradities in<br />

het on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>en <strong>van</strong> woonbehoeften. Expliciete theorieën over wat <strong>de</strong> aard is <strong>van</strong><br />

woonbehoeften ontbreken in <strong>de</strong> twee belangrijkste tradities: <strong>de</strong> ruimtelijke,<br />

fysieknormatieve traditie en <strong>de</strong> marktgeoriënteer<strong>de</strong> traditie. We zullen zien dat ook<br />

een recente poging <strong>van</strong> Ytrehus (2001) om <strong>de</strong> aard <strong>van</strong> woonbehoeften en <strong>de</strong> relatie<br />

tussen woonbehoeften en woonwensen op te hel<strong>de</strong>ren voor ons niet volstaat. Om dit<br />

wel te doen, hebben we nood aan een theorie die behoeften ver<strong>de</strong>r uitwerkt aan <strong>de</strong><br />

hand <strong>van</strong> <strong>de</strong> eerste <strong>van</strong> <strong>de</strong> drie hier aangehaal<strong>de</strong> <strong>betekenis</strong>sen: behoeften als<br />

interne krachten die onze han<strong>de</strong>lingen sturen en aandrijven.<br />

We moeten opletten met het begrip ‘woonbehoeften’; het kan gemakkelijk tot verwarring<br />

lei<strong>de</strong>n. Het begrip wordt dikwijls als synoniem gebruikt voor woonwensen.<br />

Ze aan elkaar gelijk stellen leidt echter tot een verregaand relativisme waarbij elke<br />

woonwens – hoe veeleisend ook - eenzelf<strong>de</strong> waar<strong>de</strong> wordt toegekend.<br />

We moeten ook een on<strong>de</strong>rscheid maken tussen woonbehoeften als ‘behoeften<br />

waarin het <strong>wonen</strong> voorziet’ (bijv. veiligheid, zekerheid, on<strong>de</strong>rdak) en woonbehoeften<br />

als ‘behoeften op het vlak <strong>van</strong> <strong>wonen</strong>’ (bijv. goe<strong>de</strong> isolatie, sanitaire voorzieningen,<br />

grote leefruimte). In het eerste geval gaat het om behoeften in <strong>de</strong> eerste <strong>van</strong> <strong>de</strong> drie<br />

aangehaal<strong>de</strong> <strong>betekenis</strong>sen: behoeften als interne aandrijven<strong>de</strong> krachten. In het<br />

twee<strong>de</strong> geval gaat het om behoefte in <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> <strong>betekenis</strong>: behoeften als een<br />

omgevingsvoorwaar<strong>de</strong> om een gegeven doel te bereiken. In het eerste geval gaan we<br />

meer algemeen het <strong>wonen</strong> als on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>el <strong>van</strong> het menszijn bena<strong>de</strong>ren: mensen<br />

hebben uiteenlopen<strong>de</strong> behoeften, het <strong>wonen</strong> is een mid<strong>de</strong>l om in een aantal <strong>van</strong> die<br />

behoeften te voorzien. In <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> <strong>betekenis</strong> gaat het om <strong>de</strong> uitwerking hier<strong>van</strong> in<br />

concrete woonomstandighe<strong>de</strong>n.<br />

10 D. Gasper (1996), Needs and basic needs. A clarification of meanings, levels and different streams of<br />

work, Working Paper Series Nr. 210, Ne<strong>de</strong>rland: Institute of Social Studies, Den Haag, geciteerd door<br />

Jackson e.a. (2004).<br />

11 L. Doyal, I. Gough, A Theory of Human Need. New York: Guilford Press, (1991), geciteerd door Ytrehus<br />

(2001). .<br />

19


Om verwarring te vermij<strong>de</strong>n moeten eerst <strong>de</strong> behoeften waarin het <strong>wonen</strong>, voorziet<br />

behan<strong>de</strong>ld wor<strong>de</strong>n en dan pas daarna <strong>de</strong> uitwerking daar<strong>van</strong> in concrete<br />

omstandighe<strong>de</strong>n. Doen we dit niet, dan bestaat het gevaar dat <strong>van</strong>uit bepaal<strong>de</strong><br />

vooron<strong>de</strong>rstellingen over <strong>de</strong> behoeften waarin <strong>wonen</strong> voorziet, men standaar<strong>de</strong>n<br />

gaat stellen voor concrete woonomstandighe<strong>de</strong>n, zon<strong>de</strong>r dat dui<strong>de</strong>lijk is of <strong>de</strong><br />

vooron<strong>de</strong>rstellingen wel overeenkomen met <strong>de</strong> werkelijkheid. We zullen zien dat<br />

<strong>de</strong>ze opsplitsing in het on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> <strong>naar</strong> woonbehoeften niet altijd gemaakt werd.<br />

2.2. Bena<strong>de</strong>ringen <strong>van</strong> (woon)behoeften<br />

Geïnspireerd door <strong>de</strong> Noorse context, on<strong>de</strong>rscheidt Ytrehus (2001) twee tradities die<br />

elk een verschillen<strong>de</strong> houding aannemen ten opzichte <strong>van</strong> woonbehoeftes innemen<br />

en die ruim verspreid zijn: (1) <strong>de</strong> ruimtelijke, fysieknormatieve traditie en (2) <strong>de</strong><br />

marktgeoriënteer<strong>de</strong> traditie. Als tegenreactie op <strong>de</strong>ze tradities on<strong>de</strong>rscheidt Ytrehus<br />

twee meer recente invalshoeken: (1) <strong>de</strong> cultuurrelativistische traditie en (2) <strong>de</strong><br />

universele standaar<strong>de</strong>n traditie (zie figuur 1).<br />

2.2.1. De fysieknormatieve traditie<br />

De fysieknormatieve traditie is kenmerkend voor het Interbellum en <strong>de</strong> perio<strong>de</strong><br />

onmid<strong>de</strong>llijk na W.O.II. Ze sluit aan bij <strong>de</strong> empirisch-positivistische traditie in <strong>de</strong><br />

epistemologie en bij <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rnistische, rationele of functionele bena<strong>de</strong>ring in <strong>de</strong><br />

architectuur en ruimtelijke planning (Ytrehus, 2001). Men gaat woonbehoeften<br />

<strong>de</strong>finiëren op basis <strong>van</strong> ‘zuiver’ of ‘objectief’ wetenschappelijk on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>. Woonbehoeften<br />

wor<strong>de</strong>n gezien als nauw verbon<strong>de</strong>n met <strong>de</strong> ruimtelijke kenmerken <strong>van</strong><br />

een woning. Basisbehoeften op het vlak <strong>van</strong> <strong>wonen</strong> wor<strong>de</strong>n dan ook in fysische en<br />

ruimtelijke termen ge<strong>de</strong>finieerd. De nadruk ligt vooral op wat ‘voldoen<strong>de</strong> grootte’ is<br />

voor een woning. Ytrehus beschrijft hoe er in Noorwegen in “woonlaboratoria”<br />

testpersonen wer<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>rzocht om tot algemene ruimtelijke standaar<strong>de</strong>n te komen<br />

(in <strong>de</strong> eerste plaats om te gebruiken in <strong>de</strong> sociale woningbouw). Men gaat dan<br />

bijvoorbeeld <strong>de</strong> activiteiten gaan on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>en die in een woning wor<strong>de</strong>n uitgevoerd<br />

en <strong>de</strong>ze ontle<strong>de</strong>n <strong>naar</strong> tijdsgebruik, frequentie <strong>van</strong> het gebruik <strong>van</strong> verschillen<strong>de</strong><br />

eenhe<strong>de</strong>n, frequentie <strong>van</strong> verplaatsingen tussen <strong>de</strong> eenhe<strong>de</strong>n, fysieke positie bij<br />

bepaal<strong>de</strong> han<strong>de</strong>lingen enz.<br />

De mo<strong>de</strong>rnistische traditie wordt in <strong>de</strong> jaren 1930 gematerialiseerd in <strong>de</strong> principes<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> CIAM-congressen (Congrès International d’Architecture Mo<strong>de</strong>rne). Le Corbusier,<br />

voortrekker <strong>van</strong> <strong>de</strong> beweging, heeft het over huizen als ‘machine à habiter’<br />

en <strong>de</strong> ‘existenzminimumwoning’ 12. Als vertegenwoordiger in België is Renaat Braem<br />

vermel<strong>de</strong>nswaardig (Uyttenhove, 1989; Loeckx & De Meul<strong>de</strong>r, 2003), maar ook heel<br />

wat an<strong>de</strong>re Belgische architecten dachten na over <strong>de</strong> ‘wetenschappelijke’ organisatie<br />

<strong>van</strong> het <strong>wonen</strong> (Van Cau<strong>de</strong>nberg & Heynen, 2004). In België sijpel<strong>de</strong>n <strong>de</strong> principes<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong>ze bena<strong>de</strong>ring echter min<strong>de</strong>r direct door dan in sommige an<strong>de</strong>re lan<strong>de</strong>n,<br />

12 “The intention the members of the CIAM-group had with the ‘Wohnung für das Existenzminimum’<br />

(Minimum Habitat) was to create an universal house, i<strong>de</strong>ntical and affordable for everyone; a house that<br />

would express a classless society. By means of scientific analysis, the ‘biological minimum-requirements’<br />

of a person, and resulting from this the dimensions of the house, were <strong>de</strong>termined. In addition, the house<br />

was studied from the point of view of a person as a human being that needs air, light, warmth and rest.<br />

Moreover, the Minimum Habitat would formulate an answer for the exhaustion of the housewife –<br />

resulting from the exertion of the domestic tasks – by means of a good organisation and arrangement of<br />

the house, and a rational kitchen as main requirement. Rationalisation and standardisation were the<br />

key-issues in making all the foregoing possible” (Van Cau<strong>de</strong>nberg & Heynen, 2003, p. 26).<br />

20


omdat woningbouw hier uitein<strong>de</strong>lijk toch sterk geïndividualiseerd bleef (De Decker,<br />

2004). Toch krijgt het ‘totaalprincipe’ <strong>van</strong> ‘<strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rne stad’ wel enige praktische<br />

uitwerking <strong>naar</strong> aanleiding <strong>van</strong> <strong>de</strong> krotopruimingwet <strong>van</strong> 1953 en <strong>de</strong> daaraan<br />

gekoppel<strong>de</strong> sanering <strong>van</strong> <strong>de</strong> binnenstad (Loeckx & De Meul<strong>de</strong>r, 2003). De principes<br />

sijpel<strong>de</strong>n ook door dankzij <strong>de</strong> promotie door i<strong>de</strong>ologische instellingen en tijdschriften<br />

13 en via het commerciële aanbod 14 (Van Cau<strong>de</strong>nberg & Heynen, 2004).<br />

Tabel 2. Theoretische visies op behoeftebevrediging<br />

Doelen <strong>van</strong><br />

behoeftebevrediging<br />

Hoe komen<br />

standaar<strong>de</strong>n voor<br />

behoeftebevrediging<br />

tot stand<br />

<strong>Op</strong>vattingen mbt<br />

evoluties in behoeften<br />

“On<strong>de</strong>rgrens” <strong>van</strong><br />

behoeftebevrediging?<br />

<strong>Op</strong>vattingen over<br />

‘noodzakelijke’<br />

woninggrootte<br />

De ruimtelijke,<br />

fysieknormatieve<br />

traditie<br />

Bevrediging <strong>van</strong><br />

objectieve behoeften<br />

Experten <strong>de</strong>finiëren<br />

standaar<strong>de</strong>n op basis<br />

<strong>van</strong> kennis over<br />

“objectieve behoeften”<br />

Behoeften veran<strong>de</strong>ren<br />

niet, het zijn<br />

objectieve menselijke<br />

eigenschappen<br />

Ja<br />

Standaar<strong>de</strong>n voor<br />

woninggrootte wor<strong>de</strong>n<br />

opgesteld door<br />

experten<br />

De marktgeoriënteer<strong>de</strong><br />

traditie<br />

Bevrediging <strong>van</strong><br />

subjectieve<br />

voorkeuren<br />

Geen standaar<strong>de</strong>n –<br />

marktgeoriënteer<strong>de</strong><br />

voorkeuren<br />

“Behoeften” wijzigen<br />

wanneer voorkeuren<br />

wijzigen<br />

Nee<br />

Wordt ge<strong>de</strong>finieerd<br />

op basis <strong>van</strong><br />

individuele<br />

voorkeuren op <strong>de</strong><br />

markt<br />

De cultuurrelativistische<br />

traditie<br />

Sociale inclusie<br />

Experten <strong>de</strong>finiëren<br />

standaar<strong>de</strong>n<br />

Behoeften wijzigen<br />

<strong>naar</strong>gelang <strong>de</strong> sociale<br />

en culturele context<br />

Nee<br />

“Noodzakelijke”<br />

woninggrootte is een<br />

relatief concept<br />

De universele<br />

standaar<strong>de</strong>n<br />

traditie<br />

Algemene<br />

“welvaarts”-doelen<br />

(<strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

welvaartsstaat)<br />

Wor<strong>de</strong>n ge<strong>de</strong>finieerd<br />

op basis <strong>van</strong> een<br />

opvatting <strong>van</strong><br />

algemene politieke en<br />

maatschappelijke<br />

doelen<br />

De doelen <strong>van</strong><br />

behoeftebevrediging<br />

zijn universeel, maar<br />

behoeften zelf<br />

veran<strong>de</strong>ren in relatie<br />

tot <strong>de</strong> sociale en<br />

culturele context<br />

Ja<br />

“Noodzakelijke”<br />

woninggrootte wordt<br />

ge<strong>de</strong>finieerd op basis<br />

<strong>van</strong> algemene<br />

maatschappelijke<br />

doelen<br />

13 Het i<strong>de</strong>e <strong>van</strong> <strong>de</strong> ‘rationele’ werkkeuken (versus <strong>de</strong> traditionele ‘leefkeuken’ waar leven en huishou<strong>de</strong>lijk<br />

werk min<strong>de</strong>r opgesplitst waren) ken<strong>de</strong> bijvoorbeeld verspreiding via <strong>de</strong> katholieke vrouwenorganisaties<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>nklasse en bourgeoisie (<strong>de</strong> organisaties voor <strong>de</strong> arbei<strong>de</strong>rsklassen bleven <strong>de</strong><br />

traditionele leefkeuken promoten, een rationele keuken werd voor hen nog niet haalbaar geacht – al<br />

schoven <strong>de</strong> bourgeoisievrouwenorganisaties dit wel <strong>naar</strong> voren als het i<strong>de</strong>aal voor <strong>de</strong> werkmansvrouw).<br />

Belangrijk om weten is dat veel vrouwen in ongezon<strong>de</strong> omstandighe<strong>de</strong>n leef<strong>de</strong>n door bijvoorbeeld het<br />

stoken met kolen, ze had<strong>de</strong>n zeker wel baat bij beter keukenmateriaal (Van Cau<strong>de</strong>nberg & Heynen,<br />

2004; zie ook De Caigny, 2007).<br />

14 De Belgische <strong>de</strong>legatie <strong>van</strong> CIAM ging actief op <strong>zoek</strong> <strong>naar</strong> fabrikanten om een ‘rationele’ keuken te<br />

produceren. Dit leid<strong>de</strong> tot <strong>de</strong> zgn. ‘CUBEX’-keuken, die veel succes ken<strong>de</strong>. Van Cau<strong>de</strong>nberg & Heynen<br />

(2004) spreken over één <strong>van</strong> <strong>de</strong> weinige mo<strong>de</strong>rnistische ontwerpen die wel <strong>de</strong>gelijk <strong>de</strong> sociale doelstellingen<br />

bereikte waar het voor bedoeld was.<br />

21


Een problematisch aspect <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze bena<strong>de</strong>ring is dat men er <strong>van</strong> uitgaat dat woonbehoeften<br />

rechtstreeks te koppelen zijn aan een objectieve, biologische basis die kan<br />

on<strong>de</strong>rzocht wor<strong>de</strong>n in experimentele situaties. De activiteiten die on<strong>de</strong>rzocht wor<strong>de</strong>n<br />

zijn echter niet enkel biologisch noodzakelijke activiteiten, maar ook sociaal en<br />

historisch bepaal<strong>de</strong> activiteiten. Concrete activiteiten in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> het <strong>wonen</strong><br />

kunnen, zoals in <strong>de</strong> inleiding gesteld, verschillen <strong>van</strong> persoon tot persoon, <strong>van</strong><br />

perio<strong>de</strong> tot perio<strong>de</strong> en <strong>van</strong> plaats tot plaats. Behoeften op het vlak <strong>van</strong> <strong>wonen</strong><br />

vloeien voort uit een combinatie <strong>van</strong> biologische noodzakelijkhe<strong>de</strong>n/mogelijkhe<strong>de</strong>n/<br />

beperkingen en complexe contextuele situaties, waarin <strong>de</strong> <strong>betekenis</strong> en functie <strong>van</strong><br />

<strong>wonen</strong> kan verschillen en dus ook <strong>de</strong> opvatting <strong>van</strong> wat kwaliteitsvol <strong>wonen</strong> is en<br />

wat <strong>de</strong> noodzakelijke voorwaar<strong>de</strong>n zijn om kwaliteitsvol te kunnen <strong>wonen</strong>. Het gaat<br />

er hierbij niet enkel om dat <strong>de</strong> normen op het vlak <strong>van</strong> kwaliteit kunnen verschillen<br />

(bijvoorbeeld qua graad <strong>van</strong> isolatie), maar ook dat <strong>wonen</strong> heel an<strong>de</strong>re functies en<br />

<strong>betekenis</strong>sen kan krijgen en dat het meten <strong>van</strong> kwaliteit dus aan <strong>de</strong> hand <strong>van</strong> heel<br />

verschillen<strong>de</strong> parameters kan gebeuren. 15<br />

De mo<strong>de</strong>rnisten wil<strong>de</strong>n het <strong>wonen</strong> op een wetenschappelijke en rationele manier<br />

organiseren; ze on<strong>de</strong>rzochten daarvoor wat <strong>de</strong> ‘objectieve’ en universele woonbehoeften<br />

zijn. Hun on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> was echter gebaseerd op een reductie <strong>van</strong> woonbehoeften<br />

tot een aantal contextueel bepaal<strong>de</strong> praktische taken en functies. De<br />

context is die <strong>van</strong> een specifieke perio<strong>de</strong> – het Interbellum en <strong>de</strong> perio<strong>de</strong> net na<br />

W.O.II -, maar dan ook <strong>van</strong> specifieke maatschappelijke bevolkingslagen – namelijk<br />

<strong>de</strong> hogere bevolkingslagen <strong>van</strong> waaruit het woonmo<strong>de</strong>l geconstrueerd werd.<br />

Deze contextuele bepaaldheid uit zich bijvoorbeeld in <strong>de</strong> visie op <strong>de</strong> positie <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

vrouw. In het woonmo<strong>de</strong>l dat men voor ogen had speel<strong>de</strong> <strong>de</strong> huisvrouw een centrale<br />

rol. In <strong>de</strong> taakver<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rnisten was het <strong>de</strong> man die buitenshuis ging<br />

werken en <strong>de</strong> vrouw die thuis het werk <strong>de</strong>ed. Voor haar werd er een efficiënte en<br />

afzon<strong>de</strong>rlijke ‘werkkeuken’ (versus <strong>de</strong> traditionele woonkeuken als hart <strong>van</strong> het<br />

huishou<strong>de</strong>n) ontworpen.<br />

Ver<strong>de</strong>r waren <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rnistische principes dikwijls wel geschikt voor <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>nklassen<br />

en bourgeoisie, maar waren ze voor <strong>de</strong> arbei<strong>de</strong>rsgezinnen veel min<strong>de</strong>r aangepast.<br />

Zij bleven bijvoorbeeld veel langer vasthou<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong> ‘woonkeuken’. Hierbij<br />

speel<strong>de</strong>n kosten een rol, maar ook verschillen in activiteitenpatronen (man en<br />

vrouw die bei<strong>de</strong>n moeten werken) en statusoverwegingen (<strong>de</strong> wens bij arbei<strong>de</strong>rsgezinnen<br />

om een nette ont<strong>van</strong>gstkamer te hebben om hoger geplaatste gasten te<br />

ont<strong>van</strong>gen).<br />

De kritiek op het reductionisme <strong>van</strong> <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rnisten moeten we ook wel nuanceren.<br />

De mo<strong>de</strong>rnistische en functionalistische bena<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> het <strong>wonen</strong> was ondanks<br />

‘<strong>de</strong> gebreken’ een poging om het <strong>wonen</strong> op een wetenschappelijke manier te<br />

bena<strong>de</strong>ren <strong>van</strong>uit sociale overwegingen. De kwaliteitsnormen die wer<strong>de</strong>n opgesteld<br />

mogen dan gebaseerd zijn op een reductionistisch woonmo<strong>de</strong>l, tegelijk waren <strong>de</strong><br />

normen – me<strong>de</strong> door hun verankering in regels en wetten - wel <strong>de</strong>gelijk gekoppeld<br />

aan een kwaliteitsverbetering op verschillen<strong>de</strong> vlakken (De Sombere e.a., 1997; De<br />

Decker, 1998; De Decker e.a., 1996).<br />

15 Behoeften zullen bijvoorbeeld verschillen wanneer er al dan niet collectieve voorzieningen (bijv.<br />

collectieve wasruimte) aanwezig zijn, bij veran<strong>de</strong>ringen in huishou<strong>de</strong>nstructuren, volgens <strong>de</strong> mate dat<br />

arbeid binnenshuis of buitenshuis wordt verricht, enz.<br />

22


2.2.2. De marktgeoriënteer<strong>de</strong> traditie<br />

De mo<strong>de</strong>rnistische bena<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> het <strong>wonen</strong>, waarbij nagedacht wordt over algemene<br />

standaar<strong>de</strong>n voor ‘volkshuisvesting’, verdwijnt in <strong>de</strong> jaren 1970 en 1980 <strong>naar</strong><br />

<strong>de</strong> achtergrond. On<strong>de</strong>r invloed <strong>van</strong> <strong>de</strong> economische crisis en <strong>de</strong> daaropvolgen<strong>de</strong><br />

neoliberale antwoor<strong>de</strong>n, krijgt <strong>de</strong> markt krijgt een grotere rol toebe<strong>de</strong>eld. Dit noemt<br />

Ytrehus (2001) <strong>de</strong> marktgerichte bena<strong>de</strong>ring. In een marktgerichte bena<strong>de</strong>ring<br />

wor<strong>de</strong>n behoeften gezien als synoniem <strong>van</strong> <strong>de</strong> subjectieve voorkeuren <strong>van</strong> actoren<br />

binnen een markt.<br />

Binnen dit ka<strong>de</strong>r gaan beleidsmakers en on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>ers woonbehoeften min<strong>de</strong>r<br />

<strong>de</strong>finiëren en beschrijven. De vrije markt wordt gezien als het beste mid<strong>de</strong>l om<br />

ie<strong>de</strong>reen in zijn/haar woonbehoeften te voorzien. Ie<strong>de</strong>reen bepaalt zelf wat zijn of<br />

haar woonbehoeften zijn: behoefte komt dus gelijk te staan met <strong>de</strong> woonwens. Het<br />

on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> <strong>naar</strong> <strong>wonen</strong> in Vlaan<strong>de</strong>ren <strong>van</strong> <strong>de</strong> laatste <strong>de</strong>cennia vertoont een aantal<br />

kenmerken <strong>van</strong> een marktgerichte bena<strong>de</strong>ring. Het wordt in belangrijke mate<br />

gekenmerkt door het gelijkstellen <strong>van</strong> woonbehoefte aan woonwens. Tenzij het gaat<br />

over specifieke doelgroepen wor<strong>de</strong>n woonbehoeften in on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> <strong>naar</strong> <strong>wonen</strong> in<br />

Vlaan<strong>de</strong>ren meestal gelijkgesteld met ofwel (a) <strong>de</strong> spanning tussen woonwensen en<br />

<strong>de</strong> reële woonsituatie (zie bijvoorbeeld Verhetsel e.a., 2003 - dit on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> is<br />

sowieso eer<strong>de</strong>r zeldzaam in Vlaan<strong>de</strong>ren), ofwel (b) het verschil tussen <strong>de</strong> woningvraag<br />

en het woningaanbod (zie bijvoorbeeld Meulemans & Willemé, 1999).<br />

Als er gesproken wordt over ‘woonbehoeftenstudies’ dan gaat het, zoals in <strong>de</strong><br />

inleiding gesteld, dikwijls over econometrische of <strong>de</strong>mografische mo<strong>de</strong>llen die aan <strong>de</strong><br />

hand <strong>van</strong> een aantal variabelen in kwantitatieve termen berekenen wat <strong>de</strong> toekomstige<br />

vraag op <strong>de</strong> woningmarkt zal zijn en die vervolgens het verschil berekenen<br />

met het woningaanbod. Dit verschil noemt men dan <strong>de</strong> (kwantitatieve) ‘woonbehoefte’.<br />

16<br />

Woonbehoefte wordt in <strong>de</strong>rgelijke studies in feite gekoppeld aan <strong>de</strong> woningvraag en<br />

houdt geen rekening met het verschil tussen behoeften en verlangens. Over een<br />

behoefte spreken impliceert dat men stelt: “dit is nodig”. Econometrische en<br />

<strong>de</strong>mografische mo<strong>de</strong>llen zijn echter een heel beperkte basis om uitspraken te doen<br />

over behoeften. Het laat toe iets te zeggen over <strong>de</strong> verwachte vraag en of het aanbod<br />

daarop afgestemd is, maar voor inzicht in behoeften is meer en vooral een an<strong>de</strong>r<br />

soort on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> nodig. Dat het verschil tussen woningaanbod en woningvraag niet<br />

noodzakelijk gelijk is aan <strong>de</strong> woonbehoefte, kunnen we verdui<strong>de</strong>lijken met volgend<br />

voorbeeld: een stijging <strong>van</strong> <strong>de</strong> vraag <strong>naar</strong> een twee<strong>de</strong> woning betekent niet noodzakelijk<br />

dat mensen behoefte hebben aan een twee<strong>de</strong> woning, het betekent wel dat<br />

ze <strong>de</strong>nken bepaal<strong>de</strong> behoeften te zullen bevredigen door het verwerven <strong>van</strong> een<br />

twee<strong>de</strong> woning. 17<br />

<strong>Op</strong> <strong>de</strong> zuiver marktgerichte bena<strong>de</strong>ring wer<strong>de</strong>n al verschillen<strong>de</strong> kritieken geleverd<br />

(Ytrehus, 2001; Barlow & Duncan, 1994; De Decker, 1994). In <strong>de</strong> eerste plaats is er<br />

<strong>de</strong> kritiek dat mensen niet altijd perfect geïnformeerd zijn en bijvoorbeeld op het<br />

vlak <strong>van</strong> <strong>wonen</strong> bepaal<strong>de</strong> woonwensen hebben die voortkomen uit foutieve op-<br />

16 Zie bijvoorbeeld Surkyn & Lesthaeghe (1999) en Meulemans & Willemé (1999).<br />

17 Het maken <strong>van</strong> een dui<strong>de</strong>lijk on<strong>de</strong>rscheid tussen on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>en die <strong>de</strong> verwachte woningvraag en<br />

woningaanbod berekenen en on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>en die uitspraken doen over woonbehoeftes kan o.a. misverstan<strong>de</strong>n<br />

ophel<strong>de</strong>ren die soms ontstaan tussen opdrachtgever (beleid) en on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>ers over hoe een<br />

on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> moet gevoerd wor<strong>de</strong>n (Bijvoorbeeld <strong>de</strong> discussie of bepaal<strong>de</strong> variabelen zoals migratie al dan<br />

niet moeten opgenomen wor<strong>de</strong>n in het berekenen <strong>van</strong> <strong>de</strong> woningbehoefte).<br />

23


vattingen. Ver<strong>de</strong>r is er <strong>de</strong> kritiek dat voorkeuren in belangrijke mate een gevolg zijn<br />

<strong>van</strong> zgn. ‘socialisatie’, ze zijn bijvoorbeeld gekoppeld aan sociale positie en reflecteren<br />

bepaal<strong>de</strong> maatschappelijke normen en i<strong>de</strong>alen die niet noodzakelijk afgestemd<br />

zijn op <strong>de</strong> behoeften. Een <strong>de</strong>r<strong>de</strong> kritiek is dat er psychologische mechanismen<br />

gekend zijn (rationalisatie of cognitieve dissonantie) die ertoe lei<strong>de</strong>n dat wensen<br />

wor<strong>de</strong>n aangepast aan mogelijkhe<strong>de</strong>n: het is psychologisch moeilijk om wensen aan<br />

te hou<strong>de</strong>n wanneer men het gevoel heeft dat die zo goed als onmogelijk te realiseren<br />

zijn (Ytrehus, 2001).<br />

2.2.3. De cultuurrelativistische traditie<br />

Het ontbreken <strong>van</strong> sociale en culturele aspecten heeft geleid tot <strong>de</strong> ontwikkeling <strong>van</strong><br />

nieuwe bena<strong>de</strong>ringen op behoeften. Ytrehus (2001) beschrijft <strong>de</strong> ontwikkeling <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> cultuurrelativistische bena<strong>de</strong>ring in het on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> <strong>naar</strong> armoe<strong>de</strong>. Deze bena<strong>de</strong>ring<br />

koppelt behoefte aan <strong>de</strong> algemeen gel<strong>de</strong>n<strong>de</strong> norm binnen een samenleving<br />

(Ytrehus, 2001). 18 Goed <strong>wonen</strong> is dus <strong>wonen</strong> op een hetzelf<strong>de</strong> niveau als <strong>de</strong> rest <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> samenleving. Deze bena<strong>de</strong>ring legt <strong>de</strong> nadruk op sociale inclusie (het tegengaan<br />

<strong>van</strong> sociale uitsluiting) en sociale gelijkheid.<br />

De belangrijkste kritiek op <strong>de</strong> cultuurrelativistische bena<strong>de</strong>ring is dat <strong>de</strong>ze bena<strong>de</strong>ring<br />

impliceert dat armoe<strong>de</strong> of achterstelling kan bestre<strong>de</strong>n wor<strong>de</strong>n door <strong>de</strong><br />

algemene standaard te verlagen, zon<strong>de</strong>r dat daarbij <strong>de</strong> ‘objectieve’ situatie <strong>van</strong><br />

diegene die het slechtst af zijn verbetert (Ytrehus 2001). Critici <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze bena<strong>de</strong>ring<br />

stellen dat er nood is aan een dui<strong>de</strong>lijke on<strong>de</strong>rgrens voor wat betreft<br />

behoeftebevrediging - wat niet wil zeggen dat <strong>de</strong>ze on<strong>de</strong>rgrens niet kan verschuiven<br />

(Sen, 1984 & Goodin, 1990 19).<br />

2.2.4. Universele standaar<strong>de</strong>n voor behoeftebevrediging<br />

Een vier<strong>de</strong> kijk op ‘behoeftebevrediging’ vertrekt <strong>van</strong> <strong>de</strong> normatieve welvaartstheorie.<br />

Deze theorie stelt een aantal basisbehoeften voorop die universeel wor<strong>de</strong>n<br />

geacht. Deze basisbehoeften i<strong>de</strong>ntificeert Ytrehus (2001) in navolging <strong>van</strong> Doyal &<br />

Gough (1991) 20 als fysieke gezondheid en autonomie.<br />

De belangrijkste graadmeter of iets al dan niet een basisbehoefte is, is of afwezigheid<br />

er<strong>van</strong> leidt tot een ‘serieuze scha<strong>de</strong>’ en of dit voor ie<strong>de</strong>reen <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> gevolgen<br />

heeft. Serieuze scha<strong>de</strong> wordt ge<strong>de</strong>finieerd als ‘een fundamentele beperking <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

mogelijkheid tot sociale participatie’ (Doyal & Gough, 1991). Ver<strong>de</strong>re argumentatie<br />

hiervoor is dat fysieke gezondheid noodzakelijk is voor participatie aan het sociale<br />

leven en autonomie noodzakelijk om geïnformeer<strong>de</strong> keuzes te maken. Sociale<br />

participatie wordt dan weer gelinkt aan het ontwikkelen <strong>van</strong> een eigen i<strong>de</strong>ntiteit.<br />

De basisbehoeften laten in principe toe om een on<strong>de</strong>rscheid te maken tussen<br />

behoeften en verlangens. Behoeften wor<strong>de</strong>n dan omschreven als die voorwaar<strong>de</strong>n<br />

18 Ytrehus (2001) verwijst in dit ka<strong>de</strong>r <strong>naar</strong> P. Townsend (1979), Poverty in the United Kingdom: a<br />

Survey of Household Resources and Standards of Living, Penguin, (Harmondsworth.<br />

19 Aangehaald in Ytrehus (2001): Sen, A. (1984) Resources, Values and Development, Blackwell, Oxford<br />

en Goodin, R. E. (1990) “Relative needs”, p. 12–34 in Ware, A. and R. E. Goodin (eds), Needs and<br />

Welfare, Sage, London.<br />

20 L. Doyal, I. Gough, (1991), A Theory of Human Need, Guilford Press, New York, geciteerd door<br />

Ytrehus (2001).<br />

24


die minimaal moeten ingevuld wor<strong>de</strong>n om fysieke gezondheid en autonomie te<br />

bereiken. 21 Verlangens die boven <strong>de</strong>ze minimumvoorwaar<strong>de</strong>n uitstijgen zijn volgens<br />

Doyal & Dough geen behoeften (Ytrehus, 2001).<br />

Ook <strong>de</strong>ze bena<strong>de</strong>ring heeft verschillen<strong>de</strong> problematische aspecten. Wie gaat<br />

concreet bepalen welke verlangens <strong>de</strong> minimumvoorwaar<strong>de</strong>n overstijgen? Zullen dit<br />

experten zijn? Vervalt <strong>de</strong>ze bena<strong>de</strong>ring dan niet in eenzelf<strong>de</strong> reductionisme als <strong>de</strong><br />

fysieknormatieve bena<strong>de</strong>ring? Met dat verschil dat hier geprobeerd wordt een aantal<br />

vooron<strong>de</strong>rstellingen over behoeften expliciet te maken. Wat als basisbehoeften<br />

wor<strong>de</strong>n voorgesteld, blijven echter nogal arbitrair en vaag. Uit <strong>de</strong> stelling dat<br />

autonomie een basisbehoefte is, zou kunnen afgeleid wor<strong>de</strong>n dat individualisering<br />

moet gepromoot wor<strong>de</strong>n en bijvoorbeeld eigen woningbezit, terwijl <strong>de</strong> ‘mo<strong>de</strong>rne’<br />

individualisering zeker niet onver<strong>de</strong>eld positief wordt onthaald (Beck & Beck-<br />

Gernsheim, 2002, p. 42-52). En is ‘autonomie’ belangrijker dan (bijvoorbeeld)<br />

veiligheid of zekerheid wanneer het gaat om woonbehoeften?<br />

De universele-standaar<strong>de</strong>ntheorie vertrekt <strong>van</strong> een waar<strong>de</strong>ntheorie om uitspraken<br />

te doen over wat gerechtvaardig<strong>de</strong> verlangens zijn. Deze gerechtvaardig<strong>de</strong> verlangens<br />

noemt ze behoeften. Deze theorie geeft echter geen inzicht in wat mensen<br />

motiveert en hoe woonwensen ontstaan. Wat afwezig blijft, is een overzicht <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

verschillen<strong>de</strong> behoeften in <strong>de</strong> <strong>betekenis</strong> <strong>van</strong> behoeften als interne krachten die onze<br />

han<strong>de</strong>lingen sturen en aandrijven. Het is op basis <strong>van</strong> een <strong>de</strong>rgelijk overzicht dat we<br />

kunnen on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>en in welke behoeften het <strong>wonen</strong> concreet voorziet en wat <strong>de</strong><br />

implicaties hier<strong>van</strong> zijn voor het woongedrag <strong>van</strong> individuen en huishou<strong>de</strong>ns.<br />

Uit voorgaan<strong>de</strong> kunnen we wel een aantal interessante afleidingen maken. Uit <strong>de</strong><br />

kritiek op <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rnistische bena<strong>de</strong>ring leren we dat behoeften op het vlak <strong>van</strong><br />

<strong>wonen</strong> weliswaar een biologische/natuurlijke basis hebben, maar dat dit niet<br />

betekent dat uit eenvoudige experimentele situaties en empirische waarnemingen,<br />

universele behoeften op het vlak <strong>van</strong> <strong>wonen</strong> kunnen afgeleid wor<strong>de</strong>n. Behoeften op<br />

het vlak <strong>van</strong> <strong>wonen</strong> wor<strong>de</strong>n ook bepaald door maatschappelijke activiteitenpatronen,<br />

huishou<strong>de</strong>nsamenstellingen en rolver<strong>de</strong>lingen die kunnen wijzigen doorheen<br />

<strong>de</strong> tijd en kunnen verschillen <strong>van</strong> groep tot groep.<br />

Ver<strong>de</strong>r leren we dat verlangens niet gelijk zijn aan behoeften en dat verlangens ook<br />

niet noodzakelijk afgestemd zijn op behoeften. Complexe sociale processen, die<br />

Ytrehus omschrijft als ‘socialisatie’ zorgen ervoor dat verlangens op verschillen<strong>de</strong><br />

manieren bepaald wor<strong>de</strong>n door <strong>de</strong> sociale structuren. Daarnaast zijn er ook<br />

psychologische processen die we kunnen omschrijven als cognitieve dissonantie of<br />

rationalisatie die maken dat mensen hun verlangens aanpassen wat in hun ogen<br />

bereikbaar is, ook al blijven sommige behoeften onvervuld.<br />

2.3. De relatie tussen woonwensen en behoeften<br />

Wat is <strong>de</strong> relatie tussen woonwensen en behoeften? In wat volgt, geven we drie<br />

verschillen<strong>de</strong> opvattingen. De eerste is die <strong>van</strong> Clapham (2005). Hij stelt dat<br />

woonwensen in <strong>de</strong> ‘postmo<strong>de</strong>rne samenleving’ voor <strong>de</strong> meeste mensen zijn<br />

losgekomen <strong>van</strong> behoeften: <strong>de</strong> basisbehoeften zijn voor <strong>de</strong> meeste mensen ingevuld.<br />

De mensen vormen hun woonwensen op basis <strong>van</strong> een zelfgekozen levensstijl. De<br />

21 Doyal & Gough noemen dit het ‘minimum optimorum’-niveau: “<strong>de</strong> minimum kwantiteit <strong>van</strong> ‘intermediaire’<br />

behoeftebevrediging die nodig is om het optimale niveau <strong>van</strong> basisbehoeftenbevrediging te<br />

bereiken (in Ytrehus, 2001, zie eer<strong>de</strong>r).<br />

25


twee<strong>de</strong> is <strong>de</strong> wat ou<strong>de</strong>re opvatting <strong>van</strong> Rakoff (1977). <strong>Op</strong> basis <strong>van</strong> empirisch on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong><br />

stel<strong>de</strong> hij dat woonwensen een afspiegeling zijn <strong>van</strong> <strong>de</strong> individualistische<br />

i<strong>de</strong>ologie. Dit is volgens hem treurig aangezien het tot gevolg heeft dat mensen hun<br />

eigen on<strong>de</strong>rdrukking herbevestig<strong>de</strong>n. De <strong>de</strong>r<strong>de</strong> opvatting is die <strong>van</strong> Dickens (1990,<br />

1994, 2000). Volgens hem zijn woonwensen nooit zomaar afspiegelingen <strong>van</strong> een<br />

i<strong>de</strong>ologie, noch kunnen ze louter een afspiegeling zijn <strong>van</strong> een zelfgekozen<br />

levensstijl. Woonwensen blijven volgens Dickens in belangrijke mate verbon<strong>de</strong>n met<br />

basisbehoeften, zij het op een complexe manier, want ook <strong>de</strong> organisatie <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

samenleving en maatschappelijke <strong>betekenis</strong>sen die toegekend wor<strong>de</strong>n aan<br />

woonvormen spelen een rol in het tot stand komen <strong>van</strong> woonwensen.<br />

Clapham (2005) stelt dat door <strong>de</strong> erosie <strong>van</strong> ‘traditionele instituties’ als kerken en<br />

vakbon<strong>de</strong>n steeds meer mensen in wat hij <strong>de</strong> ‘postmo<strong>de</strong>rne’ samenleving noemt, in<br />

staat zijn om ‘hun eigen leven te maken’ . Ontdaan <strong>van</strong> starre structuren, kunnen<br />

ze nu zelf kiezen welke <strong>betekenis</strong> ze aan het <strong>wonen</strong> toekennen. Wonen is volgens<br />

Clapham niet langer een ‘doel op zich’; <strong>wonen</strong> moet niet meer in <strong>de</strong> eerste plaats<br />

voldoen aan <strong>de</strong> basisbehoeften; <strong>wonen</strong> wordt meer en meer een mid<strong>de</strong>l voor <strong>de</strong> eigen<br />

‘zelfcreatie’ in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> zelfgekozen leefstijlen. De nadruk komt te liggen op het<br />

individu: ‘zelfcreatie’, ‘zelfvervulling’ en ‘vrije keuze over <strong>de</strong> eigen leefstijl’ komen<br />

voorop te staan. Clapham (2005) evalueert dit als overwegend positief.<br />

De nadruk op het ‘zelf’ en ‘het individu’ wordt door an<strong>de</strong>ren echter min<strong>de</strong>r positief<br />

geëvalueerd (zie bijv. Beck & Beck-Gernsheim, 2002). Vooral <strong>de</strong> afwezigheid <strong>van</strong><br />

doelstellingen met betrekking tot <strong>de</strong> leefgemeenschap is problematisch 22. In hoeverre<br />

is zelfcreatie mogelijk als dit niet gekoppeld is aan controle over <strong>de</strong> leefgemeenschap?<br />

Individualisering is een trend, daarnaast is er echter ook het<br />

individualisme als i<strong>de</strong>ologie. Deze i<strong>de</strong>ologie bevat veron<strong>de</strong>rstellingen die niet noodzakelijk<br />

overeenstemmen met <strong>de</strong> werkelijkheid.<br />

Al in <strong>de</strong> jaren 1970 gaf Rakoff (1977) een kritiek op <strong>de</strong> ‘individualistische i<strong>de</strong>ologie’<br />

die volgens hem voorbijgaat aan <strong>de</strong> nog steeds aanwezige tegenstellingen tussen<br />

maatschappelijke klassen. Door een steeds ver<strong>de</strong>rgaan<strong>de</strong> arbeids<strong>de</strong>ling verricht een<br />

groot <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> mensen eenvoudige taken; weinig mensen kunnen in hun<br />

werksituatie hun creatief potentieel tot uiting brengen. Ver<strong>de</strong>r zijn er problemen <strong>van</strong><br />

werkonzekerheid, weinig controle over het werk en verschillen<strong>de</strong> maatschappelijke<br />

klassengrenzen. De individualistische i<strong>de</strong>ologie doet geloven dat mensen individueel<br />

verantwoor<strong>de</strong>lijk zijn voor <strong>de</strong> problemen die ze ervaren. Volgens Rakoff leidt dit<br />

ertoe dat mensen die maatschappelijke problemen on<strong>de</strong>rvin<strong>de</strong>n - zoals <strong>de</strong> moeilijkheid<br />

om via <strong>de</strong> werksituatie maatschappelijk succes te bereiken -, gaan proberen<br />

‘respectabel’ te wor<strong>de</strong>n door bijvoorbeeld op het vlak <strong>van</strong> huisvesting ‘respectabele’<br />

normen na te streven, bijvoorbeeld door het verwerven <strong>van</strong> een eigen woning.<br />

22 Waarom staat ‘zelfcreatie’ en niet ‘creatie <strong>van</strong> <strong>de</strong> gemeenschap’ centraal? Waarom ‘vrije keuze over<br />

<strong>de</strong> eigen leefstijl’ en niet ‘<strong>de</strong>mocratische keuze in <strong>de</strong> eigen leefgemeenschap’? Dit is niet zomaar spelen<br />

met woor<strong>de</strong>n, maar zal heel concrete gevolgen hebben op het terrein. Wanneer we <strong>de</strong> ontwikkeling <strong>van</strong><br />

het individu centraal stellen, dan wordt <strong>de</strong> vraag: ‘hoe kan <strong>de</strong> samenleving elk individu <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>len<br />

geven om in zijn of haar woonwensen te voorzien?’. Als we <strong>de</strong> ontwikkeling <strong>van</strong> <strong>de</strong> leefgemeenschap<br />

echter centraal stellen, dan wordt <strong>de</strong> vraag: ‘hoe kunnen we elk individu inspraak geven in <strong>de</strong><br />

ontwikkeling <strong>van</strong> <strong>de</strong> gemeenschap en <strong>de</strong> ver<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> <strong>de</strong> beschikbare mid<strong>de</strong>len?’. Belangrijk verschil:<br />

in het eerste geval krijgt het individu enkel zeggenschap over zijn eigen leefstijl, in het twee<strong>de</strong> geval ook<br />

over <strong>de</strong> leefstijlen <strong>van</strong> an<strong>de</strong>ren. In het eerste geval heeft het individu enkel iets te zeggen over zijn/haar<br />

eigen behoeften, in het twee<strong>de</strong> geval moet er nagedacht wor<strong>de</strong>n over wat maatschappelijk gezien als<br />

behoefte aanvaard wordt. Deskundigen wor<strong>de</strong>n met an<strong>de</strong>re woor<strong>de</strong>n niet ver<strong>van</strong>gen door een<br />

relativistisch ‘alles kan’, maar wel door een <strong>de</strong>mocratische vorm <strong>van</strong> kennisverwerving en besluitvorming.<br />

26


Rakoff 23 wijst op <strong>de</strong> invloed <strong>van</strong> het maatschappelijke discours in het tot stand<br />

komen <strong>van</strong> woonwensen en op het feit dat dit discours mislei<strong>de</strong>nd is: mensen<br />

streven <strong>naar</strong> het voldoen aan <strong>de</strong> individualistische normen. Daarmee versterken ze<br />

echter alleen maar <strong>de</strong> structuren die hen on<strong>de</strong>rdrukken. Rakoff herleidt daarmee <strong>de</strong><br />

woonwensen <strong>van</strong> mensen echter volledig tot een reactie op maatschappelijke<br />

normen en <strong>de</strong> individualistische i<strong>de</strong>ologie. Hij noemt dit ‘treurig’, zowel omdat het<br />

maatschappelijk gezien <strong>de</strong> structuren bevestigt, als omdat hij uit zijn on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong><br />

meent te kunnen aflei<strong>de</strong>n dat het streven <strong>naar</strong> controle en zelfvervulling via een<br />

eigen woning uitein<strong>de</strong>lijk weinig mensen echt lukt.<br />

Volgens Rakoff werkt socialisering dus heel ver door: mensen nemen <strong>de</strong> heersen<strong>de</strong><br />

i<strong>de</strong>ologie min of meer ‘klakkeloos’ over; ze hebben daarin weinig inbreng. In Rakoff’s<br />

conceptueel ka<strong>de</strong>r zijn mensen wat Garfinkel (1967) noemt ‘cultural dopes’, willoze<br />

volgers <strong>van</strong> <strong>de</strong> heersen<strong>de</strong> i<strong>de</strong>ologie. Rakoff’s bena<strong>de</strong>ring is in die zin een voorbeeld<br />

<strong>van</strong> wat Clapham (2005) <strong>de</strong> ‘sociologische’ bena<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> <strong>wonen</strong> noemt, namelijk<br />

<strong>de</strong> bena<strong>de</strong>ring die maatschappelijke structuren als belangrijkste verklaren<strong>de</strong> factor<br />

ziet voor het menselijke han<strong>de</strong>len<br />

Dickens (1990) stelt eveneens dat mensen op het vlak <strong>van</strong> maatschappelijk<br />

functioneren problemen ervaren. Hij gelooft echter niet dat mensen zomaar slaafs<br />

<strong>de</strong> individualistische i<strong>de</strong>ologie navolgen, terwijl <strong>de</strong>ze hen in feite weinig vooruit<br />

helpt. Volgens Dickens hebben mensen wel <strong>de</strong>gelijk goe<strong>de</strong> re<strong>de</strong>nen om individualistische<br />

normen na te streven op het vlak <strong>van</strong> <strong>wonen</strong>. Het <strong>wonen</strong> is immers één <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> mid<strong>de</strong>len in <strong>de</strong> sfeer <strong>van</strong> <strong>de</strong> consumptie waar <strong>de</strong> mensen behoeften kunnen<br />

vervullen waarvoor ze via hun werk (<strong>de</strong> productiesfeer) geen vervulling weten te<br />

vin<strong>de</strong>n. Het gaat dan voor hem vooral over <strong>de</strong> behoefte aan veiligheid, zekerheid en<br />

creativiteit (Dickens, 1994, p. 178).<br />

Dickens werpt een heel an<strong>de</strong>r licht op <strong>de</strong> ‘vrijhe<strong>de</strong>n’ en ‘zelfcreatie’ waar Clapham<br />

het over heeft. Mensen zijn niet zomaar vrij om zelf een levensstijl te kiezen en het<br />

<strong>wonen</strong> daarbij als mid<strong>de</strong>l tot zelfcreatie te gebruiken. Ze zijn juist verplicht om hun<br />

natuurlijke behoefte aan zelfcreatie via private consumptie in te vullen. Het is juist<br />

omdat <strong>de</strong> behoefte aan zelfcreatie in <strong>de</strong> productieve arbeid voor veel mensen geen<br />

invulling krijgt 24 dat ze moeten teruggrijpen <strong>naar</strong> <strong>de</strong> sfeer <strong>van</strong> <strong>de</strong> consumptie om<br />

<strong>de</strong>ze en an<strong>de</strong>re behoeften in te vullen 25. Eigen woningbezit kan zo bekeken wel<br />

<strong>de</strong>gelijk een manier zijn tot (her)bevestiging <strong>van</strong> <strong>de</strong> eigen i<strong>de</strong>ntiteit, maar het is dit<br />

ook omdat huishou<strong>de</strong>ns in feite weinige an<strong>de</strong>re keuzen hebben (De Decker, 2004, p.<br />

130). “The home, the housing estate, and the community can be seen as representing<br />

those spheres of social life in which those aspects of species being which have<br />

become suppressed at the point of production (association with other humans, engagement<br />

with nature, self-realization, assertion of personal i<strong>de</strong>ntity and so on) can be<br />

at least partly restored or realized” (Dickens, 1994, p. 130).<br />

Volgens Dickens heeft <strong>wonen</strong> in belangrijke mate <strong>de</strong> <strong>betekenis</strong> gekregen <strong>van</strong><br />

‘afstand nemen’ (“escape attemps”), het zich terugtrekken uit <strong>de</strong> gemeenschap <strong>naar</strong><br />

een sfeer waar huishou<strong>de</strong>ns en individuen het gevoel hebben een zekere mate <strong>van</strong><br />

autonomie te bezitten. In <strong>de</strong> Belgische context is volgens De Decker (2002) iets<br />

gelijkaardigs aan <strong>de</strong> hand, hij spreekt over een ‘<strong>de</strong>fensieve’ wooncultuur. 26<br />

23 Rakoff bouwt voort op Sennett & Cobb (1972) die arbei<strong>de</strong>rs bevroegen. Rakoff bestu<strong>de</strong>ert bedien<strong>de</strong>n<br />

(witte boor<strong>de</strong>n).<br />

24 Dickens stelt dat hun i<strong>de</strong>ntiteit ‘on<strong>de</strong>rmijnd’ wordt door <strong>de</strong> vervreemding die ze ervaren in hun<br />

productieve arbeid (Dickens, 1994, p. 129, p. 131).<br />

25 Zie ook Blokland (2001) en Dalrymple (2004).<br />

26 Zie infra.<br />

27


Dickens benadrukt wel dat eigen woningbezit niet noodzakelijk in alle bronnen<br />

voorziet die een individu nodig heeft voor ‘zelfrealisatie’. Zo kan een gevoel <strong>van</strong><br />

verbon<strong>de</strong>nheid en gemeenschap achterwege blijven. Het is volgens Dickens zeker<br />

ook niet zo dat eigendom noodzakelijk is voor het vormen <strong>van</strong> een eigen i<strong>de</strong>ntiteit,<br />

zoals sommige on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>ers beweren. 27 Er zijn tot nu toe noch uit <strong>de</strong> menswetenschappen<br />

noch uit <strong>de</strong> biologische wetenschappen 28 aanwijzingen dat eigendom een<br />

biologische of evolutionaire noodzaak is, ook al is het zo dat bezit in<strong>de</strong>rdaad één <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> dominante manieren is waarop i<strong>de</strong>ntiteit gevormd wordt in kapitalistische en<br />

marktgeoriënteer<strong>de</strong> samenlevingen.<br />

Dickens gaat dus niet akkoord met <strong>de</strong> traditionele Marxistische opvatting dat<br />

zelfverwezenlijking alleen maar mogelijk is door niet-vervreem<strong>de</strong>n<strong>de</strong> arbeid in het<br />

productieproces en dat het nastreven <strong>van</strong> een eigen woning alleen maar tot meer<br />

vervreemding zou lei<strong>de</strong>n. Volgens Dickens kan een eigen woning wel <strong>de</strong>gelijk zorgen<br />

voor een (ge<strong>de</strong>eltelijke) vervulling <strong>van</strong> <strong>de</strong> menselijke potenties en <strong>van</strong> <strong>de</strong> menselijke<br />

natuur. De verlangens <strong>naar</strong> een eigen woning zijn dus niet zomaar ‘valse behoeften’<br />

die lei<strong>de</strong>n tot <strong>de</strong> vervreemding <strong>van</strong> <strong>de</strong> mens <strong>van</strong> zichzelf 29. Dickens biedt hiermee<br />

weerwerk tegen <strong>de</strong> visie dat mensen die eigendom nastreven in een kapitalistische<br />

samenleving willoze slachtoffers zou<strong>de</strong>n zijn <strong>van</strong> ‘warenfetisjisme’ 30, mensen<br />

kunnen volgens hem wel <strong>de</strong>gelijk én eigendom nastreven én inzicht hebben in hun<br />

eigen maatschappelijke positie. Eigendom kan wel <strong>de</strong>gelijk voor een ge<strong>de</strong>eltelijke<br />

zelfverwezenlijking zorgen, al zijn er ook belangrijke problemen aan verbon<strong>de</strong>n<br />

(zoals het gebrek aan gemeenschapsgevoel dat er dikwijls aan gekoppeld is).<br />

2.4. Belang <strong>van</strong> een visie op behoeften voor woonon<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong><br />

We willen een bena<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> het woonon<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> uitwerken die rekening houdt met<br />

<strong>de</strong> dieperliggen<strong>de</strong> oorzaken <strong>van</strong> het woongedrag <strong>van</strong> huishou<strong>de</strong>ns en individuen.<br />

De bena<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> Dickens is zowel een interessante aanvulling op <strong>de</strong> ‘sociologische’<br />

bena<strong>de</strong>ring als op ‘sterke’ vormen <strong>van</strong> sociaalconstructivisme 31. Het<br />

sociaalconstructivisme probeert (on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re) een antwoord te bie<strong>de</strong>n op bena<strong>de</strong>ringen<br />

die aan <strong>de</strong> maatschappelijke structuren te veel verklaren<strong>de</strong> kracht<br />

toekennen. Het stelt dat structuren slechts mogelijk zijn doordat mensen met<br />

elkaar in interactie tre<strong>de</strong>n en door <strong>de</strong>ze interactie ge<strong>de</strong>el<strong>de</strong> <strong>betekenis</strong>sen en een<br />

ge<strong>de</strong>el<strong>de</strong> werkelijkheid creëren, een ge<strong>de</strong>el<strong>de</strong> werkelijkheid die op zijn beurt impact<br />

27 Voor een voorbeeld, zie Saun<strong>de</strong>rs, P. (1990), A Nation of Home Owners, Unwin Hyman, London.<br />

Aangehaald door Dickens (1994):<br />

28 Dickens verwijst <strong>naar</strong> <strong>de</strong> he<strong>de</strong>ndaagse antropologie, <strong>de</strong> moleculaire biologie en <strong>de</strong> linguïstiek.<br />

29 Dit is <strong>de</strong> traditionele Marxistische opvatting. Zie bijv. Du Gay (1996), p. 24.<br />

30 Heel vereenvoudigd kunnen we stellen dat volgens <strong>de</strong> theorie <strong>van</strong> Karl Marx warenfetisjisme<br />

ontstaat door <strong>de</strong> loskoppeling <strong>van</strong> <strong>de</strong> ruilwaar<strong>de</strong> en <strong>de</strong> gebruikerswaar<strong>de</strong> <strong>van</strong> goe<strong>de</strong>ren, één specifiek<br />

goed (geld) krijgt <strong>de</strong> eigenschap dat het kan gebruikt wor<strong>de</strong>n om an<strong>de</strong>re goe<strong>de</strong>ren op te eisen. De<br />

sociale aard <strong>van</strong> <strong>de</strong> samenleving wordt door <strong>de</strong>ze abstractie vernietigd. Producenten en consumenten<br />

hebben geen intermenselijk contact, of bewuste overeenkomst om elkaar te verhelpen: “Their<br />

productions take on a property form, meet and exchange in a marketplace, and return in property form.<br />

Production and consumption are private experiences of person to commodity and material self-interest,<br />

not person to person and communal interest.”<br />

(http://en.wikipedia.org/wiki/Commodity_fetishism). Zie ook Du Gay (1996).<br />

31 Het sociaalconstructivisme stelt dat <strong>de</strong> realiteit die we waarnemen steeds een ge<strong>de</strong>el<strong>de</strong> realiteit is,<br />

een realiteit die ontstaat – of ‘geconstrueerd’ wordt - door interactie tussen mensen. ‘De realiteit’ is in<br />

<strong>de</strong> eerste plaats een geheel <strong>van</strong> <strong>betekenis</strong>sen.<br />

28


zal hebben op het han<strong>de</strong>len <strong>van</strong> mensen. Een ‘sterke’ vorm <strong>van</strong> sociaal-constructivisme<br />

stelt dat <strong>de</strong>ze ge<strong>de</strong>el<strong>de</strong> werkelijkheid <strong>de</strong> enige werkelijkheid is die er is.<br />

Dickens staat hier uitgesproken kritisch tegenover: “Strong social constructionism is,<br />

at worst, sociology’s form of disciplinary reductionism: an ultimately doomed attempt<br />

to contain all un<strong>de</strong>rstanding (including those of the sciences) within strict sociological<br />

limits. Another way of making the same point is to say that, while all knowledge is<br />

socially constructed, some knowledge is better than others: referring to an objective<br />

reality” (Dickens, 2000, p. 158).<br />

Om het <strong>wonen</strong> te on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>en moeten we dus meer doen dan het een plaats geven<br />

binnen het maatschappelijke functioneren (cf. ‘sociologische’ bena<strong>de</strong>ring), of<br />

verklaren hoe opvattingen over <strong>wonen</strong> ontstaan door <strong>de</strong> interactie tussen actoren en<br />

door hegemonische discoursen (cf. ‘sterk’ sociaalconstructivisme). We moeten ook<br />

on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>en hoe individuen en huishou<strong>de</strong>ns het <strong>wonen</strong> gebruiken om in hun<br />

‘natuurlijke’ behoeften te voorzien en hoe dit samenhangt met <strong>de</strong> algemene<br />

behoeftebevrediging binnen een maatschappelijke context. “While much existing<br />

work on the home concentrates on the social relations and processes affecting people<br />

and households, few studies have examined how these broad constraints and<br />

relationships shape people’s lives, biographies or life courses… [A] first stage must be<br />

to see people’s housing experience in relation to the whole of their lives, in particular<br />

their lives in employment” (Dickens, 1990, p. 119).<br />

Hij voegt hier onmid<strong>de</strong>llijk aan toe dat mensen niet als louter ‘marionetten’ <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

omstandighe<strong>de</strong>n mogen beschouwd wor<strong>de</strong>n: “To a large extent… housing careers<br />

may… be enforced or constrained by market processes or government authorities. But<br />

at the same time, the town chosen or the house actually lived in are still selected by<br />

the households themselves. The house, its form and its location, is a commodity<br />

providing real options as to how some people, at least, choose to live. Such a choice is<br />

ma<strong>de</strong> on the basis of how individuals see themselves and wish to be seen by others,<br />

and it is possible to conceptualise a characteristic or typical ‘moral housing career’. It<br />

is one, certainly, shaped by land markets, buil<strong>de</strong>rs, financiers and the like, but also<br />

one resulting from households and individuals seeking status, respect and security”<br />

(Dickens, 1990, p. 120) 32.<br />

<strong>Op</strong> basis <strong>van</strong> <strong>de</strong> bena<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> Dickens kunnen we een link leggen tussen<br />

verlangens en behoeften. Verlangens komen niet zomaar uit het niets of wor<strong>de</strong>n niet<br />

zomaar opgedrongen via discoursen. Ze hebben ook wortels in bepaal<strong>de</strong> onvervul<strong>de</strong><br />

behoeften. De manier waarop mensen een invulling <strong>zoek</strong>en voor hun onvervul<strong>de</strong><br />

behoeften zal bepaald wor<strong>de</strong>n door sociale en culturele omstandighe<strong>de</strong>n. Het is goed<br />

mogelijk dat <strong>de</strong>ze omstandighe<strong>de</strong>n niet toereikend zijn om <strong>de</strong> onvervul<strong>de</strong> behoeften<br />

ook daadwerkelijk een invulling te geven.<br />

32 Voor meer over het concept “moral housing career”, zie ver<strong>de</strong>r.<br />

29


2.5. Een categorisering <strong>van</strong> <strong>de</strong> menselijke behoeften<br />

Om inzicht te krijgen in behoeften en <strong>de</strong> manier waarop mensen het <strong>wonen</strong><br />

gebruiken om in bepaal<strong>de</strong> behoeften te voorzien, hebben we een overzicht nodig <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> wat menselijke behoeften zijn en hoe we die kunnen in<strong>de</strong>len. Waarschijnlijk <strong>de</strong><br />

meest geken<strong>de</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rne behoeftetheorieën is <strong>de</strong> theorie die Abraham Maslow<br />

ontwikkel<strong>de</strong> in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> zijn humanistische psychologie. Deze humanistische<br />

psychologie was een reactie op zowel <strong>de</strong> psychoanalyse als <strong>de</strong> behavioristische<br />

psychologie. Ze stelt dat het bewustzijn en <strong>de</strong> vrije wil <strong>de</strong> mens uniek maken en dat<br />

<strong>de</strong> mens dus op een an<strong>de</strong>re manier moet on<strong>de</strong>rzocht wor<strong>de</strong>n dan an<strong>de</strong>re dieren.<br />

Mensen hebben een aangeboren drang tot ‘zelfactualisering’; <strong>de</strong> mens kan ver<strong>de</strong>r<br />

kijken dan zijn dierlijke instincten en kan zich engageren in creatieve activiteiten<br />

die zowel zijn welzijn als die <strong>van</strong> <strong>de</strong> maatschappij verbeteren. In overeenstemming<br />

met <strong>de</strong>ze overtuiging zag Maslow (1954, 1970) 33 een dui<strong>de</strong>lijke hiërarchie in <strong>de</strong><br />

behoeften; hij ging er <strong>van</strong> uit dat hogere behoeften pas een impact hebben op (of<br />

motiverend werken voor) het menselijke gedrag als <strong>de</strong> lagere (minstens ge<strong>de</strong>eltelijk)<br />

bevredigd zijn. Maslow hanteer<strong>de</strong> <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> in<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> <strong>de</strong> behoeften, <strong>van</strong> bo<strong>de</strong>m<br />

tot top (fig. 1): (1) fysiologische behoeften, (2) veiligheidsbehoeften, (3) <strong>de</strong> behoefte<br />

om ergens bij te horen en geliefd te wor<strong>de</strong>n, (4) <strong>de</strong> behoefte status te verwerven en<br />

ver<strong>de</strong>r ook <strong>de</strong> ‘hogere’ (5) cognitieve, (6) esthetische en (7) morele behoeften. Deze<br />

behoeftecategorieën <strong>de</strong>el<strong>de</strong> Maslow nog ver<strong>de</strong>r in tot materiële (1 & 2), sociale (3 &<br />

4) en ‘groei-’ of ‘zelfverwezenlijkingbehoeften (5 & 6).<br />

Voor <strong>de</strong> hiërarchie <strong>van</strong> Maslow is echter slechts in beperkte mate empirisch bewijs<br />

voorhan<strong>de</strong>n. Verschillen<strong>de</strong> on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>en hebben aangetoond dat <strong>de</strong> hiërarchie zeker<br />

niet altijd volledig opgaat. Ver<strong>de</strong>r is <strong>de</strong> hiërarchie ook verbon<strong>de</strong>n met een sciëntistische<br />

visie op behoeften, namelijk <strong>de</strong> visie dat onafhankelijke wetenschappers beter<br />

inzicht hebben in behoeften dat <strong>de</strong> mensen die ze on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>en zelf (Heywood,<br />

2004). Drie centrale kritieken kunnen geformuleerd wor<strong>de</strong>n. Ten eerste dat <strong>de</strong><br />

hiërarchie suggereert dat materiële behoeften moeten vervuld zijn vooraleer an<strong>de</strong>re<br />

behoeften het gedrag kunnen lei<strong>de</strong>n. Er is echter bewijs voorhan<strong>de</strong>n <strong>van</strong> het<br />

tegen<strong>de</strong>el: mensen die <strong>de</strong> meest fundamentele overlevingsinstincten tegengaan<br />

omwille <strong>van</strong> morele, psychologische of spirituele behoeften (Jackson e.a., 2004;<br />

Trigg, 2004; Fraser, 1998; Heywood, 2004) 34.<br />

Ten twee<strong>de</strong> laat <strong>de</strong> hiërarchie toe om behoeftige mensen <strong>de</strong> bevrediging <strong>van</strong> hogere<br />

behoeften te ontzeggen (aangezien ze er volgens <strong>de</strong> theorie toch niets mee zijn). Ten<br />

<strong>de</strong>r<strong>de</strong> legt <strong>de</strong> theorie <strong>de</strong> nadruk op <strong>de</strong> individualistische aard <strong>van</strong> behoeftenbevrediging.<br />

Behoeften op het niveau <strong>van</strong> <strong>de</strong> samenleving, cultuur en het natuurlijke<br />

leefmilieu wor<strong>de</strong>n gezien als secundair wanneer het gaat om het motiveren <strong>van</strong><br />

het menselijke gedrag.<br />

33 Maslow, A. (1954). Motivation and Personality, Harper, New York (2nd edition: 1970), geciteerd door<br />

Trigg (2004) en Jackson e.a. (2004).<br />

34 Voorbeel<strong>de</strong>n die gegeven wor<strong>de</strong>n zijn: mensen die zich verhongeren omdat ze het taboe op het eten<br />

<strong>van</strong> mensenvlees niet willen overtre<strong>de</strong>n, mensen die zichzelf uithongeren om re<strong>de</strong>nen <strong>van</strong> zelfcontrole<br />

en visuele stereotypen, oorlogsge<strong>van</strong>gen die voedsel weigeren omwille <strong>van</strong> behoefte aan zelfwaar<strong>de</strong>ring<br />

(Jackson e.a., 2004).<br />

30


Fig. 1. Behoeftenhiërarchie <strong>van</strong> Maslow<br />

Bron: Jackson e.a. (2004)<br />

Een aantal on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>ers heeft oplossingen gezocht voor <strong>de</strong>ze problemen. Mallmann<br />

(1980) 35 stel<strong>de</strong> een tweedimensionale typologie voor die tien categorieën <strong>van</strong><br />

behoeften op een lijn zet tegenover een drievoudige categorisatie <strong>van</strong> ‘types’ <strong>van</strong><br />

bevrediger: persoonlijke, sociale en ecologische. Dit i<strong>de</strong>e werd ver<strong>de</strong>r uitgewerkt<br />

door Max-Neef (1991, 1992) 36 die negen categorieën <strong>van</strong> behoeften – overleven,<br />

bescherming, affectie, begrip, participatie, i<strong>de</strong>ntiteit, ontspanning, creatie, vrijheid -<br />

plaatst tegenover vier ‘existentiële’ categorieën <strong>van</strong> bevrediging <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze behoeften:<br />

zijn, doen, hebben en interageren (fig. 2).<br />

Belangrijk is het on<strong>de</strong>rscheid dat Max-Neef maakt tussen behoeften en ‘bevredigers’.<br />

Een behoefte wordt door Max-Neef opgevat als iets dat universeel is voor <strong>de</strong><br />

35 Mallmann, C. (1980), ‘Society, Needs and Rights’, in Le<strong>de</strong>rer, K.. (ed) Human Needs – a contribution<br />

to the current <strong>de</strong>bate, Oelgeschlager, Gunn and Hain, Cambridge (Mass), p. 37-54, geciteerd door<br />

Jackson e.a. (2004)<br />

36 Max-Neef, M. (1991), Human-Scale Development - conception, application and further reflection,<br />

Apex Press, Lodon; en Max-Neef, M. (1992). ‘Development and human needs’, in Ekins, P. & M. Max-<br />

Neef (Eds.), Real-life economics: Un<strong>de</strong>rstanding wealth creation, Routledge, London. Bei<strong>de</strong>n<br />

aangehaald in Jackson e.a. (2004)<br />

31


menselijke soort. Behoeften zijn het gevolg <strong>van</strong> een evolutionair proces. Men kan ze<br />

volgens Max-Neef conceptualiseren als aan <strong>de</strong> ene kant een tekort en aan <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re<br />

kant een potentie. Het is een tekort in die zin dat het iets is dat ontbreekt; het is<br />

een potentie in die zin dat het iemand kan motiveren of aanzetten tot bepaal<strong>de</strong><br />

han<strong>de</strong>lingen (een interne drijfkracht dus, cf. supra). ‘Bevredigers’ zijn verschillen<strong>de</strong><br />

manieren <strong>van</strong> ‘zijn’, ‘hebben’, ‘doen’ en ‘wintergroen’ die bijdragen tot <strong>de</strong> actualisering<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> behoeften. 37 De categorieën <strong>van</strong> behoeften staan in <strong>de</strong> matrix op <strong>de</strong><br />

verticale as, <strong>de</strong> categorieën <strong>van</strong> bevredigers op <strong>de</strong> horizontale.<br />

Een belangrijk verschil tussen <strong>de</strong> behoeftehiërarchie <strong>van</strong> Maslow en <strong>de</strong> matrix <strong>van</strong><br />

Max-Neef, is dat laatstgenoem<strong>de</strong> niet uitgaat <strong>van</strong> een hiërarchie. Het proces <strong>van</strong><br />

behoeftebevrediging wordt gekenmerkt door simultaniteit, complementariteit en<br />

wisselwerkingen (Jackson e.a., 2004).<br />

Basisbehoeften veran<strong>de</strong>ren niet doorheen <strong>de</strong> tijd (tenzij er evolutionaire veran<strong>de</strong>ringen<br />

optre<strong>de</strong>n). Wat wel veran<strong>de</strong>rt, zijn <strong>de</strong> manieren waarop een bepaal<strong>de</strong><br />

cultuur of sociale groep op een bepaald moment <strong>de</strong> menselijke behoeften al dan niet<br />

tracht te bevredigen. De specifieke vormen <strong>van</strong> ‘zijn’, ‘hebben’, ‘doen’ en interageren<br />

kunnen sterk uiteenlopen.<br />

Belangrijk is dat in dit conceptueel ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> Max-Neef een concrete vorm <strong>van</strong><br />

behoeftebevrediging een effect kan hebben op meer dan één behoefte. Paradoxaal<br />

genoeg kan op die manier een bevrediger <strong>van</strong> één bepaal<strong>de</strong> behoefte ervoor zorgen<br />

dat een an<strong>de</strong>re behoefte juist niet wordt ingevuld. En dit kan doorwerken op<br />

verschillen<strong>de</strong> niveaus. Voorbeel<strong>de</strong>n hier<strong>van</strong> liggen voor <strong>de</strong> hand: een persoon vult<br />

zijn behoefte aan ‘i<strong>de</strong>ntiteit’ in door een grote wagen te kopen, <strong>de</strong> uitstoot <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze<br />

wagen kan op termijn het overleven <strong>van</strong> an<strong>de</strong>ren in het gedrang brengen. In een<br />

versterkte burcht <strong>wonen</strong>, kan misschien <strong>de</strong> behoefte aan veiligheid bevredigen,<br />

maar <strong>de</strong> behoefte aan vrijheid en participatie tegenwerken. Belangrijk is ook dat<br />

niet alle pogingen <strong>van</strong> een specifieke cultuur of sociale groep om het spectrum aan<br />

behoeften te bevredigen even succesvol zijn.<br />

Max-Neef <strong>de</strong>elt <strong>de</strong> behoeftebevredigers op basis <strong>van</strong> hun kwaliteiten om één of<br />

meer<strong>de</strong>re behoeften al dan niet te bevredigen op in vijf categorieën:<br />

- vernietigers: <strong>de</strong>ze falen paradoxaal genoeg volledig in het bevredigen <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

behoeften waarop ze gericht zijn;<br />

- pseudo-bevredigers: verwekken een vals gevoel <strong>van</strong> behoeftebevrediging;<br />

- beperken<strong>de</strong> bevredigers: bevredigen één behoefte waarop ze gericht zijn, maar<br />

neigen ertoe <strong>de</strong> bevrediging <strong>van</strong> an<strong>de</strong>re behoeften te beperken;<br />

- enkelvoudige bevredigers: bevredigen enkel <strong>de</strong> behoefte waarop ze gericht zijn,<br />

zon<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re behoeften te beïnvloe<strong>de</strong>n;<br />

- synergetische bevredigers: bevredigen tegelijkertijd verschillen<strong>de</strong> categorieën <strong>van</strong><br />

behoeftes.<br />

37 De vier categorieën <strong>van</strong> bevredigers kunnen als volgt nog ver<strong>de</strong>r verdui<strong>de</strong>lijkt wor<strong>de</strong>n: bij “zijn” gaat<br />

het om <strong>de</strong> ‘kwaliteiten’ <strong>van</strong> een persoon, bij ‘hebben’ gaat het om het bezit <strong>van</strong> al dan niet abstracte<br />

voorwerpen, bij ‘doen’ om het kunnen uitvoeren <strong>van</strong> bepaal<strong>de</strong> han<strong>de</strong>lingen, bij ‘interactie’ om het zich<br />

bevin<strong>de</strong>n in een bepaal<strong>de</strong> omgeving (zie http://www.rainforestinfo.org.au/background/maxneef.htm).<br />

32


Fig. 2. Categorieën <strong>van</strong> behoeften volgens Max-Neef (1991, 1992)<br />

33


Jackson e.a. (2004) wijzen er op dat veel bevredigers <strong>de</strong> eigenschap hebben<br />

bepaal<strong>de</strong> behoeften op korte termijn te bevredigen, maar <strong>de</strong> bevrediging <strong>van</strong> an<strong>de</strong>re<br />

behoeften op lange termijn in te perken. Ze noemen zulke beperken<strong>de</strong> bevredigers<br />

‘gedragsvallen’. Volgens Jackson e.a. (2004) biedt <strong>de</strong> matrix <strong>van</strong> Max-Neef een<br />

belangrijke aanvulling op eendimensionale visies op economische groei en op <strong>de</strong><br />

conceptualisering <strong>van</strong> armoe<strong>de</strong>: welzijn kan in dit ka<strong>de</strong>r wor<strong>de</strong>n gezien als <strong>de</strong> mate<br />

waarin een gemeenschap erin slaagt behoeften te bevredigen, armoe<strong>de</strong> kan wor<strong>de</strong>n<br />

gezien als het falen om behoeften te bevredigen. Dit ka<strong>de</strong>r impliceert dat er<br />

verschillen<strong>de</strong> vormen <strong>van</strong> armoe<strong>de</strong> mogelijk zijn – dit in contrast met bena<strong>de</strong>ringen<br />

die armoe<strong>de</strong> bepalen louter op basis <strong>van</strong> inkomen. In <strong>de</strong> bena<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> Max-Neef<br />

betekent economische groei (zelf al is die rechtvaardig ver<strong>de</strong>eld) niet noodzakelijk<br />

een afname <strong>van</strong> armoe<strong>de</strong>.<br />

Voor Jackson e.a. (2004) werpt het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> Max-Neef volgen<strong>de</strong> belangrijke vragen<br />

op:<br />

1) ‘Wat is precies <strong>de</strong> relatie tussen <strong>de</strong> eindige verzameling objectieve menselijke<br />

behoeften en <strong>de</strong> potentieel oneindige verzameling <strong>van</strong> individuele verlangens en<br />

voorkeuren?’,<br />

2) ‘Welke economische goe<strong>de</strong>ren en diensten dragen bij tot <strong>de</strong> bevrediging <strong>van</strong><br />

menselijke behoeften en welke zijn louter pseudo-bevredigers of vernietigers <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> bevrediging <strong>van</strong> behoeften?’<br />

Onze probleemstelling ‘hoe het woongedrag en woonwensen te verklaren?’ sluit aan<br />

bij <strong>de</strong> eerste vraag. Het is dui<strong>de</strong>lijk dat <strong>de</strong> behoeften als interne drijfkrachten een<br />

belangrijke rol spelen in het woongedrag en <strong>de</strong> woonwensen. Het bestaan <strong>van</strong><br />

pseudo-bevredigers en vernietigers wijst er echter op dat er ook an<strong>de</strong>re factoren<br />

meespelen, Jackson e.a. (2004): “De keuze voor een specifiek economisch product<br />

geassocieerd met <strong>de</strong> bevrediging <strong>van</strong> een individuele behoefte wordt niet alleen<br />

ge<strong>de</strong>termineerd door het succes of het falen <strong>van</strong> dat product in het bevredigen <strong>van</strong><br />

on<strong>de</strong>rliggen<strong>de</strong> behoeften, maar ook door een complexe variëteit <strong>van</strong> factoren<br />

waaron<strong>de</strong>r persoonlijke psychologie, sociale waar<strong>de</strong>n en normen, culturele invloe<strong>de</strong>n<br />

institutionele structuren, industriële belangen en marketingstrategieën” (p. 16).<br />

Aan het al dan niet vervuld zijn <strong>van</strong> behoeften zoals voorgesteld door Max-Neef<br />

koppelen Jackson e.a. (2004) specifieke gevoelens (figuur 3). Dit zijn aan <strong>de</strong> ene<br />

kant <strong>de</strong> gevoelens die mensen ervaren wanneer hun behoeften bevredigd wor<strong>de</strong>n, en<br />

aan <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re kant <strong>de</strong> gevoelens die mensen ervaren wanneer <strong>de</strong> bevrediging<br />

beperkt wordt. Het is via <strong>de</strong>ze gevoelens dat behoeften drijven<strong>de</strong> krachten zijn. De<br />

negatieve gevoelens zetten mensen ertoe aan om te <strong>zoek</strong>en <strong>naar</strong> bevredigers voor<br />

hun behoeften (Jackson e.a., 2004, p. 12).<br />

Deze op<strong>de</strong>lingen kunnen ons informeren wanneer we <strong>de</strong> verlangens, gevoelens en <strong>de</strong><br />

opvattingen <strong>van</strong> mensen met betrekking tot het <strong>wonen</strong> willen on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>en. Een<br />

dui<strong>de</strong>lijke visie op wat <strong>de</strong> (categorieën <strong>van</strong>) menselijke behoeften zijn moet voorkomen<br />

dat we een al te oppervlakkige visie op trends in het woongedrag aannemen.<br />

Als we willen te weten komen wat het woongedrag <strong>van</strong> mensen motiveert, dan<br />

kunnen we ons niet beperken tot hun verlangens, we moeten ook doordringen tot<br />

<strong>de</strong> behoeften die aan <strong>de</strong> basis <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze verlangens liggen en <strong>de</strong> relatie tussen<br />

specifieke behoeften en specifieke verlangens ophel<strong>de</strong>ren.<br />

34


Fig. 3. Gevoelens gekoppeld aan het al dan niet vervuld zijn <strong>van</strong> behoeften<br />

2.6. Conclusie<br />

Bron: Jackson e.a. (2004)<br />

Voor een on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> <strong>naar</strong> <strong>de</strong> woonconsument beschouwen we het als essentieel een<br />

dui<strong>de</strong>lijk inzicht hebben in <strong>de</strong> relatie tussen ‘woonbehoeften’–‘woonwensen’. We<br />

hebben daarom getracht een overzicht te geven <strong>van</strong> <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> visies op woonbehoeften<br />

en proberen aangeven hoe een categorisering <strong>van</strong> <strong>de</strong> menselijke behoeften<br />

bruikbaar kan zijn in een on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> <strong>naar</strong> <strong>de</strong> woonconsument.<br />

Wonen of huisvesting wordt dikwijls aangeduid als een basisbehoefte. Deze stelling<br />

moet het belang <strong>van</strong> kwaliteitsvolle woonomstandighe<strong>de</strong>n benadrukken. De stelling<br />

bevat echter ook een ondui<strong>de</strong>lijkheid: het is niet dui<strong>de</strong>lijk wat <strong>de</strong> behoefte ‘<strong>wonen</strong>’<br />

precies inhoud. Een dui<strong>de</strong>lijker stelling zou zijn dat ‘<strong>wonen</strong>’ voorziet in bepaal<strong>de</strong><br />

behoeften. Dit gebeurt impliciet wanneer er gesproken wordt over ‘woonbehoeften’.<br />

‘Woonbehoefte’ is geen eenduidig begrip. Zoals we zagen heeft het begrip in het<br />

on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> <strong>naar</strong> <strong>wonen</strong> het doorheen <strong>de</strong> tijd impliciet en expliciet uiteenlopen<strong>de</strong><br />

<strong>betekenis</strong>sen gekregen. Binnen het mo<strong>de</strong>rnisme wer<strong>de</strong>n woonbehoeften verbon<strong>de</strong>n<br />

aan een universele menselijke natuur. Woonbehoeften kon<strong>de</strong>n volgens <strong>de</strong>ze<br />

opvatting gemakkelijk on<strong>de</strong>rzocht wor<strong>de</strong>n door dagelijkse huishou<strong>de</strong>lijke praktijken<br />

te observeren. Daarbij wer<strong>de</strong>n echter met twee essentiële zaken geen rekening<br />

gehou<strong>de</strong>n. Ten eerste werd er geen rekening gehou<strong>de</strong>n met het feit dat<br />

woonbehoeften niet alleen gelinkt zijn aan praktische behoeften, maar ook aan<br />

maatschappelijke behoeften <strong>van</strong> individuen en huishou<strong>de</strong>ns. Daarnaast werd ook<br />

niet gezien dat zowel <strong>de</strong> praktische behoeften als <strong>de</strong> maatschappelijke behoeften<br />

kunnen wijzigen doorheen <strong>de</strong> tijd.<br />

In een twee<strong>de</strong> traditie, die <strong>de</strong>els kan gezien wor<strong>de</strong>n als een reactie op <strong>de</strong> eerste<br />

traditie, <strong>de</strong>els als een uitvloeisel <strong>van</strong> sociaal-economische omstandighe<strong>de</strong>n, wor<strong>de</strong>n<br />

woonbehoeften gelijkgesteld aan woonwensen. Deze bena<strong>de</strong>ring vertoont echter ook<br />

35


een aantel belangrijke tekortkomingen. Woonbehoeften moeten dui<strong>de</strong>lijk on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n<br />

wor<strong>de</strong>n <strong>van</strong> woonwensen. Woonbehoefte is een veel dwingen<strong>de</strong>r begrip dat<br />

woonwens. Stellen dat iets een woonbehoefte is, vereist sociale actie om die behoefte<br />

te vervullen, een woonwens daarentegen vereist <strong>de</strong>ze actie niet. Een woonwens kan<br />

om verschillen<strong>de</strong> re<strong>de</strong>nen niet in overeenstemming zijn met <strong>de</strong> behoeften: (1)<br />

mensen zijn niet altijd goed geïnformeerd, ze kunnen verlangens hebben die zon<strong>de</strong>r<br />

dat ze het beseffen niet in overeenstemming zijn met hun behoeften, (2) verlangens<br />

zijn in belangrijke mate ook een afspiegeling <strong>van</strong> sociale normen en dus niet<br />

noodzakelijk in overeenstemming met individuele behoeften, (3) wanneer mensen<br />

bepaal<strong>de</strong> behoeften niet kunnen bevredigen dan is het mogelijk dat ze hun situatie<br />

gaan ‘rationaliseren’, zichzelf er<strong>van</strong> overtuigen dat ze in feite wel tevre<strong>de</strong>n zijn.<br />

We zagen dat <strong>de</strong> cultuurrelativistische en <strong>de</strong> universele standaar<strong>de</strong>ntraditie echter<br />

een dui<strong>de</strong>lijk inzicht verschaffen in <strong>de</strong> relatie tussen woonbehoeften en woonwensen.<br />

We stel<strong>de</strong>n dat behoeften op het vlak <strong>van</strong> <strong>wonen</strong> niet kunnen vastgesteld<br />

wor<strong>de</strong>n op basis <strong>van</strong> abstracte standaar<strong>de</strong>n, maar dat ook concreet on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> <strong>naar</strong><br />

<strong>de</strong> opvattingen <strong>van</strong> <strong>de</strong> woonconsument nodig is, het subjectieve aanvoelen kan niet<br />

genegeerd wor<strong>de</strong>n. Bij dit concreet on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> moet in het achterhoofd gehou<strong>de</strong>n<br />

wor<strong>de</strong>n dat mensen niet zomaar zgn. ‘cultural dopes’ zijn, maar dat ze ook han<strong>de</strong>len<br />

<strong>van</strong>uit hun behoeften als natuurlijke wezens. Verlangens zijn steeds ook<br />

gebaseerd op aspecten <strong>van</strong> <strong>de</strong> menselijke natuur: algemeen menselijke behoeften en<br />

instincten. Mensen zijn echter in belangrijke mate gebon<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong> maatschappelijke<br />

organisatie en hun aangeleer<strong>de</strong> kennis om <strong>de</strong>ze behoeften te<br />

bevredigen. Door gebrekkige kennis, processen <strong>van</strong> socialisatie en rationalisatie zijn<br />

verlangens niet altijd in overeenstemming met behoeften.<br />

Een on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> <strong>naar</strong> <strong>de</strong> woonconsument mag zich bijgevolg niet alleen laten lei<strong>de</strong>n<br />

door <strong>de</strong> verlangens die geformuleerd wor<strong>de</strong>n door <strong>de</strong> bevraag<strong>de</strong> woonconsument. Er<br />

moet ook rekening gehou<strong>de</strong>n wor<strong>de</strong>n met <strong>de</strong> dieperliggen<strong>de</strong> oorzaken <strong>van</strong> het<br />

woongedrag <strong>van</strong> huishou<strong>de</strong>ns en individuen, namelijk hun pogingen om via het<br />

<strong>wonen</strong> in hun basisbehoeften te voorzien en hoe dit samenhangt met <strong>de</strong> algemene<br />

behoeftebevrediging binnen een maatschappelijke context. Essentieel is volgens<br />

Dickens (1990) <strong>de</strong> relatie met <strong>de</strong> evoluties in <strong>de</strong> maatschappelijke organisatie <strong>van</strong><br />

het werk en <strong>de</strong> vervreemding en on<strong>de</strong>rmijning <strong>van</strong> hun i<strong>de</strong>ntiteit die voor veel<br />

werken<strong>de</strong> mensen gekoppeld is aan <strong>de</strong> productieve arbeid die ze moeten verrichten.<br />

Het <strong>wonen</strong> wordt binnen <strong>de</strong> visie <strong>van</strong> Dickens voor veel mensen een poging om <strong>de</strong> in<br />

het arbeidsproces on<strong>de</strong>rmijn<strong>de</strong> i<strong>de</strong>ntiteit te herstellen. Of dit in<strong>de</strong>rdaad zo is kan<br />

één <strong>van</strong> <strong>de</strong> on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>svragen zijn in een on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> <strong>naar</strong> het woongedrag <strong>van</strong><br />

mensen.<br />

Een overzicht <strong>van</strong> <strong>de</strong> menselijke basisbehoeften kan een belangrijk werkinstrument<br />

zijn om linken te leggen tussen <strong>de</strong> woonbiografieën <strong>van</strong> mensen, <strong>de</strong> verlangens die<br />

ze uitspreken en <strong>de</strong> behoeften die een rol spelen bij hun woongedrag. Wanneer we<br />

categorieën <strong>van</strong> behoeften opstellen dan is het belangrijk dat er rekening wordt<br />

gehou<strong>de</strong>n met zowel individuele als sociale aspecten <strong>van</strong> behoeften. In het<br />

voorgaan<strong>de</strong> hebben we al een eerste overzicht gegeven <strong>van</strong> <strong>de</strong> categorieën die<br />

kunnen on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n wor<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> menselijke behoeften.<br />

36


3. DE BELEIDSCONTEXT<br />

Als we het beleid als vertrekpunt nemen, situeert ons on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> zich op <strong>de</strong> snijpunten<br />

<strong>van</strong> ogenschijnlijke tegenstellingen. Zon<strong>de</strong>r <strong>de</strong> legitimiteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> beleidskeuzen<br />

in vraag te stellen, geven we twee voorbeel<strong>de</strong>n (zie reeds <strong>de</strong> inleiding). Een<br />

eerste is <strong>de</strong> tegenstelling tussen enerzijds <strong>de</strong> vaststelling dat het beleid al meer dan<br />

20 jaar <strong>de</strong> stad als woonplaats promoot (De Decker, 2004), terwijl an<strong>de</strong>rzijds<br />

on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> <strong>naar</strong> woonvoorkeuren aantoont dat een meer<strong>de</strong>rheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> mensen<br />

liever buiten <strong>de</strong> stad woont (Verhetsel e.a., 2004; Tratsaert, 1998, 1999; Heylen<br />

e.a., 2007). Dit uit zich trouwens ook op terrein, aangezien <strong>de</strong> suburbanisatie<br />

opnieuw lijkt toe te nemen (Moortgat & Van<strong>de</strong>kerckhove, 2007; D’hoker, 2006-<br />

2007). Blijkbaar zijn <strong>de</strong>ze woonvoorkeuren niet zo flexibel of is er te weinig kennis<br />

over hoe <strong>de</strong>ze woonvoorkeuren vorm krijgen. De Decker (2004) stelt het als volgt:<br />

“Waarom wenst […] slecht 12% <strong>van</strong> <strong>de</strong> be<strong>zoek</strong>ers <strong>van</strong> Batibouw 2002 in <strong>de</strong> stad te<br />

<strong>wonen</strong>? Waarom wil nog steeds drie vier<strong>de</strong> een volledig vrijstaan<strong>de</strong> woning? Terwijl<br />

genoegzaam bekend is dat – zuiver economisch bekeken – compact <strong>wonen</strong> in <strong>de</strong> stad<br />

efficiënter is, zowel voor maatschappij als voor individu. Toch gaat het in Vlaan<strong>de</strong>ren<br />

reeds 40 jaar <strong>de</strong> massaal <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re kant op. On<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>ers en beleidsmensen<br />

kunnen zich beperken tot het registreren hier<strong>van</strong>. Te vrezen valt echter dat dieper<br />

liggen<strong>de</strong>, onuitgesproken wensen en motieven genegeerd wor<strong>de</strong>n en daardoor <strong>de</strong><br />

oorzakelijkheid (op zijn minst) ge<strong>de</strong>eltelijk fout wordt ingeschat. Zon<strong>de</strong>r een beter<br />

inzicht in <strong>de</strong> diepere fundamenten <strong>van</strong> individuele woonvoorkeuren, is <strong>de</strong> kans klein<br />

dat beleidsmaatregelen effectief kunnen zijn” (De Decker 2004, p. 122).<br />

De twee<strong>de</strong> ogenschijnlijke tegenstelling is in zekere zin gekoppeld aan <strong>de</strong> eerste. Het<br />

gaat om dat vaststelling dat het beleid eveneens al meer dan 20 jaar segregatie<br />

tussen verschillen<strong>de</strong> sociale groepen tracht tegen te gaan, terwijl an<strong>de</strong>rzijds<br />

on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> aantoont dat sociale segregatie op verschillen<strong>de</strong> vlakken blijft bestaan en<br />

zelfs toeneemt (Kesteloot, e.a. 2008).<br />

3.1. De beleidsvisie<br />

De huidige beleidsvisie op woonvoorkeuren en woonbehoeften hangt nauw samen<br />

met het streven <strong>naar</strong> het opnieuw aantrekkelijk maken <strong>van</strong> <strong>de</strong> stad. De analyse die<br />

gemaakt wordt met betrekking tot <strong>wonen</strong> in <strong>de</strong> stad kunnen we als volgt omschrijven<br />

(De Decker, 2004, Loopmans 2002):<br />

- <strong>de</strong> stad is geen aangename of aantrekkelijke leefomgeving, daardoor is <strong>de</strong> beter<br />

gegoe<strong>de</strong> mid<strong>de</strong>nklasse weggetrokken uit <strong>de</strong> stad<br />

- dit heeft geleid tot een gebrek aan leefbaarheid in <strong>de</strong> ste<strong>de</strong>n en een heel ruimte- en<br />

verplaatsingintensieve manier <strong>van</strong> <strong>wonen</strong>;<br />

- om <strong>de</strong> stad opnieuw leefbaar te maken en om tot een meer duurzame vorm <strong>van</strong><br />

<strong>wonen</strong> te komen, is het noodzakelijk dat <strong>de</strong>ze mid<strong>de</strong>nklasse opnieuw in <strong>de</strong> stad<br />

komt <strong>wonen</strong>;<br />

- dit om minstens drie re<strong>de</strong>nen: a) er wordt een sociale mix gerealiseerd, dit komt <strong>de</strong><br />

leefbaarheid ten goe<strong>de</strong>, b) er wordt bespaard op ruimte en verplaatsingen, c) het<br />

fiscale draagvlak <strong>van</strong> <strong>de</strong> stad wordt versterkt.<br />

Vanaf <strong>de</strong> stadsvernieuwingscampagne bij het begin <strong>van</strong> <strong>de</strong> jaren 1980 is dit, voor<br />

wat betreft <strong>wonen</strong>, <strong>de</strong> centrale visie binnen het ste<strong>de</strong>lijke beleid in Vlaan<strong>de</strong>ren.<br />

Wanneer er in 1995 voor het eerst een ministerportefeuille voor ste<strong>de</strong>lijk beleid in<br />

37


Vlaan<strong>de</strong>ren komt, wordt het aantrekken <strong>van</strong> “(nieuwe) huishou<strong>de</strong>ntypen, hoog<br />

opgeleid en goed verdienend” heel concreet vastgelegd als een centrale focus <strong>van</strong> het<br />

beleid: “In <strong>de</strong> eerste plaats zijn er <strong>de</strong> (nieuwe) huishou<strong>de</strong>ntypen, hoog opgeleid en<br />

goed verdienend, die voor <strong>de</strong> organisatie <strong>van</strong> hun leven beter af zijn mochten ze in <strong>de</strong><br />

(binnen)stad leven. Tweeverdienergezinnen hebben er, door hun beperkte tijd, alle<br />

baat bij allerlei functies (winkels, scholen, werk, cultuur) in <strong>de</strong> nabije omgeving te<br />

hebben. De uitdaging wordt een woonmilieu te ontwerpen die hen in <strong>de</strong> stad houdt op<br />

een zodanige manier dat ook <strong>de</strong> kansarme en kwetsbare bewoners er beter <strong>van</strong><br />

wor<strong>de</strong>n” (Peeters, geciteerd in De Decker, 2004, p. 340).<br />

Men spreekt hier niet expliciet over mid<strong>de</strong>nklasse versus een achtergestel<strong>de</strong> klasse,<br />

maar het is dui<strong>de</strong>lijk dat men een op<strong>de</strong>ling maakt tussen twee groepen: één groep<br />

die beter af is en buiten <strong>de</strong> stad woont, een an<strong>de</strong>re groep die kansarm en kwetsbaar<br />

is en binnen <strong>de</strong> stad woont.<br />

Om <strong>de</strong> eerste groep opnieuw in <strong>de</strong> stad te krijgen moeten volgens er volgens <strong>de</strong><br />

beleidsvisie ingrepen gebeuren die <strong>de</strong> stad opnieuw een aantrekkelijke woonomgeving<br />

maken. Er wordt bijgevolg nagedacht over nieuwe (of opnieuw uitgevon<strong>de</strong>n)<br />

ste<strong>de</strong>lijke woonvormen zoals waterkantontwikkeling, geconverteer<strong>de</strong> pan<strong>de</strong>n, lofts,<br />

sociaal gemeng<strong>de</strong> en publiekprivate woonvormen. Deze nieuwe woonvormen wor<strong>de</strong>n<br />

voorgesteld als <strong>de</strong> ‘red<strong>de</strong>r’ <strong>van</strong> <strong>de</strong> stad (De Decker 2004, p. 138).<br />

3.2. Ingrepen hebben niet het gewenste effect<br />

Verschillen<strong>de</strong> on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>ers wijzen erop dat <strong>de</strong>ze ‘nieuwe’ woonvormen – zeker die<br />

waar sociale mix wordt beoogd - in <strong>de</strong> praktijk niet noodzakelijk populair zijn.<br />

Recent on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> bij jongeren in Groot-Brittannië en Vlaan<strong>de</strong>ren aan dat <strong>de</strong> meer<strong>de</strong>rheid<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> jongeren in <strong>de</strong>ze lan<strong>de</strong>n nog steeds ‘conservatieve’ woonwensen heeft<br />

(Rowlands & Gurney 2000; Verhetsel, e.a. 2004). Uit een on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> <strong>naar</strong> <strong>de</strong> woonwensen<br />

<strong>van</strong> jongeren in Vlaan<strong>de</strong>ren blijkt bijvoorbeeld dat <strong>de</strong> meeste jongeren later<br />

een grote eengezinswoning willen met voldoen<strong>de</strong> comfort en met een tuin. Deze<br />

woning moet bovendien gelegen zijn in een lan<strong>de</strong>lijke, groene, (verkeers)veilige en<br />

propere omgeving waar voldoen<strong>de</strong> sociaal contact is (Verhetsel e.a. 2003).<br />

Ook gevalsstudies <strong>van</strong> zogenaam<strong>de</strong> ‘nieuwe woonvormen’ waar sociale menging<br />

wordt beoogd doen be<strong>de</strong>nkingen rijzen. De Decker (2002) verwijst <strong>naar</strong> het<br />

Kortrijkse Prado, waar een combinatie <strong>van</strong> sociale huurwoningen met sociale koopwoningen<br />

werd gerealiseerd. Na <strong>de</strong> realisatie werd vastgesteld dat <strong>de</strong> sociale koopappartementen<br />

en woningen niet vlot verkochten. Vooral die projecten lijken<br />

succesvol te zijn waar een homogene groep welgestel<strong>de</strong> huishou<strong>de</strong>ns zich kan<br />

vestigen (Uitermark, 2003b).<br />

Volgens De Decker heeft veel ermee te maken dat <strong>de</strong> aanwezigheid <strong>van</strong> sociale<br />

huurwoningen ervaren wordt als een on<strong>de</strong>rgraving <strong>van</strong> <strong>de</strong> investering. Maar ook het<br />

feit dat woonkeuzes ‘<strong>de</strong>fensieve’ keuzes zijn gewor<strong>de</strong>n, speelt volgens De Decker<br />

mee. ‘Defensief’ betekent dat <strong>wonen</strong> niet gelijk staat aan zich in een gemeenschap<br />

plaatsten, maar eer<strong>de</strong>r aan het zich terugtrekken uit <strong>de</strong> (als eer<strong>de</strong>r vijandig ervaren)<br />

gemeenschap, <strong>naar</strong> een sfeer waar men het gevoel heeft een zekere mate <strong>van</strong><br />

autonomie te bezitten. In een ‘<strong>de</strong>fensieve’ wooncultuur wordt <strong>de</strong> woonkeuze afgewogen<br />

aan individuele overwegingen met betrekking tot bestendigheid, zekerheid,<br />

or<strong>de</strong>, continuïteit, fysieke veiligheid, ergens thuishoren, vluchtplaats, persoonlijke<br />

status en succes, controle, positieve (‘vrij zijn om…’) en negatieve (‘vrij zijn <strong>van</strong>…’)<br />

38


vrijheid (De Decker, 2002). 38 Of <strong>wonen</strong> een <strong>de</strong>fensieve <strong>betekenis</strong> heeft, in welke<br />

mate en voor welke groepen, is voor België en Vlaan<strong>de</strong>ren nog niet diepgaand<br />

on<strong>de</strong>rzocht; buitenlandse on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>en hebben hier meer aandacht aan besteed<br />

(Rakoff, 1977).<br />

Deze on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>sresultaten geven aan dat ‘nieuwe woonvormen’ eer<strong>de</strong>r oppervlakkige<br />

ingrepen zijn om <strong>van</strong> <strong>de</strong> stad een aantrekkelijke woonomgeving maken. Sociale<br />

segregatie en ruimte- en verplaatsingsintensief <strong>wonen</strong> kunnen moeilijk bestre<strong>de</strong>n<br />

wor<strong>de</strong>n binnen een context waarin <strong>wonen</strong> in belangrijke mate een ‘<strong>de</strong>fensieve’<br />

<strong>betekenis</strong> heeft. Een on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>svraag die we in ons on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> zullen trachten te<br />

beantwoor<strong>de</strong>n is ‘in welke mate heeft <strong>wonen</strong> een <strong>de</strong>fensieve <strong>betekenis</strong> en in welke<br />

mate speelt dit mee in woonkeuzes die lei<strong>de</strong>n tot sociale segregatie en tot ruimte- en<br />

verplaatsingsintensief <strong>wonen</strong>?’<br />

3.3. Visie op sociale groepen en woonvoorkeuren schiet tekort<br />

Een ge<strong>de</strong>eltelijke verklaring voor het tekort schieten <strong>van</strong> (bijvoorbeeld) <strong>de</strong> antwoor<strong>de</strong>n<br />

op <strong>de</strong> problematiek <strong>van</strong> sociale segregatie en stadsvlucht is dat het beleid<br />

en het on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> dat dit beleid informeert, gebruik maakt <strong>van</strong> een visie op sociale<br />

groepen en hun woonvoorkeuren die niet aangepast is aan <strong>de</strong> complexe realiteit. Uit<br />

beleidsteksten blijkt meestal een eenvoudige visie op woonvoorkeuren. Men bena<strong>de</strong>rt<br />

<strong>de</strong> suburbanisanten als een vrij homogene groep: <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>nklasse, <strong>de</strong><br />

mid<strong>de</strong>ngroepen, tweeverdieners met kin<strong>de</strong>ren. Dikwijls wor<strong>de</strong>n diegenen die wel in<br />

<strong>de</strong> stad <strong>wonen</strong> evenzeer geportretteerd als een homogene groep, maar dan als tegenpool<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> suburbanisanten: kansarmen, achtergestel<strong>de</strong> groepen, lage inkomens<br />

(De Decker 1993; Baeten 2001; Loopmans 2002). Het spreken over mid<strong>de</strong>ngroepen<br />

of een mid<strong>de</strong>nklasse impliceert bovendien dat er zoiets is als een ‘hoogste’ groep of<br />

bovenklasse. Deze groep komt echter zel<strong>de</strong>n ter sprake en is bijna altijd <strong>de</strong> grote<br />

afwezige in <strong>de</strong> beleidsanalyses.<br />

Wat opvalt, is dat <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>nklasse/groep met hogere inkomens die suburbaniseert<br />

dikwijls wordt voorgesteld als <strong>de</strong> groep die keuzes maakt, terwijl <strong>de</strong> achtergestel<strong>de</strong><br />

stadsbewoner wordt voorgesteld als diegene die hulp behoeft. De stadsbewoners zijn<br />

diegenen die hulpbehoevend zijn en regulering nodig hebben; <strong>de</strong> hogere inkomens<br />

zijn diegenen die dat niet behoeven en dus zichzelf kunnen behelpen, zichzelf<br />

kunnen reguleren. 39 Dit is echter een al te rigi<strong>de</strong> opsplitsing, waarbij een aantal<br />

opmerkingen kunnen gemaakt wor<strong>de</strong>n. We geven eerst een paar voorbeel<strong>de</strong>n <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

opsplitsingen zoals ze gemaakt wor<strong>de</strong>n in beleidsteksten, daarna verklaren we<br />

waarom <strong>de</strong>ze problematisch zijn, ten slotte geven we aan hoe voorliggend on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong><br />

tot een genuanceer<strong>de</strong>r beeld wil komen.<br />

De rigi<strong>de</strong> twee<strong>de</strong>ling tussen ‘stad/achtergestel<strong>de</strong> groepen/onmachtigen’ enerzijds en<br />

‘ommeland/beter gegoe<strong>de</strong> mid<strong>de</strong>nklassen/potentiële motor voor maatschappelijke<br />

veran<strong>de</strong>ring’ an<strong>de</strong>rzijds is al aanwezig in <strong>de</strong> teksten die wer<strong>de</strong>n opgesteld in het<br />

ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> <strong>de</strong> stadsvernieuwingscampagne <strong>van</strong> begin jaren 1980, volgens De Decker<br />

(2004), nog steeds één <strong>van</strong> <strong>de</strong> meest intensieve <strong>de</strong>nksessies over ste<strong>de</strong>lijke<br />

vernieuwing in Vlaan<strong>de</strong>ren). Volgens <strong>de</strong> analyse die werd gemaakt, moesten ste<strong>de</strong>-<br />

38 Ook an<strong>de</strong>re on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>ers hebben gelijkaardige observaties gemaakt voor an<strong>de</strong>re Westerse lan<strong>de</strong>n,<br />

Dickens (1990) bijvoorbeeld spreekt over ‘escape attempts’.<br />

39 Deze op<strong>de</strong>ling tussen subjecten die interventie behoeven en subjecten die geen interventie behoeven<br />

is een centraal on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>sthema <strong>van</strong> Foucault en on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>ers binnen <strong>de</strong> Foucauldiaanse traditie. Zie<br />

De Decker (2004), p. 132.<br />

39


lijke leefgemeenschappen ‘heropgebouwd’ wor<strong>de</strong>n; vooral aan <strong>de</strong> zwakkere bevolkingsgroepen<br />

moest aandacht besteed wor<strong>de</strong>n. Het begrip ‘zwakkere bevolkingsgroepen’<br />

wordt ingevuld als: “marginalen en kansarmen: bejaar<strong>de</strong>n, alleenstaan<strong>de</strong>n,<br />

jonge gezinnen met kleine kin<strong>de</strong>ren en vooral gastarbei<strong>de</strong>rs”. <strong>Op</strong>bouwwerkers<br />

moeten <strong>de</strong> communicatie tussen overheid en zwakkere bevolkingsgroepen versterken.<br />

Daarbovenop moet het evenwicht tussen <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> bevolkingsgroepen<br />

hersteld wor<strong>de</strong>n, sociale menging staat centraal. 40<br />

In <strong>de</strong> teksten opgesteld in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> <strong>de</strong> stadsvernieuwingscampagne wer<strong>de</strong>n er<br />

een aantal heel reële problemen on<strong>de</strong>rzocht en veel interessante analyses gemaakt.<br />

Toch is het opvallend dat het vooral <strong>de</strong> zgn. zwakkere groepen (eigenlijk diegenen<br />

die <strong>de</strong> ste<strong>de</strong>lijke structuur ver<strong>de</strong>r on<strong>de</strong>rhou<strong>de</strong>n) zijn die in <strong>de</strong>ze visie ‘bewust’<br />

gemaakt moeten wor<strong>de</strong>n en moeten participeren, terwijl <strong>de</strong> hogere inkomens (die<br />

eigenlijk <strong>de</strong> problemen in <strong>de</strong> hand gewerkt hebben door zich te distantiëren) moeten<br />

‘aangetrokken’ wor<strong>de</strong>n.<br />

Ook in het RSV wordt <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> rigi<strong>de</strong> twee<strong>de</strong>ling gemaakt. Dit document maakt een<br />

opsplitsing tussen enerzijds “gezinnen met kin<strong>de</strong>ren” (nieuwe gezinnen en jonge<br />

mensen) en an<strong>de</strong>rzijds “min<strong>de</strong>r kapitaalkrachtige bevolkingsgroepen”. Toch een<br />

bijzon<strong>de</strong>r vreem<strong>de</strong> opsplitsing, ook on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> ‘min<strong>de</strong>r kapitaalkrachtige bevolkingsgroepen’<br />

bevin<strong>de</strong>n zich immers ongetwijfeld gezinnen met kin<strong>de</strong>ren. 41 Het is vooral<br />

<strong>de</strong> eerste groep, <strong>de</strong> zgn. ‘gezinnen met kin<strong>de</strong>ren’ die volgens het RSV in <strong>de</strong> watten<br />

moet wor<strong>de</strong>n gelegd, zij moet goed kunnen <strong>wonen</strong> in <strong>de</strong> ste<strong>de</strong>lijke gebie<strong>de</strong>n:<br />

voldoen<strong>de</strong> groot en flexibel, met toegankelijkheid tot een terras/tuin of park,<br />

betaalbaar, verkeersveilig en met een goe<strong>de</strong> bereikbaarheid. Ze moeten na hun<br />

eerste fase <strong>van</strong> zelfstandig <strong>wonen</strong> gestimuleerd wor<strong>de</strong>n om te blijven <strong>wonen</strong> in het<br />

ste<strong>de</strong>lijk gebied.<br />

Over <strong>de</strong> zogenaam<strong>de</strong> “min<strong>de</strong>r kapitaalkrachtige bevolkingsgroepen” stelt het RSV<br />

enkel dat het aantrekken <strong>van</strong> <strong>de</strong> “gezinnen met kin<strong>de</strong>ren” voor hen geen sociale<br />

verdringing tot gevolg mag hebben en dat er voor hen betaalbare, kwalitatieve<br />

huurwoningen wor<strong>de</strong>n gerealiseerd (Ministerie <strong>van</strong> <strong>de</strong> Vlaamse gemeenschap, 1997,<br />

p. 359).<br />

Dat het stereotiepe beeld <strong>van</strong> jonge gegoe<strong>de</strong> vertrekkers en zwakke, kansarme<br />

blijvers moet genuanceerd wor<strong>de</strong>n, bleek al uit een on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> toegespitst op Gent<br />

uitgevoerd in 1992 (De Decker, e.a., 1995). Ook toen al werd erop gewezen dat er<br />

niet enkel een stereotiep beeld werd gehanteerd, maar dat er aan <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong><br />

sociale groepen binnen dit stereotiepe beeld ook sociale min- en meerwaar<strong>de</strong>n<br />

wor<strong>de</strong>n gekoppeld: “Maatschappelijk ‘meer waard’ zijn <strong>de</strong> jonge, begoe<strong>de</strong> gezinnen<br />

met kin<strong>de</strong>ren; maatschappelijk ‘min waard’ zijn dus <strong>de</strong> bre<strong>de</strong> waaier <strong>van</strong> bevolkingsgroepen<br />

die door omstandighe<strong>de</strong>n gedwongen wor<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> kernste<strong>de</strong>n te <strong>wonen</strong>:<br />

bejaar<strong>de</strong>n, etnische min<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n, alleen- of samen<strong>wonen</strong><strong>de</strong>n, alleenstaan<strong>de</strong> moe<strong>de</strong>rs,<br />

starters op <strong>de</strong> woningmarkt. Er zijn ‘goeien’ nodig om <strong>de</strong> sociaal ontwrichten op<br />

het pad <strong>de</strong>r sociale conformiteit te hou<strong>de</strong>n” (De Decker 1993, p. 75).<br />

Hebben mensen <strong>de</strong> pech om <strong>de</strong> stempel <strong>van</strong> ‘achtergestel<strong>de</strong> stadsbewoner’ te krijgen<br />

(op basis <strong>van</strong> inkomen, leeftijd, woonplaats, gezinssamenstelling, afkomst, opleidingsniveau<br />

en/of tewerkstelling), dan is <strong>de</strong> kans groot dat ze op een bepaald<br />

40 Zie Secretariaat Stadsvernieuwingscampagne (1982): Sociale stadsvernieuwing: uitgangspunten,<br />

doelstellingen, knelpunten, Brussel. Geciteerd in De Decker (2004), p. 252. Zie ook Loopmans (2002)<br />

en Baeten (2001).<br />

41 Deze opsplitsing lijkt vooral een beeld te insinueren <strong>van</strong> <strong>de</strong> ‘normale’ stadsverlater versus <strong>de</strong><br />

‘abnormale’ (alleenstaan<strong>de</strong>/ou<strong>de</strong>re/allochtone) achterblijver.<br />

40


moment zullen geconfronteerd wor<strong>de</strong>n met een beleid dat hen als onmondig,<br />

inactief, onvoldoen<strong>de</strong> bewust en/of onaangepast beschouwt. 42<br />

De rigi<strong>de</strong> twee<strong>de</strong>ling kan op drie manieren bekritiseerd wor<strong>de</strong>n. Ten eerste doet ze<br />

onrecht aan <strong>de</strong> diversiteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> ste<strong>de</strong>lijke bevolking en <strong>de</strong> suburbanisanten<br />

(Baeten, 2001; De Decker, 1993, 2006). Ten twee<strong>de</strong> geeft ze ook een bijzon<strong>de</strong>r<br />

statisch beeld <strong>van</strong> <strong>de</strong> verhoudingen tussen stad en ommeland. Reürbanisatie en<br />

suburbanisatie zijn trends die samen op het zelf<strong>de</strong> moment kunnen voorkomen.<br />

Naast <strong>de</strong> individuen en huishou<strong>de</strong>n die wegtrekken uit <strong>de</strong> stad, zijn er an<strong>de</strong>ren<br />

groepen die juist <strong>de</strong> keuze maken om er te blijven <strong>wonen</strong>, of er terug komen <strong>wonen</strong><br />

(De Decker, e.a. 1995). Waar nu op gefocust wordt is vooral <strong>de</strong> netto-uitkomst <strong>van</strong><br />

bei<strong>de</strong> bewegingen. Ten slotte moet ook <strong>de</strong> klassieke twee<strong>de</strong>ling tussen stad en<br />

ommeland genuanceerd wor<strong>de</strong>n, er zijn meer<strong>de</strong>re woonmilieus dan enkel ‘ste<strong>de</strong>lijk’<br />

en ‘lan<strong>de</strong>lijk’ 43, ook binnenste<strong>de</strong>lijke verhuisbewegingen zijn rele<strong>van</strong>t (De Decker,<br />

1993).<br />

Als alternatief voor een al te rigi<strong>de</strong>, stereotiepe en sterk waar<strong>de</strong>gela<strong>de</strong>n opsplitsing<br />

is er nood aan een meer dynamische visie op <strong>de</strong> sociale positie <strong>van</strong> individuen en<br />

huishou<strong>de</strong>ns. Twee personen met eenzelf<strong>de</strong> leeftijd, inkomen en tewerkstellingstatus<br />

kunnen op het eerste zicht een gelijke sociale positie innemen, maar bij<br />

na<strong>de</strong>r inzien toch twee heel verschillen<strong>de</strong> trajecten afleggen en ook heel verschillen<strong>de</strong><br />

levenshoudingen hebben. Daaraan gekoppeld kunnen bei<strong>de</strong>n ook heel<br />

verschillen<strong>de</strong> <strong>betekenis</strong>sen toekennen aan <strong>wonen</strong> en verschillen<strong>de</strong> woonbehoeften<br />

hebben (Trigg 2004, p. 401). In het vervolg <strong>van</strong> dit on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> zal dit ver<strong>de</strong>r uitgewerkt<br />

wor<strong>de</strong>n met betrekking tot wat we ‘woontrajecten’ zullen noemen (zie infra).<br />

3.4. Conclusie<br />

De pogingen <strong>van</strong> het beleid om sociale segregatie tegen te gaan en om tot compactere<br />

woonvormen te komen lijken slechts in beperkte mate te slagen. De pogingen<br />

om <strong>van</strong> <strong>de</strong> stad een aantrekkelijke en niet gesegregeer<strong>de</strong> woonomgeving te<br />

maken lijken naïef. Nieuwe woonvormen wor<strong>de</strong>n gepromoot, maar er wordt geen<br />

rekening gehou<strong>de</strong>n met dieperliggen<strong>de</strong> woonwensen die dikwijls ‘<strong>de</strong>fensief’ lijken te<br />

zijn: <strong>wonen</strong> als het zich terugtrekken uit <strong>de</strong> (als eer<strong>de</strong>r vijandig ervaren) gemeenschap,<br />

<strong>naar</strong> een sfeer waar men het gevoel heeft een zekere mate <strong>van</strong> autonomie te<br />

bezitten.<br />

Het woonbeleid lijkt in belangrijke mate te wor<strong>de</strong>n geleid door een rigi<strong>de</strong> en<br />

stereotiepe visie op <strong>de</strong> ste<strong>de</strong>lijke bevolking en <strong>de</strong> suburbanisanten. De sleutel voor<br />

42 Deze stereotypering geldt niet alleen voor ‘<strong>de</strong> achtergestel<strong>de</strong> stadsbewoner’. Er zijn nog mensen die<br />

op basis <strong>van</strong> een aantal karakteristieken in een stereotiepe categorie inge<strong>de</strong>eld wer<strong>de</strong>n/wor<strong>de</strong>n.<br />

Bijvoorbeeld ‘<strong>de</strong> behoeftige ou<strong>de</strong>re’. Clapham (2005) wijst op <strong>de</strong> concrete gevolgen die het stereotiepe<br />

beeld <strong>van</strong> <strong>de</strong> ‘behoeftige ou<strong>de</strong>re’ heeft op <strong>de</strong> manier waarop <strong>de</strong> samenleving met ou<strong>de</strong>ren omgaat. Hij<br />

wijst erop hoe hen bepaal<strong>de</strong> behoeftes wor<strong>de</strong>n toegeschreven, hoe men hen gaat afzon<strong>de</strong>ren <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

bre<strong>de</strong>re samenleving in ‘beschutte’ woningen. Het vrijmaken <strong>van</strong> mid<strong>de</strong>len dat hieraan was gekoppeld<br />

had voor velen positieve gevolgen doordat wel <strong>de</strong>gelijk in bepaal<strong>de</strong> behoeften werd voorzien. Neemt niet<br />

weg dat diegenen die niet behoeftig waren ook als dusdanig gestigmatiseerd wer<strong>de</strong>n en bijvoorbeeld<br />

ongewild in een beschutte woning terechtkwamen (Clapham 2005, p. 217-218). Verschillen<strong>de</strong> groepen<br />

hebben echter na jarenlange strijd ook vooruitgang geboekt in het bestrij<strong>de</strong>n <strong>van</strong> stigmatisering. In <strong>de</strong><br />

zorgsector voor mensen met een handicap groeit dankzij een jarenlange strijd bijvoorbeeld het besef<br />

dat ‘zorg op maat’ nodig is (zie bijv. http://www.gripvzw.be/)<br />

43 De Decker e.a. (1995) on<strong>de</strong>rscheidt er voor Oost-Vlaan<strong>de</strong>ren bijvoorbeeld vijf verschillen<strong>de</strong> (zij het<br />

‘ruwe’, want gebaseerd op gemeentegrenzen): <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> kernstad, <strong>de</strong> fusiegemeenten, <strong>de</strong> overige gemeenten<br />

<strong>van</strong> het stadsgewest, <strong>de</strong> overige gemeenten <strong>van</strong> Oost-Vlaan<strong>de</strong>ren en el<strong>de</strong>rs.<br />

41


maatschappelijke veran<strong>de</strong>ring wordt gelegd bij <strong>de</strong> ‘beter gegoe<strong>de</strong> suburbanisanten’.<br />

De sociale categorieën die wor<strong>de</strong>n gehanteerd om suburbanisatie en sociale<br />

segregatie te verklaren (‘<strong>de</strong> beter gegoe<strong>de</strong> tweeverdieners’ die wegtrekken uit <strong>de</strong> stad<br />

en ‘<strong>de</strong> achtergestel<strong>de</strong> groepen’ die achterblijven’) zijn niet helemaal aangepast aan<br />

<strong>de</strong> sociale realiteit. On<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> toont aan dat <strong>de</strong>ze realiteit complexer is. Aangezien<br />

<strong>de</strong> ingrepen gebaseerd zijn op een oppervlakkige analyse die gebruik maakt <strong>van</strong><br />

achterhaal<strong>de</strong> categorieën, is het niet verwon<strong>de</strong>rlijk dat het beleid er niet in slaagt<br />

reële oplossingen te bie<strong>de</strong>n voor sociaal segregatie en ruimte- en verplaatsingsintensieve<br />

vormen <strong>van</strong> <strong>wonen</strong>.<br />

Een beter inzicht in <strong>de</strong> dieperliggen<strong>de</strong> woonwensen <strong>van</strong> individuen en huishou<strong>de</strong>ns,<br />

<strong>de</strong> variaties in <strong>de</strong>ze woonwensen en <strong>de</strong> oorzaken <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze variaties is dus nodig.<br />

Om dit inzicht te verkrijgen is er nood aan een bena<strong>de</strong>ring die sociale posities niet<br />

als een statisch gegeven beschouwd, maar die ook het dynamische aspect <strong>van</strong><br />

sociale posities in overweging neemt: er moet ook rekening gehou<strong>de</strong>n wor<strong>de</strong>n met <strong>de</strong><br />

‘woontrajecten’ die individuen en huishou<strong>de</strong>ns afleggen. Individuen kunnen op het<br />

eerste zicht <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> karakteristieken vertonen, maar toch heel verschillen<strong>de</strong> woontrajecten<br />

afleggen.<br />

42


DEEL III.<br />

VAN FEITEN NAAR BETEKENIS<br />

43


4. KENNISVERWERVING IN DE SOCIALE WETENSCHAP EN<br />

ONDERZOEK NAAR DE ‘BETEKENIS’ VAN WONEN<br />

We willen komen tot een conceptueel ka<strong>de</strong>r dat geworteld is in <strong>de</strong> conceptuele<br />

ka<strong>de</strong>rs die voorhan<strong>de</strong>n zijn in het on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> <strong>naar</strong> <strong>wonen</strong> en vooral die ka<strong>de</strong>rs die<br />

bruikbaar zijn voor ons on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> <strong>naar</strong> <strong>de</strong> <strong>betekenis</strong> <strong>van</strong> <strong>wonen</strong>. We vertrekken <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> literatuur die eer<strong>de</strong>r theoretische vragen stelt over kennisverwerving in on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong><br />

<strong>naar</strong> <strong>wonen</strong>. Een pionier op dit vlak is Kemeny, die zichzelf in zijn “Housing<br />

and Social Theory’” <strong>de</strong> opdracht meegeeft <strong>de</strong> theorie (opnieuw) binnen te brengen in<br />

on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> <strong>naar</strong> <strong>wonen</strong> (Kemeny, 1992). Zijn stelling is dat on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> <strong>naar</strong> <strong>wonen</strong> te<br />

empirisch en te positivistisch was/is, met te weinig theoretische zelfreflectie. Me<strong>de</strong><br />

dankzij hem en meerbepaald ‘zijn’ tijdschrift ‘Housing, Theory and Society’ is er<br />

on<strong>de</strong>rtussen ook heel wat theoretisch werk verricht. Een richting in dit theoretische<br />

werk is het ‘sociaalconstructivisme’. Een eerste maal vin<strong>de</strong>n we dit terug in een<br />

artikel waarin Kemeny (1984) stelt dat wat als feiten wor<strong>de</strong>n beschouwd in<br />

huisvestingsstudies niet onproblematisch zijn. Hij behan<strong>de</strong>ld drie aspecten hier<strong>van</strong>:<br />

(1) <strong>de</strong> constructie <strong>van</strong> <strong>de</strong> data die <strong>de</strong> huisvestingsfeiten on<strong>de</strong>rbouwen, (2) het<br />

gebruik <strong>van</strong> die feiten om concepten en thema’s samen te stellen, het ‘opbreken’ <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong>ze concepten en (3) feiten door het on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> (dat een machtsstructuur is) om op<br />

die manier een sociaal geconstrueerd patroon te creëren <strong>van</strong> geaccepteer<strong>de</strong><br />

waarhe<strong>de</strong>n en hun niet-geaccepteer<strong>de</strong> tegen<strong>de</strong>len. Als voorbeeld <strong>van</strong> <strong>de</strong> constructie<br />

<strong>van</strong> data zou<strong>de</strong>n we bijvoorbeeld kunnen verwijzen <strong>naar</strong> een on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> dat het<br />

woongedrag <strong>van</strong> ‘<strong>de</strong> ou<strong>de</strong>ren’ on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>t. Dit on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> vertrekt <strong>van</strong> een categorie<br />

die in realiteit heel uiteenlopen<strong>de</strong> individuen en huishou<strong>de</strong>ns omvat, ‘<strong>de</strong> ou<strong>de</strong>ren’ is<br />

niet noodzakelijk een homogene groep. Toch zal op basis <strong>van</strong> zo’n on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong><br />

mogelijks een aantal ‘objectieve’ data over het woongedrag <strong>van</strong> ‘<strong>de</strong> ou<strong>de</strong>ren’ als<br />

vaststaan<strong>de</strong> feiten aanvaard wor<strong>de</strong>n.<br />

Dat het on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> <strong>naar</strong> <strong>wonen</strong> nog steeds te empiristisch 44 en te positivistisch is, is<br />

een stelling die later door o.a. Clapham (2005) herhaald wordt.<br />

Om <strong>de</strong> <strong>betekenis</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> nieuwe bena<strong>de</strong>ringen goed in te kunnen schatten geven we<br />

een korte bespreking <strong>van</strong> <strong>de</strong> filosofische en historische <strong>betekenis</strong> <strong>van</strong> empirisme en<br />

positivisme en <strong>van</strong> <strong>de</strong> sociaal-wetenschappelijke evoluties die <strong>de</strong> nieuwe bena<strong>de</strong>ringen<br />

mogelijk maken.<br />

Deze evoluties kunnen in belangrijke mate beschouwd wor<strong>de</strong>n als evoluties waarbij<br />

<strong>de</strong> focus verschuift <strong>van</strong> ‘feiten’ <strong>naar</strong> ‘<strong>betekenis</strong>sen’. Er kunnen een aantal stappen<br />

aangeduid wor<strong>de</strong>n in <strong>de</strong>ze evoluties: theoretici die met hun werk een belangrijke<br />

invloed hebben gehad op het on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> zoals wij dit willen voeren. Hierna zullen<br />

een aantal <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze stappen besproken wor<strong>de</strong>n. Gezien voorliggend on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> in <strong>de</strong><br />

eerste plaats moet lei<strong>de</strong>n tot praktisch bruikbare instrumenten om het <strong>wonen</strong> te<br />

on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>en, zullen we het wetenschaptheoretische overzicht dat volgt beperken tot<br />

<strong>de</strong> essentie. Voor een goed begrip <strong>van</strong> het belang <strong>van</strong> een nieuwe bena<strong>de</strong>ring is dit<br />

overzicht wel essentieel.<br />

44 Empirisch on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> zon<strong>de</strong>r een dui<strong>de</strong>lijke explicitering <strong>van</strong> <strong>de</strong> aangenomen vooron<strong>de</strong>rstellingen.<br />

44


4.1. Het positivisme als filosofische vooron<strong>de</strong>rstelling in het<br />

wetenschappelijk on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong><br />

Vooraleer we ver<strong>de</strong>rgaan moeten we een dui<strong>de</strong>lijk on<strong>de</strong>rscheid maken tussen positivisme,<br />

empirisme en logisch positivisme.<br />

Positivisme is een term die door August Comte (°1798) is geïntroduceerd. Het is een<br />

verzamelnaam die alle <strong>de</strong>nkrichtingen aanduidt die ten eerste stellen dat ons<br />

kennen alleen beschikt over zintuiglijke verschijnselen en ten twee<strong>de</strong> dat het ook niet<br />

ver<strong>de</strong>r kan gaan dan <strong>de</strong>ze zintuiglijke verschijnselen. De verschijnselen kunnen<br />

volgens een positivist bestu<strong>de</strong>erd wor<strong>de</strong>n met objectieve, universele wetenschappelijke<br />

instrumenten en een objectieve, universele wetenschappelijke metho<strong>de</strong>. We<br />

moeten ons volgens Comte’s positivisme hou<strong>de</strong>n aan ‘het gegevene’ en dit ‘gegevene’<br />

interpreteren volgens een strikte gemeenschappelijke metho<strong>de</strong>. Het filosofisch<br />

positivisme bestrijdt dan ook <strong>de</strong> opvatting dat er boven of achter het waarneembare<br />

wezenhe<strong>de</strong>n zou<strong>de</strong>n bestaan, vormen of wetten die voor ons kenbaar zijn (Störig<br />

2000, p. 730). Het bestrijdt meer bepaald speculatie over een onkenbare realiteit en<br />

<strong>de</strong> aard er<strong>van</strong>. Een positivist verwerpt metafysica, d.w.z. alle speculatie over<br />

datgene wat niet door directe waarneming kan vastgesteld wor<strong>de</strong>n. De eerste<br />

positivist in <strong>de</strong>ze zin was Hume (°1711). Hij stel<strong>de</strong> dat er niets an<strong>de</strong>rs gegeven is<br />

dan zintuiglijke indrukken en voorstellingen (die voortkomen uit indrukken).<br />

Traditioneel betekent positivisme dus iets helemaal an<strong>de</strong>rs dan <strong>de</strong> opvatting dat er<br />

zoiets zou bestaat als een objectieve werkelijkheid. Het klassieke positivisme moet<br />

dui<strong>de</strong>lijk on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n wor<strong>de</strong>n <strong>van</strong> die <strong>de</strong>nkrichtingen die stellen dat er buiten wat<br />

waargenomen wordt ook daadwerkelijk dingen, objecten, processen zijn, dat <strong>de</strong>ze<br />

een bepaal<strong>de</strong> aard hebben en dat daarover kan gespeculeerd wor<strong>de</strong>n. Deze<br />

<strong>de</strong>nkrichtingen wor<strong>de</strong>n dikwijls aangeduid als ‘realisme’ 45. Een voorbeeld <strong>van</strong> een<br />

<strong>de</strong>rgelijke <strong>de</strong>nkrichting is het empirisme. Een empirist zal bijvoorbeeld stellen dat<br />

kennis weliswaar alleen door waarneming tot stand kan komen, maar dat er buiten<br />

<strong>de</strong>ze waarneming wel <strong>de</strong>gelijk een werkelijkheid bestaat 46. Voor een positivist is dit<br />

een onaanvaardbare, want metafysische, stelling.<br />

In het he<strong>de</strong>ndaagse taalgebruik wor<strong>de</strong>n positivisme en empirisme dikwijls aan<br />

elkaar gelinkt. Positivisme wordt dan in enge zin geïnterpreteerd als <strong>de</strong> opvatting<br />

dat kennis moet verworven wor<strong>de</strong>n door mid<strong>de</strong>l <strong>van</strong> een strikte rationele en dus<br />

universele wetenschappelijke metho<strong>de</strong> en met strikte rationele en universele<br />

wetenschappelijke meetinstrumenten. In <strong>de</strong>ze interpretatie kan positivisme<br />

samengaan met metafysische veron<strong>de</strong>rstellingen over het bestaan <strong>van</strong> een<br />

objectieve realiteit die zich uitstrekt buiten <strong>de</strong> waarneming en over <strong>de</strong> aard <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze<br />

realiteit (zie bijv. Travers, 2004). Als wij ver<strong>de</strong>r over positivisme spreken dan zal het<br />

in <strong>de</strong>ze laatste enge <strong>betekenis</strong> zijn: <strong>de</strong> opvatting dat kennis moet en kan verworven<br />

wor<strong>de</strong>n door mid<strong>de</strong>l <strong>van</strong> een strikte wetenschappelijke metho<strong>de</strong> en met strikte<br />

wetenschappelijke meetinstrumenten. Positivisme in <strong>de</strong> bre<strong>de</strong> zin, die elke ‘nietwetenschappelijke’<br />

speculatie over het niet direct waarneembare resoluut <strong>naar</strong> <strong>de</strong><br />

45 Realisme is doorheen <strong>de</strong> tijd echter in verschillen<strong>de</strong> <strong>betekenis</strong>sen gebruikt. Realisme wordt meestal<br />

gebruik om een bepaal<strong>de</strong> opvatting over het bestaan <strong>van</strong> iets te contrasteren met een an<strong>de</strong>re opvatting<br />

die dit bestaan ontkent. Het mid<strong>de</strong>leeuwse realisme stel<strong>de</strong> bijvoorbeeld dat ‘i<strong>de</strong>eën’ een objectief<br />

bestaan had<strong>de</strong>n, het stond tegenover het nominalisme dat stel<strong>de</strong> dat <strong>de</strong>ze i<strong>de</strong>eën louter abstracties<br />

waren <strong>van</strong> <strong>de</strong> realiteit.<br />

46 Het empirisme wordt vooral geassocieerd met Locke (°1632). Bekend is Locke’s uitspraak dat zon<strong>de</strong>r<br />

<strong>de</strong> waarnemingen <strong>de</strong> geest een ‘onbeschreven blad’ is, dat slechts door <strong>de</strong> waarnemingen gevuld raakt.<br />

45


vuilbak verwijst, blijkt in <strong>de</strong> praktijk onhoudbaar. Elk on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> <strong>naar</strong> <strong>de</strong><br />

werkelijkheid bekijkt <strong>de</strong>ze werkelijkheid door een bepaal<strong>de</strong> ‘bril’. Men maakt daarbij<br />

veron<strong>de</strong>rstellingen over <strong>de</strong> werkelijkheid die niet direct te fun<strong>de</strong>ren zijn. 47 Ook <strong>de</strong><br />

grondlegger <strong>van</strong> het positivisme zelf, Auguste Comte, heeft gezondigd tegen het<br />

principe dat metafysische uitspraken moeten geweerd wor<strong>de</strong>n: zijn ‘driestadiumtheorie’<br />

met betrekking tot <strong>de</strong> evolutie <strong>van</strong> samenlevingen (theologisch – metafysisch<br />

– positief) kan bezwaarlijk wetenschappelijk genoemd wor<strong>de</strong>n. Enigszins ironisch is<br />

wel dat het positivisme in bre<strong>de</strong> zin veel dichter aanleunt bij meer subjectivistische<br />

theorieën (er is niet zoiets als een ‘objectieve’ werkelijkheid) dan <strong>de</strong> combinatie <strong>van</strong><br />

positivisme en empirisme die aan<strong>van</strong>kelijk <strong>de</strong> overhand zal halen.<br />

Een belangrijk aspect <strong>van</strong> het klassieke positivisme is <strong>de</strong> nadruk op ‘<strong>de</strong><br />

wetenschappelijke metho<strong>de</strong>’. De positivisten gaven een specifieke invulling aan <strong>de</strong>ze<br />

metho<strong>de</strong>. Deze speel<strong>de</strong> een belangrijke rol in het ontwerpen <strong>van</strong> methodieken voor<br />

<strong>de</strong> sociale wetenschap en werkt op die manier nog steeds door in veel <strong>van</strong> het<br />

huidige on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>. Vooral <strong>de</strong> visie op oorzakelijkheid als “constante conjuncties” (of<br />

‘empirische regelmatigheid’) zoals verwoord door Hume is nog steeds zichtbaar in <strong>de</strong><br />

methodieken die dikwijls veel belang hechten aan statistisch significante correlaties<br />

tussen ‘variabelen’ (Fitzpatrick, 2005).<br />

4.1.1.Het logisch positivisme<br />

Logisch positivisme, logisch empirisme of neopositivisme zijn min of meer<br />

synoniemen en zijn in tegenstelling tot ‘positivisme’ en ‘empirisme’ geen algemene<br />

termen om <strong>de</strong>nkrichtingen aan te dui<strong>de</strong>n. Ze dui<strong>de</strong>n op een specifieke filosofische<br />

school waar<strong>van</strong> <strong>de</strong> vertegenwoordigers leef<strong>de</strong>n <strong>van</strong>af het ein<strong>de</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> 19 <strong>de</strong> tot<br />

ongeveer het mid<strong>de</strong>n <strong>van</strong> <strong>de</strong> 20 ste eeuw.<br />

In <strong>de</strong> 19 <strong>de</strong> eeuw wer<strong>de</strong>n wetenschappers geconfronteerd met onzekerhe<strong>de</strong>n, daar<br />

waar ze tevoren dachten dat er alleen absolute waarhe<strong>de</strong>n waren. Zo werd<br />

bijvoorbeeld <strong>de</strong> niet-euclidische meetkun<strong>de</strong> ontwikkeld, wat ook gevolgen had voor<br />

<strong>de</strong> geldigheid <strong>van</strong> wetten in <strong>de</strong> natuurwetenschappen. Als reactie op <strong>de</strong>ze<br />

onzekerheid werd een specifieke vorm <strong>van</strong> positivisme ontwikkeld. Dit ‘neopositivisme’<br />

wou <strong>de</strong> wetenschap reduceren tot een zo eenvoudig mogelijk systeem -<br />

een eenheidswetenschap - dat alleen datgene zou bevatten waar men absoluut<br />

zeker <strong>van</strong> was. Het enige waar men absoluut zeker <strong>van</strong> kon zijn waren volgens het<br />

neopositivisme <strong>de</strong> waargenomen of verifieerbare fenomenen. Het twee<strong>de</strong> belangrijke<br />

aspect <strong>van</strong> <strong>de</strong> wetenschap, <strong>de</strong> wetten, kon<strong>de</strong>n echter niet meer beschouwd wor<strong>de</strong>n<br />

als absoluut en dus objectief bestaand. Wetten moeten volgens <strong>de</strong> logische<br />

positivisten beschouwd wor<strong>de</strong>n als ‘vondsten’ <strong>van</strong> <strong>de</strong> mens. Het zijn echter wel<br />

vondsten die niet zomaar in het luchtledige gemaakt wor<strong>de</strong>n, maar een logische<br />

samenhang moeten vertonen.<br />

Omdat wetenschap meer zou zijn dan enkel een beschrijving <strong>van</strong> <strong>de</strong> waargenomen<br />

fenomenen, heeft men dus een mid<strong>de</strong>l nodig om <strong>de</strong> waargenomen fenomenen in het<br />

<strong>de</strong>nken een logische samenhang te geven. Dat wil zeggen, men heeft een mid<strong>de</strong>l<br />

nodig om afleidingen te kunnen maken, om bewijzen op te kunnen stellen en om<br />

consistente re<strong>de</strong>neringen te kunnen maken. Dit mid<strong>de</strong>l was volgens <strong>de</strong> logische<br />

positivisten een heel strikte logische taal.<br />

47 De meeste mensen geloven bijvoorbeeld dat er wel <strong>de</strong>gelijk een externe wereld is en niet dat alles wat<br />

ze waarnemen slechts verschijnselen zijn die zich in hun eigen geest afspelen (<strong>de</strong>ze opvatting noemt<br />

men ‘solipsisme’).<br />

46


In <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> helft <strong>van</strong> <strong>de</strong> 20 ste eeuw komt het project <strong>van</strong> <strong>de</strong> logische positivisten<br />

steeds meer op <strong>de</strong> helling te staan: zowel <strong>de</strong> mogelijkheid <strong>van</strong> een strikte en<br />

consistente logische taal voor <strong>de</strong> wetenschappen 48, als <strong>de</strong> eenduidigheid <strong>van</strong><br />

waargenomen fenomenen wor<strong>de</strong>n in twijfel getrokken. Wetenschapsfilosoof Kuhn<br />

(Kuhn, 1970) heeft met zijn soms verregaan<strong>de</strong> relativisme bijgedragen tot dit in<br />

twijfel trekken <strong>van</strong> <strong>de</strong> eenduidigheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> waargenomen fenomenen. We behan<strong>de</strong>len<br />

dit ver<strong>de</strong>rop.<br />

De verschillen<strong>de</strong> problemen die <strong>de</strong> logische positivisten on<strong>de</strong>rvon<strong>de</strong>n, hebben er toe<br />

bijgedragen dat er in <strong>de</strong> sociale wetenschappen stromingen zoals het sociaalconstructivisme<br />

op gang kwamen die in filosofische veron<strong>de</strong>rstellingen en dus ook<br />

in metho<strong>de</strong> en doelstellingen sterk contrasteren met positivisme. Wat precies het<br />

verschil is tussen <strong>de</strong> nieuwe stromingen en het positivisme bespreken dit op het<br />

ein<strong>de</strong> <strong>van</strong> dit hoofdstuk.<br />

4.1.2.I<strong>de</strong>ologische en politieke implicaties <strong>van</strong> het positivisme<br />

<strong>Op</strong> het positivisme kwam niet alleen kritiek als filosofische veron<strong>de</strong>rstelling (dat er<br />

zoiets mogelijk is als een eenduidige en consistente metho<strong>de</strong> om tot kennis te<br />

komen). Er kwam ook kritiek op <strong>de</strong> i<strong>de</strong>ologische en politieke implicaties <strong>van</strong> het<br />

positivisme. Met het positivisme hangt namelijk ook een wereldbeeld samen dat <strong>de</strong><br />

maatschappijvorm waarin <strong>de</strong> strikte wetenschappelijke kennis overheerst en dus<br />

ook <strong>de</strong> personen die <strong>de</strong>ze vorm <strong>van</strong> kennis bezitten, het hoogst waar<strong>de</strong>ert. Volgens<br />

dit wereldbeeld is er dui<strong>de</strong>lijk een vooruitgang zichtbaar, waarbij <strong>de</strong> wereld<br />

doorheen verschillen<strong>de</strong> stadia geëvolueerd is tot het positieve stadium. <strong>Op</strong> het<br />

maatschappelijke vlak was dit stadium volgens Comte gekoppeld aan <strong>de</strong> industriële<br />

organisatie <strong>van</strong> <strong>de</strong> arbeid. De epistemologie en het daarmee samenhangen<strong>de</strong><br />

wereldbeeld <strong>van</strong> het positivisme krijgt <strong>de</strong> kritiek (o.a. <strong>van</strong> <strong>de</strong> beken<strong>de</strong> postmarxistische<br />

Frankfurter School) dat het politiek conservatisme – kritiekloosheid<br />

tegenover het maatschappelijke systeem - bij aca<strong>de</strong>mici in <strong>de</strong> hand werkt (Travers,<br />

2004, p. 15). Een eerste kritiek is dat het positivisme dikwijls gekoppeld zou zijn<br />

aan een soort technocratische visie op maatschappelijke organisatie: experten<br />

moeten het voor het zeggen hebben. Een twee<strong>de</strong> kritiek – die vooral komt <strong>van</strong><br />

Marxistisch en historisch materialistisch 49 geïnspireer<strong>de</strong> on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>ers – is dat het<br />

positivisme weinig maatschappijtheorie en dus ook weinig maatschappijkritiek zou<br />

toelaten. Aangezien het positivisme alleen kennis toelaat via een specifieke en<br />

strenge wetenschappelijke metho<strong>de</strong>, zal ze volgens <strong>de</strong>ze Marxisten geen visie<br />

kunnen ontwikkelen op <strong>de</strong> kapitalistische productiewijze en op <strong>de</strong> ontwikkelingswetten<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong>ze productiewijze. 50<br />

4.1.3.Positivisme in <strong>de</strong> sociologie<br />

Comte is naast diegene die <strong>de</strong> term ‘positivisme’ bedacht, ook diegene die als <strong>de</strong><br />

grondlegger <strong>van</strong> <strong>de</strong> sociologie wordt beschouwd. Ook het begrip ‘sociologie’ komt<br />

48 Belangrijk hiervoor was het bewijs <strong>van</strong> Gö<strong>de</strong>l (1931) dat er zelfs voor <strong>de</strong> theorie <strong>van</strong> <strong>de</strong> natuurlijke<br />

getallen geen sluitend bewijssysteem mogelijk was. Zie Störig (2000), p. 762.<br />

49 De opvatting dat er historische regelmatighe<strong>de</strong>n gekoppeld zijn aan <strong>de</strong> specifieke organisatie <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

maatschappelijke productiewijze.<br />

50 Voor een voorbeeld <strong>van</strong> Marxistische kritiek op het positivisme. Zie Novack (1972).<br />

47


<strong>van</strong> hem (Störig, 2000, p. 513) . 51 De sociologie die Comte ontworpen heeft, is niet<br />

verwon<strong>de</strong>rlijk een heel positivistische vorm <strong>van</strong> sociologie. Meer nog, het is juist<br />

<strong>van</strong>uit zijn positivistische gedachtegoed dat Comte <strong>de</strong> sociologie – ‘<strong>de</strong> studie <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

verschijnselen in het maatschappelijke leven <strong>van</strong> <strong>de</strong> soort’ (volgens <strong>de</strong> hoogste vorm<br />

<strong>van</strong> wetenschappelijke activiteit) - ontwikkeld heeft. Ook bij Durkheim, ‘<strong>de</strong> eerste<br />

socioloog’ en grondlegger <strong>van</strong> <strong>de</strong> sociologie als aca<strong>de</strong>mische discipline, vin<strong>de</strong>n we dit<br />

positivisme terug. Durkheim wou, zoals <strong>de</strong> logische positivisten, een objectieve<br />

wetenschappelijke taal ontwikkelen die superieur was aan <strong>de</strong> alledaagse kennis <strong>van</strong><br />

gewone mensen en waarmee men ‘sociale feiten’ kon on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>en. Zijn statistische<br />

technieken zijn later, in <strong>de</strong> jaren 1940, ontwikkeld tot gesofisticeer<strong>de</strong> kwantitatieve<br />

metho<strong>de</strong>s, die nog steeds wor<strong>de</strong>n gehanteerd. Volgens Travers (2004) wijst <strong>de</strong><br />

manier waarop <strong>de</strong>ze metho<strong>de</strong>s gebruikt wor<strong>de</strong>n door he<strong>de</strong>ndaagse beleidsanalyse op<br />

gelijkaardige epistemologische veron<strong>de</strong>rstellingen bij hen: men gelooft dat sociale<br />

processen op een objectieve manier kunnen wor<strong>de</strong>n gemeten en beschreven,<br />

waarna <strong>de</strong> bevindingen wor<strong>de</strong>n gepresenteerd en aanbevelingen wor<strong>de</strong>n gedaan die<br />

<strong>de</strong> sociale problemen kunnen vermin<strong>de</strong>ren of oplossen (Travers, 2004, p. 15). Kuhn<br />

heeft er echter op gewezen dat er niet zoiets is als een objectieve wetenschappelijke<br />

taal of een objectieve wetenschappelijke metho<strong>de</strong>. Wetenschappelijke metho<strong>de</strong>s zijn<br />

aan veran<strong>de</strong>ring on<strong>de</strong>rhevig en zijn afhankelijk <strong>van</strong> het paradigma waarbinnen men<br />

werkt. Kuhn heeft door een sociologie <strong>van</strong> <strong>de</strong> wetenschappen te ontwikkelen het<br />

positivistische i<strong>de</strong>e <strong>van</strong> een objectieve methodologie, een wetenschap die los staat<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> samenleving, impliciet bekritiseerd.<br />

An<strong>de</strong>ren gingen meer expliciet specifieke wetenschappelijke ‘methodologieën’ zelf<br />

bekritiseren. Cicourel (1964) wees er bijvoorbeeld op dat <strong>de</strong> categorieën die<br />

sociologische on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>ers gebruiken bij hun kwantitatieve metho<strong>de</strong>s afgeleid zijn<br />

uit impliciete theorie. Deze categorieën wor<strong>de</strong>n als het ware opgedrongen aan <strong>de</strong><br />

data, waardoor ze <strong>de</strong> waarneming in een bepaal<strong>de</strong> richting duwen (Kemeny, 1992,<br />

p. 25). Methodologieën die gebaseerd zijn op <strong>de</strong> veron<strong>de</strong>rstelling dat verschijnselen<br />

zon<strong>de</strong>r meer gemeten kunnen wor<strong>de</strong>n, moeten dus met enige omzichtigheid<br />

bena<strong>de</strong>rd wor<strong>de</strong>n. Listokin e.a. (2003) tonen bijvoorbeeld aan dat gegevens over <strong>de</strong><br />

financiële situatie voor huishou<strong>de</strong>ns heel erg kunnen verschillen afhankelijk <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

databank die gebruikt wordt. Categorieën zijn ook afhankelijk <strong>van</strong> maatschappelijke<br />

omstandighe<strong>de</strong>n en bijvoorbeeld <strong>van</strong> keuzemogelijkhe<strong>de</strong>n. Beck & Beck-<br />

Gernsheim (2002) stellen dat veel <strong>van</strong> <strong>de</strong> categorieën die we <strong>van</strong>daag gebruiken om<br />

<strong>de</strong> sociale wereld te beschrijven niet meer aangepast zijn aan <strong>de</strong> sociale<br />

werkelijkheid. Ze spreken over “zombie categories”: ze zijn dood, maar toch nog<br />

levend. Ze zijn levend in het taalgebruik (zowel het dagelijkse als het wetenschappelijke),<br />

maar in <strong>de</strong> werkelijkheid is er niets dat eraan beantwoord. Voorbeel<strong>de</strong>n<br />

<strong>van</strong> zulke categorieën zijn volgens Beck & Beck-Gernsheim categorieën als<br />

familie, klasse en buurt. De re<strong>de</strong>n waarom <strong>de</strong>ze categorieën ‘zombies’ zijn gewor<strong>de</strong>n,<br />

is volgens Beck & Beck-Gernsheim dat het taalgebruik niet is meegeëvolueerd met<br />

het maatschappelijke proces <strong>van</strong> individualisering. Individualisering is een proces<br />

waarbij individuen steeds meer zelf keuzes moeten/kunnen maken, dit leidt ertoe<br />

dat traditionele familiestructuren, klassenverhoudingen en buurtnetwerken niet<br />

meer bestaan: <strong>de</strong> categorieën zijn dus achterhaald. In hoeverre <strong>de</strong> beweringen <strong>van</strong><br />

Beck & Beck-Gernsheim met betrekking tot individualisering opgaan bestaat<br />

51 Volgens Comte kunnen <strong>de</strong> wetenschappen op een hiërarchische wijze wor<strong>de</strong>n geor<strong>de</strong>nd volgens <strong>de</strong><br />

natuurlijke in<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> <strong>de</strong> gebie<strong>de</strong>n <strong>de</strong>r verschijnselen die ze behan<strong>de</strong>len. De bestu<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> <strong>de</strong> ene<br />

klasse <strong>van</strong> verschijnselen vormt <strong>de</strong> basis voor <strong>de</strong> bestu<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> klasse. Deze hiërarchie<br />

begint volgens Comte met <strong>de</strong> wiskun<strong>de</strong> en eindigt met <strong>de</strong> sociologie: <strong>de</strong> bestu<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

verschijnselen in het maatschappelijke leven <strong>van</strong> <strong>de</strong> soort.<br />

48


discussie 52. Niettemin is het dui<strong>de</strong>lijk dat categorieën geen absoluut bestaan<br />

kennen en met omzichtigheid moeten bena<strong>de</strong>rd wor<strong>de</strong>n.<br />

4.2. Bestaan er wel ‘objectieve’ feiten? Kuhn: paradigma en<br />

normale wetenschap<br />

We hebben in het voorgaan<strong>de</strong> gesproken over nieuwe bena<strong>de</strong>ringen in <strong>de</strong> sociale<br />

wetenschappen. Soms wordt er ook gesproken over nieuwe paradigma’s in <strong>de</strong><br />

sociale wetenschap. Het concept ‘paradigma’ is afkomstig <strong>van</strong> Kuhn (1970). Of er<br />

daadwerkelijk nieuwe paradigma’s zijn in sociale wetenschappen in <strong>de</strong> <strong>betekenis</strong> die<br />

Kuhn eraan gaf is een eer<strong>de</strong>r technische kwestie, die we hier niet ver<strong>de</strong>r zullen<br />

uitwerken. Een inzicht in <strong>de</strong> i<strong>de</strong>eën <strong>van</strong> Kuhn met betrekking tot paradigma’s in <strong>de</strong><br />

wetenschappen en zijn plaats in epistemologische <strong>de</strong>nkrichtingen (<strong>de</strong> <strong>de</strong>nkrichtingen<br />

die zich bezig hou<strong>de</strong>n met <strong>de</strong> aard <strong>van</strong> kennis), is wel interessant om te<br />

begrijpen waarom <strong>de</strong> focus in <strong>de</strong> sociale wetenschappen is verschoven <strong>van</strong> ‘feiten’<br />

<strong>naar</strong> ‘<strong>betekenis</strong>sen’. We verdui<strong>de</strong>lijken dit.<br />

In “The Structure of Scientific Revolutions” ontwikkelt Kuhn het concept paradigma<br />

a.d.h.v. een historisch on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> <strong>naar</strong> <strong>de</strong> evoluties in <strong>de</strong> exacte wetenschappen.<br />

Een paradigma ontstaat volgens Kuhn wanneer een ‘wetenschappelijke prestatie’,<br />

zoals Copernicus zijn “Over <strong>de</strong> omlopen <strong>van</strong> <strong>de</strong> hemellichamen” (1543) 53 of Newton<br />

zijn “Principia Mathematica” (1689) 54, voldoen<strong>de</strong> ‘weergaloos’ is om een groep<br />

blijven<strong>de</strong> aanhangers aan te trekken, weg <strong>van</strong> an<strong>de</strong>re vormen <strong>van</strong> wetenschappelijke<br />

activiteit en voldoen<strong>de</strong> openheid laat om allerlei onopgeloste vraagstukken te<br />

gaan on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>en. <strong>Op</strong> die manier ontstaat een activiteit die Kuhn ‘normale<br />

wetenschap’ noemt 55. Deze normale wetenschap is niet gericht op het vin<strong>de</strong>n <strong>van</strong><br />

nieuwe feiten of theorieën. Normale wetenschap is niet gericht op ‘ont<strong>de</strong>kking’,<br />

maar op het uitwerken <strong>van</strong> <strong>de</strong> problemen (puzzels) die zich stellen binnen een<br />

bepaald paradigma.<br />

Een paradigma of ‘disciplinaire matrix’ 56 heeft als belangrijke karakteristiek dat het<br />

richtingen aangeeft met betrekking tot on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>: het zegt al dan niet expliciet…<br />

- wat geobserveerd en nauwkeurig on<strong>de</strong>rzocht moet wor<strong>de</strong>n,<br />

- welke vragen er moeten gesteld wor<strong>de</strong>n in relatie tot het on<strong>de</strong>rwerp,<br />

- hoe <strong>de</strong>ze vragen moeten gestructureerd wor<strong>de</strong>n,<br />

- hoe een on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> moet uitgevoerd wor<strong>de</strong>n en welk instrumentarium daarvoor<br />

beschikbaar is,<br />

- hoe <strong>de</strong> resultaten <strong>van</strong> wetenschappelijk on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> moeten geïnterpreteerd wor<strong>de</strong>n.<br />

52 Voor een discussie zie Brannen & Nilsen (2005). Zie ook Elchardus (2002).<br />

53 Waarin hij zijn heliocentrisch wereldbeeld uiteenzet.<br />

54 Waarin hij <strong>de</strong> universele gravitatiewet formuleert.<br />

55 Het concept ‘normale wetenschap’ heeft Kuhn veel kritiek bezorgd <strong>van</strong> on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re Feyerabend en<br />

Popper, die hem er<strong>van</strong> beschuldig<strong>de</strong>n wetenschappers aan te zetten tot een kritiekloze houding. Zie<br />

Forster (1998).<br />

56 Kuhn gebruikte on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re <strong>de</strong> term ‘disciplinaire matrix’ als synoniem voor paradigma: het wijst<br />

een essentieel kenmerk <strong>van</strong> paradigma’s zoals beschreven door Kuhn, namelijk dat het gaat om een<br />

aantal geor<strong>de</strong>n<strong>de</strong> elementen binnen een specifieke discipline. Deze elementen zijn on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re<br />

theorieën, maar ook algemene metafysische veron<strong>de</strong>rstellingen, waar<strong>de</strong>n en typische voorbeel<strong>de</strong>n,<br />

exemplarische on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>en (exemplars) die gebruikt wor<strong>de</strong>n om stu<strong>de</strong>nten een discipline aan te leren.<br />

Kuhn kent aan <strong>de</strong>ze laatste veel belang toe, een paradigma is in belangrijke mate afhankelijk <strong>van</strong><br />

‘exemplars’. Kuhn relativeert hiermee het belang <strong>van</strong> uitgewerkte theorieën en wijst op het belang <strong>van</strong><br />

eer<strong>de</strong>r praktische kennis (hoe een on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> moet uitgevoerd wor<strong>de</strong>n).<br />

49


De re<strong>de</strong>n dat normale wetenschap niet gericht is op vernieuwing, is dat wetenschappers<br />

binnen een bepaald paradigma ook bepaal<strong>de</strong> verwachtingen hebben.<br />

Deze verwachtingen sturen hun perceptie zodat feiten die buiten het verwachtingspatroon<br />

vallen min<strong>de</strong>r vlug zullen opgemerkt wor<strong>de</strong>n. Deze beperking <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

perceptie is volgens Kuhn een noodzakelijk gegeven om aan normale wetenschap te<br />

kunnen doen. Een belangrijke vraag is of wetenschappers wel aan normale<br />

wetenschap, zoals Kuhn die beschrijft, moeten doen. Waarom wel? Waarom niet?.<br />

Deze vraag heeft ook rele<strong>van</strong>tie voor het voorliggen<strong>de</strong> on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> <strong>naar</strong> <strong>wonen</strong>: in<br />

hoeverre kunnen gangbare metho<strong>de</strong>s in vraag gesteld wor<strong>de</strong>n, zon<strong>de</strong>r daarbij <strong>de</strong><br />

centrale doelstelling – kennis verwerven over <strong>de</strong> diverse aspecten <strong>van</strong> het <strong>wonen</strong> –<br />

daarbij uit het oog verloren wordt? Het is een moeilijk evenwicht dat we zeker in <strong>de</strong><br />

gaten moeten hou<strong>de</strong>n.<br />

Ondanks het feit dat hun perceptie beperkt wordt, kunnen wetenschappers volgens<br />

Kuhn wel geconfronteerd wor<strong>de</strong>n met bepaal<strong>de</strong> afwijkingen, anomalieën, zaken die<br />

ingaan tegen hun verwachtingen maar die ze niet kunnen negeren. <strong>Op</strong> zich lei<strong>de</strong>n<br />

<strong>de</strong>ze anomalieën niet tot nieuwe paradigma’s - het oplossen <strong>van</strong> anomalieën door<br />

het afstemmen <strong>van</strong> theorie en feiten op elkaar is volgens Kuhn een on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>el <strong>van</strong><br />

‘normale wetenschap’ 57. Een veran<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> paradigma en dus <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

ene normale wetenschap <strong>naar</strong> <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re, is niet het gevolg <strong>van</strong> één enkele anomalie,<br />

maar wel <strong>van</strong> een echte crisis in <strong>de</strong> normale wetenschap, dat wil zeggen een<br />

opeenvolging <strong>van</strong> anomalieën en <strong>de</strong> aanwezigheid <strong>van</strong> een voldoen<strong>de</strong> bruikbaar<br />

alternatief. Is dit het geval dan is er sprake <strong>van</strong> een wetenschappelijke revolutie:<br />

steeds meer wetenschappers schakelen over op het alternatief, een ‘exemplar’ die<br />

zelf uitgroeit tot een nieuwe ‘disciplinaire matrix’.<br />

Het mo<strong>de</strong>l dat Kuhn heeft ontwikkeld, is een mo<strong>de</strong>l waarop heel wat kritiek kan<br />

geleverd wor<strong>de</strong>n – bijvoorbeeld dat het een heel rigi<strong>de</strong> opvatting geeft <strong>van</strong> wetenschapsbeoefening.<br />

Het biedt echter ook een aantal heel pertinente vragen voor wie<br />

aan wetenschap (of bre<strong>de</strong>r: kennisverwerving) wil doen. Eén <strong>van</strong> <strong>de</strong> zaken waarover<br />

veel geschreven is, is <strong>de</strong> vraag of Kuhns theorie impliceert dat wetenschappers niet<br />

al te kritisch mogen staan tegenover <strong>de</strong> theorieën waarmee ze werken: moet wetenschappelijk<br />

on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> en wetenschappelijk on<strong>de</strong>rwijs gedogmatiseerd wor<strong>de</strong>n in<br />

functie <strong>van</strong> ‘normale wetenschap’ zoals Kuhn die beschrijft?<br />

Belangrijk om weten is dat Kuhn <strong>de</strong> concepten ‘paradigma’ en ‘normale wetenschap’<br />

ontwikkel<strong>de</strong> nadat hij geconfronteerd werd met <strong>de</strong> grote onenigheid tussen<br />

sociale wetenschappers over <strong>de</strong> aard <strong>van</strong> wetenschappelijke problemen en metho<strong>de</strong>s<br />

en zich als gevolg daar<strong>van</strong> afvroeg wat juist het verschil was met exacte wetenschappers<br />

(Dogan, 2000, p. 3). Ook al zegt hij dit niet zo expliciet, toch kan veron<strong>de</strong>rsteld<br />

wor<strong>de</strong>n dat Kuhn aan <strong>de</strong> sociale wetenschappen een voorbeeld wou<br />

geven om tot ’vooruitgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> wetenschappelijke kennis’ te komen. 58<br />

57 Hiermee gaat Kuhn in tegen ‘naïef’ falsificationisme dat stelt dat een theorie niet kan geverifieerd<br />

wor<strong>de</strong>n, maar wel moet verworpen wor<strong>de</strong>n wanneer <strong>de</strong> feiten haar tegenspreken. Volgens Kuhn kan<br />

een theorie ook aangepast (aangevuld) wor<strong>de</strong>n. Zie Kuhn (1970), p. 68.<br />

Kuhn springt volgens critici soms nogal onzorgvuldig om met het begrip ‘theorie’. Het is dui<strong>de</strong>lijk dat<br />

er verschillen<strong>de</strong> niveaus bestaan. Sommige theorieën zijn essentiëler dan an<strong>de</strong>re, sommige zijn meer<br />

ad hoc en zou<strong>de</strong>n dus wel kunnen aangepast wor<strong>de</strong>n zon<strong>de</strong>r voor een wetenschappelijke revolutie te<br />

zorgen. Een mogelijke oplossing voor <strong>de</strong>ze problematiek is het concept ‘theorie’ afbakenen een<br />

opsplitsing te maken tussen theorieën en mo<strong>de</strong>llen. Dit is echter een complexe bezigheid waar we ons<br />

hier niet aan zullen wagen. Voor een ver<strong>de</strong>re uitwerking zie Khan (2003) en Forster (1998).<br />

58 Zijn voorzichtige maar toch dui<strong>de</strong>lijke houding blijkt bijvoorbeeld uit volgend citaat: “If I have a<br />

theory about how and why science works, it must necessarily have implications for the way in which<br />

scientists should behave if their enterprise is to flourish. The structure of my argument is simple and, I<br />

50


Kuhn zag <strong>de</strong> zwakhe<strong>de</strong>n <strong>van</strong> <strong>de</strong> positivistische pogingen om wetenschap een stevig<br />

fundament te geven. Door <strong>de</strong> wetenschappelijke activiteit op een sociologische<br />

manier te bena<strong>de</strong>ren heeft Kuhn getracht <strong>de</strong> wetenschap een beter fundament te<br />

geven. Hij heeft proberen uitleggen hoe wetenschap maatschappelijk werkt en wat<br />

dus <strong>de</strong> vereisten zijn voor aan wetenschap te doen. Ironisch genoeg heeft Kuhn door<br />

het bestaan <strong>van</strong> ‘paradigma’s’ bloot te leggen juist bijgedragen aan een stroming die<br />

<strong>de</strong> filosofische vooron<strong>de</strong>rstellingen <strong>van</strong> wetenschappers heel kritisch begon te<br />

bena<strong>de</strong>ren. Kuhn’s stellingen met betrekking tot wetenschappelijke kennis zijn dan<br />

op verschillen<strong>de</strong> plaatsen verregaand relativistisch en hebben sommigen ertoe<br />

aangezet elke vorm <strong>van</strong> wetenschappelijke metho<strong>de</strong> af te wijzen. 59 Kuhn stelt<br />

bijvoorbeeld dat een wetenschapper die een an<strong>de</strong>r paradigma aanneemt eigenlijk<br />

ook in een an<strong>de</strong>re wereld leeft. Feiten zijn niet zomaar wat ze zijn, met een an<strong>de</strong>r<br />

paradigma werken betekent niet zomaar dat men feiten an<strong>de</strong>rs interpreteert, maar<br />

ook dat er an<strong>de</strong>re feiten zijn. Data zijn dus niet zomaar ‘objectief’: bekeken <strong>van</strong>uit<br />

een an<strong>de</strong>r paradigma kunnen <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> feiten een heel an<strong>de</strong>re <strong>betekenis</strong> krijgen.<br />

“Data zijn niet ondubbelzinnig stabiel”, stellen Kuhn. 60<br />

Terwijl het positivisme heel sterk focuste op ‘feiten’ en <strong>de</strong> vraag hoe wetenschap ons<br />

kennis kan geven over <strong>de</strong> werkelijkheid, verschuift <strong>de</strong> vraag meer en meer <strong>naar</strong> hoe<br />

verschillen<strong>de</strong> visies op <strong>de</strong> werkelijkheid tot stand komen. In <strong>de</strong>ze verschuiving<br />

komen <strong>de</strong> mensen en hun opvattingen steeds meer centraal te staan. Een positivistische<br />

bena<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> sociale wetenschap zal mensen eer<strong>de</strong>r als objecten beschouwen<br />

<strong>van</strong> wie <strong>de</strong> reactie op een bepaal<strong>de</strong> stimulus relatief eenvoudig kan<br />

voorspeld wor<strong>de</strong>n. Nieuwe bena<strong>de</strong>ringen zoals het sociaalconstructivisme daarentegen<br />

beschouwen mensen als <strong>betekenis</strong>geven<strong>de</strong> subjecten, subjecten die bepaal<strong>de</strong><br />

opvattingen over <strong>de</strong> werkelijkheid ontwikkelen en op basis daar<strong>van</strong> keuzes maken<br />

die soms moeilijk voorspelbaar zijn. Om inzicht te krijgen in het menselijk han<strong>de</strong>len<br />

is dus inzicht nodig in <strong>de</strong> opvattingen die mensen hebben over <strong>de</strong> werkelijkheid en<br />

hoe <strong>de</strong>ze opvattingen zich ontwikkelen. Dit geldt natuurlijk ook voor het on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong><br />

<strong>naar</strong> <strong>wonen</strong> en het woongedrag <strong>van</strong> mensen. Zon<strong>de</strong>r inzicht in hun opvattingen<br />

zullen uitspraken over ‘<strong>de</strong> woonconsument’ altijd oppervlakkig en eer<strong>de</strong>r nattevingerwerk<br />

blijven.<br />

4.3. Woonon<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> als discipline?<br />

Volgens Kemeny (1992) zijn <strong>de</strong> meeste disciplines in <strong>de</strong> sociale wetenschap<br />

gebaseerd op het op<strong>de</strong>len <strong>van</strong> <strong>de</strong> sociale wereld in een aantal dimensies. Voor<br />

sociologie zijn dit ‘sociale relaties’ (of sociale structuur), voor economie ‘<strong>de</strong> markt’,<br />

voor psychologie ‘individuele mentale processen’, voor politieke wetenschap ‘macht’<br />

en ‘politieke instituties’, voor geografie ‘ruimte’, voor geschie<strong>de</strong>nis ‘tijd’ enz… Om<br />

<strong>de</strong>ze dimensies te on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>en ontwikkelt elke discipline eigen conceptuele<br />

instrumenten: manieren om theorieën te expliceren en te testen, specifieke vormen<br />

<strong>van</strong> discours, eigen <strong>de</strong>batten en controverses. Disciplines zijn gebaseerd op een<br />

proces <strong>van</strong> conceptuele abstractie. Deze abstractie vormt <strong>de</strong> basis om kennis te<br />

verwerven voor <strong>de</strong> discipline, ze zorgt voor een selectief analyseka<strong>de</strong>r.<br />

think, unexceptionable: scientists behave in the following ways; those mo<strong>de</strong>s of behaviour have (here<br />

theory enters) the following essential functions; in the absence of an alternate mo<strong>de</strong> that would serve<br />

similar functions, scientists should behave essentially as they do if their concern is to improve scientific<br />

knowledge.” Zie Kuhn, Lakatos & Musgrave (1970, eds), p. 237.<br />

59 Zie bijvoorbeeld P. Feyerabend (1975), Against Method, Humanities Press. Geciteerd in Störig (2000)<br />

60 Kuhn (1970), p. 118 en p. 121-122.<br />

51


De mate waarin er binnen een discipline kan getheoretiseerd wor<strong>de</strong>n, hangt af <strong>van</strong><br />

het referentieka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> <strong>de</strong> discipline. Bij sociologie is dit heel algemeen ‘sociale<br />

structuur’, wat veel ruimte laat voor theoretiseren. Bij geografie en geschie<strong>de</strong>nis is<br />

dit al min<strong>de</strong>r het geval: ‘tijd’ en ‘plaats’ zijn al meer bepaald.<br />

Volgens Kemeny zijn <strong>de</strong> meeste disciplines gebaseerd op een specifiek referentieka<strong>de</strong>r<br />

of dimensie, maar er zijn zeker ook disciplines die geworteld zijn in een<br />

specifiek on<strong>de</strong>rwerp of thema, bijvoorbeeld sociaal werk en sociale administratie.<br />

Disciplines zijn in belangrijke mate het product <strong>van</strong> machtsstrijd zowel binnen <strong>de</strong><br />

universiteiten, als tussen <strong>de</strong> on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>swereld en <strong>de</strong> financiers (bovenal <strong>de</strong> staat).<br />

Disciplines zijn dan ook niet altijd logische en rationele opgebouw<strong>de</strong> structuren,<br />

dikwijls ontstaan ze op een eer<strong>de</strong>r organische manier.<br />

Het domein <strong>van</strong> <strong>de</strong> huisvestingsstudies is geen discipline in <strong>de</strong> zin dat het focust op<br />

een specifieke dimensie <strong>van</strong> <strong>de</strong> samenleving, noch is het een gevestig<strong>de</strong> ‘on<strong>de</strong>rwerpgebaseer<strong>de</strong>’<br />

discipline in <strong>de</strong> universitaire machtsstructuren. Huisvestingsstudies<br />

gaan <strong>van</strong>zelfsprekend over huisvesting. Maar wat betekent dat, ‘huisvesting’?<br />

In zijn meest simpele vorm gaat het over ‘stenen en constructies’ waar<br />

mensen in leven. Het gaat echter ook over <strong>de</strong> sociale, economische, politieke en<br />

an<strong>de</strong>re relaties die huisvesting omgeven.<br />

Huisvestingson<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> kan volgens Kemeny niet beperkt wor<strong>de</strong>n tot <strong>de</strong> studie <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> relaties en instituties die <strong>de</strong> zorgen voor <strong>de</strong> voorziening en het gebruik <strong>van</strong><br />

woningen. Met an<strong>de</strong>re woor<strong>de</strong>n <strong>de</strong> dimensie <strong>van</strong> <strong>de</strong> samenleving die te maken heeft<br />

met ‘on<strong>de</strong>rdak’. Dit is volgens hem een typische focus die <strong>de</strong> wortels <strong>van</strong> huisvestingstudies<br />

in planning en sociale administratie weerspiegelt. Het gaat nog te<br />

veel over <strong>de</strong> ‘stenen’. Kemeny kan zich echter ook niet vin<strong>de</strong>n in een bena<strong>de</strong>ring die<br />

louter focust op ‘het huis’ en ‘het huishou<strong>de</strong>n’ en <strong>de</strong> sociale processen die daaraan<br />

gekoppeld zijn. Ook <strong>de</strong>ze bena<strong>de</strong>ring limiteert het bereik <strong>van</strong> huisvestingson<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>,<br />

het focust te veel op het microniveau, <strong>de</strong> aandacht voor bre<strong>de</strong>re<br />

maatschappelijke processen op macroniveau gaat dikwijls verloren in dit soort<br />

on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>. Deze bena<strong>de</strong>ring - zoals die <strong>van</strong> Saun<strong>de</strong>rs & Williams (1988) - omzeilt<br />

ook een conceptuele ambiguïteit met betrekking tot <strong>de</strong> relatie tussen woning en<br />

huishou<strong>de</strong>n – een woning is <strong>de</strong> entiteit waar een huishou<strong>de</strong>n in woont en een<br />

huishou<strong>de</strong>n is <strong>de</strong> entiteit die in een woning woont - eer<strong>de</strong>r dan ze op te lossen.<br />

Kemeny wil een bena<strong>de</strong>ring die focust op ‘plaats’ en die huisvestingson<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong><br />

verbindt met <strong>de</strong> macroaspecten <strong>van</strong> <strong>de</strong> sociale structuur. Hij verwijst <strong>naar</strong> het grote<br />

sociale belang <strong>van</strong> huisvesting, bijvoorbeeld wat betreft <strong>de</strong> ruimtelijke ver<strong>de</strong>ling<br />

er<strong>van</strong> en hoe ervoor betaald wordt (<strong>de</strong> economische ver<strong>de</strong>ling). Volgens Kemeny<br />

biedt een focus op ‘<strong>wonen</strong>’ (‘resi<strong>de</strong>nce’) oplossing. Wonen gaat over meer dan enkel<br />

‘<strong>de</strong> stenen’, het gaat ook over <strong>de</strong> sociale organisatie <strong>van</strong> huisvesting, <strong>de</strong> relatie<br />

tussen huisvesting en welvaart(staat): het omvat ook het hele register aan institutionele<br />

en organisationele arrangementen die betrekking hebben om <strong>wonen</strong>. Wonen<br />

kan volgens Kemeny gezien wor<strong>de</strong>n als een centrale dimensie <strong>van</strong> <strong>de</strong> sociale<br />

organisatie <strong>van</strong> <strong>de</strong> mo<strong>de</strong>rne samenleving. Nog volgens Kemeny vormt <strong>wonen</strong> een<br />

meso-niveau tussen enerzijds grootschalige maatschappelijke processen en<br />

an<strong>de</strong>rzijds micro-interactie op individueel niveau. We kunnen dit verdui<strong>de</strong>lijken met<br />

volgend citaat uit Achterberg & Marcuse (1986): “Wonen is een basisbehoefte en is<br />

daardoor heel wat meer dan het hebben <strong>van</strong> een dak boven het hoofd. Wonen<br />

voorziet in sociale status, heeft impact op <strong>de</strong> toegang tot <strong>de</strong> arbeidsmarkt, het<br />

on<strong>de</strong>rwijs en an<strong>de</strong>re diensten. Wonen is een ka<strong>de</strong>r waarbinnen het gezin functioneert<br />

52


en een manier waarop economische, sociale en politieke relaties wor<strong>de</strong>n gestructureerd.”<br />

4.4. Conclusie<br />

Verschillen<strong>de</strong> on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>ers (Kemeny, 1992; Clapham, 2005) hebben kritiek op het<br />

positivisme <strong>van</strong> het (beleidsgericht) woonon<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>. Om te begrijpen wat hiermee<br />

bedoeld wordt, hebben we in het voorgaan<strong>de</strong> uiteengezet wat precies <strong>de</strong> kenmerken<br />

zijn <strong>van</strong> het positivisme en welke kritieken er op geformuleerd wor<strong>de</strong>n. Essentieel is<br />

dat het positivisme <strong>de</strong> werkelijkheid bena<strong>de</strong>rt als bestaan<strong>de</strong> uit objectieve feiten die<br />

met een strikt wetenschappelijke metho<strong>de</strong> kunnen achterhaald wor<strong>de</strong>n. Kuhn heeft<br />

er echter op gewezen dat <strong>de</strong> feiten die mensen waarnemen afhankelijk zijn <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

conceptuele ‘bril’ die ze ophebben om <strong>de</strong> werkelijkheid te aanschouwen.<br />

Een belangrijk aspect <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze bril zijn <strong>de</strong> categorieën die mensen en in het<br />

bijzon<strong>de</strong>r wetenschappers gebruiken om <strong>de</strong> realiteit te beschrijven. Dit aspect leidt<br />

tot een eerste heel rele<strong>van</strong>te gevolgtrekking voor <strong>de</strong> sociale wetenschappen en het<br />

on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> <strong>naar</strong> <strong>wonen</strong>. We wezen er eer<strong>de</strong>r al op dat veel <strong>van</strong> <strong>de</strong> categorieën die<br />

gebruikt wor<strong>de</strong>n in het woonon<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> achterhaald zijn – we kunnen met Beck &<br />

Beck-Gernsheim (2002) spreken over ‘zombiecategorieën’ (categorieën die in het<br />

taalgebruik nog bestaan, maar in realiteit niet meer). Nu zien we ook dat er nood is<br />

aan diepgaand kwalitatief on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> om tot concepten te komen die aangepast zijn<br />

aan <strong>de</strong> wijzigen<strong>de</strong> sociale realiteit en dat daarvoor nieuwe methodologieën moeten<br />

ontwikkeld wor<strong>de</strong>n.<br />

Een twee<strong>de</strong> gevolg <strong>van</strong> <strong>de</strong> kritiek op <strong>de</strong> positivistische kennisverwerving binnen <strong>de</strong><br />

sociale wetenschappen is <strong>de</strong> gewijzig<strong>de</strong> visie op hoe <strong>de</strong> sociale werkelijkheid vorm<br />

krijgt. Mensen kunnen niet beschouwd wor<strong>de</strong>n als ‘objecten’ <strong>van</strong> wie <strong>de</strong> reacties op<br />

bepaal<strong>de</strong> stimuli relatief eenvoudig kunnen voorspeld wor<strong>de</strong>n. Ze moeten<br />

beschouwd wor<strong>de</strong>n als <strong>betekenis</strong>geven<strong>de</strong> wezens, wezens die bepaal<strong>de</strong> opvattingen<br />

over <strong>de</strong> werkelijkheid ontwikkelen en op basis daar<strong>van</strong> keuzes maken die soms<br />

moeilijk voorspelbaar zijn. Om inzicht te krijgen in het woongedrag is inzicht nodig<br />

in <strong>de</strong> opvattingen die mensen hebben over het <strong>wonen</strong> en hoe <strong>de</strong>ze opvattingen zich<br />

ontwikkelen.<br />

We hebben in het voorgaan<strong>de</strong> ook <strong>de</strong> vraag gesteld <strong>naar</strong> <strong>de</strong> precieze kenmerken <strong>van</strong><br />

het woonon<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>. Kan het beschouwd wor<strong>de</strong>n als een aparte discipline? Slechts<br />

in beperkte mate zo blijkt. Het <strong>wonen</strong> speelt een belangrijke rol in het maatschappelijke<br />

functioneren, het vormt een tussenschakel tussen het individuele en<br />

het maatschappelijke functioneren. Dit geeft ook aan dat beleidson<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> <strong>naar</strong><br />

<strong>wonen</strong> geen geïsoleerd on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> kan zijn. Wanneer het te veel geïsoleerd wordt<br />

bestaat het risico, zoals we al hebben kunnen waarnemen, dat <strong>de</strong> categorieën die<br />

gebruikt wor<strong>de</strong>n om het <strong>wonen</strong> te on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>en niet meer aangepast zijn aan een<br />

gewijzig<strong>de</strong> realiteit. Zeker in tij<strong>de</strong>n waarin een aantal traditionele instituties hun<br />

kracht lijken te verliezen en traditionele zekerhe<strong>de</strong>n verdwijnen is voor het<br />

beleidsgericht on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> een vinger aan <strong>de</strong> pols <strong>van</strong> <strong>de</strong> maatschappelijke dynamiek<br />

een noodzaak.<br />

53


DEEL IV.<br />

EEN NIEUWE BENADERING<br />

54


5. PARADIGMA’S EN CONCEPTUELE KADERS MET BETREKKING<br />

TOT WONEN<br />

Verschillen<strong>de</strong> theoretische en conceptuele ka<strong>de</strong>rs kunnen aangewend wor<strong>de</strong>n om <strong>de</strong><br />

relatie tussen productie, consumptie en distributie <strong>van</strong> het ‘<strong>wonen</strong>’ te beschrijven<br />

en te verklaren. Met ‘<strong>wonen</strong>’ doelen wij hier op <strong>de</strong> breedst mogelijke om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> dit<br />

complex begrip, i.e. wat Kemeny (1992) ‘resi<strong>de</strong>nce’ noemt en Clapham (2005) ‘the<br />

houding field’. Dit reikt dus voorbij het <strong>wonen</strong> als louter fysieke neerslag en<br />

empirisch vast te leggen menselijke activiteit, maar graaft dieper <strong>naar</strong> het huis als<br />

‘thuis’, <strong>naar</strong> <strong>de</strong> woning als epicentrum <strong>van</strong> een menselijk bestaan, <strong>naar</strong> <strong>de</strong> relatieve<br />

positionering <strong>van</strong> het ‘gehuisvest zijn’ in een he<strong>de</strong>ndaags krachtenveld. ‘Wonen’ is<br />

meer dan een menselijke activiteit in een bakstenen artefact, het is: “a way of<br />

weaving up a life in particular geographic spaces” (Saegert, 1985, p. 287) 61. We<br />

bekijken ‘<strong>wonen</strong>’ dan ook als een centrale dimensie <strong>van</strong> <strong>de</strong> sociale organisatie <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> samenleving, met oog voor <strong>de</strong> gedifferentieer<strong>de</strong> <strong>betekenis</strong> <strong>van</strong> het <strong>wonen</strong> en het<br />

daaruit volgend woongedrag <strong>van</strong> huishou<strong>de</strong>ns.<br />

5.1. Het klassieke woonon<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong><br />

5.1.1.De verschillen<strong>de</strong> bena<strong>de</strong>ringen<br />

Het on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> rond <strong>wonen</strong> lijkt in een stroomversnelling terecht te zijn gekomen. Zij<br />

het met een sterk doorslaan<strong>de</strong> balans <strong>naar</strong> <strong>de</strong> empirisch-positivistische zij<strong>de</strong><br />

(Kemeny, 1992; Jacobs & Manzi, 2000; De Decker, 2004; Clapham 2005). Het<br />

corpus <strong>van</strong> het huisvestingson<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> is immers groten<strong>de</strong>els verricht met het oog<br />

op verbetering <strong>van</strong> <strong>de</strong> beleidspraktijk, waarbij <strong>de</strong> on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>spraktijk bestond/<br />

bestaat uit het vaststellen <strong>van</strong> objectieve feiten en trends via kwantitatieve on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>smetho<strong>de</strong>s.<br />

Deze wer<strong>de</strong>n/wor<strong>de</strong>n afgeleverd in beschrijven<strong>de</strong> en quasi<br />

onmid<strong>de</strong>llijk bruikbare beleidsrapporten. Het verwon<strong>de</strong>rt dan ook niet dat er binnen<br />

dit empirisch-positivistisch paradigma weinig expliciete theorie omtrent <strong>wonen</strong> voor<br />

han<strong>de</strong>n is en als dit dan al zo is, is <strong>de</strong>ze logischerwijs ook gebaseerd op een<br />

positivistische epistemologie (Jacobs & Manzi, 2000; Clapham, 2005). Clapham<br />

(2005) ziet <strong>de</strong>ze ‘klassieke’ bena<strong>de</strong>ringen dan ook allen in hetzelf<strong>de</strong> bedje ziek: ze<br />

hanteren een eenvoudige en vaak eenzijdig veralgemenen<strong>de</strong> visie op <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong><br />

actoren in ‘the housing field’ en het ka<strong>de</strong>r waarbinnen zij han<strong>de</strong>len. Dit heeft<br />

implicaties voor <strong>de</strong> visie op woonbehoeften en woonwensen en dus voor <strong>de</strong><br />

bena<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>betekenis</strong> <strong>van</strong> ‘<strong>wonen</strong>’.<br />

Niettemin zijn er dui<strong>de</strong>lijke verschillen te bemerken tussen <strong>de</strong> klassieke theoretische<br />

bena<strong>de</strong>ringen. Met Clapham (2005) <strong>de</strong>len we ze als volgt in 62:<br />

1. De beleidsmatige bena<strong>de</strong>ring plaatst <strong>de</strong> staat in het mid<strong>de</strong>lpunt en beklemtoont<br />

het belang <strong>van</strong> <strong>de</strong> legislatieve en institutionele structuur <strong>van</strong> ‘the housing field’.<br />

61 Saeger, S. (1985), The role of housing in the experience of dwelling, in Altman, I., Werner, C. (1985,<br />

Eds.), Home Environments, Plenum, London, p. 287-309, geciteerd door Smith (1994).<br />

62 Deze in<strong>de</strong>ling is vrij ruw <strong>van</strong> aard en helemaal niet uitputtend. Bedoeling hier<strong>van</strong> is een bevattelijk<br />

inzicht te geven in <strong>de</strong> voor han<strong>de</strong>n zijn<strong>de</strong> theorie in huisvestingstudies en handvaten aan te reiken<br />

voor het opstellen <strong>van</strong> expliciete theoretische ka<strong>de</strong>rs.<br />

55


Het overheidsbeleid is hier met an<strong>de</strong>re woor<strong>de</strong>n <strong>de</strong> belangrijkste <strong>de</strong>terminant bij<br />

het kne<strong>de</strong>n <strong>van</strong> het ‘housing field’;<br />

2. De neoklassieke economische bena<strong>de</strong>ring plaatst <strong>de</strong> markt in het mid<strong>de</strong>lpunt en<br />

focust op <strong>de</strong> structuur en werking <strong>van</strong> <strong>de</strong> woonmarkt en <strong>de</strong> keuzes die huishou<strong>de</strong>ns<br />

hierin maken;<br />

3. De geografische bena<strong>de</strong>ring plaatst het ruimtelijk voorkomen <strong>van</strong> ‘the housing<br />

field’ centraal en <strong>de</strong> betreffen<strong>de</strong> causale factoren. De focus ligt eveneens op <strong>de</strong><br />

keuzes die huishou<strong>de</strong>ns maken, zij het <strong>van</strong>uit een meer gedragsmatig<br />

perspectief;<br />

4. De sociologische bena<strong>de</strong>ring plaatst, voortbouwend op Marxisitische en Weberiaanse<br />

tradities, <strong>de</strong> beperkingen <strong>van</strong> huishou<strong>de</strong>ns in het keuzeproces centraal.<br />

Macht en structurele ongelijkhe<strong>de</strong>n spelen hierbij een belangrijke rol.<br />

De beleidsmatige bena<strong>de</strong>ring accentueert <strong>de</strong>rmate het belang <strong>van</strong> <strong>de</strong> overheid en het<br />

overheidsbeleid, dat het <strong>de</strong> rol <strong>van</strong> <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re actoren in ‘the housing field’<br />

versluiert. Deze laatste zijn echter geen passieve ‘receptoren’ die beleidsbeslissingen<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> overheid – lees: <strong>de</strong> ‘zen<strong>de</strong>r’ – ont<strong>van</strong>gen, maar zijn actief han<strong>de</strong>len<strong>de</strong><br />

elementen in die <strong>de</strong> capaciteit bezitten om het ont<strong>van</strong>gen signaal te vervormen en<br />

dus het uitein<strong>de</strong>lijke resultaat <strong>van</strong> een beleidsbeslissing mee te construeren 63. Het<br />

keuzeproces <strong>van</strong> <strong>de</strong> huishou<strong>de</strong>ns, <strong>de</strong> hiermee verbon<strong>de</strong>n woonbehoeften en<br />

woonwensen en dus <strong>de</strong> <strong>betekenis</strong> <strong>van</strong> ‘<strong>wonen</strong>’ komt in <strong>de</strong>ze bena<strong>de</strong>ring niet aan<br />

bod.<br />

De neoklassieke economische bena<strong>de</strong>ring accentueert dan weer <strong>de</strong>rmate het belang<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> markt, dat <strong>de</strong> rol <strong>van</strong> <strong>de</strong> overheid wordt versluierd, i.e. gereduceerd wordt tot<br />

‘interventie’ wanneer <strong>de</strong> markt ter zake faalt (zoals bij het voorzien <strong>van</strong> publieke<br />

goe<strong>de</strong>ren). Hoewel <strong>de</strong> huishou<strong>de</strong>ns hier niet als passieve receptoren wor<strong>de</strong>n aanzien,<br />

wordt hen impliciet <strong>de</strong> notie <strong>van</strong> ‘homo economicus’ of <strong>van</strong> universeel geachte<br />

nutmaximalisering opgelegd bij hun keuzeproces. De woonbehoeften en woonwensen<br />

wor<strong>de</strong>n zuiver rationeel bena<strong>de</strong>rd, <strong>de</strong> <strong>betekenis</strong> <strong>van</strong> <strong>wonen</strong> wordt dus<br />

gekoppeld aan het streven <strong>naar</strong> winst- en nutmaximalisering.<br />

De geografische bena<strong>de</strong>ring heeft raakvlakken met <strong>de</strong> neoklassieke economische<br />

bena<strong>de</strong>ring, zij het dat menselijk gedrag complexer wordt veron<strong>de</strong>rsteld – lees: <strong>de</strong><br />

diversiteit <strong>van</strong> het keuzeproces wordt belicht. Zo wor<strong>de</strong>n keuzemomenten in relatie<br />

gebracht tot <strong>de</strong> levenscyclus, tot bijv. <strong>de</strong>mografische en economische variabelen.<br />

Het is in <strong>de</strong>ze traditie dat men oog heeft voor ‘wooncarrières’ of ‘woongeschie<strong>de</strong>nissen’<br />

64 en ze wordt daarom - hoewel nog te veel a priori generaliserend -<br />

door Clapham (2005) als waar<strong>de</strong>vol voor een nieuwe bena<strong>de</strong>ring beschouwd.<br />

Woonbehoeften en woonwensen wor<strong>de</strong>n in <strong>de</strong>ze analyse vooral gekoppeld aan prijs,<br />

fysisch voorkomen en kwaliteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> woning, die dan ook <strong>de</strong> <strong>betekenis</strong> <strong>van</strong> het<br />

‘<strong>wonen</strong>’ op een rationele en instrumentele wijze <strong>de</strong>termineren.<br />

De sociologische bena<strong>de</strong>ring focust dan weer <strong>de</strong>rmate op <strong>de</strong> keuzebeperkingen en <strong>de</strong><br />

structurele ongelijkhe<strong>de</strong>n, dat het keuzeproces zélf on<strong>de</strong>rbelicht wordt. Niettemin<br />

verschaft dit een dui<strong>de</strong>lijk inzicht in <strong>de</strong> relatie tussen ‘<strong>wonen</strong>’ en <strong>de</strong> ruimere<br />

samenleving, tussen <strong>wonen</strong> en <strong>de</strong> omka<strong>de</strong>ren<strong>de</strong> maatschappelijke structuur. Zo<br />

kunnen we woonbehoeften en woonwensen bepaald zien door het accumulatieregime<br />

<strong>van</strong> het kapitalistisch systeem (zie bijv. Kesteloot, 1988, 2003; De Decker,<br />

63 Zie bijv. met betrekking tot ‘welfare policy’ en <strong>de</strong> ontwikkeling <strong>van</strong> welvaartsstrategieën: Williams, F.,<br />

Popay, J., Oakley, A. (1999, eds.), Welfare research: A critical review, UCL Press, London. geciteerd<br />

door Clapham (2005).<br />

64 ‘Housing careers’, dit wordt ver<strong>de</strong>r in <strong>de</strong> tekst besproken.<br />

56


2004), waardoor ook <strong>de</strong> <strong>betekenis</strong> <strong>van</strong> ‘<strong>wonen</strong>’ hieraan eenduidig gekoppeld wordt<br />

geacht. Een accumulatieregime wordt niet alleen gekenmerkt door <strong>de</strong> manier<br />

waarop kapitaal wordt opgebouwd (type en sectorale samenstelling <strong>van</strong> <strong>de</strong> economische<br />

groei, productiewijze, consumptiepatronen e.d.), maar ook door <strong>de</strong> hiermee<br />

verbon<strong>de</strong>n sociaalinstitutionele structuur <strong>van</strong> het accumulatieregime (instituties,<br />

marktmechanismen, sociale relaties e.d.). Deze logica heeft zijn neerslag in <strong>de</strong><br />

ruimte en <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> maatschappelijke domeinen, niet in het minst manifesteert<br />

zich dit op vlak <strong>van</strong> ‘<strong>wonen</strong>’. Er wor<strong>de</strong>n, gekoppeld aan <strong>de</strong> Kondratieffcyclus,<br />

vier accumulatieregimes on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n sinds 1850 die telkens met een<br />

welbepaal<strong>de</strong> functie of <strong>betekenis</strong> <strong>van</strong> het ‘<strong>wonen</strong>’ gepaard gaan. Achtereenvolgens is<br />

dit ‘<strong>wonen</strong>’ als ‘beschutting’ in <strong>de</strong> eerste fase <strong>van</strong> het kapitalisme, i.e. het<br />

‘concurrentieel kapitalisme’ (1850-1896); ‘<strong>wonen</strong>’ als ‘reproductie’ in <strong>de</strong> fase <strong>van</strong><br />

‘extensieve accumulatie’ (1896-1945); ‘<strong>wonen</strong>’ als ‘consumptie’ in <strong>de</strong> fase <strong>van</strong><br />

‘intensieve accumulatie’ (1945-1985); ‘<strong>wonen</strong>’ als ‘mid<strong>de</strong>l’ - en niet meer als doel - in<br />

<strong>de</strong> fase <strong>van</strong> een globale economie, informatietechnologische ontwikkelingen en <strong>de</strong><br />

opkomst <strong>van</strong> een ‘risicomaatschappij’ 65. Deze regulatiebena<strong>de</strong>ring maakt <strong>de</strong> link<br />

tussen economische ontwikkeling en woonmilieudifferentiatie overdui<strong>de</strong>lijk, echter<br />

niet voldoen<strong>de</strong> om een dieper inzicht te krijgen in <strong>de</strong> he<strong>de</strong>ndaagse complexe ontwikkelingen.<br />

5.1.2.Conclusie<br />

Ondanks het grote nut en <strong>de</strong> belangrijke inzichten die <strong>de</strong>ze klassieke bena<strong>de</strong>ringen<br />

verschaffen, ontbreekt <strong>de</strong> focus op het effectieve woongedrag <strong>van</strong> <strong>de</strong> huishou<strong>de</strong>ns,<br />

i.e. hoe zij hun leefomgeving percipiëren en hier al dan niet bewust gevolg aan geven<br />

in hun woonbeslissingen. De relatie tussen het aantal vrijheidsgra<strong>de</strong>n en <strong>de</strong><br />

structurele beperkingen bij het nemen <strong>van</strong> (woon)beslissingen is met an<strong>de</strong>re<br />

woor<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>rbelicht en daarom ontoereikend bij het <strong>zoek</strong>en <strong>naar</strong> verklaringen in<br />

het licht <strong>van</strong> <strong>de</strong> huidige samenleving (De Decker, 2004).<br />

Binnen het vigerend empirisch-positivistisch paradigma wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong> oorzaken <strong>van</strong><br />

bepaal<strong>de</strong> trends (zoals bijv. ‘stadsvlucht’) niet blootgelegd, waardoor het niet<br />

dui<strong>de</strong>lijk wordt hoe bepaal<strong>de</strong> trends kunnen gekeerd wor<strong>de</strong>n. Niet onlogisch dat<br />

‘<strong>wonen</strong>’ meestal een éénduidige <strong>betekenis</strong> toegekend wordt in <strong>de</strong> klassieke<br />

bena<strong>de</strong>ringen. An<strong>de</strong>rs nog: <strong>de</strong> <strong>betekenis</strong> <strong>van</strong> <strong>wonen</strong> wordt niet expliciet behan<strong>de</strong>ld,<br />

ze wordt als randfenomeen beschouwd, als logisch gevolg <strong>van</strong> <strong>de</strong> woonbehoeften en<br />

woonwensen die universeel veron<strong>de</strong>rsteld wor<strong>de</strong>n. Dit is gekoppeld aan het geloof<br />

dat <strong>wonen</strong> in kwantitatieve ‘objectieve’ karakteristieken kan gevat wor<strong>de</strong>n,<br />

bijvoorbeeld op het vlak <strong>van</strong> woonkwaliteit. Dit kan lei<strong>de</strong>n tot beleidsmaatregelen<br />

die blind zijn voor reële woonsituaties en –wensen en resi<strong>de</strong>ntiële satisfactie, zoals<br />

<strong>de</strong> massale afbraak <strong>van</strong> wat men beschouw<strong>de</strong> als kwalitatief laagwaardige woningen<br />

in <strong>de</strong> jaren 1960 en 1970. De Amerikaanse sociale wijk Pruitt-Igoe die in 1972<br />

werd afgebroken, is hier inmid<strong>de</strong>ls tot een symbool voor gewor<strong>de</strong>n. Maar ook in<br />

Groot-Brittannië (zie bijv. Clapham, 2005), in Ne<strong>de</strong>rland (zie bijv. Reijndorp, 2004)<br />

en in België (zie bijv. De Decker, 2005a) zijn hier legio voorbeel<strong>de</strong>n <strong>van</strong>. De afbraak<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong>ze als ‘slecht’ of ‘problematisch’ bestempel<strong>de</strong> woningen, meestal ten voor<strong>de</strong>le<br />

<strong>van</strong> grote stadsvernieuwingsprojecten (i.e. nieuwe woonwijken of infrastructuurprojecten),<br />

ging niet zel<strong>de</strong>n gepaard met hevig protest <strong>van</strong> <strong>de</strong> oorspronkelijke<br />

bewoners, met onbegrip <strong>van</strong> het toenmalig ste<strong>de</strong>nbouwkundig of volkshuisvestingsestablishment.<br />

Hun professionele kijk op <strong>de</strong> zaak kon geen plaats geven aan<br />

65 ‘Risk society’, zie Beck (1992).<br />

57


het waarom <strong>van</strong> dit protest tegen <strong>de</strong> afbraak <strong>van</strong> wat zij zelf als (niet zel<strong>de</strong>n 19 eeeuwse)<br />

achterbuurten zagen en dus als afwijkend <strong>van</strong> <strong>de</strong> maatschappelijke norm.<br />

Nochtans was dit niet zel<strong>de</strong>n in functie <strong>van</strong> het ‘algemeen belang’ en kwam dit<br />

‘ie<strong>de</strong>reen’ ten goe<strong>de</strong> volgens bestuur<strong>de</strong>rs. Zo ook ka<strong>de</strong>r<strong>de</strong>n <strong>de</strong>ze afbraakprogramma’s<br />

<strong>van</strong> ou<strong>de</strong>re stadswijken in een ‘emancipatorische’ en ‘sociaal-pedagogische’<br />

doelstelling. Ze was in se antiste<strong>de</strong>lijk (Reijndorp, 2004) 66.<br />

‘The housing field’, ‘resi<strong>de</strong>nce’ of ‘<strong>wonen</strong>’ sensu lato, is met an<strong>de</strong>re woor<strong>de</strong>n tot nog<br />

toe als een objectieve en eenduidige realiteit omschreven die op quasi uniforme<br />

wijze wordt ervaren door <strong>de</strong> participeren<strong>de</strong> huishou<strong>de</strong>ns. Een subjectivistische<br />

bena<strong>de</strong>ring die <strong>de</strong>ze mislei<strong>de</strong>n<strong>de</strong> uniforme verpakking verwij<strong>de</strong>rt en <strong>de</strong> complexe<br />

diversiteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> inhoud erkent, zal <strong>van</strong>uit dit microniveau tot een <strong>betekenis</strong>volle<br />

contextualisering <strong>van</strong> het <strong>wonen</strong> kunnen komen. We volgen hiermee <strong>de</strong> recente<br />

‘qualitative turn’ en theoretische opwelling in het woonon<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> en zijn<br />

on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>ers. Dit interpretatieve paradigma is gebaseerd op een ‘sociaal<br />

constructivistische’ epistemologie die een basis verschaft om <strong>de</strong> subjectieve beleving<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> actoren in ‘the housing field’ te interpreteren en te<br />

contextualiseren. Belangrijke inzichten kunnen hiervoor gehaald wor<strong>de</strong>n uit <strong>de</strong><br />

etnografie, sociale en culturele antropologie en het symbolisch interactionisme<br />

(Jacobs & Manzi, 2002; Haworth et al., 2004; Clapham, 2005; Franklin, 2006).<br />

Deze nieuwe bena<strong>de</strong>ring in het woonon<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> moet gezien wor<strong>de</strong>n als een<br />

noodzakelijke aanvulling op het klassieke on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> eer<strong>de</strong>r dan als een ver<strong>van</strong>ging,<br />

daar het <strong>de</strong> tekortkomingen <strong>van</strong> <strong>de</strong> klassieke bena<strong>de</strong>ring verhelpt en zo <strong>de</strong> hiaten in<br />

onze traditionele kennis opvult. On<strong>de</strong>rliggen<strong>de</strong> ratio is dus het uitzetten <strong>van</strong> nieuwe<br />

richtingen en het uitbrei<strong>de</strong>n <strong>van</strong> <strong>de</strong> parameters <strong>van</strong> het wetenschappelijk on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong><br />

ter zake, in plaats <strong>van</strong> <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> pa<strong>de</strong>n plat te rij<strong>de</strong>n en <strong>de</strong> gangbare trends te<br />

bevestigen om courante beleidsaanbevelingen te versterken (Jacobs & Manzi, 2000;<br />

Clapham, 2005).<br />

5.2. On<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> rond <strong>de</strong> <strong>betekenis</strong> <strong>van</strong> ‘<strong>wonen</strong>’<br />

In <strong>de</strong> ‘klassieke’ literatuur rond <strong>de</strong> <strong>betekenis</strong> <strong>van</strong> ‘<strong>wonen</strong>’ wordt doorgaans gefocust<br />

op het concept ‘home’, wat betekent dat het hierna volgen<strong>de</strong> overzicht <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

klassieke literatuur rond <strong>de</strong> <strong>betekenis</strong> <strong>van</strong> ‘<strong>wonen</strong>’, eigenlijk een review is <strong>van</strong> ‘the<br />

meaning of home’ literatuur 67. On<strong>de</strong>rliggen<strong>de</strong> toon is dat het concept ‘home’ veel<br />

bre<strong>de</strong>r geïnterpreteerd moet wor<strong>de</strong>n dan ‘house’ (‘woning’). We kunnen in <strong>de</strong>ze<br />

stroming in het woonon<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> grofweg twee types bena<strong>de</strong>ringen on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n: <strong>de</strong><br />

psychologische en fenomenologische enerzijds en <strong>de</strong> sociologische an<strong>de</strong>rzijds 68<br />

(Somerville, 1997).<br />

66 Voor inzicht in het verhaal <strong>van</strong> <strong>de</strong> bewoners zelf die hun huis verloren, zie bijv De Decker (2005a) of<br />

voor een uitgebrei<strong>de</strong> studie hier<strong>van</strong>: Porteous & Smith (2001). Of eer<strong>de</strong>r al Fried (1963), die <strong>de</strong> ervaringen<br />

beschrijft <strong>van</strong> low-income bewoners die verplicht ‘geherlokaliseerd’ wor<strong>de</strong>n. Fried, M (1963),<br />

Grieving for a lost home, in: Duhl, L., (1963, Ed.), The Urban Condition, Simon and Schuster, New<br />

Yorkp. 151-71, geciteerd door Smith (1994).<br />

67 Terugverwijzend <strong>naar</strong> <strong>de</strong> inlei<strong>de</strong>n<strong>de</strong> paragraaf <strong>van</strong> 3.2.2 is <strong>de</strong> <strong>betekenis</strong> <strong>van</strong> ‘<strong>wonen</strong>’ in <strong>de</strong> zin <strong>van</strong><br />

‘home’ dus verengend.<br />

68 Maar ook in ‘environment-behaviour’ studies, architectuurtheorie, antropologie, filosofie, (sociale)<br />

geografie en ook in geschie<strong>de</strong>nis en archeologie is <strong>de</strong> <strong>betekenis</strong> <strong>van</strong> ‘home’ bestu<strong>de</strong>erd.<br />

58


5.2.1.Psychologie en fenomenologie<br />

De psychologie en fenomenologie hebben reeds een lange traditie in het on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong><br />

<strong>naar</strong> <strong>de</strong> <strong>betekenis</strong> <strong>van</strong> het concept ‘home’. Als pionier geldt hier ongetwijfeld <strong>de</strong><br />

Duitse filosoof Martin Hei<strong>de</strong>gger wiens initiële interesse in ‘place’ en ‘dwelling’ hem<br />

bracht tot <strong>de</strong> overtuiging dat ‘<strong>wonen</strong>’ <strong>de</strong> uitdrukking is <strong>van</strong> <strong>de</strong> ‘existentiële bewustwording’<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> mens 69. Baanbrekend in <strong>de</strong>ze traditie is een eerste comprehensieve<br />

oplijsting <strong>van</strong> <strong>betekenis</strong>sen door Hayward (1975). Deze waren: ‘home’ als fysieke<br />

structuur; ‘home’ als territorium; ‘home’ als plaats in <strong>de</strong> ruimte; ‘home’ als het ik en<br />

als i<strong>de</strong>ntiteit; ‘home’ als een sociale en culturele eenheid. Tognoli (1987) 70 vestig<strong>de</strong><br />

dan weer <strong>de</strong> aandacht op een aantal ‘general attributes’ die ‘house’ <strong>van</strong> ‘home’<br />

on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n. Door mid<strong>de</strong>l <strong>van</strong> een review <strong>van</strong> <strong>de</strong> voorhan<strong>de</strong>n zijn<strong>de</strong> literatuur<br />

kwam hij tot: ‘centraliteit’; ‘continuïteit’; ‘privacy’; ‘zelfexpressie’ en ‘i<strong>de</strong>ntiteit’; en<br />

‘sociale relaties’. Cooper Marcus (1995) focust <strong>van</strong> haar kant op <strong>de</strong> symbolische en<br />

representatieve aard <strong>van</strong> ‘home’ en <strong>de</strong> <strong>betekenis</strong> hier<strong>van</strong> in het dagelijks leven.<br />

‘Home’ is volgens haar <strong>de</strong> spiegel <strong>van</strong> het zelfbeeld.<br />

<strong>Op</strong> <strong>de</strong>ze on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>en is kritiek gekomen. Het betreft het ontbreken <strong>van</strong> een context<br />

waarin <strong>de</strong> <strong>betekenis</strong>sen moeten geplaatst wor<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> daaruit voortvloeien<strong>de</strong> aanname<br />

<strong>van</strong> universeel geachte <strong>betekenis</strong>sen 71 en het vaak nauwe perspectief op<br />

individuele aspecten <strong>van</strong> wat dan verstaan wordt als een multidimensioneel concept<br />

‘home’ (zie bijv. Cahill, 1996; Somerville, 1997; Moore, 2000). Belangrijk voor ons is<br />

het werk <strong>van</strong> enkele auteurs die een holistische kijk op <strong>de</strong> <strong>betekenis</strong> <strong>van</strong> dit<br />

multidimensioneel concept hebben (Sixsmith, 1986; Després, 1991; Smith, 1994).<br />

Sixsmith (1986) conclu<strong>de</strong>ert uit haar kwalitatieve empirische studie dat er een<br />

enorm verschil is in het gebruik <strong>van</strong> <strong>de</strong> term ‘home’, dat er m.a.w. een dui<strong>de</strong>lijk<br />

verschil is tussen individuen en wat zij als ‘home’ ervaren (i.e. wat voor <strong>de</strong> ene een<br />

‘home’ is, is daarom nog niet zo voor <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re) en dat ‘home’ zowel vergankelijk als<br />

voortdurend of blijvend kan zijn. Ze on<strong>de</strong>rscheidt ook drie existentiële niveaus <strong>van</strong><br />

‘home’:<br />

1. een concreet niveau: dui<strong>de</strong>lijk aan te dui<strong>de</strong>n en materieel te omschrijven (bijv.<br />

een huis, een kamer);<br />

2. een min<strong>de</strong>r concreet niveau: min<strong>de</strong>r precies aan te dui<strong>de</strong>n of materieel te<br />

omschrijven (bijv. een plaats, een omgeving);<br />

3. een abstract niveau: ongrijpbaar en slechts heel vaag te dui<strong>de</strong>n (bijv. een<br />

i<strong>de</strong>ologische of spirituele ‘home’)<br />

Ver<strong>de</strong>r on<strong>de</strong>rscheidt ze hierbij nog drie belevingsvormen <strong>van</strong> ‘home’:<br />

1. ‘personal home’: wijst op een emotioneel en fysiek epicentrum in een menselijk<br />

leven;<br />

2. ‘social home’: wijst op een ‘ge<strong>de</strong>el<strong>de</strong>’ plaats, een plaats <strong>van</strong> relaties en <strong>de</strong> aanwezigheid<br />

<strong>van</strong> (gewenste) an<strong>de</strong>ren, een plaats <strong>van</strong> sociale aanvaarding;<br />

69 Zie bijv. De Visscher & De Saeger (1991, eds.).<br />

70 Tognoli, J. (1987), Resi<strong>de</strong>ntial environmentals, In: Stokols, D., Altman, I. (1987, Eds.), Handbook of<br />

Environmental Psychology, Wiley, New York, p. 655-690, geciteerd door Smith (1994).<br />

71 Bij Hayward (1975) was bijv. <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rzochte populatie relatief klein en uitsluitend mid<strong>de</strong>nklasse (zie<br />

Moore, 2000) en bij Cooper Marcus (1995) was <strong>de</strong>ze hoofdzakelijk samengesteld uit bewoners <strong>van</strong> met<br />

<strong>de</strong> hand gebouw<strong>de</strong> woningen ontworpen door architecten (zie Cahill, 1996).<br />

59


3. ‘physical home’: wijst op het fysiek aspect <strong>van</strong> ‘home’, i.e. <strong>de</strong> architecturale<br />

vormgeving, morfologie, comfort en voorzieningen die hiermee verband hou<strong>de</strong>n<br />

In tabel 3 wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong> 20 verschillen<strong>de</strong> <strong>betekenis</strong>sen <strong>van</strong> het concept ‘home’ volgend<br />

uit <strong>de</strong> studie <strong>van</strong> Sixsmith (1986) opgelijst (tabel 3).<br />

Després (1991) produceer<strong>de</strong> <strong>de</strong> meest exhaustieve lijst <strong>van</strong> <strong>betekenis</strong>sen. In haar<br />

on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> on<strong>de</strong>rnam ze een kritische herlezing <strong>van</strong> <strong>de</strong> literatuur <strong>van</strong> 1974 tot 1989.<br />

Ze on<strong>de</strong>rzocht zes empirische studies die d.m.v. interviews gezocht had<strong>de</strong>n <strong>naar</strong> een<br />

aantal attributen <strong>van</strong> het concept ‘home’. Després (1991) on<strong>de</strong>rscheid<strong>de</strong> hieruit tien<br />

<strong>betekenis</strong>categorieën (tabel 4).<br />

Smith (1994) voer<strong>de</strong> een kwalitatief empirisch on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> <strong>naar</strong> <strong>de</strong> essentiële<br />

kwaliteiten <strong>van</strong> ‘home environments’ en ‘non-home environments’, waarbij ze <strong>de</strong><br />

attributen <strong>van</strong> Tognoli (1987) 72 herneemt en toetst. Ze vond empirische bewijskracht<br />

voor ‘continuïteit’, ‘privacy’, ‘zelfexpressie’ en ‘i<strong>de</strong>ntiteit’ en ‘sociale relaties’.<br />

Voor ‘centraliteit’ echter vond zij weinig empirische on<strong>de</strong>rbouwing 73, hoewel tal <strong>van</strong><br />

voorgaan<strong>de</strong> on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>en dit wel <strong>de</strong><strong>de</strong>n. Sixsmith (1986) stel<strong>de</strong> bijv. bij haar<br />

respon<strong>de</strong>nten een ‘preference to return’ vast, een voorkeur om steeds terug te keren<br />

<strong>naar</strong> hun huis als een plaats in <strong>de</strong> ruimte waar zij thuishoor<strong>de</strong>n (cf. punt 11 in<br />

tabel 1). Dovey (1978) 74 stelt m.b.t. ‘home’ een <strong>betekenis</strong> als ‘rootedness’ of ‘verankerd<br />

zijn’ vast die sindsdien veel weerklank vond. Hier bovenop vond Smith nog een<br />

aantal an<strong>de</strong>re essentiële kwaliteiten, die ook reeds voorheen door an<strong>de</strong>re on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>ers<br />

(waaron<strong>de</strong>r Sixsmith, 1986) vastgesteld wer<strong>de</strong>n. We bespreken ze hieron<strong>de</strong>r<br />

kort en vatten ze samen in tabel 5.<br />

Continuïteit. Gevoelens <strong>van</strong> ‘stabiliteit’, ‘permanentie’ en ‘continuïteit’<br />

on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n ‘home’ dui<strong>de</strong>lijk <strong>van</strong> ‘non-home environments’. Dit hangt in<br />

grote mate samen met gevoelens <strong>van</strong> ‘ergens geaffilieerd zijn’, ‘ a sense of<br />

belonging’ en dus een plaats te hebben <strong>naar</strong> waar men steeds kan<br />

terugkeren (cf. <strong>de</strong> ‘centrality’ <strong>van</strong> Tognoli). Dit gaat niet zel<strong>de</strong>n gepaard met<br />

gevoelens <strong>van</strong> ‘veiligheid’. Terugverwijzend <strong>naar</strong> wat hierboven aangehaald<br />

is (in 6.1), stelt Fried (1963) 75 dat bij gedwongen ‘personalisatie’ <strong>naar</strong> een<br />

an<strong>de</strong>re woning dit belangrijke aspect <strong>van</strong> ‘continuïteit’ teniet gedaan wordt.<br />

Privacy. Gevoelens <strong>van</strong> ‘privacy’ en ‘toevlucht’ zijn essentiële kwaliteiten<br />

<strong>van</strong> ‘home environments’. ‘Home’ is een plaats waar ‘exclusieve controle’<br />

kan uitgeoefend wor<strong>de</strong>n – en dit is niet zel<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>rsteund door <strong>de</strong> wet.<br />

Wanneer men het gevoel heeft <strong>de</strong>ze controle te kunnen uitoefenen en<br />

daardoor in zijn noodzakelijke privacy kan voorzien, dan is er sprake <strong>van</strong><br />

‘comfort’ en ‘vrijheid’.<br />

72 Tognoli, J. (1987), Resi<strong>de</strong>ntial environmentals, in Stokols, D., Altman, I. (1987, Eds.), Handbook of<br />

Environmental Psychology, Wiley, New York, p. 655-690, geciteerd door Smith (1994).<br />

73 Dit wijt ze evenwel zelf aan haar eigen vraagstelling.<br />

74 Dovey, K. (1978), Home: an or<strong>de</strong>ring principle in space, in Landscape, 22(2), p 27-30, geciteerd door<br />

Smith (1994).<br />

75 Fried, M (1963), Grieving for a lost home, in: Duhl, L., (1963, Ed.), The Urban Condition, Simon and<br />

Schuster, New York, p. 151-71: geciteerd door Smith (1994).<br />

60


Tabel 3. Verschillen<strong>de</strong> <strong>betekenis</strong>sen <strong>van</strong> het multidimensioneel concept ‘home’<br />

P<br />

E<br />

R<br />

S<br />

O<br />

N<br />

A<br />

L<br />

H<br />

O<br />

M<br />

E<br />

S<br />

O<br />

C<br />

I<br />

A<br />

L<br />

P<br />

H<br />

Y<br />

S<br />

I<br />

C<br />

A<br />

L<br />

1. Happiness - the experience of happy events and general feelings of happiness are<br />

an integral part of home.<br />

2. Belonging - comfort, relaxation, familiarity contribute to a sense of belonging to<br />

home<br />

3. Responsibility - stability arising from ownership and responsibility for the home<br />

4. Self-expression - behaviour in and manipulation of the place are closely tied to<br />

i<strong>de</strong>as of home.<br />

5. Critical experiences - learning to be in<strong>de</strong>pen<strong>de</strong>nt, formative experiences, lived<br />

through stressful periods generate <strong>de</strong>ep associations with home.<br />

6. Permanence - the continuity of home.<br />

7. Privacy - being able to control your interpersonal world by having the level of<br />

privacy <strong>de</strong>sired.<br />

8. Time perspective - places exist as home whether in the past, present or future.<br />

9. Meaningful places - because of specific but not necessarily critical events taking<br />

place there.<br />

10. Knowledge - tied to familiarity, this aspect of home emphasises physical and<br />

social knowledge.<br />

11. Preference to return - i.e. in terms of a locus in space.<br />

12. Type of relationships - type of relationships and personal choice over being with<br />

particular people is the essential focus of this category.<br />

13. Quality of relationships - the quality of relationships.<br />

14. Friends and entertainment - people visiting the home who form the core of<br />

social entertainment in the home.<br />

15. Emotional environment - a place where there is love often signifies a home.<br />

16. Physical structures - enduring physical characteristics.<br />

17. Extent of services - lighting, heating, household equipment, gar<strong>de</strong>n,<br />

telecommunications, etc., are sometimes seen as a necessary part of home.<br />

18. Architectural style - some homes were meaningful because of their architectural<br />

style.<br />

19. Work environment - working at home is sometimes a <strong>de</strong>fining aspect of home.<br />

20. Spatiality - spatial properties, the activities that those spaces allow, and their<br />

location, are an important aspect of home for some people.<br />

Bron: <strong>naar</strong> Sixsmith, 1984<br />

Zelfexpressie en i<strong>de</strong>ntiteit. Eén <strong>van</strong> <strong>de</strong> belangrijkste eigenschappen <strong>van</strong><br />

‘home’ is <strong>de</strong> mogelijkheid tot het uitdrukken <strong>van</strong> <strong>de</strong> eigen i<strong>de</strong>ntiteit via <strong>de</strong><br />

woning. Hoe meer <strong>betekenis</strong>volle plaatsen/ruimtes in een woning, hoe<br />

belangrijker <strong>de</strong> woning is in <strong>de</strong> zelfexpressie voor individuen. De gevoelens<br />

<strong>van</strong> ‘vrijheid’ bevor<strong>de</strong>ren <strong>de</strong>ze mogelijkheid tot zelfexpressie. Er is een<br />

dialectisch verband te merken tussen <strong>de</strong> i<strong>de</strong>ntiteit <strong>van</strong> een individu en <strong>de</strong><br />

woning, i.e. <strong>de</strong> woning beïnvloedt enerzijds <strong>de</strong> i<strong>de</strong>ntiteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> bewoner,<br />

maar geeft er an<strong>de</strong>rzijds ook uitdrukking aan. Fried (1963) 76 beschrijft het<br />

verlies <strong>van</strong> <strong>de</strong> woning (i.e. ‘home’) als gepaard gaan<strong>de</strong> met o.a. gevoelens<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong>pressie, woe<strong>de</strong> en diepgaand verlies. Dit kan opgevat wor<strong>de</strong>n als een<br />

verlies <strong>van</strong> een <strong>de</strong>el <strong>van</strong> het ‘zelf’.<br />

76 Fried, M (1963, o.c.).<br />

61


Tabel 4. 10 <strong>betekenis</strong>categorieën <strong>van</strong> het multi-dimensioneel concept ‘home’<br />

1. Security and control: in the sense of the individual’s feeling in control of the<br />

area and physically secure.<br />

2. A reflection of one’s i<strong>de</strong>as and values: How people see themselves and want to<br />

be seen by others.<br />

3. Acting upon and modifying one’s dwelling: The extent to which the home<br />

provi<strong>de</strong>s a sense of achievement, a place for self-expression and/or freedom of<br />

action.<br />

4. Permanence and continuity: This meaning marries the concept of home with<br />

the time dimension whereby home may be a place of memories or an<br />

environment which has become intimately familiar over a period.<br />

5. Relationships with family and friends: a place to strengthen and secure the<br />

relationship with the people one cares for. Home is perceived and experienced as<br />

the locus of intense emotional experience, and as providing an atmosphere of<br />

social un<strong>de</strong>rstanding where one’s actions, opinions, and moods are accepted.<br />

I<strong>de</strong>as such as a place to share with others, to entertain with relatives and friends,<br />

and to raise children, are related to this dimension.<br />

6. Centre of activities: These activities may be related to simple physiological<br />

needs such as eating or they may inclu<strong>de</strong> pastimes or the support of other<br />

activities conducted away from the home such as work or sport.<br />

7. A refuge from the outsi<strong>de</strong> world: This relates to the need for privacy and<br />

in<strong>de</strong>pen<strong>de</strong>nce; the need to “get away” from external pressures and seek solace or<br />

at least be able to control the level and nature of <strong>de</strong>mands upon one.<br />

8. An indicator of personal status: “Although ranked among the least important<br />

categories of meaning for the home, it is relatively important for people that their<br />

home show their economic status, status being mostly un<strong>de</strong>rstood by individuals’<br />

socio-economic position” (p. 99).<br />

9. Material structure: including not only consi<strong>de</strong>ration of the physical attributes of<br />

the actual dwelling and its aesthetic features, but also the physical characteristics<br />

of its surrounds and the neighbourhood.<br />

10. A place to own: Ownership is imbued with connotations of freedom,<br />

permanency, pri<strong>de</strong> and significant economic investment.<br />

Bron: <strong>naar</strong> Després, 1991<br />

Sociale relaties. Het sociale of interpersoonlijke aspect <strong>van</strong> ‘home’ is zeer<br />

belangrijk, meer bepaald het type en <strong>de</strong> kwaliteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> relaties en <strong>de</strong><br />

resulteren<strong>de</strong> emotionele omgeving. Het gaat hierbij hoofdzakelijk over<br />

familie en gelief<strong>de</strong>n. Doch, net zoals <strong>de</strong> woning het centrum is <strong>van</strong> een<br />

ruimtelijk netwerk - waarin <strong>de</strong> werkplaats, school, winkels e.d. zijn<br />

opgenomen - zo ook is dit het centrum <strong>van</strong> een sociaal netwerk, dat ook <strong>de</strong><br />

relaties buiten <strong>de</strong> woning omvat – vrien<strong>de</strong>n, buren, lokale winkeliers e.d.<br />

Warmte. Zowel in sociale als psychologische zin is warmte, te verstaan als<br />

‘vrien<strong>de</strong>lijkheid’ en als on<strong>de</strong>rsteuning voor het ‘zelf’, een belangrijk<br />

on<strong>de</strong>rscheid tussen ‘home’ en ‘non-home environments’. ‘Gezelligheid’ en<br />

‘zorg’ zijn eveneens twee hieraan gelinkte <strong>betekenis</strong>sen. Met ‘warmte’ wordt<br />

eigenlijk direct verwezen <strong>naar</strong> <strong>de</strong> huiselijke ‘atmosfeer’.<br />

62


Fysieke structuur. Het fysieke aspect <strong>van</strong> een woning is een belangrijk<br />

on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>betekenis</strong> die aan ‘home environments’ toegekend wordt.<br />

‘Home’ als ‘schuilplaats’ en ‘bescherming’ hangt samen met <strong>de</strong>ze fysieke<br />

kwaliteit. Zowel architectuur, als verlichting en verwarming, telefoon/<br />

internet en een tuin, kunnen belangrijke on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>len zijn <strong>van</strong> <strong>de</strong> fysieke<br />

dimensie <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>betekenis</strong> <strong>van</strong> ‘home’. Algemeen wordt soms gesteld dat<br />

wanneer basiscomfort en gerelateer<strong>de</strong> fysieke veiligheid <strong>van</strong> tel zijn, elk<br />

type huis een ‘home’ kan wor<strong>de</strong>n. De fysieke dimensie wordt in <strong>de</strong>ze zin<br />

dus niet zel<strong>de</strong>n als ‘basisingrediënt’ <strong>van</strong> ‘home environments’ gezien.<br />

Ver<strong>de</strong>r is een ‘gebrek aan eigendom’ of ‘gebrek aan eige<strong>naar</strong>schap’ en <strong>de</strong> hiermee<br />

samenhangen<strong>de</strong> ‘verantwoor<strong>de</strong>lijkheid’, een zeer belangrijk aspect <strong>van</strong> ‘non-home<br />

environments’, zo bleek uit Smith’s studie. ‘Eige<strong>naar</strong>schap’ moet zowel in fysieke als<br />

psychologische termen begrepen wor<strong>de</strong>n, i.e. in reële en in ingebeel<strong>de</strong> of sociaal<br />

geconstrueer<strong>de</strong> zin. Deze bevinding on<strong>de</strong>rsteunt <strong>de</strong> algemene opvatting dat ‘fysiek<br />

eige<strong>naar</strong>schap’ noodzakelijk is voor het bereiken <strong>van</strong> een ‘ontological security’ (zie<br />

ver<strong>de</strong>r), hoewel zij tegelijkertijd ook aantoont dat ‘psychologisch eige<strong>naar</strong>schap’ –<br />

zon<strong>de</strong>r effectieve eigendomsverwerving – ook <strong>de</strong> mogelijkheid tot het bereiken <strong>van</strong><br />

een ‘ontological security’ inhoudt. Doch, in <strong>de</strong> overgrote meer<strong>de</strong>rheid <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

gevallen wordt hier wel <strong>de</strong>gelijk met ‘lack of ownership’ het gebrek aan ‘fysiek<br />

eige<strong>naar</strong>schap’ bedoeld.<br />

Tabel 5. Essentiële kwaliteiten <strong>van</strong> ‘home’ en ‘non-home’ environments<br />

‘home environments’<br />

1. Positive social relationships;<br />

2. Positive atmosphere engen<strong>de</strong>ring feelings of warmth, care and<br />

cosiness;<br />

3. suitable physical environment;<br />

4. Personal privacy and freedom;<br />

5. <strong>Op</strong>portunities for self-expression and <strong>de</strong>velopment;<br />

6. Sense of security; and,<br />

7. Sense of continuity.<br />

‘non-home environments’<br />

1. Lack of personal freedom and privacy,<br />

2. Dissatisfaction with the internal social relationships,<br />

3. Poor physical environment,<br />

4. Negative atmosphere within the home,<br />

5. Lack of personalisation,<br />

6. Lack of permanence,<br />

7. Lack of security, and,<br />

8. Lack of ownership.<br />

Bron: <strong>naar</strong> Smith, 1994<br />

Smith (1994, p.33) conclu<strong>de</strong>ert: “in the minds of its users, a home is a complex multidimensional<br />

concept, which is experienced simultaneously as a physical environment,<br />

a social environment, and a place for the satisfaction of personal needs.”<br />

Algemeen kan gesteld wor<strong>de</strong>n dat <strong>de</strong> studies uit <strong>de</strong>ze on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>straditie focussen<br />

op <strong>de</strong> persoonlijke beleving <strong>van</strong> ‘home’ en <strong>de</strong> diepere menselijke ervaring <strong>van</strong> dit<br />

63


multi-dimensioneel concept. Hierdoor wordt evenwel <strong>de</strong> bre<strong>de</strong>re socio-culturele<br />

context versluierd die een belangrijke factor is bij <strong>de</strong> totstandkoming <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

individuele conceptualisering <strong>van</strong> ‘home’. Dit mondt uit in resultaten in <strong>de</strong> vorm<br />

<strong>van</strong> ‘checklists’ <strong>van</strong> <strong>betekenis</strong>sen <strong>van</strong> ‘home’ die universeel gel<strong>de</strong>nd wor<strong>de</strong>n geacht<br />

(cf. supra). Dit impliceert met an<strong>de</strong>re woor<strong>de</strong>n dat al <strong>de</strong>ze <strong>betekenis</strong>sen op eenzelf<strong>de</strong><br />

wijze en in een gelijke mate ervaren wor<strong>de</strong>n door elk individu, ongeacht <strong>de</strong><br />

gel<strong>de</strong>n<strong>de</strong> sociale, culturele en politieke context. Differentiatie en verklaren<strong>de</strong><br />

potentie zijn met an<strong>de</strong>re woor<strong>de</strong>n afwezig, alsook vaak een theoretische basis.<br />

Doorgaans wordt ook een algemeen positief beeld opgehangen <strong>van</strong> ‘home’ en wordt<br />

een mid<strong>de</strong>nklassenpopulatie on<strong>de</strong>rzocht. Ook een temporele referentie en aan<br />

‘home’ gerelateer<strong>de</strong> causale aspecten (zoals werk en vrije tijd bijv.) ontbreken<br />

nagenoeg. Logischerwijs wordt hierdoor dus een statisch en ge<strong>de</strong>contextualiseerd<br />

beeld <strong>van</strong> ‘home’ verkregen.<br />

Niettemin zijn <strong>de</strong>ze studies belangrijk voor ons, daar zij een goe<strong>de</strong> basis verschaffen<br />

voor ver<strong>de</strong>r on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>. Hun nadruk op zaken als territorialiteit, psychologische<br />

behoeften en fenomenologische verbon<strong>de</strong>nheid (Dovey, 1985) 77 geven fundamentele<br />

inzichten prijs. Een vergelijken<strong>de</strong> analyse <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze literatuur geeft tevens een goed<br />

beeld <strong>van</strong> <strong>de</strong> mogelijke <strong>betekenis</strong>sen, <strong>de</strong> steeds terugkeren<strong>de</strong> categorieën of kernbegrippen,<br />

<strong>de</strong> tekortkomingen (cf. supra) en <strong>de</strong> problematieke <strong>de</strong> belangrijke<br />

belevingsaspecten <strong>van</strong> ‘home’ die in <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> studies steeds <strong>naar</strong> voren<br />

komen. Deze wor<strong>de</strong>n aan het eind <strong>van</strong> dit hoofdstuk besproken, in combinatie met<br />

<strong>de</strong> bevindingen <strong>van</strong> <strong>de</strong> sociologische traditie.<br />

5.2.2.De sociologie<br />

In <strong>de</strong> ‘meaning of home’ literatuur uit <strong>de</strong> sociologische traditie zien we in grote mate<br />

<strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> <strong>betekenis</strong>sen terugkeren, zij het dat hier wel <strong>de</strong> nadruk gelegd wordt op <strong>de</strong><br />

sociale variabiliteit (Somerville, 1997). Deze <strong>betekenis</strong>sen wor<strong>de</strong>n met an<strong>de</strong>re<br />

woor<strong>de</strong>n geïnterpreteerd in termen <strong>van</strong> klasse, geslacht, leeftijd en occupatie<br />

(eigendom/huur). Er is evenwel één nieuwe <strong>betekenis</strong>categorie die we in <strong>de</strong><br />

sociologische traditie voor het eerst zien opduiken met Saun<strong>de</strong>rs (1989), nl.<br />

‘ontological security’. Deze reikt ver<strong>de</strong>r dan <strong>de</strong> gangbare ‘sense for security’ en<br />

‘control’. Het betreft een algemene stabiele mentale staat, een persoonlijk welzijn<br />

verkregen door een zekere regelmatige or<strong>de</strong> en continuïteit in iemands ervaringen<br />

en zijn sociale en materiële omgeving. Hierdoor ontstaat een soli<strong>de</strong> basis voor<br />

zelfactualisering en <strong>de</strong> ontwikkeling <strong>van</strong> i<strong>de</strong>ntiteit en is dus gerelateerd aan <strong>de</strong><br />

mogelijkheid om <strong>betekenis</strong> te geven aan het eigen leven 78. Eenvoudig gesteld betreft<br />

het een dui<strong>de</strong>lijk en positief besef <strong>van</strong> wie men is en waar zijn plaats is in <strong>de</strong><br />

maatschappij. Zo stelt Saun<strong>de</strong>rs (1989) - en ook Hiscock et al. (2001) - dat<br />

eigendomsverwerving gepaard gaat met een grotere ‘ontological security’ dan het<br />

huren <strong>van</strong> een woning.<br />

In <strong>de</strong>ze traditie wordt dui<strong>de</strong>lijk gefocust op <strong>de</strong> sociale, culturele en politieke context<br />

waarin <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> <strong>betekenis</strong>sen tot stand komen, dus op ‘home’ als een<br />

sociale en politieke constructie (zie bijv. Rakoff, 1977; Saun<strong>de</strong>rs, 1989; Somerville,<br />

77 Dovey, K. (1985), Home and homeless, in: Altman, I., Werner, C. (1985, eds.), Home environments,<br />

New York: Plenum, geciteerd door Somerville (1997)<br />

78 Zie bijv. Gid<strong>de</strong>ns, A. (1991) Mo<strong>de</strong>rnity and Self I<strong>de</strong>ntity: self and society in the late mo<strong>de</strong>rn age.<br />

Polity Press; Laing, R.D. (1965), The divi<strong>de</strong>d self: an existential study in sanity and madness, Pelican<br />

Press. Laatste auteur introduceer<strong>de</strong> <strong>de</strong> term ‘ontological security’ om <strong>de</strong> toestand <strong>van</strong> personen met<br />

ernstige mentale stoornissen te beschrijven (bei<strong>de</strong>n geciteerd door Padgett (2007).<br />

64


1997; Chapman et al., 2002). Echter, meer recent is ook in <strong>de</strong>ze traditie meer en<br />

meer gefocust op psychologische belevingsaspecten, i.e. <strong>de</strong> ‘meaning of home’ wordt<br />

ook beschreven als resultante <strong>van</strong> <strong>de</strong> wisselwerking tussen het persoonlijke en het<br />

culturele aspect (Gurney, 1990 79; Somerville, 1992, 1997). Veelal komt het hierdoor<br />

ook tot ‘oplijstingen’ <strong>van</strong> <strong>betekenis</strong>sen of essentiële dimensies <strong>van</strong> ‘home’. Zo komt<br />

Somerville (1992) in zijn poging tot het samenbrengen <strong>van</strong> alle <strong>betekenis</strong>sen <strong>van</strong><br />

‘home’ tot volgen<strong>de</strong> zes geabstraheer<strong>de</strong> categorieën:<br />

1. ‘beschutting’: bescherming, on<strong>de</strong>rdak,<br />

2. ‘haard’: gezelligheid, fysieke warmte, rust, comfort,<br />

3. ‘hart’: emotionele ervaringen, te<strong>de</strong>rheid, familiale relaties, affectie,<br />

4. ‘privacy’: toegeëigen<strong>de</strong> plaats waar<strong>van</strong> an<strong>de</strong>ren kunnen uitgesloten wor<strong>de</strong>n,<br />

exclusieve controle, los <strong>van</strong> toezicht,<br />

5. ‘verblijfplaats’: een plaats om <strong>naar</strong> terug te keren, ergens thuishoren,<br />

6. ‘oorsprong’: waar het allemaal begint/eindigt, individuele bron <strong>van</strong> i<strong>de</strong>ntiteit,<br />

plaats <strong>van</strong> waaruit <strong>de</strong> wereld begrepen wordt.<br />

Gurney (1996) 80 komt tot 12 categorieën in zijn empirische studie waarin hij eige<strong>naar</strong>bewoners<br />

vroeg <strong>naar</strong> het verschil tussen ‘house’ en ‘home’. Ook hij kwam tot<br />

een aantal reeds geken<strong>de</strong> categorieën. Hij noemt <strong>de</strong>ze categorieën ‘discoursen’, die<br />

hij aantrof bij <strong>de</strong> bewoners (zie tabel 6).<br />

Niettemin kunnen belangrijke nieuwe inzichten verworven wor<strong>de</strong>n uit <strong>de</strong>ze<br />

‘oplijstingstudies’. Gurney laat bijv. zien dat ‘home’ niet altijd gepaard gaat met<br />

positieve ervaringen of ophemelen<strong>de</strong> omschrijvingen, cf. het discours ‘negatief/<br />

instrumenteel’ dat enkel ‘home’ omschrijft in materiële of negatieve termen. Kenyon<br />

(1999) 81) leidt bijvoorbeeld uit zijn studie <strong>de</strong> 4 aspecten <strong>van</strong> ‘home’ af en hier bij het<br />

fysieke, persoonlijke en sociale aspect (cf. Sixsmith, 1984; Smith, 1994) nog het<br />

belangrijke ‘temporele’ aspect toevoegt. Zoals we reeds zagen was dit laatste aspect<br />

(of belevingswaar<strong>de</strong>) een tekortkoming in <strong>de</strong> studies uit <strong>de</strong> psychologische en<br />

fenomenologische traditie.<br />

In <strong>de</strong> sociologische traditie wordt <strong>de</strong> ‘meaning of home’ dus geïnterpreteerd in<br />

termen <strong>van</strong> <strong>de</strong> klassieke sociologische categorieën. Ver<strong>de</strong>re variabiliteit of verklaren<strong>de</strong><br />

differentiatie wordt gemaakt door <strong>de</strong> huishou<strong>de</strong>lijke structuur en <strong>de</strong><br />

internhuishou<strong>de</strong>lijke relaties uit te spitten (zie bijv. Somerville, 1989; Chapman et<br />

al., 2002), of door een toepassing <strong>van</strong> an<strong>de</strong>re categorieën zoals etniciteit en nationaliteit<br />

(Somerville, 1997). Niettemin komt men in <strong>de</strong>ze studies slechts net voorbij<br />

<strong>de</strong> loutere ‘checklists’ <strong>van</strong> <strong>betekenis</strong>sen uit <strong>de</strong> psycho-fenomenologische traditie,<br />

omdat <strong>de</strong>ze studies vaak losstaan <strong>van</strong> een dui<strong>de</strong>lijke theoretische bena<strong>de</strong>ring en<br />

dus niet tot een systematische verklaring komen <strong>van</strong> <strong>de</strong> resultaten.<br />

79 Gurney, C. (1990), The meaning of home in the <strong>de</strong>ca<strong>de</strong> of owner occupation: towards an experiential<br />

perspective, Working Paper 88, School for Ad<strong>van</strong>ced Urban Studies, Bristol, geciteerd door Moore<br />

(2000)<br />

80 Gurney, C. (1996), Meanings of home and home ownership: myths, histories and experiences,<br />

Unpublished PhD thesis, University of Bristol, geciteerd door Clapham (2005).<br />

81 Kenyon, L. (1999), A home from home: stu<strong>de</strong>nts' transitional experience of home, In: Chapman, T.,<br />

Hockey, J. (1999, Eds), I<strong>de</strong>al Homes? Social Change and Domestic Life, Routledge, London, geciteerd<br />

door Moore (2000).<br />

65


Tabel 6. Discoursen rond ‘home’<br />

Discours Gebruikte woor<strong>de</strong>n door <strong>de</strong> respon<strong>de</strong>nten<br />

Emoties Familie, aanverwanten, huwelijk, relaties, kin<strong>de</strong>ren,<br />

emotionele veiligheid en stabiliteit, ‘waar het hart is’<br />

‘Back-region’ 82 Terugkeren <strong>naar</strong>, privaat, privacy, toevluchtsoord,<br />

alleen, vre<strong>de</strong>, bescherming, eenzaamheid, op zichzelf,<br />

onafhankelijk, jezelf zijn<br />

Negatief/instrumenteel Dak boven je hoofd, last, schuld, zorg, een plaats om te<br />

eten en te slapen, mijn echte thuis is het huis <strong>van</strong> mijn<br />

ou<strong>de</strong>rs, onmogelijk om tot rust te komen, het maakt<br />

geen verschil om eige<strong>naar</strong> te zijn, huiswerk, hard werk<br />

Relaxatie Ontspanning, rustig aan doen, rust<br />

Comfort Comfort, gezelligheid, warmte<br />

Veiligheid Zich veilig voelen, veiligheid, beveiliging<br />

Eige<strong>naar</strong>schap Trots, succes, het bereiken/behalen, investeren in <strong>de</strong><br />

toekomst <strong>van</strong> ons en <strong>van</strong> <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren, er hard voor<br />

werken, <strong>van</strong> mij/<strong>van</strong> ons persoonlijk, financiële<br />

veiligheid, an<strong>de</strong>r gevoel als het <strong>van</strong> jezelf is<br />

Personalisatie Plaats om in te richting, eigen smaak, persoonlijke<br />

spullen, meubels<br />

Autonomie Doen wat je wil, eigen regels, vrijheid, zeggen wat je wil,<br />

je eigen wereld, ‘iemands (t)huis is zijn kasteel’<br />

‘Front-region’ 83 Mensen inviteren, onthalen, vermaken, buren, buurt-<br />

of leefgemeenschap<br />

‘Wat je er zelf <strong>van</strong> maakt’ ‘home’ is wat je er zelf <strong>van</strong> maakt<br />

An<strong>de</strong>re Woor<strong>de</strong>n die niet pasten in <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re discoursen, zoals:<br />

tuin, zeer belangrijk, alles, een basis<br />

Bron: <strong>naar</strong> Gurney, 1996 84<br />

5.2.3.Conclusie<br />

Zowel in <strong>de</strong> psycho-fenomenologische als in <strong>de</strong> sociologische ‘meaning of home’<br />

literatuur vin<strong>de</strong>n we in grote lijnen <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> <strong>betekenis</strong>categorieën terug <strong>van</strong> ‘home’,<br />

i.e. als:<br />

1. het centrum <strong>van</strong> familieleven en sociale relaties,<br />

2. een plaats om zich terug te trekken, <strong>van</strong> comfort en rust,<br />

3. vrijheid en onafhankelijkheid,<br />

4. een plaats <strong>van</strong> fysieke veiligheid en controle,<br />

5. zelfexpressie, i<strong>de</strong>ntiteit en status,<br />

6. een plaats <strong>van</strong> totale privacy,<br />

82 Naar analogie met wat Goffman (1971) on<strong>de</strong>rscheidt als ‘front’ en ‘back region’. De ‘front regions’ zijn<br />

plaatsen waar <strong>de</strong> connectie gemaakt wordt met <strong>de</strong> buitenwereld, waar <strong>de</strong> i<strong>de</strong>ntiteit, persoonlijke<br />

smaak en sociale status getoond wordt, zoals <strong>de</strong> ont<strong>van</strong>gkamer of <strong>de</strong> inkomhal <strong>van</strong> typisch<br />

Victoriaanse huizen of herenhuizen. De ‘back regions’ zijn plaatsen waar door afsluiting <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

buitenwereld <strong>de</strong> meer persoonlijke aangelegenhe<strong>de</strong>n plaatsvin<strong>de</strong>n, waar privacy <strong>van</strong> tel was en het ik<br />

kon getoond en ten volle beleefd wor<strong>de</strong>n, zoals <strong>de</strong> eigenlijke familiekamer of <strong>de</strong> keuken in <strong>de</strong><br />

Victoriaanse huizen, maar ook <strong>de</strong> badkamer of slaapkamer bijv. in huizen <strong>van</strong>daag. Goffman, E.<br />

(1971), The presentation of self in everyday life, Pelican, Harmondsworth, geciteerd door Clapham<br />

(2005).<br />

83 I<strong>de</strong>m Goffman (1971).<br />

84 Gurney, C. (1996), Meanings of home and home ownership: myths, histories and experiences,<br />

Unpublished PhD thesis, University of Bristol: geciteerd door Clapham (2005)<br />

66


7. continuïteit en standvastigheid/duurzaamheid,<br />

8. een financieel-economisch goed, een investering,<br />

9. een drager/on<strong>de</strong>rsteuning <strong>van</strong> werk en vrije tijd.<br />

Deze categorieën hou<strong>de</strong>n <strong>betekenis</strong>sen in die <strong>naar</strong>gelang hun materiële en ruimtelijke<br />

‘lokaliseer- of grijpbaarheid’ op een concreet, abstract of semi-concreet niveau<br />

gesitueerd kunnen wor<strong>de</strong>n. Sixsmith (1986) on<strong>de</strong>rscheid<strong>de</strong> <strong>de</strong>ze drie niveaus uitdrukkelijk,<br />

maar ook in <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re studies kunnen we <strong>de</strong>ze drie niveaus (onrechtstreeks)<br />

herkennen, zij het m.b.t. types <strong>betekenis</strong>sen. In dit verband is het<br />

verdui<strong>de</strong>lijkend te verwijzen <strong>naar</strong> Rapoport 85 (1988) die drie niveaus on<strong>de</strong>rscheidt in<br />

<strong>de</strong> <strong>betekenis</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> gebouw<strong>de</strong> omgeving:<br />

1. ‘high level meanings’ zoals kosmologische <strong>betekenis</strong>sen, wereldbeschouwingen<br />

en levensopvattingen;<br />

2. ‘middle-level meanings’ zoals i<strong>de</strong>ntiteit, privacy, status, rijkdom, macht;<br />

3. ‘lower-level meanings’ zoals veiligheid, toegankelijkheid, comfort, maar ook<br />

organisatie <strong>van</strong> meubels en zitgelegenheid, keuken e.d.<br />

Er zijn tevens dui<strong>de</strong>lijk een aantal verschillen<strong>de</strong> aspecten of belevingswaar<strong>de</strong>n <strong>van</strong><br />

‘home’ vast te stellen, die <strong>betekenis</strong>sen helpen vormgeven:<br />

1. fysiek,<br />

2. sociaal,<br />

3. persoonlijk/psychologisch,<br />

4. temporeel,<br />

5. cultureel/symbolisch.<br />

Met Rapoport (1981) 86 kunnen we ten slotte nog drie verschillen<strong>de</strong> elementen <strong>van</strong><br />

een woning (‘dwelling’) on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n waardoor <strong>betekenis</strong> zichtbaar kan gemaakt of<br />

gecommuniceerd kan wor<strong>de</strong>n:<br />

1. ‘fixed features’: zijn elementen die een intrinsieke grote permanentie hebben, die<br />

weinig of traag veran<strong>de</strong>rbaar zijn, zoals architecturale of structurele elementen.<br />

Deze zijn in mo<strong>de</strong>rne maatschappijen meestal on<strong>de</strong>rhevig aan regulering en<br />

specifieke bouwco<strong>de</strong>s. Vermeer<strong>de</strong>rd met <strong>de</strong> fysieke, economische en politieke<br />

obstakels waarmee een individu geconfronteerd wordt bij het aanbrengen <strong>van</strong><br />

veran<strong>de</strong>ring of persoonlijke ‘touch’ in <strong>de</strong>ze elementen, wordt hier vaak geargumenteerd<br />

dat ‘fixed features’ veeleer sociale, culturele en institutionele <strong>betekenis</strong>sen<br />

weergeven dan individuele (Ahrentzen, 2002 87),<br />

2. ‘semi-fixed features’: zijn elementen die geen intrinsieke permanentie hebben en<br />

die snel en gemakkelijk veran<strong>de</strong>rbaar zijn, zoals elementen om <strong>de</strong> woning in te<br />

richten. Deze elementen hebben sociale en persoonlijke <strong>betekenis</strong> omdat zij <strong>de</strong><br />

bewoners helpen hun ‘stempel’ of i<strong>de</strong>ntiteit op een plaats te drukken (Becker &<br />

Coniglio, 1975 88) en hiermee ook verwijzen <strong>naar</strong> vrien<strong>de</strong>n, familie en an<strong>de</strong>re<br />

85 Die uit <strong>de</strong> antropologische en ‘environment-behaviour’ traditie komt.<br />

86 Rapoport, A. (1981), I<strong>de</strong>ntity and environment: A cross-cultural perspective, in: Duncan, J.S. (1981,<br />

ed.), Housing and I<strong>de</strong>ntity: Cross-cultural perspectives, Croom Helm, London, p. 6-35, geciteerd door<br />

Coolen & Ozaki (2004).<br />

87 Ahrentzen, S. (2002), Socio-behavioral qualities of the built environment, In: Dunlap, R., Michelson,<br />

W. (2002), Handbook of Environmental Sociology, Greenwood Press, Westport, geciteerd door Coolen &<br />

Ozaki (2004).<br />

88 Becker, F., Coniglio, C. (1975), Environmental messages: Personalization and territory, Humanitas,<br />

11, p. 55 – 74, geciteerd door Coolen & Ozaki (2004).<br />

67


sociale engagementen. Deze elementen wor<strong>de</strong>n bij uitstek gebruikt om zich<br />

ergens ‘thuis’ te voelen (Després, 1991),<br />

3. ‘non-fixed features’: zijn gedragselementen, zoals activiteiten, kledij en taal die<br />

plaatsvin<strong>de</strong>n in specifieke <strong>de</strong>len <strong>van</strong> <strong>de</strong> woning.<br />

‘Home’ bestaat ten eerste zowel in ‘reële’ als in ‘i<strong>de</strong>ële’ termen (zie bijv. Chapman &<br />

Hockey, 2002) en is in <strong>de</strong>ze zin dus zowel een psychologische, een fysieke als een<br />

sociale constructie (Somerville, 1997). Ten twee<strong>de</strong> zijn vaak belangrijke spanningen<br />

<strong>van</strong> kracht tussen <strong>de</strong> ‘reële’ en ‘i<strong>de</strong>ale’ vormen <strong>van</strong> ‘home’, maar die wor<strong>de</strong>n doorgaans<br />

over het hoofd gezien omdat steeds een eenzijdig positief beeld opgehangen<br />

wordt <strong>van</strong> ‘home’ in <strong>de</strong> literatuur. ‘Home’ kan namelijk evengoed negatief ervaren<br />

wor<strong>de</strong>n, als “a prison or a place of terror” (Moore, 2000). Voor werklozen 89,<br />

daklozen 90, ou<strong>de</strong>ren 91 en jongeren 92 houdt bijvoorbeeld een eenzijdig positief beeld<br />

<strong>van</strong> ‘home’, als een geliefkoos<strong>de</strong> en veilige plaats om zich terug te trekken, vaak<br />

geen stand. De ‘meaning of home’ literatuur <strong>van</strong>uit een sociaal constructivistisch<br />

standpunt kan hierbij evenwel ver<strong>de</strong>re inzichten geven, bijvoorbeeld over<br />

dakloosheid. Zo beargumenteren Jacobs et al. (1999) 93 dat ‘dakloosheid’ een sociale<br />

constructie is, on<strong>de</strong>rhevig aan verschillen<strong>de</strong> conflicteren<strong>de</strong> (politieke) interpretaties.<br />

Dakloosheid moet dan niet zozeer begrepen wor<strong>de</strong>n in materiële termen <strong>van</strong> ‘zon<strong>de</strong>r<br />

dak’, maar in bre<strong>de</strong>re subjectieve termen <strong>van</strong> ‘zon<strong>de</strong>r thuis’ en alles wat hier mee te<br />

maken heeft zoals privacy, (ontologische) veiligheid, warmte e.d. Deze bena<strong>de</strong>ring<br />

<strong>van</strong> dakloosheid <strong>van</strong>uit <strong>de</strong> <strong>betekenis</strong> <strong>van</strong> ‘home’ toont met an<strong>de</strong>re woor<strong>de</strong>n <strong>van</strong>uit<br />

een an<strong>de</strong>re hoek hoe dakloosheid tot stand komt, wat <strong>de</strong> oorzaken hier<strong>van</strong> zijn en<br />

hoe het gevoer<strong>de</strong> beleid hier al dan niet mee strookt 94. Ver<strong>de</strong>r wordt ook gesteld dat<br />

vele vormen <strong>van</strong> accommodatie en steun voor daklozen gebaseerd zijn op<br />

professionele <strong>de</strong>finities <strong>van</strong> ‘behoeften’ die voortvloeien uit hun eigen expertise dan<br />

uit <strong>de</strong> omschrijving <strong>van</strong> <strong>de</strong> eigenlijke behoeften <strong>van</strong> <strong>de</strong> dakloze (Hutson, 1999) 95.<br />

Tot slot is het nog nuttig te wijzen op het gebruik en <strong>de</strong> interpretatie ‘home’ in <strong>de</strong><br />

‘meaning of home’ literatuur. ‘Home’ en ‘house’/‘dwelling’ zijn vergelijkbaar, maar<br />

niet i<strong>de</strong>ntiek, in die zin dat ‘home’ en ‘house’/’dwelling’ kunnen samenvallen, maar<br />

‘home’ kan ook bre<strong>de</strong>r zijn dan ‘house’/’dwelling’ en min<strong>de</strong>r scherpe grenzen<br />

hebben (cf. Sixsmiths drie existentiële niveaus <strong>van</strong> ‘home’). Vaak wor<strong>de</strong>n echter<br />

‘home’ en ‘house’/’dwelling’ door elkaar gebruikt of al dan niet bewust inwisselbaar<br />

89 Sixsmith, J. (1992), Person Place Transactions: A study of Place Meanings and Usage in Unemployment,<br />

PhD.Thesis. University of Surrey, geciteerd door Moore (2000).<br />

90 Dovey, K. (1985), Home and homelessness, in: Altman, I., Werner, C.M., (1985, Eds), Home<br />

Environments, Plenum Press, New York, geciteerd door Somerville (1997); Somerville, P. (1992),<br />

Homelessness and the meaning of home: rooflessness or rootlessness?, International Journal of Urban<br />

and Regional Research, 16, p. 529-539, geciteerd door Somerville (1997); Jacobs, K. et al (1999), The<br />

struggle to <strong>de</strong>fine homelessness: a social constructionist approach, in: Hutson, S., Clapham, D. (1999,<br />

eds), Homelessness: Public policies and private troubles, Cassel, London, p. 11-28, geciteerd door<br />

Clapham (2005); Fitzpatrick, S., Clapham, D. (1999), Homelessness and young people, in: Hutson, S.,<br />

Clapham, D. (1999, eds), Homelessness: Public policies and private troubles, Cassel, London, p. 173-<br />

190, geciteerd door Clapham (2005).<br />

91 Deem, R. (1986), All Work and no Play: The Sociology of Work and Leisure, <strong>Op</strong>en University Press,<br />

Milton Keynes, geciteerd door Clapham (2005).<br />

92 Moore, B. (1984), Privacy: Studies in Social and Cultural History, Sharpe, Armonk NY, geciteerd<br />

door Moore (2000).<br />

93 Jacobs, K., Kemeny, J., Manzi, T. (1999), The struggle to <strong>de</strong>fine homelessness: a constructivist approach,<br />

p. 11–28, in: Hutson, S., Clapham, D. (1999, eds), Homelessness: Public Policies and Private<br />

Troubles, Cassell, London, geciteerd door Clapham (2005).<br />

94 Zo zullen <strong>de</strong> oorzaken <strong>van</strong> dakloosheid niet per <strong>de</strong>finitie bij <strong>de</strong> persoonlijke tekortkomingen en<br />

mislukkingen <strong>van</strong> <strong>de</strong> dakloze zelf gelegd wor<strong>de</strong>n.<br />

95 Hutson, S. (1999), The experience of ‘homeless’ accommodation and support, in Hutson, S.,<br />

Clapaham, D. (1999, eds), Homelessness: public policies and private troubles, Cassell, London, p.<br />

208-225, geciteerd door Clapham (2005).<br />

68


geacht (cf. het gros <strong>van</strong> <strong>de</strong> psycho-fenomenologische studies en ook Rapoport, die<br />

vaak ‘home’ gelijkstellen aan ‘house’). Rapoport maakt bovendien een dui<strong>de</strong>lijk<br />

on<strong>de</strong>rscheid tussen een ‘object’ enerzijds (‘house’/’dwelling’) en <strong>de</strong> <strong>betekenis</strong> die het<br />

kan hebben voor iemand an<strong>de</strong>rzijds (‘home’). ‘Home’ is dus volgens Rapoport <strong>de</strong><br />

<strong>betekenis</strong> die een individu aan ‘house’ of ‘dwelling’ geeft. In <strong>de</strong>ze zin is ‘the meaning<br />

of home’ dus onbestaan<strong>de</strong>; ‘home’ is op zich al een verwijzing <strong>naar</strong> <strong>de</strong> <strong>betekenis</strong> <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> woning of ‘dwelling’ (Meesters, 2006) en dus is ‘the meaning of home’ een<br />

tautologie. Hier komt bovendien nog bij dat ‘home’ en ‘dwelling’ synoniem zijn, maar<br />

met ‘dwelling’ dan weer zowel ‘woning’ (substantief) als ‘<strong>wonen</strong>’ (infinitief) bedoeld<br />

wordt, al <strong>naar</strong>gelang <strong>de</strong> auteur. Er heerst bovendien een grote conceptuele<br />

ondui<strong>de</strong>lijkheid rond ‘home’ (zie bijv. Mallet, 2004) en niet vaak wor<strong>de</strong>n hierdoor<br />

belangrijke dimensies niet meegenomen in het on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> of bewust weggelaten (cf.<br />

<strong>de</strong> kritiek op zowel <strong>de</strong> psychologische en sociologische traditie in <strong>de</strong> ‘meaning of<br />

home’ literatuur).<br />

Om onszelf niet in <strong>de</strong>ze Babylonische spraakverwarring te verliezen is ons on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>sobject<br />

dus <strong>de</strong> <strong>betekenis</strong> <strong>van</strong> ‘<strong>wonen</strong>’, <strong>naar</strong> analogie met ‘housing’ (cf. Clapham,<br />

2005) en ‘resi<strong>de</strong>nce’ (cf. Kemeny, 1992) in het Engels. ‘Wonen’ wordt dan in zijn<br />

meest bre<strong>de</strong> en dynamische zin begrepen waarbij zowel het fysieke, het sociale, het<br />

culturele, het psychologische en het temporele aspect in hun on<strong>de</strong>rling verband<br />

wor<strong>de</strong>n betrokken. De <strong>betekenis</strong> <strong>van</strong> ‘home’ vormt hier <strong>van</strong>zelfsprekend on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>el<br />

<strong>van</strong> die, zoals we zagen, ge(re)produceerd wordt door individuen tij<strong>de</strong>ns hun leven,<br />

maar tevens ook door normatieve discoursen en i<strong>de</strong>ologieën. Het is noodzakelijk om<br />

al <strong>de</strong>ze dimensies <strong>van</strong> ‘home’, dus <strong>van</strong> <strong>de</strong> woning en wat het betekent zich ergens<br />

thuis te voelen, te vatten om ons kennisveld ver<strong>de</strong>r uit te brei<strong>de</strong>n op <strong>zoek</strong> <strong>naar</strong> <strong>de</strong><br />

<strong>betekenis</strong> <strong>van</strong> ‘<strong>wonen</strong>’ in <strong>de</strong> 21 e eeuw. Hierbij wordt <strong>de</strong> diversiteit in <strong>de</strong> ‘meaning of<br />

home’ gezocht door <strong>de</strong>ze te linken aan an<strong>de</strong>re aspecten <strong>van</strong> het leven zoals werk, <strong>de</strong><br />

mid<strong>de</strong>len <strong>van</strong> het huishou<strong>de</strong>n (soorten kapitaal), opvattingen over familie en het<br />

gezin, tijdsbestedingen en dus <strong>de</strong> ‘leefstijl’ <strong>van</strong> een individu/huishou<strong>de</strong>n 96. Dit<br />

evenwel <strong>van</strong>uit een longitudinaal perspectief, met aandacht voor <strong>de</strong> biografie <strong>van</strong><br />

individuen en hun afgelegd sociaal traject.<br />

‘Wonen’ is een werkwoord en slaat dus op hoe mensen dit doen, wat <strong>de</strong> relaties zijn<br />

met an<strong>de</strong>re activiteiten en welke invloe<strong>de</strong>n en krachten hierop inwerken.<br />

5.3. Lessen uit het vergelijkend huisvestingson<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong><br />

5.3.1.De verschillen<strong>de</strong> bena<strong>de</strong>ringen<br />

Vergelijkend huisvestingson<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>, waarbij nationale huisvestingsystemen on<strong>de</strong>rzocht<br />

wor<strong>de</strong>n door mid<strong>de</strong>l <strong>van</strong> internationale vergelijking, is ter zake leerrijk.<br />

Kemeny & Lowe (1998) maken een in<strong>de</strong>ling 97 <strong>van</strong> <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> bena<strong>de</strong>ringen op<br />

basis <strong>van</strong> <strong>de</strong> mate <strong>van</strong> generalisering die zij on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n.<br />

Ze on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n een continuüm met aan <strong>de</strong> ene zij<strong>de</strong> <strong>de</strong> sterk particularistische<br />

bena<strong>de</strong>ringen die elk huisvestingsysteem als uniek zien en geen poging tot verklaring<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> verschillen on<strong>de</strong>rnemen, <strong>de</strong> mate <strong>van</strong> generalisering is met an<strong>de</strong>re<br />

woor<strong>de</strong>n nihil, evenals <strong>de</strong> theoretisering (ofwel is <strong>de</strong>ze impliciet). Aan het an<strong>de</strong>re<br />

96 Zie <strong>de</strong> ‘non-fixed’ features <strong>van</strong> Rapoport (1981).<br />

97 Ook hier is het niet <strong>de</strong> bedoeling om een in<strong>de</strong>ling te maken ‘om <strong>de</strong> in<strong>de</strong>ling’, wel om <strong>de</strong> fundamentele<br />

standpunten te verhel<strong>de</strong>ren zodat <strong>de</strong> vaak impliciete theorie dui<strong>de</strong>lijk wordt en om expliciete<br />

theoretisering en conceptualisering aan te moedigen.<br />

69


uitein<strong>de</strong> <strong>van</strong> het continuüm bevin<strong>de</strong>n zich <strong>de</strong> universalistische bena<strong>de</strong>ringen die op<br />

<strong>de</strong> on<strong>de</strong>rliggen<strong>de</strong> gelijkenissen wijzen tussen verschillen<strong>de</strong> lan<strong>de</strong>n en <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong><br />

drijven<strong>de</strong> krachten achter <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> huisvestingsystemen. Ze nemen aan dat<br />

alle mo<strong>de</strong>rne maatschappijen in <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> richting evolueren door on<strong>de</strong>rliggen<strong>de</strong><br />

economische logica’s 98. Het globaliseringdiscours waarin uitgegaan wordt <strong>van</strong> een<br />

zogenaam<strong>de</strong> ‘sterke globaliseringthesis’ (Doling et al, 2003) zal hier in belangrijke<br />

mate toe bijdragen. De mate <strong>van</strong> generalisering is dus (quasi) totaal. Hierdoor wordt<br />

<strong>de</strong> verschillen tussen lan<strong>de</strong>n geminimaliseerd tot ‘variaties’, ‘historische<br />

contingenten’ of ‘uitzon<strong>de</strong>ringen’. Dit impliceert een vorm <strong>van</strong> ‘unilineair’ ontwikkelings<strong>de</strong>nken<br />

– waarin lan<strong>de</strong>n niet enkel convergeren in hun evolutie, maar hierbij<br />

ook geacht wor<strong>de</strong>n hetzelf<strong>de</strong> traject af te leggen. Niet zel<strong>de</strong>n is er ook een vorm <strong>van</strong><br />

etnocentrisch <strong>de</strong>nken omdat vaak het eigen land als vertrekpunt genomen wordt of<br />

<strong>de</strong> eigen situatie als empirisch referentiepunt (waardoor universalistische en<br />

particularistische bena<strong>de</strong>ringen vaak dicht tegen elkaar aanleunen). Er wordt met<br />

an<strong>de</strong>re woor<strong>de</strong>n een gietvorm geconstrueerd die beantwoordt aan het eigen land<br />

waarin alle an<strong>de</strong>re lan<strong>de</strong>n en hun huisvestingsystemen gegoten – lees: geforceerd –<br />

wor<strong>de</strong>n. Die gietvorm zal bovendien een eigentijds karakter hebben, in die zin dat<br />

hij zal geconstrueerd wor<strong>de</strong>n in het licht <strong>van</strong> <strong>de</strong> dominante trend, zoals <strong>de</strong> opkomst<br />

en uitbouw <strong>van</strong> <strong>de</strong> welvaartstaat in <strong>de</strong> jaren 1960 en <strong>de</strong> afbouw <strong>van</strong> diezelf<strong>de</strong><br />

welvaartsstaat in <strong>de</strong> jaren 1990. Hierdoor is <strong>de</strong>ze universalistische convergentieanalyse<br />

eer<strong>de</strong>r kneedbaar in <strong>de</strong> gewenste vorm dan geconceptualiseerd uit een<br />

expliciet theoretisch referentieka<strong>de</strong>r. Kemeny en Lowe (1998) stellen dat algemeen<br />

genomen <strong>de</strong>ze bei<strong>de</strong> types bena<strong>de</strong>ringen (i.e. <strong>de</strong> particularistische en <strong>de</strong><br />

universalistische) in hetzelf<strong>de</strong> bedje ziek zijn, hoofdzakelijk te wijten aan <strong>de</strong><br />

gehanteer<strong>de</strong> methodologie: ze zijn gebaseerd op <strong>de</strong> empirische traditie, hanteren<br />

kwantitatieve metho<strong>de</strong>s en zijn quasi ongevoelig voor kwalitatieve dataverzameling.<br />

Bei<strong>de</strong> auteurs zien dan ook heil in <strong>de</strong> bena<strong>de</strong>ringen die zich in het mid<strong>de</strong>n <strong>van</strong> het<br />

continuüm bevin<strong>de</strong>n: <strong>de</strong> divergentiebena<strong>de</strong>ringen of <strong>de</strong> ‘theories of the middle<br />

range’.<br />

Deze ‘theories of the middle range’ hanteren een meer kwalitatieve, cultuurgevoelige<br />

bena<strong>de</strong>ring die on<strong>de</strong>rmeer focust op <strong>de</strong> historische ontwikkeling <strong>van</strong> het huisvestingssysteem<br />

<strong>van</strong> een land. Er wordt met an<strong>de</strong>re woor<strong>de</strong>n een zekere ‘padafhankelijkheid’<br />

in rekening gebracht die bepalend geacht wordt voor <strong>de</strong><br />

toekomstige ontwikkeling en specificiteiten <strong>van</strong> het nationaal huisvestingssysteem<br />

(in tegenstelling tot het ‘unilineair’ ontwikkelings<strong>de</strong>nken), dit vermijdt evenzeer een<br />

impliciet etnocentrisch <strong>de</strong>nken. Hierbij komt niet zel<strong>de</strong>n <strong>de</strong> maatschappelijke<br />

<strong>betekenis</strong> <strong>van</strong> ‘<strong>wonen</strong>’ <strong>naar</strong> voren, als ingebed in <strong>de</strong> culturele en historische context<br />

<strong>van</strong> een land (zie bijv. Mandric & Clapham, 1996 99; Doling e.a., 2003).<br />

Deze ‘middle range’ is ook niet a priori gebon<strong>de</strong>n aan een bepaal<strong>de</strong> methodologie,<br />

i.e. er wor<strong>de</strong>n zowel kwantitatieve als kwalitatieve on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>smetho<strong>de</strong>s gebruikt.<br />

Vermeer<strong>de</strong>rd met <strong>de</strong> noodzakelijke aandacht voor <strong>de</strong> historische gegroei<strong>de</strong> en<br />

culturele context, vereist dit een expliciet referentieka<strong>de</strong>r gebaseerd op <strong>de</strong> theoretische<br />

grondslagen <strong>van</strong> <strong>de</strong> ruimere sociale wetenschappen. Het dwingen<strong>de</strong><br />

keurslijf dat <strong>de</strong> verplichte link vormt tussen <strong>de</strong> mate <strong>van</strong> generalisering en <strong>de</strong><br />

methodologische on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>sinstrumenten, is echter min<strong>de</strong>r uitgesproken (cf. supra)<br />

en laat dus een conceptueel meer vrij<strong>de</strong>nken<strong>de</strong> bena<strong>de</strong>ring toe, waarbij zowel<br />

98 Zoals <strong>de</strong> logica <strong>van</strong> industrialisering, welvaartsstaatontwikkeling, privatisering, <strong>de</strong>regulering <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

markt e.d.<br />

99 Mandric, S., Clapham, D. (1996), The meaning of home ownership in the transition from socialism:<br />

the example of Slovenia, Urban Studies, 33, 1, p. 83– 97, geciteerd door Kemeny & Lowe (1998).<br />

70


elementen <strong>van</strong> ‘boven’ als <strong>van</strong> ‘bene<strong>de</strong>n’ gehaald kunnen wor<strong>de</strong>n 100. Er wordt<br />

geargumenteerd dat <strong>de</strong>ze divergentiebena<strong>de</strong>ring en ‘theories of the middle range’,<br />

die <strong>de</strong> tekortkomingen en moeilijkhe<strong>de</strong>n <strong>van</strong> <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re bena<strong>de</strong>ringen verhelpt, in<br />

belangrijke mate moet putten uit een sociaal constructivistische epistemologie<br />

(Haworth et al, 2004).<br />

De mate <strong>van</strong> generalisering krijgt in <strong>de</strong>ze divergentiebena<strong>de</strong>ring vorm in het<br />

opstellen <strong>van</strong> typologieën <strong>van</strong> huisvestingsystemen, waarbij groeperingen <strong>van</strong><br />

lan<strong>de</strong>n gemaakt wor<strong>de</strong>n die eenzelf<strong>de</strong> type huisvestingsysteem hebben. Hierbij<br />

wordt <strong>de</strong> algemenere welvaartsstatentheorie <strong>van</strong> Esping-An<strong>de</strong>rsen (1990) aangewend<br />

101, die bepalend wordt geacht voor toekomstige ontwikkelingen <strong>van</strong> het<br />

huisvestingsysteem. In navolging <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze types huisvestingsystemen kunnen we<br />

meer specifiek spreken <strong>van</strong> een ‘woonmo<strong>de</strong>l’ of ‘huisvestingsmo<strong>de</strong>l’ eigen aan een<br />

land of regio, wanneer een ver<strong>de</strong>re analyse gemaakt wordt tegen <strong>de</strong> specifieke<br />

historische, maatschappelijke en politieke achtergrond (zie bijv. De Decker, 2002,<br />

2004; Hoekstra, 2002). Zo ook zal dit gel<strong>de</strong>n voor <strong>de</strong> ver<strong>de</strong>re <strong>de</strong>centralisatie en<br />

ontplooiing <strong>van</strong> ste<strong>de</strong>lijke governancemo<strong>de</strong>llen (Beaumont, 2005), <strong>de</strong> genese <strong>van</strong><br />

een ste<strong>de</strong>lijk beleid (Uitermark, 2003; De Decker et al, 2005) en <strong>de</strong> planningscultuur<br />

(De Vries, 2002). Dit zijn allen belangrijke vaststellingen die <strong>de</strong> <strong>betekenis</strong><br />

<strong>van</strong> ‘<strong>wonen</strong>’ in tijd en ruimte bepalen. Zo zal <strong>wonen</strong> in een (politiek) antiste<strong>de</strong>lijk<br />

klimaat een dui<strong>de</strong>lijke invloed hebben op <strong>de</strong> <strong>betekenis</strong> er<strong>van</strong> (dit is bijv. zo in<br />

Vlaan<strong>de</strong>ren en meer uitgesproken in <strong>de</strong> V.S. waar een nefast stigma kleeft aan<br />

‘inner city’ bewoners, ongeacht blank of zwart); <strong>wonen</strong> in een sociale huurwoning<br />

waar een geïndividualiseerd en eigendomsgericht woonmo<strong>de</strong>l <strong>van</strong> kracht is, zal een<br />

navenante <strong>betekenis</strong> krijgen voor <strong>de</strong> huur<strong>de</strong>rs (vergelijk bijv. het aan<strong>de</strong>el huur in<br />

Vlaan<strong>de</strong>ren en Ne<strong>de</strong>rland – zie o.a. Elsinga e.a., 2007); <strong>wonen</strong> in een sterk<br />

ge<strong>de</strong>centraliseer<strong>de</strong> context waar bewonersverenigingen rechtsreeks inspraak<br />

hebben in het beleid in hun woonbuurt door erkenning als ‘self-governance’lichaam<br />

(via zogenaam<strong>de</strong> ‘home owners associations), zal er een dui<strong>de</strong>lijke relatie op<br />

na hou<strong>de</strong>n met hun <strong>betekenis</strong> die zij aan ‘<strong>wonen</strong>’ toekennen; <strong>wonen</strong> in een ‘cohousingverband’<br />

zal eveneens samengaan met an<strong>de</strong>re <strong>betekenis</strong>sen dan <strong>wonen</strong><br />

langs een Vlaamse steenweg; <strong>wonen</strong> in een ‘gated community’ zal dan weer een<br />

an<strong>de</strong>re <strong>betekenis</strong> hebben dan <strong>wonen</strong> in ‘co-housingverband’. Dit zijn echter<br />

veron<strong>de</strong>rstellingen die we zuiver logisch re<strong>de</strong>nerend kunnen stellen, on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> ter<br />

zake zal dit nog moeten aantonen.<br />

Wat voorgaan<strong>de</strong> drie bena<strong>de</strong>ringen wel gemeenschappelijk hebben is hun macroinsteek,<br />

i.e. <strong>de</strong> natiestaat als eenheid <strong>van</strong> analyse (cf. types nationale huisvestingsystemen<br />

of specifieke nationale woonmo<strong>de</strong>llen). Recent is er <strong>de</strong> overtuiging dat dit<br />

voor een lacune gezorgd heeft in het vergelijkend on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> en wordt meer en meer<br />

het microniveau - met zijn bewust en intentioneel han<strong>de</strong>len<strong>de</strong> individuen en<br />

organisaties – op <strong>de</strong> voorgrond gebracht (zie bijv. Matznetter, 2006) 102. Ook Oxley<br />

(2001) beschouwt het microniveau en zijn gerelateer<strong>de</strong> on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>smetho<strong>de</strong>s als een<br />

100 Of waarbij zowel uit ‘universalistische’ als uit ‘particularistische’ bena<strong>de</strong>ringen en zowel uit ‘macro’<br />

als uit ‘micro’ theorieën kan geput wor<strong>de</strong>n.<br />

101 Esping-An<strong>de</strong>rsen on<strong>de</strong>rscheidt drie types welvaartsstaten, <strong>naar</strong>gelang hun welvaartsregime<br />

(waar<strong>van</strong> huisvesting on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>el is) en on<strong>de</strong>rliggen<strong>de</strong> machtsverhoudingen: dit zijn het liberale<br />

verzorgingsstaatregime (zoals Groot-Brittannië en Ierland (ook <strong>de</strong> V.S. en Australië)), het<br />

corporatistisch verzorgingsstaatregime (zoals België, Frankrijk, Duitsland, Oostenrijk en Italië) en het<br />

sociaal-<strong>de</strong>mocratisch verzorgingsstaatregime (<strong>de</strong> Scandinavische lan<strong>de</strong>n). Kruisbestuivingen zijn<br />

eveneens mogelijk, i.e. waarbij voor verschillen<strong>de</strong> sectoren verschillen<strong>de</strong> kenmerken <strong>van</strong> welvaartsregimes<br />

gel<strong>de</strong>n, zoals voor Ne<strong>de</strong>rland bijvoorbeeld.<br />

102 De aandacht voor het microniveau moet dan eveneens in territoriale termen verstaan wor<strong>de</strong>n en in<br />

dit verband kunnen we wijzen op het belang <strong>van</strong> <strong>de</strong> regionalisering <strong>van</strong> woonmarkten waarbinnen een<br />

woonmilieudifferentiatie optreedt (Van Nuffel, 2005; Van Nuffel & Saey, 2006).<br />

71


potentiële meerwaar<strong>de</strong>: “More attention to micro-scale comparative studies with<br />

associated primary data collection could also potentially provi<strong>de</strong> break-throughs in<br />

un<strong>de</strong>rstanding” (Oxley, 2001, p. 104). Een veelheid aan bena<strong>de</strong>ringen en methodologieën,<br />

die afgesteld zijn op het vooropgestel<strong>de</strong> doel <strong>van</strong> <strong>de</strong> studie, waardoor<br />

casestudies op een meer verantwoor<strong>de</strong> met elkaar te vergelijken vallen, zullen een<br />

beter begrip <strong>van</strong> ‘the housing field’ teweeg brengen. Zo kan bijv. een dui<strong>de</strong>lijker<br />

inzicht verkregen wor<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> impact <strong>van</strong> macro-economische veran<strong>de</strong>ringen op<br />

lokale en regionale woonmarkten. In <strong>de</strong>ze vergelijken<strong>de</strong> studies op microniveau<br />

wordt doorgaans uitgegaan <strong>van</strong> een constructivistische epistemologie en wordt een<br />

kwalitatieve methodologie gehanteerd. Lokaal discours en woongedrag <strong>van</strong><br />

individuen zijn hier hoekstenen <strong>van</strong>. Reeds enkele studies die <strong>de</strong>ze microbena<strong>de</strong>ring<br />

hanteer<strong>de</strong>n in vergelijkend on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> gaven interessante nieuwe inzichten (zie<br />

Matznetter, 2006).<br />

5.3.2.Conclusie<br />

Voorgaan<strong>de</strong> maakt dus het belang dui<strong>de</strong>lijk <strong>van</strong> een contextualisering <strong>van</strong> het<br />

‘<strong>wonen</strong>’, waarbij we <strong>de</strong> lijn <strong>van</strong> <strong>de</strong> divergentiebena<strong>de</strong>ring kunnen doortrekken <strong>naar</strong><br />

het microniveau <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>betekenis</strong> <strong>van</strong> ‘<strong>wonen</strong>’ (al dan niet in vergelijkend on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong><br />

103). De primaire focus <strong>van</strong> het woonon<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> wordt hierbij verlegd <strong>van</strong><br />

woonbeleid <strong>naar</strong> ‘<strong>wonen</strong>’ als een activiteit on<strong>de</strong>rnomen door huishou<strong>de</strong>ns en<br />

individuen. De mate <strong>van</strong> generalisering zal afhankelijk zijn <strong>van</strong> <strong>de</strong> betreffen<strong>de</strong> conceptualisering,<br />

zo kunnen we bijv. met betrekking tot <strong>de</strong> dynamische trajecten <strong>van</strong><br />

dakloosheid (cf. inleiding), ‘homeless pathways’ on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n die frequenter<br />

afgelegd wor<strong>de</strong>n en an<strong>de</strong>re ‘pathways’ in en uit dakloosheid die veel min<strong>de</strong>r vaak of<br />

zelfs maar door enkelen gevolgd wor<strong>de</strong>n 104. Expliciete theoretische ka<strong>de</strong>rs en<br />

conceptualiseringen met betrekking tot ‘<strong>wonen</strong>’ zullen dus noodzaak zijn bij een<br />

contextuele (subjectivistische) bena<strong>de</strong>ring die <strong>de</strong> <strong>betekenis</strong> <strong>van</strong> ‘<strong>wonen</strong>’ centraal stelt.<br />

Zoals reeds aangehaald zal het sociaal constructivisme hierbij een belangrijke rol<br />

spelen. De klassieke bena<strong>de</strong>ringen zullen dus verrijkt of in bepaal<strong>de</strong> mate<br />

gecombineerd wor<strong>de</strong>n <strong>van</strong>uit dit ‘middle range’ perspectief. Essentieel is dat micro-<br />

en macroniveau op elkaar betrokken wor<strong>de</strong>n, <strong>wonen</strong> constitueert immers een mesoniveau<br />

tussen enerzijds grootschalige maatschappelijke processen en an<strong>de</strong>rzijds<br />

micro-interactie op individueel niveau (Kemeny, 1992), als een kanaal om tot <strong>de</strong><br />

ontwikkeling <strong>van</strong> een ‘ontological security’ te komen door mensen te helpen om<br />

antwoor<strong>de</strong>n te vin<strong>de</strong>n op existentiële vragen in hun dagdagelijkse activiteiten<br />

(Saun<strong>de</strong>rs, 1989).<br />

5.4. Voorbij het klassieke woonon<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>: een nieuwe bena<strong>de</strong>ring<br />

5.4.1.Sociaal constructivisme in woonon<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong><br />

Een sociaal constructivistische epistemologie, waar<strong>van</strong> Berger & Luckman (1967) 105<br />

<strong>de</strong> grondleggers zijn, gaat niet uit <strong>van</strong> eenduidig en objectief vast te leggen sociale<br />

feiten, maar ziet <strong>de</strong> maatschappij en het beleid als kneedbaar en on<strong>de</strong>rhevig aan<br />

103 In <strong>de</strong>ze studie zal dit enkel toegepast wor<strong>de</strong>n op Vlaan<strong>de</strong>ren.<br />

104 Clapham (2005) haalt in dit verband <strong>de</strong> metaforen ‘small tracks’ en ‘motorways’ aan. Hij heeft dit<br />

echter veel algemener uitgewerkt en niet enkel beperkt tot dakloosheid. Zijn on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>, dat we<br />

uitermate nuttig achten in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> onze studie, komt ver<strong>de</strong>r uitgebreid aan bod.<br />

105 Berger, P. & T. Luckmann (1967), The social construction of reality, Penguin Press, Harmondsworth,<br />

geciteerd in Jacobs & Manzi (2000) en Clapham (2005)<br />

72


conflict en machtsstrijd. De beleving <strong>van</strong> een individu in <strong>de</strong>ze maatschappij is<br />

veeleer een kwestie <strong>van</strong> actieve interpretatie dan <strong>van</strong> passief materieel begrip <strong>van</strong><br />

een externe fysieke wereld. In het on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> zullen <strong>de</strong> actoren dus niet geacht<br />

wor<strong>de</strong>n <strong>van</strong> objectieve beschrijvingen te geven <strong>van</strong> bepaal<strong>de</strong> zaken en gebeurtenissen,<br />

maar beschouwd wor<strong>de</strong>n als zijn<strong>de</strong> zelf essentieel (re)producerend element<br />

<strong>van</strong> bre<strong>de</strong>re discoursen en conflicten. Taal, discours en retoriek zijn belangrijk om<br />

te begrijpen hoe we onze sociale omgeving opvatten en construeren 106. Positivisten<br />

en realisten argumenteren dat er een objectieve realiteit bestaat buiten taal en<br />

discours. Het is echter niet noodzakelijk om een materiële wereld enerzijds en<br />

sociale interactie an<strong>de</strong>rzijds als twee aparte zaken te <strong>de</strong>finiëren, sociale relaties<br />

tussen individuen zijn immers onafscheidbaar <strong>van</strong> relaties tussen individuen en<br />

hun ‘natuurlijke’ omgeving (Gergen, 1999) 107. Genoemd dualisme is onhoudbaar,<br />

want <strong>van</strong>af het moment we pogen om te beschrijven wat er rondom ons is – dus wat<br />

‘echt’ of ‘objectief’ in <strong>de</strong> realiteit waar te nemen valt – komen we in een wereld <strong>van</strong><br />

discours terecht, <strong>van</strong> traditie, <strong>van</strong> levenswijze en <strong>van</strong> een set subjectieve waar<strong>de</strong>n<br />

en gerelateer<strong>de</strong> voorkeuren (Clapham, 2005). Taal is dus geen losstaand medium<br />

om <strong>de</strong> realiteit te beschrijven. Observatie gebeurt immers steeds binnen dit<br />

taalmedium, waardoor taal dus een essentiële bondgenoot is in <strong>de</strong> productie en<br />

constructie <strong>van</strong> <strong>de</strong> realiteit (Hastings, 2000): “Whatever does exist, we can only<br />

know by way of constituting it through discourse” (Grint, 1995, p. 8) 108.<br />

Het sociaal constructivisme gaat met an<strong>de</strong>re woor<strong>de</strong>n uit <strong>van</strong> verschillen<strong>de</strong> naast<br />

elkaar bestaan<strong>de</strong> ‘realiteiten’ en biedt daarom een goe<strong>de</strong> basis voor alternatief<br />

on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> <strong>naar</strong> <strong>de</strong> <strong>betekenis</strong> <strong>van</strong> <strong>wonen</strong>, dat focust op <strong>de</strong> context en <strong>de</strong> begelei<strong>de</strong>n<strong>de</strong><br />

processen.<br />

Grote aandacht gaat hierbij uit <strong>naar</strong> ‘reflexiviteit’, waarbij <strong>de</strong> subjectiviteit, <strong>de</strong> al<br />

dan niet bewuste selectie, geï<strong>de</strong>aliseer<strong>de</strong> assumpties en vooroor<strong>de</strong>len in het on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong><br />

wor<strong>de</strong>n erkend. Hierdoor kan dus het etnocentrisch <strong>de</strong>nken in vergelijkend<br />

huisvestingson<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> of <strong>de</strong> zelfperceptie in het algemeen in <strong>de</strong> on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>spraktijk<br />

in belangrijke mate opgeheven wor<strong>de</strong>n. Het toenemen<strong>de</strong> belang <strong>van</strong> ‘reflexiviteit’<br />

heeft veel on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>ers er reeds toe aangezet expliciet te zijn over <strong>de</strong> eigen on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>spositie<br />

en -metho<strong>de</strong>s (zie bijv. Wacquant, 1989; Beck et al., 1994).<br />

Sociaal constructivistisch on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> zal niet op <strong>zoek</strong> gaan <strong>naar</strong> dé oplossing en<br />

algemeen gel<strong>de</strong>n<strong>de</strong> regels, maar veeleer trachten een zo goed mogelijke verklaring te<br />

vin<strong>de</strong>n. Vanzelfspreken<strong>de</strong> of ‘common sense’ verklaringen <strong>van</strong> <strong>de</strong> realiteit zal het<br />

veelal in vraag stellen. Als problemen ge<strong>de</strong>finieer<strong>de</strong> zaken zullen niet zomaar<br />

aangenomen wor<strong>de</strong>n als <strong>de</strong> afspiegeling <strong>van</strong> een on<strong>de</strong>rliggen<strong>de</strong> sociale realiteit,<br />

maar on<strong>de</strong>rzocht wor<strong>de</strong>n waarom ze nu net als probleem ge<strong>de</strong>finieerd wor<strong>de</strong>n en<br />

welke strategieën ontwikkeld zijn om <strong>de</strong>ze ‘problemen’ te verhelpen of te bestrij<strong>de</strong>n.<br />

Problemen op vlak <strong>van</strong> <strong>wonen</strong> wor<strong>de</strong>n dus in grote mate beschouwd als sociale<br />

constructies, als resultaat <strong>van</strong> on<strong>de</strong>rlinge belangenconflicten tussen verschillen<strong>de</strong><br />

partijen om één bepaal<strong>de</strong> omschrijving aanvaard te krijgen en dus alle an<strong>de</strong>re te<br />

106 Vooral Michel Foucault’s visie op taal en zijn focus hierbij op sociale relaties, i<strong>de</strong>ntiteit, het<br />

verwerven <strong>van</strong> kennis en uitoefenen <strong>van</strong> macht via discours en retoriek interesseren ons hier.<br />

Foucault, M. (1980), Two lectures, p. 78-108 in Gordon, C. (ed.), Power/knowledge: selected interviews<br />

and other writings 1972-1977, Harvester Wheatsheaf, Brighton, geciteerd door Jacobs & Manzi<br />

(2000).<br />

107 Gergen, K. (1999), An invitation to social construction, Sage Publications, London, geciteerd door<br />

Clapham (2005).<br />

108 Grint, K. (1995), Management: a sociological introduction, Polity Press, Cambridge, geciteerd door<br />

Jacobs & Manzi (2000).<br />

73


verwerpen 109 (Kemeny, 1992; Sahlin, 1996; Jacobs et al, 2003). Bovendien kan dit<br />

lei<strong>de</strong>n tot: “[a]… public <strong>de</strong>finition of housing problems [that] is partly in<strong>de</strong>pen<strong>de</strong>nt of<br />

what resi<strong>de</strong>nts think” (Sahlin, 1996).<br />

De essentie <strong>van</strong> een sociaal constructivistische bena<strong>de</strong>ring is dus dat <strong>de</strong> sociale<br />

wereld geconstrueerd is/wordt door individuen door interactie. Het is door <strong>de</strong>ze<br />

interactie, waarin taal een belangrijke rol speelt, dat individuen zichzelf <strong>de</strong>finiëren<br />

én <strong>de</strong> wereld rondom hen heen.<br />

Er zijn globaal gezien drie kritieken op het sociaal constructivisme vast te stellen.<br />

Met Jacobs & Manzi (2000) bespreken we hierna kort: sociaal constructivisme is<br />

relativistisch en ontkent een objectieve meerwaar<strong>de</strong> <strong>van</strong> bepaal<strong>de</strong> claims; sociaal<br />

constructivisme focust eenzijdig op ‘agency’ en laat <strong>de</strong> sociale structuren ongemoeid;<br />

sociaal constructivisme promoot een gratuite en vage vorm <strong>van</strong> aca<strong>de</strong>misch<br />

schrijven die moeilijk overdraagbaar of te versprei<strong>de</strong>n is qua inhou<strong>de</strong>lijke kennis.<br />

1. Relativisme. Sociaal constructivisme wordt bekritiseerd omwille <strong>van</strong> zijn<br />

ontkenning <strong>van</strong> enige vorm <strong>van</strong> objectiviteit, implicerend dat het onmogelijk is<br />

om verschillen<strong>de</strong> claims te or<strong>de</strong>nen ten opzichte <strong>van</strong> elkaar of <strong>de</strong> belangrijkste<br />

<strong>van</strong> twee rivaliseren<strong>de</strong> claims eruit te halen. Als alles relatief is, wiens versie <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> ‘feiten’ is dan nog het meest accuraat? Er zijn evenwel verschillen<strong>de</strong> vormen<br />

<strong>van</strong> sociaal constructivisme te on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n. Een ‘gematigd sociaal constructivisme’<br />

(Sayer, 2000) 110 zal stellen dat <strong>de</strong> realiteit een sociale constructie is<br />

terwijl het wél nog een objectieve waarheid erkent. Zo zullen i<strong>de</strong>eën en concepten<br />

sociaal geconstrueerd zijn, in tegenstelling tot sociale en ruimtelijke processen<br />

die een materieel en dus objectief bestaan hebben (zon<strong>de</strong>r <strong>de</strong> tussenkomst <strong>van</strong><br />

‘menselijke gedachte’ of ‘<strong>betekenis</strong>’). <strong>Op</strong> die manier wordt het sociaal constructivisme<br />

gered <strong>van</strong> een bestempeling als extreme i<strong>de</strong>alistische epistemologie die<br />

aanneemt dat <strong>de</strong> materiële wereld op zich ook een sociale constructie is want<br />

uitsluitend berustend op onze perceptie. Een gematig<strong>de</strong> vorm <strong>van</strong> sociaal<br />

constructivisme, die wij in <strong>de</strong>ze studie aannemen, erkent dus een realiteit die<br />

bestaat uit sociale han<strong>de</strong>lingen en gemedieerd wordt door taal, maar die evenwel<br />

niet geheel arbitrair is. In ‘ons’ gematigd sociaal constructivisme berusten<br />

sociale feiten dus niet uitsluitend op individuele perceptie, want ze vin<strong>de</strong>n steeds<br />

plaats binnen een bepaal<strong>de</strong> context <strong>van</strong> sociale instituties en overeenkomsten.<br />

“Social facts essentially involve human thought (or ‘meaning’) as a component or<br />

an aspect, which implies that human thought generates social fact by being a part<br />

of it” (Collin, 1997, p. 219) 111.<br />

2. Focus op agency. De aandacht voor subjectiviteit en voor <strong>de</strong> kneedbaarheid <strong>van</strong><br />

het beleid overdrijft het belang <strong>van</strong> <strong>de</strong> individuele wils- en beslissingskracht bij<br />

het tot stand brengen <strong>van</strong> politieke veran<strong>de</strong>ring. Het verwaarloost <strong>de</strong> materiële<br />

en praktische beperkingen, <strong>de</strong> institutionele regels en mid<strong>de</strong>len die <strong>de</strong> capaciteit<br />

<strong>van</strong> een individu beïnvloe<strong>de</strong>n om veran<strong>de</strong>ring teweeg te brengen. Het belang <strong>van</strong><br />

structurele aspecten wordt met an<strong>de</strong>re woor<strong>de</strong>n verwaarloosd. In Berger &<br />

Luckmann’s analyse 112 is ‘macht’ bijvoorbeeld geen prominente rol toebe<strong>de</strong>eld,<br />

waardoor het niet dui<strong>de</strong>lijk is waarom bepaal<strong>de</strong> sociale constructies het halen<br />

109 Zoals we reeds zagen werkten Jacobs et al (1999) dit uit voor ‘dakloosheid’, geciteerd door Clapham<br />

(2005).<br />

110 Sayer, A. (2000), Realism and social science, Sage Publications, London, geciteerd door Clapham<br />

(2005) en Somerville & Bengtsson (2002).<br />

111 Collin, F. (1997), Social reality, Routledge, London, geciteerd door Jacobs & Manzi (2000).<br />

112 Geciteerd door Jacobs & Manzi (2000)<br />

74


<strong>van</strong> an<strong>de</strong>re – lees: hun weg <strong>naar</strong> een hoger algemener (beleids)niveau halen 113.<br />

Om <strong>de</strong>ze kritiek te verhelpen, wordt veelal gebruik gemaakt <strong>van</strong> Gid<strong>de</strong>ns’<br />

structuratietheorie, die <strong>de</strong> ‘sociale praktijk’ – wat, hoe en waarom mensen<br />

dingen doen, i.e. ‘social practices’ – analyseert in zowel agency als structuralistische<br />

termen.<br />

“The basic domain of study of the social sciences, according to the theory of<br />

structuration, is neither the experience of an individual actor, nor the existence of<br />

any form of societal totality, but the social practices or<strong>de</strong>red across timespace”<br />

(Gid<strong>de</strong>ns, 1984, p. 2),<br />

De actie <strong>van</strong> een individu, zo wordt geargumenteerd, wordt ingeperkt door <strong>de</strong><br />

bre<strong>de</strong>re sociale structuren en houdt <strong>de</strong>ze tegelijkertijd ook in stand door <strong>de</strong>ze<br />

ergo te reproduceren (en kan <strong>de</strong>ze dus logischerwijs ook beïnvloe<strong>de</strong>n of veran<strong>de</strong>ren).<br />

“Social structure has always to be conceived of as a property of social systems<br />

‘carried’ in reproduced practices embed<strong>de</strong>d in time and space” (Gid<strong>de</strong>ns, 1984, p.<br />

170).<br />

Omgekeerd wordt <strong>de</strong> focus <strong>van</strong> Gid<strong>de</strong>ns op <strong>de</strong> actie <strong>van</strong> het individu verlegd<br />

<strong>naar</strong> <strong>de</strong> interactie tussen individuen door <strong>de</strong> toepassing <strong>van</strong>uit een sociaal<br />

constructivistisch perspectief, waardoor ook <strong>de</strong> notie ‘macht’ geïncorporeerd<br />

wordt. Haugaard (1992) 114 stelt dat structuren slechts gereproduceerd wor<strong>de</strong>n<br />

“wanneer een ge<strong>de</strong>el<strong>de</strong> perceptie <strong>van</strong> een regel door verschillen<strong>de</strong> actoren<br />

bevestigd wordt”. Of met an<strong>de</strong>re woor<strong>de</strong>n: reproductie <strong>van</strong> structuren gebeurt<br />

door interactie (zie ook Rakoff, 1977). Hierin past eveneens <strong>de</strong> relationele<br />

bena<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> ‘macht’ die een contextualisering <strong>van</strong> ‘macht’ beoogt, i.e. ‘macht’<br />

bestaat enkel in relatie tussen actoren en in een specifieke context en werkt dus<br />

met an<strong>de</strong>re woor<strong>de</strong>n <strong>van</strong> on<strong>de</strong>r <strong>naar</strong> boven. Een individu op zich is noch<br />

machtig, noch machteloos, aangezien ge<strong>de</strong>contextualiseer<strong>de</strong> ‘macht’ <strong>betekenis</strong>loos<br />

is (Clegg, 1989) 115.<br />

3. Intellectuele gratuïteit. On<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> gebaseerd op sociaal constructivisme wordt<br />

vaak beweerd zich bezig te hou<strong>de</strong>n met esoterische en abstracte concepten,<br />

waardoor een zekere vaagheid en gratuïteit ontstaat. Door zich bezig te hou<strong>de</strong>n<br />

met theoretisering rond <strong>wonen</strong>, neemt men afstand <strong>van</strong> <strong>de</strong> eigenlijke ‘kerntaak’<br />

<strong>van</strong> woon- of huisvestingson<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> wordt soms gesteld. Het is echter belangrijk,<br />

vermits alle on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> op zijn minst impliciete epistemologische assumpties<br />

in zich draagt, <strong>de</strong>ze dui<strong>de</strong>lijk en expliciet te stellen zodat hel<strong>de</strong>rheid kan<br />

lei<strong>de</strong>n tot een gepaste evaluatie en a<strong>de</strong>quaat begrip <strong>van</strong> <strong>de</strong> resultaten. Ver<strong>de</strong>r is<br />

huisvestingstheorie belangrijk om <strong>de</strong> i<strong>de</strong>ologische assumpties die het woon-<br />

113 In dit verband is het interessant te verwijzen <strong>naar</strong> het werk <strong>van</strong> Uitermark (2003), waarin hij <strong>de</strong><br />

totstandkoming <strong>van</strong> een ste<strong>de</strong>lijk beleid on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>t in Vlaan<strong>de</strong>ren en Ne<strong>de</strong>rland en een vergelijking<br />

maakt met <strong>de</strong> V.S. Hij maakt hierbij gebruik <strong>van</strong> twee verschillen<strong>de</strong> bena<strong>de</strong>ringen om <strong>de</strong><br />

tekortkomingen <strong>van</strong> bei<strong>de</strong> - het negeren <strong>van</strong> ofwel structuren ofwel human agency - te overbruggen,<br />

i.e. <strong>de</strong> politiek-economische en <strong>de</strong> neo-Foucauldiaanse bena<strong>de</strong>ring. ‘Macht’ conceptualiseert hij in<br />

navolging <strong>van</strong> Foucault als tot stand komend in lokale contexten en dus <strong>van</strong> on<strong>de</strong>r <strong>naar</strong> boven<br />

werkend, discours is hierbij speerpunt. Deze bena<strong>de</strong>ring laat het echter niet toe om na te gaan<br />

waarom sommige discours het tot beleidsthema schoppen en an<strong>de</strong>re niet, hiervoor hanteert Uitermark<br />

<strong>de</strong> politiek-economische bena<strong>de</strong>ring die focust op <strong>de</strong> institutionele structuren en hoe <strong>de</strong>ze <strong>de</strong> ‘gepaste’<br />

discours eruit filteren.<br />

114 Haugaard, M. (1992), Structures, restructuration and social power, Avebury, Al<strong>de</strong>rshot, geciteerd<br />

door Clapham (2005)<br />

115 Clegg, S. (1989), Frameworks of power, Sage Publications, London, geciteerd door Clapham (2005)<br />

75


on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> doordringen in een hel<strong>de</strong>r daglicht te stellen en <strong>de</strong> politieke context<br />

waarin het on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> gebeurt te bevestigen.<br />

Het laatste <strong>de</strong>cennium is meer en meer woonon<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> gebeurd dat expliciet<br />

binnen een sociaal constructivistisch (of symbolisch interactionistisch) ka<strong>de</strong>r kan<br />

gesitueerd wor<strong>de</strong>n 116. De verdienste ligt in het feit dat zij conflicten tussen <strong>de</strong><br />

verschillen<strong>de</strong> actoren op <strong>de</strong> voorgrond brengen en <strong>de</strong> rol <strong>van</strong> macht in bepaal<strong>de</strong><br />

situaties dui<strong>de</strong>lijk maken en hoe dit tot bepaal<strong>de</strong> resultaten leidt in een gegeven<br />

sociale en politieke context.<br />

Zoals reed gesteld willen wij een gematigd sociaal constructivistisch ka<strong>de</strong>r hanteren,<br />

waarin vertrokken wordt <strong>van</strong> empirisch on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> op het microniveau, terwijl hier<br />

tevens structuralistische elementen in betrokken wor<strong>de</strong>n. Bij ons is <strong>de</strong>rgelijk<br />

on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> min<strong>de</strong>r om<strong>van</strong>grijk, doch enkele belangrijke on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>en die aandacht<br />

hebben voor <strong>de</strong> <strong>betekenis</strong> <strong>van</strong> he<strong>de</strong>ndaags <strong>wonen</strong> en agency en structuralistische<br />

elementen combineren 117, kunnen on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n wor<strong>de</strong>n 118.<br />

5.4.2.De context voor een nieuwe bena<strong>de</strong>ring: een postmo<strong>de</strong>rne<br />

maatschappij<br />

Een ‘qualitative turn’, waarbij aandacht wordt besteed aan het individu, zijn keuzevrijheid<br />

en –beperkingen door <strong>de</strong> <strong>betekenis</strong> <strong>van</strong> ‘<strong>wonen</strong>’ centraal te stellen, sluit<br />

aan bij <strong>de</strong> sociale context waarin we <strong>van</strong>daag terecht gekomen zijn, i.e. een postmo<strong>de</strong>rne<br />

119 maatschappij. Een pijler hier<strong>van</strong> is <strong>de</strong> globalisering, die in belangrijke<br />

mate <strong>de</strong> manier waarop mensen leven beïnvloed heeft (zie bijv. Gid<strong>de</strong>ns, 1990;<br />

Beck, 1992; Savage et al. 2006) en dus ook hoe mensen <strong>wonen</strong> <strong>van</strong>daag.<br />

In <strong>de</strong> klassieke opvatting over globalisering, die veelal niet empirisch on<strong>de</strong>rbouwd is<br />

en dus ruimte laat voor clichés, wordt vaak zon<strong>de</strong>r meer gesteld dat overhe<strong>de</strong>n zich<br />

meer en meer terugtrekken uit <strong>de</strong> huisvestingssector en meer en meer overlaten<br />

aan <strong>de</strong> private markt. Hierbij moet evenwel opgemerkt dat een eventueel terugtre<strong>de</strong>n<br />

in belangrijke mate politieke beslissingen zijn. Overhe<strong>de</strong>n kunnen met<br />

verschillen<strong>de</strong> graad <strong>van</strong> autonomie op verschillen<strong>de</strong> manieren reageren op <strong>de</strong><br />

risico’s waarmee zij zich geconfronteerd zien in een globaliseren<strong>de</strong> wereld. Er is wel<br />

<strong>de</strong>gelijk <strong>de</strong> Washington Consensus, met een gamma aan politiek-economische richtlijnen<br />

voor privatisering, <strong>de</strong>regulering en bezuiningen op overheidsuitgaven (Hertz,<br />

2002; Klein, 2007). Maar dat overhe<strong>de</strong>n hierdoor zon<strong>de</strong>r meer hun greep verliezen<br />

op <strong>de</strong> woningmarkt is dan weer vrij algemeen en kort door <strong>de</strong> bocht 120. Ze kunnen<br />

immers hun ‘ou<strong>de</strong>’ greep aanpassen en op an<strong>de</strong>re manieren ingrijpen om resultaat<br />

116 Zie Kemeny (1984, 1988); Hastings (1996, 1998, 1999a, 1999b, 2000); Sahlin (1996); Allen (1997);<br />

Clapham (1997); Clapham et al. (2000); Franklin (1998); Franklin & Clapham (1997); Gurney (1999a,<br />

1999b); Haworth & Manzi (1999); Jacobs et al. (1999); Jacobs & Manzi (2000); Jacobs et al. (2003);<br />

Jacobs et al. (2004).<br />

117 En dus al dan niet impliciet sociaal constructivistische of symbolisch interactionistische aspecten<br />

incorporeren.<br />

118 Zie De Decker (2005a, 2005b); De Decker & Pannecoucke (2004a, 2004b); Meert et al. (2004);<br />

Meert & Bourgeois (2005a, 2005b); Reijndorp et al (1998); Reijndorp (2004); Karsten et al. (2006).<br />

119 Of volgens sommigen ‘laat-mo<strong>de</strong>rne’ maatschappij. Hiermee wordt geduid op het feit dat individualisering,<br />

waardoor mensen meer hun eigen lot in han<strong>de</strong>n kunnen nemen, eigenlijk het resultaat is<br />

<strong>van</strong> het mo<strong>de</strong>rnisme. Bauman (2000) spreekt bijvoorbeeld over ‘liquid mo<strong>de</strong>rnity’. We hou<strong>de</strong>n het in<br />

<strong>de</strong>ze paper voor <strong>de</strong> eenvoud op <strong>de</strong> courante term ‘postmo<strong>de</strong>rniteit’.<br />

120 Het is natuurlijk wel een feit dat door <strong>de</strong> privatisering <strong>van</strong> <strong>de</strong> woningmarkt <strong>de</strong> overheid moeite heeft<br />

om zijn greep hierop te hou<strong>de</strong>n, maar aan <strong>de</strong> basis <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze privatisering liggen in belangrijke mate<br />

politieke beslissingen.<br />

76


te bekomen. Dit is dus in bepaal<strong>de</strong> mate afhankelijk <strong>van</strong> hoe overhe<strong>de</strong>n zichzelf<br />

wensen te positioneren en dus welke beslissingen zij nemen. Wel sijpelen professionalisering<br />

en competitie door in alle sectoren <strong>van</strong> het dagelijkse leven en zullen<br />

die mee <strong>de</strong> manier waarop en <strong>de</strong> re<strong>de</strong>n waarom bepaal<strong>de</strong> beslissingen genomen<br />

wor<strong>de</strong>n, beïnvloe<strong>de</strong>n. Zaken als <strong>de</strong> flexibilisering <strong>van</strong> <strong>de</strong> arbeidsmarkt (en een<br />

diepere dualisering), grotere werkonzekerheid en een consequent grotere noodzakelijke<br />

geografische mobiliteit zijn wel <strong>de</strong>gelijk een feit en zullen ook hun invloed<br />

hebben in ‘the housing field’. Veran<strong>de</strong>ringen in het leven <strong>van</strong> een mens voltrekken<br />

zich wel <strong>de</strong>gelijk in sneller tempo, waardoor het gevoel ontstaat min<strong>de</strong>r controle en<br />

kennis te hebben over <strong>de</strong> zaken die het eigen leven beïnvloe<strong>de</strong>n (Gid<strong>de</strong>ns, 1990).<br />

Logischerwijs gaat dit gepaard met een perceptie <strong>van</strong> een groter risico dat men loopt<br />

in het alledaagse leven, waardoor <strong>de</strong> recente postmo<strong>de</strong>rne maatschappij ook als<br />

‘risk society’ kan geduid wor<strong>de</strong>n (Beck, 1992). Dit zijn vrij algemene stellingen die,<br />

hoewel ze plausibel aandoen en bepaal<strong>de</strong> concrete voorbeel<strong>de</strong>n voor ogen kunnen<br />

roepen, veelal niet empirisch on<strong>de</strong>rbouwd zijn. Wanneer nu on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> gedaan<br />

wordt <strong>naar</strong> <strong>de</strong> effecten <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze globaliseringten<strong>de</strong>nsen in het dagelijks leven <strong>van</strong><br />

mensen, bijv. via kwalitatief on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> aan <strong>de</strong> hand <strong>van</strong> diepte-interviews, komt een<br />

veel genuanceer<strong>de</strong>r beeld <strong>naar</strong> voren. Zoals bijv. uit <strong>de</strong> studie <strong>van</strong> Savage et al.<br />

(2006) in verschillen<strong>de</strong> <strong>de</strong>len <strong>van</strong> Manchester <strong>naar</strong> gevoelens <strong>van</strong> ‘belonging’ en wat<br />

dit betekent m.b.t. ‘<strong>wonen</strong>’ in een globaliseren<strong>de</strong> wereld. Hierin wordt het beeld <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> kosmopolitische wereldburger in een totaliseren<strong>de</strong> globale leefomgeving,<br />

bijgesteld door een belangrijke, zo niet nog steeds belangrijkere, lokale of regionale<br />

component <strong>van</strong> het dagelijkse leven. Een globale leefomgeving slaat hier dan nog op<br />

het feit dat technologische vooruitgang, bijv. internet en an<strong>de</strong>re telecommunicatie,<br />

het toelaat om met verschillen<strong>de</strong> <strong>de</strong>len <strong>van</strong> <strong>de</strong> wereld in contact te staan en <strong>van</strong><br />

hieruit impressies en invloe<strong>de</strong>n te on<strong>de</strong>rvin<strong>de</strong>n, die evenwel neerslaan in een<br />

typische ‘levensechte’ lokale/regionale context waarin <strong>de</strong> ‘gewone’ burger ingebed is.<br />

Wat hierboven kort uiteengezet is, zijn <strong>de</strong> zogenaam<strong>de</strong> ‘strong’ en ‘weak globalisation<br />

thesis’ (Doling et al., 2003). Zoals dui<strong>de</strong>lijk werd, ontkennen bei<strong>de</strong> thesissen<br />

niet het bestaan <strong>van</strong> globaliseringprocessen en hun invloed op overheidsbeslissingen,<br />

maar is in het eerste geval wel sprake <strong>van</strong> een ‘absolute’ interpretatie<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong>ze invloed, terwijl dit in het twee<strong>de</strong> geval een ‘relatieve’ interpretatie is. We<br />

kunnen <strong>de</strong>ze interpretaties respectievelijk koppelen aan <strong>de</strong> ‘universalistische’<br />

bena<strong>de</strong>ring - en het unilineair ontwikkelings<strong>de</strong>nken - enerzijds en <strong>de</strong> ‘divergentiebena<strong>de</strong>ring’<br />

an<strong>de</strong>rzijds uit het vergelijkend huisvestingson<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> (cf. supra). De<br />

‘weak globalisation thesis’ heeft oog voor lokale institutionele padafhankelijkheid en<br />

agency en sluit dus aan bij ons vertoog in <strong>de</strong>ze tekst en het type on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> dat wij<br />

wensen te doen. Men moet er zich dus <strong>van</strong> bewust zijn dat ‘globalisering’ niet het<br />

primaat heeft als het op verklaring <strong>van</strong> fenomenen, <strong>de</strong> gebruikelijke gang <strong>van</strong> zaken<br />

in het he<strong>de</strong>ndaagse leven of bepaal<strong>de</strong> wendingen in het beleid aankomt, er is hier in<br />

belangrijke mate ook een heel discours met clichés en algemene veron<strong>de</strong>rstellingen<br />

rond opgebouwd.<br />

Niettemin zijn <strong>de</strong> algemene trends indicatief en dus gepast om een he<strong>de</strong>ndaagse<br />

sociale context te schetsen die het vertrekpunt vormt voor ver<strong>de</strong>r on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>. De<br />

teloorgang <strong>van</strong> traditionele instituties zoals familie en kerk, een aftakeling <strong>van</strong> het<br />

gemeenschapsleven, een verzwakking <strong>van</strong> het belang <strong>van</strong> <strong>de</strong> traditionele klassen,<br />

een sterke stijging <strong>van</strong> het aantal eenpersoonshuishou<strong>de</strong>ns en een toenemen<strong>de</strong><br />

vergrijzing zorgen ervoor dat het individu meer dan ooit in staat om eigen keuzes te<br />

maken en een eigen i<strong>de</strong>ntiteit op te bouwen. Het is hier dat het concept ‘leefstijl’ als<br />

i<strong>de</strong>ntiteitsverschaffer op <strong>de</strong> voorgrond komt en zijn belang voor ‘<strong>wonen</strong>’ dui<strong>de</strong>lijk<br />

maakt, waarbij ‘<strong>wonen</strong>’ eer<strong>de</strong>r een mid<strong>de</strong>l wordt in plaats <strong>van</strong> een doel op zich<br />

(Clapham, 2005). Het verhoog<strong>de</strong> risico zorgt er echter voor dat niet ie<strong>de</strong>reen <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong><br />

77


leefstijlkeuzes kan maken, zo zal een zwakke positie op <strong>de</strong> arbeidsmarkt niet alleen<br />

een zwakke positie m.b.t. inkomen inhou<strong>de</strong>n, maar ook an<strong>de</strong>re opties om een<br />

gewenste leefstijl te construeren.<br />

Om Savage et al (2006) aan te halen, gaat dit alles gepaard met een an<strong>de</strong>re<br />

perceptie <strong>van</strong> ergens thuishoren, <strong>van</strong> ergens ‘geaffilieerd’ zijn. Ze omschrijven het<br />

als volgt: “Belonging should be seen neither in existential term… nor as discursively<br />

constructed, but as a socially constructed, embed<strong>de</strong>d process in which people<br />

reflexively judge the suitability of a given site as appropriate given their social<br />

trajectory and their position in other fields” (Savage et al., 2006, p. 12). De woning en<br />

<strong>de</strong> woonomgeving eisen hierbij een centrale plaats op, zij het op een paradoxale<br />

manier, i.e. enerzijds als een toenemen<strong>de</strong> plaats <strong>van</strong> stabiliteit en constantheid in<br />

een veran<strong>de</strong>rlijke turbulente ‘globale’ leefomgeving, an<strong>de</strong>rzijds als on<strong>de</strong>rhevig aan<br />

een toenemen<strong>de</strong> temporele instabiliteit wegens voorwerp <strong>van</strong> reflexiviteit (i.e.<br />

waarbij mensen in toenemen<strong>de</strong> mate <strong>de</strong> woning en <strong>de</strong> woonomgeving toetsen op<br />

hun mogelijkheid om te fungeren als een ‘passen<strong>de</strong> thuis’). In een sterk<br />

veran<strong>de</strong>rlijke globale omgeving zal <strong>de</strong> plaats in <strong>de</strong> fysieke (resi<strong>de</strong>ntiële) ruimte in<br />

belang stijgen bij het genereren <strong>van</strong> een zekere ‘sociale distinctie’ (Savage et al,<br />

2006). ‘The housing field’ of <strong>de</strong> resi<strong>de</strong>ntiële ruimte zal met an<strong>de</strong>re woor<strong>de</strong>n een<br />

‘sleutelveld’ wor<strong>de</strong>n om <strong>de</strong> eigen i<strong>de</strong>ntiteit en sociale positie te <strong>de</strong>finiëren en dus ook<br />

om toegang te genereren tot an<strong>de</strong>re domeinen 121 zoals opleiding, tewerkstelling en<br />

culturele domeinen. Savage et al. (2006) conclu<strong>de</strong>ren dat zij heil zien in het<br />

on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>en <strong>van</strong> <strong>de</strong> totstandkoming <strong>van</strong> sociale i<strong>de</strong>ntiteiten in relatie tot resi<strong>de</strong>ntiële<br />

locatie, eer<strong>de</strong>r dan traditiegewijze tot tewerkstelling.<br />

5.4.3.Een nieuwe conceptualisering: ‘housing pathways’<br />

De toepassing <strong>van</strong> <strong>de</strong> structuratietheorie <strong>van</strong> Gid<strong>de</strong>ns (1984) - die eigenlijk voortbouwt<br />

op <strong>de</strong> ‘time (space) geography’ <strong>van</strong> Torsten Hägerstrand (Pred, 1981) - in het<br />

on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> rond ‘<strong>wonen</strong>’, vindt zijn motief in het benadrukken <strong>van</strong> <strong>de</strong> aspecten ‘tijd’<br />

en ‘ruimte’. Hierdoor wordt <strong>de</strong> aandacht gevestigd op <strong>de</strong> sociale praktijk <strong>van</strong> verschillen<strong>de</strong><br />

huishou<strong>de</strong>ns bij het afleggen <strong>van</strong> een zeker traject doorheen ‘the housing<br />

field’ - of meer concreet op <strong>de</strong> woonmarkt – geduren<strong>de</strong> hun leven 122 en dus op <strong>de</strong><br />

eigenlijke plaats waar <strong>de</strong>ze sociale praktijk m.b.t. ‘<strong>wonen</strong>’ plaatsvindt, i.e. <strong>de</strong> woning<br />

en <strong>de</strong> onmid<strong>de</strong>llijke woonomgeving of buurt.<br />

Zoals we hierboven zagen, hebben we een soli<strong>de</strong> (theoretische) basis door in een<br />

gematigd sociaal constructivistisch perspectief <strong>de</strong> i<strong>de</strong>eën <strong>van</strong> ‘relationele macht’ en<br />

‘structuratie’ op te nemen om een nieuw type woonon<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> te beoefenen 123. Doch,<br />

tot nog toe bleef dit alles vrij abstract, er is met an<strong>de</strong>re woor<strong>de</strong>n een concept nodig<br />

dat pregnant vat wat voorheen is uiteengezet en dus <strong>de</strong> kloof dicht tussen algemene<br />

theorie en <strong>de</strong> toepassing er<strong>van</strong> in <strong>de</strong> praktijk. Dit concept is <strong>de</strong> ‘housing pathway’<br />

(Clapham, 2005). Het gaat uit <strong>van</strong> <strong>de</strong> huidige context waarin <strong>de</strong> nadruk ligt op <strong>de</strong><br />

mogelijkheid om door individuele keuzes het eigen leven vorm te geven waardoor<br />

een differentiatie <strong>van</strong> leefstijlen tot stand komt. Clapham (2005) <strong>de</strong>finieert een<br />

‘housing pathway’ als volgt: “Patterns of interaction (practices) concerning house and<br />

home, over time and space. (…)The housing pathway of a household is the continually<br />

changing set of relationships and interactions that it experiences over time in its<br />

121 Of ‘fields’ in <strong>de</strong> zin <strong>van</strong> Bourdieu.<br />

122 Hier kan <strong>de</strong> link gelegd wor<strong>de</strong>n met <strong>de</strong> levensweg die huishou<strong>de</strong>ns afleggen en zich afspeelt op vele<br />

an<strong>de</strong>re domeinen dan ‘the housing field’, maar hier een directe relatie mee on<strong>de</strong>rhoudt.<br />

123 Naar analogie met <strong>de</strong> re<strong>de</strong>nering <strong>van</strong> Clapham (2005).<br />

78


consumption of housing. These may take place in a number of locales such as the<br />

house, the neighbourhood or the office of a landlord or estate agent” (Clapham, 2005,<br />

p. 27)<br />

Dit ‘housing pathway’ concept is een analyseka<strong>de</strong>r; het is geen theorie, noch een<br />

methodologie. Doch bij operationalisering in <strong>de</strong> on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>spraktijk (of via een<br />

zuivere analytische re<strong>de</strong>nering) kan het concept aanleiding geven tot theorievorming<br />

rond ‘<strong>wonen</strong>’. Clapham (2005) blijft hierover echter aan <strong>de</strong> oppervlakte: een<br />

ontmanteling <strong>van</strong> het concept in zijn samenstellen<strong>de</strong> <strong>de</strong>len, een effectieve<br />

operationalisering, <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> mogelijkhe<strong>de</strong>n die zich hierbij voordoen en <strong>de</strong><br />

ontwikkeling <strong>van</strong> een methodologie blijven uit 124.<br />

Het ‘housing pathways’ concept zien we voortbouwen of zelfs dicht aanleunen bij<br />

twee an<strong>de</strong>re concepten die hun oorsprong vin<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> sociologische notie <strong>van</strong><br />

‘career’ of ‘carrière’, i.e. <strong>de</strong> ‘housing career’ die geconceptualiseerd is <strong>van</strong>uit <strong>de</strong> ‘life<br />

course approach’ en <strong>de</strong> ‘moral career’ <strong>van</strong>uit wat we kunnen noemen <strong>de</strong> ‘sociobiographic<br />

approach’.<br />

5.4.3.1. De ‘life course approach’ en <strong>de</strong> ‘housing career’<br />

De ‘life course approach’ focust op <strong>de</strong> manier hoe een individu evolueert doorheen<br />

verschillen<strong>de</strong> fases <strong>van</strong> ‘carrières’ in het leven, meer bepaald op <strong>de</strong> combinatie of<br />

opeenvolging <strong>van</strong> een aantal verschillen<strong>de</strong> gebeurtenissen en hoe <strong>de</strong>ze <strong>de</strong> ver<strong>de</strong>re<br />

evolutie <strong>van</strong> het leven en <strong>de</strong> keuzes die hierin gemaakt wor<strong>de</strong>n beïnvloe<strong>de</strong>n (Clark &<br />

Dieleman, 1996; Mul<strong>de</strong>r, 1993) 125. Centraal hierbij is <strong>de</strong> vraag hoe <strong>de</strong> wooncarrière<br />

(‘housing career’) verbon<strong>de</strong>n is met <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re carrières in het familieleven of op <strong>de</strong><br />

arbeidsmarkt (Clark et al, 2003). De ‘life course approach’ incorporeert dus <strong>de</strong><br />

longitudinale notie <strong>van</strong> een zeker ‘traject’ dat een huishou<strong>de</strong>n/ individu aflegt aan<br />

<strong>de</strong> hand <strong>van</strong> gebeurtenissen op vlak <strong>van</strong> huishou<strong>de</strong>nsamenstelling, opleiding,<br />

tewerkstelling, pensionering e.d. en hoe dit concreet het woongedrag en <strong>de</strong> woonkeuzes<br />

die gemaakt wor<strong>de</strong>n, beïnvloedt. Een ‘housing career’ is dus: “The sequence<br />

of dwellings that a household occupies during its history” (Pickles & Davies, 1991, p.<br />

466).<br />

Deze <strong>de</strong>finitie houdt dus niet in dat hier per se een stijging op <strong>de</strong> woningmarkt mee<br />

samengaat, in <strong>de</strong> zin dat een ‘housing career’ steeds een toename in kwaliteit, of in<br />

grootte, of <strong>van</strong> huur <strong>naar</strong> eigendom impliceert. Wel gaat het dus steeds om aspecten<br />

<strong>van</strong> resi<strong>de</strong>ntiële mobiliteit. De algemene teneur is evenwel dat dit in het gros <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

gevallen zo is, i.e. dat een stijging op <strong>de</strong> woningmarkt kan vastgesteld wor<strong>de</strong>n, dit is<br />

meermaals bewezen in grootschalig on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> (Clark et al, 2003). Verschillen<strong>de</strong><br />

on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>ers maakten reeds gebruik <strong>van</strong> het ‘housing career concept’ en <strong>de</strong> ‘life<br />

course approach’ om motieven voor verhuisbewegingen te on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>en (Clark &<br />

Dieleman, 1996, 2003, 2006; Özüekren & Van Kempen 2002; Heylen, 2007).<br />

Het gros <strong>van</strong> het ‘housing career’ on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> heeft steeds vooral gefocust op<br />

relationele aspecten <strong>van</strong> timing tussen <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> ‘carrières’, i.e. op hoe bepaal<strong>de</strong><br />

gebeurtenissen in an<strong>de</strong>re carrières een verhuisbeweging of een veran<strong>de</strong>ring<br />

124 Een belangrijke eerste stap hierbij zal <strong>de</strong> analyse zijn <strong>van</strong> studies die dit concept reeds hanteer<strong>de</strong>n<br />

en hiermee <strong>de</strong> vergelijking maken met <strong>de</strong> eigen on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>svraag – en doelstellingen. In <strong>de</strong><br />

internationale on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>swereld rond ‘housing’ wordt vooralsnog vol spanning afgewacht op <strong>de</strong> eerste<br />

resultaten <strong>van</strong> toegepast on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>.<br />

125 Geciteerd door Meesters (2006).<br />

79


<strong>van</strong> een woonkeuze initiëren (Clark et al, 2003). Zo zal <strong>de</strong> geboorte <strong>van</strong> het eerste<br />

kind of <strong>de</strong> komst <strong>van</strong> een twee<strong>de</strong> kostwinner in het huishou<strong>de</strong>n, die een significante<br />

inkomensstijging teweegbrengt, vaak samengaan met <strong>de</strong> overgang <strong>van</strong> huren <strong>naar</strong><br />

kopen (Clark et al, 1994; Deurloo et al, 1994). An<strong>de</strong>re on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>en die het ‘housing<br />

career’ concept hanteer<strong>de</strong>n, probeer<strong>de</strong>n een zicht te krijgen op een zo lang mogelijke<br />

opeenvolging <strong>van</strong> verschillen<strong>de</strong> woonstadia <strong>van</strong> huishou<strong>de</strong>ns in termen <strong>van</strong><br />

occupatie, kwaliteit en prijs terwijl ze parallelle carrières maakten op vlak <strong>van</strong><br />

familie en werk, in plaats <strong>van</strong> te focussen op timing en dus slechts een klein aantal<br />

verhuisbewegingen in acht te nemen (Clark et al, 2003; zie ook bijv. Myers, 1999;<br />

Feijten & Mul<strong>de</strong>r, 2002). In recenter on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> wordt ook gefocust op <strong>de</strong><br />

woonomgeving, op <strong>de</strong> kwaliteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> buurt waarin <strong>de</strong> woning gelegen is. Hierbij<br />

wordt vastgesteld dat sommige huishou<strong>de</strong>ns bij verhuis niet stijgen op <strong>de</strong><br />

woningmarkt, maar wel in termen <strong>van</strong> buurtkwaliteit. Verschillen<strong>de</strong> afwegingsmechanismen<br />

tussen woning- en buurtkwaliteit wor<strong>de</strong>n vastgesteld, waaruit het<br />

belang <strong>van</strong> <strong>de</strong> woonomgeving blijkt, onafhankelijk <strong>van</strong> <strong>de</strong> woning. Hierdoor wordt<br />

het nuttig om een ‘housing career’ op te <strong>de</strong>len in een ‘dwelling career’ en ‘neighbourhood<br />

career’ (Clark et al, 2006).<br />

Hoewel uit dit (kwantitatief) on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> belangrijke lessen kunnen getrokken<br />

wor<strong>de</strong>n, focust dit dus enkel objectief op zaken als prijs, occupatie, kwaliteit <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

woning en buurt. Kwaliteit is hierbij steeds objectief ge<strong>de</strong>finieerd en <strong>de</strong> prijs op <strong>de</strong><br />

woningmarkt zal vaak als indicator gebruikt wor<strong>de</strong>n. Ook wordt steeds gedacht over<br />

<strong>de</strong> consumptie <strong>van</strong> <strong>de</strong> woning in termen <strong>van</strong> resi<strong>de</strong>ntiële mobiliteit en vaak wordt<br />

hierbij een universele set <strong>van</strong> voorkeuren en een zuiver rationele manier <strong>van</strong><br />

han<strong>de</strong>len aangenomen (Clapham, 2005). Discoursen rond <strong>wonen</strong>, <strong>de</strong> sociale<br />

<strong>betekenis</strong> <strong>van</strong> <strong>wonen</strong>, <strong>de</strong> interactie tussen verschillen<strong>de</strong> actoren, het dagelijks<br />

activiteitenpatroon waarin bijv. vrije tijd meer en meer een prominente rol speelt en<br />

concepten als ‘i<strong>de</strong>ntiteit’ en ‘leefstijl’ wor<strong>de</strong>n hierbij over het hoofd gezien. Er wordt<br />

met an<strong>de</strong>re woor<strong>de</strong>n te weinig ruimte gelaten voor differentiatie en te veel gedacht in<br />

stereotypen. Niettemin is dit vaak grootschalig kwantitatief on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> dat in<br />

belangrijke mate richtinggevend is voor ver<strong>de</strong>r kwalitatief on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> en ruimere<br />

trends kan aandui<strong>de</strong>n 126.<br />

5.4.3.2. De ‘socio-biographic approach’ en <strong>de</strong> ‘moral career’<br />

Voeling krijgen met wat <strong>de</strong> mensen <strong>de</strong>nken en doen, met hoe zij reageren op<br />

bepaal<strong>de</strong> situaties en waarom zij dit zo doen, kan enkel door op het terrein zelf<br />

on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> te doen (i.e. door veldwerk). De ‘civil society’ kan effectief bestu<strong>de</strong>erd wor<strong>de</strong>n<br />

op <strong>de</strong> schaal <strong>van</strong> <strong>de</strong> woning (zoals bijv. door Saun<strong>de</strong>rs, 1989). We volgen hierbij<br />

Dickens (1990) die stelt dat: “A sociology of civil society [that can be studied on the<br />

scale of the home…] needs to take far more seriously people’s own un<strong>de</strong>rstandings<br />

and self-conceptions” (Dickens, 1990, p. 118).<br />

Dickens (1990) heeft het hierbij over <strong>de</strong> ‘expressive or<strong>de</strong>r of the home’, waarmee hij<br />

bedoelt dat <strong>de</strong> woning en <strong>de</strong> woonlocatie een consumptieartikel is dat reële en verschillen<strong>de</strong><br />

opties inhoudt voor verschillen<strong>de</strong> mensen <strong>naar</strong>gelang <strong>de</strong> wijze waarop zij<br />

wensen te leven. De keuze tussen die opties wordt gemaakt op basis <strong>van</strong> een zeker<br />

zelfbeeld, i.e. hoe iemand zichzelf ziet én wenst gezien te wor<strong>de</strong>n door an<strong>de</strong>ren.<br />

126 Dit duidt tevens op het belang <strong>van</strong> combinatie <strong>van</strong> kwantitatieve en kwalitatieve methodologieën en<br />

dus op dieper inzicht in <strong>de</strong> ‘housing career’ via het ‘housing pathway’ concept.<br />

80


Ver<strong>de</strong>r stelt Dickens (1990) dat ‘housing career’-studies individuen en huishou<strong>de</strong>ns<br />

te veel behan<strong>de</strong>len als ‘people to whom things happen’. ‘Housing careers’, stelt hij,<br />

zijn in<strong>de</strong>rdaad voor een groot <strong>de</strong>el beïnvloed en mee vormgegeven door (woning)<br />

marktprocessen en overhe<strong>de</strong>n, maar terzelf<strong>de</strong>r tijd zijn <strong>de</strong> uitein<strong>de</strong>lijke locatie en <strong>de</strong><br />

woning in grote mate afhankelijk <strong>van</strong> het individu/huishou<strong>de</strong>n zelf. Dickens<br />

spreekt in dit verband over een ‘moral housing career’, die overigens voortbouwt op<br />

het ‘moral career’ concept <strong>van</strong> Goffman (1959) 127. Een ‘moral career’ is, kort gesteld,<br />

<strong>de</strong> opeenvolging <strong>van</strong> veran<strong>de</strong>ringen die zich voordoen in iemands i<strong>de</strong>ntiteit of ‘selfconcept’<br />

als resultaat <strong>van</strong> een afgeleg<strong>de</strong> levensweg doorheen verschillen<strong>de</strong> sociale<br />

posities, rollen en leefstijlen. On<strong>de</strong>rliggen<strong>de</strong> ratio is dat iemands zelfbeeld of ‘selfconcept’<br />

gestalte krijgt door interactie met an<strong>de</strong>ren in tal <strong>van</strong> sociaal gestructureer<strong>de</strong><br />

situaties. Goffman 128 bespreekt bijvoorbeeld <strong>de</strong> reacties <strong>van</strong> inwoners <strong>van</strong><br />

twee gestigmatiseer<strong>de</strong> buurten en vat <strong>de</strong>ze samen in vier ‘moral careers’: <strong>de</strong><br />

‘unawares’, <strong>de</strong> ‘failures’, <strong>de</strong> ‘achievers’ en <strong>de</strong> ‘activists’. Het socio-biografisch<br />

on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>, dat niet enkel <strong>de</strong> biografie <strong>van</strong> <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> individuen on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>t,<br />

maar hierin ook focust op <strong>de</strong> sociale netwerken met an<strong>de</strong>ren, wordt hierbij<br />

toegepast. De bekomen types ‘moral careers’ hebben veel weg <strong>van</strong> <strong>de</strong> leefstijlcategorieën<br />

die vaak bekomen wor<strong>de</strong>n uit het klassieke cross-sectionele leefstijlon<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>,<br />

alleen zijn ze hier het resultaat <strong>van</strong> longitudinaal on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> en<br />

ontbreekt een expliciete link met ‘<strong>wonen</strong>’ of ‘the housing field’.<br />

Passen we dit subjectivistisch concept nu ver<strong>de</strong>r concreet toe <strong>van</strong>uit een ‘life course’<br />

bena<strong>de</strong>ring en combineren we dit dus met <strong>de</strong> ‘housing career’, dan komen we tot<br />

wat Dickens (1990) een ‘moral housing career’ noemt. Hij stelt hierover dat <strong>de</strong>ze<br />

zoals een ‘housing career’ gevormd wordt door woningmarktprocessen, projectontwikkelaars,<br />

banken ed., maar dat <strong>de</strong>ze ook het resultaat is <strong>van</strong> <strong>de</strong> individuen en<br />

huishou<strong>de</strong>ns zelf die ‘status’, ‘respect’ en ‘veiligheid’ <strong>zoek</strong>en. Hoewel Dickens hierbij<br />

nog indirect elementen <strong>van</strong> sociale distinctie en cultureel kapitaal aanhaalt, alsook<br />

indirect Maslowiaans stelt dat pas wanneer emotionele veiligheid en economische<br />

stabiliteit bereikt zijn <strong>de</strong> zelfexpressie, respect en zelfontplooiing aan <strong>de</strong> beurt zijn,<br />

blijft hij hierover ver<strong>de</strong>r aan <strong>de</strong> oppervlakte. Een concrete uitwerking ontbreekt, <strong>de</strong><br />

koppeling met an<strong>de</strong>re literatuur is afwezig en aspecten als ‘leefstijl’ of ‘social<br />

meaning’ zijn niet opgenomen.<br />

De ‘moral housing career’ leunt het dichtst aan bij <strong>de</strong> ‘housing pathway’, we zou<strong>de</strong>n<br />

zelfs kunnen stellen dat een ‘housing pathway’ eigenlijk een expliciete postmo<strong>de</strong>rne<br />

‘moral housing career’ is. Hierna wor<strong>de</strong>n voorgaan<strong>de</strong> concepten voorgesteld in een<br />

relationeel schema (fig. 4).<br />

127 Zie ook Goffman (1959).<br />

128 Goffman, E. (1963), Stigma, Prentice-Hall, Englewood Cliffs, NY, geciteerd door Krase (1982).<br />

81


Fig. 4. Relationeel schema belangrijke concepten in woonon<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong><br />

Dwelling<br />

career<br />

Lifecourse approach :<br />

housing career<br />

5.4.4.Conclusie<br />

Moral housing career<br />

+<br />

neighbourhood<br />

career<br />

Socio-biographic<br />

approach : moral career<br />

(Social)<br />

meaning of<br />

home<br />

Pathways approach :<br />

housing pathways<br />

Leefstijl &<br />

i<strong>de</strong>ntiteit<br />

Clapham (2005) schetste <strong>de</strong> contouren <strong>van</strong> een concept om aan een nieuw type<br />

woonon<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> te doen. Het kon op een grote appreciatie rekenen in <strong>de</strong> wetenschappelijke<br />

wereld en werd als veelbelovend bestempeld. Doch enkele kritieken –<br />

evenwel steeds eigen aan een exploratieve uiteenzetting – zijn wel op hun plaats.<br />

Vooreerst waren er op een eer<strong>de</strong>re versie drie grote kritieken (zie Bengtsson, 2002;<br />

Börgerard, 2002; Dieleman, 2002; Jacobs, 2002; King, 2002; Somerville, 2002):<br />

1. <strong>de</strong> focus op het huishou<strong>de</strong>n, ten koste <strong>van</strong> het individu, was onterecht, een<br />

‘housing pathway’ is immers evenzeer een individuele aangelegenheid (zoals<br />

reeds bleek);<br />

2. <strong>de</strong> rol <strong>van</strong> <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> mid<strong>de</strong>len <strong>van</strong> het huishou<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> ‘household resources’,<br />

is ondui<strong>de</strong>lijk of afwezig. Naast economische mid<strong>de</strong>len, zijn dit ook<br />

cognitieve en sociale mid<strong>de</strong>len; <strong>naar</strong> analogie met economisch, cultureel, sociaal<br />

en symbolisch kapitaal <strong>van</strong> Bourdieu. Dit zal bovendien <strong>van</strong> belang zijn voor <strong>de</strong><br />

operationalisering <strong>van</strong> elementen <strong>van</strong> <strong>de</strong> ‘housing pathway’;<br />

3. <strong>de</strong> sociaal constructivistische basis die niet dui<strong>de</strong>lijk uitgewerkt is, in <strong>de</strong> zin dat<br />

er steeds een mate <strong>van</strong> objectieve realiteit zal blijven bestaan<br />

Deze kritieken wer<strong>de</strong>n door Clapham (2005) in een latere publicatie behan<strong>de</strong>ld en<br />

hebben tot een herwerking <strong>van</strong> enkele standpunten geleid. Zo is er nu sprake <strong>van</strong><br />

een ge<strong>de</strong>el<strong>de</strong> focus op huishou<strong>de</strong>n en individu, i.e. zowel <strong>de</strong> pathway <strong>van</strong> het<br />

individu als <strong>van</strong> het huishou<strong>de</strong>n is belangrijk, in die zin dat <strong>de</strong> focus op het<br />

huishou<strong>de</strong>n als eenheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> analyse blijft, maar tevens aandacht gaat <strong>naar</strong> <strong>de</strong><br />

intrahuishou<strong>de</strong>lijke relaties en beslissingsmechanismen. Hoe Clapham (2005) <strong>de</strong><br />

<strong>de</strong>r<strong>de</strong> kritiek i.v.m. <strong>de</strong> sociaal constructivistische basis incorporeer<strong>de</strong>, kwam reeds<br />

82


eer<strong>de</strong>r <strong>naar</strong> voren in <strong>de</strong>ze paper, i.e. een ‘gematig<strong>de</strong>’ sociaal constructivistische<br />

basis. De twee<strong>de</strong> kritiek blijft vrijwel onbesproken, er wordt enkel op economische<br />

mid<strong>de</strong>len ingezoomd.<br />

Een an<strong>de</strong>re belangrijke kritiek is het feit dat ‘leefstijl’ en ‘i<strong>de</strong>ntiteit’ als twee<br />

belangrijke concepten aangehaald wor<strong>de</strong>n voor <strong>de</strong> ‘housing pathway’, maar een<br />

bespreking <strong>van</strong> bijv. <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> bena<strong>de</strong>ringen <strong>van</strong> ‘leefstijl’, het belang er<strong>van</strong><br />

voor on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> rond ‘<strong>wonen</strong>’ en een operationalisering aan <strong>de</strong> hand <strong>van</strong> belangrijke<br />

elementen, ontbreekt nagenoeg totaal. Alsook, zoals reeds eer<strong>de</strong>r vermeld, een<br />

dui<strong>de</strong>lijke conceptualisering <strong>van</strong> <strong>de</strong> ‘housing pathway’ waarbij samenvattend <strong>de</strong><br />

samenstellen<strong>de</strong> <strong>de</strong>len en hun on<strong>de</strong>rlinge relatie dui<strong>de</strong>lijk wor<strong>de</strong>n gesteld en hoe zich<br />

dit methodologisch vertaald, zou een hele stap vooruit zijn. Buiten een aantal<br />

studies die Clapham aanhaalt die het ‘pathways’ concept gebruiken – die overigens<br />

niet echt representatief zijn voor hetgeen Clapham beoogt - blijft alles met an<strong>de</strong>re<br />

woor<strong>de</strong>n nogal op een abstract niveau hangen. De link <strong>naar</strong> <strong>de</strong> praktijk, een<br />

methodologische uitwerking en een operationele concretisering is dus een minstens<br />

even om<strong>van</strong>grijke taak, <strong>van</strong> primordiaal belang voor ver<strong>de</strong>r – en dus voor ons –<br />

on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>.<br />

83


DEEL V.<br />

ALGEMENE CONCLUSIE<br />

84


6. WAT NEMEN WE MEE?<br />

De doelstelling <strong>van</strong> dit rapport was een overzicht te geven <strong>van</strong> het on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> rond<br />

‘<strong>wonen</strong>’ en huisvesting. Het betreft een literatuurstudie waarin zowel expliciete als<br />

impliciete theoretische aspecten geanalyseerd wor<strong>de</strong>n, alsook <strong>de</strong> gehanteer<strong>de</strong><br />

concepten in het (klassiek) woonon<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>. Vanuit een kritische reflectie was het <strong>de</strong><br />

bedoeling hier<strong>van</strong> een evaluatie te maken en tevens een eerste aanzet te geven tot<br />

een nieuwe bena<strong>de</strong>ring die <strong>de</strong> resultaten verkregen in dit klassiek kwantitatief<br />

on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> kan verklaren <strong>van</strong>uit <strong>de</strong> beweegre<strong>de</strong>nen <strong>van</strong> <strong>de</strong> woonconsument en die<br />

daarnaast ook nieuwe concepten voor het kwantitatieve on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> kan ontwikkelen.<br />

De literatuurstudie werd opgebouwd aan <strong>de</strong> hand <strong>van</strong> drie centrale inhou<strong>de</strong>lijke<br />

<strong>de</strong>len. Uit elk <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze <strong>de</strong>len kunnen we een aantal conclusies trekken en zaken<br />

meenemen <strong>naar</strong> een ver<strong>de</strong>re uitwerking <strong>van</strong> <strong>de</strong> methodologie.<br />

Uit Deel II kunnen we een aantal conclusies trekken die aangeven waarom een<br />

kwalitatieve bena<strong>de</strong>ring belangrijk is en wat <strong>de</strong> richting is dat het on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> moet<br />

uitgaan.<br />

Het overzicht <strong>van</strong> <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> visies op woonbehoeften leert ons dat er nood is<br />

aan een dui<strong>de</strong>lijk on<strong>de</strong>rscheid tussen woonbehoeften en woonwensen en dat er<br />

aandacht moet besteed wor<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong> relatie tussen behoeften en woonwensen.<br />

Woonwensen kunnen niet louter beschouwd wor<strong>de</strong>n als een afspiegeling <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

heersen<strong>de</strong> maatschappelijke normen, noch kan simpelweg gesteld wor<strong>de</strong>n dat ze<br />

een afspiegeling zijn <strong>van</strong> een zelfgekozen leefstijl. Woonwensen zijn ook in<br />

belangrijke mate verbon<strong>de</strong>n met menselijke basisbehoeften. Deze behoeften kunnen<br />

we beschouwen als <strong>de</strong> interne drijfveren <strong>van</strong> het menselijke han<strong>de</strong>len. Of <strong>de</strong>ze<br />

behoeften bevredigd wor<strong>de</strong>n en op welke manier ze bevredigd wor<strong>de</strong>n hangt in<br />

belangrijke mate af <strong>van</strong> <strong>de</strong> maatschappelijke organisatie. Zo zal <strong>de</strong> aard <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

woonbehoeften in belangrijke mate ook bepaald wor<strong>de</strong>n door bijvoorbeeld <strong>de</strong><br />

behoeftebevrediging in <strong>de</strong> sfeer <strong>van</strong> het werk. Een aantal on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>ers (Rakoff,<br />

1977; Dickens, 1994) stellen dat vervreemding en on<strong>de</strong>rmijning <strong>van</strong> i<strong>de</strong>ntiteit in <strong>de</strong><br />

sfeer <strong>van</strong> het werk ertoe leidt dat veel mensen zich gaan terugplooien op het <strong>wonen</strong><br />

als een sfeer waar ze het gevoel hebben nog een zekere autonomie te bezitten.<br />

Mensen trekken zich volgens <strong>de</strong>ze stelling terug uit een als relatief vijandig ervaren<br />

gemeenschap. De Decker (2002) spreekt in dit ka<strong>de</strong>r over een ‘<strong>de</strong>fensieve’<br />

wooncultuur. Dit woongedrag zal gekoppeld zijn aan specifieke woonwensen die<br />

geleid wor<strong>de</strong>n door <strong>de</strong> opvatting dat <strong>wonen</strong> een sfeer is waar men ‘autonoom’ is.<br />

Ons on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> moet toelaten af te toetsen in hoeverre <strong>de</strong>ze overwegingen in<strong>de</strong>rdaad<br />

hebben meegespeeld in het woongedrag <strong>van</strong> individuen en huishou<strong>de</strong>ns, in hoeverre<br />

<strong>de</strong>ze overwegingen al dan niet woontrajecten mee hebben vormgegeven en vooral, in<br />

hoeverre ze dit ook in <strong>de</strong> toekomst zullen doen. Een beter inzicht in <strong>de</strong> dieperliggen<strong>de</strong><br />

oorzaken <strong>van</strong> <strong>de</strong> woonwensen kan belangrijke implicaties hebben voor<br />

bijvoorbeeld het beleid met betrekking tot het bestrij<strong>de</strong>n <strong>van</strong> sociale segregatie en<br />

het nastreven <strong>van</strong> compacte woonvormen.<br />

Naast <strong>de</strong> behoefte aan een dui<strong>de</strong>lijke i<strong>de</strong>ntiteit en autonomie zijn er ook an<strong>de</strong>re<br />

behoeften die via het sociale functioneren en geleid door maatschappelijke<br />

discoursen over <strong>wonen</strong>, een impact kunnen hebben op het woongedrag. Als eerste<br />

aanzet tot een meer uitgewerkte methodologie om dit te on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>en hebben we een<br />

mogelijke categorisering <strong>van</strong> <strong>de</strong> menselijke basisbehoeften voorgesteld 129.<br />

129 Dit zal ver<strong>de</strong>r uitgewerkt wor<strong>de</strong>n in een methodologische paper.<br />

85


Deel III geeft ons inzicht in waarom on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> <strong>naar</strong> <strong>de</strong> <strong>betekenis</strong> <strong>van</strong> <strong>wonen</strong><br />

belangrijk is. Veel <strong>van</strong> het klassieke kwantitatieve on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> <strong>naar</strong> <strong>wonen</strong> berust op<br />

een aantal veron<strong>de</strong>rstellingen die teruggaan op het positivisme. De kritieken op dit<br />

positivisme leren ons dat voorzichtig moet omgesprongen wor<strong>de</strong>n met wetenschappelijke<br />

‘feiten’. Wetenschappelijke feiten zijn altijd ook afhankelijk <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

categorieën die gehanteerd wor<strong>de</strong>n om <strong>de</strong> werkelijkheid te on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>en. Verschillen<strong>de</strong><br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> categorieën die in het sociaal-wetenschappelijk on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> gehanteerd<br />

wor<strong>de</strong>n, noemen Beck & Beck-Gernsheim (2002) ‘zombiecategorieën’, categorieën<br />

die wel nog in het taalgebruik bestaan, maar niet meer in <strong>de</strong> sociale werkelijkheid.<br />

Dat <strong>de</strong>ze categorieën niet (meer) overeenstemmen met <strong>de</strong> sociale werkelijkheid heeft<br />

on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re te maken maatschappelijke processen zoals het verdwijnen <strong>van</strong><br />

traditionele instituties als <strong>de</strong> kerk. Beck & Beck-Gernsheim (2002) spreken over<br />

‘individualisering’. Om niet opgesloten te geraken in het keurslijf <strong>van</strong> achterhaal<strong>de</strong><br />

categorieën is het belangrijk dat ook het beleidsgerichte on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> <strong>naar</strong> <strong>wonen</strong> <strong>de</strong><br />

vinger aan <strong>de</strong> pols houdt <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze maatschappelijke processen en dus ook <strong>van</strong> het<br />

bre<strong>de</strong>re sociaal-wetenschappelijke on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> <strong>naar</strong> <strong>de</strong>ze processen.<br />

De kritiek op het positivisme heeft naast <strong>de</strong> vaststelling <strong>van</strong> het bestaan <strong>van</strong><br />

‘zombiecategorieën’ nog een twee<strong>de</strong> belangrijke implicatie voor het on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> <strong>naar</strong><br />

<strong>wonen</strong>. Het leert ons dat mensen niet zomaar kunnen beschouwd wor<strong>de</strong>n als<br />

objecten die op een voorspelbare manier zullen reageren op bepaal<strong>de</strong> stimuli. Ze<br />

moeten daarentegen beschouwd wor<strong>de</strong>n als <strong>betekenis</strong>geven<strong>de</strong> wezens, wezens die<br />

bepaal<strong>de</strong> opvattingen over <strong>de</strong> werkelijkheid ontwikkelen en op basis daar<strong>van</strong> keuzes<br />

maken die soms moeilijk voorspelbaar zijn. Om inzicht te krijgen in het woongedrag<br />

is inzicht nodig in <strong>de</strong> opvattingen die mensen hebben over het <strong>wonen</strong> en hoe <strong>de</strong>ze<br />

opvattingen zich ontwikkelen.<br />

Deel IV bouw<strong>de</strong> ver<strong>de</strong>r op <strong>de</strong> vaststellingen uit <strong>de</strong>el III en het ging dieper in op <strong>de</strong><br />

literatuur die een antwoord probeert te bie<strong>de</strong>n op <strong>de</strong> tekortkomingen <strong>van</strong> een<br />

positivistische bena<strong>de</strong>ring en een eerste aanzet werd gegeven tot een nieuwe<br />

bena<strong>de</strong>ring.<br />

Het klassieke positivistisch on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> rond ‘<strong>wonen</strong>’ hanteert een vaak eenzijdig<br />

veralgemenen<strong>de</strong> visie op <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> actoren in ‘the housing field’ en het ka<strong>de</strong>r<br />

waarbinnen zij han<strong>de</strong>len. In het bijzon<strong>de</strong>r is er een hiaat in <strong>de</strong> kennis over <strong>de</strong><br />

perceptie <strong>van</strong> <strong>de</strong> woonconsument, bre<strong>de</strong>re en diepgaan<strong>de</strong>re verklaringen voor zijn<br />

gedrag op <strong>de</strong> woningmarkt en zijn reactie op <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> beleidsdiscoursen en –<br />

maatregelen. Ondanks het grote nut en <strong>de</strong> belangrijke inzichten die <strong>de</strong>ze klassieke<br />

bena<strong>de</strong>ringen verschaffen, ontbreken ze focus op <strong>de</strong> relatie tussen het aantal<br />

vrijheidsgra<strong>de</strong>n en <strong>de</strong> structurele beperkingen, dus op structure-agency verhoudingen,<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> woonconsument bij het maken <strong>van</strong> woonkeuzes en zijn daarom<br />

ontoereikend bij het <strong>zoek</strong>en <strong>naar</strong> verklaringen in het licht <strong>van</strong> <strong>de</strong> huidige<br />

samenleving. De <strong>betekenis</strong> die huishou<strong>de</strong>ns aan <strong>wonen</strong> toekennen en dus hun<br />

attitu<strong>de</strong>s en resulterend effectief woongedrag zijn <strong>de</strong> focus <strong>van</strong> een nieuwe<br />

bena<strong>de</strong>ring die onze kennis moet uitbrei<strong>de</strong>n en verdiepen, voorbij het traditionele<br />

geloof dat <strong>wonen</strong> uitsluitend in kwantitatieve ‘objectieve’ karakteristieken kan gevat<br />

wor<strong>de</strong>n (bijv. op het vlak <strong>van</strong> woonkwaliteit).<br />

Het corpus <strong>van</strong> <strong>de</strong> ‘meaning of home’ literatuur is echter op zich ontoereikend, in<br />

die zin dat het ofwel slechts bepaal<strong>de</strong> dimensies <strong>van</strong> <strong>de</strong> woning 130 belicht, ofwel<br />

steeds tracht een exhaustieve lijst <strong>van</strong> <strong>betekenis</strong>categorieën – zoals bijv. ‘continuïteit’,<br />

‘privacy’, ‘zelfexpressie’, ‘i<strong>de</strong>ntiteit’, ‘(ontologische) veiligheid’ – te maken.<br />

Ook al wordt ‘home’ als een multi-dimensioneel concept beschouwd, <strong>de</strong> toegeken<strong>de</strong><br />

<strong>betekenis</strong>sen wor<strong>de</strong>n universeel veron<strong>de</strong>rsteld en kunnen dus niet <strong>betekenis</strong>vol<br />

130 Woning in <strong>de</strong> zin <strong>van</strong> ‘home’.<br />

86


aangewend wor<strong>de</strong>n bij het verklaren <strong>van</strong> individueel woongedrag. De ‘meaning of<br />

home’ wordt ge(re)produceerd door individuen tij<strong>de</strong>ns hun leven, maar tevens ook<br />

door normatieve discoursen en i<strong>de</strong>ologieën. Er moet met an<strong>de</strong>re woor<strong>de</strong>n <strong>naar</strong> <strong>de</strong><br />

diversiteit in <strong>de</strong> <strong>betekenis</strong> <strong>van</strong> ‘<strong>wonen</strong>’ gezocht wor<strong>de</strong>n, waarbij ‘<strong>wonen</strong>’ in zijn meest<br />

bre<strong>de</strong> en dynamische zin begrepen wordt, i.e. zowel het fysieke, het sociale, het<br />

culturele, het psychologische als het temporele aspect moeten in hun on<strong>de</strong>rling<br />

verband wor<strong>de</strong>n betrokken. Een veelbelovend concept, waarop tevens onze nieuwe<br />

bena<strong>de</strong>ring steunt, dat <strong>de</strong> capaciteit heeft <strong>de</strong>ze diversiteit te vatten en tot een<br />

contextualisering <strong>van</strong> het ‘<strong>wonen</strong>’ te komen, is <strong>de</strong> ‘housing pathway’ 131.<br />

Een ‘housing pathway’ of ‘woontraject’ heeft aandacht voor <strong>de</strong> diversiteit in <strong>de</strong><br />

<strong>betekenis</strong> <strong>van</strong> ‘<strong>wonen</strong>’ door <strong>de</strong>ze te linken aan an<strong>de</strong>re domeinen <strong>van</strong> het leven zoals<br />

werk, <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>len <strong>van</strong> het huishou<strong>de</strong>n (economisch, cultureel, sociaal en<br />

symbolisch kapitaal), opvattingen over familie en het gezin, tijdsbestedingen en <strong>de</strong><br />

‘leefstijl’ en ‘i<strong>de</strong>ntiteit’ <strong>van</strong> het betreffen<strong>de</strong> individu/huishou<strong>de</strong>n. Dit evenwel <strong>van</strong>uit<br />

een longitudinaal perspectief, met aandacht voor <strong>de</strong> biografie <strong>van</strong> individuen en hun<br />

afgelegd sociaal traject. Kort gesteld, een ‘housing pathway’ is het woontraject dat<br />

men aflegt op <strong>de</strong> woningmarkt en co-evolueert met een loopbaantraject en huishou<strong>de</strong>ntraject,<br />

waarbij ‘i<strong>de</strong>ntiteit’ en ‘leefstijl’ twee kernbegrippen zijn. De<br />

ruimtelijke component <strong>van</strong> een ‘housing pathway’ (cf. het traject op <strong>de</strong> woningmarkt)<br />

is belangrijk in <strong>de</strong> zin dat een woning in grote mate <strong>betekenis</strong> ontleent aan<br />

haar fysieke en sociale context en dus <strong>van</strong> belang is voor <strong>de</strong> ‘i<strong>de</strong>ntiteit’ en ‘leefstijl’<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> bewoner. De buurt of het woonmilieu binnen <strong>de</strong> betreffen<strong>de</strong> woningmarkt<br />

verdient met an<strong>de</strong>re woor<strong>de</strong>n evenveel aandacht als <strong>de</strong> woning zelf.<br />

Al <strong>de</strong>ze elementen en bevindingen nemen we mee bij het opzetten <strong>van</strong> <strong>de</strong> hierop<br />

volgen<strong>de</strong> empirische studie 132. Verschillen<strong>de</strong> studiegebie<strong>de</strong>n, i.e. buurten of<br />

woonmilieus met een uitgesproken different karakter zullen geselecteerd wor<strong>de</strong>n<br />

binnen een regionale woningmarkt. Hier<strong>van</strong> zal vervolgens een analyse gemaakt<br />

wor<strong>de</strong>n, waarin zowel <strong>de</strong> fysiekruimtelijke als sociaal-maatschappelijke componenten<br />

<strong>van</strong> het studiegebied aan bod komen. Dit is een noodzakelijke eerste stap,<br />

die overigens in <strong>de</strong> loop <strong>van</strong> het ver<strong>de</strong>re on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> nog dieper kan uitgewerkt<br />

wor<strong>de</strong>n, in <strong>de</strong> contextualisering <strong>van</strong> het ‘<strong>wonen</strong>’ die we in <strong>de</strong>ze studie willen<br />

bereiken. Vervolgens zullen we binnen dit studiegebied op <strong>zoek</strong> gaan <strong>naar</strong><br />

respon<strong>de</strong>nten bij wie we onze diepte-interviews kunnen afnemen. Hierbij streven we<br />

<strong>naar</strong> een variëteit aan informatierijke personen in plaats <strong>van</strong> <strong>naar</strong> statistische<br />

representativiteit 133. Bij <strong>de</strong>ze semi-gestructureer<strong>de</strong> diepte-interviews zal gebruikt<br />

gemaakt wor<strong>de</strong>n <strong>van</strong> een topiclijst, waarrond open vragen gesteld wor<strong>de</strong>n. Deze<br />

topics zijn nodig om het interview minimaal te sturen om <strong>de</strong> nodige informatie te<br />

verkrijgen: ver<strong>de</strong>r wordt een grote vrijheid aan <strong>de</strong> respon<strong>de</strong>nt gelaten om zo een<br />

goed zicht te krijgen op <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> discoursen en terugkeren<strong>de</strong> thema’s. De<br />

eenheid <strong>van</strong> analyse is het individu 134, maar zijn positie binnen het huishou<strong>de</strong>n en<br />

<strong>de</strong> huishou<strong>de</strong>lijke aangelegenhe<strong>de</strong>n wor<strong>de</strong>n evenwel niet uit het oog verloren. Rond<br />

het topic ‘herkomst’ zal bijv. gesproken wor<strong>de</strong>n over <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rlijke woonplaats (waar<br />

opgegroeid), <strong>de</strong> kenmerken hier<strong>van</strong>, <strong>de</strong> eerste zelfstandige woonervaring en waarom<br />

men verhuisd is (werk, school, gezinssituatie e.d.). Bij het topic ‘huidige woonplaats’<br />

131 Zie Clapham (2005).<br />

132 Een ver<strong>de</strong>re uitwerking <strong>van</strong> <strong>de</strong> kwalitatieve methodologie die we zullen gebruiken en <strong>de</strong>ze<br />

empirische studie nog voorafgaat, is voorwerp <strong>van</strong> een volgen<strong>de</strong> paper.<br />

133 Dit is eigen aan <strong>de</strong> gehanteer<strong>de</strong> kwalitatieve methodologie.<br />

134 Omdat een ‘housing pathway’, <strong>de</strong> <strong>betekenis</strong> <strong>van</strong> ‘<strong>wonen</strong>’ en ‘i<strong>de</strong>ntiteit’ en ‘leefstijl’ in <strong>de</strong> eerste<br />

plaats een individuele aangelegenheid is. Hierrond zullen echter wel afwegingen gemaakt wor<strong>de</strong>n binnen<br />

het huishou<strong>de</strong>n, dus <strong>de</strong> focus zal op bepaal<strong>de</strong> momenten tevens moeten verbreed wor<strong>de</strong>n <strong>van</strong> het<br />

individu <strong>naar</strong> het huishou<strong>de</strong>n.<br />

87


wordt bijv. gevraagd waarom men in dit studiegebied is komen <strong>wonen</strong> (werk,<br />

partner, op <strong>zoek</strong> <strong>naar</strong> specifiek woonmilieu…), als dit aan<strong>van</strong>kelijk <strong>de</strong> bedoeling was<br />

(<strong>zoek</strong>processen), als <strong>de</strong> verwachtingen ingelost zijn en wat dit betekent voor <strong>de</strong><br />

toekomst. Bij sommige respon<strong>de</strong>nten kan <strong>de</strong> eerste zelfstandige woonervaring<br />

tevens <strong>de</strong> huidige woonplaats zijn, bij an<strong>de</strong>re kunnen een vijftal verhuisbewegingen<br />

vastgesteld wor<strong>de</strong>n (zie bijv. box 1), vervolgens kan hier dan dieper op ingegaan<br />

wor<strong>de</strong>n. Dit toont <strong>de</strong> openheid en flexibiliteit aan <strong>van</strong> het afnemen <strong>van</strong> kwalitatieve<br />

diepte-interviews, die aangepast kunnen wor<strong>de</strong>n aan specifieke situaties en waarbij<br />

kan ingegaan wor<strong>de</strong>n op bijzon<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n. Zaken die doorgaans niet binnen het<br />

bereik liggen <strong>van</strong> klassiek surveyon<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>, dat daardoor vaak aan <strong>de</strong> oppervlakte<br />

blijft. Hiernaast zullen tevens <strong>de</strong> nodige objectieve karakteristieken - zoals<br />

opleiding, werk, inkomen, leeftijd, e.d. – opgevraagd wor<strong>de</strong>n.<br />

Hoewel we met <strong>de</strong>ze studie een contextualisering <strong>van</strong> het <strong>wonen</strong> bepleiten, is het <strong>de</strong><br />

bedoeling om bij <strong>de</strong> verwerking <strong>van</strong> <strong>de</strong> diepte-interviews 135 wel <strong>de</strong>gelijk een mate<br />

<strong>van</strong> generalisering te bekomen, via <strong>de</strong> constructie <strong>van</strong> categorieën volgens bepaal<strong>de</strong><br />

thema’s 136. Van hieruit komen we dan via combinatie <strong>van</strong> bepaal<strong>de</strong> variaties in <strong>de</strong>ze<br />

categorisering tot een aantal verschillen<strong>de</strong> ‘housing pathways’. Deze ‘housing<br />

pathways’ zullen gekoppeld zijn aan types bewoners en bepaal<strong>de</strong> woonmilieutypes<br />

of opeenvolgingen hier<strong>van</strong>. Tevens kan op basis hier<strong>van</strong> een eerste aanzet gedaan<br />

wor<strong>de</strong>n tot het vormgeven <strong>van</strong> een theorie rond ‘<strong>wonen</strong>’, die tot nog toe ook in <strong>de</strong><br />

internationale literatuur quasi ontbrekend is. Belangrijk is het feit dat dit een<br />

‘groun<strong>de</strong>d’ 137 theorie zal zijn, i.e. een theorie en haar concepten die rechtstreeks<br />

gebaseerd zijn op data en empirische bevindingen, systematisch verzameld en<br />

geanalyseerd tij<strong>de</strong>ns het on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>sproces (mogelijks in een combinatie met an<strong>de</strong>re<br />

data <strong>van</strong> kwantitatief on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong>, bijv. <strong>van</strong> <strong>de</strong> Woonsurvey). Dit is niet alleen<br />

belangrijk voor <strong>de</strong> ontwikkeling <strong>van</strong> een (woon)discipline, maar ook als basis voor<br />

sociale actie (Strauss & Corbin, 1998) en dus voor het beleid.<br />

135 Welke in tegenstelling tot kwantitatief on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> ongestructureer<strong>de</strong> data opleveren.<br />

136 Waardoor het nominale data wor<strong>de</strong>n i.p.v. ongestructureer<strong>de</strong> data.<br />

137 Zie Strauss & Corbin (1998).<br />

88


7. REFERENTIELIJST<br />

Achterberg, E.P. & P. Marcuse (1983), Towards the <strong>de</strong>commodification of housing, in: Bratt,<br />

R.G., Hartmann, C. & A. Meyerson (1986), Critical perspectives on housing, Temple Univ.<br />

Press, Phila<strong>de</strong>lphia.<br />

Allen, C. (1997), The policy and implementation of the housing role in community care – a<br />

constructionist theoretical perspective, in Housing Studies, vol. 12, p. 85–110.<br />

Baeten, G. (2001), Clichés of urban doom. The Dystopian Politics of Metaphors for the<br />

Unequal City: a View from Brussels, in International Journal of Urban and Regional<br />

Research, vol. 25, nr. 1, p.55-69.<br />

Barlow, J. & S. Duncan (1994), Success and failure in housing provision. European systems<br />

compared, Pergamon, Oxford.<br />

Bauman, Z. (2000), Liquid Mo<strong>de</strong>rnity, Polity Press, Cambridge.<br />

Beaumont, J. (2005), 'Governance', <strong>de</strong>centralisatie en <strong>de</strong> opkomst <strong>van</strong> <strong>de</strong> lokale <strong>de</strong>mocratie?,<br />

in Agora, jg. 21, p. 42- 44.<br />

Beck, U. (1992), Risk society: towards a new mo<strong>de</strong>rnity, Sage, London.<br />

Beck, U. & E. Beck-Gernsheim(2002), Individualisation, Athenaeum Press, Gateshead.<br />

Beck, U., Gid<strong>de</strong>ns, A. & S. Lash (1994, eds), Reflexive mo<strong>de</strong>rnisation: politics, tradition and<br />

aesthetics in the mo<strong>de</strong>rn social or<strong>de</strong>r, Polity Press, Cambridge.<br />

Bengtsson, B. (2002), Promising but not postmo<strong>de</strong>rn, in Housing , Theory & Society, vol. 19,<br />

p. 69-70<br />

Blokland, H. (2001): De mo<strong>de</strong>rnisering en haar politieke gevolgen: Weber, Mannheim en<br />

Schumpeter. Een rehabilitatie <strong>van</strong> <strong>de</strong> politiek 1, Boom, Amsterdam.<br />

Börgerard, L. (2002), A geographer’s view, in Housing , Theory & Society, vol. 19, p.71-72<br />

Bourdy, L., Cabus, P., Corijn, E., De Rynck, F., Kesteloot, C. & A. Loeckx (2003), De eeuw<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> stad. Over stadsrepublieken en rasterste<strong>de</strong>n, Witboek in opdracht <strong>van</strong> P. Van<br />

Grembergen, Vlaams Minister <strong>van</strong> Binnenlandse Aangelegenhe<strong>de</strong>n, Cultuur, Jeugd en<br />

Ambtenarenzaken en bevoegd voor Ste<strong>de</strong>nbeleid, Ministerie <strong>van</strong> <strong>de</strong> Vlaamse Gemeenschap,<br />

Brussel.<br />

Brannen, J. & A. Nilsen (2005), Individualisation, choice and structure: a discussion of<br />

current trends in sociological analysis, in The sociological Review, vol. 53, p. 412–428.<br />

Cahill, D. (1996), Review of house as a mirror of self: exploring the <strong>de</strong>eper meaning of home,<br />

in Environment and Behaviour, vol. 28, p. 559-562.<br />

Chapman, T. & Jockey (2002), I<strong>de</strong>al Homes? Social Change and Domestic Life, Routledge,<br />

London.<br />

Chapman, T., Hockey, J. & M. Wood (2002), Daring to be different? Choosing an alternative<br />

to the i<strong>de</strong>al home, in, Chapman, T. & J. Hockey (2002, eds), I<strong>de</strong>al Homes? Social Change<br />

and Domestic Life, Routledge, London.<br />

Cicourel, A. U. (1964), Method and Measurement in Sociology, Free Press, New York.<br />

89


Clapham, D. (1997), The social construction of housing management research, in Urban<br />

Studies, vol. 34, p. 761–774.<br />

Clapham, D. (2005), The meaning of housing. A pathways approach, Policy Press,<br />

Cambridge.<br />

Clapham, D., Franklin, B. & L. Saugères (2000), Housing Management: the social<br />

construction of an occupational role, in Housing, Theory and Society, vol. 17, p. 68–82.<br />

Clark, W. & F. Dieleman (1996), Households and Housing; Choice and Outcomes in the<br />

Housing Market, Center for Urban Policy Research, New Brunswick NJ,<br />

Clark, W. , Deurloo, M. & F. Dieleman (1994), Tenure changes in the context of micro-level<br />

family and macro-level economic shifts, in Urban Studies, vol. 31, p. 137– 154.<br />

Coolen, H. (2006), The meaning of dwellings: an ecological perspective, in Housing, Theory<br />

and Society, vol. 21, p. 185-201.<br />

Coolen, H. & R. Ozaki (2004), Culture, lifestyle and the meaning of a dwelling, paper<br />

presented at the ISA International Housing Research Conference, Toronto, 24-27 June.<br />

Cooper Marcus, C (1995), House as a mirror of self. Exploring the <strong>de</strong>eper meaning of home,<br />

Conari Press, Berkely (Cal.).<br />

Cneut, C., Houthaeve, R., Durgun, S., De Rycke, P. De Decker, P., Loopmans, M.,<br />

Claessens, B., De Bevere, S., De Geyter, X., Schmitz, D. & Y. Igodt (2007), (Her)bruik <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

bestaan<strong>de</strong> woning-voorraad in <strong>de</strong> klassieke woonwijken uit <strong>de</strong> jaren 1960-1980. Een<br />

verkennend on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> <strong>naar</strong> <strong>de</strong> ruimtelijke mogelijkhe<strong>de</strong>n en <strong>de</strong> uitdagingen voor het<br />

ruimtelijke beleid, Grondmij/ Hogeschool Gent/WES/XDGA m.m.v. <strong>de</strong> KU Leuven in<br />

opdracht <strong>van</strong> <strong>de</strong> Vlaamse overheid, Departement RWO, Af<strong>de</strong>ling Ruimtelijke Planning, Gent<br />

(niet gepubliceerd).<br />

Dalrymple, T. (2004), Leven aan <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rkant, Het Spectrum, Utrecht.<br />

De Caigny, S. (2007), De tuin als kamer <strong>van</strong> het huis, in Segers, Y. & L. Van Molle (red.),<br />

Volkstuinen. Een geschie<strong>de</strong>nis, Davidsfonds, KADOC-KU.Leuven & Provincie Oost-Vlaan<strong>de</strong>ren,<br />

Leuven/Gent.<br />

De Decker, P. (1993), De stad is vol, in Ruimtelijke Planning/Feiten, kritieken, perspectieven,<br />

jg. 1, katern 3, Kluwer, Zaventem, p. 63-82.<br />

De Decker, P. (1995), Min<strong>de</strong>r markt, betere huisvesting? Drie huisvestingsmo<strong>de</strong>llen on<strong>de</strong>r <strong>de</strong><br />

loep, in Ruimtelijke Planning/Feiten, kritieken, perspectieven, jg. 3, katern 3, Kluwer,<br />

Zaventem, p. 83-106.<br />

De Decker, P. (1998), De woontorens wor<strong>de</strong>n gesloopt. Utopia is veroor<strong>de</strong>eld. Over kind en<br />

badwater in <strong>de</strong> sociale huisvesting, in Samenleving & Politiek, jg. 5, nr. 9, p. 32-43.<br />

De Decker, P. (2001), Dient <strong>de</strong> Vlaamse gaai het RSV te lezen? Over duurzaamheid, sociale<br />

bijziendheid en eenheids<strong>de</strong>nken in <strong>de</strong> Vlaamse ruimtelijke planning, in Ruimte & Planning,<br />

jg. 21, nr. 1, p. 73-105 (met erratum in Ruimte & Planning, jg. 21, nr. 2).<br />

De Decker, P. (2002), De kracht <strong>van</strong> <strong>de</strong> context. Of waarom stadswensen zel<strong>de</strong>n goe<strong>de</strong><br />

voornemens zijn, in Ruimte en Planning, 22, p. 77-88<br />

De Decker, P. (2004), De ondraaglijke lichtheid <strong>van</strong> het beleid voor <strong>de</strong> stad in Vlaan<strong>de</strong>ren.<br />

Van een geïndividualiseerd woonmo<strong>de</strong>l tot ste<strong>de</strong>lijke crisis: een sociologische visie, Proefschrift<br />

tot het behalen <strong>van</strong> <strong>de</strong> graad <strong>van</strong> doctor in <strong>de</strong> politieke en sociale wetenschappen,<br />

Universiteit Antwerpen<br />

90


De Decker, P. (2005a), Belgium. Household interview report, report for the project OSIS.<br />

Origins of security and insecurity: the interplay of housing systems with jobs, household<br />

structures, finance and social security, report for the European Commission, OASeS,<br />

Universiteit Antwerpen, Antwerpen<br />

De Decker, P (2005b), “In sommige sociale woonblokken zou ik mijn konijnen nog niet<br />

durven steken”. Over sociaal verhuren, <strong>de</strong> creatie <strong>van</strong>, een reputatie en haar gevolgen, in:<br />

De Decker, P., Goossens, L., Pannecoucke, I. (2005, eds), Wonen aan <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rkant, Garant,<br />

p. 283-319.<br />

De Decker, P. (2006). Ie<strong>de</strong>reen heeft het recht op een re<strong>de</strong>lijke woonst. Interview met Dirk<br />

Verhofstadt, http://www.liberales.be.<br />

De Decker, P. (2006): Is the Belgian housing mo<strong>de</strong>l crumbling?, paper for the workshop<br />

“Home ownership in Europe: policy and research issues”, Delft, 23-24 Nov. (org TU Delft in<br />

samen-werking met <strong>de</strong> University of Birmingham).<br />

De Decker, P. (2007): Belgium: between confi<strong>de</strong>nce and pru<strong>de</strong>nce, in Elsinga, M., De<br />

Decker, P., N. Teller & J. Toussaint (2007, eds), Home ownership beyond asset and security.<br />

Perceptions of housing related security and insecurity in eight European countries, IOS<br />

Press, Amsterdam.<br />

De Decker, P. & I. Pannecoucke (2004a), The creation of the incapable social tenant in<br />

Flan<strong>de</strong>rs, Belgium. An appraisal, in Journal of Housing and the Built Environment, vol. 19,<br />

p. 293–309.<br />

De Decker, P. & Pannecoucke, I. (2004b), Bad news for satisfied tenants. On the social<br />

construction of social rented housing as dreadful enclosures, in Ethique et économique/Ethics<br />

and Economics, nr. 2 (http://Ethique.economique.org).<br />

De Decker, P., Kesteloot, C., De Maesschalck, F. & J. Vranken (2005), Revitalizing the city in<br />

an anti-urban context: Extreme right and the rise of urban policies in Flan<strong>de</strong>rs, Belgium, in<br />

International Journal of Urban and Regional Research, vol. 29, p. 152-171.<br />

De Decker, P., Teerlinck, P. & W. Van<strong>de</strong>ndriessche (1995), Patronen en motieven <strong>van</strong><br />

verhuizers. De resultaten <strong>van</strong> een on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> in het Gentse, in, Planologisch Nieuws, jg. 15,<br />

nr. 2, p. 147-158.<br />

De Decker, P., Teerlinck, P. & W. Van<strong>de</strong>ndriessche (1995), Stad uit, stad in. Motieven <strong>van</strong><br />

verhuizers in het Gentse, in Ruimtelijke Planning/Feiten, kritieken, perspectieven, jg. 3,<br />

katern 3, Kluwer, Zaventem, p. 19-56.<br />

Desombere, P., Spitaels, K., & K. Herregodts (1997), Architectuur, n: Bouwstenen <strong>van</strong><br />

sociaal woonbeleid. De VHM bekijkt 50 jaar volkshuisvesting in Vlaan<strong>de</strong>ren, Deel<br />

1.,Vlaamse Huisvestingsmaatschappij, Brussel.<br />

Després, C. (1991), The meaning of home: literature review and directions for future<br />

research and theoretical <strong>de</strong>velopment, in The Journal of Architectural and Planning<br />

research, nr. 2, p. 96-115<br />

Deurloo, M. , Clark, W. & F. Dieleman(1994), The move to housing ownership in temporal<br />

and regional contexts, in Environment and Planning A, 26, p. 1659–1670.<br />

De Visscher, J. & R. De Saeger (1991, eds.), Wonen. Architectuur in het <strong>de</strong>nken <strong>van</strong> Martin<br />

Hei<strong>de</strong>gger, SUN, Nijmegen.<br />

De Vries, J. (2002), Vlaan<strong>de</strong>ren en Ne<strong>de</strong>rland: een gepolitiseer<strong>de</strong> versus een ge<strong>de</strong>politiseer<strong>de</strong><br />

planningscultuur, in Ruimte en Planning, jg. 22, p. 233-243<br />

91


Dewil<strong>de</strong>, C. & K. Levecque (2002), De mobiliteit in en uit armoe<strong>de</strong>: ‘Wie is arm en voor<br />

hoelang?’, in Vranken, J. e.a. (red), Armoe<strong>de</strong> en Sociale Uitsluiting. Jaarboek 20022, Acco,<br />

Leuven.<br />

Dickens, P. (1990), Urban Sociology. Society, locality and human nature, Billings and Sons<br />

Ltd, Worchester.<br />

Dickens, P. (1994), Mo<strong>de</strong>rnity, Alienation and environment: some aspects of housing tenure,<br />

<strong>de</strong>sign, and social i<strong>de</strong>ntity, in Danermark, B. & I. Elan<strong>de</strong>r (ed.), Social rented housing in<br />

Europe: policy, tenure and <strong>de</strong>sign, Delft Univ. Press, Delft.<br />

Dickens, P., (2000), Society, space and the biotic level: an urban and rural sociology of the<br />

new Millennium. In: Sociology, vol. 34, nr. 1, p. 147-164.<br />

Dieleman, F (2002), An additional or an all-encompassing analytical framework?, Housing ,<br />

Theory & Society, vol. 19, p. 73-74<br />

D’hoker, N. (2005-2006), Analyse <strong>van</strong> <strong>de</strong> stadsgewestelijke en ste<strong>de</strong>lijke migratiestromen in<br />

Vlaan<strong>de</strong>ren tussen 1993 en 2004, scriptie Geografie, Faculteit Wetenschappen, Universiteit<br />

Gent, Gent.<br />

Dogan, M. (2000), Are there paradigms in social science?, in Revista <strong>de</strong> cercetäri sociale, nr.<br />

1-2. p. 3-9.<br />

Doling, J., Ford, J. & N. Horsewood (2003), Globalisation and home ownership, in: Doling,<br />

J. and Ford, J. Globalisation and Home Ownership, DUP, Delft.<br />

Du Gay, P. (1996), Consumption and I<strong>de</strong>ntity at Work, Sage Publications, London.<br />

Duyvendak, J.W. & J. Uitermark (2005), De opbouwwerker als architect <strong>van</strong> <strong>de</strong> publieke<br />

sfeer, in Beleid & Maatschappij, nr. 32, p. 76-89.<br />

Esping-An<strong>de</strong>rsen, G., (1990). The three worlds of welfare capitalism. Polity Press,Cambridge.<br />

Elchardus, M. (2002), On<strong>de</strong>rwijs in <strong>de</strong> symbolische samenleving: zijn individualisme en<br />

meritocratie nog zinvol?, Uitgeverij Boom, Amsterdam.<br />

Elsinga, M., De Decker, P., N. Teller & J. Toussaint (2007, eds): Home ownership beyond<br />

asset and security. Perceptions of housing related security and insecurity in eight European<br />

countries, IOS Press, Amsterdam.<br />

Feijten, P. & C. Mul<strong>de</strong>r (2002), The timing of household events and housing events in the<br />

Netherlands: A longitudinal perspective, in Housing Studies, vol. 23, p. 773–792<br />

Fitzpatrick, S. (2005), Explaining Homelessness: a Critical Realist Perspective, in Housing,<br />

in Theory and Society, vol. 22, p. 1–17.<br />

Forster, M.R. (1998), Gui<strong>de</strong> to Thomas Kuhn’s The Structure of Scientific Revolution<br />

(http://philosophy.wisc.edu/forster/220/kuhn.htm).<br />

Franklin, B. & D. Clapham (1997), The social construction of housing management, in<br />

Housing Studies, vol. 12, p. 7–26.<br />

Franklin, B. (1998), Constructing a service: context and discourse in housing management,<br />

in Housing Studies, vol. 13, p. 201–217.<br />

Franklin, B. (2006), Housing transformations. Shaping the space of 21 st century living,<br />

Routledge, New York<br />

92


Fraser, I. (1998). Hegel and Marx: The Concept of Need, Edinburgh University Press,<br />

Edingburgh.<br />

Garfinkel, H. (1967), Studies in ethnomethodology, Prentice Hall, Englewood Cliffs, NY.<br />

Gid<strong>de</strong>ns, A. (1984), The constitution of society: Outline of the theory of structuration, Polity<br />

Press, Cambridge.<br />

Gid<strong>de</strong>ns, A. (1990), The consequences of mo<strong>de</strong>rnity, Polity Press, Cambridge.<br />

Goffman, E. (1959), The moral career of the mental patient, in Psychiatry, nr. 2, p. 123-142.<br />

Goffman E.(1959), The Presentation of Self in Everyday Life, Doubleday, New York.<br />

Gurney, C. (1999a), Pri<strong>de</strong> and prejudice: discourses of normalisation in public and private<br />

accounts of home ownership, in Housing Studies, vol. 14, p. 163–183.<br />

Gurney, C. (1999b), Lowering the drawbridge: a case study of analogy and metaphor in the<br />

social construction of home ownership, in Urban Studies, vol. 36, p. 1705–1722.<br />

Hastings, A. (1996), Unravelling the process of ‘partnership’ in urban regeneration policy, in<br />

Urban Studies, vol. 33, p. 253–268.<br />

Hastings, A. (1998), Connecting linguistic structures and social practices: a discursive<br />

approach to social policy analysis, in Journal of Social Policy, vol. 27, p. 191–211.<br />

Hastings, A. (1999a), Discourse and urban change: Introduction to the special issue, in<br />

Urban Studies, vol. 36, p. 7–12.<br />

Hastings, A. (1999b), Analysing power relations in partnerships: is there a role for discourse<br />

analysis?, in Urban Studies, vol. 36, p. 91–106.<br />

Hastings, A., (2000), Discourse Analysis: What Does it Offer Housing Studies?, in Housing,<br />

in Theory and Society, vol. 17, p. 131–139.<br />

Haworth, A., Manzi, T. (1999), Managing the ‘un<strong>de</strong>rclass’: interpreting the moral discourse<br />

of housing management, Urban Studies, vol. 36, p. 153–165.<br />

Haworth, A., Manzi, T. & J. Kemeny (2004), Social Constructionism and International<br />

Comparative Housing Research, in Jacobs, K., Kemeny, J. & T. Manzi, T. (eds), Social Constructionism<br />

in Housing Research, Ashgate, Al<strong>de</strong>rshot,.<br />

Hayward, G. (1975), Home as an environmental and psychological concept, in Landscape,<br />

vol. 20, p. 2-9.<br />

Hertz, N. (2002), De Stille overname, Contact, Amsterdam.<br />

Heylen K., Le Roy ,M., Van<strong>de</strong>n Broucke, S., Van<strong>de</strong>kerckhove B. & S. Winters S. (2007),<br />

Wonen in Vlaan<strong>de</strong>ren. De resultaten <strong>van</strong> <strong>de</strong> Woonsurvey 2005 en <strong>de</strong> Uitwendige Woningschouwing<br />

2005. Departement Ruimtelijke Or<strong>de</strong>ning, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed,<br />

Brussel<br />

Heylen, K. (2007), Resi<strong>de</strong>ntial mobility in Flan<strong>de</strong>rs: <strong>de</strong>terminants of mobility and transitions<br />

in housing tenure. Paper presented at the ENHR conference Rotterdam 2007<br />

Heywood, F. (2004), Un<strong>de</strong>rstanding Needs: A Starting Point for Quality, in Housing Studies,<br />

vol. 19, nr. 5, p. 709–726.<br />

93


Hiscock, R., Kearns, A., Macintyre, S. & A. Ellaway (2001), Ontological Security and Psycho-<br />

Social Benefits from the Home: Qualitative Evi<strong>de</strong>nce on Issues of Tenure, in Housing, Theory<br />

and Society, vol. 18, p. 50–66.<br />

Hoekstra, J. (2002), Over verschil en convergentie in beleid. Een vergelijking tussen <strong>de</strong><br />

Ne<strong>de</strong>rlandse en Belgische (Vlaamse) volkshuisvesting, in Ruimte en Planning, jg. 22, p. 304-<br />

317<br />

Jackson, T., Jager, W. & S. Stagl (2004), ‘Beyond Insatiability’: Needs theory, consumption<br />

and Sustainability-, Working paper series 2, Economic and Social Reseacrh Council, Centre<br />

for Environmental Studies, University of Surrey, Guilford.<br />

Jacobs, K (2002), Useful in some approaches but not others?, in Housing, Theory & Society,<br />

vol. 19, p. 74-75<br />

Jacobs, K. & T. Manzi (2000), Evaluating the social constructionist paradigm in housing<br />

research, in Housing, Theory and Society, vol. 17, p. 35-42.<br />

Jacobs, K., Kemeny, J. & T. Manzi (2003), Power, Discursive Space and Institutional<br />

Practices in the Construction of Housing Problems, in Housing Studies, vol. 18, p. 429–446.<br />

Jacobs, K., Kemeny, J., Manzi, T. (2004, eds), Social Constructionism in Housing Research,<br />

Al<strong>de</strong>rshot, Ashgate.<br />

Kemeny, J. (1984), The social construction of housing facts, in Scandinavian Housing and<br />

Planning Research, nr. 1, p. 149–164.<br />

Kemeny, J. (1988), Defining housing reality, in Housing Studies, vol. 3, p. 205–218.<br />

Kemeny, Jim, (1992), Housing and Social Theory, Routledge, London.<br />

Kemeny, J. & S. Lowe (1998), Schools of Comparative Housing Research: From Convergence<br />

to Divergence, in Housing Studies, vol. 2, p. 161–176.<br />

Kesteloot, C. (1988), Accummulation regimes, reproduction of labour force and the<br />

organization of urban resi<strong>de</strong>ntial space: the case of Belgium, paper presented at the International<br />

Conference on the Theory of regulation: present situation and future prospects,<br />

Barcelona, 16-18 June.<br />

Kesteloot, C. (2003a), Urban socio-spatial configurations and the future of European cities,<br />

Paper prepared for the Eurex on line seminar 2003, 5-20 th February.<br />

Kesteloot, C. (2003b), Verste<strong>de</strong>lijking in Vlaan<strong>de</strong>ren: Problemen, kansen en uitdagingen voor<br />

het beleid in <strong>de</strong> 21ste eeuw, in Boudry, L. e.a. (red), De Eeuw <strong>van</strong> <strong>de</strong> Stad. Over<br />

stadsrepublieken en rasterste<strong>de</strong>n. Voorstudies in opdracht <strong>van</strong> <strong>de</strong> Administratie<br />

Binnenlandse Aangelegen-he<strong>de</strong>n Ministerie <strong>van</strong> <strong>de</strong> Vlaamse Gemeenschap, Brussel.<br />

Kesteloot, C. m.m.v. S. Meys (2008), Achtergestel<strong>de</strong> buurten in Vlaan<strong>de</strong>ren en Brussel,<br />

Instituut voor Sociale en Economische Geografie, KU Leuven, Leuven.<br />

Keulen, M. (2007): In Vlaan<strong>de</strong>ren is het beter <strong>wonen</strong> dan in Ne<strong>de</strong>rland, www.livios.be,<br />

geraadpleegd op 20 aug.<br />

King, P (2002), Who needs postmo<strong>de</strong>rnism?, in Housing , Theory & Society, vol. 19, p. 76-78<br />

Khan, H.A. (2003), On Paradigms, Theories and Mo<strong>de</strong>ls, in Problemas <strong>de</strong>l Desarrollo, vol.<br />

34, p. 149-155<br />

Klein, N (2007), De Shockdoctrine, De Geus, Breda.<br />

94


Krase, J. (1982), Self and community in the city, University Press of America, Lanham MD.<br />

Kuhn, T.S., (1970), The Structure of Scientific Revolutions, 2 nd ed., Univ. of Chicago Press,<br />

Chicago.<br />

Kuhn, T.S., (1970). Reflections on my Critics, in Kuh, T., Lakatos, I. & A. Musgrav (eds.),<br />

Criticism and the Growth of Knowledge, Cambridge University Press, Cambridge.<br />

Lei<strong>de</strong>lmeijer, K. & I. Van Kamp (2003), Kwaliteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> leefomgeving en leefbaarheid, <strong>naar</strong><br />

een begrippenka<strong>de</strong>r en conceptuele inka<strong>de</strong>ring. RIGO Research en Advies, Bilthoven.<br />

Listokin, D., Wyly, E.K., Voicu, I. & B. Schmitt (2003), Known Facts or Reasonable<br />

Assumptions? An Examination of Alternative Sources of Housing Data, in Journal of<br />

Housing Research, vol. 13, p. 219-251.<br />

Loeckx A. & B. De Meul<strong>de</strong>r (2003), Wonen op <strong>zoek</strong> <strong>naar</strong> ste<strong>de</strong>lijkheid, dichtheid en<br />

duurzaamheid, in Boudry, L. e.a. (red),De Eeuw <strong>van</strong> <strong>de</strong> Stad. Over stadsrepublieken en<br />

rasterste<strong>de</strong>n. Voorstudies in opdracht <strong>van</strong> <strong>de</strong> Administratie Binnenlandse Aangelegenhe<strong>de</strong>n<br />

Ministerie <strong>van</strong> <strong>de</strong> Vlaamse Gemeenschap, Brussel.<br />

Loopmans, M. (2002), From hero to zero: armen en ste<strong>de</strong>lijk beleid in Vlaan<strong>de</strong>ren, in Ruimte<br />

en Planning, jg. 22, nr. 1, p.39-49.<br />

Maes, P. (2002), Afbakenen <strong>van</strong> ste<strong>de</strong>lijke gebie<strong>de</strong>n in Vlaan<strong>de</strong>ren. Een doorslag <strong>van</strong> het<br />

compacte stadsmo<strong>de</strong>l?, in Ruimte & Planing, jg. 22, nr. 4, p. 334-338.<br />

Mallet, S. (2004), Un<strong>de</strong>rstanding home: a critical review of the literature, in The Sociological<br />

Review, nr. 1, p. 62-89<br />

Maslow, A. (1954), Motivation and Personality (2nd edition: 1970), Harper, New York.<br />

Matznetter, W. (2006), Quo vadis, comparative housing research? Paper presented at the<br />

ENHR conference "Housing in an expanding Europe: theory, policy, participation and<br />

implementation", Ljubljana, Slovenia, 2 - 5 July 2006.<br />

Meulemans, B. & P. Willemé (1999), Wonen becijferd. Woonbehoeften in Vlaan<strong>de</strong>ren 1991 –<br />

2010, in: De Decker, P. (red.), Wonen on<strong>de</strong>rzocht 1995-1999, Ministerie <strong>van</strong> <strong>de</strong> Vlaamse<br />

Gemeenschap, Brussel.<br />

Meert. H. & M. Bourgeois (2005a), Marginale woonvormen: Een drieledig interpretatieka<strong>de</strong>r,<br />

in: De Decker, P., Goossens, L. & I. Pannecoucke, (2005, eds), Wonen aan <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rkant,<br />

Garant, Antwerpen.<br />

Meert, H. &M. Bourgeois (2005b), Between Rural and Urban Slums: A Geography of Pathways<br />

Through Homelessness, in Housing Studies, vol. 20,, p. 107–125<br />

Meert, H., Cabrera, P., Christensen, I., Koch-Nielsen, I., Maas, R., & E. Maurel (2004), The<br />

changing profiles of homeless people. Homelessness in the written press, a discourse<br />

analysis, Feantsa: European Fe<strong>de</strong>ration of National Organisations Working with the<br />

Homeless, Brussels.<br />

Meesters, J. (2006), Finding the meaning of dwelling in everyday activities, Paper presented<br />

at the ENHR conference "Housing in an expanding Europe: theory, policy, participation and<br />

implementation", Ljubljana, Slovenia, 2 - 5 July 2006<br />

Ministerie <strong>van</strong> <strong>de</strong> Vlaamse Gemeenschap, (1998), Ruimtelijk Structuurplan Vlaan<strong>de</strong>ren.<br />

Ministerie <strong>van</strong> <strong>de</strong> Vlaamse Gemeenschap, Departement Leefmilieu en Infrastructuur, Admi-<br />

95


nistratie Ruimtelijke Or<strong>de</strong>ning, Huisvesting, Monumenten en Landschappen, Af<strong>de</strong>ling<br />

Ruimtelijke Planning, Brussel.<br />

Moore, J. (2000), Placing home in context, in Journal of Environmental Psychology, vol. 20,<br />

p. 207-217<br />

Moortgat, W. & B. Van<strong>de</strong>kerkchove (2007), Ruimtelijke analyse <strong>van</strong> <strong>de</strong> migratie in en <strong>naar</strong><br />

Vlaan<strong>de</strong>ren, in Ruimte & Planning, jg. 27, nr. 4, p. 6-17.<br />

Mougenot, C., (1988), Promoting the single-family house in Belgium: the socialconstruction<br />

of mo<strong>de</strong>l housing, in International Journal of Urban and Regional Research, vol. 12, p. 531-<br />

547.<br />

Myers, D. (1999), Cohort longitudinal estimation of housing careers, in Housing Studies,<br />

vol. 14, p. 473–490.<br />

Novack, G.(1972), Un<strong>de</strong>rstanding History, Pathfin<strong>de</strong>r Press, New York.<br />

Ozüekren, S. & R. Van Kempen (2002), Housing careers of minority ethnic groups:<br />

experiences, explanations and prospects, in Housing Studies, vol. 17, p. 365-379<br />

Oxley, M. (2001), Meaning, science, context and confusion in comparative housing research,<br />

in Journal of Housing and the Built Environment, vol. 16, p. 89–106.<br />

Pahl, R.E. (1975): Spatial and social constraints in the city, in The Geographical Journal, nr.<br />

141, p. 386-387.<br />

Padgett, D. (2007), There’s no place like (a) home: ontological security among persons with<br />

serious mental illness in the United States, in Social Science & Medicine, vol. 64, p. 1925–<br />

1936.<br />

Pannecoucke, I., Geurts, V., Van Dam, R., De Decker, P., Goossens, L. & B. Cantillon<br />

(2001), Profiel <strong>van</strong> <strong>de</strong> sociale huur<strong>de</strong>r en subjectieve beleving <strong>van</strong> <strong>de</strong> realisaties <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

sociale huisvesting, OASeS/CSB, UFSIA, Antwerpen.<br />

Pickles, A., Davies, R. (1991), The empirical analysis of housing careers: a review and a<br />

general statistical framework, in Environment and Planning A, 23, p. 465–484.<br />

Porteous, D., Smith, S. (2001), Domici<strong>de</strong>. The Global Destruction Of Home, McGill-Queen's<br />

University Press, Montreal.<br />

Priemus, H. (1978), Volkshuisvesting; begrippen, problemen en beleid, Alphen aan <strong>de</strong><br />

Rijn/Brussel.<br />

Pred, A. (1981), Space and Time in Geography. Essays Dedicated to Torsten Hägerstrand,<br />

Institute of Geography/CWK Gleerups, Lund.<br />

Quilgars, D., Jones, A., Elsinga, M. & J. Toussaint (2005), Qualitative, comparative housing<br />

research: Some reflections on methodology, Paper presented at the ENHR conference in<br />

Reykjavik, Iceland, June 2005<br />

Rakoff, R. M. (1977), I<strong>de</strong>ology in everyday life: the meaning of the house, in Politics and<br />

Society, vol. 7, p. 85-104<br />

Rapoport, A. (1988), Levels of meaning in the built environment, in: Poyatos, F. (1988, ed),<br />

Cross-cultural perspectives in nonverbal communication, C.J. Hogrefe, Toronto,<br />

Reijndorp, A. (2004), Stadswijk. Ste<strong>de</strong>nbouw en dagelijks leven, NAi Uitgevers, Rotterdam<br />

96


Reijndorp, A. e.a. (1998), Buitenwijk. Ste<strong>de</strong>lijkheid op afstand, NAi Uitgevers, Rotterdam<br />

Rowlands, R. & C.Gurney (2000), Young people’s perceptions of housing tenure: a case<br />

study in the socialisation of tenure prejudice, in Housing Theory and Society, vo1. 17, p.<br />

121–130.<br />

Saey, P. (1988), De zelfperceptie voorbij: ruimtelijke or<strong>de</strong>ning als praktisch project, in Planologisch<br />

Nieuws, jg. 8, nr. 2, p. 54-66.<br />

Saey, P. (1988), De zelfperceptie voorbij: ruimtelijke or<strong>de</strong>ning als praktisch project, in Planologisch<br />

Nieuws, jg. 8, nr. 4, p.180-194.<br />

Saey, P. (1989), De zelfperceptie voorbij: ruimtelijke or<strong>de</strong>ning als praktisch project, in<br />

Planologisch Nieuws, jg. 9, nr. 2, p. 18-30.<br />

Saey, P. (1990), De zelfperceptie voorbij: ruimtelijke or<strong>de</strong>ning als praktisch project, in<br />

Planologisch Nieuws, jg. 10, nr. 2, p. 97-109<br />

Saey, P. (1993), De maatschappelijke situering <strong>van</strong> <strong>de</strong> structuurplanning, in Planologisch<br />

Nieuws, jg. 13, nr. 3, p. 230-236.<br />

Saey, P. (1994), Kan het Ruimtelijk Structuurplan Vlaan<strong>de</strong>ren gerealiseerd wor<strong>de</strong>n?, in<br />

Planologisch Nieuws, jg. 14, nr. 2, p. 90-101.<br />

Saey, P. (1995), Omtrent <strong>de</strong> maakbaarheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> samenleving door ruimtelijke planning,<br />

<strong>de</strong>el 1, in Planologisch Nieuws, jg. 15, nr. 2, p. 159-167.<br />

Saey, P. (1995) Omtrent <strong>de</strong> maakbaarheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> samenleving door ruimtelijke planning,<br />

<strong>de</strong>el 2, in Planologisch Nieuws, jg. 15, nr. 4, p. 279-299.<br />

Saey, P. (2001) Listen very carefully, I’ll say it once again, in Ruimte & Planning, jg. 21, nr.<br />

3, p. 252-256.<br />

Saey, P. (2003) Voorbij <strong>de</strong> zelfperceptie? Over het geïntegreerd gebiedsgericht beleid, in<br />

Ruimte & Planning, jg. 23, nr. 1, p. 43-60.<br />

Sahlin, I. (1996), From <strong>de</strong>ficient planning to ‘incapable tenants’. Changing discourses on<br />

housing problems in Swe<strong>de</strong>n, in Scandinavian Housing and Planning Research, vol. 13, p.<br />

167–181.<br />

Saun<strong>de</strong>rs, P. (1989), The meaning of home in contemporary English culture, in Housing<br />

Studies, vol. 4, p. 177-192<br />

Saun<strong>de</strong>rs, P. & Williams, P. (1988), The Constitution of the Home: Towards a. Research<br />

Agenda, in Housing Studies, vol. 3, p. 81 - 93.<br />

Savage, M., Bagnall, G. & B. Longhurst (2006), Globalization and belonging, Sage Publications,<br />

London<br />

Sennett, R. & J. Cobb (1972), The hid<strong>de</strong>n injuries of class, Norton, New York.<br />

Sixsmith, J. A. (1986), The meaning of home: an exploratory study of environmental<br />

experience, in Journal of Environmental Psychology, vol. 6, p. 281-298<br />

Smith, S. G. (1994), The essential qualities of a home, in Journal of Environmental<br />

Psychology, vol. 14, p. 31-46<br />

Somerville, P. (1989), Home sweet Home: a critical comment on Saun<strong>de</strong>rs and Williams, in<br />

Housing Studies, vol. 4, p. 113-118.<br />

97


Somerville, P. (1992), Homelessness and the meaning of home: rooflessness or<br />

rootlessness?, in International Journal of Urban and Regional Research, vol. 16, p. 529-<br />

539.<br />

Somerville, P. (1997), The social construction of home, in Journal of Architectural and<br />

Planning Research, nr. 3, p. 226-245<br />

Sommerville, P. (2002), But why social constructionism?, in Housing, Theory & Society, vol.<br />

19, p. 78-79<br />

Somerville, P. & B. Bengtsson (2002), Constructionism, Realism and Housing Theory, in<br />

Housing, Theory and Society, vol. 19, p. 121–136.<br />

Soper, K. (1993). A Theory of Human Need, in New Left Review, nr. 197, p. 113-128.<br />

Stoop, R. & M. Albertijn (2003), Beter een goe<strong>de</strong> buur dan een verre vriend. Bewoners <strong>van</strong><br />

Antwerpse sociale woning over <strong>de</strong> leefbaarheid <strong>van</strong> hun omgeving, Stad Antwerpen.<br />

Störig, H.J. (2000), Geschie<strong>de</strong>nis <strong>van</strong> <strong>de</strong> filosofie, Het Spectrum, Utrecht.<br />

Strauss, A. & J. Corbin (1998), Basics of qualitative research. Techniques and procedures<br />

for <strong>de</strong>veloping groun<strong>de</strong>d theory, Sage Publications, Thousand Oaks.<br />

Surkyn, J. & R. Lesthaeghe (1999), Een raming <strong>van</strong> <strong>de</strong> socio-<strong>de</strong>mografische woningbehoefte<br />

in Vlaan<strong>de</strong>ren aan <strong>de</strong> hand <strong>van</strong> <strong>de</strong> LIPRO-huishou<strong>de</strong>nsprojectie (1996-2016), n: De Decker,<br />

P. (red.), Wonen on<strong>de</strong>rzocht 1995-1999. Ministerie <strong>van</strong> <strong>de</strong> Vlaamse Gemeenschap, Brussel.<br />

Tratsaert, K. (1998): Stads(v)lucht maakt vrij. Analyse <strong>van</strong> <strong>de</strong> verhuisstromen en een<br />

bevraging <strong>van</strong> <strong>de</strong> verhuismotieven en woonwensen <strong>van</strong> jonge gezinnen in het Leuvense,<br />

HIVA, Leuven.<br />

Tratsaert, K. (1999), Stadvlucht maakt vrij, in, Planologisch Nieuws, jg. 19, nr. 2.<br />

Tratsaert K. & S. Winters (2006). On<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> in Vlaan<strong>de</strong>ren 1995-2005 en databanken met<br />

perspectieven voor ver<strong>de</strong>r on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> met betrekking tot <strong>de</strong> woonconsument, kenniscentrum<br />

woonbeleid. Ministerie <strong>van</strong> <strong>de</strong> Vlaamse Gemeenschap, Af<strong>de</strong>ling Woonbeleid, Brussel.<br />

Travers, M. (2004), The Philosophical assumptions of Constructionism, in Jacobs, M., 2004<br />

e.a., Social Constructionism in Housing Research, Ashgate Publishing, Al<strong>de</strong>rshot.<br />

Trigg, A. B. (2004), Deriving the Engel Curve: Pierre Bourdieu and the Social Critique of<br />

Maslow's Hierarchy of Needs, in Review of Social Economy, vol. 62, p. 393 – 406.<br />

Uitermark, J. (2003a), De sociale controle <strong>van</strong> achterstandswijken. Een beleidsgenetisch<br />

perspectief, KNAG, Utrecht.<br />

Uitermark, J. (2003b), Beheersing door verweving, in Ruimte en Planning, jg 23, nr. 3, p.<br />

177-196.<br />

Uyttenhove, P., (1989), Architectuur, ste<strong>de</strong>bouw en planologie tij<strong>de</strong>ns <strong>de</strong> Duitse bezetting: <strong>de</strong><br />

mo<strong>de</strong>rne beweging en het Commissariaat-Generaal voor ’s lands we<strong>de</strong>ropbouw (1940-1944),<br />

in Belgisch tijdschrift voor Nieuwste Geschie<strong>de</strong>nis, vol. XX, p. 465-510.<br />

Van Cau<strong>de</strong>nberg, A. & H. Heynen (2004), The rational kitchen in the interwar period in<br />

Belgium: Discourses and Realities, in Home Cultures, nr.1, p. 23-50.<br />

98


Van<strong>de</strong>r Kerken, H. (1976), Het verloren gaan <strong>van</strong> <strong>de</strong> woonfunctie in <strong>de</strong> kerngemeenten <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

ste<strong>de</strong>lijke agglo-meraties, in Bekaert, G., Van Reeth, B. & E. Van Broekhoven (red.): Omtrent<br />

Wonen, SESO, Antwerpen, p. 179-231.<br />

Van Nuffel, N. (2005), Regionalisering <strong>van</strong> <strong>de</strong> woonmarkt. Een on<strong>de</strong>r<strong>zoek</strong> <strong>naar</strong> <strong>de</strong> ruimtelijke<br />

structurering <strong>van</strong> het ne<strong>de</strong>rzettingspatroon in Noord-België 1990/91-1995/96, Proefschrift<br />

Doctor in <strong>de</strong> Geografie, Universiteit Gent.<br />

Van Nuffel, N. & P. Saey (2006), Geografen gaan vreemd. Regionale woonmarkten en<br />

ruimtelijke planning, in Ruimte en Planning, jg. 26, p. 9-21<br />

Van Regenmortel, T. e.a. (2006), Zon<strong>de</strong>r (t)huis. Sociale biografieën <strong>van</strong> thuislozen getoetst<br />

aan <strong>de</strong> institutionele en maatschappelijke realiteit, Lannoo Campus, Leuven.<br />

Verhetsel, A., Witlox, F. & N. Tierens (2003), Jongeren en <strong>wonen</strong> in Vlaan<strong>de</strong>ren.<br />

Woonsituatie, woonwensen en woonbehoeften, De Boeck, Antwerpen.<br />

Verhetsel, A., Wtilox, F. & N. Tierens, (2004). Woonbehoeften en woonwensen <strong>van</strong> jongeren<br />

in Vlaan<strong>de</strong>ren en Brussel, in Ruimte & Planning, jg. 24, nr. 1, pp. 18-46.<br />

Wacquant, L. (1989), Towards a Reflexive Sociology: A Workshop with Pierre Bourdieu, in<br />

Sociological Theory, nr. 1, p. 26-63.<br />

Wong, Y.I. (1997), Patterns of homelessness: a review of longitudinal studies, in Culhane,<br />

D.P. & S.P. Hornburg (eds) Un<strong>de</strong>rstanding homelessness, Fannie Mae Foundation,<br />

Washington.<br />

Wong, Y.I. & I. Paliavin (1997), A dynamic analysis of homeless-domicile transi-tions, in<br />

Social Problems, vol. 44, nr. 3, p. 408-123.<br />

Ytrehus, S. (2001), Interpretation of Housing Needs – a Critical Discussion, in Housing,<br />

Theory and Society, vol. 17, p. 166-174.<br />

Electronische bronnen<br />

http://en.wikipedia.org/wiki/Commodity_fetishism. Geraadpleegd op 25/10/07<br />

http://www.rainforestinfo.org.au/background/maxneef.htm. Geraadpleegd op 26/11/07<br />

http://www.gripvzw.be<br />

99


100

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!