Verslag financieel toezicht woningcorporaties 2002
Verslag financieel toezicht woningcorporaties 2002
Verslag financieel toezicht woningcorporaties 2002
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
VERSLAG FINANCIEEL TOEZICHT<br />
WONINGCORPORATIES <strong>2002</strong><br />
Naarden, 18 november 2003<br />
1
2 Huizerstraatweg 117 A<br />
Postbus 5075<br />
1410 AB Naarden<br />
Telefoon 035 - 69 54 070<br />
Telefax 035 - 69 54 080<br />
Internet www.cfv.nl<br />
E-mail info@cfv.nl<br />
Inhoud<br />
Verantwoording 5<br />
Financiële kengetallen sector 6<br />
Kengetallen individuele beoordeling 7<br />
Conclusies, samenvatting en bevindingen 9<br />
Financiële positie sociale huursector 10<br />
Individuele beoordeling corporaties 12<br />
Gegevensopvraging 13<br />
Onderzoeken 14<br />
1. Financiële positie sociale huursector 17<br />
1.1 Inleiding 17<br />
1.2 Marktbeeld en kenmerken woningbezit 18<br />
1.3 Investeringen en desinvesteringen 24<br />
1.4 Jaarresultaat <strong>2002</strong> 29<br />
1.4.1 Samenstelling en ontwikkeling jaarresultaat<br />
tot en met 2007 29<br />
1.4.2 Resultaat gewone bedrijfsuitoefening<br />
tot en met 2007 32<br />
1.4.3 Ontwikkeling bedrijfslasten 36<br />
1.5 Gepresenteerd weerstandsvermogen van de<br />
Nederlandse corporaties 38<br />
1.6 Gecorrigeerde vermogenspositie 41<br />
1.6.1 Bedrijfswaarde corporatiebezit volgens<br />
opgave corporaties 41<br />
1.6.2 Geaccepteerde bedrijfswaarde 43<br />
1.6.3 Rentabiliteitswaarde leningen 45<br />
1.6.4 Gecorrigeerd weerstandsvermogen 46<br />
1.6.5 Gecorrigeerde balanspresentatie 47<br />
1.7 Vermogensovermaat 49<br />
1.7.1 Minimaal noodzakelijk weerstandsvermogen<br />
49<br />
1.7.2 Vermogensovermaat 50<br />
1.8 Rendement <strong>2002</strong> 54<br />
1.8.1 Rendement vastgoed 54<br />
1.8.2 Rendement vreemd vermogen 55<br />
1.8.3 Rendement eigen vermogen 56<br />
2. Individuele beoordeling corporaties 57<br />
2.1 Informatiebestand financiële gegevens 57<br />
2.2 Financiële beoordeling 60<br />
2.2.1 Eerste selectie:<br />
onderzoekscorporaties 60<br />
2.2.2 Resultaten onderzoekscorporaties 62<br />
2.2.3 Beoordeling <strong>financieel</strong> gezonde<br />
corporaties 66
3. Gegevensopvraging 71<br />
3.1 Beoordeling financiële gegevens <strong>2002</strong> 71<br />
3.2 Gegevensopvraging boekjaar 2003 72<br />
3.3 Gegevensopvraging boekjaar 2004 73<br />
3.4 Verdere ontwikkeling gegevensopvraging 76<br />
4. Onderzoeken 2003 78<br />
4.1 Verbindingen corporaties 78<br />
4.2 Intern <strong>toezicht</strong> corporaties 81<br />
4.3 Onderzoek <strong>financieel</strong> gezonde corporaties<br />
boekjaar 2001 84<br />
5. Onderzoeken 2004 88<br />
5.1 Onderzoek <strong>financieel</strong> gezonde corporaties<br />
boekjaar <strong>2002</strong> 88<br />
5.2 Overige onderzoeken 90<br />
Bijlagen 92<br />
Bijlage 1: Verklaring van begrippen 92<br />
Bijlage 2: Accountantsverklaring 96<br />
3
Verantwoording<br />
In de voorliggende rapportage wordt verslag gedaan van de over het boekjaar <strong>2002</strong> uitgevoerde werkzaamheden<br />
met betrekking tot het financiële <strong>toezicht</strong>. Op verzoek van de Minister van Volkshuisvesting,<br />
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft het Fonds eveneens het <strong>toezicht</strong> op het rechtmatig handelen<br />
van corporaties uitgevoerd. Over de uitkomsten hiervan is separaat aan de minister gerapporteerd.<br />
Het oordeel van het Fonds is gebaseerd op de jaarverslaggevingstukken van de corporaties. De oordelen<br />
vormen een advies aan de minister, van welk advies alle corporaties in oktober 2003 bericht van het<br />
Fonds hebben gekregen. In de voorliggende rapportage zijn de analyse en weergave van de cijfers van<br />
de sector als geheel en de geaggregeerde gegevens van de individuele beoordelingen opgenomen. De<br />
accountant heeft een goedkeurende verklaring afgegeven.<br />
Na de financiële kengetallen van de sector als geheel en die van de individuele beoordeling, die een<br />
eerste kwantitatief beeld geven, is een samenvatting opgenomen, waarin de belangrijkste bevindingen<br />
en conclusies zijn weergegeven. De rapportage is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk<br />
zijn de gegevens van de sector als geheel gepresenteerd voor het verslagjaar <strong>2002</strong> en de prognosejaren<br />
tot en met 2007. Ingegaan is op het marktbeeld in relatie tot de kenmerken van het woningbezit, op<br />
de (des)investeringen, op het jaarresultaat, op de vermogenspositie en de vermogensovermaat en de<br />
gerealiseerde rendementen.<br />
In het tweede hoofdstuk is ingegaan op de door het Fonds uitgevoerde individuele financiële beoordelingen.<br />
Naast de uitkomsten van de geselecteerde corporaties, zijn de resultaten weergegeven van een<br />
aantal uitgevoerde beoordelingen van de <strong>financieel</strong> gezonde corporaties.<br />
In het derde hoofdstuk komt de gegevensopvraging van het Fonds aan de orde. Na presentatie van de<br />
bevindingen over de bruikbaarheid van de gegevens over <strong>2002</strong>, zijn de voornemens geschetst van een<br />
aantal te nemen maatregelen ter verbetering van de gegevensopvraging voor het boekjaar 2003, gevolgd<br />
door de aanpassingen die voor het boekjaar 2004 noodzakelijk c.q. gewenst zijn.<br />
In het vierde hoofdstuk wordt samenvattend verslag gedaan van een drietal onderzoeken die in 2003 zijn<br />
uitgevoerd. Dit betreffen het onderzoek naar de verbindingen van corporaties, het themaonderzoek naar<br />
het functioneren van de Raden van Toezicht bij corporaties en tenslotte de uitgevoerde beoordelingen<br />
over het boekjaar 2001 van de <strong>financieel</strong> gezonde corporaties. Van alle onderzoeken zijn de onderzoeksresultaten<br />
eerder dit jaar gerapporteerd aan de minister. In het vijfde hoofdstuk zijn de voorgenomen<br />
(vervolg)onderzoeken voor 2004 weergegeven.<br />
Mr.drs. L.C. Brinkman Drs. J. van der Moolen<br />
Voorzitter Directeur<br />
Naarden, 18 november 2003<br />
5
6<br />
Financiële kengetallen sector<br />
Omschrijving<br />
Vermogen<br />
Nominaal<br />
x f 1 miljoen<br />
Per woongelegenheid<br />
x f 1<br />
In procenten van<br />
balanstotaal<br />
2001 <strong>2002</strong> 2001 <strong>2002</strong> 2001 <strong>2002</strong><br />
Eigen vermogen 11.687 12.764 4.789 5.247 14,1 15,4<br />
Egalisatierekening 871 567 357 233<br />
Voorzieningen 2.692 2.538 1.103 1.043<br />
Gepresenteerd weerstandsvermogen (a) 14.451 15.052 5.921 6.188 17,6 18,3<br />
Correctie weerstandsvermogen (b) 8.598 8.722 3.523 3.586 7,9 8,2<br />
Gecorrigeerd weerstandsvermogen 23.049 23.774 9.445 9.774 25,5 26,5<br />
Minimaal noodzakelijk weerstandsvermogen 12.746 12.911 5.223 5.308 14,1 14,4<br />
Vermogensovermaat 10.303 10.863 4.222 4.466 11,4 12,1<br />
Waarde woningbezit<br />
Boekwaarde (historische kostprijs) 66.734 67.987 27.345 27.950<br />
Bedrijfswaarde (ongecorrigeerd) 80.855 83.925 33.131 34.503<br />
Overwaarde (opgave <strong>woningcorporaties</strong>) 14.121 15.939 5.786 6.553<br />
Bedrijfswaarde in procenten van boekwaarde 122 124<br />
In procenten<br />
Resultaat, baten en lasten van bedrijfsopbrengsten<br />
Jaarresultaat 1.012 797 415 328<br />
Resultaat gewone bedrijfsuitoefening 55 62 23 25<br />
Verkoopwinst 952 1.230<br />
Onrendabele investeringen 414 519<br />
Bedrijfsopbrengsten 10.665 10.924 4.370 4.491<br />
Rentelasten 4.598 4.173 1.884 1.716 43,1 38,2<br />
Idem in procenten van leningen 7,6 7,0<br />
Personeelslasten 1.101 1.222 451 502 10,3 11,2<br />
Lasten onderhoud 2.371 2.617 972 1.076 22,2 24,0<br />
Overige bedrijfslasten 1.843 2.183 755 759 17,3 20,0<br />
a) Eigen vermogen, egalisatierekening, voorzieningen, minus immateriële vaste activa, minus herwaarderingsreserve<br />
b) Surplus bedrijfswaarde minus onzekerheidsmarge, rentabiliteitswaardecorrectie leningen
Kengetallen individuele beoordeling<br />
Omschrijving 2000 2001 <strong>2002</strong><br />
Totaal aantal corporaties 620 579 552<br />
Corporaties die de Cijfermatige Kerngegevens tijdig (vóór 1 juli)<br />
hebben ingediend (in procenten)<br />
Corporaties die de jaarrekening en het jaarverslag/volkshuisvestingsverslag<br />
tijdig (vóór 1 juli) hebben ingediend (in procenten)<br />
Corporaties met een gecorrigeerd weerstandsvermogen van<br />
>twee keer het noodzakelijk vermogen (in procenten)*<br />
Corporaties met een gecorrigeerd weerstandsvermogen van<br />
>drie keer het noodzakelijk vermogen (in procenten)*<br />
Corporaties met een stijgend gecorrigeerd weerstandsvermogen<br />
(in procenten)*<br />
Corporaties met een volgens de Centraal Fonds-normen voldoende<br />
noodzakelijk weerstandsvermogen (categorie A) (in procenten)<br />
73 72 76<br />
73 75 76<br />
76 77 76<br />
52 50 49<br />
87 75 60<br />
95 95 96<br />
Aantal onderzochte corporaties 85 73 70<br />
Aantal corporaties met een volgens de Centraal Fonds-normen<br />
onvoldoende gecorrigeerd weerstandsvermogen (categorie B, C en D)<br />
30 27 23<br />
Idem van totaal aantal corporaties (in procenten) 5 5 4<br />
Aantal corporaties met een onvoldoende gecorrigeerd weerstandsvermogen<br />
dat voldoende maatregelen treft (categorie B)<br />
23 24 20<br />
Idem van totaal aantal corporaties (in procenten) 4 4 4<br />
Aantal corporaties met een onvoldoende gecorrigeerd weerstandsvermogen<br />
dat onvoldoende maatregelen treft (categorie C)<br />
Aantal te monitoren corporaties aan wie steun is toegekend<br />
(categorie D)<br />
*op basis van gegevens eerste selectie (niet geselecteerde corporaties)<br />
1 1 1<br />
6 2 2<br />
7
Conclusies, samenvatting en bevindingen<br />
Conclusies<br />
Geconcludeerd kan worden dat de financiële positie van de volkshuisvestingssector, op basis van de<br />
door corporaties ingediende verantwoordingsstukken, ook in <strong>2002</strong> is verbeterd. De positieve trend van<br />
de afgelopen jaren heeft zich in het verslagjaar doorgezet. Het weerstandsvermogen, op basis van de<br />
historische kostprijs stijgt naar e 15,1 miljard en op basis van de door corporaties opgegeven bedrijfswaarde<br />
naar e 33,2 miljard. Na aftrek van een aantal correcties op de door corporaties opgegeven<br />
bedrijfswaarde resulteert een gecorrigeerde vermogenspositie in <strong>2002</strong> van e 23,8 miljard. Dit gecorrigeerd<br />
weerstandsvermogen, verminderd met het minimaal noodzakelijk weerstandsvermogen (het vermogen<br />
dat het Fonds noodzakelijk acht voor het waarborgen van de financiële continuïteit), resulteert in<br />
een vermogensovermaat in <strong>2002</strong> van e 10,9 miljard, een toename in <strong>2002</strong> met e 0,6 miljard. De ongelijke<br />
verdeling van de overmaat over het land is ten opzichte van vorig jaar niet veranderd.<br />
Bij dit gunstige beeld van de financiële ontwikkeling van de sector moet de kanttekening geplaatst (blijven)<br />
worden dat de opgave van corporaties voor vernieuwing- en herstructureringsactiviteiten verbeterd<br />
moet worden. Door het achterblijven van de aanpak c.q. het in onvoldoende mate opgeven door corporaties<br />
van de voorgenomen productie aan het Fonds, is de financiële ontwikkeling positiever dan deze<br />
naar verwachting zal (moeten) zijn. Het Fonds verwacht in de eerstkomende jaren een beter beeld te<br />
krijgen door middel van toetsing van de opgaven van corporaties aan de prestatiecontracten tussen<br />
corporaties en gemeenten c.q. de contracten met betrekking tot de door de Minister van VROM benoemde<br />
56 prioriteitswijken. Daarnaast is van belang dat deze informatie, die nu vrijwillig door corporaties<br />
aan het Fonds wordt geleverd, een wettelijke basis krijgt.<br />
De verbetering van de vermogenspositie in <strong>2002</strong> is, evenals in 2001, vooral een gevolg van de winst op de<br />
verkoop van huurwoningen, deels gecompenseerd door de onrendabele investeringen van nieuwbouwwoningen.<br />
Ook voor de komende vijf jaar verwachten corporaties een verdere toename van het vermogen.<br />
Behalve door de verkoop van huurwoningen, verwachten corporaties de vermogensstijging in toenemende<br />
mate te realiseren door de bouw van koopwoningen. Daarnaast wordt verwacht dat het resultaat<br />
uit gewone bedrijfsuitoefening toeneemt. De praktijk leert echter dat dit resultaat jaarlijks achterblijft bij<br />
de verwachting. Ook in <strong>2002</strong> was dit het geval. De oorzaak daarvan ligt, evenals in 2001, vooral bij de<br />
zeer sterk gestegen bedrijfslasten met betrekking tot het beheer.<br />
De toename van de bedrijfslasten in <strong>2002</strong> met 13,3% heeft met een stijging van 11,5% betrekking op de<br />
personeelslasten, 10,7% op de onderhoudslasten en 18,3% op de overige lasten. Uit een uitgevoerd<br />
diepteonderzoek, op basis van de jaarrekeningen van 127 corporaties, ten behoeve van het krijgen van<br />
meer inzicht in de achtergronden van de stijging, is gebleken dat de jaarrekeningen onvoldoende inzicht<br />
geven. De jaarverslaggeving moet daarin meer inzicht gaan geven. Een uitspraak over de aanvaardbaarheid<br />
van het niveau en de ontwikkeling van de kosten kan dan ook nu niet worden gegeven.<br />
Daarvoor is meer gespecificeerde informatie nodig. De sterke lastenstijging van de afgelopen jaren in de<br />
sociale huursector verdient de nodige aandacht van besturen en Raden van Toezicht van corporaties.<br />
Daarbij dient de waardeontwikkeling te worden betrokken. De hogere stijging van de lasten in <strong>2002</strong> leidt<br />
tot een lagere groei van de bedrijfswaarde van rond e 4,5 miljard.<br />
De door corporaties te verstrekken informatie over de bedrijfswaarde en de productie dient te worden<br />
verbeterd. Daartoe zal voor het komende boekjaar een aantal maatregelen worden genomen. De verantwoording<br />
van de bedrijfswaardegegevens kan mede worden verbeterd indien deze worden ondergebracht<br />
in de Cijfermatige Kerngegevens, zodat deze mede onderdeel uitmaken van de controle van de<br />
accountant. Om een administratieve lastenverzwaring bij corporaties te voorkomen, is het gewenst dat<br />
de actuele waarde tevens als grondslag in de jaarrekening wordt toegepast. Alhoewel dit in de eerste<br />
voorstellen van de werkgroep van de Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) wel in de bedoeling lag, is in<br />
de recent gepubliceerde nieuwe Richtlijn 645 van de RJ, die met ingang van het boekjaar 2004 van<br />
toepassing is, die stap nog niet gemaakt. Het Fonds is voorstander van de actuele waarde als grondslag<br />
in de jaarrekening, omdat deze een beter beeld geeft van de vermogenspositie van corporaties.<br />
9
10 Om een eenduidige verantwoording te bevorderen zal een verdere uitwerking moeten worden gegeven<br />
aan de wijze waarop die verantwoording plaats moet vinden. Aan de Minister van VROM zullen terzake<br />
voorstellen worden gedaan.<br />
Samenvatting en bevindingen<br />
De weergegeven conclusies zijn gebaseerd op de bevindingen van de uitvoering van het financiële<br />
<strong>toezicht</strong> en zijn hiernavolgend weergegeven.<br />
Financiële positie sociale huursector<br />
Voorraadmutaties<br />
• Het aantal woongelegenheden van corporaties neemt in <strong>2002</strong> met 2.000 woongelegenheden af tot<br />
2.432.426 ultimo <strong>2002</strong>.<br />
• Het aantal in <strong>2002</strong> gerealiseerde nieuwbouwhuurwoningen van 13.628 ligt 1.000 woningen hoger<br />
dan in 2001. De corporaties ramen voor de vijf prognosejaren een jaarlijkse groei van gemiddeld<br />
1,3% per jaar, tegenover in 2001 1,0%. In 2005 is de raming bijna het dubbele van <strong>2002</strong>. De gerealiseerde<br />
productie blijft jaarlijks achter bij de raming. In <strong>2002</strong> werd 69% van de raming gerealiseerd. In<br />
2000 en 2001 was dat respectievelijk 69% en 64%.<br />
• Het aantal aankopen ligt met 18.970 woningen lager dan in 2001. Exclusief transacties tussen corporaties<br />
gaat het om ruim 8.000 woningen. Voor de vijf prognosejaren worden, evenals vorige jaren,<br />
lage aantallen geraamd.<br />
• Het aantal verkopen ligt met 26.378 woningen in <strong>2002</strong> fors hoger dan in vorige jaren. Exclusief transacties<br />
tussen corporaties zijn ruim 14.000 woningen verkocht. Voor de prognosejaren daalt de totale<br />
omvang van ruim 18.000 in 2003 tot 13.000 woningen in 2007. Daarmee ligt de raming op het niveau<br />
van de afgelopen jaren.<br />
• In <strong>2002</strong> zijn bijna 10.000 woningen gesloopt, 1.500 woningen meer dan in 2001. Voor de prognosejaren<br />
ligt de raming van corporaties met gemiddeld 19.000 per jaar fors hoger.<br />
Investeringen en desinvesteringen<br />
• In <strong>2002</strong> is in totaal bijna e 5 miljard geïnvesteerd. Dat is e 1,6 miljard meer dan de prognose van 2001.<br />
In de vierjaarsperiode (<strong>2002</strong> tot en met 2005) is sprake van een bruto investering van e 22,8 miljard,<br />
ofwel 10% hoger dan de vorige vierjaarsperiode (2001 tot en met 2005).<br />
• De gemiddelde investering per nieuwbouwwoning is voor de vierjaarsperiode licht gestegen van<br />
e 123.000,- tot e 134.700,-. Het onrendabel deel van de investering neemt toe van e 23.600,- in 2001<br />
tot e 24.600,- gemiddeld per woning.<br />
• Het gemiddelde bedrag per aangekochte woning ligt met ruim e 50.000,- voor de vierjaarsperiode<br />
fors hoger dan in 2001 (e 30.000,-).<br />
• Met e 950 miljoen is in <strong>2002</strong> aanmerkelijk meer geïnvesteerd in woningverbetering dan in 2001 (e 700<br />
miljoen). Ook voor de prognosejaren zijn hogere bedragen geraamd dan in 2001 werd<br />
geprognosticeerd.<br />
• De verkoop van woningen ligt in <strong>2002</strong> met een netto-opbrengst van ruim e 1,1 miljard aanmerkelijk<br />
hoger dan in 2001. Dit is een gevolg van het hogere aantal verkochte woningen, dat voor een deel<br />
wordt gecompenseerd door de lagere gemiddelde boekwinst per woning. Het grotere aantal onderlinge<br />
transacties tussen corporaties (12.300 woningen in <strong>2002</strong> tegenover 2.500 in 2001), veelal tegen<br />
een lagere waarde dan de verkoop aan bewoners, is daar naar verwachting debet aan.<br />
• Het netto resultaat op de bouw van koopwoningen bedraagt in <strong>2002</strong> e 65 miljoen. Corporaties verwachten<br />
in de prognosejaren een netto-opbrengst van e 119 miljoen in 2003, oplopend tot e 232<br />
miljoen in 2007. Gemiddeld per woning wordt een jaarlijkse stijging verwacht van 8,5%.<br />
• Het gemiddelde onrendabele bedrag per gesloopte woning is gedaald van e 4.400,- per woning tot<br />
e 3.200,-.
Jaarresultaat <strong>2002</strong><br />
• Het verslagjaar <strong>2002</strong> sluit met een positief jaarresultaat van e 797 miljoen. Dit resultaat is voornamelijk<br />
veroorzaakt door de verkoopopbrengsten van huur- en koopwoningen, gecompenseerd door onrendabele<br />
investeringen.<br />
• Het jaarresultaat ligt e 357 miljoen hoger dan in 2001 werd geprognosticeerd. Het positievere resultaat<br />
is een gevolg van het lager aantal gerealiseerde nieuwbouwwoningen en de daarmee samenhangende<br />
onrendabele investeringen.<br />
• Corporaties verwachten in de vijf prognosejaren een stijgend positief resultaat tot bijna e 1 miljard in<br />
2007. Deze raming ligt overigens voor het jaar 2006 e 274 miljoen lager dan in 2001 voor 2006 werd<br />
geraamd.<br />
Resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening<br />
• Het resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening is met e 62 miljoen licht positief en is daarmee nagenoeg<br />
gelijk aan het resultaat in 2001. De hogere huuropbrengst en de lagere rentelasten zijn nagenoeg<br />
geheel tenietgedaan door de zeer forse stijging van de bedrijfslasten. Voor de prognosejaren verwachten<br />
corporaties een stijgend resultaat tot e 715 miljoen in 2007. Voor de vergelijkbare prognosejaren<br />
2003 tot en met 2006 verwachten corporaties ten opzichte van de raming in 2001 een lager<br />
resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening van gemiddeld e 265 miljoen per jaar. Dat wordt veroorzaakt<br />
doordat voor de prognosejaren het hogere lastenniveau van <strong>2002</strong> wordt aangehouden.<br />
Vergelijking van de realisatiecijfers met die van de jaarlijkse prognoses laat zien dat de huuropbrengst<br />
en de rentelasten consistent worden geraamd. De bedrijfslasten laten daarentegen een ander beeld<br />
zien. De cijfers laten in de afgelopen jaren elk jaar opnieuw een sterke stijging in het verslagjaar zien,<br />
gevolgd door een trendmatige ontwikkeling voor de prognosejaren.<br />
Ontwikkeling bedrijfslasten<br />
• De bedrijfslasten met betrekking tot het beheer zijn in <strong>2002</strong> met 13,3% toegenomen. De personeelslasten<br />
nemen met 11,5% toe, de onderhoudslasten met 10,7% en de overige bedrijfslasten met 18,3%.<br />
• De beheerkosten nemen gemiddeld per woning het sterkst toe bij corporaties met een bezit van<br />
4.000 - 10.000 woningen. De kleinere corporaties scoren het laagst. De overige bedrijfslasten (waaronder<br />
de organisatiekosten en de overige personeelskosten) liggen bij corporaties met meer dan<br />
10.000 woningen drie keer zo hoog dan bij de overige corporaties.<br />
• Bij 52 corporaties met een woningbezit van 584.400 woningen, die in 2001/<strong>2002</strong> zijn betrokken bij<br />
een fusie, ligt de stijging van de bedrijfslasten 7% hoger dan bij de overige corporaties. Gemiddeld<br />
per woning een stijging van e 377,- tegenover e 217,- bij de overige corporaties.<br />
• Uit een uitgevoerd diepteonderzoek van 127 jaarrekeningen van corporaties (gebaseerd op 50 corporaties<br />
met de grootste stijging voor de personeelslasten, de onderhoudslasten en de overige bedrijfslasten)<br />
blijkt, dat de pensioenlasten (met 22%) een belangrijke oorzaak zijn van de toegenomen<br />
personeelskosten. De salarissen nemen met 12% toe en de sociale lasten met 11%. De stijging van<br />
de onderhoudslasten is vooral toe te schrijven aan het hogere klachten- en mutatieonderhoud. De<br />
overige bedrijfslasten zijn sterk toegenomen door met name de overige personeelskosten (met 18,2%)<br />
en de algemene organisatiekosten.<br />
Financiële positie tot en met 2007<br />
• Het gepresenteerd weerstandsvermogen stijgt in <strong>2002</strong> met e 600 miljoen tot ruim e 15 miljard. Gemiddeld<br />
per woning komt dit neer op e 6.200,-. De toename van het eigen vermogen met e 1 miljard<br />
wordt deels gecompenseerd door de daling van de voorzieningen en de egalisatierekening. Corporaties<br />
verwachten tot en met 2007 een verdere stijging van het gepresenteerd weerstandsvermogen<br />
met e 2 miljard (een toename van het eigen vermogen met e 3,2 miljard verminderd met een daling<br />
van de voorzieningen en egalisatierekening van e 1,2 miljard).<br />
• De waarde van het bezit is ruim hoger dan de omvang van de leningportefeuille. Van de materiële<br />
vaste activa is in <strong>2002</strong> 66% met vreemd vermogen gefinancierd.<br />
11
12 Op basis van bedrijfswaarde is de financieringsruimte aanmerkelijk hoger. De materiële vaste activa<br />
nemen in de prognoseperiode tot en met 2007 met bijna e 10 miljard toe en de leningen met e 4,9<br />
miljard. Het werkkapitaal blijft stabiel rond e 4,5 miljard. Corporaties verwachten derhalve circa de<br />
helft van de geraamde investeringen te financieren met eigen middelen.<br />
• Voor het bepalen van de vermogenspositie past het Fonds een aantal correcties toe op het gepresenteerd<br />
weerstandsvermogen: een correctie voor de bedrijfswaarde (verminderd met een bedrag voor<br />
onzekerheid), een rentabiliteitswaardecorrectie op de leningen en enige aftoppingen op de bedrijfswaarde<br />
voor delen van het corporatiebezit.<br />
Het gepresenteerd weerstandsvermogen bedraagt ultimo e 15,1 miljard (18,3% van het balanstotaal).<br />
Het gecorrigeerd weerstandsvermogen op grond van de opgave van corporaties van de bedrijfswaarde<br />
bedraagt e 33,2 miljard (33,5% van het balanstotaal). Het door het Fonds geaccepteerd<br />
weerstandvermogen bedraagt e 23,8 miljard (26,5% van het balanstotaal). In de presentatie van het<br />
vermogen van de sector (het gecorrigeerd weerstandsvermogen) laat het Fonds, vanuit een oogpunt<br />
van voorzichtigheid, in <strong>2002</strong> derhalve e 9,4 miljard buiten beschouwing.<br />
Vermogensovermaat tot en met 2007<br />
• De vermogensovermaat, het bedrag dat niet noodzakelijk is voor het waarborgen van de financiële<br />
continuïteit, is in <strong>2002</strong> met e 0,6 miljard toegenomen tot e 10,9 miljard. De overmaat stijgt verder naar<br />
e 12,4 miljard in 2007. De mindere groei ten opzichte van de prognose in 2001 is voornamelijk een<br />
gevolg van de doorwerking van de in <strong>2002</strong> sterk gestegen bedrijfslasten.<br />
Rendement <strong>2002</strong><br />
• Het gerealiseerde rendement op het vastgoed komt in <strong>2002</strong> uit op 8,0%. Dat is aanmerkelijk hoger<br />
dan het gerealiseerde rendement in 2001 en de prognose voor <strong>2002</strong>. De rendementsbijdrage uit<br />
hoofde van verkoop en onrendabele investeringen compenseren elkaar nagenoeg.<br />
• Het hogere rendement vloeit derhalve voort uit het rendement op de verhuur. Het direct rendement uit<br />
verhuur blijft met 6,0% in <strong>2002</strong> achter bij de realisatie 2001 (6,3%) en de prognose voor <strong>2002</strong> (6,2%).<br />
De sterke lastenstijging in <strong>2002</strong> is daarvan de belangrijkste oorzaak. De stijging van het rendement<br />
uit verhuur met circa 2,0% is derhalve toe te schrijven aan het indirecte rendement. Deze stijging is<br />
een gevolg van de hogere door corporaties opgegeven restwaarde, hogere parameters voor de huurontwikkeling,<br />
gecorrigeerd door de lastenstijging.<br />
• Het rendement op vreemd vermogen ligt in <strong>2002</strong> met 5,3% lager dan de realisatie in 2001 (7,6%) en<br />
de prognose voor <strong>2002</strong> (7,3%). Enerzijds kan dit samenhangen met een lagere rente-inschatting van<br />
corporaties bij conversies van leningen dan in 2001. Anderzijds wordt geen rekening gehouden met<br />
een rentabiliteitswaardecorrectie voor in de prognosejaren nieuw aan te trekken leningen.<br />
• Het rendement op het eigen vermogen komt in <strong>2002</strong> uit op 10,8%. Het hoge rendement op de verhuur<br />
en het lage rendement op het vreemd vermogen verklaren dit hoge rendement.<br />
Individuele beoordeling corporaties<br />
• Het aantal inzendplichtige corporaties is in <strong>2002</strong> met 27 gedaald tot 552 corporaties. Per 1 juli waren<br />
de Cijfermatige Kerngegevens van 76% (vorig jaar 72%) van de corporaties ontvangen. Per 1 augustus<br />
was dat 99% (vorig jaar 98%). Voor de overige BBSH-verantwoordingsstukken lagen deze percentages<br />
iets hoger.
Financieel zwakke corporaties<br />
• Van de 552 corporaties zijn 70 corporaties (evenals in 2001 13%) nader onderzocht. Van deze corporaties<br />
is op grond van aanvullende informatie gebleken dat bij 47 corporaties geen twijfels bestaan<br />
over de financiële continuïteit.<br />
• Bij de resterende 23 corporaties is sprake van een <strong>financieel</strong> zwakke positie. De samenstelling is als<br />
volgt:<br />
Categorie Omschrijving Aantal 2001 Aantal <strong>2002</strong><br />
B1<br />
B2<br />
B3<br />
Na het verslagjaar zijn aantoonbaar maatregelen<br />
genomen<br />
Besloten is de komende tijd aanvullende maatregelen<br />
te nemen<br />
Aanvullende maatregelen zijn in voorbereiding, maar<br />
besluitvorming heeft nog niet plaatsgevonden<br />
9 9<br />
12 7<br />
3 4<br />
Subtotaal 24 20<br />
C Onvoldoende maatregelen 1 1<br />
D Saneringscorporaties 2 2<br />
Totaal 27 23<br />
Beoordeling <strong>financieel</strong> gezonde corporaties<br />
• Van de 482, op grond van de eerste selectie, <strong>financieel</strong> gezonde corporaties heeft de beoordeling op<br />
diverse punten niet geleid tot een alsnog handmatige toevoeging aan de onderzoekscorporaties.<br />
• Van de <strong>financieel</strong> gezonde corporaties heeft bijna de helft een gecorrigeerd weerstandsvermogen<br />
van meer dan drie keer het minimaal noodzakelijk vermogen en ruim 3/4 deel een gecorrigeerd<br />
vermogen van meer dan twee keer dit vermogen. Dit is nagenoeg gelijk aan 2001.<br />
• Van de <strong>financieel</strong> gezonde corporaties verwacht 60% een toenemend gecorrigeerd weerstandsvermogen<br />
in de vijf prognosejaren tegenover 75% in 2001. Alle corporaties met een dalend vermogen<br />
beschikken over een ruime marge boven het minimaal noodzakelijk weerstandsvermogen.<br />
• Van de <strong>financieel</strong> gezonde corporaties zou, evenals in 2001, 82% van de corporaties ook niet zijn<br />
geselecteerd op basis van een weerstandsvermogen, op grond van een waardering van het bezit op<br />
basis van historische kosten. Bij de 18% van de corporaties die wel zouden worden geselecteerd, is<br />
op negen corporaties na, sprake van een stijgend gepresenteerd vermogen. Het gemiddeld gepresenteerd<br />
weerstandsvermogen van de negen corporaties daalt van 13% van het balanstotaal in <strong>2002</strong><br />
naar 10% in 2007.<br />
Gegevensopvraging<br />
• De correcties op het aantal opgegeven woningen zijn in <strong>2002</strong> verminderd. Accuratessefouten zijn<br />
nagenoeg gelijk gebleven. De verdere detaillering van de gegevensopvraging in <strong>2002</strong> alsmede de<br />
uitbreiding en intensivering van de beoordeling en controle van de gegevens heeft er toe geleid dat<br />
het aantal correcties (met name voor de productieaantallen en de bedrijfswaarde) is toegenomen ten<br />
opzichte van 2001.<br />
13
14 De opgave van corporaties van de verwachte productie in de vernieuwing- en herstructureringsgebieden<br />
is onvoldoende, indien deze worden getoetst aan de tussen corporaties en gemeenten<br />
gemaakte afspraken.<br />
• De gegevensopvraging voor het boekjaar 2003 wordt aangepast op basis van de bereikte overeenstemming<br />
met het Waarborgfonds Sociale Woningbouw. Gebleken is dat deze aanpassing nog niet<br />
haalbaar is in de Bijlagen II en IV bij het BBSH.<br />
• Naar aanleiding van de ervaringen is voor het boekjaar 2003 een aantal maatregelen in voorbereiding<br />
ter verbetering van de bruikbaarheid van de gegevens mede met het oogmerk een snellere<br />
indiening van de gegevens te bevorderen.<br />
• Met betrekking tot de gegevensopvraging voor het boekjaar 2004 dienen de Bijlagen II en IV bij het<br />
BBSH op een aantal punten te worden aangepast. Naast de aanpassing aan de nieuwe Richtlijn 645<br />
van de Raad voor de Jaarverslaggeving, gaat het om mogelijke aanpassingen naar aanleiding van<br />
de voorgestelde wijziging (beperking vrijstelling voor corporaties) van de Wet op de vennootschapsbelasting.<br />
Onderzoeken<br />
Verbindingen corporaties<br />
• In 2003 is een onderzoek uitgevoerd bij 61 corporaties met (neven)activiteiten met betrekking tot<br />
projectontwikkeling in een of meer verbindingen over het verslagjaar 2001. De conclusies en aanbevelingen<br />
van de rapportage richten zich op een verbetering van de informatievoorziening, enerzijds<br />
via het opnemen van een aantal vereisten in de regelgeving, anderzijds via een bewustwordingsproces<br />
bij de corporaties via het verhelderen van de informatiewens bij het Fonds. De aanpassingen<br />
die in de toelichting bij het accountantsprotocol onder de aandacht van de accountants zijn gebracht,<br />
moeten worden aangepast zoals in het rapport is aangegeven. Deze dienen eveneens in de<br />
verantwoordingsartikelen van het BBSH te worden opgenomen, zodat de directe verantwoordelijkheid<br />
van de corporatie voor een goede informatievoorziening benadrukt wordt. De inbedding van<br />
verbindingen in het beleidsproces van de corporatie en de informatie die het Fonds noodzakelijk<br />
acht, kan worden ondersteund door verbetering op de volgende punten:<br />
• expliciteren van de randvoorwaarden, doelstellingen en uitgangspunten van het beleid<br />
• verhelderen van de organisatie van de activiteiten in verbindingen, inclusief de administratieve<br />
organisatie en interne controle<br />
• hogere kwaliteit van de verslaggeving en informatievoorziening over verbindingen<br />
• informatie over de juridische structuur.<br />
Intern <strong>toezicht</strong> corporaties<br />
• Het Centraal Fonds heeft dit jaar een themaonderzoek naar het functioneren van de Raden van<br />
Toezicht bij corporaties uitgevoerd, om een beeld te krijgen van de factoren die van invloed zijn op het<br />
professioneel functioneren daarvan.<br />
Geconcludeerd wordt dat bij de meeste onderzochte corporaties de interne <strong>toezicht</strong>houder met betrekking<br />
tot de verantwoordelijkheid voor volkshuisvestelijke doelstellingen een beperkte taakopvatting<br />
heeft en de <strong>toezicht</strong>verantwoordelijkheid zich richt op de financiële continuïteit en op de beleidskaders<br />
vanuit het meerjarenplan. De informatievoorziening hangt nauw samen met de opvatting van<br />
de Raad van Toezicht ten aanzien van zijn verantwoordelijkheid voor de volkshuisvestelijke doelstellingen.<br />
Verdieping en actualisering van volkshuisvestelijk inzicht vindt incidenteel plaats.<br />
De meest opvallende bevinding ten aanzien van interne evaluatie is het gebrek aan zelfkritiek bij de<br />
onderzochte Raden van Toezicht. In verreweg de meeste gevallen leverde de interne evaluatie geen<br />
noemenswaardige resultaten op. Factoren die hierin een rol spelen zijn het ontbreken van externe<br />
prikkels of input, een sterke financiële situatie, een laag ambitieniveau en een sterke nadruk op de<br />
adviesrol en klankbordfunctie van de Raad van Toezicht, waardoor <strong>toezicht</strong> houden lastiger wordt.<br />
Het Fonds heeft op dit punt aanbevelingen gedaan voor visitatie, input voor zelfevaluatie, externe<br />
begeleiding en ontwikkeling van een format voor zelfevaluatie.
Onderzoek <strong>financieel</strong> gezonde corporaties boekjaar 2001<br />
• Met betrekking tot corporaties met een relatief hoog negatief jaarresultaat in 2001 zijn 16 corporaties<br />
onderzocht die in 2001 een negatief jaarresultaat hadden van meer dan 20% van het weerstandsvermogen.<br />
Structurele oorzaken die reden kunnen zijn voor mogelijk langdurig te verwachten negatieve<br />
jaarresultaten, zijn niet uit dit deelonderzoek naar voren gekomen. Wel is er soms gedurende een<br />
beperkte tijd een te verwachten negatief effect op het jaarresultaat.<br />
• Van alle corporaties met een dalend verloop van het gecorrigeerd weerstandsvermogen zijn 16 corporaties<br />
geselecteerd voor een nader onderzoek. Het dalend verloop van het gecorrigeerd weerstandsvermogen<br />
is bij het merendeel van de onderzochte corporaties geheel toe te schrijven aan<br />
bestedingen binnen de volkshuisvestelijke doelstellingen van de corporaties (onrendabele investeringen<br />
bij nieuwbouw, herstructurering en woonzorgcomplexen).<br />
• Ten behoeve van het krijgen van inzicht in de vraag in hoeverre corporaties, gerelateerd aan de<br />
volkshuisvestelijke problematiek in het kader van de vernieuwing en herstructurering, in hun werkgebied<br />
voldoende maatregelen treffen, zijn 23 <strong>financieel</strong> gezonde corporaties onderzocht. Deze corporaties<br />
zijn werkzaam in de stedelijke gemeenten van de drie grote stadsregio’s waar zeer grote opgaven<br />
liggen en waarvan er indicaties zijn dat deze corporaties in hun meerjarenprognoses onvoldoende<br />
adequate maatregelen nemen.<br />
Uit het onderzoek, dat zich heeft beperkt tot corporaties in regio’s met een relatief zware<br />
volkshuisvestelijke problematiek en waarvan mag worden verwacht dat de corporaties ook met relatief<br />
zware maatregelen in hun meerjarenprognoses rekenen, komen aanwijzingen dat diverse corporaties<br />
de opgave onvoldoende oppakken. Dit is voor een deel het gevolg van het door de corporatie<br />
zelf geformuleerde beleid. In de uitkomsten van deze quick-scan wordt voldoende aanleiding gezien<br />
om dit onderzoek aan de hand van de cijfers over het boekjaar <strong>2002</strong> te verbreden naar meer corporaties.<br />
• Van de op grond van de eerste zeef geselecteerde corporaties zijn 23 corporaties afgevoerd in verband<br />
met onder meer fusie, onjuist aangeleverde cijfers en een in de eerste zeef te hoog bepaald<br />
risicoprofiel. Negen corporaties zijn afgevoerd als gevolg van de door het Fonds toegepaste correctie<br />
op de ontwikkeling van de bedrijfswaarde. Het onderzoek bevestigt de eerdere veronderstelling dat<br />
deze corporaties beschikken over een voldoende weerstandsvermogen en daarmee een <strong>financieel</strong><br />
gezonde positie.<br />
Onderzoeken 2004<br />
• In het eerste halfjaar van 2004 zullen, op basis van de gegevens van het boekjaar <strong>2002</strong>, op de<br />
volgende punten <strong>financieel</strong> gezonde corporaties worden geselecteerd en onderzocht.<br />
• Corporaties met een relatief hoog negatief jaarresultaat in <strong>2002</strong><br />
• Corporaties met een in de prognosejaren 2003 tot en met 2006 sterk dalend verloop van het<br />
gecorrigeerd weerstandsvermogen, in combinatie met een relatief geringe productie van sloop en<br />
nieuwbouw<br />
• Corporaties met een substantieel financiële band met deelnemingen/verbindingen<br />
• Corporaties die een meerjarenprognose vertonen die sterk afwijkt van de prognose van het verslagjaar<br />
2001<br />
• Corporaties met een relatief hoog risicoprofiel<br />
• Corporaties met een bezit van meer dan 10.000 woningen<br />
• Corporaties met een bezit van minder dan 10.000 woningen en een sterk afwijkende huurkapitalisatiefactor<br />
ten opzichte van de bedrijfswaarde<br />
• Corporaties met een bezit van minder dan 10.000 woningen op diverse onderzoekspunten.<br />
15
16 • Met de beschikbare gegevens zullen in het eerste halfjaar van 2004 de volgende onderzoeken worden<br />
uitgevoerd: toetsing van de gerapporteerde uitkomsten aan het geactualiseerde financiële risicoanalysemodel,<br />
onderzoek naar de achtergronden van niet-geselecteerde corporaties met een hoge<br />
inspanningsnorm voor vernieuwing en herstructurering, beoordeling van de door corporaties verstrekte<br />
informatie over verbindingen en analyses van de in <strong>2002</strong> door corporaties gerealiseerde rendementen.<br />
• Naast deze analyses staan de volgende (vervolg)onderzoeken op het programma voor 2004<br />
• Toepassing van het financiële risicoanalysemodel voor individuele corporaties<br />
• Analyse van de effecten van de waardering van corporatiebezit in herstructureringsgebieden nadat<br />
ingrepen hebben plaatsgevonden<br />
• Het in overleg met het Ministerie van VROM onderzoeken van de herstructureringsopgave in de<br />
56 prioriteitswijken<br />
• Analyse van restwaarden en onderzoek van bedrijfswaarden van verzorgingstehuizen en overig<br />
corporatiebezit<br />
• Het maken van een uitwerking van de nieuwe RJ-richtlijn 645 en de voorgenomen aanpassing<br />
van de Wet op de vennootschapsbelasting voor de gegevensopvraging c.q. aanpassing van Bijlagen<br />
II en IV van het BBSH<br />
• Het starten van een onderzoek en overleg met belanghebbenden met als doelstelling te komen tot<br />
toepassing van de actuele waarde als grondslag in de jaarrekening, alsmede het ontwikkelen van<br />
hulpmiddelen voor de verantwoording<br />
• Vervolgonderzoek en verder ontwikkelen van de benchmarks ten behoeve van corporaties en<br />
belanghebbenden<br />
• Vervolg van de ontwikkeling van een risicoanalysemodel ten behoeve van het ‘in control’ krijgen<br />
van het bedrijfsbeheer van corporaties<br />
• In samenhang hiermee komen tot verbetering van de risicofactor ‘Organisatie’.
1. Financiële positie sociale huursector<br />
1.1 Inleiding<br />
Op basis van de Cijfermatige Kerngegevens <strong>2002</strong> wordt in dit hoofdstuk het beeld gegeven van de<br />
financiële positie van de sociale huursector als geheel. De cijfers hebben betrekking op 552 corporaties.<br />
Zoveel mogelijk zijn de gegevens vergeleken met voorgaande jaren 1 . Hoe de corporaties zijn geselecteerd,<br />
blijkt uit tabel 1.1.<br />
Allereerst wordt een samenvattend beeld geschetst van de factoren die mede het financiële beeld van<br />
corporaties bepalen: recente ontwikkelingen in de woningmarkt en kenmerken van het woningbezit. Na<br />
een analyse van de investeringen en verkopen, die het jaarresultaat en de vermogenspositie in belangrijke<br />
mate bepalen, worden de Winst- en Verliesrekening en de Balans toegelicht. Vervolgens wordt<br />
stilgestaan bij de samenstelling van het weerstandsvermogen, waarbij de relatie wordt gelegd tussen het<br />
gepresenteerd (gebaseerd op waardering van het bezit tegen historische kosten), het gecorrigeerd (gebaseerd<br />
op waardering van het bezit tegen bedrijfswaarde) en het minimaal noodzakelijk weerstandsvermogen<br />
(gebaseerd op het door het Fonds bepaalde risicoprofiel). Vervolgens wordt de vermogensovermaat<br />
gepresenteerd in relatie tot de volkshuisvestelijke taken van corporaties. Tenslotte wordt, nadat<br />
de verschillende toepassingen van de vermogenspositie zijn gepresenteerd, het gerealiseerde rendement<br />
in <strong>2002</strong> gepresenteerd.<br />
Tabel 1.1: De bij de rapportage betrokken corporaties<br />
2001 <strong>2002</strong><br />
Aantal inzendplichtige corporaties 583 556<br />
Af: niet actieve corporaties 4 4<br />
Basis van de rapportage 579 552<br />
Aantal woongelegenheden 2.440.460 *) 2.432.426<br />
*) inclusief dubbeltelling inzake Far West van circa 5.900 woningen<br />
De corporaties verstrekken jaarlijks bij hun verslaggeving de volgende gegevens, voorzien van een<br />
accountantsverklaring:<br />
• De Balans (Aanhangsel A)<br />
• De Winst- en Verliesrekening (Aanhangsel B)<br />
• Financiële kerngegevens en prognoses (Aanhangsel C)<br />
• Kerngegevens volkshuisvesting, rechtmatigheid en prognoses (Aanhangsel D) 2 .<br />
Deze gegevens zijn opgenomen in Bijlage II van het Besluit beheer sociale-huursector. Tevens dienen<br />
de corporaties gegevens te verstrekken conform Bijlage IV van dit Besluit, waarin onder meer de bedrijfswaardegegevens<br />
zijn opgenomen.<br />
In de gepresenteerde cijfers wordt tevens gebruik gemaakt van gegevens die het Fonds met een aanvullende<br />
vragenlijst van corporaties vraagt. Deze informatie is, op een enkele uitzondering na, door alle<br />
corporaties verstrekt.<br />
Met name in de bijlagentabellen worden, naast aggregaties per provincie, gegevens gepresenteerd van:<br />
• De vier grote steden<br />
• De 2 x 17 middelgrote steden<br />
• Niet-verstedelijkt Nederland<br />
• De 30 ISV-gemeenten.<br />
1<br />
In de diverse tabellen is sprake van afronding van getallen. Het komt daardoor voor dat bij de optelling beperkte afwijkingen<br />
ontstaan ten opzichte van de som der samenstellende delen.<br />
2 De aantallen woongelegenheden die in de tabellen zijn gebruikt, zijn ontleend aan Aanhangsel D, rubriek 1, waarbij bedrijfsruimten/winkels/garages<br />
en overig bezit buiten beschouwing zijn gelaten.<br />
17
18 Schematisch is dit aan de hand van de percentages betreffende de verdeling van de voorraad sociale<br />
huurwoningen in tabel 1.2 weergegeven. De geografisch geordende gegevens zijn gebaseerd op de<br />
gemeenten waar corporaties hun bezit hebben. Niet in elk deel van Nederland bevinden zich evenveel<br />
sociale huurwoningen. Van oudsher is er een oververtegenwoordiging van corporatiewoningen in het<br />
verstedelijkte deel van Nederland en met name in de vier grote steden.<br />
Tabel 1.2: Geografische spreiding corporaties en woningen per 31 december <strong>2002</strong><br />
Aantal corporaties Aantal Marktwoon-<br />
aandeel<br />
Naar Naar gelegen- corporatievestigings-<br />
bezits- heden bezit (in<br />
gemeente gemeente per gebied procenten)<br />
Nederland 552 552 2.432.426 36,2<br />
Noord (Groningen, Friesland, Drenthe) 61 61 240.363 34,1<br />
Oost (Overijssel, Gelderland) 107 110 406.074 34,1<br />
West (Utrecht, Flevoland, Noord- en Zuid Holland 250 246 1.281.751 39,9<br />
Zuid (Zeeland, Noord-Brabant, Limburg) 134 135 504.238 31,5<br />
Grote vier 39 38 522.993 52,5<br />
2*17 middelgrote steden 105 101 695.364 42,7<br />
Niet verstedelijkt gebied 408 413 1.214.069 29,7<br />
30 ISV-gemeenten 127 123 1.109.157 46,9<br />
In de beoordeling van de cijfers van de individuele corporaties is gewerkt conform de Methodiek financiële<br />
beoordeling van het Fonds. In deze methodiek wordt gewerkt met risico-opslagen. Door middel van<br />
dit instrument wordt de invloed van externe factoren op de financiële positie van de corporatie meegewogen.<br />
Van deze risico-opslagen maken de onderdelen markt en vernieuwing/herstructurering een<br />
belangrijk deel uit.<br />
1.2 Marktbeeld en kenmerken woningbezit<br />
De vraag in hoeverre corporaties, gelet op de samenstelling van het bezit en gegeven de ontwikkeling<br />
van de toekomstige vraag, (op termijn) een verhoogd risico op de woningmarkt lopen, maakt onderdeel<br />
uit van de beoordelingsmethodiek. De kenmerken van het woningbezit van corporaties zijn belangrijke<br />
indicatoren bij het duiden van die marktpositie. In de grafieken 1.1 en 1.2 zijn de specificaties van het<br />
woningbezit naar ouderdom en bouwvorm over het verslagjaar weergegeven.
Grafiek 1.1: Specificatie woningen naar<br />
bouwperiode ultimo <strong>2002</strong><br />
Nederland (in procenten)<br />
25<br />
20<br />
15<br />
10<br />
5<br />
0<br />
20 In tabel 1.3 is een aantal verhuurgegevens weergegeven die van belang zijn voor het bepalen van een<br />
marktbeeld.<br />
Tabel 1.3: Verhuurgegevens 2000 tot en met <strong>2002</strong><br />
2000 2001 <strong>2002</strong><br />
Woningen (in procenten van totaal)<br />
Goedkoop *) 30,2 35,8 35,1<br />
Betaalbaar 47,7 58,3 59,5<br />
Duur 22,0 5,9 5,5<br />
Gemiddelde huur per woning per maand 312 322 334<br />
Mutatiegraad in procenten totaal aantal woningen 9,7 9,1 8,9<br />
Huurachterstand in procenten van jaarhuur 1,7 1,5 1,6<br />
Huurderving in procenten van jaarhuur 1,1 1,0 1,1<br />
Leegstand langer dan drie maanden 0,6 0,5 0,6<br />
Huur in procenten van maximaal redelijke huur 65 67 68<br />
Gemiddeld aantal WWS-punten per woning 118 118 119<br />
*) grenzen kale huur in e per maand<br />
Goedkoop 472<br />
2001 en <strong>2002</strong> inclusief vergoedingen<br />
Uit het corporatiebezit verdeeld naar prijsklasse blijkt dat het leeuwendeel van het corporatiebezit volgens<br />
de rijksnormen betaalbaar en goedkoop is. Tevens is zichtbaar dat er in het laatste jaar een lichte<br />
verschuiving naar het betaalbare segment optreedt. Het aandeel dure huurwoningen is gering en neemt<br />
verder af. De grote verschuivingen in de prijssegmenten tussen het jaar 2000 en 2001 zijn vrijwel geheel<br />
een gevolg van de aanpassing van de huurgrenzen door het Ministerie van VROM.<br />
Uit de tabel blijkt tevens dat de gemiddelde huur per maand in het afgelopen jaar met e 12,- is toegenomen<br />
(3,7%). In 2001 was er sprake van een prijsstijging van gemiddeld e 10,- (3,2%). Daartegenover<br />
staat ook een toename van de gemiddelde kwaliteit van 118 naar 119 WWS-punten in <strong>2002</strong>. De huurprijs<br />
uitgedrukt als een percentage van het wettelijk maximum laat een relatief hoge stijging in de laatste twee<br />
jaar zien van 65% in 2000 naar 68% in <strong>2002</strong> van de maximaal redelijke huur.<br />
Het geheel overziend ontstaat het beeld dat corporaties overwegend goedkoop en betaalbaar bezit<br />
hebben in de meergezinssfeer en dat de totale portefeuille ook nog eens snel veroudert. Dit lijkt op het<br />
eerste gezicht tegen de achtergrond van de consumentenvoorkeuren ongunstig voor de marktpositie<br />
van het bezit. Uit de voorkeur van de woonconsumenten, zoals onderzocht in het kader van het Woningbehoefteonderzoek<br />
1998 (WBO 1998), mocht namelijk opgemaakt worden dat met name de positie van<br />
meergezinshuurwoningen in de bouwjaarklassen van 1945 - 1970 kwetsbaar is. Uit het recente WBO<br />
<strong>2002</strong> blijkt dat er één segment is waar sprake is van meer aanbieders dan vragers, namelijk het segment<br />
goedkope huuretages. Dit is tevens het grootste segment in de Nederlandse woningmarkt en in dat<br />
segment hebben de corporaties relatief veel bezit. Niettemin zijn er op korte termijn toch geen grote<br />
marktproblemen in dat segment te verwachten. Pas als iedereen zijn woonwensen zou realiseren, zouden<br />
er in dit segment veel woningen overblijven waarvoor geen belangstelling bestaat.
De situatie waarin iedereen zijn woonwensen kan realiseren, is voor de korte termijn niet aan de orde.<br />
Op hoofdlijnen worden de ontwikkelingen op de woningmarkt in de afgelopen jaren nog steeds gekenmerkt<br />
door stagnatie in zowel de productie als de doorstroming op de woningmarkt. Ondanks dalende<br />
rentestanden is de productie van koopwoningen onder meer onder invloed van het minder gunstig economisch<br />
perspectief in de laatste jaren drastisch afgenomen. In samenhang met deze ontwikkeling op<br />
de koopwoningmarkt is er sprake van toenemende krapte op de huurmarkt. De wachttijden voor huurwoningen<br />
lopen verder op en ook de minder gewilde huurwoningen lijken, bij gebrek aan voldoende<br />
alternatief op de woningmarkt, weer meer in trek bij de consument. Dat is ook zichtbaar in de verhuurgegevens<br />
van de corporaties, bij een onverminderd gemiddeld lage leegstand nam de mutatiegraad<br />
verder af naar 8,9%. Gemiddeld duurt het ruim elf jaar alvorens een corporatiewoning vrijkomt voor<br />
nieuwe bewoners.<br />
Door het toenemen van de krapte op de huurwoningmarkt komt er onvoldoende ruimte vrij om de vernieuwing<br />
en herstructurering in de beoogde omvang doorgang te laten vinden. Er is omvangrijke nieuwbouw<br />
noodzakelijk om het vernieuwing- en herstructureringsproces voortvarend te laten verlopen. Ook<br />
zijn er mutaties nodig om de beoogde verkopen te realiseren. Naast de krappere woningmarkt zijn er<br />
meerdere oorzaken aan te wijzen (waaronder de complexe planvorming en planprocedures, de<br />
ingewikkeldheid van het herstructureringsproces) waarom de voortgang van de herstructurering stagneert.<br />
Deze vertraging in kwaliteitsontwikkeling kan op langere termijn en met name bij gewijzigde marktomstandigheden,<br />
negatieve gevolgen hebben voor de marktpositie van het bezit van de sociale verhuurders.<br />
In een wat bredere maatschappelijke context heeft de stagnatie in de herstructurering in eerste<br />
instantie een vertragend effect op de gewenste aanpak van achterstandswijken in de grote steden.<br />
Als indicatie voor de herstructureringsopgave heeft het Fonds, op basis van onderzoek door derden met<br />
betrekking tot wijktypologieën, per gemeente en wijk een herstructureringsintensiteit berekend. Daarnaast<br />
is voor woningen in wijken met meervoudige sociale problematiek ook een score afgeleid. Het<br />
gaat hier om wijken die in het kader van de Nota Mensen Wensen Wonen geïdentificeerd zijn, waar<br />
sprake is van een concentratie van kansarmen, overlast en een geringe ontwikkeling in sociaal-economisch<br />
opzicht.<br />
21
22 Tabel 1.4: Vernieuwing en herstructurering <strong>2002</strong> per wijktype<br />
Wijktype<br />
IntensiteitCentraal<br />
Fonds<br />
Aantal<br />
woongelegenheden<br />
Opgave corporaties<br />
In procenten<br />
totaal<br />
bezit<br />
Te<br />
herstructureren<br />
In<br />
procenten<br />
Woningen<br />
met meervoudige<br />
sociale<br />
problemen<br />
Vooroorlogs<br />
Historische stadskern 0,00 49.198 2.633 5 14.168<br />
Vergrauwde grote-stadswijk 0,77 85.783 14.586 17 98.904<br />
Vernieuwde grote-stadswijk 0,82 79.217 3.539 4 51.017<br />
Vergrijsde tuindorpwijk 0,15 24.417 3.468 14 2.492<br />
Ring ’20-’40 0,55 26.601 1.030 4 0<br />
Parkwijk 0,00 10.429 700 7 0<br />
Eigen huis en tuin wijk 0,15 28.301 2.052 7 0<br />
Onderhoudsarme laagbouwwijk 0,33 39.470 9.328 24 2.214<br />
Subtotaal 343.416 14 37.336 11 168.795<br />
Naoorlogs<br />
Vergrijsde portiekwijk 0,50 166.239 30.148 18 2.647<br />
Verschraalde portiekwijk 0,81 137.113 34.983 26 32.128<br />
Hoogbouw doorgangswijk 0,53 246.031 42.957 17 56.158<br />
Recente laagbouwgezinswijk 0,00 222.965 10.244 5 3.389<br />
Welvarende laagbouwwijk 0,00 110.770 3.461 3 0<br />
Vroeg-naoorlogse rijtjeswijk 0,36 184.744 28.546 15 11.273<br />
Gemiddelde naoorlogse wijk 0,15 215.379 15.623 7 14.506<br />
Subtotaal 1.283.241 53 165.962 13 120.101<br />
Geen wijktype bekend 805.769 33 40.565 5 6.030<br />
Totaal bezit 0,24 2.432.426 243.863 10 294.926<br />
Uit tabel 1.4 blijkt dat de corporaties voor 10% van hun bezit in de komende tien jaar een herstructureringsopgave<br />
voorzien. Dat is iets meer dan de opgave over de jaren 1999 tot en met 2001. De opgave<br />
concentreert zich in de naoorlogse voorraad in de steden. Gemiddeld 13% van het naoorlogse corporatiebezit<br />
wordt in het kader van de herstructurering aangepakt. Het betreft met name de vergrijsde en verschraalde<br />
portiekwijken, de hoogbouw doorgangswijken en de vroeg-naoorlogse rijtjeswijken. Volgens<br />
de corporaties ligt ook een substantiële opgave buiten de naoorlogse voorraad. Gemiddeld 11% van het<br />
vooroorlogse bezit moet volgens opgave van de corporaties worden aangepakt. Van de vooroorlogse<br />
voorraad valt op dat de corporaties relatief weinig activiteiten met betrekking tot herstructurering<br />
prognosticeren in de vernieuwde grote stadswijk, waar onderzoekers wel een hoge herstructureringsopgave<br />
verwachten. Het vermoeden van een opgave in de voormalige stadsvernieuwing blijft ook bestaan<br />
als de vergelijking met het aantal corporatiewoningen in wijken met meervoudige sociale problematiek<br />
gemaakt wordt. Ook in dat geval worden door corporaties relatief weinig activiteiten geprognosticeerd in<br />
de vernieuwde grote stadswijk. Uitgaande van het aantal corporatiewoningen in de wijken met meervoudige<br />
sociale problematiek, spoort de relatief grote concentratie van activiteiten van corporaties in de<br />
vroeg naoorlogse rijtjeswijken en vergrijsde portiekwijken ook niet. In dit type wijken worden echter wel
veel enkelvoudige sociale problemen geconstateerd. Deze problematiek kan voor corporaties wellicht<br />
aanleiding zijn om hier toch relatief veel te herstructureren woningen te plannen. Ongeveer 5% van de<br />
woningen waarvan het wijktype niet bekend is, zou volgens de opgave van de corporaties aangepakt<br />
worden. Deze woningen liggen over het algemeen in niet-stedelijke gemeenten en hebben daarmee<br />
over het algemeen meer betrekking op een vernieuwings- dan op een herstructureringsopgave.<br />
Als onderdeel van een pakket van aanvullende maatregelen waarmee de voortgang van de aanpak van<br />
steden gestimuleerd en versneld moet worden, zijn door het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke<br />
Ordening en Milieubeheer in de loop van 2003 56 zogenaamde prioritaire wijken in de 30 ISV-steden<br />
(G30) geselecteerd in het kader van het ‘Actieprogramma Herstructurering’.<br />
In tabel 1.5 is de herstructureringsopgave voor de G30 weergegeven.<br />
Tabel 1.5: Herstructurering in de komende tien jaar in de G30<br />
Corporatiewoningen<br />
Herstructurering<br />
totaal<br />
Te<br />
herstructureren<br />
woningen<br />
In procenten<br />
Herstructurering<br />
56 wijken<br />
Corporatiewoningen<br />
56 wijken<br />
Te<br />
herstructureren<br />
woningen<br />
In procenten<br />
Herstructurering overige wijken in<br />
ISV-gemeenten<br />
Corporatiewoningen<br />
overige<br />
wijken<br />
Te<br />
herstructureren<br />
woningen<br />
In procenten<br />
Alkmaar 15.229 740 4,9 2.552 740 29,0 12.677 0 0,0<br />
Almelo 12.691 400 3,2 2.929 0 0,0 9.762 400 4,1<br />
Amersfoort 21.450 993 4,6 7.959 313 3,9 13.491 680 5,0<br />
Amsterdam 213.292 34.737 16,3 45.688 23.961 52,4 167.604 10.776 6,4<br />
Arnhem 29.470 4.855 16,5 9.585 2.917 30,4 19.885 1.938 9,7<br />
Breda 25.438 4.806 18,9 8.017 4.419 55,1 17.421 387 2,2<br />
Deventer 15.195 2.693 17,7 4.542 1.460 32,1 10.653 1.233 11,6<br />
Dordrecht 17.659 224 1,3 6.920 224 3,2 10.739 0 0,0<br />
Eindhoven 46.189 6.467 14,0 5.115 1.397 27,3 41.074 5.070 12,3<br />
Emmen 15.619 1.763 11,3 5.259 1.026 19,5 10.360 737 7,1<br />
Enschede 30.792 4.761 15,5 5.985 1.323 22,1 24.807 3.438 13,9<br />
’s-Gravenhage 84.701 12.336 14,6 36.976 9.917 26,8 47.725 2.419 5,1<br />
Groningen 41.693 5.478 13,1 4.912 639 13,0 36.781 4.839 13,2<br />
Haarlem 24.537 2.381 9,7 4.400 810 18,4 20.137 1.571 7,8<br />
Heerlen 18.630 2.195 11,8 5.360 578 10,8 13.270 1.617 12,2<br />
Helmond 14.247 1.045 7,3 7.467 1.045 14,0 6.780 0 0,0<br />
Hengelo 13.739 1.458 10,6 2.304 731 31,7 11.435 727 6,4<br />
’s-Hertogenbosch 23.933 2.905 12,1 8.216 1.118 13,6 15.717 1.787 11,4<br />
Leeuwarden 17.587 796 4,5 4.385 796 18,2 13.202 0 0,0<br />
Leiden 23.204 1.545 6,7 9.268 1.545 16,7 13.936 0 0,0<br />
Lelystad 9.401 1.004 10,7 1.026 0 0,0 8.375 1.004 12,0<br />
Maastricht 25.288 6.048 23,9 4.778 1.519 31,8 20.510 4.529 22,1<br />
Nijmegen 34.470 1.793 5,2 1.860 264 14,2 32.610 1.529 4,7<br />
Rotterdam 170.474 28.405 16,7 71.969 15.610 21,7 98.505 12.795 13,0<br />
Schiedam 14.954 7.149 47,8 8.205 6.307 76,9 6.749 842 12,5<br />
Tilburg 34.386 3.220 9,4 17.263 1.864 10,8 17.123 1.356 7,9<br />
Utrecht 54.526 18.076 33,2 27.479 12.106 44,1 27.047 5.970 22,1<br />
Venlo 13.670 1.976 14,5 427 135 31,6 13.243 1.841 13,9<br />
Zaanstad 27.600 1.937 7,0 10.839 1.827 16,9 16.761 110 0,7<br />
Zwolle 19.093 1.883 9,9 3.243 1.228 37,9 15.850 655 4,1<br />
Totaal G30 1.109.157 164.069 14,8 334.928 95.819 28,6 774.229 68.229 8,8<br />
23
24 Uit de opgave van corporaties aan het Centraal Fonds blijkt dat de corporaties in hun prognoses ook een<br />
concentratie van herstructureringsactiviteiten in bepaalde wijken voorzien. Deze concentratie in bepaalde<br />
wijken spoort in het algemeen redelijk met de selectie van de benoemde 56 wijken. Waar in de G30 voor<br />
gemiddeld 14,8% van de corporatiewoningen een aanpak in het kader van de herstructurering wordt<br />
voorzien, wordt in de 56 wijken 28,6% van het aantal corporatiewoningen aldaar in de herstructurering<br />
betrokken. In de overige niet-prioritaire wijken van de G30 voorzien de corporaties dat 8,8% woningen in<br />
het kader van de herstructurering wordt aangepakt.<br />
Het beeld per gemeente is echter wisselend. In de gemeenten Almelo en Lelystad komt de opgave van<br />
de corporaties in het geheel niet overeen met de prioritaire wijken, terwijl elf andere gemeenten de<br />
corporaties, gemeten aan het aantal te herstructureren woningen in de niet aangewezen wijken, een<br />
grotere opgave zien. Aan de andere kant richt de beoogde aanpak van de corporaties in Alkmaar,<br />
Dordrecht, Helmond, Leeuwarden en Leiden zich uitsluitend op de prioritaire wijken.<br />
1.3 Investeringen en desinvesteringen<br />
Deze paragraaf behandelt de prognose en realisatie van het (des)investeringsprogramma van corporaties.<br />
Het (des)investeringsprogramma bestaat uit nieuwbouw, aankopen, woningverbetering, verkopen<br />
en sloop. De financiële positie van corporaties wordt in belangrijke mate beïnvloed door het<br />
(des)investeringsprogramma. Bovendien is de toekomstige marktpositie van het bezit sterk afhankelijk<br />
van het voorgenomen (des)investeringsprogramma. In deze paragraaf wordt eerst ingegaan op de ontwikkeling<br />
van het aantal woongelegenheden. Vervolgens worden de financiële effecten behandeld.<br />
Mutaties in de voorraad<br />
De vernieuwing van de voorraad verloopt zeer langzaam. Geschoond voor onderlinge transacties tussen<br />
corporaties komen de toevoegingen door nieuwbouw en aankopen op bijna 0,9% uit, terwijl onttrekkingen<br />
door verkoop en sloop tezamen bijna 1% van de woningvoorraad zijn. Hierdoor daalde de voorraad<br />
in <strong>2002</strong> licht tot 2.432.426 woongelegenheden.<br />
Het aantal woongelegenheden waarop de prognose en realisatie van het programma over de jaren 2001<br />
tot en met 2007 betrekking heeft, is weergegeven in tabel 1.6. De laatste kolom geeft de mutaties weer<br />
over de jaren <strong>2002</strong> tot en met 2005 als percentage van het totaal aantal woongelegenheden. In de<br />
opgave van de corporaties worden de aantallen woningen en de bijbehorende (des)investeringen niet<br />
altijd in hetzelfde jaar verantwoord. Door de sommatie over vier jaar kan een betere relatie met de<br />
(des)investeringsbedragen worden gelegd in tabel 1.7.<br />
Tabel 1.6: Mutatie aantallen woongelegenheden 2001 tot en met 2007 3)<br />
Realisatie<br />
Prognose<br />
2001 <strong>2002</strong> 2003 2004 2005<br />
Totaal <strong>2002</strong><br />
tot en met<br />
2005<br />
2006 2007<br />
<strong>2002</strong>//2005<br />
ten opzichte<br />
van <strong>2002</strong><br />
(in procenten)<br />
Aantal woongelegenheden per 1 januari 2.440.460 2.432.426 2.420.814 2.419.228 2.418.087 2.415.934<br />
Nieuwbouw 12.582 13.628 18.528 34.984 39.595 106.735 31.586 28.305 4,4<br />
prognose 2001 20.021 28.071 29.604 23.461 101.157 19.452<br />
Aankoop 21.420 18.970 1.675 666 454 21.765 496 548 0,9<br />
prognose 2001 5.594 935 855 644 8.028 535<br />
Verkoop 15.936 26.378 18.209 16.549 16.225 77.361 14.441 13.017 3,2<br />
prognose 2001 23.163 17.301 16.349 14.441 71.254 13.120<br />
Sloop 8.214 9.681 16.257 20.261 24.383 70.582 19.054 18.258 2,9<br />
prognose 2001 11.551 17.843 15.894 19.191 64.479 13.906<br />
Overige mutaties -6.169 -2.145 2.651 -426 -582 -502 -740 -145 0,0<br />
prognose 2001 -2.028 -624 69 -759 -3.342 -976<br />
verschil 0 -2.428 0 0 0 0 0<br />
Aantal woongelegenheden per 31 december 2.440.460 2.432.426 2.420.814 2.419.228 2.418.087 2.415.934 2.413.367<br />
Productie koopwoningen 5.221 8.619 14.807 15.655 44.302 14.750 13.062<br />
3 De gegevens ultimo 2001 zoals die door de corporaties in 2001 zijn opgegeven, sluiten niet geheel aan op de opgave per 1<br />
januari <strong>2002</strong>. In de kolom ‘realisatie <strong>2002</strong>’ zijn daarom 2.428 eenheden als verschil vermeld.
Nieuwbouw<br />
Het gerealiseerde aantal nieuwbouwhuurwoningen van 13.628 woongelegenheden in <strong>2002</strong> is ruim 1.000<br />
woningen (8%) hoger dan de productie in 2001. In 2001 was de realisatie overigens wel de laagste sinds<br />
tientallen jaren. In grafiek 1.5 is de gerealiseerde en geprognosticeerde nieuwbouwproductie in de jaren<br />
2000 tot en met 2007 in beeld gebracht.<br />
Grafiek 1.5: Aantal nieuw gebouwde huurwoningen 2000 tot en met 2007<br />
45.000<br />
40.000<br />
35.000<br />
30.000<br />
25.000<br />
20.000<br />
15.000<br />
10.000<br />
5.000<br />
0<br />
2000 2001 <strong>2002</strong> 2003 2004 2005 2006 2007<br />
Realisatie 14.500 12.582 13.628<br />
Prognose 2000 19.673 28.641 27.100 21.746 16.387<br />
Prognose 2001 20.021 28.071 29.604 23.461 19.452<br />
Prognose <strong>2002</strong> 18.528 34.984 39.595 31.586 28.305<br />
In <strong>2002</strong> is 69% van het aantal in 2001 geprognosticeerde nieuw te bouwen woningen gerealiseerd. De<br />
gerealiseerde nieuwbouw blijft evenals in vorige jaren achter bij de prognose. In 2000 en 2001 werd 69%<br />
respectievelijk 64% van de prognose gerealiseerd. Ten opzichte van 2001 zijn de prognosecijfers voor<br />
de vijf prognosejaren verhoogd. De prognosecijfers lieten toen gemiddeld per jaar een volumegroei zien<br />
van bijna 1% per jaar van de woningvoorraad. In <strong>2002</strong> is de geprognosticeerde groei gemiddeld 1,3%<br />
per jaar. De realisatiecijfers blijven echter met een gemiddelde groei van bijna 0,6% per jaar achter op de<br />
prognoses. Met de geprognosticeerde groei van het aantal woongelegenheden in de vijf prognosejaren,<br />
door middel van nieuwbouw van huurwoningen, worden de in voorgaande jaren niet gerealiseerde aantallen<br />
gecompenseerd. Kennelijk hebben de corporaties het voornemen deze achterstanden de komende<br />
jaren in te lopen. Gelet op het jaarlijks achter blijven van de aantallen is het de vraag of dit zal worden<br />
gerealiseerd.<br />
Aankoop<br />
Het aantal aankopen ligt met 18.970 woningen in <strong>2002</strong> lager dan in 2001, maar is aanmerkelijk hoger<br />
uitgekomen dan de prognose in 2001 (5.594). Ruim 57% van de aankopen betreft overigens transacties<br />
tussen corporaties. Geschoond voor deze transacties komt het aantal in <strong>2002</strong> uit op ruim 8.000 woningen.<br />
Voor de prognosejaren ramen corporaties, evenals in 2001, lage aantallen aan te kopen woningen.<br />
25
26 Verkoop<br />
Het aantal verkochte woongelegenheden ligt in <strong>2002</strong> fors hoger dan in vorige jaren. Met 26.378 woongelegenheden<br />
ligt het aantal verkopen over <strong>2002</strong> ruim 60% boven de realisatie in 2001. Voor bijna de<br />
helft van de verkopen in <strong>2002</strong> gaat het echter om onderlinge transacties tussen corporaties. Het aantal<br />
verkopen exclusief deze transacties is 14.057. Voor de prognosejaren ligt de omvang weer ongeveer op<br />
het gemiddelde niveau van de afgelopen jaren. In grafiek 1.6 is een overzicht gegeven van de verkopen<br />
conform de prognoses en realisaties van corporaties in de jaren 2000 tot en met 2007. De prognose in<br />
<strong>2002</strong> voor de prognosejaren ligt iets boven het niveau van de prognose in 2001. Daaruit kan worden<br />
afgeleid dat corporaties het volume aan verkopen de komende jaren minimaal willen handhaven. De<br />
ontwikkelingen op de woningmarkt zijn bepalend of deze aantallen ook daadwerkelijk kunnen worden<br />
gerealiseerd. Dit wijkt af van het voorgenomen VROM-beleid.<br />
Grafiek 1.6: Aantal verkochte huurwoningen 2000 tot en met 2007<br />
30.000<br />
25.000<br />
20.000<br />
15.000<br />
10.000<br />
5.000<br />
0<br />
2000 2001 <strong>2002</strong> 2003 2004 2005 2006 2007<br />
Realisatie 18.666 15.936 26.378<br />
Prognose 2000 25.860 17.915 14.944 12.934 11.335<br />
Prognose 2001 23.163 17.301 16.349 14.441 13.120<br />
Prognose <strong>2002</strong> 18.209 16.549 16.225 14.441 13.017<br />
Sloop<br />
In <strong>2002</strong> zijn bijna 1.500 woongelegenheden meer gesloopt dan in 2001. Toch blijft het aantal gesloopte<br />
woongelegenheden in <strong>2002</strong> achter bij de prognose van 2001. Het aantal geraamde te slopen woningen<br />
voor de jaren <strong>2002</strong> tot en met 2005 is gestegen ten opzichte van de vorige prognose voor 2001 tot en<br />
met 2004. Tabel 1.6 laat zien dat de prognoses voor de aantallen te slopen woongelegenheden in de<br />
komende jaren fors hoger liggen.<br />
Financiële effecten (des)investeringsprogramma<br />
In tabel 1.7 zijn de (des)investeringen weergegeven. De cijfers zijn ontleend aan onder meer de Winsten<br />
Verliesrekening en de Balans. Bij de interpretatie van de cijfers moet worden bedacht dat het gemiddelde<br />
geactiveerde en onrendabele bedrag per nieuwbouwwoning niet zonder meer gelijk kan worden<br />
gesteld met de stichtingskosten van deze woningen. Bij (combinatie)projecten wordt dikwijls ‘verevend’.
Voor een beoordeling van de gemiddelde bedragen bij aan- en verkoop moet verder rekening worden<br />
gehouden met de onderlinge transacties tussen corporaties. De waardegrondslag voor transacties tussen<br />
corporaties is vaak een andere dan de marktprijs.<br />
Tabel 1.7: (Des)investeringen en onrendabel <strong>2002</strong> tot en met 2007 nominaal (x f 1 miljoen)<br />
Aantal<br />
(productie)<br />
<strong>2002</strong>//2005<br />
Bedrag<br />
<strong>2002</strong> 2003 2004<br />
Bedrag<br />
2005<br />
Totaal<br />
bedrag<br />
<strong>2002</strong>//2005 2006 2007<br />
Gemiddeld per<br />
productie- c.q.<br />
bezitswoning<br />
<strong>2002</strong>/2005<br />
(x f 1)<br />
Activering<br />
Nieuwbouw 106.735 2.014 2.434 3.732 3.565 11.746 2.893 2.541 110.045<br />
Aankoop 21.765 990 92 51 46 1.180 50 60 54.197<br />
Woningverbetering 837 1.008 1.038 905 3.788 924 619 391<br />
Overig 631 622 453 472 2.178 384 134<br />
Totaal activering<br />
Onrendabel (geboekt ten laste van<br />
Winst- en Verliesrekening)<br />
4.473 4.157 5.273 4.988 18.891 4.251 3.355<br />
Nieuwbouw 344 567 800 917 2.629 767 700 24.629<br />
Aankoop 13 11 7 8 40 17 12 1.816<br />
Woningverbetering 116 235 279 234 864 230 170 89<br />
Sloop 13 53 78 82 226 76 84 3.200<br />
Overig 32 33 25 34 124 25 25<br />
Totaal onrendabele investeringen 518 899 1.189 1.275 3.881 1.115 991<br />
Bruto investeringen<br />
Desinvesteringen<br />
4.991 5.056 6.462 6.263 22.772 5.366 4.346<br />
Verkoop 77.361 821 629 620 587 2.657 512 502 34.345<br />
Sloop 70.582 50 97 104 121 373 95 95 5.281<br />
Overig -502 488 310 125 200 1.122 69 139<br />
Totaal desinvesteringen 1.358 1.037 849 908 4.152 676 735<br />
Saldo investeringen en desinvesteringen 3.633 4.019 5.613 5.355 18.620 4.690 3.610<br />
Omvang investeringen<br />
De bruto investeringen in <strong>2002</strong> bedragen bijna e 5 miljard. Dat is e 1,6 miljard meer dan de prognose in<br />
2001. Voor een groot deel kan de toename, behalve voor nieuwbouw, worden toegeschreven aan de<br />
aankopen in <strong>2002</strong>. In de prognose van 2001 werd voor aankopen rekening gehouden met een bedrag<br />
van e 170 miljoen. In <strong>2002</strong> is een bedrag van e 990 miljoen geactiveerd.<br />
Nieuwbouw<br />
In de meerjarenramingen van de corporaties neemt het investeringsvolume voor nieuwbouw toe. In<br />
vergelijking met <strong>2002</strong> is in 2005 sprake van bijna een verdubbeling van het volume. In vergelijking met<br />
het voorgaande jaar stijgt de gemiddelde bruto investering voor een nieuwbouwwoning beperkt. Voor de<br />
vierjaarsperiode is sprake van een stijging van e 123.000,- tot e 134.700,- per woning. Het gemiddeld<br />
onrendabel deel van de investering van de nieuwbouw komt volgens de opgave van corporaties dit jaar<br />
uit op e 24.600,- (in 2001 e 23.600,-) per woning.<br />
Aankoop<br />
In de periode <strong>2002</strong> tot en met 2005 neemt het investeringsbedrag voor aankopen af. Ook in de vorige<br />
prognoseperiode was dat het geval. Gemiddeld per woongelegenheid wordt nu wel van een hoger bedrag<br />
(e 54.000,-) per woning uitgegaan. In de prognose van 2001 was dat gemiddeld e 30.000,- per<br />
woning.<br />
Verbetering<br />
De investeringen in woningverbetering zijn ten opzichte van 2001 gestegen. In <strong>2002</strong> is ruim e 950 miljoen<br />
geïnvesteerd tegenover e 700 miljoen in 2001. Ten opzichte van de prognose van 2001 ligt de<br />
omvang van de investeringen e 100 miljoen hoger. Ook voor de prognosejaren zijn hogere bedragen<br />
geraamd dan in 2001 werd geprognosticeerd.<br />
27
28 Voor de vierjaarsperiode <strong>2002</strong> tot en met 2005 is sprake van een investeringsbedrag van e 4,7 miljard<br />
tegenover e 3,3 miljard in 2001 voor de periode 2001 tot en met 2004.<br />
Verkoop<br />
Verkoop is voor corporaties een belangrijke schakel in het portfoliobeleid. Vernieuwing van de portefeuille<br />
verloopt mede via de combinatie desinvesteren en investeren, waarbij de desinvesteringen ruimte<br />
genereren om kwaliteitstoevoegingen in de portefeuille tot stand te brengen. Tabel 1.8 geeft inzicht in de<br />
samenstelling van de verkoopopbrengst.<br />
Tabel 1.8: Opbrengsten woningverkoop bestaand bezit <strong>2002</strong> tot en met 2007<br />
Realisatie Prognose<br />
<strong>2002</strong> 2003 2004 2005<br />
Totaal<br />
<strong>2002</strong> tot<br />
en met<br />
2005<br />
2006 2007<br />
Verkoopprijs huurwoningen (x e 1 miljoen) 1.931 1.892 1.802 1.749 7.375 1.607 1.488<br />
Boekwaarde verkochte huurwoningen 733 546 511 484 2.274 434 391<br />
Overige (verkoop)kosten 53 61 65 61 240 63 49<br />
Netto verkoopresultaat 1.146 1.285 1.226 1.204 4.861 1.111 1.047<br />
Aantal verkochte huurwoningen 26.378 18.209 16.549 16.225 77.361 14.441 13.017<br />
Boekwinst per verkochte huurwoning (x e 1) 43.430 70.568 74.076 74.237 76.914 80.468<br />
Verkoop aan eigenaar/bewoners 12.350<br />
Verkoop aan corporaties 12.321<br />
Verkoop aan beleggers en overigen 1.707<br />
Het netto verkoopresultaat van e 1,1 miljard in <strong>2002</strong> is ten opzichte van 2001 met bijna e 0,3 miljard<br />
toegenomen voornamelijk als gevolg van de toename van het aantal verkochte woningen. De gemiddelde<br />
boekwinst per woning daalt van e 54.228,- in 2001 tot e 43.430,- in <strong>2002</strong>. De gemiddelde boekwinst<br />
wordt overigens beïnvloed door het aantal verkopen aan collega-corporaties. De waardegrondslag<br />
is hierbij vaak een andere dan de grondslag die voor de verkoop aan eigenaar-bewoners wordt gehanteerd.<br />
De onderlinge transacties tussen corporaties zijn in <strong>2002</strong> met ruim 12.000 woningen aanmerkelijk<br />
omvangrijker dan in 2001 (ruim 2.500). Ten opzichte van de prognose in 2001 is het netto verkoopresultaat<br />
conform verwachting, ondanks dat de gemiddelde boekwinst per woning e 5.000,- lager ligt<br />
dan in 2001 werd geraamd. Dit lagere bedrag wordt gecompenseerd doordat meer eenheden zijn verkocht.<br />
Het netto verkoopresultaat van de verkoop van koopwoningen bedraagt in <strong>2002</strong> e 65 miljoen. In tabel 1.9<br />
is de samenstelling en ontwikkeling van dit resultaat weergegeven.
Tabel 1.9: Verkoop koopwoningen <strong>2002</strong> tot en met 2007<br />
De prognosecijfers in de tabel laten zien, dat corporaties van de verkoop van koopwoningen een jaarlijks<br />
geleidelijk toenemend netto resultaat verwachten, oplopend naar e 232 miljoen in 2007. De toename<br />
van dit resultaat is een gevolg van voornamelijk de toename van het aantal koopwoningen. Corporaties<br />
verwachten gemiddeld per woning een stijging van het netto resultaat van 8,5% per jaar. In de vierjaarsperiode<br />
<strong>2002</strong> tot en met 2005 levert de verkoop van koopwoningen een winst op van e 550 miljoen. Dit<br />
is e 125 miljoen hoger dan in 2001 werd gerealiseerd/geraamd voor de periode 2001 tot en met 2004.<br />
Sloop<br />
De boekwaarde van de gesloopte woongelegenheden in <strong>2002</strong> bedraagt e 50 miljoen. Het gemiddelde<br />
onrendabele bedrag per gesloopte woning neemt af van e 4.389,- tot e 3.200,-. Het onrendabel geboekte<br />
bedrag voor sloop is een resultante van de bij sloop betrokken kosten (boekwaarde, sloopkosten,<br />
uitplaatsingskosten bewoners, en kosten van het bouwrijp maken) en de opbrengst van de grond (inbrengwaarde<br />
in de grondexploitatie).<br />
Samenvatting (des)investeringen<br />
Wanneer de periode <strong>2002</strong> tot en met 2005 in beschouwing wordt genomen, kan worden geconstateerd<br />
dat de aantallen nieuwbouw en aankoop te samen ongeveer even groot zijn als de aantallen verkoop en<br />
sloop. De prognose geeft aan dat bij de uitvoering van dit programma de verkopen de onrendabele<br />
investeringen ruimschoots compenseren. Volgens de opgave van corporaties staat tegenover een boekwinst<br />
van e 4,8 miljard, e 3,8 miljard aan onrendabele investeringen samenhangend met nieuwbouw,<br />
aankoop, woningverbetering en sloop.<br />
De cijfers uit de vorige verslagjaren voor het boekjaar en de eerstvolgende jaren laten een vergelijkbaar<br />
beeld zien. De woningvoorraad daalt in de prognoseperiode met 1%. De boekwinst en de onrendabele<br />
investeringen stijgen in dezelfde jaren beide met circa e 1 miljard per beschouwde periode.<br />
De totale bruto investeringen in de periode <strong>2002</strong> tot en met 2005 bedragen e 22,8 miljard. Ten opzichte<br />
van de realisatie/prognose in 2001 voor de jaren 2001 tot en met 2004 betekent dit een stijging van bijna<br />
10%. Deze stijging wordt vooral veroorzaakt door een toename van de geprognosticeerde nieuwbouw in<br />
de latere jaren.<br />
1.4 Jaarresultaat <strong>2002</strong><br />
Realisatie<br />
1.4.1 Samenstelling en ontwikkeling jaarresultaat tot en met 2007<br />
<strong>2002</strong> 2003 2004 2005<br />
Prognose<br />
Totaal<br />
<strong>2002</strong> tot en<br />
met 2005<br />
2006 2007<br />
Aantal opgeleverde eenheden 5.221 8.619 14.807 15.655 44.302 14.750 13.062<br />
Stichtingskosten per koopwoning (x e 1) 141.760 153.669 166.836 171.708 158.493 182.101 179.306<br />
Netto verkoopresultaat per koopwoning (x e 1) 12.422 13.771 11.010 12.815 12.504 15.407 17.786<br />
Totaal netto verkoopresultaat (x f 1miljoen) 65 119 163 201 547 227 232<br />
In de Winst- en Verliesrekening worden de baten en lasten van het betreffende jaar verantwoord. De<br />
bedrijfsopbrengsten minus de bedrijfslasten, minus het saldo van de financiële baten en lasten geven<br />
het resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening. Daarnaast worden buitengewone baten en buitengewone<br />
lasten onderscheiden. De buitengewone baten worden voornamelijk gevormd door de baten uit verkoop.<br />
Dit kan zowel de verkoop van nieuwbouw koopwoningen betreffen als de verkoop van bestaande huurwoningen.<br />
De buitengewone lasten hebben met name betrekking op de onrendabele investeringen in de<br />
nieuwbouw en de verbetering van huurwoningen.<br />
29
30 Het saldo van het resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening en de buitengewone baten en lasten is het<br />
jaarresultaat. In deze paragraaf worden de belangrijkste onderdelen van de Winst- en Verliesrekening in<br />
ogenschouw genomen, evenals de ontwikkeling van deze posten. In tabel 1.10 is de Winst- en Verliesrekening<br />
weergegeven over de jaren 2001 tot en met 2007.<br />
Tabel 1.10: Winst- en Verliesrekening 2001 tot en met 2007 (x f 1 miljoen)<br />
2003 2004<br />
Prognose<br />
2005 2006 2007<br />
Huren 9.439 9.691 9.742 10.035 10.375 10.786 11.199 11.566<br />
Vergoedingen 565 501 581 548 559 569 582 595<br />
Overheidsbijdragen 90 67 74 51 44 36 33 31<br />
Vrijval egalisatierekening 240 197 177 125 95 41 31 26<br />
Verrekening DKPH-Complexen 18 9 4 4 4 4 4 4<br />
Overige bedrijfsopbrengsten 314 263 347 284 293 293 299 289<br />
Totaal resterende bedrijfsopbrengsten 1.226 1.037 1.182 1.012 994 943 949 944<br />
Som bedrijfsopbrengsten 10.665 10.728 10.924 11.048 11.369 11.729 12.148 12.510<br />
Afschrijvingen 1.242 1.262 1.280 1.331 1.393 1.456 1.517 1.571<br />
Waardeveranderingen vaste activa 72 29 -138 58 48 59 79 103<br />
Erfpacht 37 38 39 33 32 29 30 29<br />
Personele lasten 1.101 1.141 1.222 1.245 1.269 1.300 1.336 1.373<br />
Lasten onderhoud 2.371 2.668 2.617 2.900 2.897 2.911 2.888 2.913<br />
Overige bedrijfslasten 1.843 1.840 2.183 1.973 1.981 2.002 2.036 2.101<br />
Totaal resterende bedrijfslasten 5.353 5.687 6.061 6.150 6.179 6.242 6.290 6.416<br />
Som bedrijfslasten 6.666 6.979 7.203 7.540 7.621 7.757 7.886 8.090<br />
Rentebaten 560 438 444 307 242 198 178 163<br />
Rentelasten 4.598 4.232 4.173 3.829 3.736 3.789 3.863 3.893<br />
Overig 93 66 70 51 50 38 30 25<br />
Resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening 55 21 62 38 304 418 607 715<br />
Buitengewone baten uit verkoop<br />
Waarvan bestaande huurwoningen<br />
Waarvan nieuwbouwkoopwoningen<br />
Realisatie<br />
2001<br />
Prognose<br />
<strong>2002</strong><br />
Realisatie<br />
<strong>2002</strong><br />
951 1.245 1.230 1.414 1.405 1.417 1.345 1.285<br />
864 1.131 1.146 1.285 1.226 1.204 1.111 1.047<br />
59 86 65 119 163 201 227 232<br />
Onrendabele investeringen 414 779 519 899 1.188 1.276 1.115 991<br />
Overige buitengewone lasten 154 89 152 69 94 108 88 64<br />
Overige buitengewone baten 573 41 176 72 48 53 42 26<br />
Jaarresultaat 1.012 440 797 555 474 504 792 972<br />
Resultaat <strong>2002</strong><br />
Het jaar <strong>2002</strong> sluit met een positief jaarresultaat van e 797 miljoen. Dit resultaat is gerealiseerd door<br />
voornamelijk de verkoop van bestaande woningen en nieuwbouw van koopwoningen met een netto<br />
resultaat van ruim e 1,2 miljard, deels gecompenseerd door onrendabele investeringen van ruim e 0,5<br />
miljard. Het resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening is in <strong>2002</strong> met e 62 miljoen licht positief.<br />
Vergelijking resultaat <strong>2002</strong> met 2001<br />
Ten opzichte van vorig jaar is het jaarresultaat met e 215 miljoen gedaald. Deze daling is vooral toe te<br />
schrijven aan de overige buitengewone baten die e 397 miljoen lager zijn dan vorig jaar. Deze daling van<br />
de buitengewone baten wordt voor een deel gecompenseerd door de hogere netto verkoopopbrengst<br />
van woningen (e 279 miljoen), verminderd met de hogere onrendabele investeringen (e 105 miljoen).<br />
Het positieve resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening is nagenoeg gelijk aan vorig jaar. De hogere bedrijfsopbrengsten<br />
van e 259 miljoen (voornamelijk de huren), de lagere rentelasten minus de rentebaten van<br />
e 309 miljoen alsmede het verschil in de mutatie van de waarde van de vaste activa van e 210 miljoen,<br />
worden nagenoeg tenietgedaan door de stijging van de resterende bedrijfslasten (personele lasten,<br />
lasten onderhoud en overige bedrijfslasten).
Vergelijking resultaat <strong>2002</strong> met prognose corporaties vorig jaar<br />
Het jaarresultaat in <strong>2002</strong> is e 357 miljoen hoger uitgekomen dan vorig jaar door corporaties werd<br />
geprognosticeerd. Dit positievere resultaat wordt met name veroorzaakt door het geringere aantal nieuw<br />
gebouwde woningen en het daarmee samenhangende lagere bedrag aan onrendabele investeringen.<br />
Van de raming van e 779 miljoen werd e 519 miljoen gerealiseerd.<br />
Het resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening ligt in <strong>2002</strong> e 40 miljoen hoger dan vorig jaar voor <strong>2002</strong> werd<br />
geprognosticeerd. De hogere resterende bedrijfslasten worden gecompenseerd door de hogere bedrijfsopbrengsten<br />
en de waardeverandering van de vaste activa.<br />
Prognose jaarresultaat<br />
Volgens de opgaven van corporaties ontwikkelt het jaarresultaat zich tot een positief niveau van bijna<br />
e 1 miljard in 2007. De raming voor 2006 ligt e 274 miljoen lager dan vorig jaar werd geprognosticeerd.<br />
Voor de prognosejaren blijft het resultaat structureel achter bij de prognose van vorig jaar. De ontwikkeling<br />
van het resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening is hierin de meest bepalende factor. Voor de vergelijkbare<br />
prognosejaren 2003 tot en met 2006 verwachten corporaties een lager resultaat uit gewone<br />
bedrijfsuitoefening van gemiddeld e 265 miljoen per jaar. Dit is vooral een gevolg van het ‘doortrekken’<br />
van de in <strong>2002</strong> relatief fors toegenomen resterende bedrijfslasten. Voor de vergelijkbare prognosejaren<br />
2003 tot en met 2006 verwachten corporaties gemiddeld per jaar e 196 miljoen meer aan onrendabele<br />
investeringen uit te geven dan vorig jaar werd geraamd. Voor de netto verkoopopbrengst ligt de raming<br />
e 236 miljoen gemiddeld per jaar hoger. Het saldo van de buitengewone baten en lasten is vanaf 2004<br />
nagenoeg gelijk aan de prognose van het vorige jaar.<br />
Samenstelling baten en lasten<br />
In grafiek 1.7 is de samenstelling van de baten en lasten in de Winst- en Verliesrekening weergegeven.<br />
De huren en vergoedingen vormen in <strong>2002</strong> 80,4% van de totale baten. De rentelasten vertonen een<br />
duidelijke daling ten opzichte van 2001. In <strong>2002</strong> zijn deze 34,6% ten opzichte van 38,9% in 2001. De<br />
onrendabele investeringen zijn procentueel relatief stabiel: in <strong>2002</strong> 4,3% tegen 3,5% in 2001.<br />
Grafiek 1.7: Verdeling baten en lasten in 2001 (in procenten)<br />
2,0<br />
4,5<br />
3,5<br />
9,6<br />
4,1<br />
76,3<br />
Huren<br />
Vergoedingen<br />
Overheidsbijdragen en vrijval egalisatierekening<br />
Rentebaten<br />
Baten uit verkoop<br />
Overig<br />
34,4<br />
4,3 1,8<br />
17,2<br />
10,6<br />
Afschrijvingen Personele lasten<br />
10,1<br />
Lasten onderhoud Overige bedrijfslasten<br />
21,6<br />
Rentelasten Onrendabele investeringen<br />
Overig<br />
31
32 In tabel 1.11 is met behulp van indexcijfers de ontwikkeling van enkele belangrijke posten in de Winst- en<br />
Verliesrekening weergegeven.<br />
Tabel 1.11: Ontwikkeling enige inkomsten en uitgaven per woning (1998 = 100)<br />
1998 1999 2000 2001 <strong>2002</strong> 2003 2004 2005 2006 2007<br />
Huur 100 104 107 111 115 119 123 128 133 137<br />
Personele lasten 100 110 118 131 146 150 153 156 161 165<br />
Onderhoudslasten 100 106 110 112 124 138 138 138 137 139<br />
Overige bedrijfslasten 100 95 107 120 142 129 130 131 134 138<br />
Rentelasten 100 97 94 91 83 76 74 75 77 78<br />
De stijging van de huren blijft gematigd. De stijging is de resultante van de jaarlijkse huurverhoging,<br />
harmonisatie ineens, huurverhogingen vanwege investeringen in de voorraad en effecten van voorraadmutaties<br />
(verkoop en nieuwbouw). De personele lasten laten, evenals in 2001, in <strong>2002</strong> opnieuw een<br />
forse toename zien. De stijging in <strong>2002</strong> ten opzichte van 2001 is 11%. De prognosejaren laten vervolgens<br />
een gematigde toename zien. De meeste corporaties passen in de meerjarenprognose de cijfers<br />
voornamelijk op basis van een aan de inflatie gerelateerde index aan. De overige bedrijfslasten vertonen<br />
in <strong>2002</strong> eveneens een zeer sterke stijging, terwijl de prognose in 2001 nog uitging van een stabilisatie.<br />
De daling van de rentelasten per woning verloopt conform verwachting. Op de sterke stijging van de<br />
beheerkosten (personele lasten, onderhoudslasten en overige bedrijfslasten) en de jaarlijkse afwijking<br />
van de realisatiecijfers met die van de prognose wordt in paragraaf 1.4.3 nader ingegaan.<br />
1.4.2 Resultaat gewone bedrijfsuitoefening tot en met 2007<br />
In grafiek 1.8 is de ontwikkeling van het jaarresultaat en het resultaat gewone bedrijfsuitoefening in beeld<br />
gebracht.<br />
Grafiek 1.8: Jaarresultaat en resultaat gewone bedrijfsuitoefening per woning (in f 1)<br />
Jaarresultaat<br />
450<br />
400<br />
350<br />
300<br />
250<br />
200<br />
150<br />
100<br />
50<br />
0<br />
Resultaat gewone<br />
bedrijfsuitoefening<br />
2000 2001 <strong>2002</strong> 2003 2004 2005 2006 2007<br />
242 414 328 229 196 208 328 403<br />
11 22 25 16 126 173 251 296
Het resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening is in <strong>2002</strong>, evenals in voorgaande jaren, licht positief. Na<br />
een beperkte daling in het prognosejaar 2003, neemt de prognose in 2004 toe tot een positief resultaat<br />
van e 304 miljoen (e 126,- per woning), verder stijgend tot e 715 miljoen (e 296,- per woning) in 2007. In<br />
het meerjarig perspectief behoeft een stijging op zich niet opvallend te zijn, omdat woningen gedurende<br />
de exploitatieperiode eerst een periode met een tekort kennen (de badkuip), dat in de latere fase van de<br />
exploitatie wordt terugverdiend. Het resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening moet daarom mede worden<br />
beoordeeld in het licht van de samenstelling en ouderdom van het bezit. De stijging van het resultaat<br />
wordt veroorzaakt door het gecumuleerde effect van enerzijds de toename van de bedrijfsopbrengsten<br />
en de daling van de rentelasten en anderzijds de stijging van de bedrijfslasten.<br />
In vergelijking met de prognoses van voorgaande jaren blijkt ook dit jaar weer uit de door de corporaties<br />
opgegeven cijfers dat de vorig jaar geraamde structurele stijging van het resultaat achterblijft. In een<br />
periode van vier jaar (prognosejaar 1999 versus prognosejaar <strong>2002</strong>) is het resultaat voor het prognosejaar<br />
2003 e 0,7 miljard lager geraamd. De belangrijkste oorzaak voor deze ontwikkeling is vooral de<br />
forse stijging van de beheerkosten. In grafiek 1.9 is de realisatie en prognose van het resultaat gewone<br />
bedrijfsuitoefening weergegeven.<br />
Grafiek 1.9: Realisatie en prognose resultaat gewone bedrijfsuitoefening (x f 1 miljoen)<br />
2.000<br />
1.500<br />
1.000<br />
500<br />
0<br />
-500<br />
2000 2001 <strong>2002</strong> 2003 2004 2005 2006 2007<br />
2000 27 -54 187 520 760 811<br />
2001 55 21 330 578 658 863<br />
<strong>2002</strong> 62 38 304 418 607 715<br />
33
34 In de grafieken 1.10, 1.11 en 1.12 is dit resultaat volgens de prognoses van de jaren 1999 tot en met <strong>2002</strong><br />
weergegeven voor respectievelijk de componenten bedrijfsopbrengsten, bedrijfslasten en rentelasten.<br />
Grafiek 1.10: Realisatie en prognose bedrijfsopbrengsten (x f 1 miljoen)<br />
13.000<br />
12.500<br />
12.000<br />
11.500<br />
11.000<br />
10.500<br />
10.000<br />
9.500<br />
9.000<br />
8.500<br />
8.000<br />
2000 2001 <strong>2002</strong> 2003 2004 2005 2006 2007<br />
Bedrijfsopbrengsten 2000 10.385 10.449 10.663 10.917 11.162 11.348<br />
Bedrijfsopbrengsten 2001 10.665 10.728 10.949 11.241 11.497 11.795<br />
Bedrijfsopbrengsten <strong>2002</strong> 10.924 11.048 11.369 11.729 12.148 12.510<br />
Grafiek 1.11: Realisatie en prognose bedrijfslasten (x f 1 miljoen)<br />
9.000<br />
8.000<br />
7.000<br />
6.000<br />
5.000<br />
2000 2001 <strong>2002</strong> 2003 2004 2005 2006 2007<br />
Bedrijfslasten 2000 6.276 6.442 6.553 6.675 6.778 6.994<br />
Bedrijfslasten 2001 6.666 6.979 7.053 7.146 7.322 7.411<br />
Bedrijfslasten <strong>2002</strong> 7.203 7.540 7.621 7.757 7.886 8.090
Grafiek 1.12: Realisatie en prognose rentelasten (x f 1 miljoen)<br />
6.000<br />
5.000<br />
4.000<br />
3.000<br />
2.000<br />
2000 2001 <strong>2002</strong> 2003 2004 2005 2006 2007<br />
Rentelasten 2000 4.776 4.628 4.391 4.065 3.890 3.759<br />
Rentelasten 2001 4.598 4.232 3.943 3.827 3.776 3.757<br />
Rentelasten <strong>2002</strong> 4.173 3.829 3.736 3.789 3.863 3.893<br />
De vergelijking van de prognoses die de corporaties de afgelopen jaren hebben opgegeven, laat zien dat<br />
de bedrijfsopbrengsten en de rentelasten redelijk consistent zijn geraamd. De realisatiecijfers sluiten<br />
redelijk aan bij de prognose. Beleidsaanpassingen van corporaties en macro-economische wijzigingen<br />
hebben dan ook een beperkte invloed.<br />
De bedrijfslasten laten daarentegen een ander beeld zien. Het eerste prognosejaar van de jaarlijkse<br />
vijfjarenprognoses vanaf 2000 laat steeds een forse toename zien in vergelijking met de realisatie van<br />
het afgesloten jaar. Op basis van dit hogere niveau tonen de daaropvolgende prognosejaren vervolgens<br />
een geleidelijke lastenontwikkeling. De realisaties zijn derhalve elk jaar opnieuw structureel hoger voor<br />
de nieuwe vijfjaarsprognose. Tabel 1.12 geeft het financiële effect weer van de prognose van de bedrijfsopbrengsten<br />
en -lasten in 1999 en <strong>2002</strong> voor het prognosejaar 2004. Zoals uit de tabel blijkt, springen de<br />
bedrijfslasten daar fors negatief uit.<br />
35
36 Tabel 1.12: Prognose bedrijfsopbrengsten en -lasten in 1999 en <strong>2002</strong> voor prognosejaar 2004<br />
(x f 1 miljoen)<br />
Prognose 1999<br />
voor 2004<br />
Prognose <strong>2002</strong><br />
voor 2004<br />
Verschil<br />
prognose in<br />
1999 en <strong>2002</strong><br />
Verschil<br />
in procenten<br />
Bedrijfsopbrengsten 11.214 11.368 154 1,4<br />
Bedrijfslasten 6.765 7.620 855 12,6<br />
Rentelasten 3.814 3.735 -79 -2,1<br />
1.4.3 Ontwikkeling bedrijfslasten<br />
In <strong>2002</strong> zijn de bedrijfslasten met betrekking tot het beheer fors toegenomen. De stijging van 13,3% (in<br />
2001 7,0%) is samengesteld uit een toename van de personele lasten met 11,5%, de onderhoudslasten<br />
met 10,7% en de overige bedrijfslasten met 18,3%. In 2001 waren de stijgingspercentages respectievelijk<br />
11,7%, 1,8% en 11,8%. De lage toename van de onderhoudslasten in 2001 was vooral een gevolg<br />
van de mutatie in de onderhoudsvoorziening. De toename van de personeelslasten was in 2001 vooral<br />
toe te schrijven aan uitbreiding van de personeelsomvang. In <strong>2002</strong> is deze gelijk gebleven 4 . Op een<br />
aantal punten is deze stijging onderzocht.<br />
De toets of de sterke stijging van de beheerkosten deels wordt gecompenseerd door extra opbrengsten<br />
van nevenactiviteiten kan worden benaderd door de beheerkosten te verminderen met de opbrengsten<br />
uit hoofde van de servicekostenexploitatie en de overige opbrengsten. De stijging van beheerkosten<br />
blijkt hierdoor niet te worden beïnvloed. De ‘nettobeheerkosten’ zijn derhalve met hetzelfde percentage<br />
gestegen als de ‘brutobeheerkosten’.<br />
De hoogste stijging van de beheerkosten gemiddeld per woning doet zich voor bij corporaties met een<br />
bezit van 4.000 - 10.000 woningen. De toename van de onderhoudslasten is daar met name debet aan.<br />
De laagste stijging van de beheerkosten doet zich voor bij de kleinere corporaties (minder dan 2.000<br />
woningen). De stijging van de personeelslasten is in alle grootteklassen nagenoeg gelijk. De stijging van<br />
de overige bedrijfslasten ligt bij corporaties met een bezit van meer dan 10.000 woningen drie keer zo<br />
hoog dan bij de overige corporaties.<br />
Bij 52 corporaties met een woningbezit van 584.400 woningen, die in 2001/<strong>2002</strong> zijn gefuseerd, ligt de<br />
stijging van de totale beheerkosten gemiddeld per woning 7% hoger dan bij de niet gefuseerde corporaties.<br />
Gemiddeld per woning is bij de bij fusie betrokken corporatie sprake van een stijging van e 377,tegenover<br />
e 217,- van de overige corporaties. Die stijging wordt vooral veroorzaakt door de hogere<br />
stijging van de overige bedrijfslasten. Van de totale toename van de overige bedrijfslasten komt 40%<br />
voor rekening van de gefuseerde corporaties. Bij de fusiecorporaties nemen deze lasten toe met 32%<br />
tegenover 15% van de overige corporaties. De onderhoudslastenstijging bij de fusiecorporaties is 2%<br />
hoger. Een toename van e 128,- gemiddeld per woning tegenover e 93,- voor de overige corporaties.<br />
Om een indicatie te krijgen van de belangrijkste kostenposten die de stijging van de beheerkosten veroorzaken,<br />
is een aantal jaarrekeningen van corporaties onderzocht. Daartoe zijn voor elk van de drie<br />
lastencategorieën 50 corporaties geselecteerd met de hoogste stijging. In totaal zijn de specificaties van<br />
de betreffende posten in 127 jaarrekeningen beoordeeld.<br />
4 Bron: Aedes bedrijfstakinformatie 2001 en <strong>2002</strong>
Met betrekking tot de personeelskosten zijn de pensioenlasten met een stijging van 22% het sterkst<br />
toegenomen. Gelet op de aangekondigde verhoging van de pensioenpremies mag in 2003 een verdere<br />
meer dan gemiddelde stijging van de pensioenlasten worden verwacht. Voor de post salarissen is sprake<br />
van een stijging van 12%. De in de jaarrekeningen van de onderzochte corporaties opgenomen informatie<br />
is onvoldoende om aan te kunnen geven of deze toename een gevolg is van onder meer formatieuitbreiding.<br />
De sociale lasten zijn met 11% toegenomen. De overige personeelskosten verantwoorden<br />
de meeste corporaties onder de overige bedrijfslasten.<br />
De onttrekking aan de onderhoudvoorziening vanwege de kosten voor planmatig onderhoud en de dotatie<br />
aan de voorziening zijn nagenoeg gelijk. De sterkste stijging van de onderhoudslasten doet zich voor bij<br />
het dagelijks onderhoud: het klachten- en mutatieonderhoud alsmede het contractonderhoud voor installaties.<br />
Met betrekking tot de overige bedrijfslasten zijn de overige personeelskosten toegenomen met 18,2%.<br />
De algemene organisatiekosten zijn verreweg het sterkst toegenomen. In deze component zijn met<br />
name de volgende elementen begrepen: kantoorkosten, huisvestingskosten, kosten adviseurs,<br />
communicatiekosten, kosten accountant en kosten van de Raad van Toezicht. Daarnaast valt op dat als<br />
projectkosten te typeren kosten onder de overige bedrijfslasten zijn verantwoord (in de steekproef circa<br />
15% van de overige bedrijfslasten). Omdat achtergrondinformatie ontbreekt, kan geen uitspraak worden<br />
gedaan of het gaat om niet aan gerealiseerde projecten toe te rekenen kosten (die als onrendabel deel<br />
van de investering moeten worden aangemerkt) of om project(voorbereidings)kosten voor projecten die<br />
niet zijn gerealiseerd. Deze verantwoording leidt tot een vertroebeling van het inzicht in de kosten die<br />
direct met de verhuur van het corporatiebezit samenhangen.<br />
Geconcludeerd moet worden dat het onderzoek beperkte informatie heeft opgeleverd, die meer inzicht<br />
geeft in de sterke stijging van de beheerkosten. De jaarrekeningen geven onvoldoende inzicht in de<br />
samenstelling van de kosten op grond waarvan een oordeel kan worden gevormd over bijvoorbeeld de<br />
kosten die expliciet samenhangen met de exploitatie van de verhuur (en derhalve aan de bedrijfswaarde<br />
worden toegerekend), de maatschappelijke kosten en de kosten die betrekking hebben op projectontwikkeling<br />
en nevenexploitaties. De jaarverslaggeving moet daarin meer inzicht geven. Een uitspraak<br />
over de aanvaardbaarheid van het niveau en de ontwikkeling van de kosten kan dan ook nu niet worden<br />
gegeven.<br />
De sterke lastenstijging van de afgelopen jaren in de sociale huursector verdient de nodige aandacht<br />
van het bestuur en de Raden van Toezicht van corporaties. Daarbij is van belang dat bij beleidsbeslissingen,<br />
die een stijging van het kostenniveau tot gevolg hebben, ook de waardegevolgen worden betrokken.<br />
Een meer dan gemiddelde lastenstijging leidt tot een aanmerkelijk lagere groei van de bedrijfswaarde.<br />
Het effect van de sterkere groei van de lasten in <strong>2002</strong> ligt voor de gehele sector in de orde van grootte<br />
van e 4,5 miljard. De benchmark, die het Fonds jaarlijks aan corporaties ter beschikking stelt, kan door<br />
het bestuur en de Raad van Toezicht als hulpmiddel worden gebruikt voor het verdiepen van dit inzicht.<br />
De waardeontwikkeling van het corporatiebezit wordt in de benchmark tot uitdrukking gebracht door<br />
middel van de rendementskengetallen. De benchmark is gebaseerd op de jaarlijks door de corporaties<br />
bij het Fonds te verstrekken Cijfermatige Kerngegevens. Een verdere verdieping van het inzicht in de<br />
kosten(ontwikkeling) kan op basis van deze gegevens overigens niet worden gegeven. Daarvoor is<br />
meer gespecificeerde informatie nodig.<br />
37
38 1.5 Gepresenteerd weerstandsvermogen van de Nederlandse corporaties<br />
In tabel 1.13 is de balans over de jaren 2001 tot en met 2007 gepresenteerd.<br />
Tabel 1.13: Balans ultimo 2001 tot en met 2007 (x f 1 miljoen)<br />
Realisatie<br />
2001<br />
Prognose<br />
<strong>2002</strong><br />
Realisatie<br />
<strong>2002</strong><br />
2003 2004<br />
Prognose<br />
2005 2006 2007<br />
Aantal woongelegenheden 2.440.460 2.429.333 2.432.426 2.420.814 2.419.228 2.418.087 2.415.934 2.413.367<br />
ACTIVA<br />
Immateriële vaste activa 85 81 76 73 71 68 67 68<br />
Materiële vaste activa 71.723 72.284 73.571 75.186 78.163 80.724 82.680 83.607<br />
In exploitatie 66.734 67.987<br />
In ontwikkeling 4.082 4.602<br />
Ten dienste van exploitatie 907 983<br />
Financiële vaste activa 6.727 5.256 5.024 3.614 2.699 2.258 2.140 1.991<br />
Te verrekenen/te vorderen/deelnemingen 972 960<br />
Effecten 2.155 1.581<br />
Overige financiele vaste activa 3.600 2.484<br />
Vlottende activa 4.457 3.346 4.403 3.349 2.914 3.094 3.114 3.154<br />
Effecten 380 279<br />
Liquide middelen 2.232 1.765<br />
Overige vlottende activa 1.845 2.360<br />
Totaal activa 82.992 80.966 83.075 82.223 83.847 86.144 88.000 88.821<br />
PASSIVA<br />
Eigen vermogen (exclusief herwaarderingsreserve) 10.973 11.421 12.023 12.534 12.956 13.433 14.212 15.187<br />
Herwaarderingsreserve 713 709 740 783 818 843 856 853<br />
Egalisatierekening 871 639 567 419 307 259 218 184<br />
Voorziening onderhoud 2.345 1.982 1.827 1.552 1.397 1.303 1.331 1.375<br />
Overige voorzieningen 347 324 711 613 514 492 433 372<br />
Schulden lange termijn 59.222 58.397 58.217 59.082 60.517 62.265 63.166 63.079<br />
Leningen overheid/kredietinstellingen 58.739 57.721<br />
Waarborgsommen en overige schulden 484 496<br />
Schulden korte termijn 8.520 7.495 8.989 7.240 7.338 7.549 7.784 7.771<br />
Schulden aan kredietinstellingen 1.691 2.138<br />
Totaal passiva 82.992 80.966 83.075 82.223 83.847 86.144 88.000 88.821<br />
Gepresenteerd weerstandsvermogen 14.451 14.285 15.052 15.044 15.103 15.419 16.128 17.051<br />
Idem per woning 5.922 5.880 6.188 6.214 6.243 6.377 6.676 7.065<br />
Idem in procenten van het balanstotaal 17,6 17,8 18,3 18,5 18,2 18,1 18,5 19,4<br />
Zoals uit de tabel blijkt, is het eigen vermogen (exclusief herwaarderingsreserve) in <strong>2002</strong> met e 1 miljard<br />
toegenomen. Dat is e 250 miljoen meer dan het jaarresultaat volgens de Winst- en Verliesrekening,<br />
hetgeen wordt veroorzaakt door mutaties buiten de Winst- en Verliesrekening als gevolg van toegepaste<br />
stelselwijzigingen.<br />
Het weerstandsvermogen is meer dan het eigen vermogen een objectieve graadmeter voor de financiële<br />
positie van de sector. Het weerstandsvermogen bestaat uit het eigen vermogen (exclusief herwaarderingsreserve),<br />
de egalisatierekening en voorzieningen, onder aftrek van de immateriële vaste activa (onder<br />
andere geactiveerde tekorten dynamische kostprijshuur).<br />
Het gepresenteerd weerstandsvermogen van de sector stijgt in <strong>2002</strong> met e 600 miljoen tot ruim e 15<br />
miljard. Deze lagere toename ten opzichte van die van het eigen vermogen wordt voornamelijk veroorzaakt<br />
door de daling van de voorzieningen en de egalisatierekening. Ten opzichte van de prognose van<br />
vorig jaar is het gepresenteerd weerstandsvermogen toegenomen met e 767 miljoen. Het verschil tussen<br />
prognose en realisatie hangt vooral samen met de lagere gerealiseerde aantallen nieuwbouwwoningen<br />
(en daarmee samenhangende onrendabele toppen) en hogere gerealiseerde aantallen verkochte huurwoningen<br />
in <strong>2002</strong> dan geprognosticeerd.
Corporaties verwachten in de vijf prognosejaren een toename van het eigen vermogen van e 3,2 miljard.<br />
Daar staat tegenover dat de egalisatierekening en de voorzieningen met e 1,2 miljard afnemen, zodat<br />
verwacht wordt dat het gepresenteerd weerstandsvermogen in de prognosejaren met e 2 miljard stijgt.<br />
De materiële vaste activa stijgen in de prognoseperiode tot en met 2007 met e 10 miljard. Dat is bijna het<br />
dubbele van de stijging die werd voorzien in de prognose van 2001 voor een vergelijkbare periode. De<br />
schulden voor de lange termijn nemen in de prognoseperiode met e 4,9 miljard toe. Het netto werkkapitaal<br />
(vlottende activa minus vlottende passiva) is in de prognosejaren redelijk stabiel rond e 4,5<br />
miljard. Geconcludeerd kan worden dat corporaties voornemens zijn in de prognoseperiode circa de<br />
helft van de investeringen met eigen middelen te financieren.<br />
Het gepresenteerd weerstandsvermogen ligt ultimo <strong>2002</strong> op e 6.200,- per woning. In grafiek 1.13 is de<br />
ontwikkeling van het gepresenteerd weerstandsvermogen in procenten van het balanstotaal weergegeven<br />
voor de prognoses uit de jaren 2000, 2001 en <strong>2002</strong>.<br />
Grafiek 1.13: Ontwikkeling gepresenteerd weerstandsvermogen in procenten van het balanstotaal<br />
21,0<br />
20,0<br />
19,0<br />
18,0<br />
17,0<br />
16,0<br />
15,0<br />
14,0<br />
2000 2001 <strong>2002</strong> 2003 2004 2005 2006 2007<br />
BBSH 2000 17,3 17,2 17,2 17,9 19,0 20,1<br />
BBSH 2001 17,6 17,8 17,9 18,5 19,1 20,2<br />
BBSH <strong>2002</strong> 18,3 18,5 18,2 18,1 18,5 19,4<br />
Grafiek 1.13 maakt zichtbaar dat de prognoses jaarlijks een verschuiving laten zien van het moment<br />
waarop (in <strong>2002</strong> nagenoeg) de eindpositie van het voorgaande jaar wordt bereikt. In de eerste jaren van<br />
de beschouwde periode worden de ramingen van het gepresenteerd weerstandsvermogen ieder jaar<br />
opwaarts bijgesteld.<br />
39
40 Grafiek 1.14: Ontwikkeling gepresenteerd weerstandsvermogen per onderdeel per woning (x f 1)<br />
Eigen vermogen exclusief<br />
herwaarderingsreserve en<br />
immateriële vaste activa<br />
Egalisatierekening<br />
Voorzieningen<br />
8.000<br />
7.000<br />
6.000<br />
5.000<br />
4.000<br />
3.000<br />
2.000<br />
1.000<br />
0<br />
2000 2001 <strong>2002</strong> 2003 2004 2005 2006 2007<br />
3.548 4.462 4.912 5.147 5.326 5.527 5.855 6.265<br />
586 357 233 173 127 107 90 76<br />
1.694 1.103 1.043 894 790 742 730 724<br />
De verschuiving in samenstelling van het weerstandsvermogen komt duidelijk tot uitdrukking in de grafiek.<br />
Ten opzichte van de prognose uit 2001 heeft de verschuiving ten gunste van het aandeel eigen<br />
vermogen in het weerstandsvermogen zich weer scherper doorgezet.<br />
In grafiek 1.15 is het vreemd vermogen en de boekwaarde op grond van de bedrijfswaarde weergegeven<br />
in relatie tot de boekwaarde volgens de historische kostprijs. Daarmee is de financieringsruimte op<br />
basis van beide waardegrondslagen inzichtelijk gemaakt.
Grafiek 1.15: Financiering vreemd vermogen in procenten<br />
Het vreemd vermogen is berekend als het bedrag aan lange schuld minus het netto werkkapitaal. Het<br />
resulterende bedrag is uitgedrukt als percentage van het bezit tegen boekwaarde. Tussen de waarde van<br />
het bezit, zeker als dit tegen bedrijfswaarde is weergegeven, en de externe financiering bestaat veel ruimte.<br />
Op sectorniveau is er, mede gegeven de zekerheidsstructuur, sprake van een gezonde financieringspositie.<br />
1.6 Gecorrigeerde vermogenspositie<br />
140<br />
120<br />
100<br />
80<br />
60<br />
40<br />
20<br />
Vreemd vermogen 74 73 66 69 70 70 70 69<br />
Boekwaarde volgens<br />
bedrijfswaarde<br />
Boekwaarde volgens<br />
historische kostprijs<br />
Om een juiste indruk te krijgen van de financiële positie van een corporatie, dient gekeken te worden<br />
naar de waardering van de belangrijkste balanspost, het woningbezit. In de waardering van een woning<br />
dient de waarde tot uitdrukking te komen, die samenhangt met het doel waarvoor de woning wordt<br />
aangehouden, rekening houdend met de marktmogelijkheden. Het gepresenteerd weerstandsvermogen<br />
is gebaseerd op de waardering van het bezit in de jaarrekening van corporaties. In de jaarrekening<br />
hanteren nagenoeg alle corporaties een waarderingsgrondslag op grond van de historische kosten, met<br />
toepassing van de minimumwaarderingsregel (historische kosten of lagere bedrijfswaarde). Deze waardering<br />
geeft geen uitdrukking van de waarde die voortvloeit uit de (toekomstige) exploitatie van het<br />
corporatiebezit. Het Fonds corrigeert daarom het gepresenteerd vermogen. Hierbij wordt de bedrijfswaarde<br />
gehanteerd om te komen tot een waardebepaling die recht doet aan het doel waarvoor het bezit<br />
wordt aangehouden, in samenhang met de marktmogelijkheden.<br />
1.6.1 Bedrijfswaarde corporatiebezit volgens opgave corporaties<br />
2000 2001 <strong>2002</strong> 2003 2004 2005 2006 2007<br />
118 119 118 118 117 117 116 117<br />
100 100 100 100 100 100 100 100<br />
Conform Bijlage IV van het BBSH dienen corporaties jaarlijks een opgave te doen van de bedrijfswaarde<br />
van hun bezit. De bedrijfswaarde die de corporaties aan het Fonds opgeven, geeft de waarde weer die<br />
voortvloeit uit de exploitatie van het bezit. Hierbij wordt in beginsel uitgegaan van doorexploitatie van het<br />
bezit gedurende de restant levensduur. Voor de berekening van de bedrijfswaarde worden de toekomstige<br />
in- en uitgaande kasstromen contant gemaakt met de veronderstelde discontovoet.<br />
41
42 Hierbij worden veronderstellingen gehanteerd voor het niveau en de ontwikkeling van de inkomsten en<br />
uitgaven, alsmede de restant levensduur. In tabel 1.14 zijn de opbouw en de ontwikkeling van de bedrijfswaarde<br />
en de gehanteerde parameters weergegeven.<br />
Tabel 1.14: Samenstelling bedrijfswaarde 2000 tot en met <strong>2002</strong> volgens opgave corporaties<br />
2000 2001 <strong>2002</strong><br />
Aantal wooongelegenheden 2.438.831 2.440.460 2.432.426<br />
Materiële vaste activa in exploitatie<br />
(exclusief herwaarderingsreserve x e 1 miljoen)<br />
65.357 66.021 67.246<br />
Boekwaarde ten opzichte van huursom 7,2 7,0 6,9<br />
Bedrijfswaarde x f 1 miljoen<br />
CW huren minus huurderving 136.805 143.438 148.756<br />
CW bijdragen 1.185 1.147 1.532<br />
CW restwaarde 2.741<br />
CW onderhoudsuitgaven 31.050 33.497 36.452<br />
CW overige lasten 27.031 30.233 32.653<br />
(ongecorrigeerde) bedrijfswaarde 79.909 80.855 83.925<br />
Bedrijfswaarde ten opzichte van MVA in exploitatie 122 122 125<br />
Bedrijfswaarde ten opzichte van huursom 8,8 8,6 8,6<br />
Bedrijfswaarde per woongelegenheid x f 1<br />
CW huren minus huurderving 56.095 58.775 61.156 4,8 4,1<br />
CW bijdragen 486 470 630 -3,3 34,1<br />
CW restwaarde 1.127<br />
CW onderhoudsuitgaven 12.732 13.726 14.986 7,8 9,2<br />
CW overige lasten 11.084 12.388 13.424 11,8 8,4<br />
(ongecorrigeerde) bedrijfswaarde 32.765 33.131 34.503 1,1 4,1<br />
Parameters (in procenten)<br />
Gemiddelde huurstijging eerste 5 jaar 2,6 2,7 2,9<br />
Huurstijging 6e jaar en later 2,5 2,5 2,6<br />
Lastenstijging 2,6 2,6 2,6<br />
Discontovoet 6,5 6,5 6,5<br />
Restant levensduur 24,8 24,2 23,8<br />
Stijging<br />
2001/2000<br />
(in procenten)<br />
Stijging<br />
<strong>2002</strong>/2001<br />
(in procenten)<br />
Opvallend is de sterke stijging van de opgegeven bedrijfswaarde. Was de bedrijfswaarde per eenheid in<br />
de afgelopen jaren redelijk stabiel, in <strong>2002</strong> is sprake van een groei. Gemiddeld per eenheid is de bedrijfswaarde<br />
met e 893,- (2,7%) toegenomen.<br />
De contante waarden van de onderdelen van de bedrijfswaarde zijn sterk veranderd. Het saldo van de<br />
contante waarde van de primaire kasstromen (huur, onderhoudslasten en overige lasten) is in vergelijking<br />
met 2001 licht gedaald. Doordat corporaties in vergelijking met 2001 de contante waarden van de<br />
restwaarde en de overige inkomsten (met name verkoopopbrengsten) sterk hebben verhoogd, is de<br />
bedrijfswaarde fors hoger. Het gelijk blijven van de bedrijfswaarde in verhouding tot de huursom illustreert<br />
deze sterke ontwikkeling van de bedrijfswaarde. Bij een ontwikkeling van de bedrijfswaarde conform<br />
de verwachtingen van 2001 zou deze factor zijn afgenomen. De ontwikkeling van de bedrijfswaarde<br />
in relatie tot de materiële vaste activa in exploitatie ondersteunt dit beeld. Dit kengetal is voor het eerst<br />
sinds jaren toegenomen.<br />
In grafiek 1.16 zijn de wijzigingen in de bedrijfswaarde per woning, per corporatie weergegeven, in <strong>2002</strong><br />
ten opzichte van 2001 en in 2001 ten opzichte van 2000.
Grafiek 1.16: Wijziging bedrijfswaarde per woning in <strong>2002</strong> (ten opzichte van 2001) en in 2001<br />
(ten opzichte van 2000)<br />
Zoals blijkt uit grafiek 1.16, is de omvang van de wijziging van de bedrijfswaarde per woning groter<br />
(zowel naar boven als beneden) dan voorgaande jaren het geval was. De bedrijfswaarde is erg gevoelig<br />
voor veranderingen in aannames. Wijziging van parameters en aanvangsniveaus van kasstromen alsmede<br />
de opgegeven restwaarden en (in beperkte mate) verkoopopbrengsten heeft tot gevolg dat de<br />
bedrijfswaarde per woning per corporatie sterk is toegenomen. Zoals uit de grafiek blijkt, ligt het zwaartepunt<br />
in <strong>2002</strong> meer bij de stijgers.<br />
1.6.2 Geaccepteerde bedrijfswaarde<br />
15.000<br />
13.000<br />
11.000<br />
9.000<br />
7.000<br />
5.000<br />
3.000<br />
1.000<br />
-1.000<br />
-3.000<br />
-5.000<br />
-7.000<br />
-9.000<br />
-11.000<br />
-13.000<br />
-15.000<br />
-20,0 -15,0 -10,0 -5,0 0,0 5,0 10,0 15,0 20,0<br />
<strong>2002</strong> 2001<br />
De bedrijfswaarde vormt voor het Fonds een belangrijk element bij de financiële oordeelsvorming over<br />
de individuele corporaties en het geven van een <strong>financieel</strong> beeld voor de sector als geheel. De informatie<br />
volgens Bijlage IV van het BBSH (gesommeerd voor het gehele bezit) geeft het Fonds onvoldoende<br />
inzicht voor een adequate beoordeling van de bedrijfswaarde. In het verslagjaar 2000 is het Fonds<br />
daarom gestart met een aanvullende vraagstelling met betrekking tot de opbouw en ontwikkeling van de<br />
bedrijfswaarde. De vraagstelling is in 2001 vervolgens aan alle corporaties voorgelegd. Op basis van de<br />
ervaringen in 2001 is de vraagstelling aangepast voor het verslagjaar <strong>2002</strong> en opgenomen in de diskette.<br />
Daarbij gaat het om een specificatie van de relevante delen van de vastgoedportefeuille. De uitgangspunten<br />
voor de berekening van de bedrijfswaarde verschillen namelijk sterk voor de onderscheiden<br />
delen van het corporatiebezit. Het Fonds onderscheidt het bezit in drie categorieën, die elk hun<br />
eigen beoordeling kennen: woongelegenheden, verzorgingstehuizen en overige verhuureenheden. Met<br />
betrekking tot verhuureenheden met een andere bestemming dan verhuur worden de portefeuilledelen<br />
onderscheiden in te verkopen, te slopen, te verbeteren en overige posten.<br />
43
44 Door de integratie in de diskette sluit de opgave volgens deze specificaties voor het verslagjaar <strong>2002</strong><br />
aan met de cijfers in Bijlage IV BBSH. In 2001 was dat nog niet het geval. In tabel 1.15 is de opgave van<br />
de corporaties, de door het Fonds geaccepteerde bedrijfswaarde en het verschil tussen de geaccepteerde<br />
bedrijfswaarde en de materiële vaste activa in exploitatie weergegeven.<br />
Tabel 1.15: Specificatie opgave corporaties en door Centraal Fonds geaccepteerde<br />
bedrijfswaarde (x f 1.000)<br />
Woongelegenheden<br />
Door te exploiteren eenheden<br />
Verzorgingseenheden<br />
Overige<br />
eenheden<br />
Verkopen<br />
Bijzondere bestemmingen<br />
Investerings-<br />
ingrepen<br />
Opgave corporatie<br />
verhuureenheden<br />
Woongelegenheden 2.359.956 42.213 10.825 11.463 7.969 0 2.432.426<br />
Overige eenheden 35.690 116.879 104 678 2 62 153.415<br />
Bedrijfswaarde<br />
CW huren netto 142.052.950 3.362.733 2.211.580 387.257 176.406 565.350 0 148.756.276<br />
CW bijdrage 535.037 798 2.136 97.100 5 48 0 635.124<br />
CW overige inkomsten 376.302 131 6.958 511.664 1.917 0 0 896.972<br />
CW restwaarde 2.556.014 32.888 41.882 8.761 84.685 11.656 5.252 2.741.138<br />
CW onderhoudslasten 35.415.092 512.567 235.983 98.183 50.111 139.713 0 36.451.649<br />
CW overige exploitatielasten 29.534.168 448.214 333.521 73.572 67.744 104.546 0 30.561.765<br />
CW overige uitgaven 1.865.239 10.761 24.061 31.551 86.037 73.151 0 2.090.800<br />
Totaal 78.705.804 2.425.008 1.668.991 801.476 59.121 259.644 5.252 83.925.296<br />
Restant levensduur 23,8 28,3 22,9 21,2 7,3 37,8 26,3 24,0<br />
Door Centraal Fonds<br />
geaccepteerde bedrijfswaarde<br />
CW huren netto 141.137.063 2.537.591 1.864.117 240.950 168.262 430.671 0 146.378.660<br />
CW bijdrage 532.426 873 1.677 48.781 5 42 0 583.806<br />
CW overige inkomsten 362.612 1.583 6.540 264.900 1.917 0 0 637.551<br />
CW restwaarde 0 19.656 32.749 7.215 83.445 9.472 5.252 157.790<br />
CW onderhoudslasten 35.226.160 431.100 208.779 64.107 47.751 108.080 0 36.085.965<br />
CW overige exploitatielasten 29.379.780 353.113 296.102 43.812 65.655 85.636 0 30.224.101<br />
CW overige uitgaven 1.830.071 10.616 21.971 15.260 84.652 62.833 0 2.025.406<br />
Totaal 75.596.085 1.764.887 1.378.230 438.665 55.572 183.633 5.252 79.422.329<br />
Restant levensduur 23,9 25,1 22,9 23,9 23,0 24,0 23,9 23,7<br />
Zoals uit de tabel blijkt, zijn (exclusief kolom 1) door de corporaties 72.000 woongelegenheden (inclusief<br />
42.000 eenheden in verzorgingshuizen) en 118.000 overige eenheden gespecificeerd opgegeven. De<br />
uitsplitsing van eenheden in verzorgingshuizen en overige eenheden sluit hiermee, in tegenstelling tot<br />
de opgave in 2001, aan bij de opgegeven eenheden in de Cijfermatige Kerngegevens. De opgave van te<br />
verkopen, te slopen en te verbeteren woningen is bescheiden gebleven.<br />
Volgens de financiële beoordelingsmethodiek van het Fonds wordt de volgende benadering bij het vaststellen<br />
van de te accepteren bedrijfswaarde toegepast. Voor de eenheden in verzorgingstehuizen wordt<br />
de bedrijfswaarde gelijk gesteld aan de historische kostprijs. Voor de normaal door te exploiteren eenheden<br />
wordt de restwaarde, ten behoeve van de eerste selectie van corporaties, vooralsnog buiten beschouwing<br />
gelaten en wordt de resterende waarde getoetst aan een normatief berekende<br />
huurkapitalisatiefactor. Indien de resterende waarde boven deze factor uitkomt, wordt het meerdere voor<br />
de helft afgetopt. De verhuureenheden met een andere bestemming worden vergeleken met de verhouding<br />
tussen de bedrijfswaarde en de boekwaarde van de normaal door te exploiteren woningen. Indien<br />
de eenheden met een andere bestemming een hogere waarde hebben dan het afgeleide verhoudingsgetal,<br />
wordt de bedrijfswaarde van deze eenheden aangepast. De bedrijfswaarde van de overige verhuureenheden<br />
wordt getoetst aan een huurkapitalisatiefactor. Is de opgegeven bedrijfswaarde hoger dan de<br />
uit de kapitalisatiefactor voortvloeiende waarde, dan wordt deze laatste waarde aangehouden. Deze<br />
benaderingswijze ten behoeve van de eerste selectie is ingegeven vanuit het voorzichtigheidsprincipe.<br />
Op basis van de beoordeling van de voor een nader onderzoek geselecteerde corporaties kan, op grond<br />
van nader verkregen informatie, de geaccepteerde bedrijfswaarde worden aangepast.<br />
Sloop<br />
Overig<br />
Totaal
De dit jaar verkregen informatie met betrekking tot de restwaarde zal het Fonds in 2004 nader analyseren<br />
om te beoordelen of voor het boekjaar 2003 kan worden gekomen tot een normering voor de eerste<br />
selectie. Door het dit jaar onder meer nog niet accepteren van de restwaarde ligt de geaccepteerde<br />
bedrijfswaarde e 4,5 miljard lager dan de corporaties aan het Fonds hebben opgegeven. In vergelijking<br />
met 2001 ligt de geaccepteerde bedrijfswaarde e 300 miljoen hoger.<br />
Het surplus (het verschil tussen de geaccepteerde bedrijfswaarde en de boekwaarde) bedraagt ultimo<br />
<strong>2002</strong> e 12,2 miljard. In vergelijking met de prognose in 2001 voor <strong>2002</strong> is dit e 2,1 miljard lager. Dit<br />
verschil wordt veroorzaakt door de lagere groei van de geaccepteerde bedrijfswaarde in verhouding tot<br />
de groei van de materiële vaste activa in exploitatie. In vergelijking met 2001 is de methodiek voor de<br />
aftoppingen nauwelijks gewijzigd, maar komen de door corporaties opgegeven waarden vaker boven de<br />
door het Fonds gehanteerde grenswaarden.<br />
De bepaling van de geaccepteerde bedrijfswaarde en het surplus ultimo <strong>2002</strong> vormt de basis voor het<br />
berekende surplus in de prognosejaren. De ontwikkeling van het surplus wordt bepaald door rekening te<br />
houden met zowel de ontwikkeling van de boekwaarde (voorraadmutaties en afschrijvingen) als de geaccepteerde<br />
bedrijfswaarde (voorraadmutaties en de normale rekenkundige ontwikkeling). De voorraadmutaties<br />
worden daarbij gespecificeerd naar de aard van de mutatie. In tabel 1.16 is de door het Fonds<br />
berekende ontwikkeling van het surplus weergegeven.<br />
Tabel 1.16: Specificatie ontwikkeling surplus (x f 1 miljoen)<br />
<strong>2002</strong> 2003 2004 2005 2006 2007 Totaal<br />
Afschrijving 1.331 1.393 1.455 1.517 1.571 7.267<br />
Rekenkundige ontwikkeling -224 -367 -508 -609 -711 -2.418<br />
Effect voorraadmutaties -1.209 -591 -476 -233 -386 -2.894<br />
Surplus per ultimo 12.180 12.078 12.514 12.985 13.660 14.134<br />
Idem per woongelegenheid (x e 1) 5.007 4.989 5.173 5.370 5.654 5.857<br />
In de prognoseperiode zet het verschil met de prognose van vorig jaar zich verder door. In 2006 is het<br />
verschil e 2,8 miljard. De belangrijkste oorzaak voor deze geringere groei van het surplus is het gevolg<br />
van het negatievere effect van de voorraadmutaties. De rekenkundige ontwikkeling van de bedrijfswaarde<br />
laat zien dat de bedrijfswaarde over zijn hoogste punt is (dalend verloop). Met name de ontwikkeling<br />
van de gemiddelde restant levensduur bepaalt de fase waarin de bedrijfswaarde zich bevindt<br />
(stijgend of dalend). Vanaf een levensduur van circa 25 jaar of lager, laat de bedrijfswaarde een dalende<br />
ontwikkeling zien.<br />
1.6.3 Rentabiliteitswaarde leningen<br />
De corporaties geven aan het Fonds de rentabiliteitswaardecorrectie (verschil tussen de werkelijke gemiddelde<br />
rentevoet en de vaste discontovoet) op van hun leningenportefeuille ultimo <strong>2002</strong>. Hierbij wordt<br />
de leningenportefeuille tegen een zelfde discontovoet gewaardeerd als de vastgoedportefeuille. De opgave<br />
van de corporaties wordt ten behoeve van de eerste selectie afgetopt indien de positieve rentabiliteitswaardecorrectie<br />
per woning groter is dan plus e 1.000,-. Een negatieve correctie wordt geleidelijk afgebouwd<br />
vanuit het uitgangspunt dat de hoogrentende leningen worden afgelost c.q. geconverteerd naar<br />
een lager rentepercentage.<br />
45
46 Tabel 1.17: Waarde leningportefeuille ultimo <strong>2002</strong> (x f 1 miljoen)<br />
Leningen volgens balans ultimo <strong>2002</strong> 57.721<br />
Opgave rentabiliteitswaardecorrectie 1.494<br />
Leningen op grond van discontovoet 6,5% 56.723<br />
Geaccepteerde rentabiliteitswaardecorrectie 1.320<br />
Leningen volgens geaccepteerde rentabiliteitswaardecorrectie<br />
op grond van discontovoet 6,5%<br />
56.896<br />
De dalende renteontwikkeling komt tot uitdrukking in de (ten behoeve van de eerste selectie aangepaste)<br />
rentabiliteitswaardecorrectie. In de jaren 2000 tot en met <strong>2002</strong> ontwikkelt de geaccepteerde<br />
rentabiliteitswaardecorrectie zich van e 136 miljoen positief, via e 390 miljoen negatief in 2001 tot e 1,3<br />
miljard negatief in <strong>2002</strong>. Een mutatie van bijna e 1,5 miljard in twee jaar.<br />
1.6.4 Gecorrigeerd weerstandsvermogen<br />
Het gecorrigeerd weerstandsvermogen wordt bepaald door het gepresenteerd weerstandsvermogen<br />
aan te passen voor de bedrijfswaarde. Op dit surplus (bedrijfswaarde minus boekwaarde) wordt een<br />
bedrag in mindering gebracht in verband met de onzekerheid van het realiseren van toekomstige kasstromen.<br />
Hiertoe wordt één maal de standaarddeviatie als aftrekpost toegepast. Daarnaast wordt rekening<br />
gehouden met de rentabiliteitswaardecorrectie op de leningen. In tabel 1.18 is de samenstelling en<br />
ontwikkeling van het gecorrigeerd weerstandsvermogen weergegeven op basis van de beoordeling in<br />
de eerste selectie.<br />
Tabel 1.18: Gecorrigeerd weerstandsvermogen bij eerste selectie (x e 1 miljoen)<br />
Realisatie<br />
2001<br />
Realisatie<br />
Prognose<br />
<strong>2002</strong> 2003 2004 2005 2006<br />
Totaal aantal woongelegenheden 2.440.460 2.432.426 2.420.814 2.419.228 2.418.087 2.415.934 2.413.367<br />
Gepresenteerd weerstandsvermogen (x e 1 miljoen) 14.451 15.052 15.044 15.103 15.419 16.128 17.051<br />
Idem per woongelegenheid x e 1) 5.922 6.188 6.214 6.243 6.377 6.676 7.065<br />
Correctie x e 1 per woongelegenheid:<br />
SURPLUS (Correctie wegens onder- of overwaardering) 5.367 5.007 4.989 5.173 5.370 5.654 5.857<br />
RWC (Rentabiliteitswaardecorrectie van de leningen) 160 543 553 561 569<br />
STD (Onzekerheid met betrekking tot toekomstige -2.004 -1.964 -1.964 -1.964 -1.964 -1.964 -1.964<br />
exploitatieresultaten ter grootte van 1x de standaarddeviatie)<br />
Gecorrigeerd weerstandsvermogen bij eerste selectie<br />
per woongelegenheid (x e 1) 9.444 9.774 9.793 10.013 10.352 10.366 10.958<br />
Totaal nominaal (x e 1 miljoen) 23.049 23.774 23.706 24.223 25.031 25.043 26.445<br />
Gecorrigeerd balanstotaal (x e 1 miljoen) 90.400 89.661 88.690 90.721 93.470 95.994 97.294<br />
Gecorrigeerd weerstandsvermogen in procenten gecorrigeerd balanstotaal 25,5 26,5 26,7 26,7 26,8 26,1 27,2<br />
Berekening ultimo 2001<br />
Gecorrigeerd weerstandsvermogen (x e 1 miljoen) 23.875 24.634 25.550 26.251 27.889<br />
Idem in procenten gecorrigeerd balanstotaal 26,7 27,4 28,1 28,5 29,9<br />
Het gecorrigeerd weerstandsvermogen is in <strong>2002</strong> iets lager uitgekomen dan in de prognose van 2001<br />
was geraamd. Drie factoren spelen een rol. In de eerste plaats is het gepresenteerd weerstandsvermogen<br />
in <strong>2002</strong> hoger uitgekomen dan geraamd. Daarnaast is de ongecorrigeerde bedrijfswaarde in <strong>2002</strong><br />
hoger dan de raming. Tenslotte is op grond van de aanvullende informatie over de bedrijfswaarde een<br />
sterkere neerwaartse bijstelling aangebracht dan in 2001.<br />
In tabel 1.18 wordt ook zichtbaar dat de groei van het nominale verschil tussen het gepresenteerd en<br />
gecorrigeerd weerstandsvermogen beperkt is. Door de sterkere groei van het gecorrigeerde balanstotaal<br />
is het procentuele verschil met 2001 groter. Het gecorrigeerd weerstandsvermogen is in <strong>2002</strong><br />
26,5% van het balanstotaal, oplopend naar 27,2% in 2007. De raming in 2001 van het gecorrigeerd<br />
weerstandsvermogen voor 2006 is 29,9% tegenover een raming in <strong>2002</strong> van 26,1%.<br />
2007
Naast het noemereffect van 0,7% wordt het verschil verklaard door een lagere ontwikkeling van het<br />
gepresenteerd weerstandsvermogen en een lagere groei van het surplus. Het eerste is een gevolg van<br />
het lagere resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening. De lagere ontwikkeling van het surplus hangt samen<br />
met de sterkere doorwerking van de voorraadmutaties op de groei van de bedrijfswaarde in relatie tot de<br />
boekwaarde.<br />
Grafiek 1.17: Spreiding gecorrigeerd weerstandsvermogen individuele corporaties<br />
Aantal corporaties in procenten van het totaal<br />
16<br />
14<br />
12<br />
10<br />
8<br />
6<br />
4<br />
2<br />
0<br />
-15 -10 -5 0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65<br />
Gecorrigeerd weerstandsvermogen ten opzichte van balanstotaal<br />
Zoals uit de grafiek blijkt, bevinden de meeste corporaties zich tussen de 15% en de 40% van het<br />
balanstotaal. Ruim 12% zit onder de 15% en ruim 15 % boven de 40%. Dit beeld is gelijk aan dat van<br />
2001. De meest extreme waarden zijn iets lager geworden.<br />
1.6.5 Gecorrigeerde balanspresentatie<br />
Voor het bepalen van de vermogenspositie van corporaties past het Fonds een aantal correcties toe. In<br />
deze paragraaf wordt dit inzichtelijk gemaakt door middel van een balanspresentatie. De in tabel 1.19<br />
gepresenteerde balanscijfers zijn gebaseerd op:<br />
Kolom 1: De door corporaties opgegeven cijfers met als waardegrondslag de historische kosten.<br />
Kolom 2: De balanscijfers van kolom 1, gecorrigeerd voor de immateriële vaste activa en de herwaarderingsreserve.<br />
De immateriële vaste activa zijn in mindering gebracht op het eigen vermogen.<br />
De herwaarderingsreserve is in mindering gebracht op de materiële vaste activa in<br />
exploitatie. Het gepresenteerd weerstandsvermogen bestaat uit het eigen vermogen, de<br />
egalisatierekening, de voorziening onderhoud en de overige voorzieningen.<br />
Kolom 3: De balanscijfers van kolom 2, gecorrigeerd met de door de corporaties opgegeven bedrijfswaarde<br />
en rentabiliteitswaardecorrectie van de leningen.<br />
Kolom 4: De balanscijfers van kolom 3, op grond van de door het Fonds geaccepteerde bedrijfswaarde<br />
en rentabiliteitswaarde van de leningen.<br />
47
48 Tabel 1.19: Balans ultimo <strong>2002</strong> volgens opgave corporaties en gecorrigeerd door het Fonds<br />
Totaal aantal woongelegenheden: 2.432.426<br />
Historische<br />
kostprijs<br />
Gepresenteerd<br />
weerstandsvermogen<br />
Bedrijfswaarde<br />
(opgave<br />
corporaties)<br />
Bedrijfswaarde<br />
(door het Fonds<br />
geaccepteerd)<br />
ACTIVA<br />
Totaal immateriële vaste activa 76.152<br />
Geactiveerde tekorten DKPH 66.274<br />
Overige immateriele vaste activa 9.878<br />
Totaal materiële vaste activa 73.570.879 72.830.591 89.509.443 80.232.463<br />
In exploitatie 67.986.732 67.246.444 83.925.296 74.648.316<br />
In ontwikkeling 4.601.607 4.601.607 4.601.607 4.601.607<br />
Ten dienste van exploitatie 982.540 982.540 982.540 982.540<br />
Totaal financiële vaste activa 5.024.417 5.024.417 5.024.417 5.024.417<br />
Te verrekenen/te vorderen financiële vaste activa 737.785 737.785 737.785 737.785<br />
Deelnemingen 221.830 221.830 221.830 221.830<br />
Effecten 1.580.812 1.580.812 1.580.812 1.580.812<br />
Overige financiële vaste activa 2.483.990 2.483.990 2.483.990 2.483.990<br />
Vlottende activa 4.403.117 4.403.117 4.403.117 4.403.117<br />
Effecten 278.517 278.517 278.517 278.517<br />
Liquide middelen 1.764.925 1.764.925 1.764.925 1.764.925<br />
Overige vlottende activa 2.359.675 2.359.675 2.359.675 2.359.675<br />
Totaal 83.074.565 82.258.125 98.936.977 89.659.997<br />
PASSIVA<br />
Eigen vermogen (exclusief herwaarderingsreserve) 12.023.408 11.947.256 11.947.256 11.947.256<br />
Herwaarderingsreserve 740.288 18.172.880 8.722.679<br />
Egalisatierekening 566.556 566.556 566.556 566.556<br />
Voorziening onderhoud 1.826.760 1.826.760 1.826.760 1.826.760<br />
Overige voorzieningen 711.226 711.226 711.226 711.226<br />
Schulden lange termijn 58.217.167 58.217.167 56.723.139 56.896.360<br />
Leningen overheid/kredietinstellingen 57.720.905 57.720.905 56.226.877 56.400.098<br />
Waarborgsommen en overige schulden 496.262 496.262 496.262 496.262<br />
Schulden korte termijn 8.989.160 8.989.160 8.989.160 8.989.160<br />
Schulden aan kredietinstellingen 2.137.876 2.137.876 2.137.876 2.137.876<br />
Totaal 83.074.565 82.258.125 98.936.977 89.659.997<br />
Gepresenteerd weerstandsvermogen 15.051.798<br />
Idem als percentage 18,3<br />
Gecorrigeerd weerstandsvermogen (opgave corporaties) 33.224.678<br />
Idem als percentage 33,6<br />
Gecorrigeerd weerstandsvermogen geaccepteerd door het Fonds (x f 1 miljard) 23,8<br />
Idem als percentage 26,5<br />
Percentage minimaal noodzakelijk weerstandsvermogen 14,4<br />
Percentage overmaat 12,1<br />
Overmaat nominaal (x e 1 miljard) 10,9<br />
De tabel maakt duidelijk dat als gevolg van de verschillende waarderingsgrondslagen het vermogen en<br />
het balanstotaal sterk verschillen. Het gepresenteerd weerstandsvermogen (kolom 2) bedraagt e 15,1<br />
miljard, ofwel 18,3% van het balanstotaal van e 82,3 miljard. Het gecorrigeerd weerstandsvermogen op<br />
basis van de opgave van corporaties bedraagt e 33,2 miljard, ofwel 33,6% van het balanstotaal van<br />
e 98,9 miljard. Als gevolg van de door het Fonds toegepaste aftoppingen in de bedrijfswaarde en de<br />
rentabiliteitswaarde van de leningen, alsmede de aftrek wegens onzekerheid van het realiseren van de<br />
bedrijfswaarde, komt het gecorrigeerd weerstandsvermogen aanmerkelijk lager uit op e 23,8 miljard,<br />
ofwel 26,5% van het balanstotaal van e 89,7 miljard (kolom 4). In de presentatie van het vermogen van<br />
de sector laat het Fonds, vanuit een oogpunt van voorzichtigheid, in <strong>2002</strong> derhalve e 9,4 miljard buiten<br />
beschouwing.
1.7 Vermogensovermaat<br />
In deze paragraaf wordt de vermogensovermaat gepresenteerd. Voor het bepalen hiervan stelt het Centraal<br />
Fonds voor elke corporatie een grens vast voor het waarborgen van de financiële continuïteit: het<br />
minimaal noodzakelijk weerstandsvermogen, gebaseerd op het risicoprofiel van de corporatie. Al datgene<br />
wat boven dit minimaal noodzakelijk vermogen aanwezig is, kan door een corporatie worden aangewend<br />
voor het doen van volkshuisvestelijke investeringen.<br />
1.7.1 Minimaal noodzakelijk weerstandsvermogen<br />
Voor het risicoprofiel, dat voor elke corporatie wordt bepaald, kunnen naast een vast percentage voor<br />
het basisrisico opslagen worden toegekend. In tabel 1.20 is het gemiddeld noodzakelijk weerstandsvermogen<br />
(ten behoeve van de eerste selectie) weergegeven voor de jaren 2001 en <strong>2002</strong>.<br />
Tabel 1.20: Minimaal noodzakelijk weerstandsvermogen bij eerste selectie (in procenten)<br />
2001 <strong>2002</strong><br />
Basisrisico gewone bedrijfsuitoefening<br />
Opslagen extra risico’s:<br />
5,0 5,0<br />
Fluctuerende prognoses 0,4 0,6<br />
Verkoopafhankelijkheid 1,8 2,0<br />
Overige verhuuractiviteiten 0,6 0,6<br />
1. Gewone bedrijfsuitoefening 2,8 3,2<br />
2. Treasury 1,0 0,8<br />
3. Projecten 1,2 1,5<br />
4. Vernieuwing/herstructurering 3,2 3,2<br />
5. Marktpositie 0,5 0,6<br />
6. Organisatie 0,4 0,2<br />
Totaal 14,1 14,4<br />
Zoals uit de tabel blijkt, is het gemiddeld noodzakelijk weerstandsvermogen in <strong>2002</strong> licht toegenomen:<br />
van 14,1% tot 14,4% van het balanstotaal. Volgens de normen van het Fonds wordt voor het waarborgen<br />
van de financiële continuïteit derhalve e 12,9 miljard noodzakelijk geacht. De stijging wordt voornamelijk<br />
veroorzaakt door de risicofactor ‘Gewone bedrijfsuitoefening’. De grotere fluctuaties in het jaarresultaat<br />
in vergelijking met de prognose van voorgaand jaar (factor fluctuerend jaarresultaat) en de hogere door<br />
corporaties geraamde verkopen (factor verkoopafhankelijkheid) zijn daar met name debet aan. Naast de<br />
hogere opslag voor de gewone bedrijfsuitoefening, ligt de opslag voor projecten in <strong>2002</strong> hoger. Deze<br />
hogere opslag is een gevolg van de hogere door corporaties geraamde aantallen nieuw te bouwen<br />
woningen.<br />
Het vastgestelde risicoprofiel, dat wordt toegepast voor de eerste selectie, is gebaseerd op generieke<br />
normeringen die toepasbaar zijn in een geautomatiseerde verwerking. Op grond van de nadere beoordeling<br />
van geselecteerde corporaties kan het risicoprofiel, op basis van aanvullende informatie, worden<br />
aangepast.<br />
49
50 1.7.2 Vermogensovermaat<br />
In grafiek 1.18 is de ontwikkeling van de vermogensovermaat weergegeven.<br />
Grafiek 1.18: Vermogensovermaat tot en met 2007 in procenten van het balanstotaal<br />
Gecorrigeerd<br />
weerstandsvermogen<br />
Minimaal noodzakelijk<br />
weerstandsvermogen<br />
30<br />
25<br />
20<br />
15<br />
10<br />
5<br />
0<br />
2001 <strong>2002</strong> 2003 2004 2005 2006 2007<br />
25,5 26,5 26,7 26,7 26,8 26,1 27,2<br />
14,1 14,4 14,4 14,4 14,4 14,4 14,4<br />
Vermogensovermaat 11,4 12,1 12,3 12,3 12,4 11,7 12,8<br />
De grafiek laat zien dat de vermogensovermaat in <strong>2002</strong> met 0,7% is toegenomen tot 12,1% van het<br />
balanstotaal. In de prognoseperiode blijft de overmaat stabiel. In vergelijking met de prognose van 2001<br />
is de overmaat in <strong>2002</strong> 0,5% lager. Dit is een gevolg van het 0,3% hogere risicoprofiel en het 0,2% lagere<br />
gecorrigeerd weerstandsvermogen in <strong>2002</strong>.<br />
In nominale bedragen is de overmaat in <strong>2002</strong> met e 0,6 miljard toegenomen tot e 10,9 miljard. Grafiek<br />
1.19 geeft de ontwikkeling tot en met 2007 weer.
Grafiek 1.19: Ontwikkeling vermogensovermaat nominaal tot en met 2007<br />
16.000<br />
12.000<br />
8.000<br />
4.000<br />
0<br />
2001 <strong>2002</strong> 2003 2004 2005 2006 2007<br />
Realisatie 10.303 10.863<br />
BBSH 2001 11.283 11.948 12.747 13.264 14.730<br />
BBSH <strong>2002</strong> 10.935 11.159 11.571 11.220 12.435<br />
Uit de grafiek blijkt dat de nominale groei van de overmaat bescheiden blijft. Ultimo 2007 bedraagt de<br />
overmaat e 12,4 miljard. Deze mindere groei ten opzichte van de prognose in 2001 is voornamelijk een<br />
gevolg van de doorwerking van de in <strong>2002</strong> sterk gestegen bedrijfslasten en de doorwerking van de<br />
voorraadmutaties.<br />
In grafiek 1.20 is het gecorrigeerd en minimaal noodzakelijk weerstandsvermogen alsmede de vermogensovermaat<br />
voor de tien zwakste regio’s weergegeven. Tabel 1.21 geeft inzicht in de wijziging van de overmaat<br />
van <strong>2002</strong> ten opzichte van 2001.<br />
51
52 Grafiek 1.20: De tien regio’s met de kleinste vermogensovermaat in procenten van het<br />
balanstotaal<br />
Gecorrigeerd<br />
weerstandsvermogen<br />
Minimaal noodzakelijk<br />
weerstandsvermogen<br />
Vermogensovermaat<br />
60,0<br />
50,0<br />
40,0<br />
30,0<br />
20,0<br />
10,0<br />
0,0<br />
Tabel 1.21: Wijziging vermogensovermaat regio’s met de kleinste overmaat in procenten van<br />
het balanstotaal<br />
Aantal<br />
woongelegenheden<br />
<strong>2002</strong>*<br />
Overmaat Overmaat Stijging/daling<br />
2001 <strong>2002</strong> 2001//<strong>2002</strong><br />
R02 Centraal Groningen 56.152 -2,3 -0,2 2,1<br />
R54 Flevoland 42.384 0,7 2,0 1,3<br />
R27 Noord-Kennemerland 29.261 4,4 2,2 -2,2<br />
R24 Regionaal Orgaan Amsterdam 303.536 2,3 4,2 1,9<br />
R32 Haaglanden 167.039 2,8 5,1 2,3<br />
R39 Stadsregio Rotterdam 270.163 2,5 5,7 3,2<br />
R36 Drechtsteden 39.044 10,5 6,9 -3,6<br />
R31 Leidse regio 32.519 7,9 7,8 -0,1<br />
R22 Bestuur Regio Utrecht 117.315 7,5 8,8 1,3<br />
R53 Maastricht en Mergelland 32.900 8,3 10,0 1,7<br />
* De gemarkeerde regio’s behoorden ook in 2001 tot deze groep<br />
2001 <strong>2002</strong> 2003 2004 2005 2006 2007<br />
19,4<br />
16,0<br />
3,4<br />
21,4<br />
16,2<br />
5,2<br />
21,8<br />
16,2<br />
5,6<br />
22,2<br />
16,2<br />
6,0<br />
22,6<br />
16,2<br />
6,4<br />
21,9<br />
16,2<br />
5,7<br />
23,2<br />
16,2<br />
7,0
De samenstelling van de tien <strong>financieel</strong> zwakste regio’s is stabiel. Ten opzichte van 2001 is d * e regio<br />
Parkstad Limburg vervangen door Drechtsteden. De vier regio’s met de vier grote steden behoren alle<br />
tot de groep van toen zwakste regio’s. De vermogensovermaat is voor de tien zwakste regio’s met 1,8%<br />
gestegen ten opzichte van 2001. De groei van de overmaat neemt voor deze regio’s af. In <strong>2002</strong> wordt<br />
voor 2007 een overmaat van 7,0% geprognosticeerd, in 2001 kwamen de regio’s aan het einde van de<br />
vijfjaarsprognose uit op 8,3%.<br />
In grafiek 1.21 is het gecorrigeerd en minimaal noodzakelijk weerstandsvermogen alsmede de vermogensovermaat<br />
van de sterkste regio’s weergegeven. Tabel 1.22 geeft inzicht in de wijziging van de vermogensovermaat<br />
van <strong>2002</strong> ten opzichte van 2001.<br />
Grafiek 1.21: De tien regio’s met de grootste vermogensovermaat in procenten van het<br />
balanstotaal<br />
Gecorrigeerd<br />
weerstandsvermogen<br />
Minimaal noodzakelijk<br />
weerstandsvermogen<br />
60,0<br />
50,0<br />
40,0<br />
30,0<br />
20,0<br />
10,0<br />
0,0<br />
2001 <strong>2002</strong> 2003 2004 2005 2006 2007<br />
37,6 41,3 40,9 39,9 39,1 38,3 38,9<br />
12,3 11,9 11,9 11,9 11,9 11,9 11,9<br />
Vermogensovermaat 25,3 29,4 29,0 28,0 27,2 26,4 27,0<br />
53
54 Tabel 1.22: Wijziging vermogensovermaat regio’s met de grootste overmaat in procenten van<br />
het balanstotaal<br />
Aantal<br />
woongelegenheden<br />
<strong>2002</strong>*<br />
Overmaat<br />
2001<br />
Overmaat<br />
<strong>2002</strong><br />
Stijging/daling<br />
2001//<strong>2002</strong><br />
R38 Goeree Overflakkee 6.018 46,2 45,1 -1,1<br />
R48 Noord Oost Brabant 33.077 32,5 36,3 3,8<br />
R13 Noordoost Overijssel 8.796 35,4 34,3 -1,1<br />
R46 Stadsgewest Den Bosch 40.209 25,2 30,7 5,5<br />
R40 Oosterschelde 17.536 21,6 28,3 6,7<br />
R42 Zeeuws Vlaanderen 10.560 25,2 28,1 2,9<br />
R37 Hoeksche Waard 9.508 30,5 28,0 -2,5<br />
R06 Zuidwest Friesland 18.347 22,1 27,1 5,0<br />
R17 Noordwest Veluwe 16.622 24,2 26,5 2,3<br />
R47 Stadsregio Eindhoven 97.156 21,7 26,4 4,7<br />
* De gemarkeerde regio’s behoorden ook in 2001 tot deze groep<br />
Bij de tien <strong>financieel</strong> sterkste regio’s zijn de regio’s Oosterschelde, Zuidwest Friesland en Stadsregio Eindhoven<br />
nieuw ten opzichte van 2001. Rivierenland, Duin- en Bollenstreek en Zuid-Kennemerland zijn uit de<br />
groep verdwenen in vergelijking met 2001. De vermogensovermaat neemt voor de tien sterkste regio’s in<br />
<strong>2002</strong> toe met 4,1% ten opzichte van 2001. In de prognoseperiode neemt de vermogensovermaat voor<br />
deze groep minder toe dan in de ramingen van 2001. In <strong>2002</strong> wordt voor 2007 een overmaat van 27,0%<br />
geprognosticeerd, in 2001 kwamen de regio’s aan het einde van de vijfjaarsprognose uit op 31,3%.<br />
1.8 Rendement <strong>2002</strong><br />
In deze paragraaf zijn de belangrijkste rendementuitkomsten in <strong>2002</strong> weergegeven. De periode van<br />
beschikbaarheid van de volledige gegevensbestanden is tekort om de analyses te kunnen presenteren.<br />
In het eerste halfjaar van 2004 zullen deze worden uitgevoerd, waarna daarover vervolgens kan worden<br />
gerapporteerd. Daarbij zal tevens het geactualiseerde risicoanalysemodel worden betrokken.<br />
1.8.1 Rendement vastgoed<br />
In tabel 1.23 is het rendement vastgoed in <strong>2002</strong> van de gehele sector weergegeven. Ter vergelijking zijn<br />
de gerealiseerde rendementen in 2001 en de prognose van corporaties in 2001 voor <strong>2002</strong> opgenomen.
Tabel 1.23: Rendement vastgoed (in procenten)<br />
Realisatie 2001 Prognose <strong>2002</strong> Realisatie <strong>2002</strong><br />
Direct rendement verhuur 6,3 6,2 6,0<br />
Indirect rendement verhuur -0,4 -0,1 2,0<br />
Totaal rendement verhuur 5,9 6,1 8,0<br />
Rendementsbijdrage onrendabele investeringen -0,9 -1,2 -1,4<br />
Rendementsbijdrage verkoop 1,1 1,2 1,4<br />
Rendement totaal vastgoed 6,1 6,1 8,0<br />
Het gerealiseerde rendement in <strong>2002</strong> op het totaal vastgoed van 8,0% is aanmerkelijk hoger dan het<br />
rendement in 2001 en de prognoses van corporaties in 2001 voor <strong>2002</strong>. De rendementsbijdrage van de<br />
onrendabele investeringen en verkoop compenseren elkaar, zodat het rendement in <strong>2002</strong> geheel is toe<br />
te schrijven aan het rendement op de verhuur.<br />
Het gerealiseerde direct rendement uit de verhuur blijft in <strong>2002</strong> achter bij de realisatie in 2001 en de<br />
prognose van corporaties in 2001 voor <strong>2002</strong>. Dit wordt vooral veroorzaakt door de zeer sterke lastenstijging<br />
in <strong>2002</strong>. Bij het rendementcijfer passen een tweetal kanttekeningen. Voor de berekening van het<br />
direct rendement worden de kasstromen afgeleid van de Winst- en Verliesrekening. Omdat alle kasstromen,<br />
voor zover deze niet betrekking hebben op de rente, verkoop, onrendabele investeringen en<br />
buitengewone baten en lasten, worden toegerekend aan de exploitatie van de verhuur, kan sprake zijn<br />
van een beperkte vertekening. Zoals eerder in deze rapportage is aangegeven met betrekking tot de<br />
lastenstijging in <strong>2002</strong>, kan daarnaast geen uitspraak worden gedaan over de structureel voor de verhuurexploitatie<br />
relevante uitgaven. Zo ontbreekt het inzicht in welke mate bijvoorbeeld de uitgaven voor<br />
leefbaarheid deel uitmaken van de lasten.<br />
Het hoge indirecte rendement in <strong>2002</strong> is voornamelijk een gevolg van de hogere door corporaties opgegeven<br />
restwaarde, hogere parameters voor de huurontwikkeling, deels gecompenseerd door de sterke<br />
lastenstijging. Het verschil met de prognose is te verklaren door met name het feit dat corporaties in de<br />
opgave van de bedrijfswaarde in 2001 geen structurele aanpassingen van bijvoorbeeld de parameters<br />
en restwaarden hadden voorzien voor <strong>2002</strong>.<br />
De verschillen in de rendementsbijdrage onrendabel en verkoop kunnen worden verklaard uit de verschillen<br />
tussen de veronderstelde en de gerealiseerde programma’s voor verkoop en nieuwbouw.<br />
1.8.2 Rendement vreemd vermogen<br />
In tabel 1.24 is het rendement op vreemd vermogen in <strong>2002</strong> weergegeven. Ter vergelijking zijn de gerealiseerde<br />
rendementen in 2001 en de prognose van corporaties in 2001 voor <strong>2002</strong> opgenomen.<br />
Tabel 1.24: Rendement lang vreemd vermogen (in procenten)<br />
Realisatie 2001 Prognose <strong>2002</strong> Realisatie <strong>2002</strong><br />
Direct rendement vreemd vermogen 7,6 7,3 6,9<br />
Indirect rendement vreemd vermogen -1,1 -0,1 -1,7<br />
Rendement vreemd vermogen 6,5 7,2 5,3<br />
55
56 Opvallend is dat het rendement aanmerkelijk lager is uitgekomen dan de prognose in 2001 voor <strong>2002</strong>.<br />
Twee factoren kunnen dit verschil verklaren. In de eerste plaats kan de rente-inschatting van corporaties<br />
bij conversies ten behoeve van de bestaande portefeuille, lager zijn dan de veronderstellingen van 2001.<br />
De ontwikkeling van het rentepercentage op de kapitaalmarkt kan hierop van invloed zijn. Daarnaast<br />
wordt geen rentabiliteitswaardecorrectie opgegeven voor de in de prognosejaren nieuw aan te trekken<br />
leningen. In een periode dat de kapitaalmarktrente sterk onder de disconteringsfactor van 6,5% uitkomt,<br />
kan dit van invloed zijn op de rendementberekening. Op basis van de beschikbare informatie wordt<br />
onderzocht op welke wijze dit kan worden verbeterd.<br />
1.8.3 Rendement eigen vermogen<br />
In tabel 1.25 is het rendement op eigen vermogen in <strong>2002</strong> weergegeven. Ter vergelijking zijn de gerealiseerde<br />
rendementen in 2001 en de prognose van corporaties in 2001 voor <strong>2002</strong> opgenomen. Het hoge<br />
landelijk gerealiseerde rendement in <strong>2002</strong> wordt met name veroorzaakt door het relatief hoge indirecte<br />
rendement op de verhuur en het lage rendement op het vreemd vermogen. Beide factoren verklaren<br />
hiermee eveneens het verschil met de prognose in 2001 voor <strong>2002</strong>.<br />
Tabel 1.25: Rendement eigen vermogen (in procenten)<br />
Realisatie 2001 Prognose <strong>2002</strong> Realisatie <strong>2002</strong><br />
Rendement eigen vermogen 8,3 5,0 10,8
2. Individuele beoordeling corporaties<br />
Het Fonds stelt ten behoeve van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer<br />
jaarlijks een overzicht op van de financiële situatie van de <strong>woningcorporaties</strong>. Het financiële oordeel<br />
integreert de bewindspersoon in het oordeel over de door corporaties geleverde volkshuisvestelijke<br />
prestaties, het rechtmatig handelen en de financiële continuïteit.<br />
De financiële beoordeling van het Fonds is gebaseerd op een systematiek 5 , waarbij in een drietal stappen<br />
wordt gekomen tot een eindoordeel. Voor deze oordelen worden de onderzochte corporaties in de<br />
volgende categorieën ingedeeld:<br />
Categorie Omschrijving<br />
A Voldoende weerstandsvermogen<br />
B<br />
C<br />
D<br />
Onvoldoende weerstandsvermogen, maar er worden voldoende maatregelen getroffen<br />
om het minimaal noodzakelijk weerstandsvermogen te bereiken<br />
Onvoldoende weerstandsvermogen en de corporatie treft onvoldoende maatregelen<br />
om het noodzakelijke niveau te bereiken<br />
Saneringscorporaties: corporaties die een steunaanvraag hebben ingediend of overwegen<br />
dit te doen, dan wel inmiddels een saneringsbijdrage hebben ontvangen<br />
2.1 Informatiebestand financiële gegevens<br />
Inzendplichtige corporaties<br />
In overleg met het Ministerie van VROM is het aantal inzendplichtige corporaties vastgesteld op 556.<br />
Deze corporaties zijn verplicht de in het Besluit beheer sociale-huursector voorgeschreven<br />
verantwoordingsstukken over het verslagjaar <strong>2002</strong> aan het Centraal Fonds aan te bieden.<br />
Tabel 2.1: Inzendplichtige corporaties<br />
Omschrijving<br />
Aantal corporaties<br />
2001 <strong>2002</strong><br />
Inzendplichtige corporaties 583 556<br />
Corporaties die buiten de beoordeling zijn gehouden 4 4<br />
Te onderzoeken corporaties 579 552<br />
Dit jaar heeft bij vier corporaties geen financiële beoordeling plaatsgevonden aangezien deze corporaties<br />
feitelijk niet meer actief zijn. Drie corporaties zijn als gevolg van een fusie onder algemene titel in de<br />
loop van het jaar 2003 opgegaan in een andere corporatie. In deze gevallen heeft het Centraal Fonds de<br />
financiële gegevens over het verslagjaar <strong>2002</strong> samengevoegd met de gegevens van de fusiedrager.<br />
Eén corporatie heeft haar woningbezit in 2001 verkocht. In verband met de financiële afwikkeling van de<br />
verstrekte saneringssteun zal de corporatie over enkele jaren geliquideerd worden. Het aantal te onderzoeken<br />
corporaties is ten opzichte van het voorgaande verslagjaar met 27 afgenomen tot 552 corporaties<br />
als gevolg van fusies of overdracht van het bezit aan een andere corporatie.<br />
In 1998 bedroeg het aantal corporaties nog 721. Het aantal corporaties is in de jaren daarna met name<br />
door fusies afgenomen met respectievelijk 51, 50, 41 en 27 corporaties. Het zijn vooral de kleinere<br />
corporaties die besluiten te fuseren. De grotere corporaties in bijvoorbeeld het grootstedelijk gebied<br />
zoeken in toenemende mate andere vormen van samenwerking.<br />
5 Voor een beschrijving van de methodiek wordt verwezen naar de website van het Fonds.<br />
57
58 In tabel 2.2 zijn de te onderzoeken corporaties gerangschikt naar provincie. Hieruit blijkt dat de schaalvergroting<br />
zich nog steeds voortzet, maar relatief minder sterk dan in voorgaand jaar. De gemiddelde<br />
corporatiegrootte is ultimo <strong>2002</strong> 4.407 ten opzichte van vorig jaar 4.215, hetgeen neerkomt op een<br />
gemiddelde groei van 4,5%, tegenover ruim 7% vorig jaar.<br />
Tabel 2.2: Ontwikkeling schaalgrootte corporaties<br />
Provincie<br />
Aantal<br />
corporaties<br />
2001 <strong>2002</strong><br />
Gemiddeld aantal<br />
Aantal<br />
Gemiddeld aantal<br />
verhuureenheden<br />
corporaties<br />
verhuureenheden<br />
per corporatie per corporatie<br />
Groningen 26 3.116 24 3.343<br />
Friesland 26 3.180 24 3.446<br />
Drenthe 13 5.206 13 5.174<br />
Overijssel 43 3.046 41 3.191<br />
Gelderland 67 3.506 66 3.574<br />
Utrecht 42 4.558 41 4.667<br />
Flevoland 8 4.280 8 4.275<br />
Noord-Holland 83 6.455 79 6.711<br />
Zuid-Holland 130 4.523 122 4.821<br />
Zeeland 14 2.947 14 3.043<br />
Noord-Brabant 81 3.761 75 4.034<br />
Limburg 46 3.214 45 3.255<br />
Totaal 579 4.215 552 4.407<br />
Ontvangst verantwoordingsstukken<br />
Corporaties dienen jaarlijks vóór 1 juli de volgende verantwoordingsstukken aan het Centraal Fonds te<br />
zenden.<br />
a. Jaarrekening<br />
b. Jaar- en volkshuisvestingsverslag<br />
c. Overzicht Cijfermatige Kerngegevens (conform Bijlage II van het Besluit beheer sociale-huursector)<br />
d. Gegevens inzake bedrijfswaarde c.a. (conform Bijlage IV van het Besluit beheer sociale-huursector)<br />
e. Accountantsverklaring omtrent de getrouwheid van de jaarrekening<br />
f. Rapport van bevindingen van accountant omtrent het volkshuisvestingsverslag<br />
g. Rapport van bevindingen van accountant omtrent het overzicht Cijfermatige Kerngegevens<br />
h. Rapport van bevindingen van accountant omtrent de gegevens conform Bijlage IV van het bovengenoemde<br />
Besluit.<br />
Daarnaast heeft het Fonds de corporaties, evenals voorgaande jaren, verzocht aanvullende informatie<br />
te verstrekken met gegevens inzake de samenstelling van het woningbezit, de investerings- en<br />
herstructureringsopgave, alsmede aanvullingen op de bedrijfswaardegegevens. Het Fonds stelt de corporaties<br />
in de gelegenheid de Cijfermatige Kerngegevens door middel van een diskette aan te leveren.<br />
Corporaties maken op een enkele uitzondering na alle gebruik van deze diskette. Tabel 2.3 geeft inzicht<br />
in de tijdigheid van inzending van de Cijfermatige Kerngegevens.
Tabel 2.3: Ontvangst Cijfermatige Kerngegevens<br />
Ontvangen*<br />
<strong>Verslag</strong>jaar<br />
2000 2001 <strong>2002</strong><br />
Aantal Cumulatief Aantal Cumulatief Aantal Cumulatief<br />
corporaties in procenten corporaties in procenten corporaties in procenten<br />
Vóór 1 juli 450 73 416 72 419 76<br />
In juli 155 98 149 98 126 99<br />
In augustus 13 100 14 100 7 100<br />
In september 2 0 0<br />
Nog te ontvangen 0 0 0<br />
Totaal 620 579 552<br />
*per afsluitdatum bestand 15 september 2001 31 augustus <strong>2002</strong> 1 september 2003<br />
Uit tabel 2.3 blijkt dat het inzendgedrag van de corporaties licht verbeterd is ten opzichte van voorgaande<br />
jaren. De omvang van de groep die de stukken niet tijdig aanlevert, blijft echter ongeveer een<br />
kwart van alle corporaties.<br />
Tabel 2.4: Ontvangst overige BBSH-verantwoordingsstukken in aantallen corporaties<br />
(in procenten)<br />
Aantal corporaties<br />
Ontvangen Jaarrekening<br />
Jaarverslag/<br />
Volkshuisvestingsverslag<br />
Accountantsverklaring<br />
en -mededelingen<br />
2000 2001 <strong>2002</strong> 2000 2001 <strong>2002</strong> 2000 2001 <strong>2002</strong><br />
Vóór 1 juli 73 77 79 73 78 79 69 71 76<br />
In juli 24 21 20 24 20 20 28 26 23<br />
In augustus 2 1 1 2 1 1 2 2 1<br />
In september 0 1 0 0 1 0 0 0 0<br />
Nog te ontvangen 1 0 0 1 0 0 1 1 0<br />
Totaal 100 100 100 100 100 100 100 100 100<br />
Zoals blijkt uit tabel 2.4, zenden corporaties de overige BBSH-verantwoordingsstukken gelijk in met de<br />
Cijfermatige Kerngegevens. Hoewel verondersteld mag worden dat deze stukken in de tijd gezien op<br />
verschillende momenten beschikbaar zullen zijn, wachten corporaties kennelijk met inzending tot alle<br />
stukken compleet zijn en de controles door de accountant zijn uitgevoerd.<br />
Aanvullende vragen Centraal Fonds<br />
Voor de beoordeling van de financiële positie van de corporatie is het van belang inzicht te hebben in de<br />
samenstelling van het woningbezit, de toekomstige investerings- en herstructureringsopgave en de samenstelling<br />
en het verloop van de bedrijfswaarde. Tegen deze achtergrond vraagt het Fonds jaarlijks de<br />
corporaties terzake aanvullende informatie te verstrekken. Het Fonds heeft zijn aanvullende informatie<br />
met ingang van het boekjaar <strong>2002</strong> geïntegreerd in de diskette Cijfermatige Kerngegevens. Alhoewel<br />
verstrekking van deze gegevens op vrijwillige basis geschiedt, is dit jaar wederom een respons van<br />
nagenoeg 100% gehaald.<br />
59
60 Rappelbeleid/termijnstellingen<br />
In het kader van het rappelbeleid heeft het Fonds dit jaar in 39 gevallen corporaties via een termijnstelling<br />
uitstel verleend voor de inzending van de verantwoordingsstukken. Vorig jaar was dit 76 keer het<br />
geval. Uitgangspunt hierbij was dat de Cijfermatige Kerngegevens uiterlijk 31 juli 2003 beschikbaar<br />
dienden te zijn. Evenals vorig jaar bleken de oorzaken van vertraging in de meeste gevallen terug te<br />
voeren tot omissies in de bedrijfsuitoefening of schoot de planning van werkzaamheden bij de corporatie<br />
tekort. Ook het niet tijdig door corporaties maken van afspraken met de accountant, heeft in een aantal<br />
gevallen tot onnodige vertraging geleid. Slechts in enkele gevallen kon van de corporatie door factoren<br />
buiten de invloedsfeer van de corporatie, tijdige inzending van de verantwoordingsstukken in redelijkheid<br />
niet verlangd worden. In alle gevallen van te late indiening konden zodanige afspraken worden<br />
gemaakt dat het Fonds geen gebruik behoefde te maken van het ter beschikking staande sanctie-instrumentarium.<br />
2.2 Financiële beoordeling<br />
2.2.1 Eerste selectie: onderzoekscorporaties<br />
Geselecteerde onderzoekscorporaties<br />
Vanuit doelmatigheidsoverwegingen vindt op basis van de Cijfermatige Kerngegevens een eerste selectie<br />
plaats van corporaties waarbij het noodzakelijk is een nadere financiële beoordeling uit te voeren,<br />
alvorens conclusies te trekken met betrekking tot de financiële continuïteit. Het gaat hierbij om corporaties,<br />
waarvan het gecorrigeerd weerstandsvermogen in het verslagjaar en/of de prognoseperiode lager<br />
is dan het - op basis van het risicoprofiel - berekende minimaal noodzakelijke niveau.<br />
Dit jaar zijn enige aanpassingen aangebracht in het financiële beoordelingsmodel. Deze hebben voornamelijk<br />
betrekking op de bepaling van het gecorrigeerd weerstandsvermogen. Deze aanpassingen zijn<br />
mogelijk door de beschikbaarheid van de bedrijfswaarde die zowel is gespecificeerd naar woningen,<br />
eenheden in verzorgingshuizen en overig bezit als naar de bestemming doorexploitatie, verkoop, sloop<br />
en overige investeringsingrepen. In verband daarmee is voor zowel het bestaande bezit als de mutaties<br />
daarin, een aantal rekenregels in het beoordelingsmodel aangepast. Bij de aanpassingen gaat het onder<br />
meer om de aftopping van te hoge bedrijfswaarden van de betreffende delen van de portefeuille en de<br />
berekening van de onzekerheidsaftrek op de bedrijfswaarde.<br />
Voor de door het Fonds berekende normatieve bedrijfswaarde ten behoeve van de beoordeling en eventuele<br />
aanpassing van de hoogte van een nieuwbouwinvestering werd vorig jaar uitgegaan van een gemiddelde<br />
aanvangshuur. Dit jaar wordt een gedifferentieerde aanvangshuur toegepast, die is gebaseerd<br />
op de opgegeven aantallen woningen voor de categorieën goedkoop, betaalbaar en duur.<br />
In tabel 2.5 is het aantal corporaties aangegeven, dat door middel van de eerste selectie in aanmerking<br />
komt voor een financiële beoordeling en daarmee behoort tot de categorie onderzoekscorporaties. Van<br />
corporaties die niet zijn geselecteerd, worden de financiële gegevens nog op enkele punten getoetst. In<br />
uitzonderingsgevallen kan het voorkomen, dat op basis van deze toets alsnog wordt besloten tot een<br />
(beperkte) financiële beoordeling.
Tabel 2.5: Resultaten selectie te onderzoeken corporaties<br />
2001 <strong>2002</strong><br />
Omschrijving Aantal In Aantal In<br />
corporaties procenten corporaties procenten<br />
Geen onderzoek noodzakelijk<br />
Het gecorrigeerd weerstandsvermogen blijft in het<br />
verslagjaar en de prognoseperiode boven het<br />
minimaal noodzakelijke niveau<br />
506 87 482 87<br />
Te onderzoeken corporaties<br />
Het gecorrigeerd weerstandsvermogen is in een<br />
of meerdere jaren lager dan het minimaal noodzakelijke<br />
niveau<br />
92 16 91 17<br />
Handmatig toegevoegd 4 1 5 1<br />
Handmatig afgevoerd 23 4 26 5<br />
Totaal aantal te onderzoeken corporaties 73 13 70 13<br />
Totaal 579 100 552 100<br />
Over het verslagjaar <strong>2002</strong> beschikken 91 corporaties op grond van de eerste selectie over een weerstandsvermogen<br />
dat in een of meerdere jaren onder het minimaal noodzakelijke niveau ligt. Aan de<br />
geselecteerde corporaties zijn vijf corporaties handmatig toegevoegd. Dit betreft corporaties die dit jaar<br />
niet meer zijn geselecteerd voor een financiële beoordeling, doch waarbij voor vier corporaties vorig jaar<br />
nog werd geconcludeerd dat het weerstandsvermogen van onvoldoende niveau was. Deze corporaties<br />
hadden weliswaar besloten maatregelen te treffen, doch de financiële effecten zouden pas op termijn<br />
leiden tot een voldoende weerstandsvermogen. Daarnaast is een corporatie toegevoegd waarbij vraagtekens<br />
zijn gezet bij de opgegeven bedrijfswaarde.<br />
Een vooronderzoek wees uit dat bij 26 corporaties het uitvoeren van een financiële beoordeling achterwege<br />
kon blijven. Bij deze corporaties is een <strong>financieel</strong> gezonde situatie vastgesteld. Onder deze groep<br />
bevonden zich twee corporaties die in de loop van 2003 als gevolg van een fusie zijn c.q. worden opgeheven.<br />
In een aantal gevallen gaf de beoordeling van de opgegeven investeringsgegevens, mede in<br />
relatie met de aantallen woningen, aanleiding tot correctie. Daarnaast is in een aantal gevallen, op grond<br />
van nadere informatie van de corporatie, het risicoprofiel aangepast. Tenslotte is de eerste selectie bij<br />
een groep corporaties voornamelijk een gevolg van het in eerste instantie niet accepteren van de restwaarde<br />
van het corporatiebezit. Beoordeling van de hoogte van de opgegeven totale bedrijfswaarde gaf<br />
aanleiding in deze gevallen de restwaarde alsnog voor een deel te accepteren.<br />
Vergelijking met vorig jaar<br />
Het aantal corporaties waarbij dit jaar een financiële beoordeling plaatsvindt, is gedaald van 73 naar 70.<br />
Door een daling van het aantal te onderzoeken corporaties van 579 naar 552 blijven de te onderzoeken<br />
corporaties relatief nagenoeg gelijk. Dit jaar werd evenals vorig jaar 13% van de corporaties onderzocht.<br />
Tabel 2.6 geeft inzicht in de verschuivingen binnen de groep geselecteerde corporaties.<br />
61
62 Tabel 2.6: Verschuivingen te onderzoeken corporaties<br />
Omschrijving<br />
Aantal<br />
corporaties<br />
Aantal onderzochte corporaties verslagjaar 2001 73<br />
Af: corporaties die dit jaar niet meer zijn geselecteerd 28<br />
Corporaties die dit jaar opnieuw zijn geselecteerd 45<br />
Bij: corporaties die dit jaar voor het eerst zijn geselecteerd 25<br />
Aantal te onderzoeken corporaties verslagjaar <strong>2002</strong> 70<br />
Dit jaar zijn er 28 corporaties die vorig jaar wel, maar dit jaar niet meer voor een dossieronderzoek zijn<br />
geselecteerd. Van deze 28 corporaties zijn er vier niet geselecteerd omdat zij niet meer actief (zullen)<br />
zijn als gevolg van een (inmiddels besloten) fusie dan wel door overdracht van het bezit. De financiële<br />
beoordeling die vorig jaar bij de 24 overige corporaties werd uitgevoerd, heeft ook toen geleid tot een<br />
positief oordeel.<br />
2.2.2 Resultaten onderzoekscorporaties<br />
Resultaten financiële beoordeling<br />
Indien op basis van de eerste selectie het gecorrigeerd weerstandsvermogen van de corporaties onder<br />
het minimaal noodzakelijk niveau blijft, vindt een financiële beoordeling plaats. Door gebruik te maken<br />
van meer informatie dan alleen de BBSH-verantwoordingsstukken, is het mogelijk de bij de eerste selectie<br />
toegepaste normeringen scherper te stellen en te relateren aan de specifieke situatie van de te onderzoeken<br />
corporatie. Ingeval er naar aanleiding van het dossieronderzoek vraagtekens blijven bestaan<br />
over de financiële positie, wordt met de corporatie contact opgenomen en zo nodig aanvullende informatie<br />
gevraagd. De resultaten van het onderzoek worden met de corporatie besproken. Dit jaar zijn 70<br />
corporaties voor een financiële beoordeling geselecteerd. De resultaten van de beoordeling zijn in tabel<br />
2.7 weergegeven.<br />
Tabel 2.7: Resultaten financiële beoordeling<br />
Omschrijving<br />
Corporaties, waarbij geen twijfels meer bestaan met betrekking<br />
Aantal<br />
corporaties<br />
tot de financiële continuïteit (categorie A) 47<br />
Corporaties waarbij het gecorrigeerd weerstandsvermogen<br />
lager is dan het minimaal noodzakelijke niveau:<br />
1. Corporatie treft voldoende maatregelen (categorie B) 20<br />
2. Corporatie treft onvoldoende maatregelen (categorie C) 1<br />
Saneringscorporaties (categorie D) 2<br />
Totaal aantal corporaties waarbij een financiële beoordeling<br />
heeft plaatsgevonden<br />
70
Voldoende weerstandsvermogen (categorie A)<br />
Uit tabel 2.7 blijkt dat bij 47 corporaties het onderzoek heeft uitgewezen dat er geen twijfels meer bestaan<br />
over de financiële continuïteit. Op grond van aanvullende informatie kon in een aantal gevallen het<br />
minimaal noodzakelijk weerstandsvermogen, zoals toegepast bij de eerste selectie, verlaagd worden.<br />
Daarnaast vond bij enkele van deze corporaties aanpassing plaats van de in de eerste selectie toegepaste<br />
correcties op het gepresenteerd weerstandsvermogen, waardoor uitgegaan kon worden van een<br />
hoger gecorrigeerd weerstandsvermogen. In de eerste selectie is gebleken dat 482 6 corporaties niet in<br />
aanmerking komen voor een dossieronderzoek. Bij deze groep corporaties werd een <strong>financieel</strong> gezonde<br />
positie verondersteld. Samen met de hiervoor genoemde 47 corporaties zijn derhalve in totaal 529 corporaties<br />
in categorie A geclassificeerd. Dit komt neer op 96% van het totaal aantal corporaties (552).<br />
Daarmee wijkt het beeld niet veel af van voorgaand jaar toen 95% van het totaal aantal corporaties in<br />
deze groep kon worden ingedeeld.<br />
Onvoldoende weerstandsvermogen, corporatie treft voldoende maatregelen (categorie B)<br />
Bij een groep van 20 corporaties werd een lager gecorrigeerd weerstandsvermogen geconstateerd dan<br />
het minimaal noodzakelijk weerstandsvermogen. Deze corporaties hebben ter verbetering van de financiële<br />
positie in zijn algemeenheid zodanige maatregelen getroffen, dat naar verwachting het minimaal<br />
noodzakelijk niveau binnen een redelijke termijn bereikt zal worden.<br />
Geconstateerd is dat negen corporaties (classificatie B1) inmiddels adequate maatregelen hebben genomen,<br />
die leiden tot een structurele verbetering van de financiële positie, dan wel tot verlaging van het<br />
risicoprofiel. In deze gevallen is het onderzoek afgerond met de conclusie dat verdere acties niet noodzakelijk<br />
zijn. Aan de hand van de verantwoordingsstukken over 2003 zal het Fonds toetsen of het verwachte<br />
herstel van het weerstandsvermogen daadwerkelijk plaatsvindt.<br />
Zeven corporaties (classificatie B2) hebben besloten maatregelen te treffen ter verbetering van de financiële<br />
positie, doch deze moeten nog worden gerealiseerd en zullen binnen een periode van vijf jaar naar<br />
verwachting effect sorteren. Het Fonds zal de ontwikkelingen bij deze corporaties volgen, waarbij de<br />
monitoring zich voornamelijk zal richten op de uitvoering van de door de corporaties beoogde maatregelen.<br />
Hierbij staan de volgende vragen centraal:<br />
• Blijken de beoogde maatregelen ook feitelijk voldoende te zijn voor <strong>financieel</strong> herstel?<br />
• Zijn/ontstaan er externe factoren die uitvoering van de voorgenomen maatregelen bemoeilijken?<br />
• Zijn/ontstaan er interne oorzaken (bestuurlijk, organisatorisch) die de uitvoering van de beoogde<br />
maatregelen bemoeilijken?<br />
In het algemeen wordt de monitoring uitgevoerd door middel van periodiek overleg met de corporatie. In<br />
dit overleg komen de eerder genoemde vragen aan de orde, mede gerelateerd aan de marktomstandigheden<br />
en andere omgevingsfactoren waarbinnen deze corporaties opereren.<br />
Tot slot zijn onder deze categorie vier corporaties (classificatie B3) opgenomen, waarbij het besef bestaat<br />
dat de financiële positie en de vooruitzichten niet gunstig zijn en dat maatregelen noodzakelijk zijn.<br />
Het bestuur beraadt zich daarbij nog over de wijze waarop de financiële positie verbeterd kan worden.<br />
Hierin zijn nog geen definitieve keuzes gemaakt. De aard van de problematiek brengt met zich mee dat<br />
bij deze corporaties de monitoringsactiviteiten zich vooral zullen richten op stimulering en versnelling<br />
van de bestuurlijke besluitvormingsprocessen.<br />
Onvoldoende weerstandsvermogen, corporatie treft onvoldoende maatregelen (categorie C)<br />
Nog bij slechts één corporatie met een bezit van ruim 250 eenheden kan niet geconcludeerd worden dat<br />
voldoende maatregelen zijn of worden genomen, teneinde het weerstandsvermogen op het minimaal<br />
noodzakelijk niveau te brengen.<br />
6 Exclusief respectievelijk vijf en 26 corporaties die handmatig aan de groep onderzoekscorporaties zijn toegevoegd c.q. afgevoerd<br />
63
64 Wel heeft een grote corporatie, die het feitelijk bestuur en <strong>toezicht</strong> op de betrokken corporatie uitoefent,<br />
zich bereid verklaard om vooralsnog <strong>financieel</strong> garant te staan voor de corporatie. Door het Fonds is bij<br />
de corporatie aangedrongen om, in overleg met het Ministerie van VROM en het Fonds, de mogelijkheden<br />
van een fusie te onderzoeken.<br />
Centraal Fonds corporaties (categorie D)<br />
In het verslagjaar <strong>2002</strong> is er nog sprake van twee corporaties die worden gevolgd in het kader van eerder<br />
genomen steunbesluiten. Nieuwe saneringscorporaties hebben zich niet bij het Fonds aangemeld. Over<br />
de twee resterende saneringscorporaties is samenvattend het volgende te melden.<br />
Woningstichting Nieuw Amsterdam te Amsterdam<br />
De steun wordt voor 50% verleend door het Fonds en voor 50% door de gemeente Amsterdam. Sinds<br />
1997 werkt Nieuw Amsterdam in het kader van een voorgenomen fusie nauw samen met Woningstichting<br />
Patrimonium te Amsterdam. De eerste fase van de sanering (steunverlening 1993) met een steunbedrag<br />
van het Fonds van e 60 miljoen is begin 2003 afgerond. De vervolgsanering (steunverlening 1995 en<br />
aanvullende steunverlening in 2000), met een steunbedrag van het Fonds en de gemeente Amsterdam<br />
van ieder maximaal e 154 miljoen en een bijdrage van Patrimonium van e 25 miljoen en Zomers Buiten<br />
van e 4 miljoen, is in volle gang. De uitbetaling van de steun loopt parallel met de voortgang van de<br />
sanering. Met Nieuw Amsterdam vindt periodiek overleg plaats over de voortgang, die naar verwachting<br />
in 2009 wordt afgerond. In verband met het complexe karakter van de projecten en de omvang van de<br />
sanering krijgt de beoordeling bijzondere aandacht van het Fonds.<br />
Met Woningstichting Patrimonium en de gemeente Amsterdam wordt momenteel onderzocht of de beoogde<br />
fusie in 2005 kan worden gerealiseerd.<br />
Woningstichting De Opdracht (Centrada) te Lelystad<br />
In 1997 is Woningstichting De Opdracht gefuseerd met Woningstichting Lelystad, met als werknaam<br />
Centrada. Centrada was onderdeel van het onlangs ontbonden Vastgoedfonds LievendeKey. Ten aanzien<br />
van het bezit van de voormalige Woningstichting De Opdracht is in 1999 een definitief steunbesluit<br />
genomen met een steunbedrag van e 42 miljoen. De uitbetaling van het steunbedrag heeft, onder aftrek<br />
van eerdere uitbetalingen, conform het steunbesluit in 2000 plaatsgevonden. Over de voortgang van de<br />
sanering en de naleving van de saneringsafspraken vindt periodiek overleg met Centrada plaats.<br />
Financiële afwikkeling<br />
Met de Stichting Huisvesting Alleenstaanden (SHA) te Heerlen vindt in het kader van de financiële afwikkeling<br />
van het saneringsproces nog periodiek overleg plaats. Deze corporatie is niet meer actief op het<br />
gebied van de volkshuisvesting omdat zij in 2001 haar woningbezit heeft overgedragen aan een beleggingsinstelling.<br />
Conclusie<br />
Op grond van de uitgevoerde financiële beoordelingen is gebleken dat van de 70 onderzochte corporaties<br />
bij 47 corporaties (67%) het gecorrigeerd weerstandsvermogen hoger is dan het minimaal noodzakelijk<br />
weerstandsvermogen. Hierdoor bestaan er geen twijfels meer over de financiële continuïteit. Bij 21<br />
corporaties (30%) met een gecorrigeerd weerstandsvermogen onder het minimaal noodzakelijke niveau<br />
(categorie B en C) heeft het onderzoek uitgewezen dat 20 corporaties voldoende maatregelen hebben<br />
genomen c.q. zullen nemen om dit niveau binnen een periode van vijf jaar te bereiken. Deze corporaties<br />
zijn als volgt ingedeeld:<br />
• categorie B1, 9 corporaties: inmiddels zijn maatregelen genomen ter verbetering van de financiële<br />
positie<br />
• categorie B2, 7 corporaties: besloten is maatregelen te treffen, maar deze moeten nog worden<br />
gerealiseerd<br />
• categorie B3, 4 corporaties: er zullen maatregelen worden genomen, maar de besluitvorming is<br />
hierover nog niet afgerond.
Slechts bij één kleine corporatie is in potentie het risico aanwezig dat (op termijn) de financiële continuïteit<br />
in gevaar komt. Op dit moment bestaan er in bestuurlijke zin onduidelijkheden over het toekomstig<br />
perspectief van deze corporatie. Tot slot zijn er nog twee saneringscorporaties. Bij de monitoring van<br />
deze corporaties wordt het saneringsplan betrokken.<br />
Vergelijking resultaten met 2001<br />
Uit het <strong>Verslag</strong> <strong>financieel</strong> <strong>toezicht</strong> <strong>woningcorporaties</strong> 2001 van 26 november <strong>2002</strong> bleek dat bij 73 corporaties<br />
op basis van een financiële beoordeling een classificatie in de categorieën A tot en met D heeft<br />
plaatsgevonden. In tabel 2.8 zijn de onderzoeksresultaten van dit jaar via een mutatieoverzicht vergeleken<br />
met die van vorig jaar.<br />
Tabel 2.8: Vergelijking onderzoeksresultaten met 2001<br />
Omschrijving<br />
Categorie<br />
Onderzoek Totaal aantal<br />
A B C D niet afgerond corporaties<br />
Aantal onderzochte corporaties 2001<br />
Mutaties aantal corporaties<br />
45 24 1 2 1 73<br />
Niet meer geselecteerd 23 4 1 28<br />
Opnieuw onderzocht<br />
Mutaties classificatie ten opzichte 2001<br />
22 20 1 2 45<br />
Was categorie A, wordt B -6 6<br />
Was categorie B, wordt A 10 -10<br />
Classificatie <strong>2002</strong> 26 16 1 2 45<br />
Classificatie nieuw geselecteerde corporaties 21 4 25<br />
Classificatie onderzochte corporaties <strong>2002</strong> 47 20 1 2 0 70<br />
In <strong>2002</strong> zijn 28 corporaties niet meer geselecteerd voor een dossieronderzoek. Drie corporaties die in<br />
2001 waren ingedeeld in categorie B, zijn inmiddels door een fusie opgeheven. Bij de overige 25 corporaties<br />
is vorig jaar reeds op basis van een onderzoek geconstateerd dat er sprake is van een gezonde<br />
financiële positie, dan wel dat de corporatie adequate maatregelen heeft getroffen ter verbetering van de<br />
financiële positie. Gelet op deze classificatie lag het in de lijn der verwachtingen dat bij deze corporaties<br />
dit jaar geen financiële beoordeling meer noodzakelijk zou zijn en dat thans zonder onderzoek een<br />
gezonde financiële positie verondersteld kan worden.<br />
Uit tabel 2.8 blijkt voorts dat 45 corporaties zowel in 2001 als in <strong>2002</strong> aan een financiële beoordeling zijn<br />
onderworpen. Het onderzoek heeft uitgewezen dat van 20 corporaties die vorig jaar ingedeeld zijn in<br />
categorie B, bij tien corporaties thans sprake is van een <strong>financieel</strong> gezonde situatie (categorie A). De<br />
overige tien corporaties blijven ingedeeld in deze groep. Deze corporaties hebben voldoende maatregelen<br />
getroffen ter verbetering van de financiële positie. De effecten van deze maatregelen zullen echter<br />
pas in het verdere verloop van de prognoseperiode zichtbaar worden. Hierbij gaat het onder meer om<br />
DKP-corporaties, met op korte termijn veelal ook een forse herfinancieringsopgave. Met betrekking tot<br />
de twee saneringscorporaties is eveneens een gelijke categorie-indeling van toepassing. In deze specifieke<br />
gevallen is gelijkblijvende classificatie voorstelbaar gezien het langdurige saneringstraject.<br />
65
66 Dit jaar zijn 25 corporaties voor het eerst aan een financiële beoordeling onderworpen. Deze waren vorig<br />
jaar ingedeeld in categorie A. Gebleken is dat op basis van de uitgevoerde financiële beoordelingen bij<br />
21 corporaties sprake is van een gecorrigeerd weerstandsvermogen, dat ook dit jaar hoger is dan het<br />
minimaal noodzakelijk niveau. Hierdoor zijn deze corporaties alsnog geclassificeerd in categorie A. Vier<br />
corporaties, waarvan twee werkzaam zijn in met name de jongerenhuisvesting, zijn ingedeeld in categorie<br />
B. De belangrijkste redenen hiervoor zijn tegenvallende verkoopopbrengsten en hogere onrendabele<br />
investeringen nieuwbouw. Al deze corporaties hebben inmiddels maatregelen ter verbetering van de<br />
financiële positie getroffen.<br />
Conclusie<br />
In 2001 was (exclusief de saneringscorporaties) het aantal corporaties met een onvoldoende weerstandsvermogen<br />
25. In <strong>2002</strong> beschikken 21 corporaties over een weerstandsvermogen dat beneden het<br />
door het Centraal Fonds noodzakelijk geachte niveau ligt. Hierbij wordt aangetekend dat 20 B-corporaties<br />
voldoende maatregelen hebben getroffen om uiteindelijk het minimaal noodzakelijk weerstandsvermogen<br />
binnen een redelijke termijn te bereiken. Het aantal C-corporaties blijft evenals vorig jaar beperkt<br />
tot één kleine corporatie (ruim 250 eenheden), waarbij sprake is van financiële problemen.<br />
2.2.3 Beoordeling <strong>financieel</strong> gezonde corporaties<br />
Op grond van de eerste selectie ligt bij 482 corporaties het weerstandsvermogen boven het minimaal<br />
noodzakelijke niveau. Bij deze corporaties wordt op basis van uitsluitend de Cijfermatige Kerngegevens<br />
een gezonde financiële positie verondersteld. Het Fonds beoordeelt de <strong>financieel</strong> gezonde corporaties<br />
in twee tranches. In eerste instantie is op groepsniveau op een viertal punten onderzoek uitgevoerd,<br />
waarover in deze paragraaf wordt gerapporteerd. De tweede tranche, die meer is gericht op de individuele<br />
corporaties, wordt uitgevoerd in het eerste halfjaar van 2004. De beschrijving van de uit te voeren<br />
werkzaamheden is weergegeven in paragraaf 5.1 van deze rapportage. Over de uitkomsten van dit<br />
onderzoek wordt in juni 2004 gerapporteerd aan de Minister van VROM.<br />
Op de volgende punten zijn de <strong>financieel</strong> gezonde corporaties op groepsniveau beoordeeld:<br />
• de mate waarin het gecorrigeerd weerstandsvermogen boven het minimaal noodzakelijk vermogen ligt<br />
• de ontwikkeling van het gecorrigeerd weerstandsvermogen<br />
• de mate waarin de correctie van de bedrijfswaarde van invloed is op de selectie<br />
• de relatie tussen de vernieuwings- en herstructureringsgebieden en de eerste selectie<br />
Gecorrigeerd versus noodzakelijk weerstandsvermogen<br />
In tabel 2.9 wordt inzicht gegeven in de verhouding van het gecorrigeerd weerstandsvermogen per 31<br />
december <strong>2002</strong> tot het minimaal noodzakelijk weerstandsvermogen van de niet geselecteerde corporaties.<br />
Het verschil tussen beide cijfers is uitgedrukt in een percentage van het minimaal noodzakelijk<br />
weerstandsvermogen. Dit verschil geeft inzicht in de financiële positie van de niet geselecteerde corporaties,<br />
waarbij een grotere marge een sterkere financiële positie indiceert.
Tabel 2.9: Marge tussen gecorrigeerd weerstandsvermogen en minimaal noodzakelijke niveau<br />
ultimo <strong>2002</strong><br />
Marge (in procenten) van het minimaal<br />
noodzakelijk weerstandsvermogen<br />
Aantal<br />
corporaties<br />
In procenten<br />
Aantal woningen<br />
(x 1.000)<br />
0 - < 25 18 4 139<br />
25 - < 50 22 5 146<br />
50 - < 100 48 10 245<br />
100 - < 200 131 27 572<br />
> 200 237 49 538<br />
Handmatig afgevoerd (zie tabel 2.5) 26 5 165<br />
Totaal 482 100 1.805<br />
Uit tabel 2.9 blijkt dat de niet geselecteerde corporaties, op 18 corporaties (4%) na, beschikken over een<br />
weerstandsvermogen dat in <strong>2002</strong> ruimschoots boven het door het Centraal Fonds minimaal noodzakelijk<br />
geachte niveau ligt. Bij 76% van de corporaties is zelfs sprake van een situatie waarbij het verschil<br />
tussen het gecorrigeerd weerstandsvermogen en het minimaal noodzakelijke niveau 100% of meer is,<br />
waardoor van een zeer gezonde financiële positie gesproken kan worden. Gemiddeld beschikken kleinere<br />
corporaties over een hogere marge dan de grotere corporaties. Reden hiervoor is dat grotere<br />
corporaties veelal werkzaam zijn in verstedelijkt gebied, waar vaak sprake is van een relatief zwaardere<br />
nieuwbouw- (VINEX) en herstructureringsopgave. Dit leidt in het algemeen zowel tot een druk op het<br />
weerstandsvermogen als tot een hoger risicoprofiel en een daarmee verbonden minimaal noodzakelijk<br />
weerstandsvermogen. Bij kleinere corporaties, veelal werkzaam in meer landelijk gebied, ligt het accent<br />
meer op het beheer van de bestaande voorraad.<br />
Tabel 2.10: Ontwikkeling gecorrigeerd weerstandsvermogen<br />
Vermogensontwikkeling in prognoseperiode<br />
Stijgend Dalend<br />
Marge (in procenten) van het minimaal<br />
noodzakelijk weerstandsvermogen<br />
Aantal<br />
corporaties<br />
Aantal<br />
Aantal<br />
Aantal<br />
woningen<br />
(x 1.000)<br />
corporaties<br />
woningen<br />
(x 1.000)<br />
0 - < 25 18 139 0 0<br />
25 - < 50 19 122 3 24<br />
50 - < 100 34 160 14 85<br />
100 - < 200 67 233 64 339<br />
> 200 136 251 101 288<br />
Handmatig afgevoerd (zie tabel 2.5) 14 67 12 98<br />
Totaal 288 972 194 834<br />
67
68 Ontwikkeling gecorrigeerd weerstandsvermogen<br />
Tabel 2.10 laat een gunstige ontwikkeling van het weerstandsvermogen in de prognosejaren 2003 tot en<br />
met 2007 zien.<br />
Bij de veronderstelling dat het minimaal noodzakelijk weerstandsvermogen in procenten van het balanstotaal<br />
in de jaren gelijk blijft, verwachten 288 van de niet geselecteerde corporaties een verdere vermogensgroei.<br />
Dit is 20% minder dan vorig jaar. Het aantal corporaties (18) met in het verslagjaar nog een<br />
beperkte marge tussen het gecorrigeerd weerstandsvermogen en het minimaal noodzakelijke niveau,<br />
wijkt daarbij nauwelijks af van vorig jaar. Het aantal corporaties met een dalend verloop van het weerstandsvermogen<br />
is van 126 vorig jaar toegenomen naar 194 corporaties in <strong>2002</strong>. Deze corporaties<br />
beschikken nagenoeg alle over een (zeer) ruime marge ten opzichte van het minimaal noodzakelijk<br />
vermogen. De achtergronden van deze toegenomen daling zullen worden onderzocht.<br />
De mate waarin de correctie van de bedrijfswaarde van invloed is op selectie<br />
Bij de bepaling van het gecorrigeerd weerstandsvermogen wordt rekening gehouden met een mogelijke<br />
over- c.q. onderwaardering van het woningbezit. Hiertoe vindt onder meer een correctie plaats op het<br />
door de corporatie gepresenteerd weerstandsvermogen op basis van de verstrekte bedrijfswaardegegevens,<br />
rekening houdend met een marge voor onzekerheid. Hierdoor ontstaat bij de meeste corporaties<br />
een hoger gecorrigeerd weerstandsvermogen dan het gepresenteerde vermogen. Het gecorrigeerd<br />
weerstandsvermogen vormt naast het risicoprofiel de basis voor de selectie. Tabel 2.11 geeft<br />
inzicht in de selectieresultaten indien geen rekening was gehouden met de correctie voor over- c.q.<br />
onderwaardering van het bezit.<br />
Tabel 2.11: Vergelijking gepresenteerd weerstandsvermogen <strong>2002</strong> <strong>financieel</strong> gezonde<br />
corporaties met minimaal noodzakelijk weerstandsvermogen<br />
Marge (in procenten)<br />
Aantal<br />
Aantal woningen<br />
In procenten<br />
corporaties (x 1.000)<br />
Gepresenteerd weerstandsvermogen ligt<br />
boven het minimaal noodzakelijke niveau<br />
0 - < 25 36 7 127<br />
25 - < 50 47 10 170<br />
50 - < 100 69 14 305<br />
100 - < 200 130 28 338<br />
< 200 115 24 245<br />
Subtotaal 397 83 1.185<br />
Gepresenteerd weerstandsvermogen ligt<br />
onder het minimaal noodzakelijke niveau<br />
0 - < 25 34 7 331<br />
25 - < 50 15 3 91<br />
50 - < 100 9 2 33<br />
100 - < 200 1 0 0<br />
< 200 0 0 0<br />
Subtotaal 59 12 455<br />
Handmatig afgevoerd (zie tabel 2.5) 26 5 165<br />
Totaal 482 100 1.805
Uit tabel 2.11 blijkt dat van de 482 niet geselecteerde corporaties 397 corporaties ook op basis van het<br />
gepresenteerd weerstandsvermogen in het verslagjaar <strong>2002</strong> niet geselecteerd zouden worden. In relatie<br />
tot het aantal niet geselecteerde corporaties is dit nagenoeg gelijk aan vorig jaar. De correctie als gevolg<br />
van over- of onderwaardering van het bezit is dus niet van invloed geweest op het selectieresultaat. Bij<br />
249 corporaties zal het gepresenteerd weerstandsvermogen in de prognoseperiode verder stijgen. Bij<br />
de overige 148 corporaties is sprake van een daling, doch in slechts 13 gevallen ontstaat pas in het<br />
laatste prognosejaar 2007 een situatie waarbij het gepresenteerd weerstandsvermogen onder het minimaal<br />
noodzakelijk weerstandsvermogen ligt. Het gemiddeld gepresenteerd weerstandsvermogen van<br />
deze 13 corporaties is dan 11,4% van het balanstotaal bij een minimaal noodzakelijk niveau van gemiddeld<br />
14,3%.<br />
Bij 59 corporaties ligt het gepresenteerd weerstandsvermogen lager dan het minimaal noodzakelijke<br />
niveau. Bij 50 corporaties is sprake van een stijgend verloop van het gepresenteerd weerstandsvermogen<br />
waardoor de afhankelijkheid van de bedrijfswaardecorrectie afneemt. Van deze groep verwachten<br />
34 corporaties in 2007 een gepresenteerd weerstandsvermogen bereikt te hebben dat boven het minimaal<br />
noodzakelijk niveau ligt. Bij de overige negen corporaties is sprake van een verder dalend verloop.<br />
Als indicatie wordt vermeld dat het gemiddelde gepresenteerd weerstandsvermogen van deze negen<br />
corporaties in het verslagjaar 13% was en daalt naar gemiddeld 10% in 2007.<br />
Beoordeling in relatie met de vernieuwings- en herstructureringsopgave<br />
Om de beoogde inspanningen voor vernieuwing en herstructurering in beeld te brengen, berekent het<br />
Fonds een inspanningsnorm. In tabel 2.12 zijn de selectieresultaten afgezet tegen de berekende<br />
inspanningsnorm op regionaal niveau.<br />
Tabel 2.12: Resultaat eerste selectie in relatie tot inspanningsnorm volkshuisvestingsopgave<br />
(vernieuwing en herstructurering)<br />
Omvang Totaal aantal<br />
inspanningsnorm corporaties<br />
Niet geselecteerd Geselecteerd<br />
Geselecteerd<br />
in 2001<br />
Aantal In Aantal In In<br />
corporaties procenten* corporaties procenten* procenten*<br />
Zeer hoog 90 67 74 23 26 31<br />
Hoog 20 15 75 5 25 36<br />
Gemiddeld 186 162 87 24 13 7<br />
Laag 234 220 94 14 6 7<br />
Zeer laag 22 18 82 4 18 18<br />
Totaal 552 482 87 70 13 13<br />
*van groepstotaal<br />
Uit tabel 2.12 blijkt dat in gebieden waar sprake is van een meer dan gemiddelde inspanningsnorm,<br />
relatief veel corporaties worden geselecteerd voor een nader onderzoek. De geselecteerde corporaties<br />
in gebieden met een zeer hoge inspanningsnorm zijn nagenoeg alle werkzaam in de gemeenten Amsterdam,<br />
Rotterdam en Den Haag. Het aantal geselecteerde corporaties in deze drie gemeenten is 50%<br />
van het totaal aantal corporaties werkzaam in deze gemeenten.<br />
In de overige 27 ISV-gemeenten is 28% van de aldaar werkzame corporaties geselecteerd, tegenover<br />
een landelijk percentage van 13. Bij circa 80% van deze gemeenten is sprake van een gemiddelde tot<br />
zeer hoge inspanningsnorm. Voorgaande constateringen bevestigen het beeld dat ook in 2001 is verkregen<br />
dat juist <strong>financieel</strong> zwakkere corporaties te maken hebben met relatief grote vernieuwings- en<br />
herstructureringsopgaven.<br />
69
70 Onderzoek zal worden uitgevoerd naar de achtergronden van deze relatie, met name met het oog op<br />
een mogelijk onvoldoende realisatie van de vernieuwings- en herstructureringsopgave door <strong>financieel</strong><br />
minder sterke corporaties.<br />
Conclusie<br />
De beoordeling die op voorgaande punten is uitgevoerd voor de <strong>financieel</strong> gezonde corporaties heeft<br />
niet geleid tot een alsnog handmatige toevoeging aan de onderzoekscorporaties.
3. Gegevensopvraging<br />
In dit hoofdstuk wordt in paragraaf 3.1 eerst ingegaan op de kwaliteit en bruikbaarheid van de door de<br />
corporaties geleverde gegevens over het boekjaar <strong>2002</strong>. In paragraaf 3.2 worden vervolgens de voorgenomen<br />
maatregelen aangegeven teneinde voor het boekjaar 2003 te komen tot verbetering van de in te<br />
dienen gegevens. Paragraaf 3.3 gaat tenslotte in op de verdere ontwikkeling van de gegevensopvraging.<br />
3.1 Beoordeling financiële gegevens <strong>2002</strong><br />
Voor het verslagjaar <strong>2002</strong> zijn in de Cijfermatige Kerngegevens enige wijzigingen doorgevoerd. Deze betreffen<br />
met name een verfijning van de gegevens ten behoeve van het beter kunnen beoordelen en vaststellen<br />
van de bedrijfswaarde en het bedrijfswaardesurplus. Daarnaast zijn enkele wijzigingen het gevolg van aanpassingen<br />
in de volkshuisvestelijke regelgeving. Voor het verkrijgen van een kwalitatief goede aanlevering<br />
van corporatiegegevens zijn ter ondersteuning van de corporatie rekenkundige controles en plausibiliteittoetsen<br />
opgenomen in het invoerprogramma op de diskette die als invoermedium aan de corporatie wordt gestuurd.<br />
Ten opzichte van vorig jaar zijn deze toetsen uitgebreid en aangepast. Als gevolg van een en ander is, na<br />
overleg met de accountantsorganisaties, ook het accountantsprotocol gewijzigd met de daarin opgenomen<br />
(standaard)teksten voor het door accountants af te geven ‘Rapport van bevindingen’.<br />
Naast de opvraag van gegevens uit hoofde van Bijlage II van het BBSH, zijn in de diskette dit jaar voor<br />
het eerst ook de vragen opgenomen die het Fonds tot nu toe in een aparte vragenlijst aan de corporaties<br />
ter beantwoording voorlegde. Voor deze vragen zijn eveneens verbandcontroles en plausibiliteittoetsen<br />
opgenomen in het invoerprogramma. Omdat deze vragen niet zijn gebaseerd op het BBSH, maakt de<br />
beantwoording van deze vragen in principe geen deel uit van de beoordeling door de accountants waarover<br />
zij in hun rapport van bevindingen verantwoording afleggen.<br />
Controle Cijfermatige Kerngegevens<br />
Om een zo goed mogelijke kwaliteit van het gegevensbestand te bereiken, voert het Fonds een controleprogramma<br />
uit. De uitbreiding van dit controleprogramma, de intensivering van de beoordeling van de<br />
ontvangen Cijfermatige Kerngegevens voorafgaand aan de opname in het gegevensbestand en de<br />
aanscherping en verdere detaillering van de gegevensopvraag in <strong>2002</strong>, hebben er toe geleid dat het<br />
aantal correcties door het Fonds in de Cijfermatige Kerngegevens in <strong>2002</strong> is toegenomen. De correcties<br />
op de aantallen opgegeven woningen zijn, vergeleken met vorig jaar, met de helft afgenomen. Het aantal<br />
correcties dat is terug te voeren op accuratessefouten is nagenoeg gelijk aan 2001.<br />
Met name ten aanzien van de informatie over de (samenstelling van de) bedrijfswaarde en de productie<br />
dienen de te verstrekken gegevens te worden verbeterd. Zowel de corporaties als de controlerend accountant<br />
dienen aan de invulling van en controle op de gegevens zorgvuldiger aandacht te besteden. De aandacht<br />
dient daarbij vooral uit te gaan naar een zo volledig en betrouwbaar mogelijke inschatting en opgave<br />
van de toekomstige kasstromen van de corporatie. Enerzijds betreft dit vooral de juistheid van alle informatie-elementen<br />
die voor een goede bedrijfswaardebepaling en surplusberekening van betekenis zijn. Dit<br />
betreft de te hanteren uitgangspunten, aanvangsniveau’s en parameters voor de opbrengsten (huren,<br />
verkopen) en lasten (onderhoud, beheer), de restant levensduur van de verschillende onderdelen van het<br />
woningbezit, de te onderkennen categorieën van verschillende soorten van woongelegenheden en opgave<br />
van de juiste boekwaarden van het woningbezit. Anderzijds betreft het de prognose van te verwachten<br />
(on)rendabele investeringen en verkopen, die voor een belangrijk deel ook van belang is voor een<br />
goede inschatting en berekening van het toekomstige bedrijfswaardeverloop. Onderlinge consistentie in<br />
omvang en perioden waarin kasstromen worden getoond, het woningbezit wordt gemuteerd en verliezen<br />
worden verantwoord, zijn daarbij belangrijke aandachtspunten.<br />
De plausibiliteittoetsen die worden uitgevoerd tijdens de gegevensinvoer door de corporatie, vormen<br />
voor de corporatie een belangrijk hulpmiddel om tot een correcte gegevensinvoer te komen. Hoewel dit<br />
controlehulpmiddel jaarlijks verder wordt verbeterd en in sterke mate bijdraagt aan de verkrijging door<br />
het Fonds van betrouwbare gegevens, blijkt in een aantal gevallen toch dat de corporatie en ook de<br />
controlerend accountant te snel genoegen nemen met een op het eerste oog aannemelijke, maar bij<br />
nadere beschouwing toch niet juist blijkende verklaring voor een plausibiliteitsignalering.<br />
71
72 Betrouwbaarheid financiële gegevens<br />
De betrouwbaarheid van de ontvangen BBSH-gegevens is, naast de hiervoor genoemde invoercontroles<br />
die zijn ingebouwd in het proces van gegevensverzameling vanuit de corporaties, in sterke mate afhankelijk<br />
van een juiste financiële interpretatie en vertaling door de corporatie van haar beleid, mede in samenhang<br />
met de positie op de markt. Enerzijds zullen de uit dit beleid voortvloeiende prognoses voor de<br />
verschillende bedrijfsonderdelen, zoals de productieplanning, de investerings- en exploitatiebegrotingen,<br />
een samenhangend consistent beeld dienen te geven. Anderzijds moeten deze prognoses ook inhoudelijk<br />
een goede weerspiegeling zijn van het verwachte en voorgenomen beleid. Bij een nadere beoordeling<br />
door het Fonds van de ontvangen gegevens blijkt dat meerdere corporaties de neiging hebben om (zeer)<br />
terughoudend te zijn met het opnemen van de gevolgen van hun beleid in de Cijfermatige Kerngegevens.<br />
Dit belemmert het Fonds in het verkrijgen van een juist beeld van de (ontwikkeling van de) financiële positie<br />
van de corporatie. Het Fonds dringt er bij de corporaties dan ook op aan dat zij blijven streven naar een zo<br />
volledig mogelijke (financiële) weergave van de te verwachten uitkomsten van het door hen voorgenomen<br />
en in redelijkheid ook realiseerbaar te achten beleid. Het Fonds verwacht op dit punt van de controlerend<br />
accountant, mede op basis van het geldende accountantsprotocol en de verantwoordelijkheid voor het<br />
door hem uit te brengen rapport van bevindingen, dat de aan hem voorgelegde Cijfermatige Kerngegevens<br />
kritisch worden beoordeeld en, indien daartoe aanleiding is, hierover nadrukkelijk overleg voert met de<br />
corporatieleiding.<br />
3.2 Gegevensopvraging boekjaar 2003<br />
De gegevensopvraging met betrekking tot het boekjaar 2003 zal in de diskette worden gebaseerd op de<br />
overeenstemming die dit jaar is bereikt met het Waarborgfonds Sociale Woningbouw over de harmonisatie<br />
en uniformering van de gegevensopvraging. Het gaat daarbij vooral om de financiële verantwoording:<br />
de statutaire balans, de Winst- en Verliesrekening, de toelichting, de jaarcijfers en de prognosecijfers.<br />
Alhoewel nog geen sprake is van een volledige overeenstemming, is dit een belangrijke stap<br />
vooruit, waarbij gesproken kan worden van een verlichting van de administratieve lastendruk bij corporaties.<br />
Corporaties en overige betrokkenen zijn bij brief van 6 augustus 2003 geïnformeerd.<br />
De opzet van de geharmoniseerde gegevensopvraging wijkt af van die van Bijlage II en IV van het<br />
BBSH. Het is niet haalbaar gebleken deze bijlage tijdig aan te passen. In de diskette worden daarom de<br />
nodige verwijzingen naar de bijlage opgenomen. De bijlagen van het BBSH zijn voor het boekjaar op<br />
enige onderdelen aangepast. Enerzijds zijn enige onderdelen vervallen, anderzijds zijn op zeer beperkte<br />
schaal enige punten toegevoegd. Deze punten maken reeds onderdeel uit van de toelichting op de<br />
jaarrekening van de corporatie.<br />
Op grond van het onderzoek in 2003 naar de verbindingen van corporaties bestaat de verwachting dat<br />
het (financiële) belang van deze verbindingen in de komende jaren zal toenemen. Mede in verband<br />
hiermee heeft de gegevensopvraging voor het boekjaar 2003 niet alleen betrekking op de verbindingen<br />
waarin projectontwikkelingsactiviteiten met een <strong>financieel</strong> relatief groot belang zijn ondergebracht, maar<br />
op informatie over alle verbindingen van corporaties. De vraagstelling vindt niet meer plaats via de<br />
vragenlijst van het Fonds, maar maakt deel uit van de gegevensopvraging conform Bijlage II van het<br />
BBSH.<br />
Naar aanleiding van de ervaringen in het afgelopen jaar is een aantal maatregelen in voorbereiding ter<br />
verbetering van de bruikbaarheid van de Cijfermatige Kerngegevens. Daarbij gaat het zowel om de<br />
gegevens die nodig zijn voor de individuele beoordeling van corporaties, als voor het geven van een<br />
<strong>financieel</strong> beeld van de sector. Die verbeteringen hebben vooral betrekking op de gegevens over de<br />
productie (aankoop, nieuwbouw, verkoop, sloop en verbetering) en de gegevens over de bedrijfswaarde<br />
van het corporatiebezit. Hiernavolgend zijn de voorgenomen maatregelen kort toegelicht.
Handleiding en toelichting diskette<br />
In de eerste plaats wordt gewerkt aan uitbreiding van een meer gedetailleerde toelichting bij de diskette.<br />
Ten behoeve van een eenduidige gegevensinvulling zal op een aantal punten een nauwkeuriger definiëring<br />
en begrenzing worden aangegeven, alsmede een nadere omschrijving van de criteria en uitgangspunten.<br />
Het gaat hierbij niet om het voorschrijven van normeringen, maar om de aanduiding van de aard van<br />
de in te vullen posten. Voorbeelden zijn een toelichting op de posten die de mutatie van de materiële<br />
vaste activa bepalen en de onderdelen en samenstelling van de bedrijfswaarde.<br />
Uitbreiding plausibiliteitstoetsen<br />
In de tweede plaats zal het aantal plausibiliteitstoetsen worden uitgebreid. Deze toetsen zijn een hulpmiddel<br />
voor de corporatie ten behoeve van het signaleren van onjuiste c.q. sterk afwijkende ingevulde<br />
gegevens. Onderzocht wordt op welke posten meer ‘harde’ toetsen kunnen worden toegevoegd. Een<br />
harde toets wil zeggen dat de diskette niet kan worden afgesloten voordat de onjuiste gegevens zijn<br />
gecorrigeerd. Het in evenwicht moeten zijn van de balansgegevens is daarvan een bekend voorbeeld.<br />
Voorts zullen de plausibiliteitstoetsen worden uitgebreid ten behoeve van de controle van een aantal<br />
volkshuisvestelijke gegevens die door het Ministerie van VROM worden gebruikt.<br />
Toelichting en assistentie<br />
In alle contacten met corporaties (zoals in voorlichtingsbijeenkomsten en bespreking van regiorapportages)<br />
wordt de gegevensverstrekking aan de orde gesteld. Naar aanleiding van de ervaringen in 2001 zal na<br />
verzending van de diskette tevens contact worden opgenomen met een aantal corporaties voor toelichting,<br />
begeleiding en assistentie. Voorts worden corporaties nadrukkelijker uitgenodigd gebruik te maken<br />
van de helpdesk van het Fonds. Daarbij gaat het niet alleen om technische, maar ook om inhoudelijke<br />
ondersteuning bij de invulling van de diskette.<br />
Beoordeling en controle<br />
De controle en beoordeling van de ingediende gegevens zal verder worden verscherpt. Daarbij wordt<br />
een nadrukkelijker onderscheid gemaakt in enerzijds de cijfermatige controle van de gegevens en anderzijds<br />
de beoordeling op consistentie en aanvaardbaarheid van de gegevens. Bij de beoordeling zal<br />
tevens gebruik gemaakt worden van de rendementskengetallen.<br />
Besturen corporaties<br />
De ervaring leert dat het bestuur c.q. de verantwoordelijke manager van de corporatie niet altijd zorgvuldig<br />
de ingevulde gegevens beoordeelt alvorens deze aan het Fonds worden gezonden. Dit geldt vooral<br />
de (toekomstgerichte) productie- en bedrijfswaardegegevens. In de aanbiedingsbrief aan de corporaties<br />
in 2004 zal het Fonds hiervoor nadrukkelijk aandacht vragen.<br />
Controlerende accountants<br />
Minimaal éénmaal per jaar heeft het Fonds overleg met vertegenwoordigers van de accountantskantoren.<br />
Daarbij wordt ingegaan op de ervaringen met de ingediende gegevens van het afgelopen boekjaar en<br />
geeft het Fonds een toelichting op de voornemens voor de komende jaren. In het overleg begin volgend<br />
jaar zal met name stil worden gestaan bij de ingediende (en in te dienen) toekomstgerichte gegevens<br />
met betrekking tot de productie en de bedrijfswaarde.<br />
3.3 Gegevensopvraging boekjaar 2004<br />
In deze paragraaf zijn de voornemens tot aanpassingen van de gegevensopvraging voor het boekjaar<br />
2004 toegelicht. De aanpassing van Richtlijn 645 van de Raad voor de Jaarverslaggeving heeft belangrijke<br />
gevolgen voor de gegevensopvraging ingaande het boekjaar 2004. Na publicatie van de definitieve<br />
richtlijn zullen de gevolgen worden uitgewerkt en voorstellen worden gemaakt tot wijziging van de Bijlagen<br />
II en IV van het BBSH.<br />
73
74 Aanpassing Richtlijn 645 Raad voor de Jaarverslaggeving<br />
Op 3 november 2003 is de voor corporaties geldende, aangepaste Richtlijn 645 van de Raad voor de<br />
Jaarverslaggeving gepubliceerd. Deze richtlijn gaat in op 1 januari 2004 en is van toepassing op de<br />
jaarrekeningen ingaande 2004.<br />
Aanleiding voor het aanpassen van de richtlijn is het in overeenstemming brengen van het voor corporaties<br />
geldende verantwoordingsregime aan hetgeen voor andere sectoren in het maatschappelijk verkeer<br />
op dit moment aan de orde is. Met name is daarbij van invloed de invoering vanaf 2005 van de International<br />
Accounting Standards (IAS) voor beursgenoteerde en daaraan gelijk te stellen ondernemingen.<br />
Voor de verantwoording door corporaties wordt daarbij vooral gekeken naar commerciële<br />
vastgoed(beleggings)maatschappijen. Daarnaast speelt in de nieuwe richtlijn een rol dat corporaties in<br />
het financiële verkeer steeds meer op afstand van de overheid zijn komen te staan, waarbij door een<br />
toenemende productdifferentiatie, schaalvergroting en het gaan verlenen van meerdere vormen van<br />
dienstverlening, er behoefte is ontstaan aan meer gesegmenteerde informatie.<br />
Centraal in de aanpassingen staat de waardering van het woningbezit. In de huidige richtlijn wordt nog<br />
een duidelijke voorkeur uitgesproken voor de verkrijgings- of vervaardigingsprijs. Nagenoeg alle corporaties<br />
passen dan ook de minimumwaarderingsregel toe (historische kosten of lagere marktwaarde).<br />
Toepassing van de reële of actuele waarde is in de nieuwe richtlijn nadrukkelijk toegestaan. Verwacht<br />
mag worden dat deze waarderingsgrondslag, onder druk van de verwachte ontwikkelingen rond de IAS,<br />
steeds meer van belang zal worden in de externe verslaggeving.<br />
Voor het vaststellen van de waarde van investeringen, herstructureringen en voorzieningen wordt onder<br />
het begrip ‘aangegane verplichting’ in de nieuwe richtlijn niet alleen meer de ‘juridisch’ aangegane verplichting<br />
verstaan (schriftelijke overeenkomst), maar wordt tot de verplichting ook gerekend al hetgeen<br />
‘intern geformaliseerd en extern gecommuniceerd’ is.<br />
Voorts wordt het vormen van een onderhoudsvoorziening, mede om misbruik (winstmanipulatie) te voorkomen,<br />
aan meer strikte regels gebonden en is daarmee nauwelijks meer toegestaan. In dit kader zullen<br />
ook egalisatievoorzieningen niet meer zijn toegestaan.<br />
Bij het vaststellen van de onrendabele top van nieuwe en bestaande investeringen wordt uitgegaan van<br />
het complex als kasstroomgenererende eenheid. Het is niet meer toegestaan om het gehele bezit van<br />
de corporatie als één complex te beschouwen. Indien er in een complex sprake is van een onrendabele<br />
top, die geheel of gedeeltelijk gedekt wordt door de verkoopwinst van gelijktijdig binnen een complex<br />
gebouwde koopwoningen, zal daarmee bij het bepalen van de omvang van de af te boeken onrendabele<br />
top rekening moeten worden gehouden. Het verantwoorden van de onrendabele top zal plaats moeten<br />
gaan vinden op het moment van het aangaan van de investeringsverplichtingen. Een onrendabele top<br />
moet daarbij in mindering worden gebracht op het betreffende actief. Indien de boekwaarde onvoldoende<br />
is, wordt een voorziening in de balans opgenomen.<br />
Vennootschapsbelasting<br />
In het Belastingplan 2004 is voorgesteld artikel 5, sub d van de Wet op de vennootschapsbelasting te<br />
wijzigen. Voorgesteld wordt aan de huidige tekst “Vrijgesteld voor de vennootschapsbelasting zijn lichamen<br />
toegelaten om op voet van de Woningwet werkzaam te zijn in het belang van de volkshuisvesting,<br />
alsmede instellingen welke door onze Minister hiermede zijn gelijkgesteld” toe te voegen “voorzover hun<br />
werkzaamheid bestaat uit de verkrijging, het bezit, het beheer en de vervreemding van anders dan<br />
tijdelijk door hen verhuurde woningen”. In de toelichting is onder meer vermeld dat commerciële activiteiten,<br />
zoals de bouw van koopwoningen, makelaardij en het beheer van bedrijfspanden buiten de vrijstelling<br />
vallen. De toelichting is zeer summier en roept veel vragen op over de te belasten activiteiten. Na<br />
behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede en Eerste Kamer zullen de consequenties voor de<br />
gegevensopvraging voor het boekjaar 2004 worden beoordeeld.
Vernieuwing en herstructurering<br />
Voor de ontwikkeling van de vermogenspositie van corporaties zijn in het kader van de vernieuwing en<br />
herstructurering de productieaantallen, de te realiseren winsten en de onrendabele investeringen, alsmede<br />
de verhouding tussen de diverse maatregelen van groot belang. De door corporaties geprognosticeerde<br />
productieaantallen komen vaak niet overeen met op lokaal of regionaal gemaakte afspraken<br />
tussen de corporaties en lagere overheden. Die aantallen blijven daarnaast ook vaak ver achter bij de<br />
regionaal gedifferentieerde landelijke doelstellingen op basis van de verstedelijkingafspraken. In de opgave<br />
aan het Fonds over het boekjaar <strong>2002</strong> deed ongeveer de helft van de corporaties opgave over de<br />
vernieuwings- en herstructureringsgebieden. Voor zover het de corporaties in niet-stedelijk gebied betreft,<br />
kan dat plausibel zijn. De herstructureringsopgave concentreert zich immers in de steden. Echter<br />
meerdere grotere corporaties met bezit in de G30 hebben geen opgave van te herstructureren woningen<br />
vermeld. Dit lijkt op het eerste gezicht vrij onwaarschijnlijk. Het Fonds wil verder onderzoeken op welke<br />
wijze de informatie kan worden verbeterd.<br />
De prestatieovereenkomsten tussen gemeenten en corporaties moeten meer zicht bieden op de vraag<br />
waar corporaties zich aan gebonden weten. Deze overeenkomsten kunnen gebruikt worden om de in de<br />
Cijfermatige Kerngegevens door corporaties opgegeven investeringsopgave nader te toetsen. Het Ministerie<br />
van VROM heeft in het kader van het Toezichtverslag 2001 onderzoek gedaan naar deze prestatieovereenkomsten.<br />
Geconcludeerd werd dat het maken van een prestatieovereenkomst op zich een breed<br />
geaccepteerd instrument is (met name in de steden), maar tegelijk werd vastgesteld dat er in de overeenkomsten<br />
weinig sprake is van harde kwantitatieve aantallen. De minister heeft aangegeven dat de<br />
ontwikkeling nog gemaakt moet worden van intenties naar handelings- en garantieafspraken en dat de<br />
kwalitatieve intenties moeten worden vertaald in kwantitatieve doelstellingen. De prestatieovereenkomsten<br />
zijn derhalve nog niet geschikt voor toetsing van de investeringsvoornemens, zoals corporaties die aan<br />
het Fonds opgeven.<br />
Inmiddels heeft het rijk in het kader van de prioritaire wijkaanpak een beleid ingezet dat zich richt op de<br />
vertaling van verstedelijkingsafspraken naar contracten in de 56 wijken. Deze contracten, waarin wel<br />
concrete afspraken moeten worden opgenomen, zouden in de loop van 2004 gerealiseerd moeten zijn.<br />
Pas daarna is voor deze wijken de door het Fonds gewenste toets op de investeringsopgave van de<br />
corporaties in hun meerjarenprognoses mogelijk.<br />
Verbetering van de kwaliteit van de investeringsopgave van corporaties kan daarnaast worden bewerkstelligd<br />
door aanpassingen in de gegevensopvraging door het Fonds. Dat kan worden bereikt door,<br />
vooralsnog alleen voor de stedelijke gemeenten (G30), synchroon aan het beoogde concrete karakter<br />
van de te sluiten contracten in het kader van de prioritaire wijkaanpak, opgave te vragen van specifieke<br />
productiemaatregelen (sloop, verbetering, vervangende nieuwbouw, verkoop) per postcodegebied. Daarmee<br />
wordt het beeld over de herstructurering aanmerkelijk scherper. Qua tijdshorizon kan de investeringsopgave<br />
zich tot de komende vijf jaar beperken, waarmee aansluiting bestaat met de huidige termijn van<br />
de Cijfermatige Kerngegevens. De ervaring leert dat aan de kwaliteit van een opgave van maatregelen<br />
na vijf jaar geen hoge verwachtingen gesteld mogen worden.<br />
Verbetering van de informatie met betrekking tot de investeringsopgave van de vernieuwing en herstructurering<br />
kan tevens worden bewerkstelligd door het onderbrengen van de (nu vrijwillig) van corporaties<br />
gevraagde informatie in de Cijfermatige Kerngegevens. Het toenemende maatschappelijke belang van<br />
het proces van vernieuwing en herstructurering in de grote steden en de risico’s verbonden aan de<br />
stagnatie in dat proces rechtvaardigen dat. Het Fonds zal met het Ministerie van VROM overleg voeren<br />
over de mogelijkheden die kunnen leiden tot verbetering van de informatie over de vernieuwing en<br />
herstructurering.<br />
75
76 Bedrijfswaarde<br />
Woningcorporaties blijken in de praktijk moeite te hebben met de vraagstelling over de mutatie in het<br />
verslagjaar van de bedrijfswaarde. Het gaat daarbij om de specificatie van de mutatie in met name de<br />
rekenkundige ontwikkeling, de effecten van voorraadmutaties en de effecten van niveauwijzigingen. In<br />
verband daarmee zal het Fonds een handreiking uitwerken waarin een cijfermatige format en daarbij<br />
behorende toelichting zal worden opgenomen.<br />
In 2004 zal met het Waarborgfonds Sociale Woningbouw het overleg over de harmonisatie van de<br />
gegevensopvraging worden voortgezet met betrekking tot de bedrijfswaarde. Specifieke aandachtspunten<br />
in dit overleg zijn onder meer de waardering van de restwaarde van het corporatiebezit, de waarde van<br />
te verkopen woningen en de waardering van de verschillende onderdelen van de portefeuille van de<br />
corporatie (zoals verzorgingshuizen en overig corporatiebezit).<br />
Risicofactor vernieuwing en herstructurering<br />
Bij de vaststelling van de risicofactor voor vernieuwing en herstructurering in het door het Fonds vast te<br />
stellen risicoprofiel van de corporatie gaat het om de vraag in welke mate uitgevoerde maatregelen in<br />
herstructureringswijken van invloed zijn op het risico (c.q. de waarde) na de ingrepen.<br />
Bij het samenstellen van de indicatoren voor de risicofactor vernieuwing/herstructurering is door het<br />
Fonds aansluiting gezocht bij de onderbouwingen die indertijd ten grondslag lagen aan de Nota Stedelijke<br />
Vernieuwing en de Nota Mensen Wensen Wonen. De gegevens over minder gewilde wijken (toegepast<br />
in de indicator vernieuwing) en wijken met meervoudige sociale problematiek en de herstructureringsintensiteit<br />
(beide toegepast in de indicator herstructurering), zijn hieruit afgeleid. Er mag van worden<br />
uitgegaan dat investeringen van corporaties een belangrijke bijdrage leveren aan het herstel van de<br />
kwetsbare wijken. Een afname van selectieve migratie en een meer sterke sociale, economische en<br />
fysieke infrastructuur van de wijken zal daarmee een positief effect kunnen hebben op de waardeontwikkeling<br />
in de bestaande portefeuille van corporaties in die wijken. Met het oog op verbetering van<br />
de methodiek van het Fonds is een belangrijke vraag of de (bedrijfs)waarde van het (deels) vernieuwde<br />
bezit van de corporaties in de betreffende wijken inmiddels verbeterd is c.q. of het waarderisico minder is<br />
geworden, zodat met een lagere risico-opslag gerekend kan worden. Daarbij wordt verondersteld dat in<br />
verband met de grote complexe risico’s voor de corporaties in deze herstructureringswijken niet elke<br />
investering vanzelfsprekend leidt tot waardeverbetering c.q. vermindering van het waarderisico van het<br />
bezit.<br />
Daar waar in de vigerende methodiek de risico-opslag nu nog wordt vastgesteld op basis van een eenmalige<br />
diagnose van de situatie in de wijken waar de corporaties bezit hebben, zal worden onderzocht<br />
op welke wijze een meer dynamische benadering kan worden gevonden ten aanzien van de risico’s voor<br />
vernieuwing en herstructurering.<br />
Integratie vragenlijst in Aanhangsels BBSH<br />
Naast de Cijfermatige Kerngegevens, gebaseerd op het BBSH, vraagt het Fonds jaarlijks aanvullende<br />
informatie van corporaties. De gevraagde informatie betreft voornamelijk de samenstelling van het<br />
corporatiebezit, een gespecificeerde bedrijfswaarde en de vernieuwings- en herstructureringsopgave.<br />
Aan het Ministerie van VROM zal een voorstel worden voorgelegd de vraagstellingen op te nemen in de<br />
Bijlagen II en IV van het BBSH.<br />
3.4 Verdere ontwikkeling gegevensopvraging<br />
Het Fonds is voorstander van toepassing van de actuele waarde als grondslag in de jaarrekening van<br />
corporaties. Met deze grondslag wordt een beter beeld gegeven van de vermogenspositie. Daarom past<br />
het Fonds deze grondslag ook toe voor onder meer de individuele beoordeling van corporaties en het<br />
geven van een <strong>financieel</strong> beeld van de sector.
De aangepaste Richtlijn 645 van de Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) kan worden gezien als een<br />
stap in de richting van toepassing van de actuele waarde. De eerste voorstellen van de werkgroep van<br />
de RJ waren daarop ook gericht. Die voorstellen gaven echter op te veel onderdelen aanleiding tot<br />
discussie, zodat in het definitieve voorstel, in overeenstemming met de huidige stand van zaken rond de<br />
International Accountancy Standards, is gekozen voor de keuzemogelijkheid van toepassing van de<br />
historische kosten of de actuele waarde, zij het dat de voorkeursafspraak voor de eerste is komen te<br />
vervallen. Ook het Fonds is van mening dat het op dit moment invoeren van de actuele waarde als<br />
grondslag nog te vroeg is. De ervaring leert dat zowel een goede verantwoording in de jaarrekening op<br />
basis van deze grondslag als het op een adequate wijze analyseren van de ontwikkeling van de bedrijfswaarde<br />
door corporaties als zeer lastig wordt ervaren. Zoals hiervoor in deze rapportage is aangegeven,<br />
stelt het Fonds ten behoeve van corporaties (voorbeeld)uitwerkingen samen ten behoeve van de indiening<br />
van de gegevens over de bedrijfswaarde.<br />
Om een eenduidige verantwoording te bevorderen zal echter een verdere uitwerking moeten worden<br />
gegeven aan de wijze waarop die verantwoording plaats moet vinden. Hierbij gaat het nadrukkelijk niet<br />
om het kwantitatief en genormeerd voorschrijven van de uitgangspunten en parameters voor de berekening<br />
van de bedrijfswaarde. Voor de bepaling hiervan voor het verslagjaar en de vijf prognosejaren dient<br />
uitgegaan te worden van de individuele (markt)positie van de corporatie. Het gaat in de uitwerking wel<br />
om de methodiek van verantwoorden en het aangeven van de aard van de posten die in de bedrijfswaarde<br />
dienen te worden opgenomen. Vraagstukken die eveneens aan de orde zullen moeten komen<br />
en waarover door het Fonds standpunten zullen moeten worden bepaald, zijn bijvoorbeeld de uitgangspunten<br />
en criteria voor de waardering van te verkopen woningen en de bepaling van de restant levensduur<br />
alsmede de restwaarde van de huurwoningen. Deze factoren bepalen in belangrijke mate de hoogte<br />
van de waarde en daarmee de vermogenspositie. Daarnaast speelt de aansluiting van de kasstromen<br />
van de Winst- en Verliesrekening aan die van de bedrijfswaarde een rol.<br />
Het Fonds is voornemens in het komende jaar een start te maken met de uitwerkingen. Daartoe zal met<br />
het Waarborgfonds Sociale Woningbouw overleg worden gevoerd in het kader van de harmonisatie van<br />
de gegevensopvraging bij corporaties. Het Waarborgfonds Sociale Woningbouw vraagt de gegevens bij<br />
corporaties op met de door hen vastgestelde vragenlijst. Het Fonds doet dit door middel van de Cijfermatige<br />
Kerngegevens conform het BBSH. De Balans en de Winst- en Verliesrekening maken onderdeel<br />
uit van deze gegevens. Het Fonds streeft er naar deze aan te laten sluiten op de jaarrekening van<br />
corporaties om een verzwaring van administratieve lasten zo veel mogelijk te beperken. In verband<br />
daarmee is het van belang dat het NIVRA en Aedes worden betrokken bij het overleg. Aan de Minister<br />
van VROM zullen uitgewerkte voorstellen worden gedaan voor de aanpak.<br />
77
4. Onderzoeken 2003<br />
78 Het Fonds heeft dit jaar op specifieke onderwerpen onderzoek uitgevoerd. Dit betreft in de eerste plaats<br />
het vervolgonderzoek in het kader van de verbindingen van corporaties met betrekking tot projectontwikkeling.<br />
Het tweede onderzoek betreft een themaonderzoek naar het functioneren van de Raden<br />
van Toezicht bij corporaties. Daarnaast is op een viertal punten in het eerste halfjaar een onderzoek<br />
uitgevoerd naar de <strong>financieel</strong> gezonde corporaties met betrekking tot het boekjaar 2001. Over de<br />
onderzoeksresultaten van de onderzoeken heeft het Fonds aan de minister gerapporteerd. In dit hoofdstuk<br />
zijn samenvattend de uitkomsten weergegeven van de uitgevoerde onderzoeken.<br />
4.1 Verbindingen corporaties<br />
In het <strong>Verslag</strong> <strong>financieel</strong> <strong>toezicht</strong> <strong>woningcorporaties</strong> 2001 is in paragraaf 3.4 de methodiek beschreven<br />
waarmee het Fonds de financiële risico’s van verbindingen voor de corporaties beoordeelt op hun gevolgen<br />
voor het financiële risicoprofiel. Tevens werd aangekondigd dat het Fonds een vervolg zal geven<br />
aan het onderzoek verbindingen. In 2003 is dit onderzoek uitgevoerd bij 61 corporaties. Over de uitkomsten<br />
is 17 juni 2003 gerapporteerd aan de minister. Hiernavolgend zijn samenvattend de uitkomsten<br />
weergegeven.<br />
De corporaties zijn voor het onderzoek geselecteerd op grond van uitgevoerde (neven)activiteiten met<br />
betrekking tot projectontwikkeling in één of meer verbindingen over het verslagjaar 2001. Dit is 10,5%<br />
van het totale aantal corporaties. In tabel 4.1 zijn enkele karakteristieken van de onderzoeksgroep opgenomen.<br />
Tabel 4.1: Kenmerken onderzoeksgroep ultimo 2001<br />
Aantal<br />
x f 1<br />
miljoen<br />
In<br />
procenten<br />
Woningaantal (onderzoeksgroep en in procenten totaal<br />
corporatiewoningen)<br />
792.057 32,5<br />
Balanstotaal (in procenten van balanstotaal alle corporaties) 29.926 37<br />
Gecorrigeerd weerstandsvermogen<br />
(in procenten van balanstotaal)<br />
6.598 22<br />
Gemiddeld minimaal noodzakelijk weerstandsvermogen<br />
(in procenten van balanstotaal) *)<br />
15,5<br />
Financieel belang met risicovolle verbindingen<br />
(in procenten van balanstotaal)<br />
278 0,9<br />
Gerealiseerd aantal koopwoningen in 2001 **) 2.008<br />
Prognose aantal koopwoningen gemiddeld per jaar<br />
(<strong>2002</strong> - 2006)<br />
4.984<br />
Gemiddelde opslag projectrisico’s<br />
(in procenten van balanstotaal) *)<br />
1,4<br />
* Volgens de eerste selectie methodiek <strong>financieel</strong> oordeel Centraal Fonds<br />
** Volgens Centraal Fonds vragenlijst 2001 binnen corporatie en in verbindingen<br />
Van de 61 geselecteerde corporaties zijn dossieronderzoeken verricht, waarvan de resultaten in formats<br />
zijn vastgelegd. De dossieronderzoeken zijn primair gebaseerd op de BBSH-verantwoordingsstukken<br />
en de vragenlijst van het Fonds en secundair op de in diverse gevallen verkregen nadere informatie van<br />
de verbindingen zelf (jaarverslag 2001 en statuten).
De hierna weergegeven onderzoeksresultaten zijn ingedeeld op basis van drie invalshoeken:<br />
1. De activiteitensoort en de rechtsvorm van de verbinding alsmede de zeggenschapsverhouding tussen<br />
corporatie en verbinding<br />
2. De financiële relaties tussen corporatie en verbinding (ultimo 2001) en de verwachte ontwikkeling<br />
van het activiteitenvolume (en daarmee wellicht een intensivering van de financiële relatie met de<br />
verbinding)<br />
3. De BBSH-verantwoording inclusief specifieke beheersingsmaatregelen, inclusief constateringen met<br />
betrekking tot enkele formele aspecten in relatie tot de verslaggeving en de accountantsrol.<br />
Ad 1: Toelichting activiteiten, rechtsvorm en zeggenschapsverhoudingen<br />
Hoewel het type van (neven)activiteiten vrijwel steeds is omschreven, wordt in veel gevallen summier<br />
ingegaan op de omvang en ontwikkeling van de activiteiten. Vaak ontbreekt een duidelijke toelichting op<br />
de omvang van de participatie, met name als er ook nog substructuren aanwezig zijn. In vrijwel geen<br />
enkel geval is sprake van toelichting op de mate van zeggenschap van de corporatie in de bestuurlijke<br />
en <strong>toezicht</strong>houdende organen van de betreffende verbindingen. De jaarverslagen van de betreffende<br />
verbindingen geven op deze punten nauwelijks additioneel inzicht.<br />
Ad 2: De financiële banden ultimo 2001 en de toekomstige ontwikkeling<br />
In het dossieronderzoek is per corporatie het financiële belang in relatie tot haar verbindingen (ongeacht<br />
het relatieve aandeel daarin) geïnventariseerd naar de situatie ultimo 2001. Het financiële belang van<br />
alle 61 onderzoekscorporaties samen is e 278 miljoen en is in tabel 4.2 gespecificeerd:<br />
Tabel 4.2: Financieel belang met risicovolle verbindingen (x 1 f miljoen)<br />
Kapitaaldeelname 117<br />
Verstrekte geldleningen en kortlopende vorderingen 121<br />
Verstrekte garanties 40<br />
Totaal 278<br />
Het overgrote deel van de onderzoeksgroep heeft op basis van het verstrekte inzicht een relatief beperkt<br />
<strong>financieel</strong> belang (minder dan 0,5% van het balanstotaal). Het financiële belang van 18 onderzoekscorporaties<br />
bleek vrijwel nihil te zijn. In acht gevallen is het <strong>financieel</strong> belang groter dan 2% van het<br />
balanstotaal. Onder deze acht corporaties bevinden zich zowel grote als kleine corporaties met een klein<br />
balanstotaal. Tabel 4.3 geeft een nadere verdeling van het financiële belang.<br />
Tabel 4.3: Financieel belang in procenten balanstotaal<br />
Aantal corporaties In procenten<br />
0,0 - 0,5 36 58<br />
0,5 - 1,0 10 18<br />
1,0 - 2,0 7 11<br />
2,0 - 3,0 3 5<br />
3,0 - 4,0 1 1<br />
> 4,0 4 7<br />
Totaal 61 100<br />
79
80 De financiële banden met de verbindingen komen redelijk in de jaarverslagen van de corporaties tot<br />
uitdrukking. In enkele gevallen geven jaarverslagen van verbindingen een additioneel inzicht op dit punt,<br />
met name waar het de kortlopende vorderingen van de corporaties op verbindingen betreft en eventueel<br />
bestaande kredietovereenkomsten. De financiële relaties tussen (holding en) substructuren komen nauwelijks<br />
uit de verf. Op de toekomstige ontwikkeling van de financiële verhouding tussen corporatie en<br />
verbindingen wordt vrijwel nergens ingegaan. Slechts in een beperkt aantal gevallen geeft de opgave<br />
van het verwachte aantal te realiseren koopwoningen binnen verbindingen een indicatie van de mogelijke<br />
ontwikkeling van de financiële verhoudingen. Inzicht in de meerjarige ontwikkeling van het gerealiseerde<br />
resultaat van verbindingen versus de verwachtingen, kan vrijwel in geen enkel geval uit de jaarstukken<br />
van corporaties worden verkregen.<br />
Ad 3: De BBSH-verantwoording 2001<br />
Ondanks de bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek en de doorgevoerde aanpassingen in het accountantsprotocol<br />
bij het BBSH is in de praktijk de BBSH-verantwoording ontoereikend. Ten behoeve van de<br />
volledigheid en de éénduidigheid van de voor het (interne en) externe <strong>toezicht</strong> vereiste informatie is een<br />
nadere toelichting en omschrijving daarvan dringend gewenst. In het navolgende wordt daar op ingegaan.<br />
Informatie ten behoeve van het interne en externe <strong>toezicht</strong><br />
Gezien het maatschappelijk belang van corporaties en de <strong>toezicht</strong>structuur in de sociale huursector is<br />
het gewenst dat er spelregels worden ontwikkeld en gehandhaafd rond verbindingen. De maatschappelijke<br />
rol van de corporaties leidt tot meer samenwerkingsverbanden met derden. De transparantie van<br />
die samenwerking - met name die van risicovolle verbindingen - is een onderdeel van de verantwoording<br />
van de corporaties aan primair de interne <strong>toezicht</strong>houder, maar ook aan de externe <strong>toezicht</strong>houder en<br />
stakeholders als de bewoners en de lokale overheid.<br />
Het volgen van de activiteiten van de verbindingen kan alleen plaatsvinden als het corporatiebeleid<br />
heldere en éénduidige doelstellingen en -randvoorwaarden kent en er sprake is van bijbehorende criteria,<br />
normen en limieten. Ook dient aandacht te worden besteed aan het organisatorische en ‘controlkader’<br />
waarin de verbindingen in hun relatie met de corporatie functioneren. Dit zijn voorwaarden voor een<br />
transparant risicobeheer en voor een transparante interne en externe verslaggeving. Gelet op het bovenstaande<br />
is het gewenst dat corporaties deze aspecten verankeren in de werkwijze binnen hun organisatie.<br />
Integraal risicobeheer<br />
Risicoanalyse en risicobeheersing ten aanzien van nevenactiviteiten zijn van zeer groot belang. Het is<br />
aan te bevelen dat het beheer van de risico’s van verbindingen een integraal onderdeel vormt van het<br />
risicomanagement van corporaties. Naast een inventarisatie van de relevante risico’s die de corporatie<br />
loopt, zal ook aandacht aan de instrumenten gericht op beheersing van de diverse risico’s moeten worden<br />
geschonken. Terreinen die in dit kader van belang zijn en met het oog op een goed <strong>toezicht</strong> uitgewerkt<br />
zouden moeten worden, zijn:<br />
1. de randvoorwaarden, doelstellingen en uitgangspunten van het beleid<br />
2. de organisatie van de activiteiten in verbindingen, inclusief de administratieve organisatie en interne<br />
controle<br />
3. de verslaggeving en informatievoorziening over verbindingen<br />
Een verdere uitwerking van de informatie voor de intern en extern <strong>toezicht</strong>houder is beschikbaar in het<br />
rapport Verbindingen op de website van het Fonds.
Conclusie<br />
Het steekwoord dat bij de beoordeling van de verbindingen steeds blijft opduiken, is de kwaliteit van de<br />
informatievoorziening. Adequate uitvoering van de <strong>toezicht</strong>taak van het Fonds staat of valt met een<br />
goede informatievoorziening. De conclusies en aanbevelingen van de rapportage richten zich dan ook<br />
op een verbetering van de informatievoorziening, enerzijds via het opnemen van een aantal vereisten in<br />
de regelgeving, anderzijds via een bewustwordingproces bij de corporaties via het verhelderen van de<br />
informatiewens bij het Fonds.<br />
Een goede informatievoorziening, gekoppeld aan het <strong>toezicht</strong> achteraf, is een conditio sine qua non. De<br />
aanpassingen die in de toelichting bij het accountantsprotocol onder de aandacht van de accountants<br />
zijn gebracht, moeten worden aangepast zoals in het rapport is aangegeven. Deze dienen eveneens in<br />
de verantwoordingsartikelen van het BBSH te worden opgenomen, zodat de directe verantwoordelijkheid<br />
van de corporatie voor een goede informatievoorziening benadrukt wordt.<br />
De inbedding van verbindingen in het beleidsproces van de corporatie en de informatie die het Fonds<br />
noodzakelijk acht, kan worden ondersteund door informatie op de hiervoor genoemde punten. Daarmee<br />
worden de verantwoordelijkheid van de corporatie en van het intern <strong>toezicht</strong> en het belang van maatschappelijke<br />
verantwoording via de jaarverslaggeving benadrukt.<br />
Uit het onderzoek van de 61 geselecteerde corporaties komt het beeld naar voren van een toenemende<br />
dynamiek in de projectontwikkelingsactiviteiten van de onderzochte corporaties. Hoewel het aantal corporaties<br />
met een relatief groot <strong>financieel</strong> belang ultimo 2001 beperkt is, mag een toename worden verwacht<br />
in de jaarstukken <strong>2002</strong>. Enerzijds kan dit worden afgeleid uit de door corporaties in meer algemene<br />
zin aangegeven verwachtingen omtrent de aanpak van de transformatietaken in binnenstedelijk<br />
verband, maar ook ten aanzien van deelname in de ontwikkeling van uitleglocaties. In relatie daarmee<br />
geven sommige corporaties aan daartoe reeds een verbindingenconstructie te hebben opgericht dan<br />
wel voornemens zijn deze op te richten. Anderzijds is de informatievraag in de Cijfermatige Kerngegevens<br />
en prognoses op grond van het BBSH met betrekking tot de jaarstukken <strong>2002</strong> aangescherpt zodat een<br />
meer éénduidig beeld ontstaat van het financiële belang ultimo <strong>2002</strong> van de individuele corporatie ten<br />
opzichte van de situatie ultimo 2001.<br />
De noodzaak om het risicoprofiel van de corporatie inzake de met de verbindingen lopende financiële<br />
risico’s te bepalen, is het grootst in die gevallen waarin het actuele financiële belang relatief hoog is. Zo<br />
blijkt uit tabel 4.3 dat 15 van de onderzochte corporaties een <strong>financieel</strong> belang ultimo 2001 in verbindingen<br />
hebben dat groter is dan 1% van het balanstotaal. Daarnaast speelt de op kortere termijn te verwachten<br />
ontwikkeling van het activiteitenniveau een belangrijke rol.<br />
In 2004 zal het Fonds het onderzoek naar de risico’s vanuit verbindingen voor het risicoprofiel van de<br />
corporaties voortzetten conform de aanpak zoals in het <strong>Verslag</strong> <strong>financieel</strong> <strong>toezicht</strong> <strong>woningcorporaties</strong><br />
2001 is weergegeven.<br />
4.2 Intern <strong>toezicht</strong> corporaties<br />
Het Centraal Fonds heeft dit jaar een themaonderzoek naar het functioneren van de Raden van Toezicht<br />
bij corporaties uitgevoerd, om een beeld te krijgen van de factoren die van invloed zijn op het professioneel<br />
functioneren daarvan. Het Fonds dient, als extern <strong>financieel</strong> <strong>toezicht</strong>houder, te kunnen vertrouwen<br />
op de kwaliteit van het intern <strong>toezicht</strong> bij corporaties, te meer daar het externe <strong>toezicht</strong> van het Fonds<br />
niet preventief maar repressief is, waarbij op basis van risicoanalyses tot oordelen wordt gekomen. De<br />
uitkomsten van het onderzoek zijn 15 oktober 2003 gerapporteerd aan de minister. Hiernavolgend is een<br />
samenvatting van het uitgevoerde onderzoek weergegeven.<br />
Niet (opnieuw) is bezien aan welke organisatorische en procedurele vereisten het interne <strong>toezicht</strong> behoort<br />
te voldoen, maar nagegaan is wat de voornaamste voorwaarden en belemmeringen zijn voor het<br />
realiseren van een kwalitatief goed intern <strong>toezicht</strong>. Het onderzoek is aldus opgezet, dat bij een relatief<br />
klein aantal corporaties een documentanalyse is uitgevoerd van statuten, reglementen en verslagen van<br />
81
82 de Raad van Toezichtvergaderingen. Vervolgens zijn diepte-interviews gehouden met het bestuur en<br />
(afzonderlijk) met leden van de Raad van Toezicht. Bij het onderzoek zijn 19 corporaties betrokken<br />
waarbij een gewogen selectie is gemaakt naar omvang, geografische ligging, organisatiestructuur, samenstelling<br />
bezit en aard van de opgave. Er is dus sprake van een selectief onderzoek, waaruit derhalve<br />
ook geen representatieve conclusies voor de gehele sector getrokken kunnen worden.<br />
In het onderzoek is de aandacht gericht op vier aspecten van het functioneren van de Raden van Toezicht:<br />
de samenstelling, de informatievoorziening, de werkwijze en de rolopvatting. De deskundigheid en<br />
positie van de Raad van Toezicht, alsook de visie die de Raad heeft ten aanzien van zijn taak, bepalen<br />
in hoge mate de wijze van functioneren van de Raad. Daarbij is adequate informatievoorziening onontbeerlijk<br />
om de <strong>toezicht</strong>staak op professionele wijze uit te kunnen voeren. In de werkwijze komt tot uitdrukking<br />
hoe de Raad van Toezicht zijn rolopvatting inhoud geeft.<br />
Gebaseerd op de literatuur en in het bijzonder de rapporten over corporate governance, worden in dit<br />
onderzoek als ijkpunten voor een professionele interne <strong>toezicht</strong>houder onderscheiden: verantwoordelijkheid<br />
(integriteit), onafhankelijke taakuitoefening en transparantie. Verantwoordelijkheid omvat een<br />
visie op inhoud en omvang van de taak en op de positie die een <strong>toezicht</strong>houder inneemt. De verantwoordelijkheid<br />
van en voor een goede Raad van Toezicht raakt zowel de kwaliteit van het orgaan als zodanig<br />
alsook de kwaliteit van de individuele commissaris.<br />
Het is inherent aan de functie van <strong>toezicht</strong>houder, dat deze onafhankelijk van het object van <strong>toezicht</strong><br />
wordt uitgeoefend. Bij onafhankelijkheid wordt niet alleen gedoeld op de onafhankelijkheid van de Raad<br />
van Toezicht ten opzichte van - in het bijzonder - het bestuur, maar ook van de individuele commissarissen<br />
ten opzichte van elkaar.<br />
Transparantie ziet op de inzichtelijkheid van het functioneren van de Raad van Toezicht voor anderen. Er<br />
is uiteindelijk geen <strong>toezicht</strong>houder op de interne <strong>toezicht</strong>houder, waardoor het belangrijk is dat de Raad<br />
van Toezicht zelf voldoende waarborgen inbouwt om kritische signalen te genereren en op te vangen.<br />
Door openheid te betrachten omtrent zijn functioneren, geeft de Raad van Toezicht inhoud aan de verantwoording<br />
die afgelegd moet worden. In dit onderzoek zijn deze ijkpunten nader geconcretiseerd in<br />
voor corporaties relevante onderdelen.<br />
De belangrijkste conclusies uit het onderzoek zijn terug te voeren op vijf onderwerpen.<br />
Verantwoordelijkheid voor volkshuisvestelijke doelstellingen<br />
Geconcludeerd wordt dat bij de meeste onderzochte corporaties de interne <strong>toezicht</strong>houder hierover een<br />
beperkte taakopvatting heeft en de <strong>toezicht</strong>verantwoordelijkheid zich richt op de financiële continuïteit<br />
en op de beleidskaders vanuit het meerjarenplan. De mate waarin en de wijze waarop de volkshuisvestelijke<br />
opgave wordt opgepakt en de realisering van de maatschappelijke doelstellingen, acht<br />
men veeleer de verantwoordelijkheid van het bestuur. De toenemende aandacht bij interne <strong>toezicht</strong>houders<br />
voor het maatschappelijk rendement van de corporatie is verheugend, maar daarmee is nog<br />
niet gezegd dat dit betekent dat er toenemende aandacht is voor het <strong>toezicht</strong> op de volkshuisvestelijke<br />
opgaven of de wettelijke prestatievelden.<br />
Daar waar in meerderheid commissarissen in de Raad zitten met een <strong>financieel</strong>-economische expertise<br />
en een breed en actueel volkshuisvestelijk inzicht niet als een noodzakelijk aanwezige deskundigheid<br />
wordt ervaren, zal die Raad van Toezicht niet snel voor zichzelf een gelijkwaardige rol zien weggelegd<br />
als sparring partner voor het bestuur in volkshuisvestelijk-strategische beleidskeuzes. Het Fonds acht<br />
een breed debat over de omvang en aard van de verantwoordelijkheid van de interne <strong>toezicht</strong>houder bij<br />
corporaties zinvol. De Vereniging van Toezichthouders in Woningcorporaties (VTW) kan een aanjagende<br />
rol hierin vervullen. Dit is temeer van belang, omdat de rolopvatting van de Raad van Toezicht rechtstreeks<br />
van invloed is op keuzes die gemaakt worden ten aanzien van de samenstelling van de Raad, de<br />
werkwijze bij werving en selectie, op de informatiebehoefte en op de inhoud van profielschetsen.
Volkshuisvestelijke informatievoorziening<br />
De informatievoorziening hangt nauw samen met de opvatting van de Raad van Toezicht ten aanzien<br />
van zijn verantwoordelijkheid voor de volkshuisvestelijke doelstellingen. Verdieping en actualisering van<br />
volkshuisvestelijk inzicht vindt incidenteel plaats. De meest voorkomende vorm is een periodiek informatiepakket,<br />
verstrekt door het bestuur. De vraag doet zich voor of Raden van Toezicht zelf voldoende duidelijk<br />
voor ogen hebben welke informatie voor hun taakuitoefening van belang is. De rolopvatting, waarin<br />
de volkshuisvestelijke afwegingen in wezen aan het bestuur worden gelaten, leidt tot een focus op financiële<br />
risicobeheersing en een minder sterke focus op het primaire proces en de (wettelijke) prestatievelden.<br />
Het Fonds is van oordeel dat de verantwoordelijkheid van de interne <strong>toezicht</strong>houder zich ook<br />
uitstrekt tot het <strong>toezicht</strong> op het strategisch volkshuisvestelijk beleid en de realisering van de sociale of<br />
maatschappelijke doelstellingen. Een dergelijke rol stelt eisen aan de deskundigheid van de commissaris,<br />
aan de samenstelling van de Raad van Toezicht, maar ook aan de inhoud van de informatievoorziening<br />
en aan de eigen informatievergaring door de commissaris om actuele vraagstukken te volgen.<br />
Interne evaluatie<br />
De Raad van Toezicht dient in staat te zijn kritisch naar zichzelf te kijken en tekortkomingen in zijn<br />
functioneren te onderkennen en aan te pakken. De meest opvallende bevinding is hier het gebrek aan<br />
zelfkritiek bij de onderzochte Raden van Toezicht. In verreweg de meeste gevallen leverde de interne<br />
evaluatie geen noemenswaardige resultaten op. Factoren die hierin een rol spelen zijn het ontbreken<br />
van externe prikkels of input (geen ‘spiegel’), een sterke financiële situatie wordt soms als graadmeter<br />
van goed functioneren beschouwd waardoor tekortkomingen in de Raad van Toezicht dan niet zo zichtbaar<br />
worden, een laag ambitieniveau en een sterke nadruk op de adviesrol en klankbordfunctie van de<br />
Raad van Toezicht, waardoor <strong>toezicht</strong> houden lastiger wordt.<br />
Teneinde zelfevaluatie als kerninstrument ter bevordering van professionaliteit en integriteit effectiever<br />
te maken, doet het Fonds de volgende aanbevelingen.<br />
• Visitatie: input voor zelfevaluatie kan worden gegenereerd door zich een beeld te vormen van het<br />
functioneren van de Raad van Toezicht, dat is afgezet tegen bevindingen bij collega’s.<br />
• Bestuursoordeel: input voor zelfevaluatie met het oordeel van het bestuur (en van eventueel andere<br />
stakeholders) omtrent het functioneren van de Raad van Toezicht is waardevol en dient een prominentere<br />
plaats te krijgen.<br />
• Externe begeleiding: betrokkenheid van een extern bureau ter begeleiding van het proces van zelfevaluatie<br />
kan voorkomen dat lastige onderwerpen niet aan de orde worden gesteld.<br />
• Format met vaste onderwerpen die in de zelfevaluatie aan de orde behoren te komen en die in de<br />
verantwoording van de Raad van Toezicht in het jaarverslag van de corporatie terugkeren, zodat<br />
zichtbaar wordt hoe de zelfevaluatie is verlopen en welke resultaten dit heeft opgeleverd.<br />
Raad van Toezicht en fusie<br />
Ten aanzien van fusies springen twee bevindingen eruit. Allereerst dat voor de besluitvorming in het<br />
fusieproces omtrent de samenstelling van de Raad van Toezicht (en het bestuur) de volkshuisvestelijke<br />
doelstellingen van de fusie en het (organisatie)profiel van de nieuwe organisatie - als die er al zijn - niet<br />
of nauwelijks bepalend zijn, maar dat dit onderdeel is van onderhandeling.<br />
Ten tweede dat, als gevolg van de (machts)kwestie van de bestuurlijke organisatie die zich voordoet in<br />
het fusieproces, de omvang en samenstelling van de Raad van Toezicht na fusie verre van ideaal zijn.<br />
Opmerkelijk vaak is er sprake van een fors grotere omvang dan vijf en ook zeven leden.<br />
Na samenvoeging van de Raden van Toezicht bij fusie zijn er lange tijd geen vacatures om de omvang door<br />
‘natuurlijk verloop’ terug te brengen. De definitieve samenstelling bereikt men door middel van een rooster<br />
van (versneld) aftreden: na fusie zijn zittingstermijnen opnieuw ingegaan en herbenoeming is eerder regel<br />
dan uitzondering. Uit het onderzoek blijkt dat na afloop van een zittingstermijn en besluitvorming over<br />
herbenoeming vrijwel nergens een open en volledige toetsing aan een actuele, op de vacature toegespitste<br />
profielschets plaatsvindt. Commissarissen dienen te beseffen dat een positief antwoord op een<br />
voorgenomen fusie impliceert dat men in principe zijn of haar zetel binnen afzienbare termijn opgeeft.<br />
83
84 Het toetsingskader van de Raad van Toezicht<br />
Een professionele Raad van Toezicht dient expliciet en transparant te zijn wat betreft zijn toetsingskader.<br />
Het vaststellen van een toetsingskader dwingt een Raad van Toezicht niet alleen om stil te staan bij de<br />
omvang en reikwijdte van zijn <strong>toezicht</strong>verantwoordelijkheid, maar ook om een visie te bepalen ten aanzien<br />
van de normen en prioriteiten die worden gehanteerd in de taakuitoefening. Dit is van belang omdat<br />
het bestuur hiermee duidelijkheid krijgt omtrent de kaders waarin het heeft te opereren en waarop het<br />
beoordeeld wordt. Dit is ook van belang om de rol en het functioneren van de Raad van Toezicht te<br />
kunnen beoordelen. In de meeste gevallen worden het ondernemingsplan en de begroting als toetsingskader<br />
door de Raad van Toezicht gehanteerd, hetgeen echter niet expliciet wordt gemaakt. Dat sluit niet<br />
uit dat er verschillend mee om wordt gegaan. In sommige gevallen zijn deze documenten een vast<br />
uitgangspunt, waarvan alleen in bijzondere gevallen van afgeweken kan worden. In andere gevallen<br />
blijken deze documenten veeleer als leidraad gebruikt te worden, waar het bestuur na overleg met de<br />
Raad, naar bevind van zaken van kan afwijken. Het gaat er hier niet om te bepalen wat een goed<br />
toetsingskader is, maar om onderkenning van het belang dát er een helder toetsingskader is en gehanteerd<br />
wordt.<br />
Dit onderzoek is erop gericht een beeld te schetsen van het feitelijk functioneren van het <strong>toezicht</strong> bij<br />
<strong>woningcorporaties</strong> binnen de bestaande kaders en mogelijke verbeteringen daarin aan te geven, niet op<br />
het ontwikkelen van nieuwe regels. De achterliggende gedachte daarbij, die ook in de reacties op het<br />
rapport van de Commissie Tabaksblat tot uitdrukking komt, is dat het functioneren niet volledig in regels<br />
is te vangen, maar ook wordt bepaald door de wijze waarop bestuur en Raad van Toezicht gezamenlijk<br />
daadwerkelijk invulling geven aan corporate governance, vanuit de noties omtrent professionaliteit die<br />
daaraan ten grondslag liggen.<br />
4.3 Onderzoek <strong>financieel</strong> gezonde corporaties boekjaar 2001<br />
Met betrekking tot de <strong>financieel</strong> gezonde corporaties is in het eerste halfjaar 2003 op enige onderdelen<br />
onderzoek uitgevoerd op basis van de beschikbare gegevens over het boekjaar 2001. De onderzoeken<br />
zijn vanuit verschillende invalshoeken gekozen en in de vorm van dossieronderzoeken en quick-scans<br />
uitgevoerd. Als uitgangspunt voor het bepalen van het aantal te onderzoeken corporaties zijn criteria en<br />
grenzen bepaald op grond waarvan corporaties zijn geselecteerd met de meest omvangrijke afwijkingen.<br />
Met de rapportage van 17 juni 2003 zijn de uitkomsten van de uitgevoerde onderzoeken aan de<br />
Minister van VROM gerapporteerd. Op de volgende onderdelen zijn de onderzoeken uitgevoerd:<br />
Corporaties met een relatief hoog negatief jaarresultaat in 2001<br />
Bij 22 corporaties die in 2001 een negatief jaarresultaat hadden van meer dan 20% van het weerstandsvermogen<br />
is onderzoek gedaan. Van deze groep zijn zes corporaties reeds onderzocht naar aanleiding<br />
van het reguliere <strong>toezicht</strong>. Er zijn derhalve 16 corporaties onderzocht.<br />
Corporaties met een dalend verloop van het gecorrigeerd weerstandsvermogen<br />
Van alle corporaties hebben 126 corporaties in de komende vijf jaar een dalend verloop van het gecorrigeerd<br />
weerstandsvermogen. Deze groep is in eerste instantie door middel van een aantal criteria beoordeeld,<br />
waarbij tevens de omvang van de daling van het weerstandsvermogen is betrokken. Op grond<br />
hiervan zijn 16 corporaties geselecteerd voor een nader onderzoek.<br />
Corporaties met een zeer hoge omvang van de inspanningsnorm voor vernieuwing en herstructurering<br />
Ten behoeve van het krijgen van inzicht in de vraag in hoeverre corporaties gerelateerd aan de geconstateerde<br />
volkshuisvestelijke problematiek in hun werkgebied voldoende maatregelen treffen, zijn 64<br />
corporaties werkzaam in regio’s met een zeer grote volkshuisvestelijke opgave beoordeeld. Corporaties<br />
die voldoende productievoornemens prognosticeerden, alsmede kleinere corporaties (met minder dan<br />
1.000 woningen) en/of corporaties werkzaam in de dorpen, zijn vervolgens geëlimineerd.
Aldus is een groep van 23 <strong>financieel</strong> gezonde corporaties onderzocht, die werkzaam zijn in de stedelijke<br />
gemeenten van de drie grote stadsregio’s waar zeer grote opgaven liggen en waarvan er indicaties zijn<br />
dat deze corporaties in hun meerjarenprognoses onvoldoende adequate maatregelen nemen.<br />
Voor onderzoek geselecteerde en afgevoerde corporaties in verband met de door het Fonds toegepaste<br />
correctie voor de ontwikkeling van de bedrijfswaarde van het woningbezit<br />
Van de op grond van de eerste zeef geselecteerde corporaties zijn 23 corporaties afgevoerd in verband<br />
met onder meer fusie, onjuist aangeleverde cijfers en een in de eerste zeef te hoog bepaald risicoprofiel.<br />
Negen corporaties zijn afgevoerd als gevolg van de door het Fonds toegepaste correctie op de ontwikkeling<br />
van de bedrijfswaarde, die met name verband houdt met de opgegeven productie in de prognoseperiode.<br />
Bij deze negen corporaties zijn de effecten van deze productie op de bedrijfswaarde onderzocht.<br />
Hiernavolgend zijn samenvattend de uitkomsten van de onderzoeken weergegeven.<br />
Corporaties met een relatief hoog negatief jaarresultaat in 2001<br />
Bij de helft van het aantal op dit onderdeel geselecteerde corporaties blijkt de aard van het hoge negatieve<br />
resultaat besloten te liggen in de gewone bedrijfsuitoefening. Voor een ander deel ligt dit zowel aan<br />
het resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening als aan het saldo van buitengewone baten en lasten. In twee<br />
gevallen is het hoge negatieve resultaat alleen het gevolg van de buitengewone baten en lasten. De<br />
oorzaken van het hoge negatieve jaarresultaat in 2001 zijn nogal verschillend, waarbij voor diverse<br />
corporaties er sprake is van meer oorzaken. De oorzaken die materieel gezien het meest van belang<br />
zijn, betreffen in negen gevallen stelselwijzigingen, hoge éénmalige onderhoudslasten en hoge éénmalige<br />
onrendabele investeringen. De afboekingen ten laste van het eigen vermogen als gevolg van stelselwijzigingen<br />
hebben in het algemeen het karakter van het uitvoeren van waardecorrecties en zijn boekhoudkundig<br />
van aard.<br />
In vier gevallen is sprake van hogere onderhoudslasten gedurende enige jaren als gevolg van beleidsmatige<br />
keuzes om de uitvoering van de onderhoudsplanning te versnellen of een uit een actuele<br />
onderhoudsinventarisatie blijkende grotere onderhoudsbehoefte. In vijf gevallen gaat het om de afboeking<br />
van onrendabele investeringen in verband met nieuwbouw, aankoop en sloop van woningen, in twee<br />
gevallen is sprake van afboeking van onrendabele investeringen die betrekking hebben op woningverbetering.<br />
Deze kosten en onrendabele investeringen worden nadrukkelijk besteed binnen de<br />
volkshuisvestelijke doelstellingen van de corporatie. Het blijkt overigens in deze gevallen dat in het algemeen<br />
regelmatig wordt nagegaan of voldoende dekking in bedrijfswaarde, verkoopopbrengsten en/of<br />
eigen vermogen aanwezig is en blijft om een project te kunnen effectueren.<br />
Structurele oorzaken die reden kunnen zijn voor mogelijk langdurig te verwachten negatieve jaarresultaten,<br />
zijn niet uit het onderzoek naar voren gekomen. Wel is er soms gedurende een beperkte tijd een te<br />
verwachten negatief effect op het jaarresultaat. In zes gevallen betreft dit het ‘badkuipeffect’ (tekorten op<br />
de exploitatie die in een latere fase van de exploitatie moeten worden terugverdiend) omdat een aanmerkelijk<br />
deel van het bezit dateert uit het Dynamisch Kostprijs (DKP) tijdperk. Ondanks de afboeking<br />
van onrendabele toppen zijn de financiële resultaten in de eerste exploitatiejaren in het algemeen negatief<br />
als gevolg van de relatief forse exploitatielasten die in het begin nog onvoldoende gedekt worden<br />
door de (lage) aanvangshuren. In twee gevallen dragen ook de overige buitengewone lasten bij aan het<br />
negatieve resultaat, in één geval als gevolg van sloop en asbestverwijdering, het andere geval betrof<br />
een bijdrage van een kleine corporatie aan de telefooncentrale en de recreatiezaal van een verzorgingshuis<br />
in wiens nabijheid de betreffende corporatie een beperkt aantal aanleunwoningen bezit.<br />
85
86 Corporaties met een dalend verloop van het gecorrigeerd weerstandsvermogen<br />
Bij 126 corporaties is in de komende vijf jaar sprake van een dalend verloop van het gecorrigeerd weerstandsvermogen.<br />
Na halvering van deze groep tot de grootste dalers (met een ondergrens van de daling<br />
van 5,6% van het balanstotaal), zijn vervolgens op basis van ‘professional judgement’ 16 corporaties<br />
aangewezen voor een onderzoek naar de oorzaken van deze daling. Redenen voor selectie zijn onder<br />
meer het niet direct kunnen geven van een plausibele verklaring voor de daling, twijfels over de hoogte<br />
van de bedrijfswaarde en een verwachte hoge volkshuisvestelijke opgave. Op zich hoeft de daling van<br />
het gecorrigeerd weerstandsvermogen niet verontrustend te zijn, omdat dit juist blijk kan geven van de<br />
inzet van het vermogen van een corporatie ten behoeve van de volkshuisvesting.<br />
De oorzaken van het dalend weerstandsvermogen zijn bij bijna alle 16 onderzochte corporaties het<br />
gevolg van het invulling geven aan een forse nieuwbouw- of herstructureringsopgave. Deze opgave<br />
betreft de sloop, verbetering en nieuwbouw van. Het realiseren van de investeringsopgave is voor een<br />
deel onrendabel. Daar waar de corporatie in de prognose niet of beperkt rekening houdt met deze onrendabele<br />
delen, wordt door het Fonds het restant onrendabel berekend en in mindering gebracht op het<br />
bedrijfswaardesurplus van het bestaande bezit. Hierdoor ontstaat bij 11 van de 16 onderzochte corporaties<br />
aan het einde van de prognoseperiode een daling van het (voor onzekerheid gecorrigeerde) bedrijfswaardesurplus.<br />
Naast het effect van de ten laste van het vermogen gebrachte onrendabele deel van de<br />
investering, hebben in een beperkt aantal gevallen ook forse onderhoudsuitgaven plaatsgevonden. In<br />
enkele gevallen is sprake van boekhoudkundige oorzaken die een tijdelijke substantiële daling van het<br />
gecorrigeerd weerstandsvermogen in relatieve zin veroorzaken of van inmiddels nader en daarmee<br />
meer evenwichtig uitgewerkt of bijgesteld beleid.<br />
In een belangrijk aantal gevallen is de daling van het weerstandsvermogen geringer door afwijkingen<br />
tussen de werkelijk door de corporatie gehanteerde uitgangspunten en de aannames van het Fonds in<br />
de genormeerde berekeningen, alsmede de onjuiste opgave van de stichtingskosten van de productie<br />
van de corporatie in de prognoseperiode. De genoemde aandachtpunten ten aanzien van een aantal<br />
corporaties worden op genoemde onderdelen gevolgd en zo nodig zullen aanvullende maatregelen worden<br />
voorgesteld.<br />
Corporaties met een zeer hoge omvang van de inspanningsnorm<br />
In dit deelonderzoek is onder meer de vraag relevant in hoeverre corporaties gerelateerd aan de geconstateerde<br />
volkshuisvestelijke problematiek in hun werkgebied voldoende maatregelen treffen. Deze problematiek<br />
raakt met name de toekomstige financiële positie van de corporaties, werkzaam in de grote<br />
steden. Indien adequate maatregelen uitblijven, kunnen in de toekomst grote waarderisico’s worden<br />
gelopen in de portefeuilles van de corporaties. Ten behoeve van een betrouwbaar beeld van de vermogensontwikkeling<br />
van corporaties is het van belang dat de door corporaties geraamde investeringsopgaven<br />
voor de komende jaren voldoende overeenkomen met de geïndiceerde volkshuisvestelijke opgaven.<br />
Het Fonds heeft een quick-scan uitgevoerd die zich heeft gericht op de achtergronden, oorzaken en<br />
motieven van geconstateerde discrepanties. Uit het onderzoek, dat zich heeft beperkt tot corporaties in<br />
regio’s met een relatief zware volkshuisvestelijke problematiek en waarvan mag worden verwacht dat de<br />
corporaties ook met relatief zware maatregelen in hun meerjarenprognoses rekenen, komen aanwijzingen<br />
dat diverse corporaties de opgave onvoldoende oppakken. Dit is voor een deel het gevolg van het<br />
door de corporatie zelf geformuleerde beleid. Er is dan bijvoorbeeld principieel geen verkoopbeleid en/of<br />
men wijst nieuwbouw zonder subsidies af en/of men voert een beleid dat eenzijdig gericht is op het<br />
beheer van de voorraad.<br />
Ook kan er een op het eerste gezicht voldoende uitgewerkt meerjarenbeleid zijn dat echter nog onvoldoende<br />
in de uitvoering naar voren komt. Dit laatste hangt soms samen met fusie- en reorganisatieperikelen,<br />
of er bestaat in een enkel geval twijfel of de corporatie voor een adequate projectorganisatie<br />
voor de herstructureringsvoornemens kan zorgdragen, of de corporatie heeft het geformuleerde beleid<br />
nog onvoldoende vertaald in de aan het Centraal Fonds opgegeven productiegegevens. In enkele gevallen<br />
is het niet opnemen van de productievoornemens in de gegevens het gevolg van een beleidskeuze<br />
die samenhangt met de financiële positie.
De betreffende corporaties hebben dan een beleid ontwikkeld, waarbij eerst het verkopen van huurwoningen<br />
ten behoeve van de verbetering van de financiële positie aan de orde is en in een later stadium<br />
pas de op het resultaat van de verkopen afgestemde onrendabele investeringen in nieuwbouw en verbetering.<br />
Daar waar een en ander samenhangt met de opgave in de Cijfermatige Kerngegevens, bevordert<br />
het Fonds via de individuele beoordeling en de regiorapportages reeds dat de productievoornemens<br />
door corporaties in de toekomst beter verantwoord worden. Daarnaast kan het onvoldoende oppakken<br />
van de herstructureringsopgave deels ook het gevolg zijn van externe en daarmee door de individuele<br />
corporatie zelf minder goed te beïnvloeden omstandigheden (zoals bestemmingsplanprocedures en<br />
gewijzigde marktomstandigheden).<br />
Het Fonds ziet in de uitkomsten van deze quick-scan voldoende aanleiding om dit onderzoek aan de<br />
hand van de cijfers over het boekjaar <strong>2002</strong> te verbreden naar meer corporaties, die geconfronteerd<br />
worden met een relatief zware volkshuisvestelijke opgave. Bij de uitwerking van die bredere onderzoeksaanpak<br />
zullen de bovengenoemde beperkingen die inherent zijn aan een quick-scan, waar mogelijk,<br />
weggenomen worden. Aan de hand van het voortschrijdend inzicht kunnen vervolgens eventueel ook<br />
aanvullende maatregelen genomen worden, waarbij onder meer gedacht kan worden aan het meewegen<br />
van de discrepantie tussen volkshuisvestelijke opgave en productievoornemens in het risicoprofiel.<br />
Voor onderzoek geselecteerde maar afgevoerde corporaties<br />
Het vervolgonderzoek dat is uitgevoerd met betrekking tot de afgevoerde corporaties die op grond van<br />
de zeef in eerste instantie waren geselecteerd, bevestigt de eerdere veronderstelling dat deze corporaties<br />
beschikken over een voldoende weerstandsvermogen en daarmee een <strong>financieel</strong> gezonde positie.<br />
De redenen van de onterechte selectie hielden verband met onjuist aangeleverde gegevens, afwijking<br />
van de werkelijke stichtingskosten van woningen en afwijking van de aanvangshuren ten opzichte van<br />
de genormeerde berekening van het Fonds. Met een aantal corporaties zijn afspraken gemaakt over een<br />
meer een adequate opgave en specificatie van de productie in de Cijfermatige Kerngegevens <strong>2002</strong>.<br />
87
5. Onderzoeken 2004<br />
88 5.1 Onderzoek <strong>financieel</strong> gezonde corporaties boekjaar <strong>2002</strong><br />
De verbreding van de financiële <strong>toezicht</strong>taak van het Fonds, die voorheen was gericht op alleen de <strong>financieel</strong><br />
zwakke corporaties maar sinds de wijziging van de Woningwet op 5 november 2001 betrekking heeft<br />
op alle corporaties, wordt gefaseerd ontwikkeld. De fasering in de tijd gezien is noodzakelijk om op een<br />
verantwoorde wijze invulling aan deze taakverbreding te kunnen geven. De wijze waarop de verbreding<br />
van de taak operationeel wordt gemaakt is verschillend. In de eerste plaats worden jaarlijks themagerichte<br />
onderzoeken vastgesteld. Daarnaast wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een risicomodel met als doelstelling<br />
het toetsen en stimuleren van het ‘in control’ zijn van het beheer van corporaties. Tenslotte worden<br />
jaarlijks individuele onderzoeken uitgevoerd op specifiek te benoemen (financiële) aspecten. Uitgangspunt<br />
voor het Fonds is dat in een tijdsbestek van vier jaar alle corporaties minimaal één keer aan een nader<br />
onderzoek worden onderworpen.<br />
In het eerste halfjaar van 2004 zullen, op basis van de gegevens van het boekjaar <strong>2002</strong>, op de volgende<br />
punten corporaties worden geselecteerd en onderzocht.<br />
a. Corporaties met een relatief hoog negatief jaarresultaat in <strong>2002</strong><br />
b. Corporaties met een in de prognosejaren 2003 tot en met 2006 sterk dalend verloop van het gecorrigeerd<br />
weerstandsvermogen, in combinatie met een relatief geringe productie van sloop en nieuwbouw<br />
c. Corporaties met een substantieel financiële band met deelnemingen/verbindingen<br />
d. Corporaties die een meerjarenprognose vertonen die sterk afwijkt van de prognose van het verslagjaar<br />
2001<br />
e. Corporaties met een relatief hoog risicoprofiel<br />
f. Corporaties met een bezit van meer dan 10.000 woningen<br />
g. Corporaties met een bezit van minder dan 10.000 woningen en een sterk afwijkende huurkapitalisatiefactor<br />
ten opzichte van de bedrijfswaarde<br />
h. Corporaties met een bezit van minder dan 10.000 woningen op diverse onderzoekspunten.<br />
De beoordeling van de kwaliteit van de door de corporaties geleverde informatie maakt deel uit van alle<br />
onderzoeken. De individuele onderzoeken kunnen zowel een integraal als specifiek onderzoek naar een<br />
bepaald onderdeel betreffen. Alle corporaties zullen binnen een tijdsbestek van vier jaar aan een onderzoek<br />
worden onderworpen. Het incidentele aspect is dat de aard van de onderzoeken verschillen. Dit<br />
neemt overigens niet weg dat ook tijdens specifieke onderzoeken zaken aan het licht kunnen komen die<br />
relevant zijn uit hoofde van de verantwoordelijkheid van het Fonds voor het financiële <strong>toezicht</strong>. Overigens<br />
kunnen aan de hand van de ervaringen met de uitkomsten van de onderzoeken specifiek gerichte<br />
onderzoeken structureel van karakter worden.<br />
Om eenzijdigheid in de selectie te voorkomen, is de insteek van de voor onderzoek te selecteren corporaties<br />
verschillend. Enerzijds is de selectie gericht op corporaties met extreme afwijkingen ten opzichte<br />
van de referentiegroep (spiegeling aan de referentiegroep of een uitsnede op specifieke kenmerken of<br />
geografisch niveau) en anderzijds op de omvang van het bezit c.q. de productie en de samenstelling<br />
hiervan, alsmede op de waardering van het bezit. Vanuit deze insteek worden corporaties aan een<br />
onderzoek onderworpen die een belangrijk deel van de sociale huurwoningenvoorraad bezitten, en/of<br />
een hoog productievolume hebben en/of extremen op financiële aspecten en het risicoprofiel vertonen.<br />
Doelstelling is om verklaringen te vinden voor deze afwijkingen en om mogelijke onwenselijke situaties<br />
te traceren. Zo nodig zullen de consequenties worden weergegeven en/of maatregelen in het kader van<br />
het <strong>toezicht</strong> worden voorgesteld. De onderzoeken zullen tevens moeten leiden tot een verbetering van<br />
het inzicht in de financiële positie van de onderzochte corporaties, alsmede het signaleren van trendmatige<br />
ontwikkelingen die zijn weerslag kunnen hebben op sectorniveau.
Hiernavolgend zijn de in het eerste halfjaar van 2004 te onderzoeken items samenvattend toegelicht.<br />
Het aantal corporaties wordt nog nader vastgesteld. Dit aantal is mede afhankelijk van de mate waarin<br />
meerdere items bij een corporatie van toepassing zijn.<br />
Ad a. Corporaties met een relatief hoog negatief jaarresultaat in <strong>2002</strong><br />
Om inzicht te krijgen in de oorzaken van een negatief jaarresultaat in <strong>2002</strong>, worden corporaties geselecteerd<br />
die, gemiddeld per woning, het hoogste negatieve jaarresultaat hebben. In de selectie wordt rekening<br />
gehouden met de gemiddelde levensduur van de woningportefeuille van de corporatie, omdat het<br />
resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening lager is naarmate het bezit gemiddeld jonger is. Hierbij wordt<br />
tevens de relatieve omvang van de productie bij de beoordeling betrokken.<br />
Ad b. Corporaties met een in de prognosejaren 2003 tot en met 2006 sterk dalend verloop van het<br />
gecorrigeerd weerstandsvermogen, in combinatie met een relatief geringe productie van sloop en<br />
nieuw bouw<br />
Om inzicht te krijgen in de oorzaken van een sterke daling van het gecorrigeerd weerstandsvermogen,<br />
die kennelijk niet een gevolg is van de voorgenomen productie, wordt een aantal corporaties geselecteerd<br />
met de sterkste daling gemiddeld per woning. In de selectie wordt rekening gehouden met afwijkingen<br />
van de te verwachten waardeontwikkeling op basis van de samenstelling van het bezit en de hieraan<br />
verbonden exploitatiecyclus.<br />
Ad c. Corporaties met een substantieel financiële band met deelnemingen/verbindingen<br />
Aan de hand van de opgave door corporaties van de deelnemingen c.q. verbindingen wordt een nader te<br />
bepalen aantal corporaties geselecteerd. Het gaat om corporaties die, uitgedrukt in een percentage van<br />
het balanstotaal, een substantieel <strong>financieel</strong> belang hebben in verbindingen met projectontwikkelingsactiviteiten.<br />
De uit te voeren onderzoeken zullen specifiek worden gericht op het vaststellen van de<br />
risico’s die de corporatie ten aanzien van de verbindingen loopt. De proportionaliteit van het <strong>financieel</strong><br />
belang wordt beoordeeld in relatie tot de in de verbinding uitgevoerde c.q. voorgenomen activiteiten en<br />
het belang hiervan voor de kerntaken van een corporatie.<br />
Ad d. Corporaties die een meerjarenprognose vertonen die sterk afwijkt van de prognose van het verslagjaar<br />
2001<br />
Om inzicht te krijgen in de oorzaken van de afwijking van de prognose in het verslagjaar <strong>2002</strong> ten<br />
opzichte van het verslagjaar 2001, worden corporaties geselecteerd voor een integraal onderzoek die,<br />
gemiddeld per woning, de grootste afwijking vertonen. De oorzaken zullen onder andere worden onderscheiden<br />
in endogene en exogene factoren.<br />
Ad e. Corporaties met een relatief hoog risicoprofiel<br />
Van de <strong>financieel</strong> gezonde corporaties wordt een nog vast te stellen aantal corporaties geselecteerd met<br />
het hoogste risicoprofiel, zoals vastgesteld conform de financiële beoordelingssystematiek van het Fonds.<br />
Bij de selectie wordt mede de hoogte van de onderliggende risicofactoren betrokken in verband met de<br />
overige onderzoeksitems.<br />
89
90 Ad f. Corporaties met een bezit van meer dan 10.000 woningen<br />
Op basis van de Cijfermatige Kerngegevens zijn er 30 <strong>financieel</strong> gezonde corporaties met een bezit van<br />
meer dan 10.000 woningen. Deze corporaties bezitten gezamenlijk ruim 588.000 woningen (25% van<br />
het totaal aantal corporatiewoningen). Voor het merendeel gaat het om stedelijke corporaties met een<br />
omvangrijke herstructureringsopgave, die uit hoofde van de verwachte productieomvang ook substantiële<br />
projectrisico’s lopen. Op basis van de Cijfermatige Kerngegevens <strong>2002</strong> wordt een aantal <strong>financieel</strong><br />
gezonde corporaties met meer dan 10.000 woningen geselecteerd voor een integraal onderzoek. De<br />
mate waarin de herstructureringsopgave door de corporatie wordt opgepakt is een belangrijk criterium,<br />
mede in verband met de waarderisico’s bij het uitblijven van de aanpak van deze opgave. Indicaties van<br />
een te lage of te hoge door de corporaties opgegeven bedrijfswaarde spelen bij de selectie tevens een<br />
rol.<br />
Ad g. Corporaties met een bezit van minder dan 10.000 woningen en een sterk afwijkende<br />
huurkapitalisatiefactor ten opzichte van de bedrijfswaarde<br />
Van de <strong>financieel</strong> gezonde corporaties wordt een nader te bepalen aantal corporaties geselecteerd dat<br />
de grootste negatieve/positieve afwijking heeft op de door het Fonds op basis van de kenmerken van het<br />
woningbezit berekende normhuurkapitalisatiefactor ten opzichte van de factor bedrijfswaarde gedeeld<br />
door de jaarhuur. Dit onderzoek wordt toegespitst op de realiteitswaarde van de door de corporatie<br />
opgegeven bedrijfswaarde en de juistheid van de correctie van het weerstandsvermogen die bij de eerste<br />
selectie van de corporaties conform het <strong>financieel</strong> beoordelingsmodel is toegepast.<br />
Ad h. Corporaties met een bezit van minder dan 10.000 woningen op diverse onderzoekspunten<br />
Op basis van het Cijfermatige Kerngegevens <strong>2002</strong> wordt een aantal <strong>financieel</strong> gezonde corporaties<br />
geselecteerd dat in aanmerking komt voor een integraal of specifiek onderzoek. De gronden voor de<br />
selectie kunnen onder betreffen de bestuurlijke continuïteit, de kwaliteit van de organisatie, de externe<br />
verslaggeving, of andere in het oog springende zaken die een signaal kunnen zijn voor afwijkingen van<br />
het wettelijk financiële beoordelingskader.<br />
5.2 Overige onderzoeken<br />
De onderzoeken en analyses van de beschikbare informatie zijn nog niet volledig afgerond. De periode<br />
van beschikbaarheid van de volledige gegevensbestanden en het tijdstip van rapporteren is daarvoor te<br />
kort. In 2004 zal op de volgende punten onderzoeken en (vervolg)activiteiten worden uitgevoerd:<br />
• Een aantal in de rapportage gepresenteerde uitkomsten, zoals de vermogenspositie en de vermogensovermaat,<br />
zullen worden getoetst aan het (nog te actualiseren) financiële risicoanalysemodel<br />
• Onderzoek naar de relatie van de niet voor onderzoek geselecteerde corporaties met een hoge<br />
inspanningsnorm voor vernieuwing en herstructurering, met het oog op een mogelijk onvoldoende<br />
realisatie van de opgave<br />
• Beoordeling van door corporaties verstrekte informatie over de verbindingen<br />
• Analyse van de in <strong>2002</strong> gerealiseerde rendementen in relatie met de in 2001 geprognosticeerde<br />
rendementen, mede in samenhang met het geactualiseerde financiële risicoanalysemodel. In de uitwerking<br />
wordt de analyse van de mutatie in de bedrijfswaarde in <strong>2002</strong> betrokken.
Naast deze onderzoeken op basis van de beschikbare Cijfermatige Kerngegevens zullen de volgende<br />
(vervolg)onderzoeken worden uitgevoerd c.q gestart:<br />
• Onderzoek naar de mogelijkheden het financiële risicoanalysemodel toe te passen op individueel<br />
corporatieniveau<br />
• Onderzoek naar de waardering van corporatiebezit in herstructureringsgebieden nadat ingrepen hebben<br />
plaatsgevonden, met als doelstelling het dynamiseren van de risicofactor ‘Vernieuwing en herstructurering’<br />
als onderdeel van het risicoprofiel van corporaties<br />
• Analyse van de door corporaties opgegeven restwaarden, mede in verband met het in het kader van de<br />
harmonisatie van de gegevensopvraging te voeren vervolgoverleg met het Waarborgfonds Sociale<br />
Woningbouw met betrekking tot de bedrijfswaarde, waarin tevens de aftoppingen die het Centraal Fonds<br />
op de bedrijfswaarde toepast zullen worden betrokken<br />
• Onderzoek naar de consequenties van de invoering van de Richtlijn 645 van de Raad voor de Jaarverslaggeving<br />
alsmede de door de regering voorgenomen aanpassing van de Wet op de vennootschapsbelasting<br />
voor de gegevensopvraging c.q. de Bijlagen II en IV van het BBSH<br />
• In overleg met belanghebbenden starten met een onderzoek met als doel (op afzienbare termijn) te<br />
komen tot toepassing van de actuele waarde als grondslag in de jaarrekening van corporaties<br />
• Vervolgonderzoek en verdere ontwikkeling van de benchmarks ten behoeve van corporaties, mede<br />
in overleg met belanghebbenden<br />
• Vervolg van de ontwikkeling van een risicoanalysemodel, in aansluiting op de bestaande methodiek<br />
voor financiële beoordeling, gericht op het ‘in control’ krijgen van het bedrijfsbeheer van corporaties<br />
• In samenhang met dit model onderzoek naar de mogelijke verbetering van de risicofactor ‘Organisatie’,<br />
als onderdeel van het risicoprofiel van corporaties.<br />
91
Bijlagen<br />
92 Bijlage 1: Verklaring van begrippen<br />
Bedrijfswaarde (in Bijlage IV BBSH ‘ongecorrigeerde bedrijfswaarde’ genoemd)<br />
De bedrijfswaarde is gelijk aan de contante waarde van de toekomstige inkomsten (onder andere huren,<br />
eventuele bijdragen en overige opbrengsten) verminderd met de contante waarde van de toekomstige<br />
uitgaven (onder andere onderhoud, beheerkosten, belastingen en verzekeringen) over de restant levensduur<br />
van het bezit. Omdat de inkomsten en uitgaven per jaar zijn uitgedrukt in euro’s van dat jaar,<br />
worden deze via een contantmakingsfactor (de disconteringsvoet) naar het basisjaar teruggerekend, dat<br />
wil zeggen uitgedrukt in euro’s van het betreffende basisjaar. De bedrijfswaarde laat de verdiencapaciteit<br />
van het bezit zien voor resterende levensduur. De bedrijfswaarde heeft een prospectief karakter, omdat<br />
gerekend wordt met toekomstige - en dus onzekere - uitgangspunten, bedragen en stijgingspercentages.<br />
Buitengewone baten en -lasten<br />
Buitengewone baten en lasten vloeien voort uit incidentele gebeurtenissen of handelingen die niet direct<br />
samenhangen met de normale bedrijfsactiviteiten van een woningcorporatie. Bij <strong>woningcorporaties</strong> wordt<br />
aan deze post bijvoorbeeld het resultaat uit verkoop van woningen respectievelijk dotaties aan bijzondere<br />
voorzieningen toegerekend.<br />
Brutering<br />
Uitbetaling ineens in 1995 van jaarlijkse bijdragen (subsidies) van het Ministerie van Volkshuisvesting,<br />
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan <strong>woningcorporaties</strong> onder gelijktijdige verrekening van uitstaande<br />
rijksleningen op peildatum 1 januari 1995. Het grootste deel van de subsidies is aangewend<br />
voor afboeking van (geactiveerde) dynamische kostprijshuurtekorten. Voor zover de resterende subsidies<br />
nog niet ten gunste zijn gebracht van de exploitatie, zijn ze onder de egalisatierekening verantwoord.<br />
Egalisatierekening<br />
Onder de egalisatierekening worden baten opgenomen waarop aanspraak is verkregen dan wel reeds<br />
ontvangen zijn, maar die geleidelijk in toekomstige jaren ten gunste van het resultaat zullen worden<br />
gebracht. Bij <strong>woningcorporaties</strong> gaat het meestal om het restant van de toegekende subsidie in het<br />
kader van de brutering en het restant van BWS-subsidies.<br />
Eigen vermogen<br />
Bij <strong>woningcorporaties</strong> bestaat het eigen vermogen uit overige reserves en eventueel een herwaarderingsreserve.<br />
Van wettelijke c.q. statutaire reserves en oprichtingskapitaal c.q. ingebracht ledenkapitaal is bij<br />
<strong>woningcorporaties</strong> in materiële zin nauwelijks sprake. Onder de overige reserves worden zowel de algemene<br />
(bedrijfs)reserve als een mogelijke verenigings- c.q. stichtingsreserve opgenomen. De algemene<br />
(bedrijfs)reserve wordt gevoed door (gerealiseerde) jaarresultaten blijkend uit de Winst- en Verliesrekening<br />
en incidenteel door mutaties uit hoofde van stelselwijzigingen die direct ten gunste van het eigen vermogen<br />
worden gebracht.<br />
Financieel risicoanalysemodel<br />
Met het <strong>financieel</strong> risicoanalysemodel tracht het Fonds zo reëel mogelijk de financiële ontwikkeling van<br />
de sector voor zowel een prognoseperiode van tien jaar als de vermogensontwikkeling op basis van<br />
waardering tegen bedrijfswaarde te kunnen inschatten. Daarbij worden niet alleen de verwachte ontwikkelingen<br />
gepresenteerd, maar ook mogelijke scenario’s en kansberekeningen. De uitkomsten worden<br />
gebruikt om de financiële positie en de prognoses van de financiële ontwikkeling van de sector als<br />
geheel te presenteren. Daarnaast kan het instrument in de naaste toekomst worden gebruikt als hulpmiddel<br />
bij de individuele beoordeling van corporaties.
Financiële vaste activa<br />
Onder financiële vaste activa worden alle langdurige financiële belangen opgenomen die als bezittingen<br />
kunnen worden beschouwd. Bij <strong>woningcorporaties</strong> betreft het vooralsnog vooral beleggingen op lange<br />
termijn, vorderingen uit hoofde van overheidssubsidies en de waarde van mogelijke deelnemingen.<br />
Gepresenteerd weerstandsvermogen<br />
Bij de opstelling van de jaarstukken dient de corporatie rekening te houden met de ‘Richtlijnen toegelaten<br />
instellingen Volkshuisvesting’ van de Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ). Deze richtlijnen bevatten<br />
ruime keuzemogelijkheden bij de waardering van activa en passiva, die van invloed kunnen zijn op<br />
de omvang van het eigen vermogen. Het Centraal Fonds hanteert een ruim vermogensbegrip: het weerstandsvermogen.<br />
Het weerstandsvermogen wordt in het kader van het financiële <strong>toezicht</strong> bepaald door<br />
het eigen vermogen te verhogen met de egalisatierekening, alsmede de voorzieningen en hierop eventuele<br />
immateriële vaste activa en een eventuele herwaarderingsreserve in mindering te brengen.<br />
Gecorrigeerd weerstandsvermogen<br />
Bij de beoordeling van de financiële positie wordt door het Fonds rekening gehouden met een eventuele<br />
correctie wegens onder- of overwaardering van het bezit (het verschil tussen de bedrijfswaarde en de<br />
boekwaarde van het bezit) en de rentabiliteitswaardecorrectie van de leningen. Het gecorrigeerd weerstandsvermogen<br />
wordt bepaald door op het gepresenteerd weerstandsvermogen de eventuele onderof<br />
overwaardering (onder aftrek van de onzekerheidsmarge) en de rentabiliteitswaardecorrectie van de<br />
leningen te corrigeren. Daarmee ontstaat een betrouwbaar inzicht in de financiële positie van een corporatie.<br />
Minimaal noodzakelijk weerstandsvermogen<br />
Bij de beoordeling van de financiële positie van een woningcorporatie stelt het Fonds een risicoprofiel op<br />
en bepaalt op grond daarvan een minimaal noodzakelijk weerstandsvermogen. Voor een toelichting en<br />
uitwerking wordt verwezen naar de door het Fonds uitgebrachte ‘Methodiek financiële beoordeling <strong>woningcorporaties</strong><br />
2003’.<br />
Huurkapitalisatiefactor<br />
De huurkapitalisatiefactor (materiële vaste activa in exploitatie exclusief een eventuele herwaarderingsreserve<br />
gedeeld door de jaarhuur) is een kengetal waarmee inzicht wordt verkregen in de terugverdientijd<br />
van de resterende boekwaarde van het bezit in relatie tot de jaarhuur. De huurkapitalisatiefactor op<br />
basis van de bedrijfswaarde geeft de terugverdientijd van de (ongecorrigeerde) bedrijfswaarde aan in<br />
relatie tot de jaarhuur.<br />
Uit de door de corporaties opgegeven gegevens over de bouwperiode en bouwvorm van het woningbezit<br />
wordt door het Centraal Fonds tevens een normatieve huurkapitalisatiefactor berekend. In het<br />
kader van de financiële beoordeling wordt deze normatieve waarde door het Centraal Fonds vergeleken<br />
met de huurkapitalisatiefactor op basis van de boekwaarde en de huurkapitalisatiefactor op basis van de<br />
bedrijfswaarde.<br />
Herwaarderingsreserve<br />
De herwaarderingsreserve geeft het verschil weer tussen de (hogere) actuele waarde en de boekwaarde<br />
(op basis van de historische kostprijs), indien een corporatie haar activa waardeert tegen de actuele<br />
waarde.<br />
Immateriële vaste activa<br />
Onder immateriële vaste activa worden kosten opgenomen die niet stoffelijk van aard zijn en die evenmin<br />
onder de financiële vaste activa kunnen worden opgenomen. Het betreft in het algemeen kosten die<br />
verband houden met goodwill, onderzoek en ontwikkeling. Dergelijke kosten zullen bij <strong>woningcorporaties</strong><br />
slechts in uitzonderingsgevallen voorkomen.<br />
93
94 Onder bepaalde voorwaarde is het voor <strong>woningcorporaties</strong> toegestaan onder deze post de per complex<br />
resterende tekorten na aftrek van de toegekende subsidies in het kader van de brutering op te voeren.<br />
Daarnaast is het mogelijk dat jaarlijkse activering van de vooraf ingeschatte exploitatietekorten van dynamische<br />
kostprijshuur complexen onderdeel van deze post uitmaken.<br />
Jaarresultaat<br />
Het jaarresultaat is de resultante van de baten en lasten in het desbetreffende boekjaar. Het jaarresultaat<br />
is gelijk aan het resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening vermeerderd met het saldo van de buitengewone<br />
baten en lasten. In principe is het jaarresultaat gelijk aan de toe- of afname van het eigen vermogen<br />
in het betreffende boekjaar.<br />
Marktbeeld<br />
In een marktbeeld wordt het marktrisico van een corporatie binnen de regionale woningmarkt beschreven.<br />
Daartoe wordt het bezit van een corporatie vergeleken met de vraag- en aanbodverhoudingen<br />
binnen een BWS-regio. Daarnaast wordt ingegaan op de toekomstige en lokale marktomstandigheden,<br />
de concurrentiepositie en de opgave van de corporatie. Het marktbeeld vormt een onderdeel van de<br />
regiorapportages.<br />
Materiële vaste activa<br />
Onder materiële vaste activa worden de productiemiddelen opgenomen die voor de woningexploitatie,<br />
de levering van zaken en diensten en ten dienste van de exploitatie duurzaam (een periode van minimaal<br />
één jaar) worden ontwikkeld en aangehouden.<br />
Onzekerheidsmarge<br />
Omdat de realisatie van de bedrijfswaarde - gezien het prospectieve karakter - onzeker is, zullen de<br />
werkelijke uitkomsten afwijken binnen een bandbreedte, met aan de bovenkant een (onwaarschijnlijke)<br />
optimistische uitkomst en aan de onderkant een (eveneens onwaarschijnlijke) pessimistische uitkomst.<br />
Met de bedrijfswaardegegevens van de corporatie wordt op basis van vooraf ingestelde grenzen voor de<br />
verschillende parameters een groot aantal simulatieberekeningen uitgevoerd. Uiteindelijk ontstaat uit de<br />
simulatie de gemiddelde afwijking van de bedrijfswaarde, uitgedrukt in de standaarddeviatie. Bij de bepaling<br />
van het gecorrigeerd weerstandsvermogen wordt eenmaal de standaarddeviatie als voorzichtigheidsmarge<br />
in mindering op de bedrijfswaarde gebracht.<br />
Referentiecorporatie<br />
De referentiecorporatie is een door het Centraal Fonds ontwikkeld instrument dat bestaat uit een fictieve<br />
corporatie, opgebouwd uit het gemiddelde van een groep corporaties, die een vergelijkbare achtergrond<br />
qua verstedelijkingsgraad en restant levensduur hebben. De referentiecorporatie wordt gebruikt als<br />
toetsingsinstrument bij de individuele financiële beoordeling van de corporaties en de analyse van de<br />
financiële ontwikkeling van de sector als geheel.<br />
Regiorapportage<br />
In de regiorapportages wordt per BWS-regio de financiële positie gepresenteerd van de in de regio<br />
werkzame corporaties. De in de rapportage gehanteerde methodiek is afgeleid van de methodiek die bij<br />
de individuele beoordeling van de financiële continuïteit van <strong>woningcorporaties</strong> wordt toegepast. De<br />
gemeenschappelijke noemer in deze rapportages is de regionale woningmarkt.
Rentabiliteitswaardecorrectie leningen<br />
Er wordt in de bedrijfswaardeberekening in principe van uitgegaan dat het rentepercentage van de leningportefeuille<br />
gelijk is aan de disconteringsvoet waarmee alle toekomstige inkomsten en uitgaven worden<br />
teruggerekend naar het basisjaar (de contantmakingsfactor). In werkelijkheid bestaat de leningenportefeuille<br />
van een woningcorporatie uit diverse leningen met verschillende rentepercentages, leningsvormen<br />
en resterende looptijden, waardoor het werkelijke rentepercentage in het basisjaar en de daarop<br />
volgende jaren nooit gelijk zal zijn aan de in de bedrijfswaarde gehanteerde disconteringsvoet. Daarom<br />
wordt een zogenaamde ‘rentabiliteitswaardecorrectie’ toegepast. Deze correctie geeft de afwijking weer<br />
tussen de disconteringsvoet en de gemiddelde rentevoet van de leningen. Indien de rentelasten van de<br />
leningen bij een woningcorporatie in de komende jaren structureel boven de gehanteerde disconteringsvoet<br />
liggen, is er sprake van een aftrekpost op het eigen vermogen.<br />
Resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening<br />
Het resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening wordt bepaald door de bedrijfsopbrengsten (huren, bijdragen<br />
en overige bedrijfsopbrengsten) minus de bedrijfslasten (afschrijvingen, lonen en salarissen, onderhoud<br />
en overige bedrijfslasten) minus het saldo van financiële baten en lasten (rentebaten, opbrengsten<br />
beleggingen, resultaat deelnemingen en rentelasten).<br />
Solvabiliteit<br />
Het eigen vermogen in procenten van het totale vermogen (balanstotaal) ultimo het boekjaar.<br />
Vermogensovermaat<br />
De vermogensovermaat is het verschil tussen het gecorrigeerd weerstandsvermogen en het minimaal<br />
noodzakelijk vermogen gebaseerd op het individueel per corporatie door het Fonds vastgestelde risicoprofiel.<br />
De overmaat wordt berekend op basis van de geautomatiseerde verwerking van de aan het<br />
Fonds verstrekte gegevens. Dit betekent dat indien sprake zou zijn van nader onderzoek een iets aangepaste<br />
overmaat kan resulteren naar aanleiding van aanpassing van het gecorrigeerd weerstandsvermogen<br />
c.q. het minimaal noodzakelijk vermogen.<br />
Voorzieningen<br />
Onder voorzieningen worden middelen opgenomen ter dekking van voorzienbare toekomstige verplichtingen<br />
en risico’s waarvan de omvang en/of het tijdstip op de balansdatum onzeker zijn, maar redelijkerwijs<br />
in te schatten. Ook kunnen voorzieningen ontstaan met het doel een gelijkmatige verdeling van<br />
kosten over een aantal boekjaren te realiseren, mits deze kosten hun oorsprong vinden in het verslagjaar<br />
of in een voorgaand jaar. Bij <strong>woningcorporaties</strong> betreft dit met name de voorziening onderhoud voor<br />
het onderhoud met een cyclus van meer dan één jaar. Daarnaast komen soms bijzondere voorzieningen<br />
voor, bijvoorbeeld in verband met rechtsgeschillen, reorganisatie of milieurisico’s.<br />
95
96<br />
Bijlage 2: Accountantsverklaring