26.09.2013 Views

Denken en dichten - Filosofie.info

Denken en dichten - Filosofie.info

Denken en dichten - Filosofie.info

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

DENKEN EN DICHTEN<br />

IN PLATO’S ION<br />

LAURENS VAN DER HELD


Inhoudsopgave<br />

Hoofdstuk 1 Inleiding 1<br />

1.1 Inleiding<br />

1.2 Heideggers these over de filosofie<br />

1.3 De vergelijk<strong>en</strong>de methode<br />

Hoofdstuk 2 <strong>D<strong>en</strong>k<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> dicht<strong>en</strong> bij Kant 11<br />

2.1 Sam<strong>en</strong>vatting <strong>en</strong> vooruitwijzing<br />

2.2 Voornaamheid in de filosofie<br />

2.3 Kant over Plato<br />

2.4 Het Rhapsodistische in de Kritik der rein<strong>en</strong> Vernunft<br />

Hoofdstuk 3 Plato’s Ion: inleiding 20<br />

3.1 Sam<strong>en</strong>vatting <strong>en</strong> vooruitwijzing<br />

3.2 De receptie van de Ion<br />

3.3 Overzicht van de dialoog<br />

3.4 Plato <strong>en</strong> Parm<strong>en</strong>ides<br />

Hoofdstuk 4 Plato’s Ion: Ions te/xnh 25<br />

4.1 Introductie: de mousikh/ als atmosfeer van de dialoog<br />

4.2 Socrates’ jaloezie<br />

4.3 Rapsodie als herm<strong>en</strong>eutiek<br />

4.4 Diotima’s karakterisering van het hermeuneutische als daimo/nion<br />

4.5 Socrates’ bepaling van te/xnh<br />

Hoofdstuk 5 Plato’s Ion: Socrates’ mani/a 36<br />

5.1 Sam<strong>en</strong>vatting <strong>en</strong> vooruitwijzing<br />

5.2 De natuur van Socrates I<br />

5.3 Socrates’ karakterisering van de rapsodie<br />

5.4 De natuur van Socrates II. De onmogelijkheid van e<strong>en</strong> scheiding<br />

tuss<strong>en</strong> rapsodie <strong>en</strong> filosofie<br />

Hoofdstuk 6 Besluit: de Ion in het hed<strong>en</strong>daags d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> 46<br />

6.1 Plato’s Ion <strong>en</strong> Descartes’ Olympica<br />

6.2 Heidegger <strong>en</strong> das bisherige <strong>D<strong>en</strong>k<strong>en</strong></strong>


Auch zeigt sich sanftem Wahnsinn oft das Goldne, Wahre<br />

Trakl


Hoofdstuk 1<br />

Inleiding<br />

1.1 Inleiding<br />

DENKEN EN DICHTEN IN PLATO’S ION<br />

Sinds de opkomst van de wet<strong>en</strong>schapp<strong>en</strong> is het sprek<strong>en</strong> van filosof<strong>en</strong> getek<strong>en</strong>d door<br />

e<strong>en</strong> niet aflat<strong>en</strong>d probleem: hoe moet<strong>en</strong> zij dat do<strong>en</strong>? Het idee dat er in de filosofie<br />

uitsprak<strong>en</strong> word<strong>en</strong> gedaan over de werkelijkheid betek<strong>en</strong>t haar einde, aangezi<strong>en</strong> zij<br />

het dan aflegt teg<strong>en</strong> de wet<strong>en</strong>schapp<strong>en</strong>, die daar hun method<strong>en</strong> voor hebb<strong>en</strong>. De<br />

gedachte dat er in de filosofie uitsprak<strong>en</strong> word<strong>en</strong> gedaan over e<strong>en</strong> voor de empirie<br />

ontoegankelijk gebied van de werkelijkheid, het bov<strong>en</strong>natuurlijke of het mystieke, is<br />

terecht door Kant onhoudbaar verklaard. Iedere andere mogelijkheid voor het<br />

filosofisch sprek<strong>en</strong> is in nevel<strong>en</strong> gehuld.<br />

Kant heeft zich gebog<strong>en</strong> over de problematische status van de filosofie. Volg<strong>en</strong>s<br />

hem moet zij op e<strong>en</strong> bepaalde manier aansluit<strong>en</strong> bij de wet<strong>en</strong>schap. Haar taak bestaat<br />

voortaan in het blootlegg<strong>en</strong> <strong>en</strong> rechtvaardig<strong>en</strong> van de grondbeginsel<strong>en</strong> op basis waarvan<br />

wet<strong>en</strong>schappers succesvol te werk gaan. Ook de metafysici zelf zoud<strong>en</strong> hun twistzieke<br />

verled<strong>en</strong> af kunn<strong>en</strong> legg<strong>en</strong> <strong>en</strong> e<strong>en</strong> zekere weg gaan, wanneer zij uit zoud<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong><br />

gaan van vastligg<strong>en</strong>de principes. De Kritik der rein<strong>en</strong> Vernunft stelt deze principes op<br />

(Form<strong>en</strong> der Anschauung<strong>en</strong> <strong>en</strong> Form<strong>en</strong> des <strong>D<strong>en</strong>k<strong>en</strong></strong>s, i.e. de categorieën) <strong>en</strong> laat zo de<br />

methode voorafgaan aan de filosofie. 1<br />

In dezelfde tijd wordt duidelijk dat de wet<strong>en</strong>schap ge<strong>en</strong> boodschap heeft aan<br />

het rechtvaardig<strong>en</strong>d optred<strong>en</strong> van de filosofie. Haar succes is haar rechtvaardiging –<br />

iets wat Kant maar al te goed wist. 2 Ook het ontdekk<strong>en</strong> van de<br />

mogelijkheidsvoorwaard<strong>en</strong> voor wet<strong>en</strong>schappelijk onderzoek is niet langer nodig, of<br />

zelfs gew<strong>en</strong>st – dat do<strong>en</strong> wet<strong>en</strong>schappers zelf, in de vorm van arbeidshypothes<strong>en</strong>. De<br />

1 KdrV BXXII : ‘Sie [de KdrV] ist ein Traktat von der Methode, nicht ein System der Wiss<strong>en</strong>schaft<br />

selbst’.<br />

2 Kant begint de Vorrede zur zweit<strong>en</strong> Auflage met de zin: ‘Ob die Bearbeitung der Erk<strong>en</strong>ntnisse,<br />

die zum Vernunftgeschäfte gehör<strong>en</strong>, d<strong>en</strong> sicher<strong>en</strong> Gang einer Wiss<strong>en</strong>schaft geh<strong>en</strong> oder nicht,<br />

das lässt sich bald aus dem Erfolg beurteil<strong>en</strong>.’, KdrV BVII.<br />

1


DENKEN EN DICHTEN IN PLATO’S ION<br />

mate van pragmatisch succes beslist over het handhav<strong>en</strong> of verwerp<strong>en</strong> ervan. E<strong>en</strong><br />

filosoof die fundam<strong>en</strong>t<strong>en</strong> aanreikt is irrelevant.<br />

Ondertuss<strong>en</strong> heeft m<strong>en</strong> in academische kring<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> probleem met het sprek<strong>en</strong><br />

over filosof<strong>en</strong>. Het recapituler<strong>en</strong>, vergelijk<strong>en</strong> <strong>en</strong> beoordel<strong>en</strong> van hun werk<strong>en</strong>, in<br />

historische, doxografische, of kritische studies neemt e<strong>en</strong> grote vlucht. Daarbij is<br />

evid<strong>en</strong>t dat m<strong>en</strong> de toegang tot het d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> van de bestudeerde filosof<strong>en</strong> als<br />

onproblematisch vooronderstelt.<br />

Hier kan de vraag rijz<strong>en</strong> of de interpretatieve verhouding tot filosofische<br />

tekst<strong>en</strong> zelf filosofisch g<strong>en</strong>oemd kan word<strong>en</strong>. Wanneer wordt er filosofisch gesprok<strong>en</strong><br />

over de werk<strong>en</strong> van Kant of Plato, als dat t<strong>en</strong> minste niet betek<strong>en</strong>t: rechtvaardiging van<br />

hun theorieën? Hoe kan dat word<strong>en</strong> beoordeeld? Waar kan de maat vandaan gehaald<br />

word<strong>en</strong> om dit filosofisch gehalte te met<strong>en</strong>?<br />

Deze vrag<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> niet beantwoord of ev<strong>en</strong>tueel als onzinnig teruggewez<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong> zonder vertrouwdheid met datg<strong>en</strong>e wat de filosofie zelf is. Die kan alle<strong>en</strong><br />

verkreg<strong>en</strong> word<strong>en</strong> door naar de plek te gaan waar daadwerkelijk gefilosofeerd wordt.<br />

Dat is de filosofische tekst. De cirkel in deze gedachtegang in overduidelijk: wanneer<br />

we will<strong>en</strong> wet<strong>en</strong> wat filosofie is, is het noodzakelijk ons in te lat<strong>en</strong> met filosofische<br />

tekst<strong>en</strong>. Wanneer we deze tekst<strong>en</strong> als filosofisch will<strong>en</strong> onderk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, is het<br />

noodzakelijk te wet<strong>en</strong> wat filosofie is. Het zou echter overhaast zijn, deze cirkel af te<br />

server<strong>en</strong> als e<strong>en</strong> tekortkoming of e<strong>en</strong> bezwaar. In deze scriptie wordt geprobeerd het<br />

rondgaan in deze cirkel e<strong>en</strong> tijdje uit te houd<strong>en</strong>, om te zi<strong>en</strong> waar dat op uitdraait.<br />

Daarbij is dit rondgaan niet willekeurig of richtingloos. Het heeft e<strong>en</strong> leidraad: de<br />

vraag naar de aard van het filosofisch sprek<strong>en</strong>. Zodo<strong>en</strong>de is het ‘Kreis<strong>en</strong> im Kreis’, om<br />

e<strong>en</strong> woord van Heidegger aan te hal<strong>en</strong>, ge<strong>en</strong> gebrek, maar e<strong>en</strong> ‘Fest des <strong>D<strong>en</strong>k<strong>en</strong></strong>s’. 3<br />

Zoals de titel aangeeft, is het thema de verhouding van d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> <strong>en</strong> dicht<strong>en</strong><br />

volg<strong>en</strong>s Plato. Het heeft er alle schijn van dat de methode van onderzoek hier bestaat<br />

in het napluiz<strong>en</strong> van Plato’s dialog<strong>en</strong> op m<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> omtr<strong>en</strong>t d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> <strong>en</strong> dicht<strong>en</strong>. Deze<br />

kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong> sam<strong>en</strong>gevat <strong>en</strong> beoordeeld op wet<strong>en</strong>schappelijke houdbaarheid of<br />

actualiteit.<br />

De insteek van deze scriptie is echter e<strong>en</strong> andere: alles draait om het probleem<br />

van de aard van het filosofisch sprek<strong>en</strong>. Daarom wordt hier niet linea recta op Plato’s<br />

dialog<strong>en</strong> ingegaan met e<strong>en</strong> voorgeschrev<strong>en</strong> idee van de g<strong>en</strong>oemde thema’s, maar is e<strong>en</strong><br />

3 Heidegger, GA 5, p. 2-3, vgl. Sein und Zeit (in het vervolg: SZ), p. 7-8<br />

2


DENKEN EN DICHTEN IN PLATO’S ION<br />

omweg gekoz<strong>en</strong>. Na e<strong>en</strong> korte overweging omtr<strong>en</strong>t de vraag naar het filosofisch<br />

sprek<strong>en</strong> zal blijk<strong>en</strong> dat er aanleiding bestaat om ons tot Plato te w<strong>en</strong>d<strong>en</strong>. Hoe de<br />

bov<strong>en</strong>staande thema’s er bij Plato precies bij staan, zal dan in het vervolg duidelijk<br />

moet<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Str<strong>en</strong>g g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> kan dan ook niet meer van thema’s gesprok<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong>, zolang thema betek<strong>en</strong>t: wat als voorwerp van filosofie neergelegd of opgesteld<br />

is. Uit de zaak zelf zal blijk<strong>en</strong> (of niet) wat <strong>en</strong> hoe dicht<strong>en</strong> <strong>en</strong> d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> met elkaar te<br />

mak<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hoe zij zich precies verhoud<strong>en</strong> tot het leid<strong>en</strong>de probleem.<br />

1.2 Heideggers these over de filosofie<br />

Heidegger heeft de aard, de reikwijdte <strong>en</strong> ev<strong>en</strong>tueel het einde van het filosofisch<br />

sprek<strong>en</strong> aan de orde gesteld. Zijn eerste college uit 1919, het zogehet<strong>en</strong><br />

Kriegsnotsemester, staat geheel in het tek<strong>en</strong> van het probleem van de filosofie. 4 E<strong>en</strong> jaar<br />

later formuleert Heidegger de gedachte die het Leitmotiv is voor deze scriptie:<br />

Philosophie ist ein Ring<strong>en</strong> um die Methode. 5<br />

Het zal nog blijk<strong>en</strong> dat het woord methode voor de latere Heidegger problematisch is,<br />

maar vooralsnog sluit<strong>en</strong> we ons bij deze gedachte aan.<br />

In de betreff<strong>en</strong>de alinea geeft Heidegger aan dat het in de filosofie niet kan gaan<br />

om e<strong>en</strong> methode zoals die in de vakwet<strong>en</strong>schapp<strong>en</strong> wordt gehanteerd. Er is ge<strong>en</strong><br />

sprake van e<strong>en</strong> handelwijze, die op bepaalde vakinhoudelijke vraagstelling<strong>en</strong> wordt<br />

aangew<strong>en</strong>d. Het woord methode is hier op e<strong>en</strong> eig<strong>en</strong>aardige manier gebruikt. Het is niet<br />

direct duidelijk wat dit woord betek<strong>en</strong>t.<br />

De zaak blijkt nog vervel<strong>en</strong>der als we bed<strong>en</strong>k<strong>en</strong> dat de methode waar het hier<br />

om gaat er niet is. Dit is immers de kern van Heideggers uitspraak: deze zal allereerst<br />

abgerung<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. De methode is ge<strong>en</strong> voorhand<strong>en</strong> handleiding, voor<br />

iedere<strong>en</strong> naar believ<strong>en</strong> toegankelijk <strong>en</strong> aanw<strong>en</strong>dbaar op ieder willekeurig probleem<br />

binn<strong>en</strong> e<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong> vakgebied. Daarbij kan het vermoed<strong>en</strong> ontstaan dat er überhaupt<br />

ge<strong>en</strong> sprake is van e<strong>en</strong> ‘filosofisch’ vakgebied. Als het zo staat, kan er ook ge<strong>en</strong> sprake<br />

4 Heidegger, GA 56/57, p. 12: “Die Kardinalfrage geht auf das Wes<strong>en</strong>, d<strong>en</strong> Begriff der<br />

Philosophie.” Op p. 19 heet het zelfs: “[…] schon in […] der Zeit Platos, zeigt sich dies klar<br />

bewusste Problem der Philosophie als Wiss<strong>en</strong>schaft.”<br />

5 Heidegger, GA 58, p. 228.<br />

3


DENKEN EN DICHTEN IN PLATO’S ION<br />

zijn van e<strong>en</strong> subject dat de methode t<strong>en</strong> overstaan van e<strong>en</strong> object toepast. De methode<br />

waar het hier om gaat is niet iets wat iemand in zijn bezit heeft of krijgt. Zo kan dan<br />

ook het Ring<strong>en</strong> niet uitsluit<strong>en</strong>d e<strong>en</strong> activiteit onzerzijds zijn, d.w.z. e<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> subject<br />

uitgaande inspanning, die aangelegd is op het vergar<strong>en</strong> van bezit.<br />

Wanneer we Heideggers uitspraak zo lez<strong>en</strong> verliest zij haar<br />

vanzelfsprek<strong>en</strong>dheid. Het is onduidelijk wat ‘methode’ <strong>en</strong> ‘Ring<strong>en</strong>’ betek<strong>en</strong><strong>en</strong>. Toch<br />

zijn we door deze uitspraak in staat gesteld <strong>en</strong>kele aanwijzing<strong>en</strong> te vernem<strong>en</strong>.<br />

1) Het gaat er niet om het probleem van de filosofie op te loss<strong>en</strong> door het<br />

ontwerp<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> nieuwe methode. E<strong>en</strong> methode in die zin impliceert e<strong>en</strong><br />

objectgebied waarop zij toepasbaar is. Volgde de filosofie deze methode, dan war<strong>en</strong><br />

haar haar mogelijkhed<strong>en</strong> tevor<strong>en</strong> al ontnom<strong>en</strong>.<br />

2) Het Ring<strong>en</strong> van de filosofie is niet onze eig<strong>en</strong> activiteit. De filosofie is ge<strong>en</strong><br />

arbeid die e<strong>en</strong>ieder naar believ<strong>en</strong> kan opnem<strong>en</strong>. Zoals nog zal blijk<strong>en</strong>, is deze gedachte<br />

zo oud als de filosofie zelf. 6 Ook bij Heidegger is van meet af aan duidelijk: als er<br />

filosofie zou zijn, dan kan deze alle<strong>en</strong> beginn<strong>en</strong> vanuit e<strong>en</strong> ervaring. 7 Wat hier ev<strong>en</strong>wel<br />

woord<strong>en</strong> als ‘arbeid’ <strong>en</strong> ‘ervaring’ noem<strong>en</strong>, is op dit mom<strong>en</strong>t niet helder. Het verband<br />

ertuss<strong>en</strong>, <strong>en</strong> wel met betrekking tot de filosofie, komt in het vervolg uitvoerig aan de<br />

orde.<br />

Vanuit deze twee punt<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> we inzi<strong>en</strong> waarom Heidegger zich verzet<br />

teg<strong>en</strong> de voorstelling van de filosofie als ‘ein irg<strong>en</strong>dwoher besteh<strong>en</strong>der Bezirk von<br />

Erk<strong>en</strong>ntniss<strong>en</strong> und Sätz<strong>en</strong>’, zoals het heet in e<strong>en</strong> college uit 1944, onder de titel:<br />

Einleitung in die Philosophie. <strong>D<strong>en</strong>k<strong>en</strong></strong> und Dicht<strong>en</strong>. E<strong>en</strong> gewonn<strong>en</strong> ‘filosofisch’<br />

k<strong>en</strong>nisbestand is e<strong>en</strong> misverstand. Daarom is iedere inleiding tot e<strong>en</strong> dergelijke<br />

‘materie’ onmogelijk. 8 Nu is het mogelijk om het Ring<strong>en</strong> in Heideggers vroege<br />

uitspraak anders te verstaan dan ‘worstel<strong>en</strong>’ of ‘strijd<strong>en</strong>’, dat ev<strong>en</strong>tueel resulteert in het<br />

verkrijg<strong>en</strong> van bezit. In het Oudhoogduits betek<strong>en</strong>t (h)ringan: ‘zich in e<strong>en</strong> kring of he<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> weer beweg<strong>en</strong>’. De filosofie boekt zo ge<strong>en</strong> vooruitgang, maar beweegt zich in e<strong>en</strong><br />

6 Zie hoofdstuk 4, 5:<br />

7 Heidegger, SZ, p. 1; zie ook GA 50, p. 105.<br />

8 GA 50, p. 90: ‘Wer eine “Einleitung in die Philosophie” vorhat, setzt voraus, dass diej<strong>en</strong>ig<strong>en</strong>,<br />

die in die Philosophie eingeleitet werd<strong>en</strong> soll<strong>en</strong>, zunächst ausserhalb der Philosophie steh<strong>en</strong>.<br />

Diese selbst gilt dabei als ein irg<strong>en</strong>dwo besteh<strong>en</strong>der Bezirk von Erk<strong>en</strong>ntniss<strong>en</strong> und Sätz<strong>en</strong>, an<br />

dem vielleicht viele M<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> Zeit ihres Leb<strong>en</strong>s vorbeigeh<strong>en</strong> und so von ihm ausgeschloss<strong>en</strong><br />

bleib<strong>en</strong>.’<br />

4


DENKEN EN DICHTEN IN PLATO’S ION<br />

kring. Of dit meer is dan etymologische Spielerei, moet blijk<strong>en</strong> in het verloop van de<br />

scriptie.<br />

Wat is de aard van deze kring? Waar blijkt deze? E<strong>en</strong> mogelijk antwoord geeft<br />

Heidegger in het g<strong>en</strong>oemde college. De filosofie is niet iets dat zich buit<strong>en</strong> ons bevindt.<br />

Daaraan kan word<strong>en</strong> toegevoegd dat de filosofie zich ev<strong>en</strong>min in het ‘innerlijk’ van de<br />

m<strong>en</strong>s afspeelt. Wel will<strong>en</strong> we de mogelijkheid op<strong>en</strong> houd<strong>en</strong>, dat de filosofie, wat <strong>en</strong><br />

hoe deze verder ook is, ons altijd al aangaat. (We zegg<strong>en</strong> ‘wij’, maar do<strong>en</strong> dit in de<br />

volle wet<strong>en</strong>schap dat hiermee e<strong>en</strong> gezam<strong>en</strong>lijkheid wordt gesuggereerd, waarvan het<br />

bestaan in de filosofie op z’n minst betwijfeld kan word<strong>en</strong>. De wet<strong>en</strong>schapp<strong>en</strong><br />

veronderstell<strong>en</strong> intersubjectiviteit. Het valt te bezi<strong>en</strong> of de filosofie zo wet<strong>en</strong>schappelijk<br />

kan word<strong>en</strong>, dat de filosof<strong>en</strong> gezam<strong>en</strong>lijke grond winn<strong>en</strong>.) Misschi<strong>en</strong> gebeurt dit zo<br />

dat ‘wij’ daar zeld<strong>en</strong> of nooit besef van hebb<strong>en</strong> - laat staan dat het ‘ons’ in de zin komt<br />

ons daarmee in te lat<strong>en</strong>. Als dat zo is, kan e<strong>en</strong> inleiding in de filosofie hier niet help<strong>en</strong>.<br />

Heidegger doet de suggestie dat er ge<strong>en</strong> inleiding, maar wel aanleiding nodig is om ons<br />

in te lat<strong>en</strong> met dat wat ons altijd al aangaat. 9 Dat dit meer dan alle<strong>en</strong> e<strong>en</strong> woordspeling<br />

is, wordt duidelijk wanneer we in staat zijn e<strong>en</strong> dergelijke aanleiding te vernem<strong>en</strong>.<br />

Bestaat zo’n aanleiding? Waar kom<strong>en</strong> we die teg<strong>en</strong>?<br />

1.3 De vergelijk<strong>en</strong>de methode<br />

In het volg<strong>en</strong>de w<strong>en</strong>d<strong>en</strong> we ons tot de verhouding van d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> <strong>en</strong> dicht<strong>en</strong>. Het ligt<br />

voor de hand dat de vraag naar de aard van het filosofisch sprek<strong>en</strong> de vraag insluit<br />

naar wat d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> is: niemand zal will<strong>en</strong> ontk<strong>en</strong>n<strong>en</strong> dat ‘d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>’ c<strong>en</strong>traal staat in de<br />

filosofie. Het ligt ev<strong>en</strong>zeer voor de hand dat ‘d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>’ vervolg<strong>en</strong>s vergelek<strong>en</strong> wordt met<br />

iets anders, bijvoorbeeld ‘dicht<strong>en</strong>’, om zo via vaststelling van verschill<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

overe<strong>en</strong>komst<strong>en</strong> tot e<strong>en</strong> definitie te kom<strong>en</strong> van wat d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> <strong>en</strong> wat filosofie is.<br />

Hoe vanzelfsprek<strong>en</strong>d e<strong>en</strong> dergelijk stapp<strong>en</strong>plan ook lijkt, het bov<strong>en</strong>staande<br />

mag ons al voorzichtiger hebb<strong>en</strong> gemaakt. Wat d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> <strong>en</strong> dicht<strong>en</strong> zijn, vertell<strong>en</strong><br />

immers de neurobiologie <strong>en</strong> de literatuurwet<strong>en</strong>schap, of anders wel het woord<strong>en</strong>boek.<br />

Wat kan hier nog uitgemaakt word<strong>en</strong> over de aard van het filosofisch sprek<strong>en</strong>?<br />

Daar houd<strong>en</strong> de problem<strong>en</strong> van de vergelijk<strong>en</strong>de methode in de filosofie niet<br />

op. Het nad<strong>en</strong>k<strong>en</strong> over de verhouding van d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> <strong>en</strong> dicht<strong>en</strong> kampt met e<strong>en</strong><br />

9 GA 50, p. 92.<br />

5


DENKEN EN DICHTEN IN PLATO’S ION<br />

moeilijkheid, die Heidegger helemaal aan het eind van het afgebrok<strong>en</strong> college uit 1944<br />

als volgt aanduidt:<br />

Die […] Schwierigkeit zeigt sich darin, dass wir dem <strong>D<strong>en</strong>k<strong>en</strong></strong> und Dicht<strong>en</strong><br />

nachsinn<strong>en</strong>d als Nachd<strong>en</strong>k<strong>en</strong>de d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>d bereits auf der ein<strong>en</strong> Seite des<br />

Verhältnisses von <strong>D<strong>en</strong>k<strong>en</strong></strong> und Dicht<strong>en</strong> steh<strong>en</strong>, so dass alles zu Sag<strong>en</strong>de im<br />

voraus einseitig wird. 10<br />

De moeilijkheid bestaat niet daarin dat het moeite kost om de e<strong>en</strong>zijdigheid te bov<strong>en</strong> te<br />

kom<strong>en</strong>. Heidegger geeft aan dat het überhaupt niet mogelijk is, niet e<strong>en</strong>zijdig te zijn. Er<br />

is ge<strong>en</strong> neutrale positie van waaruit d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> <strong>en</strong> dicht<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong> overzi<strong>en</strong>. ‘E<strong>en</strong><br />

overzicht gev<strong>en</strong>’, ‘e<strong>en</strong> vergelijking mak<strong>en</strong>’, behor<strong>en</strong> immers van oudsher tot het<br />

d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, dat daarmee het dicht<strong>en</strong> alweer de rug toekeert. De manier van sprek<strong>en</strong> van<br />

e<strong>en</strong> d<strong>en</strong>ker <strong>en</strong> de manier van sprek<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> dichter kunn<strong>en</strong> nooit bij elkaar kom<strong>en</strong>.<br />

We kunn<strong>en</strong> deze moeilijkheid nog meer toespits<strong>en</strong> op de vergelijk<strong>en</strong>de<br />

methode. E<strong>en</strong> vergelijking is de handeling van e<strong>en</strong> subject, de onderzoeker, met<br />

betrekking tot e<strong>en</strong> object, in casu de verhouding van d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> <strong>en</strong> dicht<strong>en</strong>. Zoals bov<strong>en</strong><br />

aangegev<strong>en</strong>, is het twijfelachtig of de filosofie e<strong>en</strong> object of objectgebied heeft. Deze<br />

twijfel wordt sterker, zodra we bed<strong>en</strong>k<strong>en</strong> dat de filosofische vraag naar de verhouding<br />

van d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> <strong>en</strong> dicht<strong>en</strong> de ‘d<strong>en</strong>ker’ altijd al insluit. Anders gezegd: de moeilijkheid in<br />

de filosofie is dat de filosofische vraag niet los staat van de vraagsteller – deze is<br />

inbegrep<strong>en</strong> in de vraag, <strong>en</strong> kan zich zo nooit teg<strong>en</strong>over zijn onderwerp opstell<strong>en</strong>.<br />

Wanneer we de vraag stell<strong>en</strong> naar de verhouding van d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> <strong>en</strong> dicht<strong>en</strong>, zijn<br />

we niet zomaar e<strong>en</strong>zijdig – deze e<strong>en</strong>zijdigheid betek<strong>en</strong>t dat we inbegrep<strong>en</strong> in onze<br />

vraag zijn. Zo ontbeert ons als vragers het overzicht <strong>en</strong> de wet<strong>en</strong>schappelijke distantie<br />

die vereist zijn om e<strong>en</strong> zinvolle vergelijking uit te voer<strong>en</strong>.<br />

Daarmee zi<strong>en</strong> we iets eig<strong>en</strong>aardigs in de filosofie: het filosofisch d<strong>en</strong>k<strong>en</strong><br />

overziet zijn eig<strong>en</strong> d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> niet, maar krijgt het aangereikt, zonder zelf ook weer<br />

overzicht te hebb<strong>en</strong> over het waar <strong>en</strong> wat <strong>en</strong> hoe van deze ‘aanreiking’. Maar daarmee<br />

lop<strong>en</strong> we te zeer op de zaak vooruit. Wat betek<strong>en</strong>t in dit verband ‘aangereikt’? Wordt<br />

daarmee gedoeld op e<strong>en</strong> of andere vorm van ‘inspiratie’ of ‘begeestering’? Dat wordt<br />

toch meer gezegd van dichters. Toch lijkt het woord aanreik<strong>en</strong> niet helemaal uit de lucht<br />

10 Heidegger, GA 50, p. 145.<br />

6


DENKEN EN DICHTEN IN PLATO’S ION<br />

gegrep<strong>en</strong>, wanneer we zegg<strong>en</strong> dat de sam<strong>en</strong>hang van d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> <strong>en</strong> dicht<strong>en</strong> ons altijd al<br />

aangaat.<br />

In dit verband vraagt Heidegger in e<strong>en</strong> late tekst naar de oorsprong van de<br />

zogehet<strong>en</strong> Grundsätze des <strong>D<strong>en</strong>k<strong>en</strong></strong>s: het id<strong>en</strong>titeitsbeginsel, het non-contradictiebeginsel<br />

<strong>en</strong> de wet van de uitgeslot<strong>en</strong> derde. Waar kom<strong>en</strong> deze vandaan? Wie heeft ze bedacht?<br />

Niemand, want zodra iemand ze d<strong>en</strong>kt, dan d<strong>en</strong>kt hij al volg<strong>en</strong>s de g<strong>en</strong>oemde<br />

beginsel<strong>en</strong>.<br />

Die Herkunft der Grundsätze des <strong>D<strong>en</strong>k<strong>en</strong></strong>s, der Ort des <strong>D<strong>en</strong>k<strong>en</strong></strong>s, das diese<br />

Sätze setzt, das Wes<strong>en</strong> des hier g<strong>en</strong>annt<strong>en</strong> Ortes und seiner Ortschaft, all<br />

dieses bleibt für uns in ein Dunkel gehüllt. Diese Dunkelheit ist vielleicht<br />

bei allem <strong>D<strong>en</strong>k<strong>en</strong></strong> jederzeit im Spiel. 11<br />

Heidegger geeft aan dat deze duisternis niet overwonn<strong>en</strong> hoeft te word<strong>en</strong>, als dat al<br />

zou kunn<strong>en</strong>. Zij blijft, <strong>en</strong> is te all<strong>en</strong> tijde bij ieder d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> in het spel. Dat is ge<strong>en</strong> gebrek.<br />

Als de herkomst van het d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> duister is, zou het onempirisch zijn deze duisternis op<br />

te will<strong>en</strong> heff<strong>en</strong> <strong>en</strong> om te zett<strong>en</strong> in helder licht. Maar Heidegger zegt nog iets meer,<br />

namelijk dat er ín deze duisternis d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> mogelijk is.<br />

Is er e<strong>en</strong> weg waarlangs we de duistere sam<strong>en</strong>hang van d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> <strong>en</strong> dicht<strong>en</strong> op<br />

het spoor kunn<strong>en</strong> kom<strong>en</strong>, e<strong>en</strong>zijdig <strong>en</strong> zonder overzicht ?<br />

We will<strong>en</strong> nog <strong>en</strong>ige stapp<strong>en</strong> meegaan met de gedachtegang van Heidegger in het in<br />

de vorige paragraaf aangehaalde college uit het wintersemester van 1944/1945. Zij<br />

moest voortijdig word<strong>en</strong> afgebrok<strong>en</strong>, omdat Heidegger tot de Duitse landstorm werd<br />

opgeroep<strong>en</strong>. T<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van dit onvoltooide college schreef hij ‘Überlegung<strong>en</strong> zur<br />

Vorlesung’. Daarin vind<strong>en</strong> we <strong>en</strong>kele aanwijzing<strong>en</strong> naar de manier waarop we hier wel<br />

<strong>en</strong> niet te werk kunn<strong>en</strong> gaan. 12<br />

Direct in de eerste paragraaf verwoordt Heidegger e<strong>en</strong> methodische gedachte:<br />

ieder vergelijk<strong>en</strong> is e<strong>en</strong> gelijkmak<strong>en</strong>. Reeds daardoor, dat de onderwerp<strong>en</strong> als<br />

vergelijkbaar word<strong>en</strong> uitgekoz<strong>en</strong> <strong>en</strong> voorgesteld, zijn deze aan elkaar gelijkgesteld. De<br />

‘ding<strong>en</strong>’ word<strong>en</strong> niet gezi<strong>en</strong> waar <strong>en</strong> hoe zij op hun eig<strong>en</strong> wijze zijn. Zij kunn<strong>en</strong> zich<br />

niet van zich uit lat<strong>en</strong> zi<strong>en</strong>, maar word<strong>en</strong> op e<strong>en</strong> vergelijkingsgrond gesteld, die op<br />

11 Heidegger, Grundsätze des <strong>D<strong>en</strong>k<strong>en</strong></strong>s, GA 79, p. 93.<br />

12 Heidegger, <strong>D<strong>en</strong>k<strong>en</strong></strong> und Dicht<strong>en</strong>. Überlegung<strong>en</strong> zur Vorlesung. GA 50, p. 135-145.<br />

7


DENKEN EN DICHTEN IN PLATO’S ION<br />

voorhand bepaalt wat wel <strong>en</strong> niet aan de vergelijking afgelez<strong>en</strong> kan word<strong>en</strong>. Op deze<br />

manier g<strong>en</strong>ivelleerd, is formeel alles met alles vergelijkbaar. Waarom formeel? Omdat in<br />

eerste instantie wordt afgezi<strong>en</strong> van <strong>en</strong>ige ‘inhoud’ van het te vergelijk<strong>en</strong> onderwerp.<br />

Wat <strong>en</strong> hoe iets ‘op zichzelf’ is, is niet bepal<strong>en</strong>d voor zijn vergelijkbaarheid. Zelfs<br />

appels <strong>en</strong> per<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong> vergelek<strong>en</strong>, als zij bekek<strong>en</strong> word<strong>en</strong> vanuit het<br />

perspectief fruit. Heidegger zegt: ‘Die ohne Ansehung des “Inhalts”, also formal<br />

g<strong>en</strong>omm<strong>en</strong>e Möglichkeit des Vergleich<strong>en</strong>s ist gr<strong>en</strong>z<strong>en</strong>los.’ 13 Hij geeft het voorbeeld van<br />

fiets<strong>en</strong> <strong>en</strong> dicht<strong>en</strong>. Het gelijke bestaat daarin dat beide m<strong>en</strong>selijke activiteit<strong>en</strong> zijn. Op<br />

grond van deze nivellering bestaat de mogelijkheid om verschill<strong>en</strong> aan te gev<strong>en</strong>,<br />

precies voorzover deze m<strong>en</strong>selijke activiteit betreff<strong>en</strong>. Het verschill<strong>en</strong>de bestaat dan<br />

daarin dat fiets<strong>en</strong> e<strong>en</strong> lichamelijke <strong>en</strong> dicht<strong>en</strong> e<strong>en</strong> geestelijke activiteit is. Maar op dat<br />

punt blijkt nog iets anders in het spel te zijn dan alle<strong>en</strong> de formele mogelijkheid tot<br />

vergelijk<strong>en</strong>:<br />

Obschon über das Gleiche und das Verschied<strong>en</strong>e am Radfahr<strong>en</strong> und am<br />

Dicht<strong>en</strong> noch vielerlei auszumach<strong>en</strong> wäre, sträub<strong>en</strong> wir uns geg<strong>en</strong> dies<strong>en</strong><br />

Vergleich. Weshalb d<strong>en</strong>n? Weil uns das Radfahr<strong>en</strong> und das Dicht<strong>en</strong> zu<br />

weit auseinanderlieg<strong>en</strong>. Das Vergleich<strong>en</strong> beider ist doch, selbst w<strong>en</strong>n es<br />

weitläufig ausgeführt würde, im Entscheid<strong>en</strong>d<strong>en</strong> unergiebig. 14<br />

Wij verzett<strong>en</strong> ons teg<strong>en</strong> deze vergelijking, niet uit e<strong>en</strong> soort eig<strong>en</strong>zinnigheid, maar<br />

omdat fiets<strong>en</strong> <strong>en</strong> dicht<strong>en</strong> zelf te ver van elkaar af ligg<strong>en</strong>. Het ‘uns’ staat in de datief,<br />

d.w.z. fiets<strong>en</strong> <strong>en</strong> dicht<strong>en</strong> verschijn<strong>en</strong> aan ons, vanuit zichzelf, als ver van elkaar<br />

verwijderd. Dit verschijn<strong>en</strong> ligt vóór iedere mogelijke vergelijking, die wij van onze<br />

kant kunn<strong>en</strong> ondernem<strong>en</strong>. Het is zelfs zo dat weg<strong>en</strong>s dit verschijn<strong>en</strong>, het weinig<strong>en</strong> in de<br />

zin komt om beide met elkaar te vergelijk<strong>en</strong>, alhoewel hier formeel niets méér voor of<br />

teg<strong>en</strong> is dan bij iedere andere vergelijking.<br />

De mogelijkheid tot vergelijk<strong>en</strong> is formeel gr<strong>en</strong>zeloos. Toch is het nog steeds<br />

niet zo dat daadwerkelijk alles met alles vergelek<strong>en</strong> wordt. Wat uiteindelijk in e<strong>en</strong><br />

vergelijking komt, is e<strong>en</strong> kwestie van ‘smaak’.<br />

13 GA 50, p.137.<br />

14 Ibidem.<br />

8


DENKEN EN DICHTEN IN PLATO’S ION<br />

Gerade weil die Möglichkeit des Vergleich<strong>en</strong>s gr<strong>en</strong>z<strong>en</strong>los ist, liegt in der<br />

jeweils vollzog<strong>en</strong><strong>en</strong> Ansetzung eines Vergleich<strong>en</strong>s ein wiss<strong>en</strong>tlicher oder<br />

ein ahn<strong>en</strong>der oder auch ein nichtwiss<strong>en</strong>der und nichtsahn<strong>en</strong>der Entscheid<br />

über das Gleiche, in das die Verglich<strong>en</strong><strong>en</strong> gesetzt, aus d<strong>en</strong><strong>en</strong> sie erblickt<br />

sind. Darum ist das eig<strong>en</strong>tliche Vergleich<strong>en</strong> stets mehr als ein<br />

Vergleich<strong>en</strong>. 15<br />

Het kernwoord in deze passage is ‘Entscheid’. In het vorige citaat was al sprake van<br />

‘im Entscheid<strong>en</strong>d<strong>en</strong>’. Wat betek<strong>en</strong>t dat hier precies? Dat betek<strong>en</strong>t eig<strong>en</strong>lijk dat wij in<br />

ons vergelijk<strong>en</strong> al aangedaan zijn door datg<strong>en</strong>e, van waaruit het ons allereerst in de zin<br />

komt om iets met iets anders te vergelijk<strong>en</strong>. ‘Entscheid’ betek<strong>en</strong>t str<strong>en</strong>g g<strong>en</strong>om<strong>en</strong>: e<strong>en</strong><br />

scheiding die erg<strong>en</strong>s vandaan komt, die erg<strong>en</strong>s van uit of weg gaat. Anders gezegd: het<br />

‘meer’ van e<strong>en</strong> ‘eig<strong>en</strong>lijke vergelijking’ betreft ge<strong>en</strong> supplem<strong>en</strong>t, maar datg<strong>en</strong>e wat ons<br />

al vóór het vergelijk<strong>en</strong> heeft getroff<strong>en</strong> <strong>en</strong> op weg gestuurd. Dat voltrekt zich meestal<br />

achter onze rug om.<br />

Heidegger zegt in het college dat d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> <strong>en</strong> dicht<strong>en</strong> ‘so gern zusamm<strong>en</strong>’<br />

word<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oemd. 16 ‘Gern’ betreft niet de persoonlijke voorkeur van de onderzoeker,<br />

maar het ‘Entscheid’ dat de onderzoeker steeds in e<strong>en</strong> bepaalde richting duwt. Daarom<br />

kan Heidegger vervolg<strong>en</strong>s zegg<strong>en</strong>:<br />

Das geschieht uns fast von selbst. Wir sind von einem dunkel geahnt<strong>en</strong><br />

Zusamm<strong>en</strong>hang beider angerührt und angezog<strong>en</strong>. 17<br />

Deze sam<strong>en</strong>hang is ‘dunkel’: zij onttrekt zich aan het zicht, dat uit is op vergelijking of<br />

rationele verklaring. Zij kan nooit in de blik kom<strong>en</strong> als het resultaat van e<strong>en</strong><br />

vergelijking, want het is juist deze sam<strong>en</strong>hang die ons allereerst op weg stuurt, buit<strong>en</strong><br />

ons wet<strong>en</strong>, om beide te vergelijk<strong>en</strong>. Zij is eerder. Het daadwerkelijk vergelijk<strong>en</strong> is het<br />

gevolg van het allereerst in de blik kom<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> sam<strong>en</strong>hang. Bov<strong>en</strong> zeid<strong>en</strong> we dat<br />

vergelijk<strong>en</strong> e<strong>en</strong> kwestie van smaak is. Dat betek<strong>en</strong>t nu: op het mom<strong>en</strong>t van vergelijk<strong>en</strong><br />

is niets meer of minder in het spel dan de verwachting dat e<strong>en</strong> vruchtbaar resultaat<br />

15 Ibidem, p. 138.<br />

16 Ibidem, p. 95.<br />

17 Ibidem.<br />

9


DENKEN EN DICHTEN IN PLATO’S ION<br />

volgt. Deze verwachting is de beantwoording aan e<strong>en</strong> sam<strong>en</strong>hang, die zich op e<strong>en</strong> of<br />

andere manier laat zi<strong>en</strong>, al is duister waarvandaan.<br />

Daarmee biedt zich e<strong>en</strong> mogelijkheid aan, die er voorhe<strong>en</strong> niet was. We kunn<strong>en</strong><br />

ons nu afvrag<strong>en</strong>: waar komt deze sam<strong>en</strong>hang vandaan? Aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong> dat zij niet door<br />

commissies of conv<strong>en</strong>ties is verzonn<strong>en</strong> of de m<strong>en</strong>sheid ex cathedra is opgelegd, kan<br />

deze sam<strong>en</strong>hang ons niet anders aangaan dan vanuit de zaak zelf. Als dat zo is, bestaat<br />

er aanleiding om ons van onze kant tot deze zaak zelf te w<strong>en</strong>d<strong>en</strong> <strong>en</strong> te volg<strong>en</strong> waarhe<strong>en</strong><br />

zij ons wijst. Het Ring<strong>en</strong> als het zich in e<strong>en</strong> kring beweg<strong>en</strong> (1.2), het zog<strong>en</strong>aamde<br />

‘Kreis<strong>en</strong> im Kreis’ (1.1), wordt zo concreet: er is aanleiding om ons met de sam<strong>en</strong>hang<br />

van d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> <strong>en</strong> dicht<strong>en</strong> in te lat<strong>en</strong>, die ons altijd al aangaat. Elders verwoordt<br />

Heidegger hetzelfde op andere wijze: ‘Wir möcht<strong>en</strong> nur erst einmal eig<strong>en</strong>s dorthin<br />

gelang<strong>en</strong>, wo wir uns schon aufhalt<strong>en</strong>.’ 18<br />

18 Heidegger, GA 12, p. 10.<br />

10


Hoofdstuk 2<br />

<strong>D<strong>en</strong>k<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> dicht<strong>en</strong> bij Kant<br />

2.1 Sam<strong>en</strong>vatting <strong>en</strong> vooruitwijzing<br />

DENKEN EN DICHTEN IN PLATO’S ION<br />

In het voorgaande is e<strong>en</strong> drietal zak<strong>en</strong> aan de orde gekom<strong>en</strong>:<br />

1) Het is onduidelijk wat <strong>en</strong> hoe de filosofie is, wat haar methode is, <strong>en</strong> waar we<br />

haar überhaupt kunn<strong>en</strong> vind<strong>en</strong>. Het ligt voor de hand om de filosofie te definiër<strong>en</strong> in<br />

vergelijking met bijvoorbeeld poëzie. Maar wanneer we ons hiertoe zett<strong>en</strong>, kan blijk<strong>en</strong><br />

dat we al vóór <strong>en</strong> in het vergelijk<strong>en</strong> zijn aangedaan door e<strong>en</strong> sam<strong>en</strong>hang, die de te<br />

vergelijk<strong>en</strong> onderwerp<strong>en</strong> allereerst als zodanig in het oog laat vall<strong>en</strong>. Deze sam<strong>en</strong>hang<br />

is ge<strong>en</strong> resultaat van e<strong>en</strong> vergelijk<strong>en</strong>de methode <strong>en</strong> ev<strong>en</strong>min e<strong>en</strong> willekeurig verzinsel.<br />

2) Om bij deze sam<strong>en</strong>hang na te d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, zoek<strong>en</strong> wij e<strong>en</strong> plek op, waar zij<br />

krachtig van zich doet sprek<strong>en</strong>. Dat gebeurt in e<strong>en</strong> korte tekst van Kant. We zull<strong>en</strong> zi<strong>en</strong><br />

dat deze tekst daarnaar verwijst, waar de sam<strong>en</strong>hang van d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> <strong>en</strong> dicht<strong>en</strong> voor het<br />

eerst ter sprake komt - in Plato’s Ion. Het zal duidelijk word<strong>en</strong> dat deze dialoog de<br />

kiem is voor Kants gedacht<strong>en</strong>.<br />

3) Misschi<strong>en</strong> t<strong>en</strong> overvloede kan nog word<strong>en</strong> opgemerkt dat in het vervolg<br />

Kant <strong>en</strong> Plato niet aan de orde kom<strong>en</strong> omwille van de wet<strong>en</strong>schappelijke<br />

k<strong>en</strong>nisvermeerdering aangaande hun lev<strong>en</strong> <strong>en</strong> werk. Ev<strong>en</strong>min maakt deze ‘combinatie’<br />

van filosof<strong>en</strong> er aanspraak op, dat zij e<strong>en</strong> speciale band hebb<strong>en</strong>, in e<strong>en</strong> bepaald opzicht<br />

goed vergelijkbaar zijn, of op wat voor manier dan ook iets met elkaar te mak<strong>en</strong><br />

hebb<strong>en</strong>.<br />

In het inleid<strong>en</strong>de hoofdstuk ging het <strong>en</strong>kel daarom, zich al te snel opdring<strong>en</strong>de<br />

vergelijkingsneiging<strong>en</strong> af te wer<strong>en</strong>, wanneer we de vraag stell<strong>en</strong> naar de verhouding<br />

van d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> <strong>en</strong> dicht<strong>en</strong>. Vanwaar deze afweer? Omdat wij hier e<strong>en</strong> poging wag<strong>en</strong>, de<br />

verhouding van d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> <strong>en</strong> dicht<strong>en</strong> te lat<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> die iedere vergelijkingsmogelijkheid<br />

reeds op voorhand ingeeft. Op dit mom<strong>en</strong>t heeft zich al, haast vanzelf, e<strong>en</strong> zekere<br />

verhouding gemeld. Daarbij heeft zij zich lat<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> als e<strong>en</strong> duistere of verduisterde, als<br />

e<strong>en</strong> zaak waarmee wij vooralsnog ge<strong>en</strong> weg wet<strong>en</strong>.<br />

11


2.2 Voornaamheid in de filosofie<br />

DENKEN EN DICHTEN IN PLATO’S ION<br />

De tekst van Kant is getiteld: ‘Von einem neuerdings erhob<strong>en</strong><strong>en</strong> vornehm<strong>en</strong> Ton in der<br />

Philosophie’. 19 Hij versche<strong>en</strong> als strijdschrift in mei 1796 in het ‘Berliner Monatsschrift’.<br />

Kant schreef zijn pamflet vijfti<strong>en</strong> jaar na het verschijn<strong>en</strong> van zijn hoofdwerk, de Kritik<br />

der rein<strong>en</strong> Vernunft, op e<strong>en</strong> leeftijd van 72 jaar.<br />

Het stuk is gericht teg<strong>en</strong> e<strong>en</strong> boek van J.G. Schlosser20 , zwager van Goethe <strong>en</strong><br />

mystieke interpreet van onder meer Plato’s briev<strong>en</strong> <strong>en</strong> dialog<strong>en</strong>. Naar aanleiding van<br />

Schlossers werk verzet Kants schotschrift zich teg<strong>en</strong> e<strong>en</strong> zekere ‘vorgebliche<br />

Philosophie’, de Gefühlsphilosophie die eind achtti<strong>en</strong>de eeuw in zwang raakte.<br />

Waar gaat de tekst over? In de eerste zin wordt onmiddellijk duidelijk in wat<br />

voor vaarwater de tekst zich bevindt:<br />

Der Nam<strong>en</strong> der Philosophie ist, nachdem er seine erste Bedeutung: einer<br />

wiss<strong>en</strong>schaftlich<strong>en</strong> Leb<strong>en</strong>sweisheit, verlass<strong>en</strong> hatte, schon sehr früh als<br />

Titel der Ausschmückung des Verstandes nicht gemeiner D<strong>en</strong>ker in<br />

Nachfrage gekomm<strong>en</strong>, für welche sie jetzt eine Art von Enthüllung eines<br />

Geheimnisses vorstellte. - 21<br />

Met één slag is het probleem g<strong>en</strong>oemd: wat betek<strong>en</strong>t filosofie vandaag de dag? Kant<br />

spreekt van de naam <strong>en</strong> titel van de filosofie, d.w.z. het gaat hier over datg<strong>en</strong>e, wat als<br />

filosofie aangesprok<strong>en</strong> wordt <strong>en</strong> kan word<strong>en</strong>. De gang <strong>en</strong> toon van deze eerste zin<br />

geeft aan dat deze naam daar gebruikt wordt, waar zij niet gepast is. Wat filosofie is, is<br />

niet meer duidelijk. Haar status is problematisch.<br />

Kant zegt: de filosofie heet vandaag de dag op e<strong>en</strong> of andere manier de<br />

onthulling van e<strong>en</strong> geheim te zijn. Dat ligt aan het feit dat de naam van de filosofie is<br />

losgeraakt van datg<strong>en</strong>e wat zij allereerst, d.w.z. bij de Griek<strong>en</strong>, noemde. Voor Kant is de<br />

eerste betek<strong>en</strong>is van de filosofie juist niet de onthulling van e<strong>en</strong> geheim. Hij spreekt<br />

van de eerste betek<strong>en</strong>is van de filosofie. Daarmee is verwez<strong>en</strong> naar Plato <strong>en</strong> Pythagoras,<br />

die de filosofie haar naam hebb<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong>. T<strong>en</strong>slotte betek<strong>en</strong>t het ‘jetzt’, in combinatie<br />

19 In: Kant’s Gesammelte Schrift<strong>en</strong>, Band VIII, Berlijn 1923, p. 389-406, 512-513; voortaan<br />

aangegev<strong>en</strong> als 1796.<br />

20 Het boek van Schlosser is getiteld: Platos Briefe über die syrakusanische Staatsrevolution, nebst<br />

einer historisch<strong>en</strong> Einleitung und Anmerkung<strong>en</strong>, Königsberg 1795<br />

21 1796, p. 389.<br />

12


DENKEN EN DICHTEN IN PLATO’S ION<br />

met het werkwoord in de verled<strong>en</strong> tijd: van nu af aan. Naar Kants zegg<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> we<br />

hier te mak<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> probleem dat niet van gister<strong>en</strong> is, maar al vroeg in de<br />

geschied<strong>en</strong>is van de filosofie aan de orde is gekom<strong>en</strong>.<br />

Kant verzet zich teg<strong>en</strong> de philosophus per inspirationem. E<strong>en</strong> dergelijke ‘filosoof’<br />

heeft twee k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong>: de aard van zijn k<strong>en</strong>nis <strong>en</strong> de manier waarop zij verkreg<strong>en</strong><br />

wordt. T<strong>en</strong> eerste is hij in het bezit van e<strong>en</strong> geheim dat hij niet kan uitsprek<strong>en</strong>. T<strong>en</strong><br />

tweede is hem dit geheim t<strong>en</strong> deel gevall<strong>en</strong> door onmiddellijke <strong>en</strong> moeiteloze<br />

aanschouwing (Anschauung).<br />

Kant br<strong>en</strong>gt deze filosofie in verband met voornaamheid. Het voorname bestaat<br />

daarin, dat het kan lev<strong>en</strong> zonder te hoev<strong>en</strong> werk<strong>en</strong>. De filosofie gedraagt zich<br />

voornaam, in zoverre zij ge<strong>en</strong> arbeid in de zin heeft, maar kosteloos leeft van inspiratie,<br />

die als zodanig onthev<strong>en</strong> is aan iedere vorm van toetsing. Anders gezegd: sinds de<br />

opkomst van de wet<strong>en</strong>schapp<strong>en</strong>, die alle mogelijke arbeid lever<strong>en</strong> omwille van de<br />

k<strong>en</strong>nisvermeerdering, is de filosofie schijnbaar niets anders overgeblev<strong>en</strong> dan zich<br />

voornaam te gedrag<strong>en</strong>, d.w.z. haar k<strong>en</strong>nis niet uit arbeid, maar uit mysterieuze orakels<br />

te putt<strong>en</strong>:<br />

Mit einem Wort: Alle dünk<strong>en</strong> sich vornehm nach dem Masse, als sie<br />

glaub<strong>en</strong>, nicht arbeit<strong>en</strong> zu dürf<strong>en</strong>; und nach diesem Grundsatz ist es<br />

neuerdings so weit gekomm<strong>en</strong>, dass sich eine vorgebliche Philosophie, bei<br />

der man nicht arbeit<strong>en</strong>, sondern nur das Orakel in sich selbst anhör<strong>en</strong> und<br />

g<strong>en</strong>iess<strong>en</strong> darf, um die ganze Weisheit, auf die es mit der Philosophie<br />

angeseh<strong>en</strong> ist, von Grunde aus in sein<strong>en</strong> Besitz zu bring<strong>en</strong>, unverhohl<strong>en</strong><br />

und öff<strong>en</strong>tlich ankündigt […] 22<br />

In deze hort<strong>en</strong>de volzin met meervoudige tangconstructie is het woord arbeit<strong>en</strong> met<br />

nadruk geschrev<strong>en</strong>. Voor Kant ontle<strong>en</strong>t deze filosofie haar bestaan niet aan e<strong>en</strong> orakel,<br />

maar ze komt voort uit e<strong>en</strong> zucht naar arbeidsloosheid. Als zodanig zou zij altijd<br />

gemoveerd zijn door ‘Gemächlichkeit des Vernunftgebrauchs’, of zelfs door ‘die<br />

natürliche Trägheit’ of ‘Eitelkeit der M<strong>en</strong>sch<strong>en</strong>’. 23<br />

Kant maakt e<strong>en</strong> schijnbaar vanzelfsprek<strong>en</strong>d gebaar door arbeid te opponer<strong>en</strong><br />

aan iets wat ge<strong>en</strong> arbeid is: e<strong>en</strong> orakel. Maar is dit wel zo vanzelfsprek<strong>en</strong>d? Voor Kant<br />

22 Ibidem, p. 390.<br />

23 Ibidem, p. 390.<br />

13


DENKEN EN DICHTEN IN PLATO’S ION<br />

is arbeid dat wat van e<strong>en</strong> subject uitgaat. 24 E<strong>en</strong> orakel is e<strong>en</strong> godsspraak, e<strong>en</strong><br />

op<strong>en</strong>baring die het werkeloos ‘subject’ t<strong>en</strong> deel valt. Door e<strong>en</strong> orakel wordt, erg<strong>en</strong>s<br />

anders vandaan, iets aangereikt. Deze teg<strong>en</strong>stelling tuss<strong>en</strong> arbeid <strong>en</strong> orakel beperkt<br />

zich niet tot de aangehaalde tekst, maar zit ook midd<strong>en</strong> in de Kritik der rein<strong>en</strong> Vernunft<br />

(zie paragraaf 2.4). Intuss<strong>en</strong> dring<strong>en</strong> zich hier de vrag<strong>en</strong> op: in welke zin is dit e<strong>en</strong><br />

oppositie? Waar ligt de scheidslijn? Sluit<strong>en</strong> zij elkaar uit? Waar komt deze teg<strong>en</strong>stelling<br />

vandaan? En is zij wel geschikt om de filosofie te beschrijv<strong>en</strong>? In het vervolg van de<br />

tekst geeft Kant antwoord; hij geeft e<strong>en</strong> ‘ontstaansgeschied<strong>en</strong>is’ van de gedachte dat de<br />

filosoof niet werkt, maar orakels raadpleegt <strong>en</strong> visio<strong>en</strong><strong>en</strong> ontvangt.<br />

2.3 Kant over Plato<br />

Kant wijt primair Plato dat de filosofie zich op orakels verlaat. Voor Kant heeft hij e<strong>en</strong><br />

allesbepal<strong>en</strong>de rol gespeeld voor de betek<strong>en</strong>is van de filosofie: als deg<strong>en</strong>e die voor het<br />

eerst het bestaan van a priori k<strong>en</strong>nis heeft gezi<strong>en</strong> <strong>en</strong> verwoord, heeft Plato de richting<br />

aangegev<strong>en</strong> waarin de filosofie deze k<strong>en</strong>nis, tot aan Kant, heeft gezocht.<br />

Plato schwebte […], obzwar auf eine dunkle Art, die Frage vor, die nur seit<br />

kurzem deutlich zur Sprache gekomm<strong>en</strong>: “Wie sind synthetische Sätze a<br />

priori möglich?” 25<br />

Dit is de vraag van de Kritik der rein<strong>en</strong> Vernunft. Plato zou dit probleem al voor og<strong>en</strong><br />

hebb<strong>en</strong> gezweefd, maar op onduidelijke wijze ter sprake hebb<strong>en</strong> gebracht. Aangezi<strong>en</strong> hij<br />

zag dat deze k<strong>en</strong>nis niet op empirische wijze verkreg<strong>en</strong> kan word<strong>en</strong>, dacht hij dat zij<br />

‘van bov<strong>en</strong>’ komt, als zelfstandige ‘Urbilder’. K<strong>en</strong>nis van deze oerbeeld<strong>en</strong> of ideeën is<br />

voortaan ‘Erk<strong>en</strong>ntnis des Übersinnlich<strong>en</strong>’. Sinds Plato is de onthulling van<br />

bov<strong>en</strong>zintuiglijke k<strong>en</strong>nis ‘das edle Geschäft der Philosophie.’ 26 Kant begrijpt deze<br />

edele, voorname filosofie als mystiek.<br />

In zijn pamflet doet Kant twee bewering<strong>en</strong> t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van Plato:<br />

24 Ibidem, p. 404: ‘fleissige und sorgsame Arbeit des Subjects’.<br />

25 1796, noot p. 391.<br />

26 Ibidem, p. 391.<br />

14


DENKEN EN DICHTEN IN PLATO’S ION<br />

1) Plato heeft het bestaan van synthetische k<strong>en</strong>nis a priori gezi<strong>en</strong>.<br />

2) Plato heeft deze k<strong>en</strong>nis verkeerd verklaard, namelijk door de ponering van ‘im<br />

göttlich<strong>en</strong> Verstande lesbare Ide<strong>en</strong>’. 27<br />

Het eerste maakt hem tot vader van de filosofie. Plato is e<strong>en</strong> d<strong>en</strong>ker. Het tweede maakt<br />

hem tot ‘der Vater aller Schwärmerei mit der Philosophie’. 28 Als zodanig is Plato e<strong>en</strong><br />

dichter. Voor Kant is e<strong>en</strong> idee namelijk iets ‘Überschw<strong>en</strong>glich-Grosses’, <strong>en</strong> de<br />

voedingsbodem voor het dichtertal<strong>en</strong>t:<br />

[…] wo d<strong>en</strong>n das Dichtertal<strong>en</strong>t Nahrung für sich findet im Gefühl und<br />

G<strong>en</strong>uss zu schwärm<strong>en</strong>: welches freilich weit einlad<strong>en</strong>der und glänz<strong>en</strong>der<br />

ist als das Gesetz der Vernunft, durch Arbeit sich ein<strong>en</strong> Besitz zu erwerb<strong>en</strong><br />

[…] 29<br />

Wederom vind<strong>en</strong> we hier twee sfer<strong>en</strong> aan elkaar geopponeerd, ditmaal in de<br />

bewoording<strong>en</strong>: het dichterlijke <strong>en</strong> het Vernünftige. Met de Vernunft is arbeid verbond<strong>en</strong>,<br />

het dichtertal<strong>en</strong>t ‘voelt’ of orakelt.<br />

Maar op dit punt is er iets vreemds aan de hand met Kants bewering<strong>en</strong> t<strong>en</strong><br />

aanzi<strong>en</strong> van Plato. Kant stelt zichzelf in zijn strijdschrift teg<strong>en</strong>over Plato <strong>en</strong> zijn adept<strong>en</strong>.<br />

Hij spreekt zelfs expliciet van e<strong>en</strong> strijd tuss<strong>en</strong> twee partij<strong>en</strong>. 30 Maar tegelijkertijd zi<strong>en</strong><br />

we dat het Kant niet goed lukt om Plato teg<strong>en</strong>over zich te krijg<strong>en</strong>. Plato is voor hem<br />

mystagoog én filosoof. 31 Plato is op één of andere manier dichter én d<strong>en</strong>ker. Het lukt<br />

Kant niet om Plato louter als e<strong>en</strong> dichtertal<strong>en</strong>t af te schrijv<strong>en</strong>. Hoe zit het met het<br />

d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> <strong>en</strong> dicht<strong>en</strong> van Plato? Hoe verhoud<strong>en</strong> zij zich tot elkaar? Wat heeft Plato’s<br />

dubbele ‘vaderschap’ precies te betek<strong>en</strong><strong>en</strong>? Komt de verhouding van d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

dicht<strong>en</strong> bij Plato misschi<strong>en</strong> voor het eerst te voorschijn als teg<strong>en</strong>stelling?<br />

Op de laatste pagina van zijn tekst drijft Kant de zaak op de spits:<br />

27 Ibidem, p. 398.<br />

28 Ibidem. Vgl. de noot op p. 405: ‘Diese Geheimniskrämerei ist von ganz eig<strong>en</strong>er Art. Die<br />

Adept<strong>en</strong> derselb<strong>en</strong> hab<strong>en</strong> dess<strong>en</strong> kein Hehl, dass sie ihr Licht beim Plato angezündet hab<strong>en</strong><br />

[…]’<br />

29 Ibidem, p. 393.<br />

30 Ibidem, p. 405.<br />

31 Ibidem, p. 398: ‘Wer sieht hier nicht d<strong>en</strong> Mystagog<strong>en</strong> […]’. Namelijk in Plato’s zev<strong>en</strong>de brief,<br />

waarin Plato volg<strong>en</strong>s Kant de idee onderricht als e<strong>en</strong> ‘unveränderliches Wes<strong>en</strong> […] von<br />

welchem man gleichwohl nicht red<strong>en</strong> könne […]’.<br />

15


DENKEN EN DICHTEN IN PLATO’S ION<br />

Im Grunde ist wohl alle Philosophie prosaisch; und ein Vorschlag jetzt<br />

wiederum poetisch zu philosophir<strong>en</strong> möchte wohl so aufg<strong>en</strong>omm<strong>en</strong><br />

werd<strong>en</strong>, als der für d<strong>en</strong> Kaufmann: seine Handelsbücher künftig nicht in<br />

Prose, sondern in Vers<strong>en</strong> zu schreib<strong>en</strong>. 32<br />

Kants vergelijking van de filosoof met de koopman is niet toevallig. In zijn strijdschrift<br />

bek<strong>en</strong>t Kant zich ondubbelzinnig tot de filosofie als Geschäft. 33 Deze opvatting van de<br />

filosofie vind<strong>en</strong> we nog scherper verwoord in de Kritik der rein<strong>en</strong> Vernunft. E<strong>en</strong> korte<br />

blik hierop kan verduidelijk<strong>en</strong> wat het Philosoph<strong>en</strong>geschäft, d.w.z. de filosofie die zich<br />

bek<strong>en</strong>t tot de arbeid als teg<strong>en</strong>gesteld aan het orakel, te betek<strong>en</strong><strong>en</strong> heeft. Waar de<br />

filosofie zich opwerpt als Geschäft komt wederom Plato in zicht.<br />

2.4 Het ‘Rhapsodistische’ in de Kritik der rein<strong>en</strong> Vernunft<br />

In de Kritik der rein<strong>en</strong> Vernunft heet het ‘eig<strong>en</strong>tümliche Geschäft der Transc<strong>en</strong>d<strong>en</strong>tal-<br />

Philosophie’: analytica. 34 Het ‘eig<strong>en</strong>tümliche’ bestaat daarin, dat analytica géén analyse<br />

is. Analyse is het ontled<strong>en</strong> van begripp<strong>en</strong> in hun betek<strong>en</strong>iscompon<strong>en</strong>t<strong>en</strong>. Kant merkt<br />

op dat de analytica, in teg<strong>en</strong>stelling tot analyse, ‘noch w<strong>en</strong>ig versucht’ is. 35 Wanneer<br />

we hieronder ingaan op de vraag wat analytica in teg<strong>en</strong>stelling tot analyse betek<strong>en</strong>t,<br />

volstaan we met <strong>en</strong>kele summiere opmerking<strong>en</strong> <strong>en</strong> veronderstell<strong>en</strong> e<strong>en</strong> basale k<strong>en</strong>nis<br />

van de Kritik. Dit is niet de plek om dit werk uitvoerig te besprek<strong>en</strong>. Het gaat er slechts<br />

om e<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>stelling te verduidelijk<strong>en</strong>, waarbinn<strong>en</strong> Kants filosofie zich afspeelt, <strong>en</strong> die<br />

ons verwijst naar Plato’s Ion.<br />

Analytica is voor Kant niet het ontled<strong>en</strong> van begripp<strong>en</strong>, maar het begrijp<strong>en</strong> van<br />

begripp<strong>en</strong> in <strong>en</strong> vanuit hun oorsprong (d.w.z. vanuit het verstandsvermog<strong>en</strong>). Analytica<br />

is het Geschäft dat ervoor zorgt, dat onze volledige (vollständige) k<strong>en</strong>nis a priori in haar<br />

elem<strong>en</strong>t<strong>en</strong> wordt uite<strong>en</strong>gelegd <strong>en</strong> vervolg<strong>en</strong>s als sam<strong>en</strong>hang<strong>en</strong>d in e<strong>en</strong> systeem wordt<br />

32 Ibidem, noot p. 406<br />

33 Zie bov<strong>en</strong> noot 8; daarnaast ibidem, p. 405: […] welche Ahnung eines Gesetzes, sobald es<br />

durch schulgerechte Behandlung in klare Einsicht übergeht, das eig<strong>en</strong>tliche Geschäft der<br />

Philosophie ist […]<br />

34 KdrV, B 89-91.<br />

35 KdrV, B 90.<br />

16


DENKEN EN DICHTEN IN PLATO’S ION<br />

vervat. Kant stelt de vraag: waardoor is gewaarborgd dat het hier de volledige k<strong>en</strong>nis a<br />

priori betreft?<br />

1) In de Kritik word<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> elem<strong>en</strong>t<strong>en</strong>, d.w.z. begripp<strong>en</strong>, uit de mouw geschud<br />

<strong>en</strong> bij elkaar in e<strong>en</strong> vergaarbak (aggregaat) gegooid. Niet door ‘ein blosses<br />

Herumtapp<strong>en</strong>’ 36 vindt de transc<strong>en</strong>d<strong>en</strong>taal-filosoof de betreff<strong>en</strong>de begripp<strong>en</strong>, aldus<br />

Kant, maar kracht<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> Idee des Ganz<strong>en</strong>. 37 Het geheel van onderling sam<strong>en</strong>hang<strong>en</strong>de<br />

elem<strong>en</strong>t<strong>en</strong> valt vanuit e<strong>en</strong> t<strong>en</strong> grondslag ligg<strong>en</strong>de idee in het oog. In het voorafgaand ‘zi<strong>en</strong>’<br />

van deze Idee des Ganz<strong>en</strong> zijn alle elem<strong>en</strong>t<strong>en</strong> oorspronkelijk bij elkaar, waardoor de<br />

transc<strong>en</strong>d<strong>en</strong>taal-filosoof in staat is ze in hun sam<strong>en</strong>hang te ontled<strong>en</strong>. Analytica is<br />

afhankelijk van het ‘zi<strong>en</strong>’ van e<strong>en</strong> Idee. Deze waarborgt volledigheid <strong>en</strong> sam<strong>en</strong>hang. Voor<br />

Kant is analytica de methode van de filosofie, omdat zij e<strong>en</strong> willekeurig sam<strong>en</strong>raapsel<br />

uitsluit.<br />

2) Het geheel van verstandsk<strong>en</strong>nis heeft het karakter van e<strong>en</strong> systeem. Voor<br />

Kant is e<strong>en</strong> systeem e<strong>en</strong> e<strong>en</strong>heid die zichzelf g<strong>en</strong>oeg is. Deze e<strong>en</strong>heid is niet numeriek,<br />

maar sluit e<strong>en</strong> veelheid van begripp<strong>en</strong> in (Inbegriff). De e<strong>en</strong>heid van deze veelheid is<br />

niet verkreg<strong>en</strong> door het ope<strong>en</strong>hop<strong>en</strong> van toevallig gevond<strong>en</strong> begripp<strong>en</strong>, maar wordt<br />

aangereikt door e<strong>en</strong> idee.<br />

Waar komt deze idee vandaan? Zij is ge<strong>en</strong> product van het verstand. E<strong>en</strong> idee<br />

die het systeem van alle k<strong>en</strong>nis (a priori) allereerst aanreikt, kan niet zelf tot die k<strong>en</strong>nis<br />

behor<strong>en</strong>.<br />

E<strong>en</strong> passage verderop geeft uitsluitsel. Vlak nadat Kant zijn tabel van<br />

categorieën heeft opgesteld, vertelt hij hoe deze tabel verkreg<strong>en</strong> is:<br />

Diese Eintheilung ist systematisch aus einem gemeinschaftlich<strong>en</strong> Princip<br />

[…] erzeugt und nicht rhapsodistisch aus einer auf gut Glück<br />

unternomm<strong>en</strong><strong>en</strong> Aufsuchung reiner Begriffe <strong>en</strong>tstand<strong>en</strong> […] 38<br />

Kant opponeert het systematische, d.w.z. het Geschäftige, aan het Rhapsodistische. 39 Hij<br />

verzekert dat de categorieëntabel uit e<strong>en</strong> principe is voortgebracht (erzeugt). Maar hier<br />

36 KdrV, B VIII<br />

37 KdrV, B 89<br />

38 KdrV, B 106<br />

39 Vgl. KdrV, B 195, waar Kant ‘eine Rhapsodie von Wahrnehmung<strong>en</strong>’ opponeert aan het<br />

‘Erk<strong>en</strong>ntniss’-karakter van de ervaring, d.w.z. de ervaring heeft ‘Prinzipi<strong>en</strong> ihrer Form a priori<br />

zum Grunde lieg<strong>en</strong> […]’.<br />

17


DENKEN EN DICHTEN IN PLATO’S ION<br />

kan nogmaals gevraagd word<strong>en</strong>: waar komt dat principe vandaan? Is dat zelf ook uit<br />

e<strong>en</strong> principe gewonn<strong>en</strong>? Daarvan is ge<strong>en</strong> sprake. Gegev<strong>en</strong> Kants eig<strong>en</strong> onderscheid<br />

kunn<strong>en</strong> we niet anders zegg<strong>en</strong> dan dat het principe of de idee waar de<br />

transc<strong>en</strong>d<strong>en</strong>taal-filosofie zich op beroept, zelf op rapsodische wijze is aangereikt. Wat<br />

betek<strong>en</strong>t dit? Is hiermee slechts e<strong>en</strong> tu quoque ontdekt? E<strong>en</strong> antwoord op deze vraag<br />

kan pas kom<strong>en</strong>, als duidelijk is wat rapsodie zelf is, <strong>en</strong> wat haar mogelijkhed<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

onmogelijkhed<strong>en</strong> voor de filosofie zijn.<br />

Op dit punt neemt de zaak e<strong>en</strong> onverwachte w<strong>en</strong>ding: precies daar waar Kant<br />

verzekert dat de filosofie niet rapsodisch mag zijn, is hij rapsodisch. Precies daar waar<br />

de filosofie zichzelf tot Geschäft verklaart, is zij rhapsodistisch. Precies daar waar filosofie<br />

<strong>en</strong> rapsodie uit elkaar word<strong>en</strong> gehoud<strong>en</strong>, blijk<strong>en</strong> zij met elkaar verstr<strong>en</strong>geld. In de<br />

geschied<strong>en</strong>is van de filosofie is al e<strong>en</strong>s eerder geprobeerd de filosoof <strong>en</strong> de rapsode uit<br />

elkaar te houd<strong>en</strong>. Dat gebeurt in Plato’s dialoog Ion, e<strong>en</strong> gesprek tuss<strong>en</strong> de filosoof<br />

Socrates <strong>en</strong> de rapsode Ion.<br />

Wat is het belang van dit alles? Waarom niet direct ingaan op het onderwerp van<br />

gesprek, Plato’s Ion, waarom deze uitweiding over Kant? Aan e<strong>en</strong> tweetal tekst<strong>en</strong> van<br />

Kant hebb<strong>en</strong> we kunn<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> dat deze zich binn<strong>en</strong> verscheid<strong>en</strong>e teg<strong>en</strong>stelling<strong>en</strong><br />

beweg<strong>en</strong> die op e<strong>en</strong> of andere manier, naar Kants eig<strong>en</strong> zegg<strong>en</strong>, ‘kind’ zijn van Plato’s<br />

d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>. Langzaam hebb<strong>en</strong> we zo e<strong>en</strong> cluster van woord<strong>en</strong> in de blik gekreg<strong>en</strong>, dat<br />

soms expliciet, soms impliciet, Kants schrijv<strong>en</strong> doortrekt:<br />

Wet<strong>en</strong>schap – Mystiek<br />

Arbeit – Vision/Orakel/Gefühl<br />

Begriff – Anschauung<br />

Prosaisch – Poëtisch<br />

Geschäft – Rhapsodismus<br />

<strong>D<strong>en</strong>k<strong>en</strong></strong> – Dicht<strong>en</strong><br />

Deze woord<strong>en</strong> zegg<strong>en</strong> steeds iets met betrekking tot de filosofie. We kunn<strong>en</strong> zegg<strong>en</strong><br />

dat de woord<strong>en</strong> waarbinn<strong>en</strong> Kant de filosofie ter sprake br<strong>en</strong>gt nog ongebrok<strong>en</strong> de onze<br />

zijn.<br />

18


DENKEN EN DICHTEN IN PLATO’S ION<br />

Wat betek<strong>en</strong>t het dat hier sprake is van e<strong>en</strong> cluster van woord<strong>en</strong>? In dit cluster<br />

staan woord<strong>en</strong>par<strong>en</strong> bij elkaar, die soms wel, soms niet ‘geschikt’ zijn binn<strong>en</strong> e<strong>en</strong> tekst.<br />

Bijvoorbeeld: in de aangehaalde passage uit de Kritik had niet gesprok<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong> van arbeid <strong>en</strong> visio<strong>en</strong>, of van wet<strong>en</strong>schap <strong>en</strong> mystiek. Toch staan zij hier bij<br />

elkaar. Er is ge<strong>en</strong> overkoepel<strong>en</strong>de instantie die h<strong>en</strong> ver<strong>en</strong>igt, maar toch verwoord<strong>en</strong> zij,<br />

ieder op eig<strong>en</strong> wijze, steeds hetzelfde. Wat dit is, kan niet direct gezegd word<strong>en</strong>. We<br />

kunn<strong>en</strong> hoogst<strong>en</strong>s zegg<strong>en</strong> dat deze woord<strong>en</strong> beantwoord<strong>en</strong> aan of getek<strong>en</strong>d zijn door<br />

e<strong>en</strong> verhouding die zelf niet ter sprake komt.<br />

Wel is deze verhouding mogelijk naderbij gekom<strong>en</strong>, al is het alle<strong>en</strong> maar dat het<br />

raadselachtige ervan te voorschijn komt. In het vorige hoofdstuk heeft zich allereerst<br />

e<strong>en</strong> sam<strong>en</strong>hang gemeld. Via Kant nu zijn we deze sam<strong>en</strong>hang g<strong>en</strong>aderd tot op de<br />

woord<strong>en</strong> waartoe de verhouding van d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> <strong>en</strong> dicht<strong>en</strong> in de geschied<strong>en</strong>is aanleiding<br />

heeft gegev<strong>en</strong>. Daartoe volgd<strong>en</strong> we twee spor<strong>en</strong> die ons bij Plato bracht<strong>en</strong>, <strong>en</strong> in laatste<br />

instantie bij di<strong>en</strong>s Ion. Overal waar Kant over filosofie spreekt, zit Plato hem in de rug.<br />

Wordt Kant gestuurd door iets wat bij Plato in het spel is gekom<strong>en</strong>? Ligt bij de<br />

Ion de kiem van dat, wat met het bov<strong>en</strong>staand cluster van teg<strong>en</strong>stelling<strong>en</strong> is aangeduid?<br />

Plato is dan de herkomst van wat ons nog altijd aangaat - wat nog altijd op ons toekomt,<br />

<strong>en</strong> niet als e<strong>en</strong> indiffer<strong>en</strong>t historisch object achter ons ligt.<br />

Intuss<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> we naar aanleiding van het voorgaande de vraag stell<strong>en</strong>:<br />

betreft Kants kritiek op Plato niet ook Heidegger? Zi<strong>en</strong> we in de uitspraak dat we in <strong>en</strong><br />

vóór de wet<strong>en</strong>schappelijke vergelijkingsarbeid al zijn ‘aangeroerd’ door e<strong>en</strong> ‘dunkel<br />

geahnte’ sam<strong>en</strong>hang niet bij uitstek e<strong>en</strong> dichtertal<strong>en</strong>t aan het woord? Maar als Kants<br />

sprek<strong>en</strong> e<strong>en</strong> uitloper is van wat door Plato ter sprake kwam, kunn<strong>en</strong> deze vrag<strong>en</strong> pas<br />

beantwoord word<strong>en</strong> als duidelijk is geword<strong>en</strong> wat de verhouding van d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

dicht<strong>en</strong> bij Plato is. Als Plato het water is waar Kant in zwemt, dan kan het zijn dat<br />

Kants kritiek ’im Entscheid<strong>en</strong>d<strong>en</strong>’ 40 aan Plato’s <strong>en</strong> ook Heideggers d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> voorbijgaat.<br />

40 Geciteerd op p. 6-7.<br />

19


Hoofdstuk 3<br />

Plato’s Ion: inleiding<br />

3.1 Sam<strong>en</strong>vatting <strong>en</strong> vooruitwijzing<br />

DENKEN EN DICHTEN IN PLATO’S ION<br />

Aan de hand van Kant is in het voorbereid<strong>en</strong>de gedeelte e<strong>en</strong> tweetal zak<strong>en</strong> besprok<strong>en</strong>.<br />

1) Kants tekst bleek getek<strong>en</strong>d door e<strong>en</strong> geheel aan teg<strong>en</strong>stelling<strong>en</strong>. Deze<br />

tek<strong>en</strong>ing komt niet als zodanig ter sprake, maar beheerst <strong>en</strong> leidt de gang <strong>en</strong> toon van<br />

zijn pamflet.<br />

2) We zag<strong>en</strong> dat Plato zodanig in deze teg<strong>en</strong>stelling aanwezig is, dat hij<br />

<strong>en</strong>erzijds in de tekst ter sprake moét kom<strong>en</strong>, maar zich anderzijds onttrekt aan Kants<br />

opzet. Waarom? Omdat bij Plato vermoedelijk de herkomst ligt van e<strong>en</strong> oppositie<br />

tuss<strong>en</strong> d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> <strong>en</strong> dicht<strong>en</strong>, die in de besprok<strong>en</strong> tekst aan het werk is, <strong>en</strong> die volg<strong>en</strong>s<br />

Heidegger ook ons op duistere wijze bleek aan te gaan. Via Kant volg<strong>en</strong> wij zo het<br />

spoor van e<strong>en</strong> sam<strong>en</strong>hang die ons altijd al aangaat tot bij Plato. Met Plato kom<strong>en</strong> we in<br />

medias res.<br />

In de Kritik zet Kant de filosofie af teg<strong>en</strong> Rhapsodismus. Hetzelfde gebeurt in<br />

Plato’s kortste dialoog, de Ion, e<strong>en</strong> gesprek tuss<strong>en</strong> e<strong>en</strong> filosoof, Socrates, <strong>en</strong> e<strong>en</strong><br />

rapsode, Ion. E<strong>en</strong> rapsode is iemand die de dichtwerk<strong>en</strong> van ander<strong>en</strong> (Homerus,<br />

Hesiodus) reciteert. Dat in Socrates’ gesprek met e<strong>en</strong> rapsode de verhouding van<br />

d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> <strong>en</strong> dicht<strong>en</strong> aan de orde is, zal blijk<strong>en</strong> uit de volg<strong>en</strong>de hoofdstukk<strong>en</strong>. Het vorige<br />

hoofdstuk geeft al e<strong>en</strong> aanwijzing: het Rhapsodistische van Kant wees naar de<br />

sam<strong>en</strong>hang van d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> <strong>en</strong> dicht<strong>en</strong>.<br />

Hoe snijd<strong>en</strong> we deze kleine dialoog aan? Is het voldo<strong>en</strong>de om <strong>en</strong>kele<br />

bewijsplaats<strong>en</strong> uit Plato’s tekst aan te voer<strong>en</strong>, waar hij spreekt over de dichtkunst?<br />

Deze zoud<strong>en</strong> dan vergelek<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong> met de passages, waarin hij wat over de<br />

filosofie zegt. All<strong>en</strong>gs ontstaat zo e<strong>en</strong> synthese, waarin inderdaad is aangetoond dat<br />

voor het eerst in de westerse geschied<strong>en</strong>is e<strong>en</strong> theoretische scheiding van d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

dicht<strong>en</strong> wordt gemaakt. Vervolg<strong>en</strong>s kan duidelijk word<strong>en</strong> dat deze theorie e<strong>en</strong> grote<br />

invloed heeft uitgeoef<strong>en</strong>d, bijvoorbeeld op Kant. Deze methode heeft twee bezwar<strong>en</strong>.<br />

20


DENKEN EN DICHTEN IN PLATO’S ION<br />

1) Zij bestaat in e<strong>en</strong> verrek<strong>en</strong>ing van invloed<strong>en</strong>, oorzak<strong>en</strong> <strong>en</strong> gevolg<strong>en</strong> in e<strong>en</strong><br />

ket<strong>en</strong> van filosofische m<strong>en</strong>ing<strong>en</strong>. Het is twijfelachtig of daarmee iets duidelijk wordt<br />

van de verhouding van d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> <strong>en</strong> dicht<strong>en</strong>, zoals die ons altijd al aangaat.<br />

2) In paragraaf 1.3 hebb<strong>en</strong> we uitvoerig stilgestaan bij de problem<strong>en</strong> van de<br />

vergelijk<strong>en</strong>de methode. Onder andere werd duidelijk dat de filosoof met e<strong>en</strong><br />

moeilijkheid kampt, die hem altijd zal begeleid<strong>en</strong> wanneer hij nad<strong>en</strong>kt over de<br />

verhouding van d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> <strong>en</strong> dicht<strong>en</strong>: zijn e<strong>en</strong>zijdigheid.<br />

Hoe komt deze moeilijkheid in Plato’s tekst tot uiting? Het lijkt erop dat Plato<br />

d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> <strong>en</strong> dicht<strong>en</strong> met elkaar vergelijkt: Ion <strong>en</strong> Socrates kom<strong>en</strong> in de dialoog aan het<br />

woord via de d<strong>en</strong>ker Plato. Maar we zull<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> dat in deze dialoog e<strong>en</strong> d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> op weg<br />

is, dat het dicht<strong>en</strong>, al is het voor ev<strong>en</strong>, het zijne laat. 41 Op de plek waar dat gebeurt, kan<br />

iets blijk<strong>en</strong> van de verhouding tuss<strong>en</strong> d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> <strong>en</strong> dicht<strong>en</strong>.<br />

In de bespreking van de Ion houd<strong>en</strong> we zoveel mogelijk aan deze <strong>en</strong>e dialoog<br />

vast. Er zal ge<strong>en</strong> aandacht word<strong>en</strong> besteed aan de plaats van deze tekst binn<strong>en</strong> Plato’s<br />

œuvre of het zog<strong>en</strong>aamde ‘historisch probleem’, d.w.z. de niet aflat<strong>en</strong>de onzekerheid<br />

of Plato de gedacht<strong>en</strong> van Socrates getrouw weergeeft dan wel zijn eig<strong>en</strong> m<strong>en</strong>ing<strong>en</strong><br />

opvoert. Weliswaar word<strong>en</strong> ter verduidelijking van de tekst <strong>en</strong>kele passages uit andere<br />

dialog<strong>en</strong> aangehaald, met name uit het Symposium <strong>en</strong> de Phaedrus, maar deze kom<strong>en</strong><br />

slechts aan de orde wanneer de Ion daartoe aanleiding geeft, <strong>en</strong> alle<strong>en</strong> in zoverre zij<br />

ook weer terugverwijz<strong>en</strong> naar deze dialoog.<br />

3.2 De receptie van de Ion<br />

Het kan goed zijn om bij het lez<strong>en</strong> van de Ion acht te slaan op de plaats die deze<br />

dialoog inneemt in het wet<strong>en</strong>schappelijk bedrijf. Aan de <strong>en</strong>e kant kan m<strong>en</strong> de Ion vrij<br />

onbevang<strong>en</strong> tegemoet tred<strong>en</strong>, aangezi<strong>en</strong> deze dialoog relatief weinig behandeld wordt<br />

in de huidige Plato-studie. Er is niet veel secundaire literatuur. De dialoog valt buit<strong>en</strong><br />

de ‘grote’ Plato-tekst<strong>en</strong> die tot het standaardrepertoire op de universiteit behor<strong>en</strong>. Zo is<br />

de Ion wel e<strong>en</strong>s gek<strong>en</strong>merkt als e<strong>en</strong> ‘verget<strong>en</strong>’ of ‘verwaarloosde’ dialoog. 42 Tot ver in<br />

41 Vgl. Dorter, p. 65: ‘[…] the question of art is approached in the Ion by means of an effort to<br />

distinguish it from skill or sci<strong>en</strong>ce […], on the other hand, [the Ion] offers some positive<br />

suggestions as to what art ess<strong>en</strong>tially is’.<br />

42 Vgl. Pangle, p. 371-396; zie verder Dorter, p. 65: ‘Yet it is one of Plato’s most neglected<br />

dialogues’.<br />

21


DENKEN EN DICHTEN IN PLATO’S ION<br />

de twintigste eeuw beperkte de discussie rond de Ion zich tot de (to<strong>en</strong> betwijfelde)<br />

auth<strong>en</strong>ticiteit van de dialoog. 43 Het eerste volledig comm<strong>en</strong>taar op de Ion geeft<br />

P<strong>en</strong>elope Murray in Plato on Poetry. Wij zull<strong>en</strong> de Ion besprek<strong>en</strong> in sam<strong>en</strong>spraak met<br />

dit comm<strong>en</strong>taar, <strong>en</strong> waar daartoe aanleiding bestaat, andere auteurs daarbij betrekk<strong>en</strong>.<br />

Aan de andere kant heeft de Ion e<strong>en</strong> promin<strong>en</strong>te rol gespeeld in de Europese<br />

literatuurgeschied<strong>en</strong>is. Ficino (1433-1499) <strong>en</strong> zijn Flor<strong>en</strong>tijnse club van Neoplatonici<br />

schov<strong>en</strong> de Ion naar vor<strong>en</strong> als de bakermat van de literaire theorie van poëtische<br />

inspiratie. Het is bek<strong>en</strong>d dat Democritus dezelfde gedachte al eerder verwoordde. 44<br />

Ficino, die het volledige werk van Plato in het Latijn vertaalde in 1484, gaf in<br />

zijn comm<strong>en</strong>taar op het Symposium gestalte aan de theorie van furor poeticus, de eerste<br />

<strong>en</strong> voornaamste vorm van furor divinus. 45 Voor deze theorie voerde Ficino vooral de<br />

Phaedrus <strong>en</strong> de Ion als antieke bewijsplaats<strong>en</strong> aan. Hier gaan we verder niet in op<br />

Ficino’s theorie. Voor ons is alle<strong>en</strong> van belang dat de Ion sinds de R<strong>en</strong>aissance is<br />

opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> in e<strong>en</strong> literatuurtheoretische <strong>en</strong> in wez<strong>en</strong> neoplatoonse Plato-interpretatie.<br />

In het verl<strong>en</strong>gde hiervan staat de Ion voor hed<strong>en</strong>daagse comm<strong>en</strong>tator<strong>en</strong> op voorhand<br />

in het tek<strong>en</strong> van de literatuurtheoretische topos van furor poeticus. 46<br />

Maar het kan zijn dat de Ion door Ficino <strong>en</strong> de latere literatuurtheorie is ingezet<br />

als bewijs van e<strong>en</strong> theorie waar Plato part noch deel aan heeft. Bij het lez<strong>en</strong> van de Ion<br />

speelt op iedere bladzijde het gevaar dat het gezegde wordt gelez<strong>en</strong> binn<strong>en</strong> onze eig<strong>en</strong><br />

persist<strong>en</strong>te r<strong>en</strong>aissancistische vooroordel<strong>en</strong>. We zull<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> dat Plato de furor poeticus<br />

volledig vreemd is. Plato k<strong>en</strong>t ge<strong>en</strong> g<strong>en</strong>iale dichterschepper. De Ion ontwerpt ge<strong>en</strong><br />

theorie van poëtische inspiratie. Om met Heidegger te sprek<strong>en</strong>: ‘[Es] könnte förderlich<br />

sein, w<strong>en</strong>n wir uns abgewöhn<strong>en</strong>, immer nur das zu hör<strong>en</strong>, was wir schon versteh<strong>en</strong>.’ 47<br />

Het is nodig om de voorstellingswijz<strong>en</strong> af te wer<strong>en</strong> die de Ion sinds honderd<strong>en</strong><br />

jar<strong>en</strong> begeleid<strong>en</strong>. Waakzaamheid t<strong>en</strong> opzichte van de receptiegeschied<strong>en</strong>is van de Ion<br />

is e<strong>en</strong> eerste vereiste om de dialoog op zinvolle wijze te lez<strong>en</strong>.<br />

3.3 Overzicht van de dialoog<br />

43 Zie Low<strong>en</strong>stam, p. 19; Murray, p. 96.<br />

44 Het fragm<strong>en</strong>t luidt: poihth\j de\ a(/ssa me\n a)/n gra/f$ met ) e)nqousiasmou= kai\ i(erou= pneu/matoj,<br />

kala\ ka/rta e)sti/n. Diels/Kranz 68 B 18.<br />

45 Ficino, Comm<strong>en</strong>tarium Marsilii Ficini Flor<strong>en</strong>tini in Convivium Platonis, De Amore, Oratio Septima,<br />

caput XIV.<br />

46 Zie Tigerstedt voor e<strong>en</strong> historisch overzicht van de furor poeticus.<br />

47 Heidegger, GA 12, p. 160.<br />

22


DENKEN EN DICHTEN IN PLATO’S ION<br />

In het volg<strong>en</strong> van de Ion gaan we niet iedere zin na. Omwille van de duidelijkheid<br />

volgt e<strong>en</strong> kort overzicht van de gang van de dialoog.<br />

De Ion is uite<strong>en</strong>lop<strong>en</strong>d gekarakteriseerd als e<strong>en</strong> dialoog over de Ilias, over<br />

Homerus, over de rapsode, over de dichtkunst, over de inspiratie, over de literaire<br />

kritiek. Maar het zou kunn<strong>en</strong>, dat dergelijke karakterisering<strong>en</strong> voorbijgaan aan dat wat<br />

in het gesprek aan de orde is. In ieder geval slaat m<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> dergelijke titel ge<strong>en</strong> acht<br />

op het feit dat hier ge<strong>en</strong> sprake is van e<strong>en</strong> traktaat, maar van e<strong>en</strong> dialoog.<br />

De gang van de Ion laat zich met <strong>en</strong>kele p<strong>en</strong>seelstrek<strong>en</strong> schets<strong>en</strong>. Ion, e<strong>en</strong><br />

rapsode van gewicht, arriveert in Ath<strong>en</strong>e. Socrates vraagt naar zijn expertise: is Ion<br />

uitsluit<strong>en</strong>d geverseerd in Homerus, of ook in andere dichters als Archilochus <strong>en</strong><br />

Hesiodus? Ion antwoordt: alle<strong>en</strong> Homerus. Bij de andere dichters slaapt hij in <strong>en</strong> weet<br />

ge<strong>en</strong> zinnig woord uit te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Socrates geeft e<strong>en</strong> verklaring waarom dit zo is. Ion is<br />

volg<strong>en</strong>s hem e<strong>en</strong> idioot die zijn vakgebied niet beheerst, maar door e<strong>en</strong> goddelijke<br />

kracht of beschikking wordt bewog<strong>en</strong>. Ion is ge<strong>en</strong> deskundige, maar e<strong>en</strong> maniak,<br />

bezet<strong>en</strong> van Homerus.<br />

Het tweede probleem dat Socrates aan Ion voorlegt is het karakter van zijn<br />

verme<strong>en</strong>de deskundigheid, de rapsodie, of deze nu alle dichters of alle<strong>en</strong> Homerus<br />

betreft. Tot hoever strekt Ions expertise zich uit met betrekking tot Homerus? ‘Over<br />

alles (a(/panta) [wat Homerus zegt] 48 , zegt Ion, maar moet dat snel weer terugnem<strong>en</strong>.<br />

Homerus spreekt immers veelvuldig over vaardighed<strong>en</strong> zoals visserij of<br />

paard<strong>en</strong>m<strong>en</strong>nerij, waarvan de vissers of paard<strong>en</strong>m<strong>en</strong>ners evid<strong>en</strong>t meer afwet<strong>en</strong> dan<br />

hij. Van welke aard is dan de k<strong>en</strong>nis die is voorbehoud<strong>en</strong> aan de rapsode? Ion<br />

beschouwt zichzelf als e<strong>en</strong> k<strong>en</strong>ner van a(\ pre/pei a)ndri\ ei)pei=n kai\ o(poi=a gunaiki/, kai\<br />

o(poi=a dou/l% kai\ o(poi=a e)leuqe/r%, kai\ o(poi=a a)rxome/n% kai\ o(poi=a a)/rxonti - ’de taal die<br />

past in de mond van de man, de taal die past in de mond van de vrouw, in die van de<br />

slaaf <strong>en</strong> in die van de vrije, in die van de onderdaan <strong>en</strong> in die van de bevelhebber’. 49<br />

Maar ook deze definitie loopt spaak op Ions onwet<strong>en</strong>dheid t<strong>en</strong> opzichte van de<br />

technische vaardighed<strong>en</strong> met hun eig<strong>en</strong> technische taal. T<strong>en</strong>slotte houdt Ion vast aan<br />

de taal van de strateeg. Rapsod<strong>en</strong>kunst <strong>en</strong> krijgskunde zijn volg<strong>en</strong>s hem id<strong>en</strong>tiek. Deze<br />

uitvlucht is voor Socrates niet acceptabel. Ion heeft zich slechts in bocht<strong>en</strong> gewrong<strong>en</strong>,<br />

48 Ion, 539e6.<br />

49 Ion, 540b3-5.<br />

23


DENKEN EN DICHTEN IN PLATO’S ION<br />

<strong>en</strong> zich als e<strong>en</strong> Proteus, e<strong>en</strong> veelvormig <strong>en</strong> veranderlijk zeemonster, onttrokk<strong>en</strong> aan<br />

Socrates’ ondervraging. Hij verdi<strong>en</strong>t slechts lof voorzover hij door de god<strong>en</strong> bewog<strong>en</strong><br />

is.<br />

T<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van deze schets rijst de vraag: wat is het filosofisch gewicht van<br />

deze conversatie? Wat kan ons de persoonlijke aanleg van Ion schel<strong>en</strong>, mogelijk e<strong>en</strong><br />

historische figuur uit de tijd van Plato? 50 Wat heeft dit verhaal te mak<strong>en</strong> met de<br />

verhouding van dicht<strong>en</strong> <strong>en</strong> d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>? Deze vrag<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> niet zomaar van de hand<br />

gewez<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, maar zull<strong>en</strong> ons voortdur<strong>en</strong>d begeleid<strong>en</strong>.<br />

3.4 Plato <strong>en</strong> Parm<strong>en</strong>ides<br />

Het voorgaande heeft tot doel Plato’s dialoog op de juiste wijze aan te snijd<strong>en</strong>. Hiertoe<br />

introducer<strong>en</strong> we niet e<strong>en</strong> herm<strong>en</strong>eutisch beginsel, maar zegg<strong>en</strong> in wez<strong>en</strong> hetzelfde als<br />

Plato over zijn verhouding tot Parm<strong>en</strong>ides.<br />

In de Theaetetus zegt Socrates: Parm<strong>en</strong>i/dhj de\ moi fai/netai, to\ tou= (Omh/rou,<br />

“ai)doi=o/j te/ moi” ei)=nai a(/ma “deino/j te.” 51 Parm<strong>en</strong>ides verschijnt Socrates, volg<strong>en</strong>s e<strong>en</strong><br />

woord van Homerus, aidoios <strong>en</strong> deinos tegelijkertijd, d.w.z. in e<strong>en</strong> zodanig ontzaggelijke<br />

gestalte, dat deze schroom <strong>en</strong> terughoud<strong>en</strong>dheid afdwingt. Deze schroom is niet e<strong>en</strong><br />

weggaan van Parm<strong>en</strong>ides, maar e<strong>en</strong> zodanig uitwijk<strong>en</strong>, dat Parm<strong>en</strong>ides zelf de ruimte is<br />

gegev<strong>en</strong> om zich te lat<strong>en</strong> zi<strong>en</strong>. Plato bedoelt niet de persoon Parm<strong>en</strong>ides – hij noemt<br />

hem e<strong>en</strong> ba/qoj: e<strong>en</strong> diepte.<br />

Parm<strong>en</strong>ides te overvall<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> stoet begripp<strong>en</strong> <strong>en</strong> vooroordel<strong>en</strong> heeft<br />

volg<strong>en</strong>s Plato e<strong>en</strong> drieledig gevaar. Socrates zegt namelijk: Fobou=mai ou)=n mh\ ou)/te ta\<br />

lego/m<strong>en</strong>a suniw=m<strong>en</strong>, ti/ te dianoou/m<strong>en</strong>oj ei)=pe polu\ ple/on leipw/meqa, kai\ to\ me/giston,<br />

ou(= e(/neka o( lo/goj w(/rmhtai, […] a)/skepton ge/nhtai u(po\ tw=n e)peiskwmazo/ntwn lo/gwn. 52<br />

In deze zin zit sam<strong>en</strong>gebald wat hier later, in de bespreking van de Ion, aan de orde<br />

komt. Toch kan alvast e<strong>en</strong> voorzichtige vertaling gegev<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Socrates zegt: ‘Ik<br />

vrees namelijk dat wij zijn woord<strong>en</strong> dan niet kunn<strong>en</strong> begrijp<strong>en</strong>. Dan zal ons nog veel<br />

sterker ontgaan wat in het gesprok<strong>en</strong>e aan de orde is. En het belangrijkste, omwille<br />

waarvan de logos begint, zou onopgemerkt kunn<strong>en</strong> blijv<strong>en</strong> door het feestelijk<br />

binn<strong>en</strong>vall<strong>en</strong> van allerlei begripp<strong>en</strong> <strong>en</strong> argum<strong>en</strong>taties.’<br />

50 Er is verder niets over Ion bek<strong>en</strong>d buit<strong>en</strong> deze dialoog, cf. Murray, p. 99.<br />

51 Theaetetus, 183e.<br />

52 Theaetetus, 184a.<br />

24


Hoofdstuk 4<br />

Plato’s Ion: Ions te/xnh<br />

DENKEN EN DICHTEN IN PLATO’S ION<br />

4.1 Introductie: de mousikh/ als atmosfeer van de dialoog<br />

Aan het begin van de dialoog begroet Socrates, de eeuwige Ath<strong>en</strong>er, de Epheser Ion,<br />

die zojuist e<strong>en</strong> rapsod<strong>en</strong>wedstrijd ter ere van de god Asclepius heeft gewonn<strong>en</strong> in<br />

Epidaurus. Ion geeft aan dat de rapsod<strong>en</strong>kunst behoort tot de mousikh/. Daarmee is<br />

direct de atmosfeer aangeduid waarbinn<strong>en</strong> de dialoog zich afspeelt.<br />

Voor de Griek<strong>en</strong> is mousikh/ e<strong>en</strong> breed woord: het noemt al het m<strong>en</strong>selijk do<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> lat<strong>en</strong> onder de vigueur van de Muz<strong>en</strong>. Daartoe behoort niet alle<strong>en</strong> iedere vorm van<br />

muziek, waaronder dans, toneel, ‘poëzie’ <strong>en</strong> rapsodie (onder begeleiding van de lier),<br />

maar ook de ‘muziek der sfer<strong>en</strong>’: astronomie, de daarmee nauw verwante<br />

harmonieleer, <strong>en</strong> in het verl<strong>en</strong>gde daarvan geometrie <strong>en</strong> rek<strong>en</strong>kunde (de maqh/mata).<br />

Als zodanig staat mousikh/ teg<strong>en</strong>over gumnastikh/, het geheel van voeding <strong>en</strong><br />

lichamelijke inspanning <strong>en</strong> oef<strong>en</strong>ing, gericht op gezondheid <strong>en</strong> kracht. mousikh/ <strong>en</strong><br />

gumnastikh/ mak<strong>en</strong> sam<strong>en</strong> de Griekse pai/deia uit. 53<br />

De plaats van de filosofie t<strong>en</strong> opzichte van dit geheel is problematisch: als Plato<br />

in de Ion tot e<strong>en</strong> scheiding komt van filosoof <strong>en</strong> rapsode, <strong>en</strong> zo de mousikh/ van de<br />

filosofie wegwijst, hoort de filosofie nog ge<strong>en</strong>szins thuis in de gumnastikh/. In de Phaedo<br />

zegt Socrates zelfs dat de filosofie de ‘hoogste muziek’ is (w(j filosofi/aj me\n ou)/shj th=j<br />

megi/sthj mousikh=j54 ). Deze dubbelzinnigheid is het onderwerp van de kom<strong>en</strong>de twee<br />

hoofdstukk<strong>en</strong>.<br />

Deze summiere opmerking<strong>en</strong> volstaan om duidelijk te mak<strong>en</strong> dat mousikh/ voor<br />

de Griek<strong>en</strong> op twee manier<strong>en</strong> e<strong>en</strong> andere plaats inneemt dan muziek bij ons:<br />

1) mousikh/ is voor de Griek<strong>en</strong> e<strong>en</strong> onmisbaar onderdeel van de opvoeding. 55<br />

Voor ons is met de alomvatt<strong>en</strong>de verwet<strong>en</strong>schappelijking van het lev<strong>en</strong> (de mathesis<br />

53 Zie De Rijk, p. 48-57.<br />

54 Phaedo, 61a3.<br />

55 Cf. Gadamer, p. 193, over ‘die Stelling der Dichter in der griechisch<strong>en</strong> Erziehung’: ‘dass man<br />

aus Homer das Ganze des eig<strong>en</strong><strong>en</strong> Wiss<strong>en</strong>s und auf all<strong>en</strong> Gebiet<strong>en</strong> zu beleg<strong>en</strong> pflegte […], dass<br />

25


DENKEN EN DICHTEN IN PLATO’S ION<br />

universalis), het bereik van de Muz<strong>en</strong>, de ‘kunst <strong>en</strong> cultuur’, niets meer of minder dan<br />

e<strong>en</strong> lustiges Neb<strong>en</strong>bei (Nietzsche). 56<br />

2) De mousikh/ is teg<strong>en</strong>woordig met de rapsode Ion. Wat is e<strong>en</strong> rapsode? Het<br />

compositum r(ay%do/j bestaat uit het werkwoord r(a/ptw, aane<strong>en</strong>rijg<strong>en</strong>, sam<strong>en</strong>rap<strong>en</strong>,<br />

voeg<strong>en</strong>, <strong>en</strong> %)dh/, gezang, het zing<strong>en</strong> (vgl. ode). De rapsode voegt gezang. De rapsode is<br />

niet zomaar e<strong>en</strong> zanger, maar iemand die de mousikh/ van dichters op bepaalde wijze<br />

opneemt <strong>en</strong> vertolkt. Zijn gehele lev<strong>en</strong> memoriseert hij de dichtwerk<strong>en</strong> van Homerus,<br />

Hesiodus of Archilochus. Als rondtrekk<strong>en</strong>de volkszanger br<strong>en</strong>gt de rapsode het woord<br />

van de dichter naar het volk. De rapsode is dus bij uitstek iemand die ‘knap’ gevond<strong>en</strong><br />

wordt: geheug<strong>en</strong>, belez<strong>en</strong>heid <strong>en</strong> acteertal<strong>en</strong>t word<strong>en</strong> aan hem bewonderd.<br />

Daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> wordt het woord rapsodie vandaag de dag vaak in pejoratieve zin<br />

gebruikt. Rapsodisch wil zegg<strong>en</strong>: op goed geluk bije<strong>en</strong>geschraapt, achteloos uit de<br />

mouw geschud. E<strong>en</strong> rapsodie is e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>gelmoesje of broddelwerkje, kortweg: dat wat<br />

de str<strong>en</strong>gheid <strong>en</strong> nauwgezetheid van e<strong>en</strong> methodisch verantwoord vertoog ontbeert.<br />

4.2 Socrates’ jaloezie<br />

Gezi<strong>en</strong> de acht<strong>en</strong>swaardige rol van de rapsode in de Griekse sam<strong>en</strong>leving, hoeft<br />

Socrates’ reactie op Ion niet te verbaz<strong>en</strong>:<br />

Kai\ mh\n polla/kij ge e)zh/lwsa u(ma=j tou\j r(ay%dou/j, w)= )/Iwn, th=j<br />

te/xnhj: 57<br />

“En inderdaad heb ik jullie rapsod<strong>en</strong> dikwijls b<strong>en</strong>ijd, Ion, vanwege<br />

jullie technè.”<br />

De aanvankelijke verhouding tuss<strong>en</strong> Socrates <strong>en</strong> rapsode wordt zh=loj g<strong>en</strong>oemd. zh=loj<br />

betek<strong>en</strong>t volg<strong>en</strong>s het woord<strong>en</strong>boek zoveel als jaloezie. Jaloezie is echter nog ge<strong>en</strong><br />

afgunst: Liddell & Scott karakteriseert zh=loj als e<strong>en</strong> ‘noble passion’, wat als zodanig<br />

geopponeerd is aan fqo/noj, misnoeg<strong>en</strong> of nijd.<br />

bei der Herrschaft des gesproch<strong>en</strong><strong>en</strong> Wortes in der griechisch<strong>en</strong> Welt die dichterische Formel,<br />

als S<strong>en</strong>t<strong>en</strong>z und Maxime, ins Ohr und in die Seele ging […].<br />

56 Zie Heidegger, GA 15, p. 283.<br />

57 Ion, 530b5-6.<br />

26


DENKEN EN DICHTEN IN PLATO’S ION<br />

Socrates’ jaloezie betreft Ions te/xnh. Met dit woord is één van de grondwoord<strong>en</strong><br />

van de dialoog g<strong>en</strong>oemd. Gaandeweg vind<strong>en</strong> we voldo<strong>en</strong>de houvast om tot e<strong>en</strong><br />

aanduiding te kom<strong>en</strong> van wat dit Griekse woord noemt.<br />

De tekst geeft na de dubbele punt direct <strong>en</strong>kele aanwijzing<strong>en</strong>. Socrates geeft in<br />

één zin e<strong>en</strong> aantal karakterisering<strong>en</strong> van de te/xnh van de rapsode. De zin, die e<strong>en</strong><br />

uitleg geeft (ga\r) van Ions te/xnh, is vierledig gestructureerd: a(/ma me\n (tegelijkertijd<br />

<strong>en</strong>erzijds) … kai\ (<strong>en</strong> ook)… a(/ma de\ (tegelijkertijd anderzijds) ... kai\ (<strong>en</strong> ook):<br />

(1a) to\ ga\r a(/ma me\n to\ sw=ma kekosmh=sqai a)ei\ pre/pon u(mw=n ei)=nai<br />

tv= te/xnv<br />

(1b) kai\ w(j kalli/stoij fai/nesqai,<br />

(2a) a(/ma de\ a)nagkai=on ei)=nai e/)n te a)/lloij poihtai=j diatri/bein<br />

polloi=j kai a)gaqoi=j kai\ dh\ kai\ ma/lista e)n (Omh/r%, t%= )a)ri/st%<br />

kai\ qeiota/t% tw=n poihtw=n,<br />

(2b) kai\ th\n tou/tou dia/noian e)kmanqa/nein, mh\ mo/non ta\ e)/ph,<br />

zhlwto/n e)stin. 58<br />

(1a) Socrates prijst Ions te/xnh vreemd g<strong>en</strong>oeg allereerst vanwege zijn lichaam (sw=ma).<br />

Wat wordt hiervan gezegd? In Ions te/xnh is het pass<strong>en</strong>d (pre/pon) kekosmh=sqai a)ei\<br />

ei)=nai, ‘altijd in orde gebracht te zijn’. Aansluit<strong>en</strong>d (1b) zegt Socrates: kai\ w(j<br />

kalli/stoij fai/nesqai, ‘<strong>en</strong> dat wil zegg<strong>en</strong>: zo mooi mogelijk te verschijn<strong>en</strong>’. Is de<br />

‘mooie’ verschijning van de rapsode wat anders dan nachträgliche opsmuk? Of is Ions<br />

schoonheid misschi<strong>en</strong> tevor<strong>en</strong> al afgestemd op het woord van de dichter? Het<br />

volg<strong>en</strong>de zinsdeel biedt uitkomst.<br />

(2a) Ions lichamelijke verschijning gaat gepaard met e<strong>en</strong> diatri/bein. Het woord<br />

diatri/bein is shorthand voor diatri/bein xro/non, zoals wij zegg<strong>en</strong>: de tijd doorbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>.<br />

De rapsode is g<strong>en</strong>oodzaakt (a)nagkai=on ei)=nai) om zijn tijd door te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> met de<br />

werk<strong>en</strong> van de vele <strong>en</strong> goede dichters, maar toch het meest van al met die van<br />

Homerus, de meest goddelijke. Met betrekking tot het bov<strong>en</strong>g<strong>en</strong>oemde is de te/xnh van<br />

58 Ion, 530b6-c1<br />

27


DENKEN EN DICHTEN IN PLATO’S ION<br />

de rapsode dan: zijn optred<strong>en</strong> <strong>en</strong> verschijn<strong>en</strong> wet<strong>en</strong> af te stemm<strong>en</strong> op het woord van<br />

de vele <strong>en</strong> goede dichters.<br />

(2b) Het volg<strong>en</strong>de deel van de zin geeft antwoord op de vraag: wat is precies<br />

datg<strong>en</strong>e waarop de rapsode zijn verschijning afstemt? Dat mog<strong>en</strong> niet alle<strong>en</strong> (mh\ mo/non)<br />

de woord<strong>en</strong> (ta\ e)/ph) zijn die de rapsode e)n (Omh/r% bije<strong>en</strong>raapt, uit zijn hoofd leert <strong>en</strong><br />

t<strong>en</strong> tonele voert (e)kmanqa/nein), maar is bov<strong>en</strong>al de dia/noia hiervan. Dit is niet de plek<br />

om e<strong>en</strong> uitvoerige interpretatie van dit woord te gev<strong>en</strong>. Wij onderschrijv<strong>en</strong> de<br />

opvatting van Weineck. Hij duidt de betek<strong>en</strong>is van dia/noia met het oog op e<strong>en</strong> latere<br />

passage uit de dialoog, waar Plato zegt dat het dichterlijk sprek<strong>en</strong> niet van m<strong>en</strong>selijke,<br />

maar van goddelijke oorsprong is: ‘The postulate of <strong>en</strong>thusiasm, the “god within”<br />

poetic speech, <strong>en</strong>tails that dianoia here cannot be read as the poet’s int<strong>en</strong>tional thought<br />

but as meaning (somehow) pres<strong>en</strong>t in the text but not controlled by its author’. 59<br />

4.3 Rapsodie als herm<strong>en</strong>eutiek<br />

Het bov<strong>en</strong>staande kan als volgt sam<strong>en</strong>gevat word<strong>en</strong>: de te/xnh van de rapsode bestaat<br />

volg<strong>en</strong>s Socrates in e<strong>en</strong> zich wet<strong>en</strong> af te stemm<strong>en</strong> op de betek<strong>en</strong>is van wat de dichters<br />

ter sprake br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Het bezit van deze te/xnh is b<strong>en</strong>ijd<strong>en</strong>swaardig. Vervolg<strong>en</strong>s gaat<br />

Socrates e<strong>en</strong> stap verder:<br />

59 Weineck, p. 30<br />

60 Ion, 530c1-530c5.<br />

ou) ga\r a)/n ge/noito/ pote a)gaqo\j r(ay%do/j, ei) mh\ sunei/h ta\ lego/m<strong>en</strong>a<br />

u(po tou= poihtou=. to\n ga\r r(ay%do\n e(rmhne/a dei= tou= poihtou= th=j<br />

dianoi/aj gi/gnesqai toi=j a)kou/ousi: tou=to de\ kalw=j poiei=n mh\<br />

gignw/skonta o(/ti le/gei o( poihth\j a)du/naton. 60<br />

“Nooit zou immers e<strong>en</strong> goede rapsode bestaan, als hij niet het door<br />

de dichter gesprok<strong>en</strong>e sam<strong>en</strong>bracht. Het is namelijk nodig dat de<br />

rapsode herm<strong>en</strong>eus is van dat wat de dichter ter sprake br<strong>en</strong>gt, <strong>en</strong><br />

wel voor de toehoorders; maar het is onmogelijk om dit op e<strong>en</strong><br />

welvoeglijke manier tot stand te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, als m<strong>en</strong> niet vertrouwd is<br />

met wat de dichter zegt.”<br />

28


DENKEN EN DICHTEN IN PLATO’S ION<br />

Op verschill<strong>en</strong>de punt<strong>en</strong> wijkt deze vertaling af van de gebruikelijke. Waarom niet<br />

gewoon ‘begrijp<strong>en</strong>’, maar het vreemd klink<strong>en</strong>de ‘sam<strong>en</strong>br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>’ voor het werkwoord<br />

suni/hmi?<br />

De rapsode br<strong>en</strong>gt de lego/m<strong>en</strong>a sam<strong>en</strong>. Wat zegt nu het voorvoegsel sun- van<br />

sunihmi? Waarom wordt het gesprok<strong>en</strong>e verzameld? De volg<strong>en</strong>de zin geeft antwoord:<br />

zodat de rapsode de betek<strong>en</strong>is (dia/noia) van het gesprok<strong>en</strong>e naar de toehoorders kan<br />

br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Wat betek<strong>en</strong>t dit? We stell<strong>en</strong> de volg<strong>en</strong>de lezing voor: de diverse verz<strong>en</strong> zijn al<br />

tevor<strong>en</strong> verzameld in het <strong>en</strong>e, van waaruit de dichter spreekt. Dit <strong>en</strong>e is ge<strong>en</strong> mystieke<br />

wolk die zich achter de tekst schuilhoudt, maar is dat wat de verz<strong>en</strong> hun eig<strong>en</strong> toon <strong>en</strong><br />

ritme geeft. Op deze toon stemt de rapsode zijn verschijning af. Naar deze toon ‘voegt’<br />

hij zijn gezang om deze vervolg<strong>en</strong>s de toehoorders toe te voeg<strong>en</strong>.<br />

Waar vind<strong>en</strong> we bewijs voor deze lezing? Wordt in de Ion iets gezegd van dit<br />

‘<strong>en</strong>e’? Wat is dat precies? Socrates expliciteert inderdaad het <strong>en</strong>e waarover sumpantej<br />

oi(/ poihtai/ […] legein, waarover alle dichters tezam<strong>en</strong> sprek<strong>en</strong>:<br />

61 Ion, 531c1-d2.<br />

h)\ (/Omhroj peri\ a)/llwn tinw=n le/gei h)\ w(=nper su/mpantej oi( a)/lloi<br />

poihtai/; ou) peri\ pole/mou te ta\ polla\ dielh/luq<strong>en</strong> kai\ peri\ o(miliw=n<br />

pro\j a)llh/louj a)nqrw/pwn a)gaqw=n te kai\ kakw=n kai\ i)diwtw=n kai\<br />

dhmiourgw=n, kai\ peri\ qew=n pro\j a)llh/louj kai\ pro\j a)nqrw/pouj<br />

o(milou/ntwn, w(j o(milou=si, kai\ peri\ tw=n ou)rani/wn paqhma/twn kai\<br />

peri\ tw=n e)n (/Aidou, kai\ g<strong>en</strong>e/seij kai\ qew=n kai\ h(rw/wn; ou) tau=ta/<br />

e)sti peri\ w(=n (/Omhroj th\n poi/hsin pepoi/hk<strong>en</strong>; 61<br />

“Of spreekt Homerus soms van andere zak<strong>en</strong> dan die waarvan alle<br />

andere dichters tezam<strong>en</strong> sprek<strong>en</strong>? Heeft hij niet meestal de oorlog<br />

doorgelicht; <strong>en</strong> de betrekking<strong>en</strong> van de m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> tot elkaar, van<br />

goede <strong>en</strong> slechte, van onkundig<strong>en</strong> <strong>en</strong> vakkundig<strong>en</strong>; <strong>en</strong> van de<br />

betrekking<strong>en</strong> van de god<strong>en</strong> - hoe zij betrekking<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> tot elkaar<br />

<strong>en</strong> tot de m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>; <strong>en</strong> over dat wat omgaat in de hemel<strong>en</strong> <strong>en</strong> dat wat<br />

omgaat in de Hades; <strong>en</strong> over het ontstaan van zowel god<strong>en</strong> alsook<br />

heroën? Zijn dat niet de ding<strong>en</strong> waarover Homerus zijn gedicht<br />

dicht?”<br />

29


DENKEN EN DICHTEN IN PLATO’S ION<br />

Het lijkt er op dat Socrates hier op rapsodische, zo niet rapsodistische wijze, <strong>en</strong>ige<br />

onderwerp<strong>en</strong> opnoemt, waarover dichters schrijv<strong>en</strong>. Zoals Murray schrijft: ‘S[ocrates]<br />

lists […] typical subjects on which Homer and the other poets compose.’ 62 Zo<br />

voorgesteld, is deze passage e<strong>en</strong> ‘summary’, die de lezer <strong>info</strong>rmeert over <strong>en</strong>kele<br />

afzonderlijke onderwerp<strong>en</strong> waar de dichters hun verz<strong>en</strong> op <strong>en</strong>t<strong>en</strong>. Deze onderwerp<strong>en</strong><br />

staan als zodanig los van de dichterlijke arbeid. Maar wanneer we deze passage lez<strong>en</strong><br />

in het licht van het voorgaande, blijkt er iets anders aan de hand. Het gaat om datg<strong>en</strong>e,<br />

wat de dichter zegt (le/gei). Strikt g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> niet wat (o(/ti) hij zegt, maar waarover (peri\)<br />

hij zegt.<br />

De passage is hecht gestructureerd. Waarover de dichter dicht, zijn de<br />

betrekking<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> onderling, tuss<strong>en</strong> god<strong>en</strong> onderling, <strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> god<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>. Er is sprake van dat wat in de hemel<strong>en</strong>, bov<strong>en</strong> de aarde, gaande is, <strong>en</strong> dat wat<br />

in de Hades, b<strong>en</strong>ed<strong>en</strong> de aarde, gaande is. Met deze woord<strong>en</strong> over god<strong>en</strong> <strong>en</strong> m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>,<br />

hemel <strong>en</strong> aarde, noemt Socrates e<strong>en</strong> ‘kosmologie’, e<strong>en</strong> betek<strong>en</strong>isgeheel, waarbinn<strong>en</strong> de<br />

m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> <strong>en</strong> de ding<strong>en</strong> hun plaats <strong>en</strong> betek<strong>en</strong>is krijg<strong>en</strong> toegewez<strong>en</strong>.<br />

De texnh/ van de rapsode bestaat in e<strong>en</strong> zodanige vertrouwdheid met e<strong>en</strong><br />

betek<strong>en</strong>isgeheel, dat hij in staat is deze zijn toehoorders door e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>igvuldigheid aan<br />

woord<strong>en</strong> <strong>en</strong> verz<strong>en</strong> toe te voeg<strong>en</strong>. Hij br<strong>en</strong>gt het niet als zodanig ter sprake, maar<br />

neemt het mee, ruft mit zou Heidegger zegg<strong>en</strong>63 , in het gesprok<strong>en</strong>e. Als zodanig is de<br />

rapsode e(rmhneu/j.<br />

4.4 Diotima’s karakterisering van het herm<strong>en</strong>eutische als daimo/nion<br />

Ions te/xnh bestaat erin e(rmhneu/j te zijn. E<strong>en</strong> e(rmhneu/j is e<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong>figuur die zich op<br />

twee plaats<strong>en</strong> tegelijk bevindt: <strong>en</strong>erzijds luistert hij naar e<strong>en</strong> toon ‘van elders’,<br />

anderzijds br<strong>en</strong>gt hij deze bij zijn toehoorders. E<strong>en</strong> e(rmhneu/j behoort als zodanig zelf<br />

noch tot de één noch tot de ander. Ion kan niet ondergebracht word<strong>en</strong> bij de dichters,<br />

noch bij de toehoorders. Daarmee is weinig anders gezegd dan dat Ion e<strong>en</strong> interpreet<br />

of uitlegger is. Maar zoals nog zal blijk<strong>en</strong>, is de manier waarop deze tuss<strong>en</strong>figuur<br />

(inter-pres) tuss<strong>en</strong> dichter <strong>en</strong> toehoorder staat van geheel eig<strong>en</strong> aard.<br />

62 Murray, p. 106.<br />

63 Zie Heidegger, GA 12, p. 21.<br />

30


DENKEN EN DICHTEN IN PLATO’S ION<br />

Dat blijkt in andere dan de besprok<strong>en</strong> passages. Plato’s Symposium biedt inzicht<br />

in de bijzondere positie van de rapsode. Daarin onderricht Diotima Socrates over de<br />

natuur van Eros. Deze is noch god noch sterveling, maar staat tuss<strong>en</strong> beide in. Hij is dit<br />

‘tuss<strong>en</strong>’. Dit tuss<strong>en</strong> noemt Diotima dai/mwn. In antwoord op Socrates’ vraag wat het<br />

vermog<strong>en</strong> (du/namij) van e<strong>en</strong> dai/mwn is, zegt Diotima:<br />

(Ermhneu=on kai\ diaporqmeu=on qeoi=j ta\ par ) a)nqrw/pwn kai\<br />

a)nqrw/poij ta\ para\ qew=n […], e)n me/s% de\ o)/n a)mfote/rwn sumplhroi=,<br />

w/(ste to\ pa=n au)to au(t%= sundede/sqai. […] kai\ o( me\n peri\ ta\<br />

toiau=ta sofo\j daimo/nioj a)nh/r, o( de\ a)/llo ti sofo\j w)\n h)\ peri\ te/xnaj<br />

h)\ xeirourgi/aj tina\j b/a/nausoj. 64<br />

“Herm<strong>en</strong>eutisch [te zijn] <strong>en</strong> dat wil zegg<strong>en</strong> over-br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>d: datg<strong>en</strong>e<br />

wat van de kant van de m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> komt, naar de god<strong>en</strong>, <strong>en</strong> datg<strong>en</strong>e<br />

wat van de kant van de god<strong>en</strong> komt, naar de m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>. […] En door<br />

zich in het midd<strong>en</strong> te bevind<strong>en</strong> vult hij beide zijd<strong>en</strong> aan, zodat het<br />

geheel zelf met zichzelf verbond<strong>en</strong> is. […] Hij die in zulke zak<strong>en</strong><br />

thuis is, is e<strong>en</strong> man van daimonische aard, terwijl hij die thuis is in<br />

iets anders, hetzij technai hetzij ambacht<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> gewone<br />

handwerksman is.”<br />

In diaporqmeu=on zit het woord po/roj, doorgang. Via de e(rmhneu/j kan het goddelijke<br />

doorgang vind<strong>en</strong> naar het m<strong>en</strong>selijke <strong>en</strong> vice versa, zonder dat deze verm<strong>en</strong>gd rak<strong>en</strong><br />

(ou) mei/gnutai, 203a1). Diotima zegt voorts: de dai/mwn bevindt zich in het midd<strong>en</strong>,<br />

zodat het geheel met zichzelf verbond<strong>en</strong> is. Hieraan ontl<strong>en</strong><strong>en</strong> we het volg<strong>en</strong>de: de<br />

dai/mwn staat in di<strong>en</strong>st van e<strong>en</strong> po/roj. Deze po/roj di<strong>en</strong>t weer op e<strong>en</strong> of andere manier<br />

e<strong>en</strong> geheel.<br />

Deze passage werpt <strong>en</strong>ig licht op de Ion. Wat betek<strong>en</strong><strong>en</strong> Diotima’s opmerking<strong>en</strong><br />

voor Ion: als e(rmhneu/j <strong>en</strong> dus als rapsode?<br />

1) Ion is het lot beschor<strong>en</strong> in di<strong>en</strong>st te staan van e<strong>en</strong> zekere po/roj. Zowel Ion als<br />

Socrates gebruik<strong>en</strong> dikwijls de woord<strong>en</strong> a)pori/a <strong>en</strong> eu)pori/a t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van de<br />

64 Symposium, 202e3-203a6.<br />

31


DENKEN EN DICHTEN IN PLATO’S ION<br />

verhouding tot de verscheid<strong>en</strong>e dichters. 65 E<strong>en</strong> po/roj waarvan? Zoals Socrates zegt: de<br />

doorgang van het dichterlijke woord naar de toehoorders. 66<br />

2) Als we de Ion lez<strong>en</strong> in het licht van de passage uit het Symposium, kunn<strong>en</strong> we<br />

zegg<strong>en</strong> dat toehoorders, rapsod<strong>en</strong> <strong>en</strong> dichters onderdeel uitmak<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> geheel<br />

(pa=n). Zoals gezegd neemt de rapsode daarbij e<strong>en</strong> bijzondere plaats in: hij is noch<br />

dichter noch toehoorder, maar het tuss<strong>en</strong>, waardoor het dichterlijke woord <strong>en</strong> de<br />

toehoorder allereerst tot elkaar kunn<strong>en</strong> kom<strong>en</strong>.<br />

3) De rapsode is van de aard van e<strong>en</strong> dai/mwn. Naar het woord van Diotima<br />

beschikt deze niet over e<strong>en</strong> te/xnh. Dat do<strong>en</strong> ander<strong>en</strong>. Het woord te/xnh komt niet te pas<br />

t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van de rapsode.<br />

Van hieruit hebb<strong>en</strong> we <strong>en</strong>ig zicht op het karakter van wat Socrates in de dialoog<br />

te berde br<strong>en</strong>gt. Daarmee rak<strong>en</strong> we aan de hoofdgedachte van de Ion.<br />

4.5 Socrates’ bepaling van te/xnh<br />

Socrates vraagt aan Ion of hij alle<strong>en</strong> deino/j is t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van Homerus, of ook nog t<strong>en</strong><br />

aanzi<strong>en</strong> van ander<strong>en</strong> zoals Hesiodus <strong>en</strong> Archilochus. Ion antwoordt: alle<strong>en</strong> Homerus.<br />

Socrates: hoe kan dat, aangezi<strong>en</strong> zij het toch allemaal over hetzelfde hebb<strong>en</strong>? Ion: dat<br />

kan omdat zij niet gelijk zijn; Homerus doet het namelijk beter dan alle andere dichters.<br />

Socrates: maar zal hij die in staat is om te beoordel<strong>en</strong> wat beter is, niet net zo kundig<br />

moet<strong>en</strong> zijn t<strong>en</strong> opzichte van wat slechter is? Het is duidelijk (dh=lon) dat iemand die<br />

onkundig is t<strong>en</strong> opzichte van de slechte sprekers, ook niet in staat is de goede sprekers<br />

te herk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>. 67 Ion beaamt dit. Maar hoe komt het dan, vraagt hij, dat ik alle<strong>en</strong> met<br />

Homerus uit de voet<strong>en</strong> kan, d.w.z. dat ik alle<strong>en</strong> bij Homerus e<strong>en</strong> po/roj heb (eu)porw= o(/ti<br />

le/gw 68 ), terwijl ik bij de andere dichters in slaap val <strong>en</strong> niet in staat b<strong>en</strong> mijn aandacht<br />

vast te houd<strong>en</strong>? Na het onderricht van Diotima hoeft Socrates’ antwoord niet te<br />

verbaz<strong>en</strong>:<br />

Ou) xalepo\n tou=to/ ge ei)ka/sai, w)= e(tai=re, a)lla\ panti\ dh=lon o(/ti<br />

te/xn$ kai\ e)pisth/m$ peri\ O(mh/rou le/gein a)du/natoj ei)= : ei) ga\r te/xn$<br />

65 Ion, 532c3, 533a2, 533a5, 536b6, 536b8, 536c5, 536c7, 536d2.<br />

66 Ion, 530c1-530c5.<br />

67 Ion, 532a2-3.<br />

68 Ion, 532c3-4.<br />

32


DENKEN EN DICHTEN IN PLATO’S ION<br />

oi(=o/j te h)=sqa, kai\ peri\ tw=n a)/llwn poihtw=n a(pa/ntwn le/gein oi(=o/j t<br />

)a)\n h)=sqa: poihtikh\ ga/r pou/ e)stin to\ o(/lon. 69<br />

“Dat is niet moeilijk te rad<strong>en</strong>, beste vri<strong>en</strong>d: het is voor iedere<strong>en</strong><br />

duidelijk dat jij niet in staat b<strong>en</strong>t over Homerus te sprek<strong>en</strong> dankzij<br />

e<strong>en</strong> technè […]. Want als jij daartoe in staat was dankzij e<strong>en</strong> technè,<br />

zou je ook over alle andere dichters kunn<strong>en</strong> sprek<strong>en</strong>. Poiètikè is<br />

immers, dunkt me, het geheel [van alle dichters].”<br />

Socrates ontk<strong>en</strong>t Ions te/xnh. Maar dat is niet zomaar e<strong>en</strong> ontk<strong>en</strong>ning van wat Ion<br />

me<strong>en</strong>de te bezitt<strong>en</strong>. Socrates geeft e<strong>en</strong> zodanige bepaling van te/xnh, dat Ion in het licht<br />

daarvan als e<strong>en</strong> onkundige verschijnt <strong>en</strong> nooit iets anders is geweest. Murray zegt to the<br />

point: ‘Despite S[ocrates]’ refer<strong>en</strong>ces to the rhapsode’s te/xnh at the beginning of the<br />

dialogue (530b6-7), it now emerges [mijn cursivering] that he has none, since, on his own<br />

admission, he is quite unable to apply his knowledge of Homer to any other poet.’ 70<br />

Wat is die bepaling die Ion onverhoeds van zijn te/xnh berooft?<br />

Ou)kou=n e)peida\n la/b$ tij kai\ a)/llhn te/xnhn h(ntinou=n o(/lhn, o( au)to\j<br />

tro/poj th=j ske/yewj e)/stai peri\ a(pasw=n tw=n texnw=n; pw=j tou=to<br />

le/gw, de/$ ti/ mou a)kou=sai, w)= )/Iwn; 71<br />

“Is het niet zo dat wanneer iemand welke andere technè dan ook in<br />

zijn geheel aanvat, dezelfde manier van kijk<strong>en</strong> zich over alle technai<br />

zal uitstrekk<strong>en</strong>? Verlang je van mij te hor<strong>en</strong> hoe ik dat bedoel, Ion?”<br />

In de bov<strong>en</strong>staande twee passages werpt Socrates voor het eerst de mogelijkheid op<br />

van e<strong>en</strong> poihtikh\ als te/xnh. Hij zet hier de eerste stap in de richting van wat vandaag<br />

e<strong>en</strong> historisch-kritische filologie of poëtologie heet. Deze wet<strong>en</strong>schap zou de rapsode<br />

Ion in staat moet<strong>en</strong> stell<strong>en</strong> om zijn kunde over alle dichters uit te strekk<strong>en</strong>, niet alle<strong>en</strong><br />

over Homerus.<br />

69 Ion, 532c5-9.<br />

70 Murray, p. 108.<br />

71 Ion, 532d1-3.<br />

33


DENKEN EN DICHTEN IN PLATO’S ION<br />

Socrates’ vraag lijkt te implicer<strong>en</strong> dat hij hier iets nieuws te berde br<strong>en</strong>gt. We<br />

kunn<strong>en</strong> ons bij Murray aansluit<strong>en</strong>: ‘S[ocrates] appears to imply here that there is an art<br />

of poetry, which covers poetry as a whole.’ 72 Aanvull<strong>en</strong>d kunn<strong>en</strong> we zegg<strong>en</strong> dat het<br />

nieuwe karakter van Socrates’ uitspraak ook uit de Ion zelf blijkt: in het begin van de<br />

dialoog verstaan Ion <strong>en</strong> Socrates elkaar onmiddellijk wanneer zij het over de te/xnh van<br />

de rapsode hebb<strong>en</strong>; niemand, ook Socrates niet, zal will<strong>en</strong> ontk<strong>en</strong>n<strong>en</strong> dat Ion over e<strong>en</strong><br />

te/xnh in de alledaagse zin van het woord beschikt. 73<br />

Waar gaat het hier om? De poihtikh/ is e<strong>en</strong> geheel (o(/lon). De te/xnh bestaat erin<br />

dit geheel voor og<strong>en</strong> te hebb<strong>en</strong>, <strong>en</strong> wel zo dat daar overzicht over verkreg<strong>en</strong> wordt. Alle<br />

dichters word<strong>en</strong> immers vanuit e<strong>en</strong>zelfde blik bezi<strong>en</strong>. Deze manier van kijk<strong>en</strong> naar<br />

dichters maakt dat er e<strong>en</strong> overzichtelijk geheel van dichtkunst is, waarbinn<strong>en</strong><br />

vergelijkbaarheid mogelijk is. We gebruik<strong>en</strong> de woord<strong>en</strong> overzicht <strong>en</strong> vergelijkbaarheid op<br />

deze plek, aangezi<strong>en</strong> Socrates’ voorgaande opmerking<strong>en</strong> over het beoordel<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

onderscheid<strong>en</strong> van de goede <strong>en</strong> slechte dichters deze implicer<strong>en</strong>. 74<br />

Daaruit wordt duidelijk: het geheel (o(/lon) dat de rapsode voor og<strong>en</strong> zou<br />

moet<strong>en</strong> staan is wat anders dan het geheel (pa=n) waar hij als e(rmhneu/j onderdeel van<br />

uitmaakt. Beide betreff<strong>en</strong> de manier waarop de rapsode zich tot de dichter verhoudt.<br />

Van hieruit kunn<strong>en</strong> we iets zegg<strong>en</strong> over de ommezwaai van Socrates t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van<br />

de verhouding tuss<strong>en</strong> rapsode <strong>en</strong> dichter.<br />

In de eerste paragraf<strong>en</strong> van dit hoofdstuk hebb<strong>en</strong> we Ions kunst gedefinieerd<br />

als e<strong>en</strong> zich wet<strong>en</strong> af te stemm<strong>en</strong> op iets wat niet van m<strong>en</strong>selijke makelij is <strong>en</strong> waarover<br />

ge<strong>en</strong> m<strong>en</strong>selijk overzicht heerst. Ion beschikt niet over e<strong>en</strong> interpretatiekunst, maar<br />

di<strong>en</strong>t e<strong>en</strong> po/roj. Socrates’ bepaling van e<strong>en</strong> te/xnh impliceert daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> overzicht <strong>en</strong><br />

vergelijkbaarheid.<br />

Socrates’ bepaling beoogt ook e<strong>en</strong> po/roj: e<strong>en</strong> machtigere of meer omvatt<strong>en</strong>de<br />

dan die van Ion. Socrates gaat het om e<strong>en</strong> verhouding die met alle dichters uit de<br />

voet<strong>en</strong> kan. Het niet-doorkom<strong>en</strong>, de aporie van Ion t<strong>en</strong> opzichte van Hesiodus <strong>en</strong><br />

72 Murray, p. 109.<br />

73 Ibidem. Daarom merkt Murray op: ‘there is no explicit d<strong>en</strong>ial of rhapsodic or poetic te/xnh per<br />

se in the dialogue’. In dit verband maakt Janaway e<strong>en</strong> onderscheid tuss<strong>en</strong> te/xnh in de brede zin<br />

van het woord <strong>en</strong> e<strong>en</strong> ‘narrower use of the concept’, i.e. de bepaling van Socrates. Zo kan hij<br />

zegg<strong>en</strong>, p. 6-7: ‘[…] Socrates makes the more or less common-s<strong>en</strong>se assumptions that to be a<br />

poet or a performing rhapsode is to exercise a tekhnè’ <strong>en</strong> p. 13-14: ‘Socrates […] appears to<br />

affirm the exist<strong>en</strong>ce of a tekhnè of rhapsody. […] The dialectical context does not require the<br />

claim that there is a rhapsodic tekhnè to be refuted’.<br />

74 Zie ook § 1.3.<br />

34


DENKEN EN DICHTEN IN PLATO’S ION<br />

Archilochus wordt door te/xnh opgehev<strong>en</strong> <strong>en</strong> omgezet in e<strong>en</strong> porie, de porie van het<br />

overzicht over <strong>en</strong> de vergelijkbaarheid van alle dichters. Van hieruit kunn<strong>en</strong> we<br />

vermoed<strong>en</strong> dat Socrates’ blikw<strong>en</strong>ding gemotiveerd is door het uitzicht op e<strong>en</strong><br />

machtigere po/roj.<br />

Dit alles betek<strong>en</strong>t dat de rapsode niet daimo/nion meer kan zijn. Socrates’<br />

‘blikw<strong>en</strong>ding’ is het uitbann<strong>en</strong> van het daimonische t<strong>en</strong> faveure van e<strong>en</strong> meer<br />

omvatt<strong>en</strong>d m<strong>en</strong>selijk overzicht. Het eig<strong>en</strong>e van de rapsodie, e(rmhneu=on te zijn,<br />

verdwijnt daarmee. Het woord rapsodie krijgt e<strong>en</strong> andere, technische betek<strong>en</strong>is. Wat in<br />

de Ion aldus plaatsgrijpt is iets nieuws dat indruist teg<strong>en</strong> de bestaande traditie 75 : e<strong>en</strong><br />

uitwijzing van het rapsodische uit het d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, de filosofie, die te/xnh moet zijn.<br />

75 Cf. Gadamer: ‘D<strong>en</strong>n am Bruch mit dem dichterisch<strong>en</strong> Fundam<strong>en</strong>t der attisch<strong>en</strong> Erziehung<br />

<strong>en</strong>tfaltet sich der erzieherische Sinn des platonisch<strong>en</strong> Philosophier<strong>en</strong>s als ein Neues und<br />

Anderes geg<strong>en</strong>über dem Ganz<strong>en</strong> der Tradition’, p. 193.<br />

35


Hoofdstuk 5<br />

Plato’s Ion: Socrates’ ma/nia<br />

5.1 Sam<strong>en</strong>vatting <strong>en</strong> vooruitwijzing<br />

DENKEN EN DICHTEN IN PLATO’S ION<br />

Socrates is jaloers op Ions te/xnh. Deze is afgestemd op het woord van de dichter. De<br />

rapsode is e(rmhneu/j; zijn woord<strong>en</strong> <strong>en</strong> verschijning staan in di<strong>en</strong>st van de doorgang van<br />

het dichterlijke woord naar het volk. Maar deze po/roj is Ion alle<strong>en</strong> gegund t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong><br />

van Homerus. Dat komt, aldus Socrates, omdat hij niet over e<strong>en</strong> te/xnh beschikt.<br />

Socrates stelt e<strong>en</strong> te/xnh voor t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van de dichtkunst. Met de woord<strong>en</strong> o(<br />

au)to\j tro/poj th=j ske/yewj geeft hij e<strong>en</strong> uitleg van dit woord. Hij stelt voor om alle<br />

dichters, ongeacht hun status, tegemoet te tred<strong>en</strong> vanuit e<strong>en</strong>zelfde overzichtelijke<br />

manier van kijk<strong>en</strong>. Deze wordt de maatstaf waaraan de deugdelijkheid van rapsod<strong>en</strong><br />

gemet<strong>en</strong> kan word<strong>en</strong>.<br />

Wat is de status van Socrates’ bewering? Hij zegt: th\n au)th\n ei)=nai ske/yin,<br />

e)peida/n tij o(/lhn te/xnhn la/b$ (532e3-4), wanneer iemand e<strong>en</strong> te/xnh in zijn geheel<br />

aanvat, dan ‘waart’ e<strong>en</strong>zelfde blik (over dat geheel). Hoe spreekt Socrates hier eig<strong>en</strong>lijk?<br />

Met welke bevoegdheid kan hij dit zegg<strong>en</strong>?<br />

Socrates beweert dat hij e<strong>en</strong> e<strong>en</strong>voudige gedachte uitspreekt die inzichtelijk is<br />

voor iedere ‘man van de straat’: fau=lon kai i)diwtioko/n e)sti kai\ panto\j a)ndro\j<br />

gnw=nai. (532e2-3). Nerg<strong>en</strong>s wordt gezegd dat deze gedachte het resultaat is van e<strong>en</strong><br />

rationeel (of irrationeel) d<strong>en</strong>kproces. Socrates geeft ge<strong>en</strong> argum<strong>en</strong>tatie. Hij br<strong>en</strong>gt haar<br />

ter sprake, <strong>en</strong> op dat mom<strong>en</strong>t is zij duidelijk voor iedere<strong>en</strong> die haar hoort. Waar haalt<br />

hij deze gedachte vandaan? In dit hoofdstuk wordt geprobeerd e<strong>en</strong> antwoord te gev<strong>en</strong><br />

door in te gaan op de wijze waarop Socrates spreekt als d<strong>en</strong>ker.<br />

5.2 De natuur van Socrates I<br />

De Ion zelf geeft alle aanleiding om de vraag naar Socrates te stell<strong>en</strong>: op het punt dat<br />

Socrates zijn bepaling van te/xnh geeft, komt hij te sprek<strong>en</strong> over zichzelf. Tot dusver was<br />

slechts sprake van de rapsode.<br />

36


DENKEN EN DICHTEN IN PLATO’S ION<br />

Hoe loopt dat? Na Socrates’ ontk<strong>en</strong>ning van Ions verme<strong>en</strong>de te/xnh staat Ion<br />

perplex vanwege Socrates’ sofi/a <strong>en</strong> hoort er graag meer van. Maar Socrates<br />

onderbreekt Ion:<br />

Bouloi/mhn a)/n se a)lhqh= le/gein, w)= )/Iwn: a)lla\ sofoi\ me/n pou/ e)ste<br />

u(mei=j oi( r(ay%doi\ kai\ u(pokritai\ kai\ w(=n u(mei=j #)/dete ta\ poih/mata,<br />

e)gw\ de\ ou)de\n a)/llo h)\ ta)lhqh= le/gw, oi(=on ei)ko\j i)diw/thn a)/nqrwpon. 76<br />

“Ik zou will<strong>en</strong> dat je de waarheid sprak, Ion, maar sophos zijn jullie,<br />

dunkt me, de rapsod<strong>en</strong> <strong>en</strong> toneelspelers, <strong>en</strong> ook zij van wie jullie de<br />

dichtwerk<strong>en</strong> zing<strong>en</strong>. Ik daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> zeg niets anders dan de<br />

waarheid, zoals je verwacht van e<strong>en</strong> man van de straat.”<br />

Socrates maakt e<strong>en</strong> onderscheid tuss<strong>en</strong> zichzelf <strong>en</strong> de dichters <strong>en</strong> rapsod<strong>en</strong>. De<br />

rapsod<strong>en</strong> <strong>en</strong> de dichters zijn ‘wijs’, Socrates niet. Maar de positie van Socrates is niet<br />

zomaar teg<strong>en</strong>gesteld aan de dichters of de rapsod<strong>en</strong>. Ev<strong>en</strong>min valt hij onder de<br />

toehoorders. Wat is Socrates’ plaats t<strong>en</strong> opzichte van deze trits?<br />

E<strong>en</strong> onderscheid is ook al gemaakt door Ion, als hij zich als leerling opponeert<br />

aan de sofoi/, van wie Socrates hem er één lijkt. Socrates looch<strong>en</strong>t dit onderscheid niet,<br />

maar trekt de lijn anders. Het onderscheid tuss<strong>en</strong> hemzelf <strong>en</strong> de dichters <strong>en</strong> rapsod<strong>en</strong><br />

ligt in de manier van sprek<strong>en</strong>: Socrates’ sprek<strong>en</strong> heet hier ta))lhqh= le/gein; van de dichters<br />

wordt gezegd dat ze sofo\j zijn.<br />

Deze passage is niet goed te duid<strong>en</strong> binn<strong>en</strong> het bestek van de Ion alle<strong>en</strong>. Er zijn<br />

meerdere plaats<strong>en</strong> in Plato’s œuvre waar Socrates zichzelf ter sprake br<strong>en</strong>gt.<br />

Achtere<strong>en</strong>volg<strong>en</strong>s passer<strong>en</strong> het Symposium, de Theaetetus <strong>en</strong> de Phaedrus de revue.<br />

In het begin van het Symposium wordt Socrates wederom aangesprok<strong>en</strong> als<br />

zijnde sofo/j, ditmaal door de tragediedichter Agathon. Ev<strong>en</strong>als Ion hoopt Agathon<br />

met vrucht van Socrates’ wijsheid te drink<strong>en</strong>. Socrates antwoordt: “Mooi zou het zijn<br />

als sofi/a iets was dat vanuit het vollere naar het legere kon strom<strong>en</strong>, wanneer deze<br />

met elkaar in verbinding staan. Als dat zo was, zou ik zeer vereerd zijn bij jou aan te<br />

ligg<strong>en</strong>; ik me<strong>en</strong> dat ik van jouw kant dan met rijke <strong>en</strong> mooie wijsheid gevuld zou<br />

76 Ion, 532d6-e1.<br />

37


DENKEN EN DICHTEN IN PLATO’S ION<br />

word<strong>en</strong>. Die van mij zou e<strong>en</strong> nietig ding (fau/lh tij) zijn, of ook twijfelachtig<br />

(a)mfisbhth/simoj) zoals in e<strong>en</strong> droom.” 77<br />

Ook in deze passage valt op dat Socrates zichzelf teg<strong>en</strong>over de dichter Agathon<br />

plaatst. De sofi/a van Agathon is rijk, die van Socrates nietig, dromerig. Daarbij<br />

spreekt Socrates in de irrealis. Hij lijkt daarmee te zegg<strong>en</strong> dat de betek<strong>en</strong>is van sofi/a<br />

als e<strong>en</strong> verzameling van voorhand<strong>en</strong> uitsprak<strong>en</strong> die geleerd <strong>en</strong> doorgegev<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong>, schijn is. Socrates doet naar eig<strong>en</strong> zegg<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> uitsprak<strong>en</strong> over de<br />

werkelijkheid, maar spreekt anders.<br />

Niet alle<strong>en</strong> is Socrates’ wijsheid dromerig <strong>en</strong> e<strong>en</strong> nietig ding, Plato gaat op<br />

verschill<strong>en</strong>de plaats<strong>en</strong> in zijn dialog<strong>en</strong> nog e<strong>en</strong> stap verder door te zegg<strong>en</strong> dat Socrates’<br />

sprek<strong>en</strong> voor de Griek<strong>en</strong> iets vreemds is. E<strong>en</strong> passage waar dit naar vor<strong>en</strong> komt,<br />

vind<strong>en</strong> we in de Theaetetus.<br />

Socrates vraagt de veelbelov<strong>en</strong>de jongeling Theaetetus wat k<strong>en</strong>nis is.<br />

Theaetetus antwoordt met diverse ‘voorbeeld<strong>en</strong>’. Socrates vermaant hem dat hij al te<br />

graag poiki/la a)nti\ a/(plou78 geeft: Theaetetus geeft niet aan wat k<strong>en</strong>nis is, d.w.z. wat<br />

het wez<strong>en</strong> van k<strong>en</strong>nis is. Zijn antwoord<strong>en</strong> zijn voor Socrates belachelijk (ge/loia). Maar<br />

dit e<strong>en</strong>voudige, het wez<strong>en</strong> van iets, is Theaetetus, toch één van Ath<strong>en</strong>es finest,<br />

onbek<strong>en</strong>d. Socrates’ ondervraging br<strong>en</strong>gt hem zelfs in e<strong>en</strong> duistere draaikolk<br />

(skotodinia/w). 79 Plato karakteriseert Socrates’ sprek<strong>en</strong> in dit verband niet voor niets als<br />

a)groiki/zesqai: hij br<strong>en</strong>gt iets wildvreemds over de drempel. 80<br />

Deze passage kan di<strong>en</strong><strong>en</strong> als opstapje naar e<strong>en</strong> opmerking van Socrates in de<br />

Phaedrus. Nogmaals maakt Socrates e<strong>en</strong> onderscheid tuss<strong>en</strong> de sofoi/ <strong>en</strong> zichzelf.<br />

Anders dan de sofoi/ is het hem niet opgegev<strong>en</strong> om zich in te lat<strong>en</strong> met de waarheid of<br />

valsheid van muqolo/ghma. Overe<strong>en</strong>komstig het woord van Delphi is hem slechts<br />

opgegev<strong>en</strong> zichzelf te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> – gnw=nai e)mauto/n.<br />

Verre van alle psychologische zelfontleding gaat het er Socrates om of hij is:<br />

“ofwel e<strong>en</strong> of ander wild beest (qhri/on), nog ingewikkelder <strong>en</strong> opgeblaz<strong>en</strong>er dan<br />

Typhoon, ofwel e<strong>en</strong> meer tam <strong>en</strong> e<strong>en</strong>voudig wez<strong>en</strong>, van nature del<strong>en</strong>d in e<strong>en</strong><br />

goddelijke rustige beschikking (qei/aj tino\j kai\ a)tu/fou moi/raj fu/sei mete/xon).” 81<br />

77 Symposium, 175d.<br />

78 Theaetetus, 146d5.<br />

79 Theaetetus, 155c10.<br />

80 Theaetetus, 146a6.<br />

81 Phaedrus, 229c-229e.<br />

38


DENKEN EN DICHTEN IN PLATO’S ION<br />

Socrates weet niet wat. Het is de vraag of dit überhaupt e<strong>en</strong> kwestie die om uitsluitsel<br />

vraagt. Is hij beide? Hoe verhoud<strong>en</strong> Socrates’ zowel wilde als tamme natuur zich tot<br />

elkaar? In de Ion vind<strong>en</strong> we e<strong>en</strong> antwoord.<br />

5.3 Socrates’ karakterisering van de rapsodie<br />

Socrates doet ge<strong>en</strong> uitsprak<strong>en</strong> over de werkelijkheid, maar br<strong>en</strong>gt iets nieuws, iets<br />

onbek<strong>en</strong>ds over het voetlicht, iets dat tegelijkertijd tam <strong>en</strong> wild is. Wat is dit in de Ion?<br />

Zoals we zag<strong>en</strong> werpt Socrates e<strong>en</strong> te/xnh op t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van de dichters, e<strong>en</strong> poihtikh/.<br />

Naar Socrates’ eig<strong>en</strong> zegg<strong>en</strong> is te/xnh op zichzelf e<strong>en</strong>voudig, voor iedere<strong>en</strong> inzichtelijk<br />

op het mom<strong>en</strong>t dat zij verwoord wordt. Maar dat gaat gelijk op met de uitbanning van<br />

iets anders: de rapsodie. Het wilde laat zich daarin zi<strong>en</strong>, dat de rapsode uiteindelijk<br />

onder de macht van de te/xnh verdwijnt. Socrates’ ontwerp van e<strong>en</strong> rapsodische<br />

techniek is van e<strong>en</strong> zodanige kracht dat de rapsode e<strong>en</strong> onbegrijpelijke figuur wordt,<br />

e<strong>en</strong> veelvormige Proteus, die nerg<strong>en</strong>s meer thuishoort. 82<br />

De Ion draait dus niet uit op e<strong>en</strong> vrijblijv<strong>en</strong>de scheiding van filosoof <strong>en</strong> rapsode,<br />

die vervolg<strong>en</strong>s indiffer<strong>en</strong>t naast elkaar kunn<strong>en</strong> voortbestaan. Socrates’ geweld doet<br />

Ions ‘bevlog<strong>en</strong>heid’ verschijn<strong>en</strong> als e<strong>en</strong> licht ding: kou=fon ga\r xrh=ma poihth/j e)stin kai\<br />

pthno\n […]. 83<br />

Ion is niet bij machte hem teg<strong>en</strong> te sprek<strong>en</strong> (a)ntile/gein). 84 Het <strong>en</strong>ige wat hij nog<br />

kan, is blijk gev<strong>en</strong> van zijn eig<strong>en</strong> positie. Het is nu e<strong>en</strong>maal zo dat Homerus hem doet<br />

zied<strong>en</strong> van <strong>en</strong>thousiasme, terwijl Hesiodus <strong>en</strong> de ander<strong>en</strong> hem do<strong>en</strong> inslap<strong>en</strong>.<br />

De dialoog bevindt zich hier op e<strong>en</strong> kruispunt. Socrates heeft de mogelijkheid<br />

van e<strong>en</strong> te/xnh geop<strong>en</strong>d t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van de dichters. Dat maakt het voor Ion<br />

twijfelachtig wat het dan is dat bij hem speelt. De mogelijkheid van e<strong>en</strong> te/xnh roept de<br />

vraag op wat rapsodie zelf is, als zij ge<strong>en</strong> te/xnh is. Ion kan alle<strong>en</strong> met Homerus uit de<br />

voet<strong>en</strong>, andere dichters lat<strong>en</strong> hem onberoerd. Dan zegt hij: kai/toi o(/ra tou=to ti/ e)/stin,<br />

‘kijk jij nu e<strong>en</strong>s wat dat is’. 85<br />

82 Ion, 541e7.<br />

83 Ion, 534b3-4; in het vervolg van het citaat noemt Socrates de dichter ook i(eron, heilig. Dit is<br />

niet de plaats waar e<strong>en</strong> adequate duiding van dit woord gegev<strong>en</strong> kan word<strong>en</strong>.<br />

84 Ion, 533c4.<br />

85 Ion, 533c7-8.<br />

39


DENKEN EN DICHTEN IN PLATO’S ION<br />

Te zi<strong>en</strong> wát iets is (ti/ e)/stin), zo hebb<strong>en</strong> we in verband met de Theaetetus gezi<strong>en</strong>,<br />

is het Anlieg<strong>en</strong> van Socrates. Door Ions verzoek blijkt waar Socrates staat t<strong>en</strong> opzichte<br />

van rapsod<strong>en</strong> <strong>en</strong> dichters. Hij vraagt Socrates het wez<strong>en</strong> van de rapsodie te zi<strong>en</strong>. Het<br />

werkwoord o(ra/w betreft hier niet het zi<strong>en</strong> <strong>en</strong> hor<strong>en</strong> van de rapsod<strong>en</strong> zoals dat van de<br />

toehoorders, maar het heeft e<strong>en</strong> eig<strong>en</strong> karakter. Om te zi<strong>en</strong> wat iets is, is het nodig om<br />

in zekere zin weg van de ding<strong>en</strong> te zijn, e<strong>en</strong> uitstap te mak<strong>en</strong> naar het betek<strong>en</strong>isgeheel<br />

waarbinn<strong>en</strong> iets als iets van zich blijk geeft.<br />

Socrates stapt terzijde van de trits dichter-rapsode-toehoorder <strong>en</strong> bekijkt hun<br />

geleding. In zijn antwoord richt hij zich op het sprek<strong>en</strong> van de dichters <strong>en</strong> rapsod<strong>en</strong>,<br />

zoals dat an sich is. Daaraan lat<strong>en</strong> wij de vraag parallel lop<strong>en</strong> hoe Socrates, de d<strong>en</strong>ker,<br />

dan zelf spreekt, als hij niet de taal der dichters spreekt.<br />

Ion verlangt van Socrates te wet<strong>en</strong> wat hem beweegt, wat zijn <strong>en</strong>thousiasme te<br />

betek<strong>en</strong><strong>en</strong> heeft. Als rapsode blijft hem verborg<strong>en</strong> wat hem drijft. Socrates geeft dit<br />

drijv<strong>en</strong>de e<strong>en</strong> naam. Ion spreekt niet vanuit e<strong>en</strong> te/xnh, maar is bewog<strong>en</strong> (kinei=, 533d3)<br />

door e<strong>en</strong> qei/a du/mamij of zoals het later heet, e<strong>en</strong> qei/a moi/ra, e<strong>en</strong> goddelijke kracht of<br />

beschikking. De woord<strong>en</strong> qei/oj <strong>en</strong> qei/a kom<strong>en</strong> nog vaak voor in de dialoog. We zull<strong>en</strong><br />

hier ge<strong>en</strong> interpretatie van gev<strong>en</strong>; het volstaat te zegg<strong>en</strong> dat Socrates iets aanhaalt wat<br />

niet van m<strong>en</strong>selijke makelij is. E<strong>en</strong> te/xnh is volg<strong>en</strong>s Socrates daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> dat wat para\<br />

soi\ (bij Ion) is.<br />

Socrates verlegt de aandacht van Ion naar iets wat niet van Ion is, wat niet tot<br />

zijn beschikking staat <strong>en</strong> daarom ge<strong>en</strong> te/xnh kan zijn. Ion wordt veeleer gebruikt<br />

(xrh=tai). 86 Dat wordt duidelijk door Socrates’ ‘vergelijking’ van de rapsode met e<strong>en</strong><br />

magneet. E<strong>en</strong> magneet is e<strong>en</strong> ste<strong>en</strong> die niet alle<strong>en</strong> ijzer<strong>en</strong> ring<strong>en</strong> aantrekt, maar zijn<br />

aantrekk<strong>en</strong>de kracht (du/namij) ook doorgeeft (e)nti/qhsi) aan deze ring<strong>en</strong>, die op hun<br />

beurt weer andere aantrekk<strong>en</strong>. 87<br />

Wat is du/namij? Zonder ons te verstrikk<strong>en</strong> in vrag<strong>en</strong> naar de ontologische status<br />

van deze du/namij, kijk<strong>en</strong> we wat er eig<strong>en</strong>lijk gebeurt in (of met of door) deze<br />

zog<strong>en</strong>aamde du/namij. Plato zegt het e<strong>en</strong>voudig g<strong>en</strong>oeg: er ontstaat e<strong>en</strong> o(rmaqo\j<br />

makro/j, e<strong>en</strong> lange ket<strong>en</strong> van dichter, rapsode <strong>en</strong> toehoorders. 88<br />

86 Ion, 534c8.<br />

87 Ion, 533d6.<br />

88 Ion, 533e1.<br />

40


DENKEN EN DICHTEN IN PLATO’S ION<br />

Daarmee is nog weinig gezegd. Socrates gebruikt e<strong>en</strong> reeks woord<strong>en</strong> die<br />

aangev<strong>en</strong> wát in deze kracht gebeurt, die e<strong>en</strong> ket<strong>en</strong> doet ontstaan. Iemand die op e<strong>en</strong><br />

plaats in de ket<strong>en</strong> door de muze is getroff<strong>en</strong>, is e)nqe/oj of e)nqousiastiko/j, ba/kxeioj,<br />

katexo/m<strong>en</strong>oj (bezet<strong>en</strong>), e)kfrwn (buit<strong>en</strong> zinn<strong>en</strong>), maino/m<strong>en</strong>oj (waanzinnig). M<strong>en</strong>s<strong>en</strong><br />

rak<strong>en</strong> buit<strong>en</strong> zichzelf <strong>en</strong> exc<strong>en</strong>trisch, zij word<strong>en</strong> uit het lood geslag<strong>en</strong> tot op het punt<br />

dat o( nou=j mhke/ti e)n au)tw=| e)nv=, o( nou=j mh\ pa/restin, zij verstandsloos rak<strong>en</strong>, ge<strong>en</strong><br />

meester meer van zichzelf zijn.<br />

Waarhe<strong>en</strong> word<strong>en</strong> de m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> weggetrokk<strong>en</strong> als zij niet meer bij zichzelf zijn?<br />

Weer uitgaand van Ion <strong>en</strong> zijn Ilias, zegt Socrates:<br />

o(/tan eu)= ei)/p$j e)/ph kai\ e)kplh/c$j ma/lista tou\j qewme/nouj,[...] to/te<br />

po/teron e)/mfrwn ei)= h)\ e)/cw sautou= gi/gn$ kai\ para\ toi=j pra/gmasin<br />

oi)/etai/ sou ei)=nai h( yuxh\ oi(=j le/geij e)nqousia/zousa, h)\ e)n )Iqa/k$<br />

ou)=sin h)\ e)n Troi/# h)\ o(/pwj a)\n kai\ ta\ e)/ph e)/x$; 89<br />

“Wanneer jij goed op dreef b<strong>en</strong>t met de verz<strong>en</strong> van Homerus <strong>en</strong> je<br />

toeschouwers helemaal uit het lood slaat, […] b<strong>en</strong> je dan ofwel bij<br />

zinn<strong>en</strong> ofwel buit<strong>en</strong> jezelf gebracht, <strong>en</strong> me<strong>en</strong> je dan niet dat je<br />

bezet<strong>en</strong> b<strong>en</strong>t door de ding<strong>en</strong> waarover je zo <strong>en</strong>thousiast spreekt, of<br />

die ding<strong>en</strong> zich nu in Ithaka of Troje bevind<strong>en</strong>, of waar de ep<strong>en</strong> zich<br />

dan ook afspel<strong>en</strong>?”<br />

In deze passage is het belangrijk om goed te lett<strong>en</strong> op Plato’s gebruik van de<br />

voorvoegsels ek-, <strong>en</strong>- <strong>en</strong> para-. Plato zegt: waarhe<strong>en</strong> de m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> weggetrokk<strong>en</strong> word<strong>en</strong>,<br />

zijn de ding<strong>en</strong>. Dat zijn niet de ding<strong>en</strong> uit hun onmiddellijke omgeving, maar de ding<strong>en</strong><br />

zoals die hun betek<strong>en</strong>is krijg<strong>en</strong> binn<strong>en</strong> het woord van de dichter.<br />

De toeschouwers voor het podium zijn de laatste van de gemagnetiseerde<br />

ring<strong>en</strong>. De lange ket<strong>en</strong> bestaat niet alle<strong>en</strong> uit de trits dichter, rapsode <strong>en</strong> toehoorder,<br />

maar is nu e<strong>en</strong> kwartet: god-dichter-rapsode-toehoorder. Plato vat dit in één zin<br />

sam<strong>en</strong>:<br />

89 Ion, 535b2-c3.<br />

41


DENKEN EN DICHTEN IN PLATO’S ION<br />

o( de\ qeo\j dia\ pa/ntwn tou/twn e(/lkei th\n yuxh\n o(/poi a)\n bou/letai tw=n<br />

a)nqrw/pwn, a)nakremannu\j e)c a)llh/lwn th\n du/namin. 90<br />

“Door al die [ring<strong>en</strong>] sleurt de god het lev<strong>en</strong> van de m<strong>en</strong>s<strong>en</strong><br />

waarhe<strong>en</strong> hij maar wil; door de dunamis van de <strong>en</strong>e te lat<strong>en</strong><br />

afhang<strong>en</strong> van die van de andere.”<br />

Dat is consist<strong>en</strong>t met de opmerking<strong>en</strong> van Diotima uit het Symposium. Daar heette het<br />

dat de dai/mwn in di<strong>en</strong>st staat van het over <strong>en</strong> weer tuss<strong>en</strong> god<strong>en</strong> <strong>en</strong> m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>. Eerder in<br />

de Ion werd gezegd dat de rapsode c.q. dai/mwn wordt gebruikt. Lett<strong>en</strong> wij nogmaals op<br />

de ommezwaai die Socrates maakt als hij zegt dat de rapsode zijn vakgebied, d.w.z.<br />

alle werk<strong>en</strong> van alle dichters, moet beheers<strong>en</strong>.<br />

Het sprek<strong>en</strong> van de dichters is magnetisch, manisch, ingegev<strong>en</strong> door e<strong>en</strong> god. Zij zijn<br />

niet in staat over hun eig<strong>en</strong> werk<strong>en</strong> te oordel<strong>en</strong>. 91 Str<strong>en</strong>g g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> sprek<strong>en</strong> de dichters<br />

niet zelf, maar o( qeo\j au)to/j e)stin o( le/gwn, de god zelf is aan het woord.<br />

Niettemin staat de besprok<strong>en</strong> passage in het tek<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> scheiding van te/xnh<br />

<strong>en</strong> qei/a moi/ra, filosofie <strong>en</strong> rapsodie. De filosofische te/xnh moet vrij zijn van al het<br />

daimonische <strong>en</strong> onoverzichtelijke van de rapsodie. Socrates onthult het karakter van<br />

zijn te/xnh door e<strong>en</strong> uitweiding over wat zij niet is. In het vervolg van de dialoog keert<br />

Plato daarom terug naar het probleem van de r(ayw|dikh\ te/xnh. 92 Na het voorgaande<br />

hoeft het niet te verbaz<strong>en</strong> dat Socrates er uiteindelijk niet in slaagt om de rapsode e<strong>en</strong><br />

eig<strong>en</strong> welomlijnd vakgebied toe te wijz<strong>en</strong>. Het is de rapsode eig<strong>en</strong> qei=on te zijn, d.w.z.<br />

daimo/nion, zich te lat<strong>en</strong> ‘meesleur<strong>en</strong>’ door wat niet tot m<strong>en</strong>selijke beschikking staat -<br />

niet texniko/n is.<br />

5.4 De natuur van Socrates II. De onmogelijkheid van e<strong>en</strong> scheiding tuss<strong>en</strong> rapsodie <strong>en</strong><br />

filosofie<br />

90 Ion, 536a1-3.<br />

91 Cf. Gadamer: ‘Mög<strong>en</strong> ihre Dichtung<strong>en</strong> immer Orakel sein, sie selbst sind w<strong>en</strong>iger imstande,<br />

sie zu deut<strong>en</strong>, als irg<strong>en</strong>dwelche Zuhörer’, p. 189.<br />

92 Vanaf Ion, 538b4.<br />

42


DENKEN EN DICHTEN IN PLATO’S ION<br />

Rapsod<strong>en</strong> <strong>en</strong> dichters word<strong>en</strong> door Plato gekarakteriseerd met woord<strong>en</strong> die niet<br />

toevallig op diverse plekk<strong>en</strong> in Plato’s œuvre ook van Socrates als d<strong>en</strong>ker word<strong>en</strong><br />

gezegd. Alles wat Socrates zegt over de rapsode: manisch, bezet<strong>en</strong>, etc., kan zo gelez<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong> alsof Socrates het teg<strong>en</strong> zichzelf heeft. We hebb<strong>en</strong> al gezi<strong>en</strong> dat Socrates in de<br />

Phaedrus zichzelf k<strong>en</strong>merkt als iemand die deelt in e<strong>en</strong> qei/a moi/ra. Maar dat is niet de<br />

<strong>en</strong>ige plek.<br />

Eén van de belangrijkste k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong> van de rapsode of dichter is dat o( nou=j<br />

mhke/ti e)n au)t%= e)n$. De dichter is buit<strong>en</strong> zichzelf. Hetzelfde overkomt Socrates,<br />

bijvoorbeeld in het Symposium. In het begin van deze dialoog laat hij zijn disg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> op<br />

zich wacht<strong>en</strong>. Onderweg houdt hij stil in e<strong>en</strong> portaal, niet meer bij zichzelf, zijn<br />

omgeving of zijn afsprak<strong>en</strong>. 93 Daarmee kan de passage uit de Theaetetus verbond<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong>, waar Plato over Thales spreekt als iemand die niet weet wie zijn bur<strong>en</strong> zijn; hij<br />

houdt zich niet bezig met de m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> om zich he<strong>en</strong>, maar met het m<strong>en</strong>selijke, met dat<br />

wát de m<strong>en</strong>s is. Thales is met zijn gedacht<strong>en</strong> niet bij de kuil vlak voor zijn voet<strong>en</strong>. 94<br />

Het Symposium gaat nog verder. Diotima zegt van Socrates dat hij tuss<strong>en</strong> god<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> in staat. Als zodanig is Socrates e<strong>en</strong> dai/mwn. Zoals we gezi<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, wordt<br />

e<strong>en</strong> dai/mwn gek<strong>en</strong>merkt door e<strong>en</strong> e(rmhneutikh\ du/namij. 95 Dat herinnert onmiddellijk<br />

aan de Ion, waar e<strong>en</strong>zelfde vermog<strong>en</strong> aan de rapsode wordt toegeschrev<strong>en</strong>.<br />

Alcibiades, die naar Socrates’ eig<strong>en</strong> zegg<strong>en</strong> de waarheid zegt over Socrates,<br />

noemt hem e<strong>en</strong> sile<strong>en</strong>. E<strong>en</strong> sile<strong>en</strong> is e<strong>en</strong> wilde zoon van Hermes, de bode van de<br />

god<strong>en</strong>. Socrates lijkt ook op e<strong>en</strong> sater met e<strong>en</strong> fluit of herderspijp, zij het dat hij<br />

dezelfde betovering <strong>en</strong>kel met zijn woord<strong>en</strong> bewerkt (yiloi=j lo/goij). De toehoorders<br />

van Socrates rak<strong>en</strong> in de ban van zijn woord<strong>en</strong>, zoals Alcibiades zegt: e)kpeplhgme/noi<br />

e)sme\n kai\ katexo/meqa, ‘wij word<strong>en</strong> uit het lood geslag<strong>en</strong> <strong>en</strong> rak<strong>en</strong> bezet<strong>en</strong>’. Zijn hart<br />

springt heviger dan de hart<strong>en</strong> van corybant<strong>en</strong>. Er is e<strong>en</strong> qaumasi/a du/namij in Socrates<br />

aanwezig. Alcibiades’ lev<strong>en</strong> is gebet<strong>en</strong> door de filosofische woord<strong>en</strong> (tw=n e)n filosofi/#<br />

logw=n) van Socrates als door e<strong>en</strong> giftige adder. Deze woord<strong>en</strong> zijn zelfs nog wilder<br />

(a)griw/teron) dan e<strong>en</strong> adder. Alcibiades vat dit alles sam<strong>en</strong>: h( filoso/fou mani/a te kai\<br />

bakxei/aj. Socrates’ sprek<strong>en</strong> is mani/a. 96<br />

93 Symposium, 174d.<br />

94 Theaetetus, 174a-e.<br />

95 Symposium, 202e2-3.<br />

96 Voor deze hele passage, zie Symposium, 215a7-218a5.<br />

43


DENKEN EN DICHTEN IN PLATO’S ION<br />

Het woord mani/a komt voor in de Ion 97 , maar nog pregnanter in de Phaedrus: ta\<br />

me/gista tw=n a)gaqw=n h(mi=n gi/gnetai dia\ mani/aj, qei/# me/ntoi do/sei didome/nhj, het<br />

grootste goed komt tot ons door de waanzin, [niet zomaar waanzin, maar die waanzin]<br />

die door de god<strong>en</strong> is gegev<strong>en</strong>. 98<br />

Het ‘goede’ van Socrates’ waanzin is de filosofie als te/xnh, dat wil zegg<strong>en</strong>,<br />

gereinigd van het rapsodische. Dit goed is zo groot, dat het nog bepal<strong>en</strong>d is voor het<br />

filosofisch sprek<strong>en</strong> van Kant. Het tweede deel van deze ‘uitspraak’ maakt duidelijk dat<br />

het hier niet kan gaan om de waanzin van alledag, maar om e<strong>en</strong> zeldzame waanzin die<br />

niet uitsluit<strong>en</strong>d e<strong>en</strong> beroving van het gezond verstand is, maar die erg<strong>en</strong>s naar kan<br />

luister<strong>en</strong>.<br />

De woord<strong>en</strong> waarin beurtelings van Socrates <strong>en</strong> dichters wordt gesprok<strong>en</strong> zijn<br />

aanwijzing<strong>en</strong> dat d<strong>en</strong>kers <strong>en</strong> dichters verwant zijn. Wat blijkt hieruit voor de<br />

mogelijkheid van de filosofie?<br />

We hebb<strong>en</strong> gezi<strong>en</strong> dat Socrates in de Ion zegt dat dichters <strong>en</strong> rapsod<strong>en</strong> vanuit e<strong>en</strong><br />

mani/a sprek<strong>en</strong>. In de besprok<strong>en</strong> passages laat Plato Alcibiades, Diotima <strong>en</strong> Socrates<br />

zelf zegg<strong>en</strong> dat Socrates’ sprek<strong>en</strong> niet e<strong>en</strong> technisch, maar e<strong>en</strong> manisch <strong>en</strong> daimonisch<br />

karakter heeft. De manische, daimonische <strong>en</strong> dat wil nu zegg<strong>en</strong> rapsodische manier van<br />

sprek<strong>en</strong> van de filosoof maakt dat waar de filosofie zichzelf in de Ion opwerpt als<br />

te/xnh, dat moet gebeur<strong>en</strong> in e<strong>en</strong> tweespraak, zelfs tweestrijd, met de dichters. Als wij<br />

hier van strijd sprek<strong>en</strong>, gebruik<strong>en</strong> we ge<strong>en</strong> woord van onszelf, maar van Plato: palaia\<br />

tij diafora\ filosofi/# te kai\ poihtik$=. 99<br />

Wat betek<strong>en</strong>t deze aloude strijd tuss<strong>en</strong> d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> <strong>en</strong> dicht<strong>en</strong>? Plato’s gebruik van<br />

het woord strijd geeft aan dat d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> <strong>en</strong> dicht<strong>en</strong> met elkaar te mak<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. Deze<br />

strijd is oud. Er is dus e<strong>en</strong> oorspronkelijker sam<strong>en</strong>hang van d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> <strong>en</strong> dicht<strong>en</strong>. Ontbrak<br />

deze, dan was er voor hem ge<strong>en</strong> aanleiding om woord<strong>en</strong> te gebruik<strong>en</strong> die zowel<br />

Socrates als Ion toekom<strong>en</strong>. E<strong>en</strong>voudig gezegd: Socrates probeert e<strong>en</strong> wig te drijv<strong>en</strong><br />

tuss<strong>en</strong> zichzelf als d<strong>en</strong>ker <strong>en</strong> Ion als rapsode - dat veronderstelt al dat zij bij elkaar<br />

hor<strong>en</strong>.<br />

Het bij elkaar hor<strong>en</strong> van d<strong>en</strong>kers <strong>en</strong> dichters blijkt ook uit de manier van<br />

sprek<strong>en</strong> van Socrates. Hij spreekt als e<strong>en</strong> dai/mwn in zijn poging<strong>en</strong> om tot e<strong>en</strong> ontwerp<br />

97 Het participium maino/m<strong>en</strong>oj, Ion, 536d6.<br />

98 Phaedrus, 244a.<br />

99 Respublica, 607b5.<br />

44


DENKEN EN DICHTEN IN PLATO’S ION<br />

van e<strong>en</strong> zuivere te/xnh te kom<strong>en</strong>. Waarom? Omdat de dai/mwn toegang heeft tot iets<br />

waar verder niemand toegang toe heeft. Socrates is niet filosofisch omdat hij e<strong>en</strong> te/xnh<br />

ontwerpt, maar omdat hij e<strong>en</strong> mogelijkheid ziet die er voorhe<strong>en</strong> niet was. Het ‘zi<strong>en</strong>’<br />

van deze mogelijkheid, dit ‘goed’, gebeurt in e<strong>en</strong> mani/a. Dat verijdelt, als het ware<br />

achter Socrates’ rug om, de verbanning van de rapsodie uit de filosofie. E<strong>en</strong>voudig<br />

gezegd: de filosofie als te/xnh is e<strong>en</strong> gedachte die Socrates krijgt aangereikt. Socrates<br />

d<strong>en</strong>kt niet, maar wordt bedacht. Dat maakt hem rapsodisch, dichterlijk.<br />

De filosofie als te/xnh valt Socrates toe. Waarvandaan? In de inleiding is met<br />

Heidegger gezegd dat de oorsprong van het d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de plaats van oorsprong, voor<br />

ons in het duister blijft. Plato geeft aanwijzing<strong>en</strong> naar de waanzin van Socrates, die<br />

erg<strong>en</strong>s naar kan luister<strong>en</strong>, maar rept met ge<strong>en</strong> woord over waar Socrates naar luistert.<br />

In de Ion is de mogelijkheid van de filosofie als te/xnh breed uitgemet<strong>en</strong>. Alle aandacht<br />

gaat daar naar uit. De herkomst van het d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> is duister.<br />

Toch lijkt Plato deze oorsprong te noem<strong>en</strong> met het woord moi/ra. Zoals met<br />

zoveel woord<strong>en</strong> in de Phaedrus staat, heeft Socrates e<strong>en</strong> moi/ra ervar<strong>en</strong> <strong>en</strong> verwoord. 100<br />

Hem is het lot beschor<strong>en</strong> het onderscheid tuss<strong>en</strong> filosofie <strong>en</strong> rapsodie, te/xnh <strong>en</strong> qei/a<br />

moi/ra, te zegg<strong>en</strong>. Als dat zo is, dan is het onderscheid tuss<strong>en</strong> te/xnh <strong>en</strong> qei/a moi/ra zelf<br />

e<strong>en</strong> moi/ra. Deze moi/ra is niet iets wat uitsluit<strong>en</strong>d thuishoort in de Griekse oudheid. Zij<br />

tek<strong>en</strong>t het d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> tot de dag van vandaag:<br />

100 Geciteerd in §5.2, p. 38-39.<br />

Wet<strong>en</strong>schap – Mystiek<br />

Arbeit – Vision/Orakel/Gefühl<br />

Begriff – Anschauung<br />

Prosaisch – Poëtisch<br />

Geschäft – Rhapsodismus<br />

te/xnh - qei/a moi/ra<br />

<strong>D<strong>en</strong>k<strong>en</strong></strong> - Dicht<strong>en</strong><br />

moi/ra<br />

45


Besluit:<br />

De Ion in het hed<strong>en</strong>daags d<strong>en</strong>k<strong>en</strong><br />

6.1 Plato’s Ion <strong>en</strong> Descartes’ Olympica<br />

DENKEN EN DICHTEN IN PLATO’S ION<br />

Waarom is de Ion relevant voor de filosofie van vandaag de dag? Dé uitloper van de<br />

filosofie als te/xnh is Descartes’ mathesis universalis. Maar bij Descartes, de vader van de<br />

nieuwe tijd, zi<strong>en</strong> we hetzelfde gebeur<strong>en</strong> als bij Plato: de uitdrukkelijke verwijdering<br />

van dichterlijkhed<strong>en</strong> uit het d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> én de onmogelijkheid dat vol te houd<strong>en</strong>. We kijk<strong>en</strong><br />

kort naar de tekst waar dit aan de orde is.<br />

Met de intrede van de gedachte aan de mathesis universalis, op 10 november<br />

1619, heeft Descartes e<strong>en</strong> drietal drom<strong>en</strong> opgetek<strong>en</strong>d, onder de titel Olympica. 101 De<br />

auth<strong>en</strong>tieke tekst is niet bewaard geblev<strong>en</strong>, maar is overgeleverd in de Descartesbiografie<br />

van Baillet uit 1691. Aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong> wordt dat Baillet Descartes’ tekst<br />

grot<strong>en</strong>deels intact heeft gekopieerd. 102 Om de Olympica recht te do<strong>en</strong>, is e<strong>en</strong> uitvoerige<br />

interpretatie nodig. Daar wag<strong>en</strong> we ons hier niet aan. We volstaan met e<strong>en</strong> korte blik<br />

op <strong>en</strong>kele woord<strong>en</strong>, waar de inval van Descartes’ gedachte aanleiding toe heeft<br />

gegev<strong>en</strong>. Deze woord<strong>en</strong> vind<strong>en</strong> onmiddellijk weerklank in de Ion.<br />

Il le fatigua, que le feu lui prît au cerveau, & qu’il tomba dans une espéce<br />

d’<strong>en</strong>thousiasme, qui disposa de telle maniére son esprit déja abattu, qu’il le<br />

mit <strong>en</strong> état de recevoir les impressions des songes & des visions. 103<br />

Il attribuoit cette merveille à la divinité de l’Enthousiasme […], qui fait<br />

sortir les sem<strong>en</strong>ces de la sagesse […] avec beaucoup plus de facilité &<br />

beaucoup plus de brillant même, que ne peut faire la Raison dans les<br />

Philosophes. 104<br />

101 Opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> in Adam/Tannery, deel X, p. 179-188.<br />

102 Zie Cole, pp. 48 <strong>en</strong> 176.<br />

103 Olympica, p. 181.<br />

104 Olympica, p. 184.<br />

46


DENKEN EN DICHTEN IN PLATO’S ION<br />

Par les Poëtes rassemblés dans le Recueil il <strong>en</strong>t<strong>en</strong>doit la Révélation &<br />

l’Enthousiasme, dont il ne desespéroit pas de se voir favorisé. 105<br />

Descartes is vol van <strong>en</strong>thousiasme. Waar Descartes in het Discours de la méthode,<br />

achtti<strong>en</strong> jaar na zijn dromerij<strong>en</strong> in het stoofhok, uiteindelijk de dichtkunst, die leeft van<br />

‘des dons de l’esprit, plutôt que des fruits de l’étude’ 106 , als e<strong>en</strong> niet noodzakelijke,<br />

maar tolerabele opsmuk van de rede inzet, heeft het dichterlijk <strong>en</strong>thousiasme in de<br />

Olympica e<strong>en</strong> andere plaats. Enerzijds staan de filosofische rede <strong>en</strong> het dichterlijk<br />

<strong>en</strong>thousiasme in de Olympica teg<strong>en</strong>over elkaar, als twee disparate wijz<strong>en</strong> die de zad<strong>en</strong><br />

van de wijsheid do<strong>en</strong> ontkiem<strong>en</strong>. Anderzijds is <strong>en</strong>thousiasme datg<strong>en</strong>e, waaraan<br />

Descartes de ontdekking van les fondem<strong>en</strong>s de la sci<strong>en</strong>ce admirable, i.e. de mathesis<br />

universalis, te dank<strong>en</strong> heeft.<br />

In zijn boek over Descartes’ olympische drom<strong>en</strong> stelt Cole de vraag die sinds<br />

Descartes alleszins legitiem is: ‘How can I justify the claim that the evid<strong>en</strong>ce on<br />

Descartes’s dreams can have such significance for stud<strong>en</strong>ts of his thought?’ 107 Deze vraag<br />

is uitgesprok<strong>en</strong> cartesiaans. Cole gaat uit van het onderscheid tuss<strong>en</strong> d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

drom<strong>en</strong>, d.w.z. tuss<strong>en</strong> rationaliteit <strong>en</strong> wat alle<strong>en</strong> nog maar kan verschijn<strong>en</strong> als het<br />

irrationele, visionaire <strong>en</strong> in die zin dromerige. Hij doet e<strong>en</strong> poging de drom<strong>en</strong> van<br />

Descartes te rehabiliter<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> poging tot e<strong>en</strong> droominterpretatie die niet uit is op<br />

rationalisering of het aanton<strong>en</strong> van irrelevantie.<br />

Cole wijst Descartes’ drom<strong>en</strong> e<strong>en</strong> c<strong>en</strong>trale plaats toe in de ontwikkeling van zijn<br />

filosofie, maar voert daartoe e<strong>en</strong> nieuw, ev<strong>en</strong> metafysisch, onderscheid in: de drom<strong>en</strong><br />

zijn van belang voor de ontwikkeling van de persoon Descartes, die uiteindelijk de<br />

voedingsbodem geeft voor de ontwikkeling van de d<strong>en</strong>ker Descartes: ‘The true<br />

significance of the Olympian dreams is that they can help explain the personality of<br />

Descartes the man as it was related to the ideas of Descartes the thinker.’ 108 Wat voor<br />

‘relatedness’? ‘The thinking of the self-proclaimed master of methodical reason was<br />

conditioned by his past, his relationships, and his emotions.’ 109 De drom<strong>en</strong> verklar<strong>en</strong><br />

het karakter van Descartes, dat de voorwaarde is voor de ontwikkeling van zijn d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>.<br />

105 Olympica, p. 184.<br />

106 Descartes, Discours de la méthode, première partie, p. 9.<br />

107 Cole, p. 3.<br />

108 Cole, p. 182.<br />

109 Cole, p. 186.<br />

47


DENKEN EN DICHTEN IN PLATO’S ION<br />

Drom<strong>en</strong> <strong>en</strong> d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> staan in e<strong>en</strong> conditioneel of zelfs causaal verband <strong>en</strong> blijv<strong>en</strong> zo in<br />

wez<strong>en</strong> indiffer<strong>en</strong>t t<strong>en</strong> opzichte van elkaar.<br />

De vraag van Cole naar e<strong>en</strong> verband tuss<strong>en</strong> Descartes’ drom<strong>en</strong> <strong>en</strong> d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> blijft<br />

van belang. Anders dan rec<strong>en</strong>te biograf<strong>en</strong>, die de drom<strong>en</strong> afdo<strong>en</strong> als ‘nervous anxiety’<br />

<strong>en</strong> zelfs ‘m<strong>en</strong>tal collapse’ 110 , waardoor het verband met Descartes’ d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> verbrok<strong>en</strong><br />

is, stelt Cole de vraag naar de verhouding tuss<strong>en</strong> d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> <strong>en</strong> dicht<strong>en</strong>. Net als Socrates<br />

weet Descartes zich ‘besmet’ met dichterlijkhed<strong>en</strong>. Deze dichterlijkhed<strong>en</strong> staan<br />

allesbehalve los van zijn d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>. Het d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> moet in zekere zin dichterlijk zijn, wil het<br />

d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> zijn. Descartes’ dicht<strong>en</strong> betek<strong>en</strong>t hier hetzelfde als Socrates’ dicht<strong>en</strong>: de<br />

wijze van toegang tot de zaak waar het de d<strong>en</strong>ker om gaat. 111<br />

6.2 Heidegger <strong>en</strong> ‘das bisherige <strong>D<strong>en</strong>k<strong>en</strong></strong>’<br />

Bij aanvang van deze scriptie werd gezegd dat de verwet<strong>en</strong>schappelijking van het<br />

lev<strong>en</strong> ook de filosofie in zich opneemt als object van studie. In de Ion ligt echter e<strong>en</strong><br />

mogelijkheid tot filosofie beslot<strong>en</strong> die ge<strong>en</strong> te/xnh is – Socrates’ ervaring <strong>en</strong><br />

verwoording van te/xnh is zélf niet technisch. Socrates’ ontwerp van e<strong>en</strong> te/xnh die<br />

gezuiverd is van rapsodische elem<strong>en</strong>t<strong>en</strong> is getek<strong>en</strong>d door de ervaring van e<strong>en</strong> moi/ra.<br />

Woord<strong>en</strong> als ‘ervar<strong>en</strong>’ <strong>en</strong> ‘getek<strong>en</strong>d zijn’ beschrijv<strong>en</strong> de toegang tot de zaak. Aan<br />

de hand van Plato <strong>en</strong> Descartes hebb<strong>en</strong> we gezi<strong>en</strong> dat deze toegang de dichterlijkheid<br />

van het d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> uitmaakt.<br />

In de late tekst Das Gedicht uit 1968 doet Heidegger e<strong>en</strong> uitspraak over de<br />

verhouding van d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> <strong>en</strong> dicht<strong>en</strong>. Heidegger zegt daar t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van Hölderlin:<br />

Mit diesem scheu gewagt<strong>en</strong> Wort vom Bedürf<strong>en</strong> der Götter und dem<br />

<strong>en</strong>tsprech<strong>en</strong>d<strong>en</strong> Gebrauchtsein des Dichters rührt Hölderlin an die<br />

Grunderfahrung seines Dichtertums. Dieses Erfahr<strong>en</strong> sachgerecht zu<br />

d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, dem Bereich nachzufrag<strong>en</strong>, in dem es spielt, dem ist das bisherige<br />

<strong>D<strong>en</strong>k<strong>en</strong></strong> noch nicht gewachs<strong>en</strong>. 112<br />

110 Gaukroger, p. 109-11.<br />

111 Dit is de betek<strong>en</strong>is van Socrates’ uitspraak dat zijn eig<strong>en</strong> ‘wijsheid’ dromerig is; zie 5.2, p. 38.<br />

112 Heidegger, GA 4, p. 191.<br />

48


DENKEN EN DICHTEN IN PLATO’S ION<br />

Deze passage betreft het dicht<strong>en</strong> van Hölderlin. In hoeverre ‘Bedürf<strong>en</strong> der Götter’ <strong>en</strong><br />

‘Gebrauchtsein des Dichters’ hetzelfde aanduid<strong>en</strong> als het woord xrh=tai (534c8) uit de<br />

Ion, lat<strong>en</strong> we hier in het midd<strong>en</strong>.<br />

Het gaat ons vooral om de laatste zin. Deze is niet aangehaald om naadloos in<br />

te voeg<strong>en</strong> bij of toe te pass<strong>en</strong> op het besprok<strong>en</strong>e t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van Plato, Descartes <strong>en</strong><br />

Kant. Heideggers opmerking betreft Hölderlin. Maar misschi<strong>en</strong> is het mogelijk om e<strong>en</strong><br />

vingerwijzing te vernem<strong>en</strong>.<br />

De zin staat aan het eind van Heideggers voordracht, die vraagt naar het<br />

Eig<strong>en</strong>tümliche van Hölderlins dicht<strong>en</strong>. Het woord d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> komt niet eerder <strong>en</strong> nerg<strong>en</strong>s<br />

anders in het stuk voor.<br />

Wat betek<strong>en</strong>t: het ervar<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> dichterschap sachgerecht d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>? Dat betek<strong>en</strong>t<br />

niet: het dichterlijk ervar<strong>en</strong> <strong>en</strong> dichterlijk sprek<strong>en</strong> in proposities weergev<strong>en</strong> of in<br />

gedacht<strong>en</strong> vervatt<strong>en</strong>. Niemand zal will<strong>en</strong> ontk<strong>en</strong>n<strong>en</strong> dat dat veelvuldig <strong>en</strong> succesvol<br />

gebeurt. Dat is allesbehalve e<strong>en</strong> taak waarteg<strong>en</strong> das bisherige <strong>D<strong>en</strong>k<strong>en</strong></strong> niet is opgewass<strong>en</strong>.<br />

Dat is al e<strong>en</strong> aanwijzing. Misschi<strong>en</strong> is sachgerecht d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> dan e<strong>en</strong> zodanig ingaan<br />

op de zaak, in casu het dicht<strong>en</strong>, dat het d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> zich hier juist niet meester van maakt,<br />

zich deze juist niet probeert toe te eig<strong>en</strong><strong>en</strong>, maar veeleer het dicht<strong>en</strong> <strong>en</strong> de dichter het<br />

zijne laat. Hierteg<strong>en</strong> is het d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> niet opgewass<strong>en</strong>.<br />

Wat betek<strong>en</strong>t nu: opgewass<strong>en</strong> zijn teg<strong>en</strong>? Gezi<strong>en</strong> het voorgaande kan dat nu<br />

niet meer betek<strong>en</strong><strong>en</strong>: klaar om in het strijdperk te tred<strong>en</strong>, zodat de aloude strijd tuss<strong>en</strong><br />

filosofie <strong>en</strong> Dichtung eindelijk beslecht kan word<strong>en</strong>. In het verl<strong>en</strong>gde daarvan kunn<strong>en</strong><br />

we zegg<strong>en</strong>: al het strijd<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> het dicht<strong>en</strong> dat plaatsgrijpt als afwijz<strong>en</strong>, verbann<strong>en</strong> of<br />

t<strong>en</strong>ietdo<strong>en</strong>, <strong>en</strong> het zo allesbehalve aan zichzelf overlaat, komt juist voort uit het niet<br />

opgewass<strong>en</strong> zijn teg<strong>en</strong> het dicht<strong>en</strong>. Heidegger lijkt zo te zegg<strong>en</strong> dat het d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> is<br />

opgewass<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> het dicht<strong>en</strong> als het deze aan zichzelf overlaat.<br />

Daarmee treft Heideggers uitspraak mogelijk ook ons. Wij word<strong>en</strong> nu voor de<br />

keuze gesteld: is het t<strong>en</strong> tonele voer<strong>en</strong> van Plato, Descartes <strong>en</strong> Kant niets anders dan<br />

e<strong>en</strong> geschied<strong>en</strong>is, waarin m<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> zijn geïnv<strong>en</strong>tariseerd over de verhouding van<br />

d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> <strong>en</strong> dicht<strong>en</strong>? En is daarmee het aanton<strong>en</strong> van het rapsodische karakter van deze<br />

d<strong>en</strong>kers niets anders dan e<strong>en</strong> tu quoque? Of betreft deze geschied<strong>en</strong>is iets anders, het<br />

onvermog<strong>en</strong> van ons d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> nu om zijn eig<strong>en</strong> dichterlijkheid te bed<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, d.w.z. om<br />

het dicht<strong>en</strong> te lat<strong>en</strong> voor wat het is?<br />

Heidegger zegt: das bisherige <strong>D<strong>en</strong>k<strong>en</strong></strong> is noch nicht… Waarom nóch nicht <strong>en</strong> niet<br />

gewoon nicht? Hoe kan e<strong>en</strong> verled<strong>en</strong> d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> iets nog niet kunn<strong>en</strong>?<br />

49


DENKEN EN DICHTEN IN PLATO’S ION<br />

Bisherig heeft e<strong>en</strong> tweeledige betek<strong>en</strong>is: het vroegere <strong>en</strong> het nu nog heers<strong>en</strong>de. Maar<br />

hoe is dat sam<strong>en</strong> te d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> mogelijkheid die al dan niet in de toekomst<br />

verwerkelijkt wordt? Alle<strong>en</strong>, wat als dit noch nicht niet zomaar betek<strong>en</strong>t dat het d<strong>en</strong>k<strong>en</strong><br />

nu nog iets níet kan, waartoe het in de toekomst wél in staat zou zijn? Wat als dit nog<br />

niet iets is wat ons altijd nog te wacht<strong>en</strong> staat? 113 Dan is dit nog niet de manier, waarop<br />

het d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> met het dicht<strong>en</strong> te mak<strong>en</strong> heeft.<br />

Het d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> is niet opgewass<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> zijn eig<strong>en</strong> dichterlijkheid. Dit zegg<strong>en</strong> we nu naar<br />

aanleiding van de tekst<strong>en</strong> van Plato, Descartes <strong>en</strong> Kant die in deze scriptie aan de orde<br />

zijn gekom<strong>en</strong>, <strong>en</strong> in de volle wet<strong>en</strong>schap dat Heideggers uitspraak het dicht<strong>en</strong>de<br />

ervar<strong>en</strong> van Hölderlin betreft <strong>en</strong> niet het dicht<strong>en</strong>de karakter van het d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>. In de<br />

geschied<strong>en</strong>is van de filosofie is het d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> niet in staat geweest om met zijn eig<strong>en</strong><br />

dichterlijkheid in het reine te kom<strong>en</strong>.<br />

Dit onvermog<strong>en</strong> komt tot uiting in Socrates’ gedachte aan e<strong>en</strong> te/xnh. Hoe speelt<br />

deze tro/poj th=j ske/yewj in de nieuwe tijd? Is het in dit verband toeval dat aan het<br />

begin van de nieuwe tijd verhandeling<strong>en</strong> over de methode van het d<strong>en</strong>k<strong>en</strong><br />

verschijn<strong>en</strong>? 114 Aan het begin van deze scriptie volgd<strong>en</strong> we e<strong>en</strong> woord van Heidegger:<br />

Philosophie ist ein Ring<strong>en</strong> um die Methode. Vanuit Plato’s Ion, via Descartes’ Discours,<br />

krijgt deze uitspraak e<strong>en</strong> andere klank. Komt het alsmaar cirkel<strong>en</strong> om <strong>en</strong> zoek<strong>en</strong> naar<br />

de methode misschi<strong>en</strong> voort uit e<strong>en</strong> onvermog<strong>en</strong> van het d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, het onvermog<strong>en</strong> om<br />

zijn eig<strong>en</strong> dichterlijkheid te bed<strong>en</strong>k<strong>en</strong>?<br />

Is dat e<strong>en</strong> zwakheid van het d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>? Of is het dichterlijke zo sterk, dat het het<br />

d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> op weg stuurt om e<strong>en</strong> methodisch, <strong>en</strong> dat betek<strong>en</strong>t nu technisch karakter aan te<br />

nem<strong>en</strong>? Dan is het dichterlijke in de filosofie als te/xnh niet verdw<strong>en</strong><strong>en</strong>, maar op e<strong>en</strong><br />

bepal<strong>en</strong>de wijze aanwezig – zo, dat het d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> undichterisch auf dichterische Weise is. In<br />

het d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> van Heidegger ligt e<strong>en</strong> mogelijkheid zich daarop te bezinn<strong>en</strong>.<br />

113 Vgl. Heidegger, SZ, p. 244: “Das Noch-nicht ist schon in ihr eig<strong>en</strong>es Sein einbezog<strong>en</strong> und das<br />

keineswegs als beliebige Bestimmung, sondern als Konstitutivum. Entsprech<strong>en</strong>d ist auch das<br />

Dasein, solange es ist, je schon sein Noch-nicht.”<br />

114 Deze opmerking ontl<strong>en</strong><strong>en</strong> we aan e<strong>en</strong> andere late tekst van Heidegger, Der Fehl heiliger<br />

Nam<strong>en</strong> (1974): “ D<strong>en</strong>n am Beginn des neuzeitlich<strong>en</strong> <strong>D<strong>en</strong>k<strong>en</strong></strong>s steh<strong>en</strong>/ dem Range nach vor aller<br />

Erörterung der Sache des/ <strong>D<strong>en</strong>k<strong>en</strong></strong>s Abhandlung<strong>en</strong> über die Methode:/ Descartes’ ‘Discours de<br />

la méthode’ und die/ ‘Regulae ad directionem ing<strong>en</strong>ii’”, in: GA 13, p. 233.<br />

50


DENKEN EN DICHTEN IN PLATO’S ION<br />

Literatuurlijst<br />

Becker, A., A Short Essay on Deconstruction and Plato’s Ion, in: Electronic Antiquity 1,<br />

1993.<br />

Cole, J.R., The Olympian Dreams and Youthful Rebellion of R<strong>en</strong>é Descartes, Urbana 1992.<br />

Descartes, R., Discours de la méthode, in: Adam/Tannery (ed.), Oeuvres Complètes, VI,<br />

Parijs 1996.<br />

Descartes, R., Olympica, in: Adam/Tannery (ed.), Oeuvres Complètes, X, Parijs 1996.<br />

Dorter, K., The Ion. Plato’s Characterization of Art, in: Journal of Aesthetics and Art<br />

Criticism 32 , 1973.<br />

F<strong>en</strong>dt, G., Ion: Plato’s def<strong>en</strong>ce of poetry, in: International Studies in Philosophy 29, 1997.<br />

Ficino, M., Comm<strong>en</strong>tarium Marsilii Ficini Flor<strong>en</strong>tini in Convivium Platonis, in: De Amore,<br />

Hamburg 2004.<br />

Gadamer, H.-G., Plato und die Dichter, in: Gesammelte Werke 5, Tübing<strong>en</strong> 1985.<br />

Gaukroger, S., Descartes. An Intellectual Biography, Oxford 1995.<br />

Heidegger, M., Aus der Erfahrung des <strong>D<strong>en</strong>k<strong>en</strong></strong>s, Gesamtausgabe, Bd. 13, Frankfurt a.M.<br />

1983.<br />

Heidegger, M., Bremer und Freiburger Vorträge, Gesamtausgabe, Bd. 79, Frankfurt a.M.<br />

1994.<br />

Heidegger, M., Erläuterung<strong>en</strong> zu Hölderlins Dichtung, Gesamtausgabe, Bd. 4, Frankfurt<br />

a.M. 1996.<br />

Heidegger, M., Grundprobleme der Phänom<strong>en</strong>ologie (1919/20), Gesamtausgabe, Bd. 58,<br />

Frankfurt a.M., 1993.<br />

Heidegger, M., Holzwege, Gesamtausgabe, Bd. 5, Frankfurt a.M. 1977.<br />

Heidegger, M., Nietzsches Metaphysik/Einleitung in die Philosophie, Gesamtausgabe, Bd.<br />

50, Frankfurt a.M. 1990.<br />

Heidegger, M., Sein und Zeit, Tübing<strong>en</strong> 1977.<br />

Heidegger, M., Seminare, Gesamtausgabe, Bd. 15, Frankfurt a.M. 1986.<br />

Heidegger, M., Unterwegs zur Sprache, Gesamtausgabe, Bd. 12, Frankfurt a.M. 1985.<br />

Heidegger, M., Zur Bestimmung der Philosophie, Gesamtausgabe, Bd. 56/57, Frankfurt<br />

a.M. 1987.<br />

51


DENKEN EN DICHTEN IN PLATO’S ION<br />

Janaway, C., Craft and Fin<strong>en</strong>ess in Plato’s Ion, in: Oxford Studies in Anci<strong>en</strong>t Philosophy<br />

10, 1992.<br />

Kant, I., Kritik der rein<strong>en</strong> Vernunft, Hamburg 1956.<br />

Kant, I., Von einem neuerdings erhob<strong>en</strong><strong>en</strong> vornehm<strong>en</strong> Ton in der Philosophie, in: Gesammelte<br />

Schrift<strong>en</strong> VIII, Berlijn/Leipzig 1923.<br />

Low<strong>en</strong>stam, S., Is literary criticism an illegitimate discipline? A fallacious argum<strong>en</strong>t in<br />

Plato’s Ion, in: Ramus 22, 1993.<br />

Melling, D., Understanding Plato, Oxford 1987.<br />

Morris, T.F., Plato’s Ion on what poetry is about, in: Anci<strong>en</strong>t Philosophy 13, 1993.<br />

Murray, P. (ed.), Plato on Poetry, Cambridge 1996.<br />

Pangle, Th. (ed.), The Roots of Political Philosophy. T<strong>en</strong> Forgott<strong>en</strong> Socratic Dialogues, Ithaca<br />

<strong>en</strong> Lond<strong>en</strong> 1987.<br />

Pappas, N., Plato’s Ion. The problem of the author, in: Philosophy 64, 1989.<br />

Plato, Platonis Opera, Ed. I. Burnet, Oxford/New York 1989.<br />

Rijk, L.M. de, )Egku/klioj paidei/a. A Study of its Original Meaning, in: Vivarium 3, 1965.<br />

Tigerstedt, E.N., Furor Poeticus: Poetic Inspiration in Greek Literature before<br />

Democritus and Plato, in: Journal of the History of Ideas 31, 1970.<br />

Weineck, S.-M., ‘Talking about Homer: Poetic Madness, Philosophy, and the Birth of<br />

Criticism’, in: The Abyss Above. Philosophy and Poetic Madness in Plato, Hölderlin, and<br />

Nietzsche, New York 2002.<br />

Woolf, R., The self in Plato’s Ion, in: Apeiron 30, 1997.<br />

52

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!