Gezondheidsmonitor 2006 - GGD Zuid-Holland Zuid
Gezondheidsmonitor 2006 - GGD Zuid-Holland Zuid
Gezondheidsmonitor 2006 - GGD Zuid-Holland Zuid
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
De gezondheidsmonitor <strong>2006</strong> geeft informatie over het vóórkomen van ziektes<br />
en de gezondheidsbeleving van de inwoners van de veertien gemeenten in de<br />
Drechtsteden, Alblasserwaard en Vijfheerenlanden. Het geeft een goed beeld van<br />
de gezondheidstoestand van de bevolking van <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> vergeleken met<br />
zes jaar geleden en andere regio's in Nederland.<br />
<strong>Gezondheidsmonitor</strong> <strong>2006</strong> <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
<strong>Gezondheidsmonitor</strong><br />
<strong>2006</strong>
4<br />
<strong>Gezondheidsmonitor</strong><br />
<strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> <strong>2006</strong>
4 Geestelijke gezondheid 7<br />
Inleiding<br />
De gezondheidsmonitor geeft informatie over het vóórkomen van ziektes en de gezondheidsbeleving van de inwoners van de<br />
veertien gemeenten in de Drechtsteden, Alblasserwaard en Vijfheerenlanden. Met gepaste trots presenteert de <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong><br />
<strong>Zuid</strong> deze monitor. De <strong>Gezondheidsmonitor</strong> is de ruggengraat van het te ontwikkelen lokale gezondheidsbeleid.<br />
De <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> heeft eind 2005, in opdracht van de gemeenten, een gezondheidsenquête gehouden. Ruim twaalfduizend<br />
inwoners van de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> werden hiervoor benaderd.<br />
De <strong>Gezondheidsmonitor</strong> bevat de rapportage van deze gezondheidsenquête en de resultaten van de registraties die verschillende<br />
afdelingen van de <strong>GGD</strong> bijhouden. Op een aantal terreinen kunnen onze cijfers worden vergeleken met die van andere<br />
<strong>GGD</strong>-en, de resultaten van de <strong>Gezondheidsmonitor</strong> 2000 en landelijke gegevens. Dit geeft een goed beeld van de gezondheidstoestand<br />
van de bevolking van <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> vergeleken met zes jaar geleden en andere regio's in Nederland.<br />
Iets meer dan de helft van de inwoners die een enquête heeft ontvangen, heeft aan het onderzoek meegedaan. De resultaten<br />
kunnen hierdoor als betrouwbaar worden beschouwd. Echter deze vorm van onderzoek bereikt niet alle doelgroepen. Voor<br />
een volgende enquête is het betrekken van andere groepen zoals jonge mannen en mensen met een lage SES een aandachtspunt.<br />
J.D.J Spanbroek<br />
directeur <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
Afdeling Epidemiologie<br />
J.S. Terpstra, epidemioloog<br />
F.L. Sanavro, epidemioloog<br />
J. Leeuwenburg, arts, epidemioloog<br />
1 juni <strong>2006</strong>
8<br />
Inhoudsopgave<br />
Inhoudsopgave<br />
1 Bevolking 13<br />
1.1 De gemeenten van <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> 14<br />
1.2 Bevolking 15<br />
1.2.1 Groene en grijze gemeenten 16<br />
1.2.2 Niet-werkende werkzoekenden en bijstandsgerechtigden 17<br />
2 Levensverwachting en sterfte 19<br />
2.1 Sterftecijfers 20<br />
2.1.1 Levensverwachting 20<br />
2.1.2 Sterfte 22<br />
2.1.3 Sterfte naar doodsoorzaak 22<br />
2.1.4 Verloren levensjaren 24<br />
2.1.5 Conclusie 25<br />
3 Lichamelijke gezondheid 27<br />
3.1 Chronische aandoeningen 28<br />
3.1.1 <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> 28<br />
3.1.2 Hart- en vaatziekten en diabetes 29<br />
3.1.3 Conclusie 32<br />
3.2 Infectieziektebestrijding 33<br />
3.2.1 Epidemieën 33<br />
3.2.2 Samenwerking met laboratoria, binnen provincie <strong>Zuid</strong>-<br />
<strong>Holland</strong> en met het Centrum infectieziektebestrijding (Cib) 33<br />
3.2.3 Algemene infectieziektebestrijding 34<br />
3.2.4 SOA-bestrijding 39<br />
3.2.5 Tuberculosebestrijding 40<br />
3.3 Reizigersadvisering 42<br />
3.3.1 Cijfers regio <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> 42<br />
3.3.2 Landelijke cijfers 44<br />
3.3.3 Conclusie 44<br />
3.4 Bevolkingsonderzoek Baarmoederhalskanker<br />
<strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> 44<br />
4 Geestelijke gezondheid 47<br />
4.1 Psychische gezondheid 48<br />
4.1.1 Algemene gezondheid 48<br />
4.2 Psychische gezondheid SF12 50<br />
4.3 Psychische gezondheid MHI-5 53
Inhoudsopgave<br />
5 Zorg 57<br />
5.1 Zorggebruik 58<br />
5.2 Mantelzorg 61<br />
5.2.1 Mantelzorg in getallen 61<br />
5.2.2 Etniciteit 64<br />
5.2.3 Risicogroepen 65<br />
5.2.4 Conclusie 66<br />
6 Leefstijl 69<br />
6.1 Lichamelijke activiteit 70<br />
6.1.1 Bewegen in Nederland 70<br />
6.1.2 Risicogroepen 71<br />
6.1.3 Determinanten van beweging 71<br />
6.1.4 Conclusie 72<br />
6.2 Voeding 72<br />
6.2.1 Trends in Nederland 73<br />
6.2.2 Risicogroepen 73<br />
6.2.3 Samenvatting 74<br />
6.3 Overgewicht 75<br />
6.3.1 Resultaten 75<br />
6.3.2 Samenvatting 79<br />
6.4 Roken 80<br />
6.4.1 Resultaten 80<br />
6.4.2 Samenvatting 83<br />
6.5 Alcohol 83<br />
6.5.1 Gebruik 84<br />
6.5.2 <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> 85<br />
6.5.3 Risicofactoren 88<br />
6.5.4 Conclusie 93<br />
8 Jeugd 111<br />
8.1 Psychosociale problemen<br />
van jongeren in het voortgezet onderwijs 113<br />
8.1.1 Samenvatting 115<br />
8.2 Overgewicht en obesitas<br />
bij kinderen in de <strong>GGD</strong> regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> 116<br />
8.2.1 Samenvatting 119<br />
8.3 Mondhygiëne en tandzorg 120<br />
8.3.1 Tanderosie 120<br />
8.3.2 Tandartsbezoek en poetsgedrag 121<br />
8.3.3 Samenvatting 124<br />
8.4 Logopedie 125<br />
8.5 Rijksvaccinatieprogramma 127<br />
9 Bijzondere aandachtsgroepen 131<br />
9.1 Dak- en thuislozenspreekuur Leger des Heils 132<br />
9.2 Project Hepatitis B voor risicogroepen 133<br />
9.3 Risicogroepen Hepatitis A 134<br />
9.4 Woningvervuilingen 136<br />
9.5 Huiselijk geweld 137<br />
9.5.1 <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> 137<br />
9.5.2 Regionaal Hulpverleningsteam Huiselijk Geweld 139<br />
9.5.3 Kinderen 139<br />
9.5.4 Samenvatting 140<br />
9.6 Schuldhulpverlening 141<br />
9.7 Multiprobleem gezinnen 141<br />
9.8 Woonproblemen 142<br />
9.9 Meldpunt Zorg en Overlast 142<br />
9.10 Medisch advies Politie en Justitie 143<br />
7 Milieu 95<br />
7.1 Geluid 96<br />
7.2 Lucht 98<br />
7.3 Binnenmilieu 100<br />
7.4 Bodem 106<br />
7.5 Externe veiligheid 106<br />
7.6 Leefomgeving 106<br />
7.7 Water 109<br />
10 Methodologie 145<br />
10.1 Opzet en uitvoering van het onderzoek 146<br />
10.2 Dataverzameling en steekproeftrekking 146<br />
10.3 Analysemethoden en toetsen 146<br />
10.4 Respons 148<br />
10.5 Beschrijving respondenten 149<br />
Begrippen en gebruikte afkortingen 152<br />
Literatuur en andere bronnen 155
13<br />
1 Bevolking<br />
Het eerste hoofdstuk van de gezondheidsmonitor bevat kengetallen<br />
van de bevolking van de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong>. In dit hoofdstuk<br />
wordt ingegaan op vergroening en vergrijzing van de diverse<br />
gemeenten. Ook zijn percentages niet-werkende werkzoekenden<br />
en bijstandsuitkeringen weer gegeven.
14<br />
1 Bevolking 15<br />
1.1 De gemeenten van <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
1.2 Bevolking<br />
De Volsgezondheidsregio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> omvat veertien gemeenten. Van de totale bevolking van ruim 390.000 mensen,<br />
wonen circa 120.000 mensen op het eiland van Dordrecht (30%). De andere geurbaniseerde agglomeraties Zwijndrecht,<br />
Papendrecht en Hendrik-Ido-Ambacht liggen op een steenworp afstand van Dordrecht. Sliedrecht en Alblasserdam kunnen<br />
gezien worden als een voortzetting van de verstedelijking rond Dordrecht.<br />
Gorinchem en Leerdam zijn stedelijke centra aan de oostrand van de regio. De overige, meer landelijke gemeenten zijn<br />
Giessenlanden, Graafstroom, Hardinxveld-Giessendam, Liesveld, Nieuw-Lekkerland en Zederik. Zij hebben een inwonertal<br />
variërend van bijna 10.000 tot circa 18.000 mensen. In de regio zijn er verschillende samenwerkingsverbanden zoals Drechtsteden<br />
en Alblasserwaard-Vijfheerenlanden.<br />
Afbeelding 1.1.1 Regiokaart <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
De bevolkingsomvang in de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> was op 1 januari 2005 391.720 1 . De opbouw van de bevolking is samengevat<br />
in een zogenaamde bevolkingspiramide. Deze is opgebouwd in leeftijdsgroepen van 5 jaar en weergegeven in percentages,<br />
links voor mannen, rechts voor vrouwen. De stippellijn geeft de trend voor Nederland weer. Met het klimmen der jaren schuift<br />
de piramide als het ware omhoog.<br />
De bevolkingspiramide is een geschikt middel voor planningsdoeleinden. Hij kan bijvoorbeeld inzicht geven in het verwachte<br />
percentage schoolkinderen en/of 65-plussers over tien jaar.<br />
De bevolkingspiramide van <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> (2005) toont een vrij smalle basis in de leeftijdsgroepen van 0 tot 30 jaar<br />
(afbeelding 1.2.1). Er is een sterke verbreding vanaf 30 tot 60 jaar. Dit is verklaarbaar door veel geboorten vanaf 1945 tot<br />
omstreeks 1975 (de naoorlogse geboortegolf) en een toenemend gebruik van anticonceptie in de jaren zeventig.<br />
De piramide laat een smaller wordend bevolkingsdeel van 60 jaar en ouder zien. Vanaf het 75ste levensjaar is het aantal<br />
vrouwen groter dan het aantal mannen in dezelfde leeftijdscategorie. Dit is mede het gevolg van de ongeveer 5 jaar langere<br />
levensverwachting van vrouwen.<br />
Een groot aandeel van de toekomstige oudere bevolkingsgroep is nu tussen 30 en 60 jaar oud.<br />
Uit de piramide valt af te leiden dat vanaf circa 2010 het percentage 65-plussers drastisch zal toenemen. Van boven de 14%<br />
nu tot 17% rond 2020. Als de trend voor Nederland wordt gevolgd bereikt de vergrijzing omstreeks 2030 een hoogtepunt.<br />
Het aandeel 65-plussers zal dan circa 22% van het aantal inwoners zijn. Als gevolg van deze demografische verschuivingen<br />
zal de zorgomvang jaarlijks met minstens 1% toenemen 2 .<br />
Afbeelding 1.2.1 Bevolkingspiramide regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> per 1 januari 2005
16<br />
1 Bevolking 17<br />
1.2.1 Groene en grijze gemeenten<br />
De zes jongste leeftijdsgroepen (0 - 30 jaar) zijn relatief smal en vrijwel gelijk van omvang. Dit is de bevolkingsgroep die straks<br />
voor een belangrijk deel uit economisch actieven bestaat. Deze “ontgroening” van de bevolking leidt echter tot een afname<br />
van het aanbod aan arbeidskrachten. De groep bestaat ook uit degenen die zorg hebben voor kinderen en/of ouderen (de<br />
toekomstige “sandwich generatie”). Het beroep op deze nu nog “jonge” groep als toekomstige mantelzorgers voor ouderen<br />
zal sterk toenemen.<br />
Afbeelding 1.2.2<br />
Bevolkingscijfers per 1 januari 2005 per gemeente en percentages per 1 januari <strong>2006</strong><br />
per gemeente van niet-werkende werkzoekenden 6 en algemene<br />
bijstandsuitkeringen 1, 7<br />
Meer “vergrijsde of vergrijzende” gemeenten zijn Alblasserdam, Sliedrecht en Zwijndrecht.<br />
De minst vergrijsde gemeenten zijn Liesveld en Nieuw-Lekkerland.<br />
1.2.2 Niet-werkende werkzoekenden en bijstandsgerechtigden<br />
Andere gegevens die sociaal-economisch kenmerkend zijn voor een bevolking, zijn het percentage bijstandsuitkeringen en het<br />
percentage niet-werkende werkzoekenden, geregistreerd respectievelijk door UWV/CBS en CWI. In afbeelding 1.2.2 worden<br />
deze percentages weergegeven in de laatste twee kolommen. Het is opvallend, maar niet verwonderlijk, dat de percentages<br />
gerelateerd zijn aan de mate van urbanisatie.<br />
Dordrecht, Gorinchem, Leerdam en Zwijndrecht hebben een percentage werkzoekenden van meer dan 3% van de totale bevolking.<br />
Ook als men de percentages uitkeringsgerechtigden (algemene bijstand) beziet, is de conclusie te trekken dat deze zijn<br />
gerelateerd aan de mate van urbanisatie.<br />
Dezelfde gemeenten hebben een bovengemiddeld percentage allochtonen. Daarvan zijn in vergelijking met autochtonen<br />
velen werkzoekend en of uitkeringsgerechtigd.<br />
De gemeenten Leerdam, Gorinchem en Dordrecht komen boven het regiogemiddelde van 9.85% (afbeelding 1.2.3).<br />
Als gevolg van internationale migratie is de bevolkingssamenstelling kleurrijker geworden. Het Sociaal Cultureel Planbureau<br />
hanteert de term “verkleuring” 4 .<br />
Het aandeel in de Nederlandse bevolking van mensen van allochtone herkomst is sterk toegenomen. Er is een stijging van<br />
7,3% in 1995 naar 10,3% in 2005 in met name het deel van niet-westerse origine. De toename komt vooral voor rekening van<br />
de tweede generatie (waarvan tenminste één van de ouders in het buitenland is geboren).<br />
Het aandeel westerse allochtonen is vrijwel stabiel gebleven op circa 8.7 % 4 .<br />
Ruim 60% van de niet-westerse allochtonen is afkomstig uit Turkije, Marokko, Suriname en de Nederlandse Antillen en Aruba 5 .<br />
Afbeelding 1.2.3 Aandeel niet-westerse allochtonen <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> per 1 januari 2005<br />
In afbeelding 1.2.2 worden bevolkingscijfers per gemeente weergegeven. In de tweede kolom staat het totaal aantal inwoners<br />
per gemeente per 1 januari 2005. In de volgende drie kolommen staan de aantallen inwoners weergegeven per leeftijdsgroep<br />
(respectievelijk 0-19 jaar, 20-64 jaar en 65 jaar en ouder). Daaruit kunnen de “groene druk” en de “grijze druk” worden<br />
gedestilleerd.<br />
De groene druk is het aantal 0-19 jarigen per 100 personen ten opzichte van 20-64 jarigen. De grijze druk is het aantal 65-<br />
plussers per 100 personen ten opzichte van 20-64 jaar 3 . Dit is in de laatste twee kolommen weergegeven. Samen geven de<br />
“groene” en “grijze” druk de afhankelijkheidsgraad aan van de jongeren en de ouderen ten opzichte van de productieve<br />
leeftijdsgroep (20 t/m 64 jarigen).<br />
In verhouding tot de leeftijdsgroep 20-64 jaar zijn er in Graafstroom en Nieuw-Lekkerland veel jongeren. Het zijn “groene”<br />
gemeenten. Er wonen relatief weinig jongeren in Dordrecht, Gorinchem en Papendrecht.
19<br />
2 Levensverwachting<br />
en sterfte<br />
Dit hoofdstuk is een verkorte weergave van de gegevens uit het<br />
eerder gepresenteerde rapport 'Sterfte in <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong>' 1 .<br />
In dit rapport worden gegevens op <strong>GGD</strong>-regio niveau gepresenteerd<br />
omdat voor een groot aantal doodsoorzaken het aantal sterfgevallen<br />
te klein is om betrouwbare uitspraken te doen op gemeenteniveau.
20<br />
2 Levensverwachting en sterfte 21<br />
2.1 Sterftecijfers<br />
Afbeelding 2.1.1 Gezonde levensverwachting 2001-2004 in <strong>GGD</strong> regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
Nederland heeft gemiddeld lage sterftecijfers, desondanks zijn er regionale verschillen. Voor de regio's met een relatief hoge<br />
sterfte is het van belang te zoeken naar mogelijkheden om deze te verminderen 2 .<br />
Het CBS registreert sterfteoorzaken. Deze sterftecijfers meten echter alleen de oorzaak van overlijden terwijl de kwaliteit van<br />
leven zeer belangrijk en te beïnvloeden is. Deze kwaliteit van leven is te meten met een gezondheidsenquête.<br />
De determinanten van sterfte worden onderverdeeld in<br />
1. Endogene determinanten<br />
Endogene determinanten zijn erfelijk (zoals bijvoorbeeld erfelijke ziekten) of in de loop van het leven verworven (zoals<br />
opgebouwde conditie, verworven immuniteit). Veel endogene determinanten hebben van allebei iets (denk aan lichaamslengte<br />
of bloeddruk). We kunnen alleen invloed uitoefenen op de determinanten die níet erfelijk zijn.<br />
2. Exogene determinanten<br />
Exogene determinanten kunnen worden onderverdeeld in fysieke omgeving, leefstijlfactoren en de sociale omgeving. Onder<br />
de fysieke omgeving vallen fysische factoren (b.v. straling, geluid en warmte), chemische factoren (o.a. milieuverontreiniging) en<br />
biotische factoren (o.a. bacteriën). Leefstijlfactoren zijn onder andere voeding, lichaamsbeweging en alcoholgebruik. De sociale<br />
omgeving wordt gevormd door het sociale netwerk, de werk- en woonomgeving en de sociaal-economische status (SES).<br />
3. Het systeem van zorg en preventie<br />
Bij zorg en preventie gaat het om de invloed van medisch handelen (behandeling, verpleging en verzorging) op gezondheid,<br />
ziekte en sterfte en de invloed van preventieve maatregelen (bijvoorbeeld het Rijksvaccinatieprogramma) 3 .<br />
Deze determinanten staan niet op zich. Tussen de determinanten bestaat een complex netwerk van interacties. Er is vooral<br />
sprake van interacties tussen endogene factoren onderling. Ook endogene factoren, leefstijl en sociale omgeving (SES) enerzijds<br />
en endogene determinanten en leefstijl anderzijds interacteren 3 .<br />
De huidige generatie jongeren in Nederland lijkt nu af te stevenen op een lagere levensverwachting dan hun ouders Dit komt<br />
door het groeiende aantal mensen met obesitas en aan obesitas gerelateerde ziektes zoals diabetes.<br />
De levensverwachting bij geboorte in Nederland is voor mannen 75,4 jaar en voor vrouwen 80,6 jaar. In regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong><br />
<strong>Zuid</strong> is de levensverwachting 75,7 voor mannen en 80,9 jaar voor vrouwen.<br />
2.1.1 Levensverwachting<br />
De levensverwachting geeft het aantal verwachte levensjaren bij geboorte weer. Hoe hoger de levensverwachting van een<br />
bevolking, hoe beter over het algemeen de gezondheidstoestand. Dit is terug te vinden in statistieken. Andorra heeft de<br />
hoogste levensverwachting met 83,5 jaar. Daarna volgen Japan, Zweden, IJsland, Hongkong en Canada. De top tien van landen<br />
met de laagste levensverwachting omvat allemaal Afrikaanse landen, waarbij Zambia met 32,4 jaar het slechtst scoort 4 .<br />
Binnen de EU is Nederland achteropgeraakt wat betreft levensverwachting. Voor de Nederlandse man neemt de levensverwachting<br />
minder snel toe dan in andere EU landen. Voor de Nederlandse vrouw is het nog slechter 5 .<br />
De levensverwachting in goed ervaren gezondheid is voor de regio <strong>Zuid</strong>-<br />
<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> voor mannen 60,9 jaar en voor vrouwen 61,4 jaar.<br />
Daarna is de resterende levensverwachting voor mannen 14,5 jaar<br />
en voor vrouwen 19,4 jaar<br />
In de periode 1980-2000 is de levensverwachting voor mannen toegenomen met 3,1 jaar en voor vrouwen met 1,4 jaar.<br />
Bij vrouwen is de toename in levensverwachting sinds eind jaren tachtig gestagneerd doordat in het verleden meer vrouwen<br />
zijn gaan roken. Door de stagnatie wordt het verschil in levensverwachting tussen mannen en vrouwen steeds kleiner 5 .<br />
Naast de totale levensverwachting is er ook nog 'gezonde levensverwachting'. Dit is het deel van iemands leven dat in goede<br />
gezondheid wordt doorgebracht. Voor mannen en vrouwen in Nederland is dit bijna hetzelfde: 61,2 jaar voor mannen en 61,4 jaar<br />
voor vrouwen. Dit betekent, door het verschil in levensverwachting, dat mannen 14 jaar in ongezondheid leven en vrouwen 20 jaar.<br />
In regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> is de levensverwachting in goed ervaren gezondheid voor mannen 60, 9 jaar en voor vrouwen 61,4<br />
jaar. Daarna is, in <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong>, de resterende levensverwachting voor mannen 14,5 jaar en voor vrouwen 19,4 jaar.<br />
De verschillen in Nederland in gezonde levensverwachting kunnen oplopen tot 12 jaar. In de regio's Amsterdam, Rotterdam en<br />
de drie meest zuidelijk gelegen Limburgse regio's is de gezonde levensverwachting 55 tot 60 jaar. Daartegenover staan enkele<br />
regio's in het westen van het land, de Kop van Noord-<strong>Holland</strong> en IJssel-Vecht. De levensverwachting in goede ervaren gezondheid<br />
ligt in deze regio's boven de 64 jaar met een maximum van 66,8 jaar in Midden-<strong>Holland</strong>.<br />
Het lijkt erop dat de hoogste levensverwachtingen geclusterd in het westen van het land voorkomen. Een zelfde patroon zien<br />
we als we kijken naar de levensverwachting in goed ervaren gezondheid van mannen en vrouwen apart. Ook dan zien we de<br />
laagste waarden in de grote steden en in <strong>Zuid</strong>-Limburg 6 .<br />
Opleidingsniveau speelt een belangrijke rol bij gezondheid en ook bij levensverwachting. De laagst opgeleide mannen leven<br />
5,0 jaar korter dan de hoogst opgeleide mannen. Bij de vrouwen is dat verschil 2,6 jaar. Daarnaast is een ongezonde leefstijl<br />
de belangrijkste bekende oorzaak van de stagnerende levensverwachting. Vrouwen hebben de afgelopen jaren veel van het<br />
ongezondere gedrag van mannen overgenomen 5 .
22<br />
2 Levensverwachting en sterfte 23<br />
2.1.2 Sterfte<br />
De absolute sterfte is het gemiddeld aantal overledenen in een bepaalde periode. De bruto sterfte is het gemiddeld aantal<br />
overledenen per 100.000 inwoners in een bepaalde periode. Door de bruto sterfte te gebruiken is het mogelijk regio's te vergelijken.<br />
De regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> heeft geen hoge bruto sterfte. Hoe vergrijsder de <strong>GGD</strong>-regio des te hoger de bruto sterfte<br />
(b.v. Den Haag), hoe jonger de bevolking des te lager is de bruto sterfte (bijvoorbeeld regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong>se Eilanden).<br />
Afbeelding 2.1.3 aandeel (%) van de drie belangrijkste hoofdgroepen doodsoorzaken<br />
en de niet-natuurlijke doodsoorzaken in de totale sterfte 1996-2002 1<br />
Afbeelding 2.1.2<br />
Bruto totale sterfte (gemiddeld aantal overleden per 100.000 inwoners per jaar 1996-2002) 1<br />
De trend over de afgelopen jaren was dat hart- en vaatziekten een minder groot aandeel gingen vormen in de totale sterfte.<br />
De sterfte aan kanker zou een groter aandeel krijgen in de totale sterfte. Recente cijfers van het CBS bevestigen dit.<br />
Voor het vergelijken van de regionale sterfte met de sterfte onder de Nederlandse bevolking is de Standardized Mortality<br />
Ratio (SMR) een geschiktere maat. De SMR is een relatieve maat voor sterfte in een indexpopulatie (hier <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong>)<br />
ten opzichte van een standaardpopulatie (Nederlandse bevolking). De SMR is gecorrigeerd voor populatieomvang en leeftijdsopbouw.<br />
Met behulp van de SMR is te zeggen of er in de indexpopulatie oversterfte of ondersterfte is. Als de SMR 100 is, is<br />
de sterfte gelijk aan Nederland. Is deze 85, dan is er ondersterfte; ofwel 15% lagere sterfte dan in Nederland het geval is.<br />
De gestandaardiseerde sterfte van de mannen in <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> is 99. Dit is vergelijkbaar met Nederland (100). De gestandaardiseerde<br />
sterfte van vrouwen in <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> is 98, dit is 2% lager dan Nederland voor vrouwen (100).<br />
Kanker is bij mannen in 2005 de belangrijkste doodsoorzaak, bij vrouwen zal dat rond 2010 het geval zijn. In de afgelopen<br />
decennia is het risico om door een hart- of vaatziekte te overlijden vrijwel voortdurend gedaald (afbeelding 2.1.4).<br />
Het sterkst was de daling bij mannen tussen 30 en 60 jaar.<br />
Rekening houdend met de vergrijzing van de bevolking is de kans om door een hart- of vaatziekte te overlijden sinds 1970<br />
ongeveer gehalveerd. Deze ontwikkeling hangt onder meer samen met gedragsfactoren, zoals minder roken en betere voeding,<br />
en met de vooruitgang in de preventieve en curatieve zorg 8 .<br />
2.1.3 Sterfte naar doodsoorzaak<br />
Voor Nederland en voor de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> zijn de drie belangrijkste doodsoorzaken hart-en vaatziekten, nieuwvormingen<br />
(kanker) en aandoeningen van de ademhalingsorganen. Om de sterfte op regionaal niveau te kunnen vergelijken met<br />
landelijke cijfers wordt de SMR gebruikt om te voorkomen dat leeftijdsopbouw een rol gaat spelen.<br />
Afbeelding 2.1.4 Sterfte aan kanker en hart- en vaatziekten, per 1000 mannen/vrouwen, gestandaardiseerd, 1970-2005<br />
Mannen in <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> scoren 3% hoger bij sterfte<br />
door ziekte aan het hart en vaatstelsel<br />
In <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> sterft 3% meer mannen dan gemiddeld in Nederland aan hart- en vaatziekten. Aan overige hartziekten<br />
sterft 19 % meer mannen dan gemiddeld. Voor vrouwen in <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> is de totale sterfte aan hart-en vaatziekten vergelijkbaar<br />
met Nederland, maar ook overige hartziekten (+7%) is hoger dan in Nederland 1 .
24<br />
2 Levensverwachting en sterfte 25<br />
Bij vrouwen is borstkanker de belangrijkste oorzaak van kankersterfte, maar dat zal veranderen. Naar verwachting zal bij<br />
vrouwen longkanker in 2007 de belangrijkste oorzaak van kankersterfte zijn. Deze toename wordt vooral bepaald door het<br />
rookgedrag van vrouwen enkele decennia geleden. Het percentage rokende mannen daalde toen sterk, terwijl juist meer<br />
vrouwen met roken begonnen.<br />
Bij mannen zal longkanker nog lange tijd de belangrijkste oorzaak van kankersterfte blijven. Een toenemend aantal mannen<br />
overlijdt door prostaatkanker. De vergrijzing van de bevolking is hiervoor de belangrijkste reden 8 .<br />
2.1.4 Verloren levensjaren<br />
Bij bepaling van de ernst van verschillende doodsoorzaken is het belangrijk om te kijken wááraan mensen sterven maar ook<br />
op welke leeftijd een persoon overlijdt. Het overlijden van een twintigjarige heeft een andere impact dan het overlijden van<br />
een tachtigjarige: een twintigjarige verliest op basis van de gemiddelde levensverwachting bij overlijden meer levensjaren.<br />
Vanuit het oogpunt van preventie is het daarom belangrijk te weten welke doodsoorzaken een grote rol spelen voordat het<br />
65ste levensjaar is bereikt. De meeste sterfgevallen vinden plaats na het 65ste levensjaar.<br />
De Years of Potential Life Lost (YPLL) is een maat die aangeeft hoeveel levensjaren er in een populatie verloren gaan door (vroegtijdige)<br />
sterfte ten opzichte van een vastgestelde grensleeftijd. Met gebruik van deze maat wordt rekening gehouden met de leeftijd<br />
van het overlijden. Dit betekent dat aan sterfte op jonge leeftijd meer gewicht wordt toegekend dan aan sterfte op oudere leeftijd.<br />
Hier wordt gekozen voor de leeftijd van 20 tot 65 jaar. Voor vrouwen en mannen zijn nieuwvormingen de belangrijkste oorzaak<br />
van sterfte in deze leeftijdsgroep.<br />
Binnen de hoofdgroep niet-natuurlijke doodsoorzaken dragen in de provincie <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> ongevallen en zelfdoding het<br />
meest bij aan het aantal verloren levensjaren1.<br />
Binnen de hoofdgroep van belangrijkste doodsoorzaken, op basis van aantal<br />
verloren levensjaren in de leeftijd van 20 tot 65 jaar, is voor mannen<br />
in regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> hartziekte de grootste oorzaak<br />
en voor vrouwen borstkanker<br />
2.1.5 Conclusie<br />
Mackenbach geeft drie mogelijke verklaringen voor verschillen in sterfte per regio 2 :<br />
• regionale verschillen in oorzakelijke determinanten van sterfte (bijvoorbeeld in de ene regio wordt meer gerookt dan<br />
in de andere)<br />
• artefacten, voortkomend uit regionale verschillen in registratieprocedures<br />
• selectie-effecten, voortkomend uit selectieve interregionale migratie (bijvoorbeeld mensen met luchtwegaandoeningen<br />
verhuizen naar gebieden met veel schone lucht).<br />
De levensverwachting is in <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> iets gunstiger dan in Nederland<br />
Voor preventie van sterfte in de leeftijdsgroep 20 tot 65 jaar is het belangrijk te weten welke aandoeningen binnen de drie<br />
belangrijkste hoofdgroepen nieuwvormingen, ziekten van hart en vaatstelsel en niet-natuurlijke doodsoorzaken het meest<br />
bijdragen aan het totaal aantal verloren levensjaren (afbeelding 2.1.5).<br />
Kijken we binnen drie hoofdgroepen tezamen naar de top drie van belangrijkste doodsoorzaken op basis van het aantal<br />
verloren levensjaren in de leeftijd van 20 tot 65 jaar, dan is die voor mannen in de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> als volgt:<br />
1) ischemische hartziekten, 2) ongevallen en 3) zelfdoding.<br />
Voor vrouwen in de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> is de top drie van belangrijkste doodsoorzaken:<br />
1) borstkanker, 2) longkanker en 3) zelfdoding 1 .<br />
Afbeelding 2.1.5 Relatieve bijdrage vijf belangrijkste hoofdgroepen van doodsoorzaken in de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong><br />
<strong>Zuid</strong> in de leeftijd van 20-65 jaar (op basis van YPLL) 1996-2002 1<br />
De levensverwachting is in <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> iets gunstiger dan in Nederland als geheel. In de periode 1996-2002 is de meeste<br />
sterfte toe te schrijven aan hart-en vaatziekten en kanker. De verwachting is dat kanker de belangrijkste doodoorzaak gaat<br />
worden in de toekomst voor zowel mannen als vrouwen. Recent onderzoek van het Trimbos Instituut bevestigt dat voor mannen<br />
in 2005 kanker al de belangrijkste doodsoorzaak is. Hart- en vaatziekten blijven een belangrijke oorzaak van sterfte, 37%.<br />
De sterfte aan hart- en vaatziekten is in <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> in totaal 2% hoger. Met preventie op het gebied van roken, beweging<br />
en voedingsgewoonten kan gezondheidswinst behaald worden.<br />
Nieuwvormingen zijn bij mannen voor 31% en bij vrouwen voor 25% oorzaak van de sterfte. Behalve een groot aandeel van<br />
de sterfgevallen, levert het ook de grootste bijdrage aan het totaal aantal verloren levensjaren in de leeftijd van 20 tot 65<br />
jaar. Dit betekent dat meer jongeren sterven aan kanker dan aan hart- en vaatziekten. Voor mannen is longkanker de belangrijkste<br />
oorzaak, bij vrouwen borstkanker gevolgd door longkanker.<br />
Ruim 85% van alle gevallen van longkanker kan toegeschreven worden aan het gebruik van tabak, waardoor preventie op het<br />
gebied van roken het beste middel is om longkanker te voorkomen 1 .<br />
Voor borstkanker geldt dat naar schatting 30-50% van alle nieuwe gevallen kan worden toegeschreven aan onder meer de volgende<br />
risicofactoren: eerste menstruatie op jonge leeftijd, geboorte van het eerste kind op late leeftijd, laag kindertal, het langdurig<br />
gebruik van orale anticonceptie, alcoholconsumptie, lichamelijke inactiviteit bij jonge vrouwen en ernstige overgewicht 7 .<br />
Voor een aantal belangrijke doodsoorzaken zoals hart-en vaatziekten en longkanker is veel kennis over de determinanten<br />
beschikbaar en zal de preventie zich met name toespitsten op leefgewoonten zoals roken, alcoholgebruik, gebrek aan beweging<br />
en ongezonde voedingsgewoonten.
27<br />
3 Lichamelijke<br />
gezondheid<br />
Dit hoofdstuk beschrijft een aantal aspecten van de lichamelijke<br />
gezondheid in de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong>.<br />
In paragraaf 3.1 over chronische aandoeningen wordt met name<br />
ingegaan op hart- en vaatziekten en diabetes mellitus. Hart- en<br />
vaatziekten vormen een groot aandeel in de sterftecijfers van de<br />
regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong>.<br />
In paragraaf 3.2 beschrijven we hoe de <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> de<br />
infectieziektebestrijding aanpakt en hoe ervaringen uit het<br />
verleden het huidige (vaccinatie)beleid beïnvloeden. Ook in paragraaf<br />
3.3 over reizigersadvisering wordt ingegaan op vaccinatie.<br />
In paragraaf 3.4 tenslotte wordt beschreven hoe het bevolkingsonderzoek<br />
op baarmoederhalskanker in de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong><br />
<strong>Zuid</strong> wordt uitgevoerd en hoe groot de respons daarbij is.
28<br />
3 Lichamelijke gezondheid 29<br />
3.1 Chronische aandoeningen<br />
Een chronische ziekte is een ziekte die lange tijd voortduurt. Meestal spreekt men van een chronische ziekte als deze minstens<br />
drie maanden aanhoudt. Chronische aandoeningen verdwijnen niet spontaan. Vaccinatie en medicatie werken niet preventief<br />
of genezend op chronische aandoeningen.<br />
Circa negen van de tien personen ouder dan 65 jaar heeft ten minste één chronische ziekte. Schadelijk gezondheidsgedrag, in<br />
het bijzonder tabaks- en/of alcoholgebruik, gebrek aan fysieke activiteit en slechte eetgewoonten zijn belangrijke determinanten<br />
voor een aantal chronische ziektes 1 .<br />
3.1.1 <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
De gezondheidsenquête van 2005 in regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> bevatte vragen over verschillende chronische aandoeningen.<br />
Naast de vraag of de respondent de aandoening de afgelopen twaalf maanden heeft (gehad), is ook geïnventariseerd of deze<br />
aandoening is vastgesteld door een arts (afbeelding 3.1.1).<br />
Het is moeilijk te bepalen welk percentage van de bevolking een chronische aandoening heeft. Er zijn grote verschillen in<br />
uitkomsten te zien bij vergelijking van diverse onderzoeken. Dit komt voornamelijk omdat op verschillende wijzen naar verschillende<br />
aandoeningen gevraagd wordt (gezondheidsenquête versus zorgregistraties).<br />
De ziekten die in ons land volgens epidemiologisch bevolkingsonderzoek het meest voorkomen zijn nek- en rugklachten,<br />
gehoorstoornissen en angststoornissen. Het is moeilijk te zeggen of dit echt de meest voorkomende aandoeningen zijn,<br />
omdat niet voor alle ziektes en aandoeningen gegevens uit bevolkingsonderzoek beschikbaar zijn.<br />
Gegevens uit zorgregistraties wijzen uit dat ook coronaire hartziekten, gezichtsstoornissen, astma en diabetes mellitus zeer<br />
frequent voorkomen. Volgens deze zorgregistraties staan gehoorstoornissen bij zowel mannen als vrouwen bovenaan in de<br />
lijst van veel voorkomende ziektes. Bij mannen staan coronaire hartziekten op de tweede plaats, bij vrouwen is dit artrose 7 .<br />
De meest voorkomende chronische aandoeningen in <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
zijn hoge bloeddruk en gewrichtsslijtage<br />
Afbeelding 3.1.1<br />
Chronische aandoeningen in <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
3.1.2 Hart- en vaatziekten en diabetes<br />
Omdat uit de resultaten van de sterftecijfers is gebleken dat in de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> meer sterfte ten gevolge van harten<br />
vaatziekten voorkomt dan in andere regio's in Nederland worden deze aandoeningen specifiek aan de orde gesteld.<br />
In <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> sterft 3% meer mannen dan gemiddeld in Nederland aan hart- en vaatziekten. Aan overige hartziekten<br />
sterft 19% meer mannen dan gemiddeld. Voor vrouwen in <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> is de totale sterfte aan hart-en vaatziekten vergelijkbaar<br />
met Nederland, maar de sterfte aan overige hartziekten is hoger (+7%) dan in Nederland 1 .<br />
Door de explosieve stijging van het aantal diabetespatiënten zal preventie op het gebied van diabetes in de komende preventienota<br />
van het ministerie van VWS een speerpunt zijn. Diabetes is gerelateerd aan leefstijlfactoren zoals overgewicht.<br />
Overgewicht zal een belangrijk punt worden in het beleid van de rijksoverheid in de komende jaren 10 .<br />
Hart-en vaatziekten<br />
Hart- en vaatziekten is de verzamelnaam voor aandoeningen van het hart- en vaatsysteem, zoals hartinfarct (myocard infarcten),<br />
beroerten (cerebrovasculair accident/CVA), ischemische attack (TIA) en vaatlijden van de grote vaten. Deze ziektes zijn op dit<br />
ogenblik doodsoorzaak nummer 1 in de westerse wereld 2 . Wel is in de afgelopen tien jaar het risico om aan een hart- of vaatziekte<br />
te overlijden gedaald 3,4 .<br />
In hoofdstuk 2 over sterftecijfers is naar voren gekomen dat in de periode 1996-2002, in vergelijking met Nederland, in de<br />
regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> sprake was van een hogere sterfte aan hart- en vaatziekte en met name aan overige hartziekten.<br />
Binnen deze groep is hartfalen een belangrijk ziektebeeld 4 .<br />
In de gezondheidsenquête wordt gevraagd of de respondent in de afgelopen 12 maanden de aandoening/ziekte 'beroerte,<br />
hersenbloeding, herseninfarct of TIA', 'een hartinfarct' of 'een andere ernstige hartaandoening (zoals hartfalen of angina<br />
pectoris)' heeft gehad. In afbeelding 3.1.1 zijn de aandoeningen die door een arts zijn vastgesteld opgenomen.
30<br />
3 Lichamelijke gezondheid 31<br />
Er is geen verschil tussen de verschillende subregio's in <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
wat betreft het voorkomen van hart- en vaatziekten<br />
Afbeelding 3.1.2 Hart- en vaatziekten in <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> naar geslacht en subregio<br />
Diabetes mellitus<br />
Diabetes mellitus is een chronische ziekte, waarbij erfelijke en exogene factoren zoals vetzucht, infectie, zwangerschap en<br />
dergelijke een begunstigende rol spelen en die gekenmerkt wordt door een onvoldoende insulineproductie en/of -activiteit.<br />
Dit heeft een gestoorde stofwisseling tot gevolg, die zich onder meer uit in een verhoogde bloedglucosespiegel en glucoseuitscheiding<br />
in de urine 8 .<br />
Van diabetes mellitus is sprake als de bloedsuikerspiegel hoger is dan 8,6 mmol/l, wanneer dan ook.<br />
Er worden twee vormen van diabetes onderscheiden. Als eerste de NIDDM (non-insuline-dependent diabetes mellitus), die<br />
vaak voorkomt bij (dikke) mensen en op rijpere leeftijd. Dit type diabetes begint vaak langzaam, op oudere leeftijd en komt<br />
familiair voor. Behandeling kan bestaan uit een voedingsvoorschrift, tabletten en soms (op den duur) insuline. Deze groep is in<br />
principe echter niet van insuline afhankelijk. Men spreekt hier ook wel van 'type II'. De cellen in het lichaam zijn verminderd<br />
gevoelig voor insuline 8 .<br />
De kans op diabetes mellitus type II wordt verhoogd door ernstig overgewicht, met name door vetophoping in de buik.<br />
Wanneer sprake is van een disbalans tussen energieverbruik (lichamelijk activiteit) en energie-inname, neemt overgewicht en<br />
daarmee de kans op diabetes toe.<br />
De kans op diabetes mellitus type II wordt daarnaast verhoogd door roken, een te hoge inname van verzadigd vet of een<br />
lage inname van onverzadigd vet en vezels 6 . Door schade aan bloedvaten en zenuwweefsel treden bij diabetes op den duur<br />
vaak complicaties op, zoals hart- en vaatziekten.<br />
Afbeelding 3.1.4<br />
Diabetes mellitus uitgesplitst naar clusters en geslacht<br />
Uit analyse van deze cijfers blijkt dat er geen significante verschillen zijn tussen mannen en vrouwen in het vóórkomen van<br />
beroerte, hartinfarct of andere ernstige hartaandoeningen. Ook is er geen verschil tussen de verschillende subregio's in <strong>Zuid</strong>-<br />
<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong>.<br />
In het hoofdstuk 6 wordt uitgebreid ingegaan op factoren die van invloed zijn op het vóórkomen van hart- en vaatziekten.<br />
De invloed van leefstijlfactoren op hart- en vaatziekten is soms direct, maar vaak indirect via andere factoren zoals de zogenaamde<br />
endogene risicofactoren. De endogene factoren zijn belangrijke voorspellers voor het krijgen van hart- en vaatziekten.<br />
Het is goed om te weten hoe de trend zich in de tijd ontwikkelt met betrekking tot deze factoren. In afbeelding 3.1.3 is de<br />
relatie tussen leefstijl en risicofactoren, ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten weergegeven 6 .<br />
Afbeelding 3.1.3 Relatie tussen leefstijlrisicofactoren, ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten 6 .
32<br />
3 Lichamelijke gezondheid 33<br />
De trend is dat het percentage mensen met diabetes type II stijgt,<br />
met als voornaamste oorzaak een toename van overgewicht en obesitas.<br />
De tweede vorm is insuline afhankelijke diabetes (IDDM = insulin-dependent diabetes mellitus). Voor het in evenwicht brengen<br />
van de stofwisseling zijn deze diabetici absoluut afhankelijk van insulinetoediening. Tot deze groep, die men wel aanduidt als<br />
'type I', behoren de diabetici die vrijwel zonder uitzondering reeds in hun jeugd (pieken in de leeftijd 4-5 en 12-14 jaar) min<br />
of meer acuut de aandoening kregen door onvoldoende of geen insulineproductie 8 .<br />
3.2 Infectieziektebestrijding<br />
Infectieziektebestrijding is een van de kerntaken van de <strong>GGD</strong>. Deze discipline heeft het afgelopen decennium een sterke ontwikkeling<br />
doorgemaakt en heeft naar aanleiding van een aantal nationale crises (Meningokokken C, Anthrax, Pokken, Aviaire<br />
influenza) sterk aan betekenis gewonnen.<br />
Naast de klassieke kerntaak van bron- en contactopsporing en bestrijding van infectieziekten die zich in Nederland epidemisch<br />
kunnen verspreiden, is de afgelopen jaren veel geïnvesteerd in draaiboeken die beogen de interdisciplinaire bestrijding van<br />
epidemieën (Pokken, Aviaire influenza) in goede banen te leiden. Dergelijke calamiteiten vragen immers inzet van alle hulpverleningsdiensten,<br />
waarbij de afdeling infectieziektebestrijding met name een adviserende rol heeft.<br />
In 2003 hadden zo'n 600.000 mensen in Nederland diabetes. De prevalentie bij mannen is ongeveer 3,6% en 3,9% bij vrouwen 6 .<br />
Daarnaast wordt geschat dat 250.000 mensen diabetes hebben maar dit nog niet weten. Dat maakt het totaal geschat aantal<br />
personen met diabetes tussen de 800.000 5 en 850.000 6 . De trend laat ook een stijging zien. Het aantal mensen met diabetes<br />
mellitus neemt sterk toe met de leeftijd. Van de ouderen van 70 jaar en ouder heeft ongeveer 15% diabetes mellitus 6 .<br />
In afbeelding 3.1.4 wordt de prevalentie van diabetes in <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> weergegeven uitgesplitst naar clusters en geslacht.<br />
Alle groepen die onderscheiden worden hebben een prevalentie van 3 of 4%. Alleen de “overige gemeenten” (Hardinxveld-<br />
Giessendam, Leerdam en Gorinchem) scoren iets hoger (afgerond 5%).<br />
Wanneer Drechtsteden, Binnenwaard en de overige gemeenten vergeleken worden, zijn er bij totale prevalentie significante<br />
verschillen waarneembaar tussen de Binnenwaard en de overige gemeenten. De Binnenwaard heeft een lagere prevalentie<br />
van diabetes vastgesteld door een arts.<br />
Wanneer we kijken naar de mannen onderling en de vrouwen onderling tussen de clusters is er geen significant verschil<br />
waarneembaar.<br />
In de gezondheidsmonitor <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> in 2000 was het percentage zelfgerapporteerde diabetes door respondenten in<br />
Sliedrecht en Leerdam het hoogst, namelijk 6%. Gegevens per gemeente worden in deze gezondheidsmonitor niet gepresenteerd<br />
vanwege de lage aantallen per groep. Kijkend naar zelfgerapporteerde diabets en door de arts gediagnosticeerde diabetes, blijkt<br />
echter dat ook nu in Leerdam significant meer diabetes voorkomt dan in de rest van de regio. De gevonden verschillen tussen<br />
de verschillende subregio's worden veroorzaakt door deze hogere prevalentie van diabetes in Leerdam. Nader onderzoek zal<br />
moeten uitwijzen waarom deze ene gemeente in <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> hoger scoort. Sliedrecht is, in tegenstelling tot 2000, nu<br />
vergelijkbaar met de andere gemeenten.<br />
3.1.3 Conclusie<br />
De meest voorkomende chronische aandoeningen in <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> zijn hoge bloeddruk en gewrichtsslijtage.<br />
Ondanks een landelijke daling in de sterfte aan hart-en vaatziekten blijven deze ziekten één van de belangrijkste oorzaken<br />
van sterfte.<br />
De trend in diabetes is dat het percentage mensen met diabetes type II stijgt, met als voornaamste oorzaak een toename<br />
van overgewicht en obesitas.<br />
Leefstijlfactoren spelen een belangrijke rol in het voorkomen van hart- en vaatziekten. Roken, alcoholgebruik, voeding en<br />
bewegen zijn de te beïnvloeden factoren waar op ingezet kan worden.<br />
3.2.1 Epidemieën<br />
De <strong>GGD</strong> regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> neemt een redelijk gemiddelde positie in binnen Nederland wat betreft het voorkomen van<br />
infectieziekten. Dit hoeft niet te verbazen gezien de deels landelijke en deels stedelijke opbouw van het verzorgingsgebied.<br />
Op één punt is de <strong>GGD</strong> regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> wel bijzonder en dat betreft het voorkomen van epidemieën van ziekten<br />
waartegen in het kader van het Rijksvaccinatieprogramma wordt gevaccineerd.<br />
Zo startte de laatste polio-epidemie (1992-1993) in Streefkerk; 9 van de 71 patiënten waren uit onze regio afkomstig 11 .<br />
In 1993 en in 1999-2000 werd de regio getroffen door een mazelenepidemie en in 2004-2005 door een epidemie van rodehond<br />
waarbij ook een aantal zwangere vrouwen werd besmet. Deze epidemieën worden veroorzaakt door een slechte vaccinatiegraad<br />
binnen de bevindelijk gereformeerde bevolking. Omdat deze bevolkingsgroep sociaal sterk clustert zien we dergelijke<br />
epidemieën bijna exclusief onder deze groepen optreden. De rest van de bevolking, ook de niet-gevaccineerden daaronder,<br />
worden beschermd door het zogenaamde kudde-effect, ze worden afgeschermd door hun wel gevaccineerde omgeving.<br />
Om een antwoord te vinden op dit vraagstuk moet de komende jaren veel geïnvesteerd worden in onderzoek naar de sociale<br />
en gedragsmatige aspecten van deze problematiek. Op basis daarvan kunnen effectieve interventies worden ontwikkeld.<br />
Hiervoor wordt samenwerking gezocht met andere <strong>GGD</strong>-en, het RIVM en enkele universiteiten. Tevens moet opnieuw de dialoog<br />
worden aangegaan met deze groepen en de betrokken stakeholders.<br />
3.2.2 Samenwerking met laboratoria, binnen provincie <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> en met het<br />
Centrum infectieziektebestrijding (Cib)<br />
De afgelopen jaren is een intensieve samenwerking ontstaan met het Regionaal Laboratorium voor Medische Microbiologie.<br />
Voor deze samenwerking is een concept ontwikkeld dat momenteel landelijk navolging vindt. Het laboratorium meldt gediagnosticeerde<br />
meldingsplichtige infectieziekten direct aan de <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong>. Hiertoe zijn contracten getekend<br />
met alle curatief werkende artsen in de regio.<br />
De infectieziektebestrijding krijgt steeds meer een regio-overschrijdende dimensie. Met de voortschrijdende kennis van de<br />
afgelopen jaren wordt duidelijk dat infectieziekten zich niet aan administratieve grenzen houden, maar zich veeleer verspreiden<br />
binnen sociale netwerken en verbanden. Denk hierbij aan tuberculose, hepatitis A, hepatitis B, SOA en bovengenoemde<br />
vaccinabele aandoeningen.<br />
De bestrijding hiervan vraagt steeds meer om een bovenregionale aanpak. Ook onderzoek, surveillance, epidemiologie en<br />
taken waarbij een hoge mate van (zeldzame) expertise wordt gevraagd laten zich beter binnen een samenwerkingsverband<br />
uitvoeren. Hiertoe wordt momenteel samenwerking gezocht met de <strong>GGD</strong>-en in <strong>Zuid</strong>elijk <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong>, de Erasmus universiteit<br />
en het RIVM. De <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> neemt deel aan een aantal landelijke onderzoekstrajecten, maar dit gebeurt momenteel<br />
op slechts kleine schaal. Binnen de SOA- en tuberculosebestrijding begint de regionale aanpak duidelijk vorm te krijgen.
34<br />
3 Lichamelijke gezondheid 35<br />
3.2.3 Algemene infectieziektebestrijding<br />
De algemene infectieziektebestrijding ontleent haar werkingssfeer aan de WCPV en meer in het bijzonder aan de Infectieziektewet.<br />
In de toelichting van de WCPV (1992) staat dat de <strong>GGD</strong> bij vermoeden van een epidemie deze moet bestrijden, onder meer<br />
door actieve bron- en contactopsporing en vaccinatie van specifieke groepen. Tevens moet de <strong>GGD</strong> zich inspannen voor de<br />
surveillance, dat wil zeggen dat ze gegevens over het voorkomen van infectieziekten moet verzamelen, deze moet analyseren<br />
en aan de hand van deze analyse betrokken autoriteiten moet adviseren over de bestrijding van deze ziektes.<br />
De infectieziektewet verplicht artsen die een bepaalde in de wet specifiek beschreven groep infectieziekten diagnosticeren,<br />
dit te melden aan de directeur van de <strong>GGD</strong>. De <strong>GGD</strong> informeert de burgemeester (art. 9 infectieziektewet), en deze kan allerlei<br />
in de wet beschreven maatregelen treffen (isolatie, onderzoek, opname) ter bestrijding van een dreigende epidemie, daartoe<br />
geadviseerd door de directeur van de <strong>GGD</strong> (art. 12 infectieziektewet). In de praktijk van alledag wordt de burgemeester alleen in<br />
uitzonderlijke situaties bij de bestrijding betrokken, en worden de adviezen vaak gegeven door de arts infectieziektebestrijding.<br />
Een en ander kan het best geïllustreerd worden aan de hand van enkele voorbeelden:<br />
Meningokokkenziekte<br />
Begin deze eeuw zette een duidelijke stijging in van het aantal infecties met meningokokken. Deze bacterie kan een hersenvliesontsteking<br />
en een ernstige vorm van bloedvergiftiging veroorzaken die in 10% van de gevallen dodelijk is, maar die<br />
ook bij overlevenden veel blijvende schade kan aanrichten in de vorm van hersenbeschadiging of amputaties. Deze stijging<br />
werd veroorzaakt door een langzaam voortschrijdende epidemie op Europese schaal, die in die jaren 2001 / 2002 ook<br />
Nederland bereikte.<br />
Het betrof een nieuwe variant van de Meningokok groep C, die als kenmerk had dat hij ook kleine lokale epidemieën veroorzaakte<br />
hetgeen aanleiding was tot veel onrust. Medio 2003 is landelijk besloten een vaccinatiecampagne uit te voeren waardoor<br />
deze variant bijna uit Nederland is verdwenen. De campagne was zeer succesvol en illustreerde de flexibiliteit van de <strong>GGD</strong>organisatie<br />
in het kader van de grootschalige bestrijding. Om onduidelijke redenen (geen vaccinatie-effect) zijn ook de overige<br />
varianten van meningokokken in dezelfde periode verminderd hetgeen zich vertaalt in de meldingscijfers in afbeelding 3.2.1.<br />
Mazelen<br />
Mazelen is een uiterst besmettelijke infectieziekte die meestal optreedt bij jonge kinderen en die naast een huiduitslag<br />
meestal een infectie van de bovenste luchtwegen geeft. De ziekte veroorzaakt relatief vaak complicaties. Dit is ook de<br />
reden geweest dat de aandoening is opgenomen in het Rijksvaccinatieprogramma. Bij de laatste epidemie van 1999-2000<br />
zijn drie mensen overleden. Complicaties zijn ondermeer middenoorontsteking, longontsteking en/of een ernstige vorm van<br />
(dodelijke) chronische hersenontsteking. Tijdens de laatste epidemie zijn ruim 3.250 patiënten (waarvan 454 uit de regio<br />
<strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong>) en een kleine 500 complicaties gemeld. Ongeveer 75 mensen zijn in het ziekenhuis opgenomen<br />
geweest 12 . De epidemie heeft zich beperkt tot de bevindelijk gereformeerde regio's; slechts 5% van de slachtoffers was<br />
afkomstig uit de gevaccineerde bevolking (vaccinfalen). Van de niet-gevaccineerde patiënten betrof het in ruim 80% van de<br />
gevallen mensen uit de bevindelijk gereformeerde groep. De overige kleine 20% was om andere redenen niet of niet volledig<br />
gevaccineerd (slechts 1 vaccinatie gehad). De <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> heeft in samenwerking met de huisartsen geprobeerd<br />
één en ander zo goed mogelijk in beeld te brengen en de groepen voor te lichten. Van het aanbod tot vaccinatie is maar<br />
weinig gebruik gemaakt.<br />
Afbeelding 3.2.1<br />
Aantal meldingen Meningokokkose regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
Afbeelding 3.2.2<br />
Aantal meldingen mazelen in <strong>GGD</strong> regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong>
36<br />
3 Lichamelijke gezondheid 37<br />
Ook in de rest van Europa treden regelmatig epidemieën op, voornamelijk omdat de vaccinatiegraad onder de algemene<br />
bevolking daar relatief lager is dan in Nederland, vaak samenhangend met een minder efficiënte organisatie van het lokale<br />
vaccinatieprogramma. In enkele landen, zoals Frankrijk en Engeland, is er weerstand in verband met (vermeende) bijwerkingen<br />
van het vaccin waardoor de vaccinatiegraad daar ook lager is. Vanuit deze landen wordt mazelen regelmatig in Nederland<br />
geïmporteerd. De verwachting is dat zich in de komende drie jaar opnieuw een epidemie van mazelen in Nederland zal<br />
voordoen. Dit wordt ondersteund door modelstudies die het RIVM heeft uitgevoerd 12 .<br />
Afbeelding 3.2.3 laat een duidelijke relatie zien tussen het aantal ongevaccineerde mensen en het aantal mensen dat in de<br />
laatste epidemie werd getroffen door een mazeleninfectie. Vooral in een aantal kleinere gemeenten, zoals Zederik, Liesveld<br />
en Graafstroom zijn relatief weinig gevallen van mazelen gemeld. Mogelijk zijn de mensen daar minder geneigd de huisarts<br />
te bezoeken, mogelijk was de meldingsbereidheid onder huisartsen kleiner.<br />
Afbeelding 3.2.3 Relatie vaccinatiegraad en mazelen<br />
Kinkhoest<br />
Kinkhoest is een zeer besmettelijke infectieziekte van de bovenste luchtwegen. De ziekte begint als een neusverkoudheid.<br />
Het duurt enkele weken voordat het lichaam de infectie heeft opgeruimd. De giftige afvalproducten van de bacterie veroorzaken<br />
weken-, soms maandenlang hoestaanvallen met daaropvolgend een gierende inademing. Vooral bij kinderen jonger<br />
dan 1 jaar kan dit aanleiding geven tot complicaties en soms tot overlijden. Dit is de reden dat de ziekte is opgenomen in<br />
het Rijksvaccinatieprogramma. De <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> adviseert om kleine kinderen en zwangere vrouwen die in contact<br />
zijn geweest met de besmettingsbron profylaxe met antibiotica te geven.<br />
Sinds 1996 is een nieuwe stam van de bacterie in omloop waartegen het vaccin onvoldoende beschermt. Sinds die tijd<br />
zien we een indrukwekkende stijging in het voorkomen van de ziekte. De afgelopen jaren zijn verschillende aanpassingen<br />
in het Rijksvaccinatieprogramma gedaan (ander vaccin, vervroeging eerste vaccinatie) om de kwetsbare jongere groepen te<br />
beschermen. Om de bescherming verder te optimaliseren is een verdere aanpassing van het vaccin noodzakelijk alsmede<br />
innovatieve aanpassing van de doelgroep van de vaccinatie. Hierbij valt onder andere te denken aan het vaccineren van<br />
zwangere vrouwen en vrouwen van 20 jaar.<br />
Afbeelding 3.2.4 Jaarlijks aantal meldingen van kinkhoest gedurende 20 jaar<br />
in de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
Vanuit buitenlandse epidemieën wordt mazelen regelmatig in Nederland<br />
geïmporteerd, de verwachting is dat er zich in de komende 3 jaar<br />
een nieuwe epidemie van mazelen in Nederland zal voordoen<br />
Rodehond<br />
Rodehond is een besmettelijke kinderziekte die vroeger 96-98% van de jongeren trof. Het beloop bij kinderen is mild, met<br />
een bovenste luchtweginfectie en huiduitslag. Complicaties (voorbijgaande gewrichtsontsteking) worden bij jongeren slechts<br />
zelden beschreven. Zwangere vrouwen die vroeger de infectie niet hadden doorgemaakt, liepen gedurende de jaarlijkse epidemieën<br />
het risico de ziekte alsnog te krijgen. Vooral een infectie in de eerste helft van de zwangerschap kan ernstige<br />
beschadiging opleveren van de foetus. Dit is ook de reden dat de ziekte is opgenomen in het Rijksvaccinatieprogramma.<br />
Sinds 1974 vindt vaccinatie plaats van meisjes die na 1962 zijn geboren. Jongens vanaf die vanaf 1983 geboren werden<br />
kregen de BMR-vaccinatie die in 1987 werd geïntroduceerd. Omdat het aantal vatbaren momenteel beperkt is komt de ziekte<br />
net als mazelen nog slechts om de zes tot tien jaar voor in epidemieën. De afgelopen jaren neemt de beschermingsgraad<br />
onder zwangere vrouwen binnen de bevindelijk gereformeerde groepen af.
38<br />
3 Lichamelijke gezondheid 39<br />
De jongeren in kwestie kunnen niet meer profiteren van de jaarlijks terugkerende epidemieën om hun weerstand tegen<br />
deze ziekte op peil te brengen. Er is dus reden tot zorg in deze, en die wordt geïllustreerd door de tientallen besmettingen<br />
die in Nederland bij zwangere vrouwen zijn gezien gedurende de laatste epidemie van 2004-2005. Er is een aantal kinderen<br />
geboren met Congenitaal Rubella Syndroom. Dit syndroom is een complex van aandoeningen dat wordt gezien bij pasgeborenen<br />
die gedurende de vroege zwangerschap in de baarmoeder een infectie met het rodehondvirus hebben doorgemaakt.<br />
Zij kunnen klachten hebben zoals slechthorendheid, slechtziendheid en/of klachten samenhangend met (ernstige) aangeboren<br />
hartafwijkingen.<br />
3.2.4 SOA-bestrijding<br />
De SOA-bestrijding heeft in de <strong>GGD</strong> regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> lange tijd weinig aandacht gehad. In de politiek en de perceptie<br />
van beleidsmakers was er onvoldoende besef van de ernst van de problemen die zich met name in de grote stad voordoen.<br />
De conglomeratie van de Drechtsteden vormen met een kleine 250.000 inwoners functioneel gezien een forse stad. Dat blijkt<br />
ook uit de toename van SOA in de regio. De statistieken laten zien dat de regio lange tijd ruim onder het landelijk gemiddelde<br />
heeft gescoord maar dat ze de laatste jaren aan een onrustbarende inhaalslag bezig is. Ter illustratie is afbeelding 3.2.6 bijgevoegd<br />
over het vóórkomen van de belangrijkste SOA: Chlamydia. De ISIS cijfers vertegenwoordigen de landelijke trend 12 .<br />
Afbeelding 3.2.6 Incidentie test-positieven chlamydia<br />
Afbeelding 3.2.5 Epidemische curve rodehond epidemie 2004-2005 12<br />
Afbeelding 3.2.5 illustreert het aantal meldingen in de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> (104). Omdat de meeste mensen voor een<br />
dergelijk mild ziektebeeld de huisarts niet consulteren en omdat de huisartsen slechts in een kleine minderheid van de<br />
gevallen bloedonderzoek doen, is het aantal meldingen slechts het topje van de ijsberg. Het werkelijk aantal zieken is<br />
waarschijnlijk enkele duizenden geweest. De <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> heeft in voorkomende gevallen wel een vaccinatieaanbod<br />
gedaan, maar hiervan is weinig tot geen gebruik gemaakt. Er ligt een grote uitdaging besloten in het ontwikkelen van<br />
strategieën om de beschermingsgraad van vrouwen in de vruchtbare leeftijd te verhogen.<br />
De groep seksueel overdraagbare aandoeningen omvat enkele ernstige tot zeer ernstige ziektes, zoals Chlamydia, Gonorrhoea,<br />
Hepatitis B en HIV infectie. Vooral Chlamydia komt veel voor en is verantwoordelijk voor een groot aantal gevallen van onvruchtbaarheid<br />
bij vrouwen. Hepatitis B geeft bij ongeveer 10-15% van de volwassenen die geïnfecteerd raken een chronische<br />
leverontsteking. Deze kan op termijn leiden tot verbindweefseling van de lever en kwaadaardige ontaarding (leverkanker).<br />
Het is van groot belang voor de volksgezondheid deze ziekten te beteugelen.<br />
In oktober 2003 opende de <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> de SOA-poli, met als voornaamste doel de mogelijkheid te bieden tot<br />
anoniem testen op en behandelen van SOA. Voor met name de jongere groepen, waarin ook de meeste SOA voorkomen, is<br />
behandeling bij de huisarts vaak een probleem. De SOA-poli blijkt in een grote behoefte te voorzien, hetgeen zich ook vertaalt<br />
in de bezoekersaantallen en de aantallen gediagnosticeerde SOA 11 .<br />
Voor met name de jongere groepen, waarin ook de meeste SOA voorkomen,<br />
is behandeling bij de huisarts vaak een probleem
40<br />
3 Lichamelijke gezondheid 41<br />
Afbeelding 3.2.7 Bezoekers en diagnoses SOA-poli 2003 - april <strong>2006</strong><br />
In de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> varieert het aantal TBC patiënten<br />
van 8 tot 15 per jaar<br />
Tuberculose wordt in de meeste gevallen ontdekt door het maken van een (long)foto naar aanleiding van klachten. Een kleinere<br />
groep wordt gevonden, doordat een foto wordt gemaakt in het kader van onderzoek naar risico op tuberculose zonder dat er<br />
klachten zijn. Bij contactonderzoek wordt soms gebruik gemaakt van Mantoux-onderzoek.<br />
Afbeelding 3.2.8 Aantal tuberculose patiënten en hun achtergrond<br />
De SOA-poli is in 2005 opgegaan in een regionaal samenwerkingsverband met de naam SENSE. Hierin wordt samengewerkt<br />
met de Soa-poli van het Erasmus MC, de <strong>GGD</strong> Rotterdam e.o., CASA en de <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong>se Eilanden. Dit samenwerkingsverband<br />
is een pilot, gesubsidieerd door het Ministerie van VWS (ZonMW), met als doel een regionaal dekkend aanbod voor<br />
seksuele gezondheidszorg te bieden. De <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> vindt het van groot belang hierin te participeren daar er<br />
belangrijke kansen liggen voor kwaliteitsborging en -verbetering in dit vakgebied. Tot december 2005 werd een eigen bijdrage<br />
gevraagd van de bezoekers. Door een ruimere doelsubsidieregeling vanuit het Ministerie van VWS is het momenteel mogelijk<br />
en verplicht gratis service te bieden. Dit vertaalt zich in steeds verder stijgende bezoekersaantallen en een daling van de<br />
gemiddelde leeftijd van de bezoekers.<br />
In <strong>2006</strong> zal het aanbod in Dordrecht worden uitgebreid met eerstelijns seksuologische hulpverlening. De SOA-poli is momenteel<br />
verantwoordelijk voor ongeveer 25% van de gediagnosticeerde SOA in de regio.<br />
Wanneer iemand open tuberculose heeft, voert de <strong>GGD</strong> een contactonderzoek uit. De grootste groep geïnfecteerden wordt opgespoord<br />
door dit contactonderzoek. Door behandeling met medicijnen uit voorzorg kan voorkomen worden dat iemand actieve<br />
tuberculose krijgt. Een andere mogelijkheid is controle door middel van een longfoto. In beide gevallen worden mensen<br />
begeleid door een <strong>GGD</strong>-arts en een sociaal verpleegkundige.<br />
Afbeelding 3.2.9 laat zien dat bij “screening contactgroep” het aantal met TBC geïnfecteerde cliënten gedaald is.<br />
Afbeelding 3.2.9 Aantal cliënten met infecties en hun achtergrond<br />
3.2.5 Tuberculosebestrijding<br />
Tuberculose is een infectieziekte die veroorzaakt wordt door de tuberkelbacterie. Kenmerk van deze bacterie is de hardnekkigheid<br />
waarmee hij in een menselijk lichaam kan overleven. Het meest komt longtuberculose voor, maar de bacterie kan ook<br />
ontstekingen elders in het lichaam veroorzaken, zoals in botten, lymfeklieren, nieren en hersenvliezen. Deze andere vormen<br />
komen niet zo vaak voor, maar zijn wel berucht vanwege de ernstige gevolgen ervan met name bij kinderen en jongeren.<br />
De tuberkelbacterie wordt overgedragen van mens tot mens door hoesten. Bij open tuberculose is er sprake van een ontstekingsproces<br />
in de longen, waarbij de bacterie via de lucht verspreid wordt. Op plaatsen waar weinig wordt geventileerd en<br />
mensen in elkaars nabijheid verkeren is het risico op infectie het grootst.<br />
Na een infectie is de gemiddelde kans dat die persoon ook daadwerkelijk tuberculose ontwikkelt 10%; bij jonge kinderen en<br />
mensen met verminderde weerstand ligt dit risico iets hoger.<br />
De kans op een tuberculosebesmetting is aanwezig als in de omgeving iemand open tuberculose heeft. In Nederland betreft<br />
dit ongeveer 500 tot 700 personen per jaar, in de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> ongeveer 8 tot 15 per jaar. In landen waar tuberculose<br />
veel meer voorkomt is de kans op besmetting vele malen groter. Die kans wordt mede bepaald door de verblijfsduur.<br />
Tuberculose is goed te behandelen met medicijnen. Voorwaarde is dat de juiste medicijnen op de juiste wijze lang genoeg<br />
worden ingenomen.<br />
Om therapietrouw te bevorderen heeft de sociaal verpleegkundige contact met de tuberculosepatiënt. Dit kan variëren van<br />
maandelijkse ondersteuning tot dagelijkse toezicht om de patiënt de medicatie in te laten nemen. Omdat tuberculose regelmatig<br />
voorkomt bij mensen met sociale en/of psychische problemen, is in de afgelopen 10 jaar een toename te zien van<br />
intensieve begeleiding van patiënten.
42<br />
3 Lichamelijke gezondheid 43<br />
3.3 Reizigersadvisering<br />
Reizigers kunnen zich bij de <strong>GGD</strong> laten vaccineren en adviseren als zij op reis gaan naar gebieden waarvoor een vaccinatie<br />
advies geldt. Het advies wordt niet alleen afgestemd op de gebieden die men bezoekt, maar houdt ook rekening met de<br />
medische achtergrond van de reiziger. Bij de <strong>GGD</strong> zijn producten te verkrijgen zoals klamboe's en anti-muggenlotion.<br />
Dagelijks worden spreekuren gehouden.<br />
Het reizigersspreekuur heeft tot doel:<br />
• voorkomen van ziektes bij de reiziger<br />
• het bewustzijn vergroten van gezondheidsrisico's op reis<br />
• voorkomen van import van infectieziekten in Nederland door reizigers<br />
Ruim 11.760 mensen hebben in 2005 het reizigersspreekuur<br />
Afbeelding 3.3.2 Aantal bezoekers reizigersspreekuur <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> 2005<br />
van <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> bezocht<br />
3.3.1 Cijfers regio <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
Het reizigersspreekuur van de <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> bestaat al vanaf eind jaren 80. Het aantal bezoekers stijgt jaarlijks, van<br />
zo'n 1000 in 1989 tot 11.760 in 2005. De bezoekers komen vooral uit de gemeente Dordrecht (32%). Een relatief hoog percentage<br />
komt van buiten de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> (21%) 15 .<br />
Het reizigersspreekuur vindt plaats op twee locaties, in Dordrecht en in Gorinchem. In Dordrecht kwamen in 2005 10.048 en<br />
in Gorinchem 1712 reizigers (14,6%) op het spreekuur 15 .<br />
Van juli 2003 tot en met maart 2005 werd een enquête gehouden onder bezoekers van het reizigersspreekuur van de <strong>GGD</strong><br />
<strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong>. Van de 1400 enquêtes zijn 798 enquêtes retour gekomen, wat neerkomt op een respons van 57%.<br />
Het spreekuur werd gemiddeld gewaardeerd met een 8 16 .<br />
Het aantal reizigers dat het spreekuur bezoekt is seizoensafhankelijk. In de zomerperiode bezoeken ruim 1200 reizigers per<br />
maand het spreekuur. De grootste piek ligt in de zomermaanden juni en juli 15 .<br />
Afbeelding 3.3.1 Reizigersspreekuur <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
De top 4 van meest populaire bestemmingen van cliënten van de reizigerspoli bij de <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> in 2005 waren<br />
Turkije, Egypte, Indonesie en Thailand(afbeelding 3.3.3) 15 .<br />
Afbeelding 3.3.3 Populaire vakantiebestemmingen<br />
van cliënten van de reizergerspoli
44<br />
3 Lichamelijke gezondheid 45<br />
3.3.2 Landelijke cijfers<br />
Het deel van de Nederlandse bevolking dat op vakantie gaat is gestegen van 70% in 1990 naar 82% in 2003. Hiervan reist<br />
10% naar risicogebieden waarvoor een vaccinatieadvies geldt, dit zijn zo'n 1,6 miljoen Nederlanders 13 .<br />
Uit onderzoek is gebleken dat er een flinke toename is van “onbeschermde reizigers”: 42% in 2004 tegenover 52% in 2004<br />
en 57% in 2005 14 . Met name reizigers naar Turkije zijn erg slecht beschermd, 80% laat zich niet vaccineren.<br />
Het aantal reizigers dat bij een <strong>GGD</strong> komt voor advies ligt rond de 400.000 (2,5% van de Nederlandse bevolking). Alle <strong>GGD</strong>-en<br />
bereiken 50% van de reizigersmarkt die daadwerkelijk advies vraagt en vaccinaties wenst.<br />
De overige 50% bezoekt een commerciële Travelclinic of vraagt advies aan de huisarts. 3,2 miljoen Nederlanders zijn van plan<br />
in de komende drie jaar een verre reis te gaan maken. 13,14<br />
Afbeelding 3.4.1<br />
Aantal non-respondenten BHKO Oproepjaar 2004 in percentages per gemeente<br />
3.3.3 Conclusie<br />
Naast de primaire activiteiten als vaccineren en informeren tijdens de spreekuren profileert het reizigersspreekuur zich door<br />
het ontwikkelen van foldermateriaal, het maken van persberichten en het onderhouden van contacten met de reisbureaus.<br />
Voor de zomervakantie worden in samenwerking met het Regionaal Patiënten Consumenten Platform <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> informatiebijeenkomsten<br />
gehouden voor mensen van Turkse en Marokkaanse afkomst die in de zomer teruggaan naar het land<br />
van herkomst. Het ligt in de lijn der verwachting dat het aantal bezoekers van de reizigerspoli toenneemt.<br />
3.4 Bevolkingsonderzoek Baarmoederhalskanker <strong>GGD</strong> ZHZ<br />
De <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> organiseert het bevolkingsonderzoek op baarmoederhalskanker in de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
onder verantwoordelijkheid van de Stichting Bevolkingsonderzoek Baarmoederhalskanker <strong>Zuid</strong>west-Nederland (Stichting BKZ).<br />
Vrouwen in de leeftijd van 30 tot en met 60 jaar worden één maal per vijf jaar uitgenodigd om bij hun huisarts een uitstrijkje<br />
te laten maken.<br />
In 2004 heeft 61% van de vrouwen een uitstrijkje laten maken. Daarnaast heeft een aantal vrouwen de antwoordkaart teruggestuurd<br />
met reden(en) van niet-deelname, zoals een recent uitgevoerd uitstrijkje wegens klachten of op eigen initiatief,<br />
momenteel geen tijd, geen goede gezondheid of principiële (geloofs)redenen.<br />
Een andere groep vrouwen reageert op geen enkele andere manier: de zogenaamde non-respondenten. Het is niet bekend of<br />
zij zich regelmatig laten screenen bij hun huisarts of op een andere manier gecontroleerd worden.<br />
Zonder regelmatige screening neemt de kans op een te late ontdekking van baarmoederhalskanker toe, waardoor de behandeling<br />
minder effectief wordt. In afbeelding 3.4.1 staat het percentage non-respondenten in 2004 weergegeven per gemeente.<br />
In een eerdere studie van de Stichting BKZ is naar voren gekomen dat vooral de respons onder vrouwen met een lage sociaal<br />
economische status en vrouwen van allochtone afkomst achterblijft.<br />
In het onderzoek is ook vastgesteld dat de opkomst sterk kan worden verhoogd (en de non-repons sterk kan worden verlaagd)<br />
door huisartsen te betrekken bij het uitnodigen van de vrouwen.<br />
61% van de vrouwen in de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> heeft gehoor gegeven<br />
aan de oproep voor het bevolkingsonderzoek op baarmoederhalskanker<br />
Over de gehele <strong>GGD</strong>-regio gemeten laat één op de vier vrouwen op geen enkele manier weten waarom zij niet deelneemt aan<br />
het bevolkingsonderzoek. De gemeenten Dordrecht en Leerdam hebben de hoogste percentages non-respondenten: respectievelijk<br />
29% en 31%. De non-respons is veel lager in de gemeenten Giessenlanden (18%), Hardinxveld-Giessendam (19%) en<br />
Sliedrecht (19%).
47<br />
4 Geestelijke<br />
gezondheid<br />
Dit hoofdstuk beschrijft de psychische gezondheid van de bevolking<br />
in de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong>. Voor de duidelijkheid moet er een<br />
onderscheid gemaakt worden tussen psychische klachten en<br />
stoornissen. Psychische klachten omvatten gevoelens van angst,<br />
somberheid, slaapverstoring en stress. Psychische stoornissen zijn<br />
onder andere dementie, schizofrenie, depressie, angststoornissen,<br />
stoornissen in middelengebruik en verstandelijke handicap 1 .<br />
Psychische stoornissen zijn in de gezondheidsenquête niet<br />
meegenomen.
48<br />
4 Geestelijke gezondheid 49<br />
4.1 Psychische gezondheid<br />
4.1.1 Algemene gezondheid<br />
De vraag 'hoe zou u over het algemeen uw gezondheid noemen' geeft een belangrijke uitkomstmaat, namelijk het subjectief<br />
gezondheidsoordeel, een algemeen oordeel over de eigen gezondheid. Gebleken is dat het antwoord op deze simpele vraag<br />
een betrouwbare maat is voor het psychisch welbevinden. Hoe iemand zich voelt, de ervaren gezondheid, is niet alleen een<br />
goede voorspeller van sterfte en ziekte, maar ook van het gebruik van voorzieningen zoals de huisarts en de thuiszorg 8 .<br />
Het subjectief gezondheidsoordeel verschilt naar leeftijd, geslacht en opleidingsniveau. Vrouwen rapporteren over het algemeen<br />
een minder goede gezondheid dan mannen. En hoe ouder men is hoe slechter men de eigen gezondheid beoordeelt.<br />
In de regio <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> zijn de antwoorden op de vraag 'Hoe zou u over het algemeen uw gezondheid noemen'<br />
in de gezondheidsenquête 2005 vergelijkbaar met andere resultaten 2, 3 .<br />
In de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> voelen alleenstaanden zich minder gezond<br />
dan mensen die samenwonen of getrouwd zijn<br />
Afbeelding 4.1.2 Mate van ervaring over eigen gezondheid t.o.v SES in de regio ZHZ<br />
Afbeelding 4.1.1<br />
Gezondheidsenquête, hoe de bewoner uit regio ZHZ over het algemeen zijn gezondheid benoemt<br />
Afbeelding 4.1.3 Ervaren gezondheid en burgerlijke staat<br />
In de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> ervaren vrouwen hun gezondheid<br />
over het algemeen als slechter dan mannen<br />
Ook het opleidingsniveau (SES) is van invloed op hoe iemand zich voelt: hoe hoger opgeleid, hoe vaker iemand zijn eigen<br />
gezondheid als 'uitstekend' beoordeelt. Van de laagopgeleiden zegt 6,3% een uitstekende gezondheid te hebben, bij de<br />
hoogopgeleiden is dit 13,1% (afbeelding 4.1.2).<br />
Vrouwen ervaren hun gezondheid over het algemeen als slechter dan mannen. De ervaren gezondheid neemt af met de leeftijd.<br />
Hoe ouder iemand is, hoe slechter hij of zij de eigen gezondheid beoordeelt.<br />
• bijna 85% van de inwoners van de regio zich over het algemeen goed voelt<br />
• vrouwen zich over het algemeen minder goed voelen dan mannen<br />
• ouderen zich over het algemeen minder goed voelen dan jongeren<br />
• lager opgeleiden hun eigen gezondheid vaker als matig of slecht beoordelen dan hoog opgeleiden.<br />
Alleenstaanden voelen zich minder gezond dan mensen die samenwonen of getrouwd zijn 8 . Deze resultaten zijn ook in de gezondheidsenquête<br />
van <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> gevonden, met uitzondering van de resultaten die betrekking hebben op burgerlijke<br />
staat. Vooral gescheiden mensen en weduwen/weduwnaars voelen zich over het algemeen minder goed (afbeelding 4.1.3).<br />
Verschillen tussen sociale groepen zijn in de tijd redelijk stabiel 8 .
50<br />
4 Geestelijke gezondheid 51<br />
4.2 Psychische gezondheid SF12<br />
Psychische gezondheid wordt (mede) bepaald door een subjectieve beleving van welzijn, autonomie en competentie. Mensen<br />
hebben het gevoel dat zij in staat zijn hun intellectuele en emotionele mogelijkheden te benutten en te verwezenlijken.<br />
Door een chronische en/of lichamelijke aandoening wordt deze psychische gezondheid vaak negatief beïnvloed.<br />
De Short Form 12 (SF12) is een veelgebruikte internationale maat voor gezondheid. Hij is in de Verenigde Staten ontwikkeld<br />
waardoor score van de Amerikaanse populatie als norm fungeert.<br />
De SF12 bestaat uit twaalf vragen die samengevoegd en via een berekening een score geven voor de fysieke gezondheidsschaal<br />
en een score voor de mentale gezondheidsschaal. We kijken hier alleen naar de mentale gezondheidsschaal.<br />
In de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> is de psychische gezondheid beter<br />
dan gemiddeld in Nederland<br />
Afbeelding 4.1.4 Indicatoren van gezondheid: mentale gezondheidsscore,<br />
vergelijking met Amsterdam en Eemland<br />
Normscore voor de psychische gezondheid<br />
De samenvattende psychische gezondheidsmaat betreft een gewogen combinatie van de antwoorden op twaalf vragen.<br />
Deze vragen zijn:<br />
• Hoe zou u over het algemeen uw gezondheid noemen?<br />
• Bent u op dit moment door uw gezondheid beperkt bij matige inspanning, zoals het verplaatsen van een tafel, stofzuigen,<br />
fietsen?<br />
• Bent u op het dit moment door uw gezondheid beperkt bij inspanningen zoals een paar trappen oplopen?<br />
• Heeft u gedurende de afgelopen 4 weken minder bereikt dan u zou willen ten gevolge van uw lichamelijke gezondheid?<br />
• Was u gedurende de afgelopen 4 weken beperkt in het soort werk of andere bezigheden ten gevolge van uw lichamelijke<br />
gezondheid?<br />
• Heeft u gedurende de afgelopen 4 weken minder bereikt dan u zou willen ten gevolge van emotionele problemen (zoals<br />
depressieve of angstige gevoelens)?<br />
• Deed u gedurende de afgelopen 4 weken uw werk of andere bezigheden niet zo zorgvuldig als gewoonlijk ten gevolge<br />
van emotionele problemen (zoals depressieve of angstige gevoelens)?<br />
• In welke mate bent u de afgelopen vier weken door pijn gehinderd in uw normale werk, zowel werk buitenshuis als huishoudelijk<br />
werk?<br />
• Hoe vaak was u gedurende de afgelopen vier weken erg zenuwachtig?<br />
• Hoe vaak zat u gedurende de afgelopen vier weken zo in de put, dat niets u kon opvrolijken?<br />
• Hoe vaak voelde u zich gedurende de afgelopen vier weken kalm en rustig?<br />
• Hoe vaak had u gedurende de afgelopen vier weken veel energie?<br />
De antwoorden op deze vragen leiden tot een bepaalde score. Bij de normpopulatie, de bevolking van Amerika, is de score<br />
van de SF12 op 50 gezet. Een score boven de 50 betekent dat de psychische gezondheid van de populatie gemiddeld genomen<br />
beter is dan in Amerika 4 .<br />
In de regio <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> is de normscore voor de psychische gezondheid gemiddeld 53.2. Dit is hoger dan het<br />
Nederlands gemiddelde in 2005 gemeten door het CBS: voor de Nederlandse bevolking van 12 jaar en ouder is de score<br />
52.5 4 . In tabel 2 staat de score voor de psychische gezondheid van mannen, vrouwen en verschillende leeftijdscategorieën.<br />
Waar mogelijk is een vergelijking met andere <strong>GGD</strong>-en gemaakt.<br />
De scores op de psychische normscore zijn in <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> vergelijkbaar met die in de regio's Amsterdam en Eemland.<br />
De psychische gezondheidsscore wordt niet lager naarmate mensen ouder worden, wel scoren vrouwen lager dan mannen.<br />
De risicogroepen<br />
Uit onderzoek blijkt dat vrouwen zich psychisch ongezonder voelen dan mannen 7 , dit is in regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> ook het<br />
geval. Andere groepen mensen met een minder goede psychische gezondheid zijn volgens de gezondheidsenquête:<br />
• gescheiden of gescheiden levend<br />
• mensen met een lage of geen opleiding<br />
• werkloos/werkzoekend, arbeidsongeschikt of mensen met een bijstandsuitkering<br />
• mensen die met moeite financieel rond kunnen komen<br />
• mensen die door een chronische aandoening sterk belemmerd zijn in hun functioneren<br />
• mensen van allochtone afkomst.<br />
Dit komt overeen met de resultaten van recente gezondheidsenquêtes in de regio's Eemland 6 en Brabant 9 . Uit onderzoek<br />
blijkt dat een slechte geestelijke gezondheid vaker voorkomt bij mensen met een chronische aandoening 6, 9,10 .<br />
Ook hebben chronisch zieken een slechtere ervaren gezondheid 7, 8 .
52<br />
4 Geestelijke gezondheid 53<br />
Afbeelding 4.1.5<br />
Gemeenten en een generieke gezondheidsmaat (normscore voor psychische gezondheid)<br />
In de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> ervaren chronisch zieken hun gezondheid ook als slechter. In de normscore voor psychische<br />
gezondheid wijken zij echter niet af van het gemiddelde in de regio.<br />
Mensen met een door een arts vastgestelde chronische ziekte hebben een normscore van 52.3. Mensen zonder een chronische<br />
aandoening scoren gemiddeld 53.9. De mensen die wél slechter scoren zijn de mensen die zich sterk belemmerd voelen in<br />
hun functioneren als gevolg van een chronische aandoening.<br />
Per gemeente kan het gemiddelde voor mannen en vrouwen worden bepaald. In afbeelding 4.1.5 staat ingekleurd welke<br />
gemeenten boven en beneden het gemiddelde scoren.<br />
De normscore voor psychische gezondheid is voor vrouwen in Nederland 51,6. In de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> scoort alleen de<br />
gemeente Gorinchem lager met 51.2 (95% BI 50.0-52.4). Alblasserdam, Dordrecht, Giessenlanden en Leerdam scoren gemiddeld,<br />
vergelijkbaar met de Nederlandse resultaten. De overige gemeenten scoren hoger, met Nieuw-Lekkerland als uitschieter met<br />
een score van 54.5 (95% BI 53.2-55.8).<br />
De Nederlandse mannen hebben een gemiddelde score voor psychische gezondheid van 53.5. Zes gemeenten scoren hoger<br />
dan het landelijke gemiddelde, vier gemeenten scoren hetzelfde en vier gemeenten lager dan het landelijke gemiddelde.<br />
De uitschieter aan de hoge kant is Liesveld met een gemiddelde score van 55.5 (95% BI 54.4-56.6) en de laagste score heeft<br />
de gemeente Leerdam. De mannen daar scoren gemiddeld 50.8 (95% BI 49.2-52.5). De verschillen tussen de gemeenten zijn<br />
significant door de lage score van Leerdam.<br />
In de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> ervaren chronisch zieken hun gezondheid als<br />
slechter, maar bij de normscore voor psychische gezondheid<br />
wijken zij niet af van het gemiddelde in de regio<br />
4.3 Psychische gezondheid MHI-5<br />
De psychische gezondheid kan ook gemeten worden met de RAND Mental Health Inventory (MHI). Deze vragenlijst is ontwikkeld<br />
om de geestelijke gezondheid in de algemene bevolking te meten. In het Nederlands is alleen de versie met vijf vragen<br />
beschikbaar (MHI-5). De MHI-5 is een subschaal van de SF-36, een instrument om de kwaliteit van leven te meten.<br />
De MHI-5 bestaat uit de volgende vijf vragen:<br />
• Voelde u zich erg zenuwachtig?<br />
• Zat u zo in de put dat niets u kon opvrolijken?<br />
• Voelde u zich kalm en rustig?<br />
• Voelde u zich neerslachtig en somber?<br />
• Voelde u zich gelukkig?
54<br />
4 Geestelijke gezondheid 55<br />
De vragen hebben betrekking op de maand voorafgaand aan het moment dat de vragenlijst wordt ingevuld. De antwoordmogelijkheden<br />
zijn 'altijd', 'meestal', 'vaak', 'soms', 'zelden' en 'nooit'. Door alle antwoorden een score van 0 tot 5 toe te kennen,<br />
vervolgens de scores op te tellen en met vier te vermenigvuldigen ontstaat een eindscore. Deze zit tussen de 0 en 100.<br />
Hoe hoger de score des te beter de psychische gezondheid. Mensen die scoren tussen de 0 en 60 worden 'psychisch ongezond'<br />
genoemd 1,4 .<br />
De somscore gemeten door het CBS bij personen van 12 jaar en ouder geeft een score van gemiddeld 78.7 in 2005 4 .<br />
De regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> heeft een score van 77.5 (95% BI 77.1-78.0). Dit is iets lager dan landelijk bij het CBS, echter bij<br />
de enquête in de regio is de leeftijdsgroep 12 tot en met 18 jaar niet onderzocht.<br />
Risicogroepen<br />
Uit de MHI-5 vragenlijst blijkt dat vrouwen vaker psychisch ongezond zijn dan mannen (13% tegenover 20%).<br />
Dit geldt ook voor de leeftijd: hoe ouder de respondenten hoe slechter zij scoren. Ruim een kwart van de ouderen van 75 jaar<br />
en ouder in Nederland was psychisch ongezond 11 , in de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> is dit gelijk.<br />
In de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> is 25% van de 75-ers<br />
psychisch ongezond<br />
In de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> geeft de bevolkingsgroep met de laagste SES<br />
het vaakst aan psychisch ongezond te zijn<br />
Sociaal economische status (SES gemeten met behulp van opleidingsniveau) speelt een rol bij psychische gezondheid.<br />
Mensen met de laagste SES zijn het vaakst psychische ongezond. Wanneer we mannen en vrouwen binnen de SES groepen<br />
apart bekijken zien we dat vrouwen met een lage SES het vaakst psychisch ongezond zijn (afbeelding 4.1.7).<br />
In 2003 gaf 16% van de Nederlanders aan psychisch ongezond te zijn, anders gezegd: zij hadden een somscore van 60 of<br />
lager op de MHI-51 11 . In de regio <strong>Zuid</strong> <strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> geeft 16.6% van de respondenten aan in meer of mindere mate psychische<br />
ongezond te zijn. Dit komt overeen met de cijfers van de <strong>GGD</strong>-en Eemland en Gooi en Vechtstreek 6,10 .<br />
Afbeelding 4.1.6 Percentages psychisch gezonde en ongezonde mensen naar leeftijd,<br />
vergeleken met Eemland en Gooi en Vechtstreek<br />
Samenvattend kan gesteld worden dat de geestelijke gezondheid in <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> vergelijkbaar met of zelfs beter is dan<br />
in geheel Nederland. Bepaalde groepen scoren echter slecht met betrekking tot de geestelijke gezondheid. Dit zijn:<br />
• vrouwen<br />
• ouderen<br />
• mensen met een lage SES<br />
• allochtonen.<br />
Afbeelding 4.1.7 Psychische gezondheid en SES
57<br />
5 Zorg<br />
Dit hoofdstuk geeft inzicht in het zorggebruik in algemene zin.<br />
Er wordt gekeken naar de relatie tussen zorggebruik en diverse<br />
bevolkingsgroepen. Tot slot wordt in dit hoofdstuk aandacht besteed<br />
aan mantelzorg. Het gebruik hiervan, maar ook de belasting die de<br />
mantelzorgers ervaren.
58<br />
5 Zorg 59<br />
5.1 Zorggebruik<br />
Afbeelding 5.1.1 Percentage respondenten dat gebruik heeft gemaakt van zorgvoorzieningen<br />
Hoe vaak gaan mensen naar hun huisarts? Hoe vaak wendt men zich tot een medisch specialist in het ziekenhuis? Hoe frequent<br />
wordt gebruik gemaakt van fysiotherapie, de geestelijke gezondheidszorg of de thuiszorg? Zijn er verschillen in de aard en<br />
omvang van het zorggebruik gelet op leeftijd, sociaal economische status (SES) of land van herkomst?<br />
Met behulp van de beschikbare gestandaardiseerde vraagstellingen is onderzocht hoe de regionale resultaten zich verhouden<br />
tot de landelijke gegevens.<br />
Als vergelijkingsmateriaal is uitgegaan van de 2e nationale studie naar ziekten 2 , landelijke cijfers van het CBS, het RIVM en<br />
de gezondheidsenquête.<br />
Het zorggebruik van verschillende bevolkingsgroepen zoals personen met een verschillende sociaal economische status (SES)<br />
en allochtonen is met elkaar vergeleken 4 .<br />
Helaas is het aantal allochtonen dat in de gezondheidsenquête op deze vragen heeft gereageerd dermate gering dat geen<br />
betrouwbare uitspraken gedaan kunnen worden. Wel is aangegeven of de landelijke tendensen ook voor deze kleine groep<br />
respondenten gelden.<br />
Resultaten<br />
Afbeelding 5.1.1 laat de percentages respondenten zien die de afgelopen 12 maanden gebruik hebben gemaakt van een aantal<br />
genoemde gezondheidszorgvoorzieningen of hulpverleners. Zorgverlenende instellingen en vrijgevestigde psychologen/psychiaters<br />
zijn vanwege de geringe percentages samengevoegd tot één categorie: geestelijke gezondheidszorg (GGZ).<br />
Tevens zijn de landelijke cijfers van het CBS en de resultaten van recente <strong>GGD</strong> enquêtes weergegeven.<br />
Uit alle genoemde onderzoeken blijkt dat de meest bezochte zorgvoorzieningen achtereenvolgens zijn: de huisarts (75%),<br />
de tandarts (70%) op afstand gevolgd door de medisch specialist (36%) en de fysiotherapeut (19%). De overige instellingen<br />
worden door minder dan tien procent van de respondenten bezocht.<br />
Uit de resultaten van de gezondheidsenquête over zorggebruik blijkt dat in de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> meer gebruik is<br />
gemaakt van huisartsenzorg dan gemiddeld in Nederland. Hierbij zijn de regionale uitkomsten vergeleken met CBS cijfers<br />
over het huisartsencontact 3 . Alleen in de Gooi & Vechtstreek is het bezoekpercentage nog iets hoger 5 .<br />
Personen met een lage SES maken vaker gebruik van huisartsenzorg dan personen met een hoge SES, onafhankelijk van hun<br />
gezondheidstoestand 7 . Tegelijkertijd wordt aangegeven dat de onderlinge verschillen gering zijn.<br />
In de gezondheidsenquête is gevraagd naar de frequentie van bezoek aan de huisarts, medisch specialist, tandarts, fysiotherapeut<br />
en de thuiszorg gedurende de afgelopen twaalf maanden. De resultaten van de Gezondheidsenquête 2004 van de <strong>GGD</strong> Gooi<br />
& Vechtstreek zijn als vergelijking genomen º .<br />
Afbeelding 5.1.2 Percentage zorggebruik naar sociaal economische status bij <strong>GGD</strong> ZHZ en <strong>GGD</strong> Gooi & Vechtstreek<br />
In de regio <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> wordt meer gebruik gemaakt<br />
van huisartsenzorg dan gemiddeld in Nederland<br />
De 2e nationale studie naar ziekten 2 toont aan dat 51% van de volwassen allochtonen in een periode van twee maanden<br />
naar de huisarts is geweest, tegenover 42% van de autochtone bevolking. Binnen de groep allochtonen is er een aanzienlijk<br />
verschil in huisartsbezoek afhankelijk van land van herkomst. Personen van Surinaamse en Turkse afkomst bezoeken de huisarts<br />
het vaakst, respectievelijk 53% en 52%.<br />
Van de allochtonen raadplegen de Marokkanen de huisarts daarentegen het minst vaak (47%). Zoals hiervoor gesteld is het<br />
aantal allochtone respondenten te gering om een betrouwbare vergelijking te maken met de gegevens van de 2e nationale<br />
studie. Wel volgen de regionale cijfers de landelijke trend.
60<br />
5 Zorg 61<br />
Huisarts<br />
Uit afbeelding 5.1.2 blijkt dat personen met een lage SES vaker hun huisarts bezoeken dan personen met een hoge SES.<br />
Ook worden zij vaker verwezen naar de medisch specialist. Dit blijkt zowel uit de gezondheidsenquête van <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong><br />
<strong>Zuid</strong> als uit die van de <strong>GGD</strong> Gooi en Vechtstreek.<br />
Tandarts<br />
Het bezoek aan de tandarts toont een ander beeld. In beide regio's gaan personen met een hoge SES vaker naar de tandarts,<br />
hetgeen ook uit landelijk onderzoeken naar voren komt.<br />
In de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> bestaat een groot verschil in het tandartsbezoek van respondenten met een lage en een hoge SES.<br />
Het percentage personen dat jaarlijks de tandarts bezoekt is bij de hoge SES groep meer dan twee maal zo hoog (83%) als<br />
bij de lage SES groep (40%).<br />
Vergeleken met de uitkomsten van de <strong>GGD</strong> Gooi & Vechtstreek (SES hoog 83%, SES laag 66%) is het verschil in de regio<br />
<strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> aanzienlijk.<br />
Gekeken naar de leeftijd en tandartsbezoek maken oudere personen gemiddeld minder vaak gebruik van deze voorziening<br />
dan jongere. Uit de landelijke CBS cijfers van 2004 blijkt het leeftijdseffect duidelijk 7 . Weliswaar hanteert het CBS andere leeftijdsindelingen,<br />
maar de trend is goed waarneembaar.<br />
5.2 Mantelzorg<br />
Mantelzorg is onmisbaar voor de gezondheidszorg in Nederland. De letterlijke betekenis van mantelzorg is 'iemand omgeven<br />
met de mantel der liefde'. De term 'mantelzorg' is meer dan twintig jaar geleden geïntroduceerd door de Utrechtse hoogleraar<br />
ziekenhuiswetenschappen Joop Hattinga Verschure (1914-<strong>2006</strong>) in 1971. Hij zag professionele zorg als een eindpunt van een<br />
proces dat begint met zelfzorg en mantelzorg 13 . De Grote Van Dale beschrijft mantelzorg als:<br />
man·tel·zorg (de ~)<br />
1 hulp die aanvullend, niet beroepshalve, aan bejaarden, zieken en andere hulpbehoevenden verleend wordt 1<br />
Deze definitie maakt geen onderscheid tussen vrijwilligerswerk en mantelzorg. Ook de term 'informele zorg' komt regelmatig<br />
voor in de literatuur. Vaak worden de termen informele zorg en mantelzorg door elkaar gebruikt. Een complicatie bij het identificeren<br />
van mantelzorg is de introductie van het begrip 'gebruikelijke zorg'. Dit staat beschreven in het Protocol Gebruikelijke<br />
Zorg 18 , waarin wordt aangeven welke zorg van familieleden verwacht mag worden en in het bijzonder van gezinsleden. Een<br />
voorbeeld hiervan is dat iemand die samenwoont met een gezonde volwassene geen ABWZ-indicatie ontvangt voor huishoudelijke<br />
hulp 16 . Het gevolg kan zijn dat wat de één mantelzorg noemt de andere als gebruikelijke zorg ervaart. Hierdoor kan<br />
ruis ontstaan in de resultaten van informatie via een schriftelijke enquête. Het is belangrijk dat mantelzorg, informele zorg en<br />
gebruikelijke zorg een sluitende definitie krijgen zodat onderzoekgegevens, ook internationaal, beter vergeleken kunnen worden.<br />
Afbeelding 5.1.3 CBS Statline 2004 Percentage personen met minimaal<br />
één contact met de tandarts per jaar<br />
Van de mensen van 15 tot en met 44 jaar bezoekt gemiddeld 90% jaarlijks de tandarts. Vanaf de pensioengerechtigde leeftijd<br />
neemt dit af tot minder dan de helft.<br />
Thuiszorg<br />
Personen met een lage SES maken meer gebruik van de diensten van de thuiszorg dan personen met een hoge SES (afbeelding<br />
5.1.2). Ook hier is het onderscheid tussen lage en hoge SES van belang voor het percentage personen dat een beroep doet<br />
op deze instelling. Het grote verschil in de resultaten van de <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> kan mede toe te schrijven zijn aan het<br />
leeftijdseffect.<br />
Mantelzorg is de extra zorg - meer dan in een persoonlijke relatie gebruikelijk is - die familieleden, vrienden, kennissen of<br />
buren vrijwillig en onbetaald verlenen aan personen in hun familie, huishouden of sociale netwerk die een vrij ernstige fysieke,<br />
verstandelijke of psychische beperking hebben. De mantelzorg kan langdurig en intensief zijn en wordt gegeven uit liefde,<br />
betrokkenheid en verantwoordelijkheid 9, 15 . De laatste jaren is er veel aandacht voor mantelzorg. De vraag is of mantelzorg in<br />
een steeds individuelere samenleving kan blijven bestaan, of de samenleving de toenemende zorgvraag aankan en welke<br />
gevolgen de vergrijzing en de vergroting van de eigen verantwoordelijkheid hebben. Tevens is er bezorgdheid over de draagkracht<br />
van mantelzorgers; worden zij niet te zwaar belast? De nadelen van het verlenen van mantelzorg worden vaker belicht<br />
dan de voordelen. Het kost tijd en geld en de belasting van de mantelzorgers is hoog 16 .<br />
5.2.1 Mantelzorg in getallen<br />
Het aantal mantelzorgers van 18 jaar en ouder die familieleden of goede bekenden helpen is jaarlijks 3,7 miljoen. Wanneer<br />
gekeken wordt naar de mantelzorgers die langer dan drie maanden of meer dan acht uur per week hulp geven gaat het om<br />
2,4 miljoen mensen. Deze zorg beslaat vaak niet het hele jaar, dus wanneer we op een willekeurig moment het aantal mantelzorgers<br />
tellen komen we uit op tussen de 1,6 en 1,7 miljoen mensen. Dat is ongeveer 13% van de Nederlandse bevolking van<br />
18 jaar en ouder 11, 13 (afbeelding 5.2.1).<br />
In <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> is 12% van de volwassenen mantelzorger.<br />
De grootste groep bestaat uit vrouwen van 50 tot 65 jaar
62<br />
5 Zorg 63<br />
Afbeelding 5.2.1<br />
Mantelzorg in 2001 in <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
Afbeelding 5.2.2<br />
Afgelopen jaar mantelzorg gegeven<br />
Afbeelding 5.2.3<br />
Aanbod van informele zorg door 18-plussers 1980-2004 (%) 21<br />
Afbeelding 5.2.4<br />
Klasse indeling aantal uren<br />
mantelzorg geven<br />
De meeste mantelzorgers (75%) in de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
geven maximaal 10 uur per week mantelzorg<br />
Volgens de gezondheidsenquête in <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> verleent 12% van de respondenten ouder dan 19 jaar mantelzorg.<br />
Uitgesplitst naar leeftijd en geslacht blijkt dat de grootste groep mantelzorgers bestaat uit vrouwen van 50 tot 65 jaar.<br />
Het clichébeeld van de mantelzorger is dat van de dochter tussen de 35 en 54 jaar, met een betaalde (parttime) baan die<br />
behalve voor haar eigen kinderen ook voor haar oudere hulpbehoevende ouders zorgt. De gegevens van de gezondheidsenquête<br />
<strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> bevestigen dit beeld. Dit beeld is echter niet volledig; er zijn meer 'typen' mantelzorgers 16 . Meer<br />
vrouwen dan mannen (8% versus 16%) verlenen mantelzorg, maar de grootste groep mantelzorgers is ouder dan het clichébeeld<br />
doet vermoeden. De <strong>GGD</strong> Gooi en Vechtstreek vindt de meeste mantelzorgers in de groep 55 t/m 74 jaar 19 , dit is in<br />
<strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> ook het geval. Vooral mensen in de leeftijdsgroep van 50 tot en met 64 jaar geven het vaakst mantelzorg<br />
(afbeelding 5.2.2.).<br />
Het is de eerste keer dat de <strong>GGD</strong> mantelzorg in <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> heeft onderzocht. Het Sociaal Cultureel Planbureau heeft<br />
meerdere onderzoeken uitgevoerd. Daaruit blijkt dat het percentage mantelzorgers ondanks individualisering, verhoogde<br />
arbeidsparticipatie van vrouwen en de verhoogde vraag naar mantelzorg, de afgelopen 15 jaar stabiel is gebleven. Het Sociaal<br />
Cultureel Planbureau meet 12% in 1991 en 13% mantelzorgers in 2003 16 . Trendcijfers vanaf 1980 zijn gebrekkig, maar het<br />
percentage mantelzorgers is over het algemeen stabiel (afbeelding 5.2.3) 21 .<br />
Het percentage mantelzorgers is de afgelopen 15 jaar stabiel gebleven,<br />
ondanks individualisering, verhoogde arbeidsparticipatie van vrouwen<br />
en de verhoogde vraag naar mantelzorg<br />
In de gezondheidsenquête is gevraagd hoeveel uur iemand mantelzorg geeft. De meeste mantelzorgers geven maximaal<br />
10 uur per week mantelzorg (75%). De <strong>GGD</strong> Gooi & Vechtstreek meet in 1995 met hun gezondheidsenquête dat 17% van<br />
de mantelzorgers 10 uur of meer per week mantelzorg levert 19 .<br />
Eén tiende van de respondenten in <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> geeft 21 uur of meer per week mantelzorg. Deze mensen verzorgen<br />
waarschijnlijk meestal hun partner en/of kind.<br />
Belasting<br />
Een belangrijk aandachtspunt van de overheid is de belasting van mantelzorgers. Tussen 2001 en 2005 is het aantal steunpunten<br />
mantelzorg gegroeid van 80 naar ongeveer 200. In 2004 maakten 120.000 mantelzorgers gebruik van de diensten van<br />
een steunpunt 12 .<br />
Mantelzorgers kunnen overbelast raken door de hulp die zij bieden. Hier wordt de overall-maat voor belasting gemeten met<br />
de vraag: alles bijeengenomen, hoe belast voelde u zich het afgelopen jaar toen u mantelzorg gaf? In <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> zegt<br />
13% van de mantelzorgers zich tamelijk zwaar of zwaar belast te voelen. Dit komt overeen met een meting door de <strong>GGD</strong> Gooi<br />
& Vechtstreek; 12% van alle mantelzorgers is daar zwaar belast tot overbelast 19 . Het SCP meet in 2001 dat 8% van de mantelzorgers<br />
zich zwaar belast of overbelast voelt 11 en dat 26% zich tamelijk tot zeer zwaar belast voelt 16 .<br />
De belasting loopt op naarmate de sociale afstand tot de hulpbehoevende kleiner is 9 . Dat wil zeggen dat het verzorgen van<br />
een partner meer belastend is dan het verzorgen van een grootouder.<br />
De belasting blijkt vooral toe te nemen naarmate men vele uren over een langere periode hulp geeft, een partner of kind<br />
verzorgt of er alleen voor staat. Veertig procent kan de hulp niet met andere mantelzorgers delen 11 .<br />
In <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> blijken de respondenten die de meeste uren mantelzorg geven zich inderdaad het vaakst zwaar belast te<br />
voelen.
64<br />
5 Zorg 65<br />
Afbeelding 5.2.5 Klasse indeling aantal uren mantelzorg geven<br />
& tamelijk zwaar tot zwaar belast voelen in <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
Afbeelding 5.2.6 Percentage mantelzorgers per gemeente, 2005<br />
Van de mensen die zich zwaar belast voelen verleent bijna eenderde 21 of meer uur per week mantelzorg. Van de andere<br />
groepen die minder dan 21 uur mantelzorg verlenen geeft gemiddeld 15% aan zich zwaar belast te voelen.<br />
Van de mantelzorgers die 21 of meer uur per week zorg geven voelt meer dan de helft zich zwaar belast (dit is niet in afbeelding<br />
5.2.5 weergegeven).<br />
De problemen die mensen ervaren bij het geven van mantelzorg zijn vooral de geestelijke zware belasting en het hebben van<br />
te weinig tijd voor zichzelf en het gezin. 17,20 Andere (tijds)problemen die genoemd worden zijn 'de situatie liet mij nooit los',<br />
'nooit vrij van verantwoordelijkheden', 'niet toekomen aan activiteiten in de vrije tijd zoals hobby's' en 'regelmatig een tekort<br />
aan vrije tijd'. 23<br />
Momenteel ontvangt een minderheid ondersteuning bij de mantelzorg. 38% krijgt informatie, advies of emotionele steun, 17%<br />
heeft een oppas en 10% meldt dat de hulpbehoevende de dagopvang of activiteitencentrum bezoekt 24 .<br />
Gemeenten<br />
Afbeelding 5.2.6 geeft het percentage mantelzorgers per gemeente weer. De verschillen per gemeente zijn niet goed te verklaren,<br />
waarschijnlijk zijn ze het gevolg van een selectieve respons. Statistische analyses wijzen uit dat er geen significant verschil is<br />
(p=0.3) tussen de gemeenten in <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong>.<br />
5.2.2 Etniciteit<br />
Met name Turkse en Marokkaanse ouderen ontvangen veel mantelzorg. Dit heeft mogelijk te maken met opvattingen rond<br />
familiezorg. Daarnaast speelt onbekendheid met het Nederlands zorgsysteem een rol 26 . Uit het onderzoek blijkt dat Turkse en<br />
Marokkaanse gezinnen geen thuiszorg vragen, geen thuiszorg aangeboden krijgen of de geboden thuiszorg niet aannemen.<br />
Dit wordt veroorzaakt door:<br />
• een gebrek aan inzicht in het ziekteverloop van de patiënt bij de naasten<br />
• de verwachting (zowel bij de familie als bij de huisarts) dat de familie alle zorg kan en wil leveren<br />
• gebrek aan kennis over wat je kunt verwachten van Nederlandse thuiszorgmedewerkers<br />
• beperkingen van thuiszorg-organisaties 27<br />
Uit het onderzoek van de <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> blijkt<br />
dat Turkse en Marokkaanse gezinnen geen thuiszorg vragen, geen thuiszorg<br />
aangeboden krijgen of de geboden thuiszorg niet aannemen<br />
Gegevens over mantelzorg bij verschillende bevolkingsgroepen zijn niet uit de gezondheidsenquête te destilleren.<br />
Hiervoor zijn de groepen te klein. Wel zijn er gegevens bekend uit de literatuur. Het percentage 55-plussers dat informele<br />
zorg ontvangt is in totaal voor Turken 30%, Marokkanen 54%, Surinamers 21%, Antillianen 10%, Molukkers 17% en autochtonen<br />
10% 26 .<br />
5.2.3 Risicogroepen<br />
De mantelzorgers die volgens onderzoek 16 kwetsbaar zijn, zijn:<br />
• mantelzorgers met een laag inkomen en hoge reiskosten<br />
• mantelzorgers die er alleen voor staan (ook zonder professionele thuiszorg)<br />
• mantelzorgers die behoefte hebben aan ondersteuning maar hiervan geen gebruik maken<br />
Degene die voor een zieke partner zorgt heeft een groot risico op overbelasting en daardoor ook een grote kans op uitval.<br />
Eén van de mogelijke redenen hiervoor is de toepassing van het principe 'gebruikelijke zorg' 16 .
66<br />
5 Zorg 67<br />
Een verband tussen stedelijkheid, regio, de afstand tot mantelzorgers en het verlenen van mantelzorg is niet aangetoond 16,25 .<br />
Wel is het zo dat nabije sociale relaties de meeste informele zorg opleveren 16 .<br />
Mensen met een zwak sociaal netwerk kunnen minder terugvallen op mantelzorg en behoren hierdoor tot een risicogroep.<br />
Hulpbehoevenden die volgens onderzoek 16 extra aandacht nodig hebben zijn:<br />
• mensen met alleen verre verwanten<br />
• mensen met kinderen met wie het contact niet goed is onderhouden<br />
• gezinnen met uitsluitend zonen<br />
5.2.4 Conclusie<br />
Omdat de arbeidsparticipatie van vrouwen stijgt zou volgens prognoses het aanbod van mantelzorg afnemen. Dit is onjuist;<br />
het aanbod van mantelzorg is de afgelopen vijftien jaar redelijk stabiel gebleven; tussen de 9% en 13%. Dit is opvallend, omdat<br />
tijdens die periode het aanbod van zorgvoorzieningen gedaald is 16 .<br />
In 2005 blijkt dat ruim 12% van de bevolking in <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> mantelzorg geeft. De verschillen per gemeente zijn groot<br />
maar dit heeft waarschijnlijk met een selectieve respons te maken.<br />
In de afgelopen 15 jaar heeft de groep mantelzorgers een andere samenstelling gekregen met meer ouderen en meer werkenden 16 .<br />
Veel mantelzorgers maken nog geen gebruik van ondersteuning. Dit ligt vooral aan de mate van bekendheid en toegankelijkheid<br />
van de aangeboden ondersteuning 16 . Het geven van ondersteuning in de vorm van advies, oppas en dagopvang kan een<br />
verlichting betekenen voor de mantelzorger 16 .
69<br />
6 Leefstijl<br />
Dit hoofdstuk geeft inzicht in de leefgewoontes van de Nederlanders<br />
en de inwoners van de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong>.<br />
Paragraaf 6.1 gaat in op lichamelijke activiteit. Door middel van<br />
literatuuronderzoek is bekeken in welke mate en hoe vaak Nederlanders<br />
bewegen en welke invloed dit heeft op gezondheid(sklachten).<br />
In paragraaf 6.2 is aan de hand van literatuuronderzoek<br />
beoordeeld hoe voeding en gezondheidsklachten zich verhouden.<br />
In de paragrafen over overgewicht, roken en alcohol zijn de resultaten<br />
van de gezondheidsenquête verwerkt. Daarin is te lezen of,<br />
in welke groepen en in welke mate overgewicht, roken en alcohol<br />
in de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> voorkomen.
70<br />
6 Leefstijl<br />
71<br />
6.1 Lichamelijke activiteit<br />
Matig intensieve beweging bevordert de gezondheid en beschermt tegen veel ziekten. Voorbeelden van matig intensieve<br />
activiteiten zijn sport, van en naar het werk of school fietsen, stevig wandelen, tuinieren en huishoudelijk werk. Onvoldoende<br />
lichamelijk activiteit verhoogt de kans op ziektes zoals cornonaire hartziekten (CHZ), diabetes mellitus, beroerte (CVA), osteoporose<br />
(botontkalking), dikke darmkanker en borstkanker. Beweging kan een gunstige invloed hebben op deze ziektes 3 .<br />
Het gezondheidsbevorderende effect van bewegen loopt voornamelijk via endogene factoren zoals bijvoorbeeld bloeddruk en<br />
lichaamsgewicht, maar er is ook een direct risicoverlagend effect van lichamelijk activiteit op hart en bloedvaten 7 . Intensieve<br />
activiteit, zoals bijvoorbeeld hardlopen en voetballen, verbetert de conditie van hart en longen.<br />
In Nederland wordt bewegen geoperationaliseerd door de Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB). De beweegnorm betekent<br />
voor volwassenen minimaal een half uur per dag matig intensief bewegen op tenminste vijf dagen van de week. Ongeveer<br />
50% van de Nederlanders van 18 tot 55 jaar en 25% van de jongeren (12-18 jaar) voldoet aan deze norm.<br />
6.1.2 Risicogroepen<br />
Voor het eerst sinds jaren is in 2003 een positieve trend zichtbaar: het aantal Nederlanders dat voldoende beweegt is licht<br />
toegenomen (van 45% naar 48%). Ook sportdeelname is de afgelopen jaren licht gestegen 5 . Maar in feite voldoet meer dan<br />
de helft niet aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen.<br />
Volgens de Nederlandse Hartstichting blijft de trend in de tijd stabiel wat betreft lichamelijk inactiviteit 7 .<br />
Toch gaat deze trend niet op voor alle bevolkingsgroepen. Afbeelding 6.1.2 laat voor de leefstijlfactor 'lichamelijke inactiviteit'<br />
de huidige situatie en de trend over de afgelopen 10 jaar zien. Daarbij is een vergelijking gemaakt tussen bevolkingsgroepen<br />
en de totale Nederlandse bevolking 1 . Het percentage lichamelijk inactieven is lager in de jongere leeftijdsgroep dan in de<br />
totale bevolking. Dit komt omdat zij zichzelf voornamelijk op de fiets en te voet verplaatsen. Dit betekent niet dat zij aan de<br />
norm van bewegen voldoen. Jongeren voldoen minder vaak aan de norm maar jongeren zijn wél actiever dan volwassenen.<br />
Ten opzichte van de totale bevolking is het percentage lichamelijk inactieven hoger onder ouderen, lage SES en allochtonen.<br />
Wat betreft de trend in de afgelopen tien jaar is het percentage inactieven alleen gedaald bij ouderen 1 .<br />
Aan de fitnorm (3 maal per week gedurende 20 minuten intensief bewegen) voldoet slechts 22% van de volwassen. Mannen<br />
en hoger opgeleiden voldoen vaker aan de fitnorm dan vrouwen en lager opgeleiden. 'Geen tijd' en 'geen zin' zijn de belangrijkste<br />
redenen die men noemt om niet te bewegen 3 .<br />
Afbeelding 6.1.2 huidige risicogedrag specifieke groepen (in vergelijking met<br />
de totale bevolking) en de trend in dit gedrag in het afgelopen decennium 1 .<br />
Ongeveer 50% van de Nederlanders van 18 tot 55 jaar<br />
en 25% van de jongeren (12-18 jaar) voldoet aan de beweegnorm.<br />
Slechts 22% van de volwassenen voldoet aan de fitnorm<br />
6.1.1 Bewegen in Nederland<br />
In 2005 hebben volwassenen in de leeftijd van 55-74 jaar het meest bewogen, de mannen iets meer dan de vrouwen. Bij de<br />
volwassen van 18-54 jaar zit het percentage dat de beweegnorm haalt rond de 50%. Het minst vaak wordt de norm gehaald<br />
door de jongeren in de leeftijd van 12 tot en met 17 jaar (afbeelding 6.1.1).<br />
Afbeelding 6.1.1 Percentage dat, aan de voor hun leeftijd geldende,<br />
Nederlandse Norm Gezond bewegen voldoet, naar leeftijd in 2005 4<br />
Met betrekking tot de sociaal economische status is er geen verschil tussen de hoge en lage SES wat betreft de beweegnorm,<br />
wel is er een verschil in de fitnorm. Van de hoge SES voldoet 25% hieraan, in de groep met de lage SES haalt slechts 16%<br />
deze norm 8 .<br />
Allochtonen doen minder vaak aan sport, vooral vrouwen. Een positief aspect is dat hoe langer men in Nederland woont hoe<br />
vaker aan sport wordt gedaan 8 .<br />
Groepen die relatief minder lichamelijk actief zijn, zijn jeugdigen, jongvolwassenen, ouderen, chronisch zieken, niet werkenden,<br />
mensen met overgewicht en mensen van niet-Nederlandse herkomst 5 . Nog specifieker: mensen met een lage sociaal economische<br />
status, allochtonen, 75-plussers en jeugdigen van 12 tot 18 jaar 6 .<br />
Het percentage lichamelijk inactieven is hoger bij ouderen,<br />
lage SES en allochtonen ten opzichte van de totale bevolking<br />
6.1.3 Determinanten van beweging<br />
Attitude, sociale invloeden en eigen effectiviteit zijn determinanten die bij lichamelijke beweging van belang zijn. Dit geldt<br />
zowel voor personen in de hogere als in de lagere SES-groepen. Persoonlijkheid en copingstijl verklaren deels de sociaal<br />
economische verschillen 1 . Uit onderzoek blijkt dat omgevingsdeterminanten van belang zijn voor het bewegen bij volwassen.
72<br />
6 Leefstijl 73<br />
Sociale steun, het hebben van iemand om samen mee te bewegen, de beschikbaarheid van een goed netwerk van wandelpaden,<br />
en de beschikbaarheid van fitnessapparatuur en andere mogelijkheden om te bewegen, zijn mogelijke determinanten.<br />
Afbeelding 6.2.1 Aantal ziekte- en sterfgevallen (I en S) die<br />
optreden als gevolg van voedingsfactoren inclusief overgewicht 14 .<br />
Interventies tot het bevorderen van lichamelijke activiteit bij volwassenen kunnen gericht worden op het versterken van<br />
sociale steun en netwerken en het vergroten van de beschikbaarheid van mogelijkheden tot bewegen 2 .<br />
Voor jongeren geldt dat de sociale omgeving van belang is voor het beweeggedrag. Jongeren kijken naar anderen. Leeftijdgenoten,<br />
ouders en mensen met een voorbeeldfunctie beïnvloeden dit gedrag. Daarnaast speelt de fysieke omgeving een rol;<br />
zijn er genoeg sport- en speelfaciliteiten in de omgeving, is die verkeersveilig en is er voldoende groen 6 .<br />
Uit onderzoek blijkt dat omgevingsfactoren van belang zijn<br />
voor het bewegen door volwassen<br />
6.1.4 Conclusie<br />
Ongeveer de helft van de Nederlands bevolking voldoet niet aan de norm voor bewegen. Dit komt de volksgezondheid niet<br />
ten goede omdat hierdoor het risico op verschillende aandoeningen, direct en indirect wordt vergroot. Vooral de jongeren van<br />
12 tot en met 18 jaar, 75-plusssers, chronisch zieken, lage SES en allochtonen bewegen minder in vergelijking met de totale<br />
Nederlandse bevolking.<br />
6.2.1 Trends in Nederland<br />
De Richtlijnen Goede Voeding geven adviezen over totale voedselconsumptie over de gehele dag. In deze richtlijnen wordt<br />
geadviseerd dagelijks minimaal 200 gram groente en 200 gram fruit en minder dan 10 % van de energiebehoefte aan verzadigd<br />
vet te eten.<br />
6.2 Voeding<br />
Voeding is een belangrijk onderdeel van onze levensstijl. Circa 10% van de sterfgevallen kan worden toegeschreven aan een<br />
ongezonde voedingssamenstelling 9 . In 2005 waren in Nederland ongeveer 40.000 sterfgevallen door hart- en vaatziekten 17 en<br />
38.500 sterfgevallen aan kanker 12 .<br />
Het totale gezondheidsverlies door ongezonde voedingsgewoonten, waaronder eenzijdige voeding, in combinatie met overgewicht,<br />
is vergelijkbaar met het gezondheidsverlies door roken. Dit blijkt uit een onderlinge vergelijking van de gezondheidseffecten<br />
van meerdere leefstijlfactoren 9 .<br />
Hart- en vaatziekten, kanker, obesitas, diabetes mellitus type 2 en osteoporose hebben een relatie met voeding.<br />
Het risico op hart- en vaatziekten neemt toe door een voeding die rijk is aan verzadigde vetzuren en transvetzuren.<br />
Anderzijds neemt het risico op hart- en vaatziekten af door het consumeren van veel vis, groenten en fruit. Het eten van veel<br />
groenten en fruit kan een zekere bescherming bieden tegen diverse vormen van kanker 10 .<br />
De invloed van voeding op ziekte loopt vaak via andere determinanten. Veel eten kan overgewicht tot gevolg hebben wat<br />
weer een hoger risico op diabetes type II geeft.<br />
De Nederlandse bevolking eet te veel verzadigde- en transvetzuren en te weinig vis, groente en fruit. De trends die waargenomen<br />
worden in de periode 1988 tot 1998 zijn positief voor verzadigd vetzuren (-5%) en transvetzuren (-60%). De consumptie van<br />
vis is in 2001 17% hoger dan in 1995. Tegelijkertijd wordt er minder groente en fruit gegeten, een daling van 15-20% (1988-<br />
1998) 9 .<br />
Deskundigen verwachten dat deze trends op het gebied van voedselaanbod en voedingsgewoonten zich de komende vijf tot<br />
tien jaar zullen voortzetten.<br />
De consument zal meer gemaksvoedsel kopen en de consumptie van tussendoortjes, grotere porties en energierijke producten<br />
zal verder stijgen. De verwachting is dan ook dat de ongunstige ontwikkelingen zullen gaan overheersen.<br />
6.2.2 Risicogroepen<br />
Mensen in oudere leeftijdsgroepen eten over het algemeen meer groente en fruit dan de jongere. In de jongste leeftijdsgroep<br />
(19-30 jaar) bedraagt de consumptie van groenten en fruit slechts de helft van de aanbevolen hoeveelheid. Slechts 2% van<br />
hen eet 150 gram groente per dag, 0% van deze groep eet de aanbevolen 200 gram groente per dag. In deze groep gebruikt<br />
7,2% van de mensen 200 gram fruit per dag 16 .<br />
Voor groente- en fruitconsumptie is een afname te zien van het percentage mensen dat aan de richtlijnen voldoet. Voor verzadigd<br />
vet is de trend dat er juist meer mensen aan de richtlijnen voldoen 12 .<br />
De Nederlandse bevolking eet te veel verzadigde- en transvetzuren<br />
en te weinig vis, groente en fruit
74<br />
6 Leefstijl 75<br />
Mensen met een lage opleiding eten iets minder groente en fruit dan hoog opgeleiden. Wat betreft de consumptie van verzadigde<br />
vetten is er geen verschil tussen hoog- en laagopgeleiden 12 . De trends van het afgelopen decennium zijn in afbeelding<br />
6.2.2 weergegeven. Daarbij is een vergelijking gemaakt met de Nederlandse bevolking 11 .<br />
Als de genoemde trends aanhouden (en andere factoren gelijk blijven), zal de levensverwachting bij de geboorte voor het eerst<br />
sinds lange tijd kunnen gaan dalen 9 .<br />
Afbeelding 6.2.2<br />
Voeding bij specifiek groepen vergeleken met de Nederlandse bevolking<br />
6.3 Overgewicht<br />
Het rapport van de Gezondheidsraad 18 laat geen misverstand over overgewicht bestaan. Overgewicht zal de komende jaren<br />
sterk in omvang toenemen met alle gevolgen van dien. In 2003 was gemiddeld 40% van de volwassenen te zwaar, 10% had<br />
extreem overgewicht en naar schatting 1 tot 1,5% leidde aan morbide obesitas. De gezondheidsrisico's zijn zeer ernstig.<br />
Niet altijd is duidelijk wat met overgewicht bedoeld wordt. Het CBS vermeldt expliciet dat “overgewicht” betrekking heeft op<br />
alle personen die een BMI score 18 hebben van 25 of hoger, dus inclusief obesitas (BMI >= 25). Daarnaast hanteert het CBS de<br />
term “te zwaar” voor personen die overgewicht hebben, maar géén obesitas ( 25
76<br />
6 Leefstijl 77<br />
Afbeelding 6.3.1<br />
(Ernstig) overgewicht, landelijk, 1981-2002 (CBS)<br />
Afbeelding 6.3.3 Overgewicht en obesitas per gemeente<br />
Afbeelding 6.3.2 Overgewicht en obesitas in diverse gezondheidsenquêtes 20<br />
Als de vergelijking wordt gemaakt tussen overgewicht en obesitas naar opleidingsniveau of sociaal economisch niveau, valt<br />
op dat overgewicht en obesitas met name voorkomen bij personen met een lage SES. Dit is ook te zien in afbeelding 6.3.4.<br />
Hierbij zijn gegevens van drie <strong>GGD</strong> gezondheidsenquêtes en het MORGEN project vergeleken 21,26,27 . In alle onderzoeken wordt<br />
steeds hetzelfde patroon aangetroffen: overgewicht is veel sterker aanwezig bij de respondenten met een lage dan met een hoge<br />
SES. Vaak zijn de verschillen aanzienlijk zoals in de gezondheidsenquête van de <strong>GGD</strong> Amsterdam waar het percentage overgewicht<br />
meer dan twee keer zo hoog is onder de laag opgeleiden (62% bij de lage SES ten opzichte van 30% bij de hoge SES).<br />
Ook bij obesitas is dit het beeld (afbeelding 6.3.5). Ten minste één op de vijf respondenten met een lage SES in de regio<br />
<strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> heeft extreem overgewicht. Dit is drie keer zo hoog als onder hoog opgeleiden (20% ten opzichte van 7%).<br />
Vergeleken met de andere onderzoeken waaronder de grote “2e nationale studie naar ziekten” 22 meet de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong><br />
<strong>Zuid</strong> het hoogste percentage obesitas.<br />
In de 2 e nationale studie naar ziekten 22 is geconstateerd dat onder niet-westerse allochtonen obesitas vaker voorkomt dan<br />
onder westerse allochtone inwoners. Onder respondenten van Turkse afkomst is de prevalentie twee keer zo hoog.<br />
De stijging in 2005 is vooral te zien bij obesitas; van 10% naar 12,4%. Bij de <strong>GGD</strong> Gooi & Vechtstreek wordt weliswaar een<br />
hoger percentage respondenten aangetroffen met overgewicht, maar de cijfers voor obesitas liggen duidelijk lager dan in<br />
<strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong>. Het hoogste percentage voor obesitas is te vinden in het onderzoek van de <strong>GGD</strong> Amsterdam.<br />
In de regio <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> heeft ten minste één op de vijf<br />
respondenten met een lage SES extreem overgewicht<br />
In afbeelding 6.3.3 worden de percentages overgewicht en obesitas in de veertien gemeenten van de <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
weergegeven. De gemeenten Zederik (54,9%), Liesveld (52,6%), Papendrecht (52,4%) en Zwijndrecht (52,1%) hebben hogere<br />
percentages overgewicht in vergelijking met het regiogemiddelde van 50%. De gemeente Zwijndrecht heeft het hoogste percentage<br />
obesitas (15,2%), gevolgd door Papendrecht( 14,6%) en Alblasserdam(13,7%).<br />
In de gezondheidsenquête is het niet mogelijk om analyses naar land van herkomst te maken omdat de aantallen respondenten<br />
te gering zijn voor betrouwbare uitspraken. Samenvoegen van de gegevens van alle allochtone respondenten van niet-westerse<br />
afkomst maakt analyse echter wel mogelijk.<br />
In afbeelding 6.3.6 zijn de uitkomsten weergegeven waarbij de 2e nationale studie naar ziekten als vergelijkingsmateriaal is<br />
gebruikt. De resultaten van de gezondheidsenquête zijn in overeenstemming met de landelijke conclusies dat obesitas frequenter<br />
voorkomt bij de personen van niet-westerse afkomst.<br />
De toename van overgewicht wordt voornamelijk toegeschreven aan een combinatie van ongezonde voedingsgewoonten én een<br />
toenemend gebrek aan beweging. Overgewicht en zeker obesitas kan leiden tot een ernstig tot zeer ernstig verhoogd risico op<br />
co-morbiditeit. Zowel in deze gezondheidsenquête als in de gezondheidsenquête van 2000 worden, onder respondenten met<br />
overgewicht, percentueel veel meer diabetici aangetroffen dan onder respondenten met een normaal gewicht. Bij 69,3% van<br />
de diabetici komt overgewicht voor. In 2005 is dit percentage toegenomen naar 70,8%.
78<br />
6 Leefstijl 79<br />
In de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> zijn veel mensen met overgewicht ook diabeet<br />
Afbeelding 6.3.6<br />
Obesitas naar etniciteit<br />
Afbeelding 6.3.4 Overgewicht en SES<br />
Onder de niet-diabetici zijn de percentages overgewicht in de jaren 2000 en 2005 respectievelijk 46,6% en 48,6%.<br />
Van de mensen met obesitas, die onderdeel uitmaken van de groep “te zware personen”, leed in 2000 een kwart aan diabetes.<br />
In 2005 is dat bijna eenderde.<br />
Afbeelding 6.3.5 Obesitas en SES<br />
6.3.2 Samenvatting<br />
Overgewicht en extreem overgewicht of obesitas komt steeds vaker voor. Ruwweg de helft van de bevolking heeft overgewicht.<br />
Obesitas komt bij tien procent voor. De uitkomsten van de gezondheidsenquête zijn in overeenstemming met de resultaten van<br />
zowel landelijke als gelijksoortige <strong>GGD</strong> onderzoeken in de afgelopen jaren. Tevens blijkt dat de percentages overgewicht en obesitas<br />
in de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> enkele percentages hoger liggen dan elders. Hiervoor is geen directe verklaring te geven.<br />
In enkele gemeenten wordt meer overgewicht en/of obesitas aangetroffen dan het regiogemiddelde.<br />
De gemeente Zederik heeft het hoogste percentage mensen met overgewicht. De gemeente Zwijndrecht heeft het hoogste<br />
percentage mensen met obesitas.<br />
Overgewicht en obesitas zijn in grotere mate aanwezig bij groepen met een lage sociaal economische status (SES). In de<br />
regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> heeft 60% van deze groep overgewicht en 20% obesitas. Dit laatste percentage is twee maal zo hoog<br />
als onder de rest van de bevolking.<br />
Ook onder allochtone inwoners worden duidelijk hogere cijfers voor overgewicht en obesitas gevonden. Het aantal respondenten<br />
van Marokkaanse, Turkse, Surinaamse en Antilliaanse afkomst in onze steekproef is te beperkt om apart te berekenen,<br />
maar gezamenlijk volgen ze wel de landelijke trend. Overgewicht en zeker obesitas kan leiden tot een ernstig tot zeer ernstig<br />
verhoogd risico op co-morbiditeit.
80<br />
6 Leefstijl 81<br />
6.4 Roken<br />
Afbeelding 6.4.2 Rokers in 2000-2005 naar leeftijd en geslacht, regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
Dat roken een ongezonde verslaving is hoeft nauwelijks nog te worden toegelicht.<br />
In 2003 is in Nederland het aantal aan de gevolgen van roken toegeschreven sterfgevallen geschat op meer dan 20.000 28 .<br />
In afbeelding 6.4.1 zijn de aantallen sterfgevallen door aan roken toegeschreven aandoeningen weergegeven. De belangrijkste<br />
ziekte waar iemand aan overlijdt als gevolg van roken is longkanker. Bijna 40% van de sterfgevallen door roken is hieraan te<br />
wijten.<br />
Afbeelding 6.4.1 Sterfte in 2003: diverse aan roken gerelateerde aandoeningen<br />
Afbeelding 6.4.3 Rokers in diverse <strong>GGD</strong> onderzoeken<br />
Stoppen met roken levert op bevolkingsniveau een grote gezondheidswinst op. De gezondheidseffecten zijn meetbaar op langere<br />
termijn. Om een goed beeld te kunnen vormen worden de resultaten van de gezondheidsenquête 2005 met de gezondheidsenquête<br />
van 2000 vergeleken, samen met die van andere regio's en met landelijke cijfers.<br />
6.4.1 Resultaten<br />
In afbeelding 6.4.2 is het percentage rokers weergegeven in de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong>, uitgesplitst naar vijf leeftijdsgroepen<br />
en geslacht. Aan de hand van afbeelding 6.4.2 zijn de volgende conclusies te trekken:<br />
• het totaal percentage rokers in de <strong>GGD</strong> regio is licht gedaald, van 26% in 2000 naar 25% in 2005. Deze daling komt<br />
geheel voor rekening van vrouwen.<br />
• CBS cijfers bevestigen de daling in het percentage rokers (over de periode van 5 jaar). Vanaf 2001 tot en met 2005 is er<br />
een langzame maar gestage daling te constateren van 33,3% naar 29,5% rokers 31 . Uit het onderzoek van Stivoro onder alle<br />
volwassenen in Nederland komt naar voren dat 28% rookt: 31% van de mannen en 25% van de vrouwen 32 . De cijfers voor<br />
de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> liggen onder het landelijke gemiddelde.<br />
• mannen roken meer dan vrouwen, dit geldt voor alle leeftijden.<br />
• mannen in de leeftijdsgroep van 19-34 jaar roken het meest. Dit percentage is sinds 2000 licht gestegen.<br />
Hoe de resultaten zich met andere <strong>GGD</strong> onderzoeken verhouden is in afbeelding 6.4.3 weergegeven 35-40 .
82<br />
6 Leefstijl<br />
83<br />
In de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> wordt minder gerookt dan in andere regio's<br />
Vergeleken met de andere <strong>GGD</strong>-regio's wordt er in de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> minder gerookt. De verschillen zijn het grootste<br />
met Amsterdam (- 8%) en Brabant (- 9%).<br />
Uit het Stivoro-rapport 29 blijkt dat mannen van Turkse afkomst het meeste roken. De prevalentiecijfers variëren van 49-69%.<br />
Voor Marokkaanse mannen worden veel lagere prevalentiecijfers gemeld: 23-34%.<br />
Vrouwen van Turkse afkomst roken veel minder dan hun mannen (21-34%) en door Marokkaanse vrouwen wordt vrijwel niet<br />
gerookt (1-3%). De gezondheidsenquête van de <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> telt te weinig respondenten van Turkse en/of Marokkaanse<br />
afkomst om per groep betrouwbare uitspraken te kunnen doen. Wel wordt dezelfde tendens in <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
gevonden als hierboven vermeld.<br />
Afbeelding 6.4.4 Verband tussen roken en SES voor zowel landelijk<br />
als regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
Mannen in de leeftijdsgroep van 19-34 jaar roken het meest<br />
6.4.2 Samenvatting<br />
Het percentage rokers lijkt in de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> onder het landelijke gemiddelde te liggen. Het percentage is lager<br />
dan de percentages die met gelijksoortige vragenlijsten door andere <strong>GGD</strong>'en zijn gevonden.<br />
Landelijke trends zoals het feit dat ouderen minder roken dan jongeren, mannen meer dan vrouwen en personen met een<br />
lage SES meer dan personen met een hoge SES zijn ook in de <strong>GGD</strong> regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> terug te vinden. Onder de<br />
respondenten zijn slechts een gering aantal allochtonen van Turkse en Marokkaanse afkomst. In deze kleine groep wordt de<br />
landelijke tendens teruggevonden: personen van Turkse afkomst roken meer dan personen van andere allochtone afkomst.<br />
Afbeelding 6.4.4 maakt het verband tussen het opleidingsniveau en roken zichtbaar. Hoe lager de SES hoe meer wordt gerookt.<br />
Dit geldt voor zowel het landelijk Stivoro onderzoek als voor de gezondheidsenquête.<br />
Uit het onderzoek blijkt dat vrouwen in de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> minder roken dan landelijk. Dit geldt vooral voor vrouwen<br />
met een lage SES. Ten opzichte van het landelijke Stivoro onderzoek is daar het grootste verschil te zien. Ook bij vrouwen met<br />
een hoge SES in de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> is een verschil te zien met landelijke gegevens. Nader onderzoek geeft geen verklaring<br />
voor dit verschil. Mogelijk kan het verklaard worden door het aantal vrouwelijke respondenten in de hoge en lage SES.<br />
6.5 Alcohol<br />
Alcohol is na koffie en thee het meest gebruikte genotmiddel in de samenleving. Onderzoek heeft uitgewezen dat matig alcoholgebruik<br />
een lager risico geeft op coronaire hartziekten en op beroerte 49 . Het gebruik van alcohol gaat echter niet altijd 'met<br />
mate'. Het zijn vooral de negatieve aspecten van alcoholgebruik waardoor het ministerie van VWS deze leefstijlfactor tot speerpunt<br />
benoemd heeft 58 .<br />
Gelet op etniciteit is er een verschil in rookgedrag tussen autochtonen en niet-westerse allochtonen. In het Stivoro-rapport 29<br />
wordt een aantal studies onder allochtonen in de grote steden besproken. De vragenlijsten zijn doorgaans mondeling afgenomen.<br />
Door de gekozen interviewmethode en de beperking tot de grote steden kunnen de resultaten afwijken van andere cijfers die<br />
uit de schriftelijke enquête naar voren zijn gekomen.<br />
Uit het onderzoek blijkt dat vrouwen in de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
minder roken dan landelijk, dit geldt voor zowel vrouwen<br />
met een lage als met een hoge SES<br />
Bij sociaal gebruik kan sprake zijn van een matige geestelijke afhankelijkheid, bij intensief gebruik van grote geestelijke en<br />
lichamelijke afhankelijkheid.<br />
De effecten van alcohol op korte termijn zijn:<br />
• verdovend en ontremmend<br />
• aantasting van beoordelings- en reactievermogen<br />
• sentimentaliteit<br />
• agressie<br />
• zelfoverschatting<br />
• onverschilligheid<br />
• aantasting van motoriek en spraak.
84<br />
6 Leefstijl 85<br />
De effecten van alcohol op lange termijn zijn:<br />
• beschadiging van diverse organen en systemen van het menselijk lichaam,<br />
zoals: lever, nieren, immuunsysteem en hart- en vaatstelsel<br />
• verhoogde kans op verschillende vormen van kanker<br />
• beschadiging van hersenen en zenuwen<br />
• verminderde vruchtbaarheid 49 .<br />
Overmatig alcoholgebruik draagt relatief sterk bij aan de totale ziektelast in de bevolking vergeleken met andere leefstijlfactoren.<br />
Het is een belangrijke oorzaak van ziekte en sterfte. Jaarlijks overlijden ongeveer 1900 mensen door aandoeningen die direct of<br />
indirect een gevolg zijn van overmatig alcoholgebruik 48 .<br />
6.5.1 Gebruik<br />
Voor mannen en vrouwen gelden verschillende normen voor 'overmatig alcoholgebruik'. Daarnaast zijn er verschillende<br />
manieren om het alcoholgebruik in te delen.<br />
CBS beschrijft 'zware drinkers' (minimaal 1 keer/week 6 of meer glazen) 60 , het NIGZ 'overmatig drinken' (mannen meer dan 21<br />
glazen/week, vrouwen meer dan 14 glazen/week) 62 en het RIMV overmatig alcoholgebruik (mannen dagelijks 3 of meer glazen,<br />
vrouwen dagelijks 2 of meer glazen) 11 .<br />
De <strong>GGD</strong> Den Haag gebruikt in haar presentatie van gegevens over alcoholgebruik 'licht-matig' (minder dan 20 glazen per week)<br />
en 'overmatig' (20 glazen of meer per week) 42 .<br />
Daarnaast heeft het NIGZ een norm voor 'verantwoord alcoholgebruik': mannen max. 2-3 glazen per dag en niet meer dan<br />
5 glazen per gelegenheid en 2 dagen per week geen alcohol, vrouwen max. 1-2 glazen per dag, niet meer dan 3 glazen per<br />
gelegenheid en 2 dagen per week geen alcohol 62 .<br />
Om verwarring te voorkomen zal bij alle getallen over het gebruik van alcohol aangegeven worden welke standaard of referentiewaarden<br />
gehanteerd zijn.<br />
6.5.2 <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
De gegevens van de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> zijn te vergelijken met de provincie <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong>. Alle <strong>GGD</strong>-en, met uitzondering<br />
van Den Haag, hebben in het najaar van 2005 een gezondheidsenquête uitgevoerd. Hierin zijn de vragen over alcohol aan<br />
alle respondenten op dezelfde manier gesteld.<br />
Het percentage geheelonthouders is in de provincie <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> 12%, wat lager is dan landelijk. In de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong><br />
<strong>Zuid</strong> is het percentage geheelonthouders 14%. Dit lijkt erg af te wijken van de eerder genoemde cijfers hetgeen te maken<br />
heeft met de onderzoeksvorm. Het is namelijk onduidelijk in hoeverre vragenlijsten betrouwbare cijfers opleveren over het<br />
gebruik van alcohol 51, 61 . Omdat bijna alle <strong>GGD</strong>-en dezelfde vragen hebben gesteld is onderling vergelijken echter wel mogelijk.<br />
Uitgesplitst naar mannen en vrouwen wordt duidelijk dat meer mannen dan vrouwen alcohol drinken. In <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
drinkt 88% van de mannen en 74% van de vrouwen.<br />
Afbeelding 6.5.1 Percentage geheelonthouder en drinkers<br />
Afbeelding 6.5.2 Percentage geheelonthouder en drinkers, naar geslacht<br />
Volgens het CBS dronk in 2005 18,6% nooit 60 . Geheelonthouders zijn vooral in het midden van het land te vinden, waaronder<br />
ook <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong>. Het percentage niet-drinkers is in de periode 2001-2004 in <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> 22,4%, wat betekent dat<br />
er significant meer mensen wonen die geen alcohol drinken dan in andere <strong>GGD</strong> regio's 56 . Het hoogste percentage drinkers<br />
meten de <strong>GGD</strong> Amstelland-de Meerlanden en de <strong>GGD</strong> Amsterdam. De regionale verschillen zijn niet te verklaren door regionale<br />
variaties in leeftijd en geslacht, dit is gecorrigeerd 55 .<br />
Volgens het RIVM gebruikt circa 14% van de mannen overmatig alcohol en 10% van de vrouwen. Zwaar alcoholgebruik komt<br />
voor bij 19% van de mannen en 4% van de vrouwen 51 . Zij worden als zware drinker geclassificeerd volgens het CBS 60 .<br />
Het totale gebruik van alcohol is vanaf de jaren negentig redelijk stabiel. Wel is er een verschuiving in het soort alcohol dat<br />
genuttigd wordt, meer wijn en minder gedestilleerd. De bierconsumptie is redelijk constant gebleven 66 .<br />
In <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> drinkt 88% van de mannen<br />
en 74% van de vrouwen alcohol
86<br />
6 Leefstijl 87<br />
Geheelonthouders zijn de mensen die nog nooit alcohol gedronken hebben en mensen die vroeger wel, maar nu niet meer<br />
drinken. In de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> is dat 12% van de mannen en 26% van de vrouwen.<br />
Het Trimbos-instituut heeft op basis van een aantal vragen een index ontwikkeld die aangeeft in welke categorie van alcoholgebruik<br />
men valt. Gevraagd is naar het gemiddeld aantal glazen (door de week en in het weekend) en het gemiddeld aantal<br />
dagen (door de week en in het weekend) dat men drinkt. De index bestaat uit 5 categorieën die lopen van 'geheelonthouder'<br />
tot 'zeer excessief' drankgebruik.<br />
Definitie van alcoholgebruik in de gezondheidsenquête ZHZ<br />
• Lichte drinkers: óf gemiddeld minder dan 1 glas alcohol per dag, óf gemiddeld 2-3 glazen alcohol per dag en niet meer<br />
dan 3 dagen per week, óf gemiddeld 4-5 glazen alcohol per dag, maar niet meer dan 2 dagen per week<br />
• Matige drinkers: óf 2-3 glazen alcohol per dag en dit tenminste 4 dagen per week doen, óf 4-5 glazen alcohol per dag<br />
en dit op 3-4 dagen per week, óf 6 glazen alcohol drinken per dag en dit op ten hoogste 2 dagen per week<br />
• Excessieve drinkers: 4-5 glazen per dag op 3-4 dagen per week.<br />
• Zeer excessieve drinkers: 6 of meer glazen per dag op tenminste 5 dagen per week.<br />
Afbeelding 6.5.3 Mate van alcoholgebruik totaal naar regio<br />
Elf procent van de bevolking van <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> gebruikt (zeer) excessief alcohol. Van de mannen is dat ruim één vijfde<br />
(21%) en van de vrouwen ruim 3%. Vergeleken met andere regio's en met de hele provincie is dit lager. Alleen regio Midden-<br />
Nederland heeft nog een iets lagere alcoholconsumptie gemeten.<br />
Het binge-drinken (in korte tijd veel alcohol drinken) is een vorm van drinken die steeds vaker voor komt, vooral bij jongeren.<br />
Zij drinken door de week niet, maar in het weekend excessief veel. Hierdoor hebben zij een verhoogd risico op hart- en<br />
vaatziekten, acuut nierfalen en hersenbeschadiging 49,64 .<br />
Afbeelding 6.5.4 Mate van alcoholgebruik totaal naar regio en geslacht<br />
Het percentage mannen en vrouwen met zwaar alcoholgebruik is sinds 1989 weinig veranderd, hoewel voor mannen sinds<br />
2001 een lichte daling waarneembaar is. Voor vrouwen schommelt het percentage rond de 5%, voor mannen iets boven de<br />
20% en sinds 2001 iets onder de 20% 52 .<br />
In afbeelding 6.5.5 staan de percentages zware drinkers in de provincie <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> en in de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong>. In de<br />
provincie is het percentage zware drinkers 16% (mannen 22%, vrouwen 10%). In de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> is in totaal 12%<br />
(mannen 20%, vrouwen 8%) een zware drinker. Een op de vijf mannen in <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> is een zogenaamde zware drinker.<br />
Zware drinkers in de gezondheidsenquête <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong>:<br />
- vrouwen: minimaal 1 keer per week 4 glazen op één dag<br />
- mannen: minimaal 1 keer per week 6 glazen op één dag.<br />
Afbeelding 6.5.5 Percentage zware drinkers in de provincie <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> en de<br />
regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> uitgesplitst naar mannen en vrouwen<br />
Elf procent van de bevolking van <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
gebruikt (zeer) excessief alcohol
88<br />
6 Leefstijl 89<br />
6.5.3 Risicofactoren<br />
Afbeelding 6.5.7<br />
Alcoholgebruik bij mannen<br />
Leeftijd<br />
De resultaten van de gezondheidsenquête laten zien dat het (veel) drinken vooral bij (jonge) mannen voorkomt. Afbeelding<br />
6.5.6 laat naar leeftijd en geslacht het percentage (zeer) excessieve drinkers zien. Dit betekent dat meer dan 20% van de<br />
mannen in de leeftijd tussen de 19 en 65 jaar (zeer) excessief alcohol gebruikt. In de leeftijd van 19 tot 34 jaar is dit percentage<br />
27%. Oudere mannen drinken minder vaak (zeer) excessief, 4%.<br />
De zogenaamde 'binge-drinkers' maken deel uit van de groep zware drinkers. Van de jonge mannen in de leeftijd van 19 tot<br />
34 jaar wordt 33% als zware drinker aangemerkt. Bij de vrouwen in dezelfde leeftijdscategorie is dat 11%.<br />
Het verschil in drinken van alcohol tussen mannen en vrouwen is bij volwassenen duidelijk. Bij de kinderen is dit niet zo.<br />
Uit vragenlijsten die leerlingen van de tweede klas voortgezet onderwijs invullen in het kader van het preventief gezondheidsonderzoek,<br />
blijkt dat ruim 52% van de jongens én meisjes al eens alcohol heeft gedronken.<br />
Afbeelding 6.5.8<br />
Alcoholgebruik bij vrouwen<br />
Nederlandse scholieren drinken vaker dan Europese leeftijdsgenoten. Een kwart van de Nederlands 15-16 jarige scholieren<br />
drinkt per maand 10 keer of vaker alcohol 67 .<br />
In de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> heeft bijna 60% van de kinderen op vijftienjarige leeftijd wel eens alcohol gedronken.<br />
Afbeelding 6.5.6 (Zeer) excessief alcoholgebruik naar leeftijd en geslacht<br />
Afbeelding 6.5.9<br />
Wel of niet alcohol gedronken in de tweede klas<br />
voortgezet onderwijs 65<br />
Meer dan 20% van de mannen in de leeftijd tussen de 19 en 65 jaar<br />
gebruikt (zeer) excessief alcohol
90<br />
6 Leefstijl 91<br />
Roken<br />
Alcohol en roken gaan vaak samen. Onder overmatige drinkers en alcoholisten is het percentage rokers veel hoger, zo'n 80<br />
tot 90%. Oorzaak en gevolg zijn echter slecht te onderscheiden 50 . Van de mensen die roken, drinkt 84% alcohol (dus slechts<br />
6% van de rokers drinkt niet meer en 10% van de rokers heeft nooit gedronken).<br />
Het percentage mensen dat nooit gedronken heeft is veel hoger bij de respondenten die nog nooit gerookt hebben.<br />
Afbeelding 6.5.12<br />
SES (opleiding) en alcoholgebruik bij vrouwen<br />
Sociaal Economische Status<br />
In regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> blijkt dat hoe hoger de SES is hoe meer alcohol wordt gedronken door zowel mannen als vrouwen.<br />
Van de laagopgeleide vrouwen heeft 36% nog nooit gedronken, bij de hoogopgeleide vrouwen is dit 11%. Van de laagopgeleide<br />
mannen heeft 15% nog nooit gedronken tegenover 5% van de hoogopgeleide mannen.<br />
In <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> drinkt de lage SES groep minder dan de hoge SES groep<br />
De sociaal economische status heeft niet veel invloed op het drinkgedrag bij mensen. Bij mannen is het percentage overmatig<br />
alcoholgebruik in alle SES groepen even hoog. Bij vrouwen is er wel een verschil waarneembaar: hoe hoger de SES hoe groter<br />
het percentage overmatige drinkers 41,53 . Zwaar alcoholgebruik is het hoogst bij mannen met een lage SES, terwijl voor vrouwen<br />
geen verschil waarneembaar is 53 .<br />
In <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> bestaat wat betreft overmatig alcoholgebruik geen vergelijkbaar verschil tussen groepen mensen met<br />
verschillende opleidingsniveaus. Onder zowel de respondenten met een laag opleidingniveau als een hoog opleidingniveau is<br />
het percentage mannelijke zware drinkers 14%. Bij de middengroep is dit 22% of 23%. 5% van de laagopgeleide vrouwen is<br />
een zware drinker, bij de andere drie groepen varieert dit van 8% tot 10%.<br />
Afbeelding 6.5.14 SES (opleiding) en overmatig<br />
alcoholgebruik bij vrouwen<br />
Afbeelding 6.5.11<br />
SES (opleiding) en alcoholgebruik bij mannen<br />
Afbeelding 6.5.13 SES (opleiding) en overmatig<br />
alcoholgebruik bij mannen
92<br />
6 Leefstijl 93<br />
In de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> blijkt dat onder de respondenten<br />
die ongehuwd zijn (en nooit gehuwd geweest zijn)<br />
het hoogste percentage zware drinkers te vinden is<br />
Kerkelijke gezindte<br />
Het hoogste percentage zware drinkers wordt aangetroffen bij rooms-katholieken (17%), gevolgd door Nederlands hervormden<br />
(11%), gereformeerden (9%) en overige geloven, waaronder moslims (4%) 50 . Een reden waarom bij moslims weinig alcoholgebruik<br />
en alcoholmisbruik voorkomt is, omdat het drinken van alcohol in het islamitische geloof niet is toegestaan.<br />
Gezinssamenstelling en leeftijd<br />
In 1987 dronken alleenwonenden het meest, in 2001 drinken alleenwonenden zonder kinderen en samenwonende vrouwen<br />
zonder kinderen het meest 41 . Ook in de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> blijkt dat onder de respondenten die ongehuwd zijn (en nooit<br />
gehuwd geweest zijn) het hoogste percentage zware drinkers te vinden is. Dit verschil is niet aanwezig wanneer we kijken<br />
naar eenpersoonshuishoudens en twee- of meer persoonshuishoudens. Het zijn dus waarschijnlijk de jongeren die hier als<br />
zware drinker gevonden worden; zij wonen nog bij hun ouders (meerpersoonshuishouden) en zijn nog ongehuwd.<br />
Wanneer we kijken naar de leeftijdsopbouw bij zware drinkers zijn het vooral de jongeren die veel drinken.<br />
In <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> is een zelfde trend te zien als landelijk; de respondenten die zich tot de Islam rekenen drinken het minst<br />
van alle geloofsgroepen.<br />
Ook wat betreft het percentage zware drinkers vallen de mensen die de Islam aanhangen in positieve zin op. Slechts 2% van<br />
de islamitische respondenten van de gezondheidsenquête valt in de groep zware drinkers.<br />
Afbeelding 6.5.16 Geloofsovertuiging en percentage mensen dat drinkt<br />
Afbeelding 6.5.17<br />
Geloofsovertuiging<br />
en percentage zware drinkers<br />
Afbeelding 6.5.15<br />
Leeftijd en alcoholgebruik in percentage<br />
Arbeidsstatus<br />
Volgens het Nivel drinken werklozen het meest. Dit is gemeten in de huisartsenpraktijk door middel van een patiëntenenquête<br />
41 . In de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> blijkt dat de meeste zware drinkers studeren of onderwijs volgen. Dit is gemeten<br />
met de gezondheidsenquête. Tweede zijn de mensen die 32 uur of meer per week werken en de derde groep zijn de respondenten<br />
met een bijstandsuitkering.<br />
Leeftijd is een bepalende factor voor het drinken van alcohol. Het zijn de jongeren die nog studeren of onderwijs volgen die<br />
het meest drinken van de zware drinkers.<br />
De risicogroep door overmatig alcohol gebruik<br />
bestaat uit (jonge) autochtone mannen<br />
Etniciteit<br />
Allochtonen lijken minder vaak (overmatig) te drinken dan autochtonen 41,54 . De <strong>GGD</strong> Den Haag heeft hierover recentelijk gerapporteerd<br />
42 . Het percentage drinkers onder Marokkaanse mannen is 17%, bij Turkse mannen 30%, terwijl uit hetzelfde onderzoek<br />
blijkt dat 84% van de Nederlandse mannen drinkt 42 . In Amsterdam zijn de gegevens vergelijkbaar. Het percentage zware<br />
drinkers is bij de Amsterdammers van Nederlandse komaf 12%, bij Turkse Amsterdammers 5,3% en bij Marokkaanse Amsterdammers<br />
0,4%. Wel lijken de verschillen te verkleinen. Het percentage alcoholgebruikers onder jonge Marokkanen en Turken<br />
ligt hoger dan onder de ouderen 43 .<br />
6.5.4 Conclusie<br />
Ongeveer één vijfde van de mannen en 8% van de vrouwen die de gezondheidsenquête hebben ingevuld worden geclassificeerd<br />
als zware drinker. Dit wordt vooral veroorzaakt door de jongeren. Het zogenaamde 'binge-drinken' (in korte tijd veel<br />
alcohol drinken) is gedrag dat vaker bij jongeren voorkomt die alleen op vrijdag en/of op zaterdag alcohol drinken en op<br />
ander dagen niet. Deze manier van overmatig drinken wordt geclassificeerd als zwaar drinken.<br />
Echter, wanneer het alcoholgebruik onder de respondenten op een andere manier gemeten wordt is nog steeds ruim 20%<br />
van de mannen en 3% van de vrouwen (zeer) excessief drinker.<br />
De risicogroep door overmatig alcohol gebruik zijn (jonge) autochtone mannen.
95<br />
7 Milieu<br />
De gezondheid wordt bepaald door een samenspel van persoonsgebonden-<br />
en omgevingsfactoren. Persoonsgebonden factoren<br />
kunnen erfelijk of verworven zijn. Omgevingsfactoren zijn leefstijl,<br />
de sociale omgeving en de fysieke omgeving ofwel milieu.<br />
Over de fysieke omgeving en de invloed op de gezondheid gaat<br />
dit hoofdstuk. In Nederland is naar schatting 2 tot 5% van de<br />
totale ziektelast toe te schrijven aan het milieu. Vooral luchtverontreiniging<br />
(fijn stof, ozon), UV-straling, geluidsbelasting, een ongezond<br />
binnenmilieu (vocht, radon, tabaksrook) en microbiologische<br />
verontreiniging van voedsel dragen hieraan bij 1 . De antwoorden<br />
op de gezondheidsenquête geven inzicht in de beleving van de<br />
respondenten van mogelijke problemen in het buitenmilieu in het<br />
algemeen en de ervaren overlast van lawaai en stank.
96<br />
7 Milieu 97<br />
7.1 Geluid<br />
In Nederland zijn steeds minder stille gebieden te vinden en de geluidsbelasting zal de komende jaren verder toenemen. In<br />
Nederland komen, ondanks alle tot nu toe getroffen maatregelen, nog steeds geluidsniveaus voor waarbij de gezondheid van<br />
mensen in het geding is of een onleefbare situatie bestaat. Elf procent van de bevolking wordt geconfronteerd met ernstige<br />
slaapverstoring, 80.000 mensen hebben een te hoge bloeddruk en 4000 extra ziekenhuisopnames zijn het gevolg van geluidsoverlast<br />
2 . Wegverkeer, vliegverkeer en buren zijn de belangrijkste bronnen van geluid in de woonomgeving. Hinder en slaapverstoring<br />
zijn de meest voorkomende effecten. Uit landelijk onderzoek in 2003 is een top tien van bronnen van geluidshinder<br />
samengesteld (afbeelding 7.1.1).<br />
Afbeelding 7.1.2 Uitkomst uit het milieubelevingsonderzoek geluids- en<br />
geurhinder in de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
Afbeelding 7.1.1 Top tien van bronnen van geluidshinder in 2003<br />
Afbeelding 7.1.3 Geluidshinder dat vaak of altijd als hinder wordt ervaren<br />
in de regio en per cluster<br />
Wegverkeer veroorzaak de meeste hinder (29% ernstige hinder). Na wegverkeer veroorzaken geluiden van vliegverkeer en<br />
buren de meeste hinder (beide 12%). De ernstige hinder door treinen, trams en metro is met 2% landelijk het laagst 3 .<br />
Bromfietsen zijn van alle geluidsbronnen het meest hinderlijk als specifieke groep bij het wegverkeer (19%). Daarna volgen<br />
motoren(11%) en vrachtauto's (10%). Alle geluiden in de hinder top tien zijn afkomstig van wegverkeer of buren 3 .<br />
Ernstige geluidshinder door wegverkeer, brommers, snelwegen en bouw- en sloopterreinen neemt sinds 1993 nog steeds toe 3 .<br />
In 2003 heeft in de Regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> een provinciaal milieubelevingsonderzoek naar geluidshinder en geurhinder<br />
plaatsgevonden onder de bewoners van Sliedrecht, Dordrecht en Zwijndrecht (afbeelding 7.1.2).<br />
In Dordrecht en Zwijndrecht heeft men de meeste hinder van verkeerslawaai (9 resp. 8 %) 5 .<br />
In de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> wordt de meeste geluidshinder ervaren<br />
door brommers en auto's, vrachtauto's en motoren<br />
Er zijn aanwijzingen dat langdurige blootstelling aan geluid de kans op hart- en vaatziekten vergroot. Door het ontbreken van<br />
statistische significante studies is nog geen betrouwbare blootstellingseffect-relatie op te stellen 4 .<br />
In de gezondheidsenquête is een aantal vragen over geluidshinder gesteld.<br />
In de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> wordt de meeste geluidshinder ervaren door brommers en auto's, vrachtauto's en motoren<br />
(afbeelding 7.1.3). In de tabel staan de vijf belangrijkste veroorzakers van lawaaioverlast. De inwoners van de gemeenten in<br />
de Binnenwaard ervaren het minst geluidsoverlast.
98<br />
7 Milieu 99<br />
7.2 Lucht<br />
De huidige luchtverontreiniging leidt tot omvangrijke gezondheidseffecten. Enige honderdduizenden personen hebben<br />
gezondheidsschade, variërend van ééndaagse vermindering van de longfunctie tot kanker 6 .<br />
De mens is de voornaamste luchtvervuiler via bronnen als verkeer en industrie. De gezondheidseffecten hiervan kunnen acuut<br />
zijn (door smog) of chronisch. Bij een langdurige bloostelling aan te hoge luchtverontreiniging zijn de effecten (luchtwegklachten)<br />
vaak blijvend. Acute effecten verdwijnen weer en komen vooral voor bij mensen in gevoelige groepen. Verder kunnen<br />
fijn stof, ozon en stikstofdioxide in hoge concentraties voor gezondheidsklachten zorgen 7 .<br />
De mate van luchtverontreiniging in Nederland wordt voor 60-80% bepaald door de uitstoot vanuit buitenlandse bronnen.<br />
Daarnaast dragen lokale bronnen daaraan bij.<br />
Afbeelding 7.2.1 Stankoverlast die vaak of altijd als hinder wordt ervaren<br />
in de regio en per cluster<br />
De mens is de voornaamste luchtvervuiler via bronnen als verkeer en industrie.<br />
De gezondheidseffecten hiervan kunnen acuut (door smog) of chronisch zijn<br />
Afbeelding 7.2.2 Percentage respondenten die vaak of altijd stankoverlast<br />
ervaren per gemeente<br />
Agrarische activiteit, wegverkeer en industrie veroorzaken geurhinder bij respectievelijk 11, 7 en 10 procent van de bevolking.<br />
De mate van hinder wordt vooral bepaald door de kwaliteit en intensiteit van de geur. De beleving hiervan is sterk individueel<br />
bepaald. De relatie met gezondheidseffecten is niet eenduidig 6 . Volgens landelijk onderzoek van het RIVM is riolering de<br />
meest hinderlijke bron van geur (13%), gevolgd door wegverkeer, fabrieken en bedrijven en woningen van buren (elk in de<br />
orde van grootte van 5 à 6% ernstige hinder) 8 .<br />
In het provinciaal milieubelevingsonderzoek uit 2003 is naast geluid ook naar geurervaring gevraagd. Hoe hinderlijk vond<br />
men de geur van wegverkeer en industrie? (afbeelding 7.1.2). In Sliedrecht wordt de meeste overlast van geurhinder van<br />
industrie ervaren (12%) 9 .<br />
In de gezondheidsenquête van 2005 is een aantal vragen over stankoverlast gesteld: ondervindt iemand nooit, soms, vaak<br />
of altijd stankoverlast van verkeer, landbouw/veeteelt, open haarden of industrie.<br />
De inwoners van de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> ervaren het meest stankoverlast van het verkeer, bijna 8% van de respondenten<br />
zegt hier vaak of altijd last van te hebben (afbeelding 7.2.1). De gemeenten in de Binnenwaard hebben minder vaak stankoverlast<br />
van verkeer.<br />
Wanneer per gemeente gekeken wordt, is in de gemeenten Sliedrecht en Zwijndrecht het vaakst stankoverlast van verkeer<br />
gemeld. De hoogste percentages stankoverlast door open haarden worden gevonden in de gemeenten Sliedrecht en Hardinxveld-<br />
Giessenlanden. De hoogste percentages voor stankoverlast als gevolg van de industrie en bedrijven vinden we in de gemeenten<br />
Sliedrecht en Zwijndrecht. Wat betreft stankoverlast van de landbouw en veeteelt zijn dit de landelijk gelegen gemeenten<br />
Zederik en Giessenlanden (afbeelding 7.2.2).
100<br />
7 Milieu 101<br />
7.3 Binnenmilieu<br />
Afbeelding 7.3.2 Omvang van de problemen in het binnenmilieu landelijk 13<br />
Het binnenmilieu is de omgeving waarin mensen zich bevinden als ze binnen zijn. Dit is thuis, op kantoor, in winkels, op<br />
scholen etc. Mensen zijn gemiddeld 85% van hun tijd binnenshuis, waarvan 70% in hun eigen woning 10 .<br />
De kwaliteit van het binnenmilieu wordt onder andere beïnvloed door de toegepaste isolatie tegen energieverlies en geluidsbronnen<br />
buitenshuis, ventilatie en bewonersgedrag en het voorkomen van vocht, radon, allergenen, stank, asbest en andere<br />
stoffen. Zo veroorzaakt radon uit bouwmaterialen, mede in combinatie met verontreinigde binnenlucht, per jaar naar schatting<br />
800 sterfgevallen door longkanker. Honderdduizenden mensen krijgen ernstigere cara klachten door een slechte kwaliteit van<br />
het binnenmilieu1 1 .<br />
Afbeelding 7.3.1 Binnenmilieuproblemen en hun gezondheidseffecten 12<br />
De lucht in huis wordt onder andere verontreinigd door vocht, tabaksrook,<br />
verbrandingsproducten, allergenen (door onder andere huisdieren en<br />
ongedierte), vluchtige organische stoffen, radon en asbest<br />
Hieronder worden de aspecten besproken die verband houden met het binnenmilieu.<br />
• Roken<br />
In een huis waar wordt gerookt, is tabaksrook de grootste bron van vervuiling. Roken is een belangrijke bron van stikstofdioxide<br />
en koolmonoxide. Het koolmonoxidegehalte in het bloed kan bij rokers 10 tot 20 keer zo hoog zijn als bij niet-rokers.<br />
De 'slechte conditie' van rokers wordt onder andere door een hoog koolmonoxidegehalte in het bloed veroorzaakt.<br />
Volgens de respondenten van de gezondheidsenquête wordt in bijna 28% van de huishoudens in de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
gerookt. In de Drechtsteden wordt door 29% van respondenten in huis gerookt. In de Binnenwaard is dat 22% en in de overige<br />
gemeenten 27%.<br />
De lucht in huis wordt onder andere verontreinigd door vocht, tabaksrook, verbrandingsproducten, allergenen (door onder<br />
andere huisdieren en ongedierte), vluchtige organische stoffen, radon en asbest.<br />
Verontreinigingen kunnen gezondheidsklachten veroorzaken als geurhinder, oogirritatie, hoofdpijn, verminderde concentratie,<br />
vermoeidheid en allergieën voor stof en huisstofmijt. Om het binnenmilieu te verbeteren is het belangrijk een goede hygiëne<br />
toe te passen, goed te ventileren en goed te luchten.<br />
• Verbrandingsapparaten<br />
Tijdens het koken kunnen de gehalten verbrandingsgassen binnen veel hoger zijn dan buiten. Bij het verbranden van gas op<br />
een gasfornuis ontstaat onder andere stikstofdioxide. Dit is een kleurloos gas. Tijdens het koken kan de concentratie stikstofdioxide<br />
tamelijk hoog worden. Ruim 75% van de respondenten kookt op gas, blijkt uit de gezondheidsenquête.<br />
Geisers met afvoer bezitten een buis naar buiten waardoor de verbrandingsgassen uit de woning worden geleid.<br />
Geisers zonder afvoer lozen de verbrandingsgassen rechtstreeks in de ruimte waarin ze zijn opgesteld. Het gebruik van een<br />
afvoerloze geiser of een gasoven kan gepaard gaan met een zeer sterk verhoogde blootstelling aan verbrandingsgassen.<br />
De kans bestaat op een koolmonoxidevergiftiging of een chronisch te hoog koolmonoxidegehalte van het bloed.
102<br />
7 Milieu 103<br />
Blootstelling aan verbrandingsproducten veroorzaakt een verhoogde kans op onder andere vermindering van longfunctie,<br />
verergering van astma en COPD, longkanker en sterfte aan long- of hartvaatziekten. Sommige onderzoeken hebben aangetoond<br />
dat piekconcentraties bij kinderen luchtwegklachten kunnen veroorzaken.<br />
Een open verbrandingstoestel onttrekt om goed te kunnen branden lucht aan de ruimte waarin het toestel staat opgesteld.<br />
Een probleem bij open verbrandingstoestellen met afvoer is de terugslag van verbrandingsgassen. Dit komt voor wanneer in<br />
de woning sprake is van een onderdruk (een lagere luchtdruk in huis dan buiten). De onderdruk kan worden veroorzaakt<br />
door een slecht afgestelde mechanische ventilatie. De verbrandingsgassen kunnen door de terugslag niet meer naar buiten<br />
toe afgevoerd worden en komen in de woning terecht. Wanneer ook nog weinig geventileerd wordt, kan koolmonoxide zich<br />
in de woning ophopen. De hoeveelheid koolmonoxide in de lucht kan hoog oplopen wanneer onvoldoende ventilatie plaatsvindt<br />
in de buurt van een verbrandingtoestel.<br />
Bij een lage concentratie koolmonoxide in het bloed kunnen vage gezondheidsklachten zoals hoofdpijn, misselijkheid,<br />
vermoeidheid en duizeligheid ontstaan. Als er sprake is van een ernstige vergiftiging kunnen bewusteloosheid, epileptische<br />
aanvallen en zelfs de dood volgen.<br />
In de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> wordt in bijna 28%<br />
van de huishoudens in huis gerookt<br />
• Ventilatie<br />
Er zijn drie manieren om te ventileren: natuurlijke, mechanische en balansventilatie.<br />
Bij natuurlijke ventilatie vindt de afvoer van de vervuilde binnenlucht plaats dankzij natuurlijke 'trek'. Die 'trek' door wind en<br />
temperatuursverschillen vindt plaats tussen binnen en buiten.<br />
Bij mechanische ventilatie vindt de afvoer plaats via een continu draaiende elektrische ventilator. De afvoerroosters worden<br />
meestal in de zogenaamde natte ruimtes geplaatst. Dat betekent dat de vochtige en vervuilde lucht van de badkamer, wc en<br />
keuken naar buiten wordt afgevoerd en dat er in deze ruimtes door natuurlijke toevoer weer verse, maar ook koude, lucht<br />
wordt binnen gebracht. De aanvoer van frisse lucht moet wel goed geregeld zijn. Een veel gemaakte 'fout' is dat mensen uit<br />
zuinigheid de ventilatieroosters dichtzetten.<br />
Een gebalanceerd ventilatiesysteem houdt in dat naast mechanische afvoer vanuit de natte ruimtes, verse lucht wordt ingeblazen<br />
naar de woonkamer en slaapkamers. Daarvoor moet echter wel een kanalensysteem in de plafonds worden aangelegd zodat<br />
de schone gefilterde lucht ook werkelijk in die vertrekken terecht kan komen.<br />
Door ventileren kan men het binnenmilieu verbeteren. Ventilatie betekent letterlijk luchtverversing. Door ventilatie worden<br />
stoffen en vocht uit het binnenmilieu afgevoerd en stroomt schonere, drogere lucht binnen.<br />
In de gezondheidsenquête is aan de mensen gevraagd hoelang zij verschillende ruimtes ventileren (afbeelding 7.3.3).<br />
Volgens VROM moet 24 uur per dag geventileerd worden voor een goed binnenmilieu. Binnen een half uur is namelijk de<br />
'verse' lucht alweer op. Tussen de 30 en 40% van de respondenten in <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> doet dit ook werkelijk. De slaapkamer<br />
wordt het vaakst continue geventileerd. De woonkamer het minst vaak.<br />
• Vocht<br />
Ongeveer 20% van de woningen in Nederland heeft zichtbare vochtproblemen.<br />
Uit de gezondheidsenquête komen vergelijkbare resultaten: 74% geeft aan géén vochtplekken te hebben.<br />
15% van de respondenten heeft vochtplekken in de badkamer, 1% op de trap, 4% in de woonkamer, 3% in de slaapkamer,<br />
4% in de kruipruimte, 1% op zolder en 2% op andere plaatsen.<br />
Afbeelding 7.3.3<br />
Continue ventilatie van de verschillende ruimtes<br />
Er bestaat een relatie tussen vocht in de woning en het voorkomen van ziektesymptomen, zoals hoesten en piepen op de<br />
borst en in mindere mate astma. Het is niet duidelijk of vochtproblemen in de woonomgeving alleen reeds bestaande luchtwegcondities<br />
(astma, COPD) verergeren of dat deze ook primair verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van deze aandoeningen.<br />
Ook is niet duidelijk welke specifieke blootstellingen in vochtige woningen verantwoordelijk zijn voor de genoemde gezondheidseffecten.<br />
De allergenen van schimmels en huisstofmijten spelen waarschijnlijk een belangrijke rol. Voor zowel schimmels als huisstofmijten<br />
geldt vocht als een kritische factor in de ontwikkeling en overleving.<br />
Wanneer per gemeente geanalyseerd wordt blijken de gemeenten Giessenlanden, Graafstroom, Hardinxveld-Giessendam,<br />
Leerdam, Sliedrecht, Zederik en Zwijndrecht veel lagere percentages te hebben wat betreft goed ventileren dan de rest van<br />
de regio (afbeelding 7.3.4).<br />
• Allergenen<br />
Allergenen is een verzamelnaam voor stoffen die allergische reacties kunnen veroorzaken als astma, hooikoorts of huidreacties.<br />
Huisstofmijten, huisdieren, schimmels en pollen zijn belangrijke bronnen van allergenen. Eerder werd aangeven dat in 60%<br />
van de huishoudens huisdieren aanwezig zijn. Dit komt overeen met de resultaten uit de gezondheidsenquête: 44% geeft aan<br />
geen huisdieren te hebben. In 20% van de gevallen is er een kat, 15% van de respondenten heeft een hond, 8% een knaagdier<br />
en 10% heeft een ander soort huisdier.
104<br />
7 Milieu 105<br />
Afbeelding 7.3.4<br />
Percentage respondenten die continue ventileren per gemeente<br />
Dit slechte binnenmilieu op scholen leidt tot gezondheidsklachten bij leraren en bij leerlingen.<br />
De klachten bestaan uit:<br />
• discomfort (bijvoorbeeld van geur, kou of warmte)<br />
• hoofdpijn, vermoeidheid en sufheid (toenemend in de loop van de dag)<br />
• slijmvliesirritaties<br />
• (onnodige) overdracht van infectieziekten leidend tot bijvoorbeeld verkoudheid of griep<br />
• verergering van allergieen (bijvoorbeeld hooikoorts)<br />
• (extra) astma-aanvallen bij kinderen/leerkrachten met astma.<br />
Bovenstaande klachten veroorzaken dat er (onnodig) meer kinderen en leerkrachten ziek worden, de leerprestatie dalen en<br />
dat de leerkrachten in een relatief slechte (fysieke) arbeidsomstandigheden moeten werken.<br />
Onderzoek waaraan de <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> (<strong>2006</strong>) heeft meegedaan wijst uit dat de binnenlucht, voor het geven van een<br />
ventilatieadvies, zeer slecht was 16 . Grote verbetering van de binnenluchtkwaliteit, ook op langere termijn, werd behaald door<br />
middel van een ventilatieadvies op maat in combinatie met een CO2-signaalmeter en een lespakket. (Het CO2-gehalte in de<br />
lucht is een goede indicator voor de kwaliteit van het binnenmilieu).<br />
Om het binnenmilieu in de school te verbeteren is het belangrijk om een goede hygiëne toe te passen, goed te ventileren en<br />
goed te luchten. Dit voorkomt gezondheidsklachten en de gevolgen hiervan zoals ziekteverzuim.<br />
Binnenmilieu op scholen<br />
Het schoolgebouw, het schoolplein en de directe schoolomgeving zijn van invloed op de veiligheid, de gezondheid van de<br />
leerlingen en op hun schoolprestaties. Omdat kinderen veel tijd op school doorbrengen kan de blootstelling aan schadelijke<br />
stoffen langdurig zijn.<br />
Vaak denkt men dat het binnenmilieu schoner is dan het buitenmilieu. Het tegendeel is echter waar. De lucht in een gebouw<br />
wordt verontreinigd door uitdamping van vluchtige stoffen, uitademingslucht en geurstoffen van aanwezigen in de lokalen.<br />
Ook stof en huisstofmijt, en bacteriën en virussen zijn enkele boosdoeners. De lucht in het binnenmilieu is zelfs vaak meer<br />
verontreinigd dan de buitenlucht.<br />
Het overheidsagentschap SenterNovem heeft in opdracht van het ministerie van VWS de kwaliteit van de lucht in klaslokalen<br />
onderzocht. Uit de resultaten in <strong>2006</strong> blijkt dat bij tachtig procent van de onderzochte lokalen de gemiddelde CO2-waarde<br />
vier keer hoger ligt dat de minimale norm. Een gevolg hiervan is dat er gemiddeld 2000 leraren en 20.000 leerlingen ziek zijn<br />
als gevolg van dit slecht binnenmilieu.<br />
Uit verschillende studies blijkt dat op de vraag of de school schoon was een eenduidig antwoord kon worden gegeven: nee.<br />
In 61% van de scholen werd het totaalbeeld van de schoonmaakkwaliteit als onvoldoende gewaardeerd 14 . Daarnaast blijkt uit<br />
onderzoek van de Stichting Consument en Veiligheid 15 dat 19.000 kinderen per jaar met een ongeluk in en om het schoolgebouw<br />
van de basisschool op de Spoedeisende Hulp terechtkomen. Dat zijn omgerekend 90 kinderen per schooldag.<br />
In het jaar 2003/2004 is een onderzoek door de <strong>GGD</strong> uitgevoerd in 20 basisscholen in de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong>. Het hoofddoel<br />
van dit onderzoek was het inventariseren van de hygiëne, veiligheid en binnenmilieu in de basisscholen. Door middel<br />
van inspecties op de scholen zijn deze onderzoeken uitgevoerd. Op basis van het onderzoek wat <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> heeft<br />
uitgevoerd is geconcludeerd dat er op het gebied van hygiëne, veiligheid en binnenmilieu nog veel verbeterd kan worden op<br />
de basisscholen 17 .<br />
De onderdelen die er het meest uitsprongen in negatieve zin:<br />
• de veiligheid van de schoolomgeving<br />
• de wijze van schoonmaken<br />
• de hygiëne van het sanitair<br />
• binnenmilieu van het sanitair<br />
• binnenmilieu van de leslokalen<br />
De lucht in het binnenmilieu is zelfs vaak meer verontreinigd<br />
dan de buitenlucht
106<br />
7 Milieu 107<br />
7.4 Bodem<br />
Bodemverontreiniging heeft effect op de gezondheid als iemand hieraan blootgesteld wordt. Dit kan door inademing, huidcontact,<br />
inname van de grond (kinderen) of het eten van groente van deze grond 18 . Gezondheidseffecten als gevolg van<br />
bodemverontreiniging treden vrijwel nooit op vanwege de geringe daadwerkelijke blootstelling. Ook wonen op verontreinigde<br />
grond veroorzaakt, behoudens specifieke gevallen, zelden gezondheidsschade 19 .<br />
Voorlopige cijfers uit een grootscheepse inventarisatie door provincies en gemeenten laten zien dat er ongeveer 600.000<br />
mogelijk verontreinigde locaties zijn in Nederland. Deze plaatsen zijn verdacht omdat uit historische gegevens blijkt dat er<br />
vroeger een stortplaats of fabriek gestaan heeft. De verwachting is dat 60.000 van deze plaatsen geheel of gedeeltelijk<br />
gesaneerd moeten worden.<br />
De bronnen van verontreiniging zijn stadsafval, teer en koolwaterstoffen, bestrijdingsmiddelen, olie en benzine, gechloreerde<br />
koolwaterstoffen of chemische afval 18 .<br />
Tevredenheid met woonomgeving<br />
De inwoners van <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> zijn net als de Nederlanders over het algemeen tevreden over hun buurt. Geen enkele<br />
gemeente scoort in Nederland beneden de 70% (percentage bewoners tevreden met woonomgeving). In <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
scoren alle gemeenten zelfs boven de 80% (afbeelding 7.6.2). Dit blijkt uit het Woningbehoefte Onderzoek (WBO) uit 2002.<br />
Over het algemeen zijn inwoners uit grote, stedelijke gemeenten minder tevreden met hun woonomgeving dan die in kleine(re)<br />
gemeenten, hetgeen in <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> ook het geval is. De gemeente Dordrecht scoort het laagste percentage inwoners<br />
dat tevreden is met de woonomgeving (81% en Giessenlanden het hoogst (93%) 22 .<br />
Meer dan driekwart van de Nederlanders voelt zich over het algemeen<br />
thuis in hun buurt. Mensen in kleinere gemeenten<br />
voelen zich over het algemeen beter thuis<br />
7.5 Externe veiligheid<br />
Externe veiligheid heeft betrekking op ongevallen die kunnen plaatsvinden tijdens de productie, opslag, verwerking en transport<br />
van gevaarlijke stoffen, en in verband met de luchtvaart. Het is onmogelijk hiervoor vooraf kwantitatieve gezondheidseffecten<br />
aan te geven. Gevaren zijn potentieel aanwezig en kunnen grote gevolgen hebben. In vergelijking met andere dagelijkse risico's<br />
zijn deze risico's zeer klein 2 .<br />
Afbeelding 7.6.1 Top vijf van overlast<br />
Afbeelding 7.6.2 Tevredenheid<br />
met woonomgeving<br />
naar gemeente in 2002 22<br />
7.6 Leefomgeving<br />
De kwaliteit van de leefomgeving is, naast een goede gezondheid en goede sociale omstandigheden, één van de factoren die<br />
onze kwaliteit van leven bepaalt. Leefomgevingskwaliteit is een breed begrip. Het heeft betrekking op de woonsituatie en<br />
woonomgeving van mensen en is daarmee bij uitstek een buurtgebonden verschijnsel. Het is een samenspel van sociale,<br />
fysieke en ruimtelijke factoren, zoals de kwaliteit van de woning, het aanzien van de buurt, afstand tot groen in de buurt,<br />
goede buren, gevoelens van (on)veiligheid, de afstand tot diverse voorzieningen en de milieukwaliteit (zoals weinig lawaai<br />
en schone lucht) 20 . Bij een onvoldoende kwaliteit van de leefomgeving is ook over het algemeen de gezondheid en het welbevinden<br />
van de bewoners minder. Dit is het geval in 15% van de woonwijken, waar 25% van de woningvoorraad staat 21 .<br />
In de gezondheidsenquête is nagevraagd of mensen overlast in hun woonomgeving ervaren en zo ja wat de drie belangrijkste<br />
vormen zijn. 32% van de respondenten in de regio heeft geen overlast. De top vijf staat in afbeelding 7.6.1. Hondenpoep is<br />
de belangrijkste veroorzaker van overlast.
108<br />
7 Milieu 109<br />
Sociale samenhang (cohesie)<br />
Sociale samenhang zegt iets over de mate waarin mensen betrokken zijn bij hun buurt. Het gaat dan bijvoorbeeld om relaties<br />
met buurtgenoten, het zich thuis voelen in de buurt, de gehechtheid aan de buurt en het gevoel medeverantwoordelijk te zijn<br />
voor de leefbaarheid van de buurt 23 . Dit verschilt per leeftijd en geslacht. Over het algemeen voelen jongeren zich minder<br />
betrokken dan ouderen. Jongeren in de leeftijd van 15 tot 24 jaar voelen zich het minst betrokken, mensen van 45-54 jaar het<br />
meest. Mannen voelen zich minder actief betrokken bij de buurt dan vrouwen. Tenslotte maakt de grootte van de gemeente<br />
een verschil; de actieve betrokkenheid is het minst in de grote gemeenten en in steden 24 . De resultaten in <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
bevestigen dit. De bewoners van Graafstroom voelen zich het meest actief betrokken bij de buurt (68%) en de bewoners van<br />
Gorinchem het minst (41%) (afbeelding 7.6.3).<br />
7.7<br />
Afbeelding 7.6.3 Actieve betrokkenheid<br />
Afbeelding 7.6.4 Thuis voelen in de<br />
bij de buurt in 2002 24 buurt in 2002 25<br />
Water<br />
De kwaliteit van ons drinkwater en het zwemmen in open water spelen bij de gezondheid een belangrijke rol. Door de juiste<br />
zuivering is het drinkwater in Nederland veilig. In uitzonderlijke gevallen kunnen zuigelingen die flesvoeding krijgen een<br />
gezondheidsrisico lopen, bijvoorbeeld als zij water uit loden leidingen te drinken krijgen. In ongeveer 100.000 woningen in<br />
Nederland komen deze nog voor. Andere risico's in drinkwater vormen micro-organismen (bijvoorbeeld legionella), nitraat,<br />
bestrijdingsmiddelen en chloor.<br />
Oppervlaktewater dat wordt gebruikt voor recreatie kan verontreinigd raken, waardoor mensen gezondheidsklachten kunnen<br />
krijgen na het zwemmen in dit water. Deze klachten, vooral bestaande uit maagdarmklachten, huidklachten en oorklachten<br />
verdwijnen echter meestal na een aantal dagen. De Ziekte van Weil kan opgelopen worden via een bacterie die gevonden<br />
wordt in de urine van besmette ratten. Zonder behandeling kan de ziekte lever en nieren aantasten en tot geelzucht leiden 26 .<br />
De overheid heeft normen opgesteld voor drink- en zwemwater. Bij overschrijding van de normen wordt ingegrepen.<br />
Provincies kunnen een negatief zwemadvies uitgeven voor bepaalde locaties.<br />
Water kan op verschillende manieren verontreinigd raken. Meestal is de mens hier direct of indirect de veroorzaker van.<br />
De industrie via afvalwater, de landbouw via meststoffen en bestrijdingsmiddelen, huishoudens door afvalwater en transport<br />
door ongelukken zijn voorbeelden 26 .<br />
Meer dan driekwart van de Nederlanders voelt zich over het algemeen thuis in hun buurt. Mensen in kleinere gemeenten<br />
voelen zich over het algemeen beter thuis. Ouderen antwoorden vaker bevestigend op de stelling 'ik voel mij thuis in deze<br />
buurt' (92%) dan jongeren (69%) 25 . In de regio scoort de gemeente Zwijndrecht het hoogst (90%) en de gemeente Gorinchem<br />
het laagst (79%) (afbeelding 7.6.4).
111<br />
8 Jeugd<br />
In dit hoofdstuk zijn enkele taakvelden van de Jeugdgezondheidszorg<br />
in de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> uitgelicht. Zo wordt ingegaan<br />
op de psychosociale problemen van jongeren, overgewicht, mondhygiëne<br />
en tandzorg, logopedie en vaccinatie.
112<br />
8 Jeugd 113<br />
Inleiding<br />
Nederland heeft zich aangesloten bij het Verdrag inzake de rechten van het kind van de Verenigde Naties. Dat verdrag regelt<br />
het recht van kinderen op een zo gezond mogelijke ontwikkeling en hulp wanneer die gezonde ontwikkeling wordt bedreigd.<br />
De Jeugdgezondheidszorg (JGZ) beoogt die hulp en bescherming te bieden. Een gezonde fysieke en psychosociale ontwikkeling<br />
van kinderen en jongeren is van grote waarde.<br />
Jeugdgezondheidszorg is een belangrijk domein van de openbare gezondheidszorg. Het doel van de jeugdgezondheidszorg is<br />
het bevorderen, beschermen en bewaken van de lichamelijke en psychosociale ontwikkeling van alle jeugdigen, zowel op<br />
individueel als op groepsniveau.<br />
JGZ-medewerkers bevorderen en ondersteunen kinderen en hun ouders bij die ontwikkeling, signaleren potentiële bedreigingen,<br />
grijpen in om verdere bedreiging te voorkomen en verwijzen het kind zo nodig naar gespecialiseerde zorg.<br />
Het streven is verschillen in gezondheid te verkleinen en iedereen gelijke kansen op gezondheid te bieden. Informatieverstrekking,<br />
vroegsignalering, toegeleiding naar professionele hulpverlening en voorzieningen, zorgcoördinatie, preventieve<br />
activiteiten gericht op specifieke risicogroepen en een thematische benadering van leefstijlen staan voorop. Het beoogde<br />
effect van de jeugdgezondheidszorg is een zo gezond mogelijke jeugd en het voorkomen van uitval van jeugdigen.<br />
De benadering is multidisciplinair. De jeugdgezondheidszorg beschikt over kennis en kunde op sociaal-medisch, verpleegkundig,<br />
(licht)pedagogisch en epidemiologisch gebied. Naast de primaire doelgroepen kinderen en jeugdigen van 0 tot 19 jaar en hun<br />
ouders richt de JGZ zich op intermediaire doelgroepen zoals scholen, Bureau Jeugdzorg en gemeenten.<br />
Risicokinderen en risicogroepen krijgen extra aandacht.<br />
De jeugdgezondheidszorg volgt de ontwikkeling van alle kinderen. Ze heeft een groot bereik; ruim 95% van de baby's wordt<br />
in hun eerste levensjaar minstens één keer op het consultatiebureau gezien. Ongeveer 80% van de peuters bezoekt jaarlijks<br />
het CB.<br />
In de schoolperiode bereiken jeugdartsen en verpleegkundigen meer dan 95% van de kinderen tijdens de standaardonderzoeken.<br />
8.1 Psychosociale problemen van jongeren<br />
in het voortgezet onderwijs<br />
Hoe goed gaat het met de “geestelijke” gezondheid van de Nederlandse jeugd? Deze vraag wordt in het onderzoek van het<br />
SCP duidelijk beantwoord: “Met de meeste kinderen van 0-12 jaar gaat het goed; met circa 5% zijn serieuze problemen” 1 .<br />
Andere bronnen geven minder positieve geluiden. Zo rapporteert de Inspectie voor de gezondheidszorg dat 25% van de jongeren<br />
problemen van psychosociale aard heeft 2,3 . Jeugdartsen constateren psychosociale problemen bij 28% van de 5-6 jarigen en 21%<br />
van de 8-12 jarigen 3 .<br />
Onderzoeksmethoden, gebruikte definities en de wijze van informatievergaring kunnen invloed hebben op de verschillende<br />
uitkomsten. Ook de bron waaruit cijfers verkregen worden kan van invloed zijn op de resultaten. Bronnen zijn: de ouders<br />
van de kinderen, de kinderen zelf, de scholen en JGZ-medewerkers.<br />
Psychosociale problematiek wordt bij alle kinderen op drie momenten gemeten, in groep 2 en groep 7 van de basisschool en<br />
klas 2 van het voortgezet onderwijs. Om een eenduidig beeld te kunnen geven van de psychosociale problemen bij de jeugd<br />
in de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong>, zijn gegevens gebruikt uit onderzoeken van klas 2 (KIVPA) van het voortgezet onderwijs.<br />
Dezelfde gegevens van een aantal andere <strong>GGD</strong>-en dienen als vergelijkingsmateriaal.<br />
Resultaten<br />
In de regio <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> wordt in klas 2 van het voortgezet onderwijs de KIVPA afgenomen. Via deze vragenlijst kan<br />
een indicatieve score verkregen worden over de mogelijke psychosociale problematiek van het kind. De indicatiegrens (pluis<br />
of niet pluis) bij een KIVPA score van 6 punten of meer geldt als voorlopige landelijke richtlijn. Meerdere <strong>GGD</strong>-en hebben<br />
gebruik gemaakt van dit instrument zodat vergelijking op beperkte schaal mogelijk is.<br />
In het schooljaar 2004-2005 heeft van alle onderzochte leerlingen in het voortgezet onderwijs 21% een indicatieve score op<br />
de KIVPA, wat betekent dat het vermoeden bestaat dat bij één op de vijf leerlingen iets “niet-pluis” is. (afbeelding 8.1.1)<br />
Afbeelding 8.1.1 KIVPA / “niet pluis”score, uitgesplitst in leeftijd en geslacht
114<br />
8 Jeugd 115<br />
In de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> wordt vermoed dat twee keer zo veel<br />
meisjes als jongens psychosociale problemen hebben<br />
Meisjes hebben percentueel meer indicatieve scores dan jongens. Dit verschil neemt met de leeftijd toe. Diverse onderzoeken<br />
tonen aan dat meisjes hoger scoren op psychosociale problematiek. Dit hoeft niet altijd met problemen te maken te hebben,<br />
meisjes zijn meer geneigd antwoorden te geven op vragen die aanleiding zijn voor een gesprek.<br />
Het hoge percentage bij de 15-jarige meisjes dient gerelativeerd te worden omdat het hier slechts om een gering aantal leerlingen<br />
gaat.<br />
De <strong>GGD</strong> Fryslân neemt in klas 3 van het voortgezet onderwijs jaarlijks de KIVPA af 11 . In 2004 overschreed 19% van de jongeren<br />
de indicatiescore. Bij meisjes werd dit vaker geconstateerd dan bij jongens, maar nadere cijfers zijn niet genoemd.<br />
In het onderzoek van de <strong>GGD</strong> Fryslân in schooljaar 2002-2003 scoorde 10% van de jongens en 29% van de meisjes boven<br />
de indicatiegrens 15 . Ook was er een duidelijk verschil tussen leerlingen van het VMBO (21%), HAVO (17%) en VWO (14%).<br />
Leerlingen in het VMBO hebben meer psychosociale problemen<br />
dan leerlingen op HAVO/VWO<br />
Kinderen uit gezinnen met een lage SES en kinderen van allochtone ouders hebben een verhoogd risico op psychosociale<br />
problemen 1,3 . De JGZ registreert in het voortgezet onderwijs alleen het geboorteland van de vader en/of moeder, er zijn geen<br />
SES gegevens op basis van opleidingsniveau.<br />
Uit deze gegevens blijkt dat kinderen van allochtone ouders meer psychosociale problemen hebben dan Nederlandse kinderen,<br />
respectievelijk 26% en 20%.<br />
Om betrouwbare uitspraken te kunnen doen over elke gemeente, wordt gebruik gemaakt van de clusterindeling, zoals weergegeven<br />
in afbeelding 8.1.2.<br />
Het percentage psychosociale problemen bij jongeren is het hoogste in de subregio Drechtsteden. Binnen deze cluster heeft<br />
de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht het hoogste percentage psychosociale problematiek, namelijk 27%.<br />
Afbeelding 8.1.2 KIVPA-score naar clusterindeling<br />
in de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
In het verstedelijkte<br />
gebied van de Drechtsteden<br />
worden meer<br />
psychosociale problemen<br />
gezien dan in de<br />
landelijke gemeenten<br />
In grote lijnen kan worden geconcludeerd dat in het verstedelijkte gebied van de Drechtsteden meer psychosociale problemen<br />
worden gezien dan in de meer landelijke gemeenten. Ondanks dat de cluster “overige gemeenten” niet als landelijk kan worden<br />
gekenschetst, wordt in dit cluster zes procent minder psychosociale problemen gevonden dan in de regio als totaal.<br />
Onderzoeken vanuit diverse <strong>GGD</strong>-en over psychosociale problematiek in het voortgezet onderwijs, laten een grote variatie in<br />
uitkomsten zien. Vaak, maar niet altijd zijn de metingen met de KIVPA uitgevoerd.<br />
De <strong>GGD</strong> Midden-Nederland heeft onderzoek gedaan naar de lichamelijke en psychosociale gezondheid van ruim 10.000 brugklassers<br />
en derdeklassers in 20029. In de 22 gemeenten in haar werkgebied varieerden de uitkomsten van 13% tot 28%.<br />
24% van de jongeren haalde een indicatieve score. Er is geen informatie beschikbaar over verschillen tussen jongens en meisjes.<br />
In de Jongerenpeiling 2003 van <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> Noord bleken eveneens grote verschillen tussen jongens en meisjes 10 .<br />
In de leeftijdscategorie 12-14 jaar had 13% van de jongens en 18% van de meisjes een indicatieve score. In de categorie 15-17<br />
jaar was dat respectievelijk 18% en 29%.<br />
De <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> West kwam voor het schooljaar 2003-2004 in klas 2 via de KIVPA tot een indicatieve score van 14%<br />
voor alle leerlingen met groot verschil tussen de geslachten 6 . Bij meer dan twee keer zo veel meisjes (19%) als jongens (9%)<br />
werd een vermoeden van psychosociale problemen geconstateerd.<br />
In het E-MOVO project van diverse <strong>GGD</strong>-en hebben jongeren via internet vragenlijsten ingevuld. Daarbij is ook de psychosociale<br />
gezondheid gemeten 12 . Dit project geeft de volgende informatie:<br />
• E-MOVO project Nijmegen constateert, in de leeftijdsgroepen van 12-17 jaar, grote verschillen in psychisch welbevinden tussen<br />
jongens (21%) en meisjes (34%) 8 . Tussen Nederlandse en niet-westerse allochtonen zijn er nauwelijks verschillen.<br />
• <strong>GGD</strong> Achterhoek rapporteert dat meisjes (19%) meer dan twee maal zo vaak psychosociale klachten hebben als jongens<br />
(8%) 7 . In het VMBO zijn de percentages hoger (16%) dan op HAVO / VWO (11%).<br />
• E-MOVO project <strong>GGD</strong> Rivierenland vindt eveneens grote verschillen tussen jongens (11%) en meisjes (21%) 13 .<br />
Bij niet-westerse allochtone jongeren werden bijna twee keer zoveel psychische problemen aangetroffen (21%) als bij de<br />
Nederlandse jongeren (11%). In het VMBO zijn de percentages hoger (17%) dan op HAVO/VWO (14%).<br />
• E-MOVO project <strong>GGD</strong> Stedendriehoek 14 heeft bij meisjes (20%) tweemaal zo vaak psychisch onwelbevinden geconstateerd<br />
als bij jongens (10%). In het VMBO zijn de percentages hoger (18%) dan op HAVO/VWO (13%).<br />
8.1.1 Samenvatting<br />
Er zijn grote variaties binnen de <strong>GGD</strong>-onderzoeken naar het vóórkomen of vermoeden van psychische problematiek of psychisch<br />
onwelbevinden. Er worden verschillende meetinstrumenten en onderzoeksmethoden gehanteerd. Bij de KIVPA wordt de vragenlijst<br />
klassikaal afgenomen en daarna besproken met een lid van het JGZ team. Bij de E-MOVO onderzoeken wordt de vragenlijst<br />
via internet ingevuld; de jongere blijft dus anoniem.<br />
Rekening houdend met deze verschillen in methodiek kan het volgende worden geconcludeerd:<br />
• psychosociale problemen komen frequent voor op het voortgezet onderwijs en vaker bij meisjes dan bij jongens<br />
• kinderen van niet-westerse allochtone ouders hebben meer psychosociale problemen dan kinderen van autochtone<br />
Nederlanders<br />
• in het VMBO wordt meer psychosociale problematiek aangetroffen dan op HAVO/VWO. Mogelijk hangt dit laatste samen<br />
met de SES
116<br />
8 Jeugd 117<br />
8.2 Overgewicht en obesitas bij kinderen<br />
Afbeelding 8.2.2 Percentage overgewicht en obesitas bij jongens<br />
Dat overgewicht een belangrijk (landelijk) thema is voor zowel volwassenen als kinderen hoeft niet te worden beargumenteerd<br />
getuige de stroom van landelijke publicaties en projecten. (zie ook hoofdstuk 6)<br />
De gevolgen van obesitas en overgewicht voor de (volks)gezondheid kunnen ingrijpend zijn:<br />
diabetes mellitus type II, hoge bloeddruk, hart- en vaatziekten, aandoeningen van het bewegingsapparaat. Zorgwekkend is<br />
dat glucose-intolerantie en diabetes mellitus type II ook onder kinderen aan het toenemen zijn. In dit hoofdstuk wordt inzicht<br />
gegeven in de omvang van overgewicht bij de jeugd in de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong>, gerelateerd aan landelijke cijfers.<br />
De afdeling JGZ onderzoekt jaarlijks alle kinderen in de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> in de groepen 2, 4 en 7 van het basisonderwijs<br />
en klas 2 van het voortgezet onderwijs. Door het meten van lengte en gewicht kan de BMI score worden berekend (gewicht<br />
in kg gedeeld door de lengte in meters in het kwadraat).<br />
Voor volwassenen geldt dat bij een BMI van 25 of hoger sprake is van overgewicht, een BMI waarde van 30 of hoger wordt<br />
obesitas genoemd. Voor kinderen geldt in verband met de leeftijd een aparte tabel 1 . Vanaf 18 jaar loopt de BMI codering in<br />
de pas met de volwassen normen.<br />
Recentelijk heeft het TNO cijfers uitgebracht waarbij de gegevens van 11 <strong>GGD</strong>-en zijn gebundeld over de periode 2002 tot<br />
2004 19 . Deze resultaten geven een goede vergelijkingsmogelijkheid.<br />
In afbeeldingen 8.2.2 en 8.2.3 is weergegeven welk percentage van de kinderen, jongens en meisjes apart, te zwaar is conform<br />
de BMI normen. Met te zwaar wordt zowel overgewicht als obesitas bedoeld.<br />
Afbeelding 8.2.3 Percentage overgewicht en obesitas bij meisjes<br />
Afbeeldingen 8.2.2 en 8.2.3 laten zien hoe in de verschillende onderzoeksjaren het overgewicht én obesitas voor jongens en<br />
meisjes apart zich ontwikkelen.<br />
Uit beide grafieken blijkt dat de resultaten in de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> in grote lijnen overeenstemmen met de landelijke<br />
gegevens. Bij meisjes zijn de percentages overgewicht vanaf de leeftijd van 10 jaar constant hoger dan landelijk. Wat betreft<br />
obesitas worden zowel bij jongens als bij meisjes, weliswaar geringe, maar toch over alle jaren net hogere percentages aangetroffen.<br />
Voor meisjes zijn de percentages overgewicht vanaf de leeftijd van 10 jaar<br />
in de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> hoger dan landelijk<br />
Jongens en meisjes scoren in de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
hogere percentages voor obesitas dan landelijk
118<br />
8 Jeugd 119<br />
Afbeelding 8.2.4 Percentage overgewicht, alle kinderen van schooljaar 2004-2005<br />
Afbeelding 8.2.4 toont voor het schooljaar 2004-2005 per gemeente hoeveel procent van alle onderzochte kinderen tenminste<br />
overgewicht (inclusief obesitas) heeft. Het gemiddelde voor de gehele regio ligt op 21%. Dus méér dan een op de vijf kinderen<br />
is in het schooljaar 2004-2005 volgens de normen te zwaar.<br />
Tussen gemeenten bestaan aanzienlijke verschillen. Leerdam en Zwijndrecht hebben het hoogste percentage kinderen met<br />
overgewicht (23%). Aan de andere kant zijn er drie gemeenten met een duidelijk lager percentage, te weten Alblasserdam,<br />
Graafstroom en vooral Nieuw Lekkerland met “slechts” 14% overgewicht.<br />
8.2.1 Samenvatting<br />
Overgewicht bij kinderen komt in onze <strong>GGD</strong>-regio veel voor.<br />
• Volgens het onderzoek in schooljaar 2004-2005 is gemiddeld genomen meer dan één op de vijf kinderen vanaf groep 4<br />
te zwaar.<br />
• De percentages overgewicht in de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> komen minstens overeen met of zijn hoger dan de landelijke<br />
cijfers. Dit geldt met name voor overgewicht bij meisjes van tien jaar en ouder.<br />
Het feit dat overgewicht en obesitas op een dergelijke jonge leeftijd al zo prominent aanwezig zijn baart zorgen, immers, wat<br />
is te verwachten van het overgewicht als de kinderen de volwassen leeftijd bereiken? Actie is zeker geboden. Een voorbeeld<br />
is het project dat de gemeente Dordrecht in het kader van het Grote Steden Beleid is gestart om overgewicht bij jongeren<br />
terug te dringen, door het stimuleren van gezonde voeding en sport en beweging en het tegengaan van inactiviteit.<br />
Meer dan één op de vijf kinderen in de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
is in het schooljaar 2004-2005 volgens de normen te zwaar
120<br />
8 Jeugd<br />
121<br />
8.3 Mondhygiëne en tandzorg<br />
Het rapport van het College voor zorgverzekeringen (CVZ) gaf aan dat de verzorgingsgraad van jeugdigen de laatste jaren<br />
significant is verslechterd 20 . De verzorgingsgraad verwijst naar het deel van de tandvlakken dat gerestaureerd moet worden,<br />
maar ook de media melden: “Het Kindergebit verwaarloosd”. Daarnaast is in het rapport van het CVZ te lezen dat het tandartsbezoek<br />
onder jeugdigen de laatste jaren gestaag afneemt 20 .<br />
De afname van het tandartsbezoek wordt overigens wel bevestigd door de landelijke CBS gegevens.<br />
Sinds 1999 is een langzame daling te zien van het percentage personen in de leeftijdscategorie tot en met 19 jaar dat jaarlijks<br />
naar de tandarts gaat, namelijk van 85% naar 82%.<br />
In de gemeente Den Haag vindt reeds lang periodiek onderzoek plaats naar de prevalentie van cariës 26 . In een vergelijkende<br />
studie tussen het voorkomen van cariës in 2002 en 2005 in de leeftijdsgroepen 5-6 jarigen en 11-12 jarigen is geen verslechtering<br />
van de gebitstoestand gevonden. Maar er is ook geen verbétering aangetroffen in de gebitsgezondheid van 5-6 jarigen<br />
afkomstig uit de groep met een lage SES. Ongeveer de helft van deze kinderen heeft een “ernstig carieus melkgebit”.<br />
De gaafheid van het gebit van schoolgaande kinderen is onderzocht door de <strong>GGD</strong> van de Hulpverleningsdienst Flevoland 25 .<br />
Uit het herhalingsonderzoek van kinderen in groep 2 en groep 8 blijkt dat 70% van groep 2 een gaaf melkgebit en 94% van<br />
groep 8 een gaaf blijvend gebit heeft. Tegelijkertijd is geconstateerd dat in groep 2 het percentage met een gaaf gebit<br />
gedaald met 7% ten opzicht van het vorige onderzoek van zes jaar geleden. In contrast hiermee staat het 9% hogere percentage<br />
gave gebitten in groep 8 25 .<br />
Uit deze studie blijkt dat de gebitstoestand van de jongere kinderen slechter is.<br />
Het blijkt dat slechts 4% van de ouders<br />
op de hoogte is dat de aanwezigheid van zuren in snoep, frisdrank<br />
en fruit de belangrijkste veroorzaker van tandbederf is<br />
8.3.2 Tandartsbezoek en poetsgedrag<br />
De kwaliteit van het gebit wordt bepaald door verstandig eten, weinig snoepen en beperkt gebruik van zoete dranken. Daarnaast<br />
ook door een goede mondverzorging, dat wil zeggen het poetsen van de tanden en een regelmatige gang naar de tandarts.<br />
In het kader van de reguliere JGZ-registratie beantwoorden de ouders of verzorgers van kinderen van groep 2 en 7 de volgende<br />
vragen:<br />
• Gaat uw kind minimaal 1x per jaar naar de tandarts?<br />
• Poetst uw kind dagelijks het gebit?<br />
• Zo ja, gebeurt dat dan 's morgens, 's middags, 's avonds?<br />
Het poetsgedrag en tandartsbezoek in het schooljaar 2004-2005 in de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> is weergegeven in afbeelding<br />
8.3.1. Nagegaan is in hoeverre de uitkomsten worden beïnvloed door andere determinanten dan de sociaal economische status<br />
(SES) en herkomst van de ouders.<br />
8.3.1 Tanderosie<br />
In 2002 is in Den Haag bij de twaalfjarige kinderen een mondgezondheidsonderzoek gedaan waarbij gekeken is naar erosieve<br />
gebitsslijtage (tanderosie).<br />
Tanderosie is een vorm van gebitsslijtage die wordt omschreven als verlies van tandmateriaal (glazuur en dentine) door<br />
etsing veroorzaakt door sterke zuren in bijvoorbeeld voeding, fruit, vruchtensap en frisdrank (waaronder sportdrank).<br />
In 1998 werd bij 3% van de twaalfjarigen enige vorm van erosieve gebitsslijtage waargenomen; in 2002 is dit percentage<br />
23%. Het onlangs gehouden TNS-NIPO onderzoek (2005) rapporteert dat de gebitten van 25% van alle 16-jarigen tanderosie<br />
vertonen 29 . Een royale verdubbeling vergeleken met een soortgelijk onderzoek in 1998. Het is mogelijk dat deze toename deels<br />
wordt veroorzaakt door de toenemende aandacht voor tanderosie, waardoor nu meer dan in het verleden erosieve gebitsslijtage<br />
wordt herkend.<br />
Het gewijzigde voedingspatroon in combinatie met onvoldoende mondhygiëne zou een belangrijke oorzaak kunnen zijn van<br />
tanderosie.<br />
's Middags wordt het minst vaak tanden gepoetst<br />
Afbeelding 8.3.1 Percentage tandartsbezoek en poetsgedrag<br />
Uit het onderzoek TNS-NIPO 2005 blijkt dat slechts 4% van de ouders op de hoogte is dat de aanwezigheid van zuren in<br />
snoep, frisdrank en fruit de belangrijkste veroorzaker van tandbederf is 29 , terwijl 71% van de ouders veronderstelt dat erosie<br />
het gevolg is van te weinig tandenpoetsen. Tanderosie wordt pas geconstateerd als het gebit bij wijze van spreken al in staat<br />
van ontbinding is.<br />
Uit recent landelijk onderzoek onder tandartsen en mondhygiënisten blijkt dat 92% van deze professionals van mening is dat<br />
tanderosie een onderschat probleem is. Zij zien tevens een zeer sterke toename van tanderosie vanaf 13 jaar 20 .
122<br />
8 Jeugd 123<br />
De overgrote meerderheid van de ouders geeft aan dat hun kind minimaal één keer per jaar naar de tandarts gaat. In groep 7<br />
is dit iets meer (99%) dan in groep 2 (95%). Vergelijkbare cijfers worden gevonden in het onderzoek van de <strong>GGD</strong>-en in Flevoland<br />
en Nijmegen 25,23 .<br />
Het meest wordt 's avonds gepoetst. In groep 2 is dit voor beide groepen ongeveer 97%.<br />
De extreem lage waarde bij het 's middags poetsen kan te maken hebben met de situatie dat het kind op school overblijft en<br />
voor dat tijdstip niet onder de “zorg” van de ouder valt. De relatief lagere cijfers bij het ochtendpoetsen kunnen te maken<br />
hebben met het tijdstip: men moet immers op tijd op school zijn (groep 2 84%; groep 7 90%).<br />
Afbeelding 8.3.2<br />
Percentage tandartsbezoek en SES<br />
Ook al zijn de verschillen doorgaans gering, toch moet worden geconstateerd dat op alle gemeten aspecten in groep 2 lagere<br />
percentages worden gevonden. Als daling in het jaarlijks tandartsbezoek en minder tandenpoetsen op termijn een afspiegeling<br />
worden van een slechtere gebitstoestand, zijn deze uitkomsten in overeenstemming met de in de inleiding aangehaalde conclusies<br />
dat het slechter gaat met het gebit van met name jongere kinderen.<br />
In de eerder genoemde onderzoeken is al gewezen op het verschil in tandartsbezoek en poetsgedrag tussen kinderen van<br />
Nederlandse en niet-westerse afkomst en tussen lage en hoge SES 22,24,26 .<br />
Voor de indeling naar SES is gekozen voor het opleidingsniveau van de moeder daar zij doorgaans het meest betrokken is bij<br />
de opvoeding van het kind. Ten behoeve van het contrast worden in afbeelding 8.3.2 uitsluitend de resultaten van kinderen<br />
met een lage versus een hoge SES getoond.<br />
Kinderen uit gezinnen met een hoge SES gaan percentueel jaarlijks vaker naar de tandarts dan kinderen met een lage SES.<br />
Er wordt vaker naar de tandarts gegaan door kinderen uit groep 7 dan kinderen uit groep 2, dit verschil is groter voor de<br />
lage SES groep.<br />
Kinderen uit gezinnen met een hoge SES gaan percentueel<br />
jaarlijks vaker naar de tandarts dan kinderen met een lage SES<br />
Afbeelding 8.3.3<br />
Percentage tandartsbezoek en etniciteit<br />
Met betrekking tot het tandenpoetsen is het grootste verschil te zien bij het poetsen in de ochtend in de groep kinderen met<br />
een lage SES achtergrond. In groep 7 poetst 90% het gebit vóór schooltijd, tegenover 62% van groep 2. In de categorie kinderen<br />
met een hoge SES wordt dit verschil veel geringer. Het poetsen vóór bedtijd wordt door vrijwel iedereen gedaan, dus<br />
zowel in groep 2 als in groep 7 maar wel meer in de categorie hoge SES ( 98% en hoger versus 90%).<br />
Uit de onderzoeken van de <strong>GGD</strong> Nijmegen en de <strong>GGD</strong> den Haag blijkt een verband tussen etniciteit en de mate van poetsgedrag<br />
en gaafheid van het gebit 23,25 . In 2005 werd in het Haagse onderzoek bij 97% van de Nederlandse kinderen met een hoge SES<br />
een gaaf gebit aangetroffen. Voor kinderen van Turkse en Marokkaanse nationaliteit zijn deze cijfers aanzienlijk lager namelijk<br />
respectievelijk 84% en 77%.<br />
Het Nijmeegse onderzoek liet zien dat 43% van de Turkse en 30% van de Marokkaanse kinderen minder dan twee keer per<br />
dag de tanden poetst. Voor de autochtone leeftijdgenootjes is dat 20%.<br />
Omdat het aantal kinderen van allochtone afkomst uitgesplitst naar de voornaamste groepen ( Surinaams, Antilliaanse/Arubaans,<br />
Turks, Marokkaans en Overige niet-westerse allochtonen) te geringe aantallen oplevert om betrouwbare uitspraken te doen, is<br />
gekozen voor het samenvoegen van deze categorieën tot één groep: niet-westerse allochtonen. Voor de kinderen van Turkse<br />
afkomst zijn er wel voldoende aantallen aanwezig om betrouwbaar te kunnen rapporteren.
124<br />
8 Jeugd 125<br />
In afbeelding 8.3.3 zijn de diverse uitkomsten vergeleken met de gegevens van de Nederlandse kinderen.<br />
Hieruit blijkt dat kinderen van niet-westerse allochtone ouders minder vaak naar de tandarts gaan en minder vaak hun tanden<br />
poetsen dan autochtone kinderen.<br />
Daarnaast wordt geconstateerd dat groep 2 voor wat betreft tandartsbezoek en poetsgedrag minder goed scoort dan groep 7.<br />
Dit geldt voor zowel de Nederlandse kinderen als voor kinderen van buitenlandse afkomst.<br />
Kinderen van niet-westerse allochtone ouders gaan minder vaak naar de<br />
tandarts en poetsen minder vaak het gebit dan autochtone kinderen<br />
Binnen de categorie kinderen van niet-westerse afkomst nemen de Turkse kinderen een aparte positie in. De uitkomsten van<br />
de Turkse kinderen zijn enerzijds in overeenstemming met de resultaten in afbeelding 8.3.3, waarbij groep 2 altijd minder<br />
gunstige resultaten heeft dan groep 7.<br />
Anderzijds is er verschil met betrekking tot het tandenpoetsen in de ochtend: slechts 46% van de Turkse kinderen van groep<br />
2 en 78% van groep 7 poetst 's ochtends de tanden. In de gehele categorie kinderen van niet-westerse afkomst zijn de percentages<br />
respectievelijk 69% en 87%.<br />
8.3.3 Samenvatting<br />
Diverse onderzoeken in Nederland signaleren dat de toestand van het kindergebit slechter wordt. Uit wetenschappelijke hoek<br />
wordt dit nog niet met feiten gestaafd, maar er zijn wel duidelijke aanwijzingen dat de afname van cariës in het kindergebit<br />
stagneert c.q. niet minder wordt.<br />
8.4 Logopedie<br />
De <strong>GGD</strong> verzorgt in Dordrecht logopedie op basisscholen. De preventieve taken van de logopedist bestaan uit het op alle<br />
basisscholen screenen van kinderen uit groep 2 en het verrichten van onderzoek op indicatie. Bij een onderzoek op indicatie<br />
wordt een kind uit een willekeurige klas op verzoek van de ouders en school gezien. Op een aantal scholen voert de logopedist<br />
ook curatieve taken uit. Dit behelst het diagnosticeren en behandelen van kinderen met logopedische stoornissen. Voor de<br />
onderstaande beschrijving is gebruik gemaakt van registratie gegevens van het schooljaar 2004-2005. Er wordt zowel ingegaan<br />
op de preventieve als de curatieve taken van de logopedist.<br />
Preventieve logopedie<br />
Kinderen in groep 2 van de basisschool komen in aanmerking voor een logopedische screening. De logopedist kijkt in een<br />
kort onderzoek of onder andere de taal- en luistervaardigheden voldoende beheerst worden. Vroegtijdige onderkenning van<br />
problemen in de ontwikkeling van spraak en taal is van belang om problemen in de communicatie, emotionele en sociale<br />
stoornissen en een achterstand in het leerproces te voorkomen.<br />
De logopedisten beoordeelden de spraak- taalontwikkeling van de kinderen in groep 2. Daarvan bleek 46% 'niet-pluis'.<br />
Slechts 16% van deze kinderen werd daadwerkelijk doorverwezen voor logopedische behandeling. Het grootste deel van de<br />
'niet-pluis' kinderen was gebaat bij een andere interventie zoals een advies voor de ouders of een paar oefeningen.<br />
Daarnaast werd 244 keer de hulp van de logopediste ingeroepen voor kinderen uit groep 1. Bij 85% van deze kinderen bleek<br />
de spraaktaalontwikkeling 'niet-pluis' te zijn. 50% van de in groep 1 aangemelde kinderen kwam in aanmerking voor logopedische<br />
behandeling. Het feit dat deze percentages veel hoger zijn dan in groep 2 heeft te maken met de voorselectie die hierbij<br />
van toepassing is. De groep 1 kinderen worden aangemeld voor de screening omdat ze opvallen in de klas.<br />
Vaak blijkt er dan ook iets aan de hand te zijn, maar verwijzing is nog niet altijd nodig.<br />
Slechts 9% van de contactmomenten werd besteed aan kinderen uit de groepen 3 t/m 8.<br />
Tanderosie is het snelst groeiend probleem bij kindergebitten 28 . De basis voor tandvriendelijke eet- en drinkgewoonten wordt<br />
gelegd in de leeftijd van 0 tot 4 jaar. Goede preventie en voorlichting voor ouder en kind zijn hierbij op z'n plaats.<br />
Aangetoond is dat het jaarlijks tandartsbezoek met name onder jongeren afneemt. Verschillende <strong>GGD</strong> onderzoeken met<br />
betrekking tot cariës, tandartsbezoek en poetsgedrag zijn vergeleken met de registratiegegevens van de JGZ <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong><br />
<strong>Zuid</strong>. Concluderend kan gesteld worden dat minder kinderen in groep 2 jaarlijks naar de tandarts gaan dan in groep 7.<br />
Met betrekking tot het poetsgedrag wordt op de tijdstippen 's ochtends, 's middags en 's avonds voor groep 2 en groep 7<br />
hetzelfde resultaat gevonden.<br />
Van de drie tijdstippen waarop het tandenpoetsen is onderzocht valt het zeer geringe percentage “tussen de middag poetsen” op.<br />
Kinderen van ouders met een hoge SES poetsen vaker hun tanden en gaan vaker naar de tandarts dan kinderen uit een laag<br />
SES milieu.<br />
Hetzelfde is geconstateerd ten aanzien van het onderscheid tussen autochtone kinderen en kinderen van allochtone afkomst.<br />
Binnen de groep kinderen van allochtone afkomst vallen de Turkse kinderen op doordat zij percentueel minder vaak 's ochtends<br />
hun tanden poetsen.<br />
Wat is er aan de hand?<br />
Voor een antwoord op de vraag wat er met de 'niet-pluis' kinderen aan de hand is, worden hier de achterstandsscholen en<br />
overige scholen met elkaar vergeleken. Op achterstandsscholen voerde de logopedist ook behandelingen uit. Tot de achterstandsscholen<br />
worden hier de scholen gerekend die voor extra zorg extra financiering krijgen in het kader van het project<br />
School in de Samenleving, ofwel SIS.<br />
Met de vergelijking van de 'niet-pluis' gevallen wordt zichtbaar hoe het aantal en de soorten logopedische problemen zich op<br />
SIS scholen en reguliere basisscholen tot elkaar verhouden.<br />
Kinderen op SIS-scholen worden vaker al in groep 1 gescreend omdat er problemen zijn. Eventueel volgt een controle in<br />
groep 2. Om het aantal kinderen met logopedische problemen op SIS-scholen en reguliere basisscholen goed te kunnen<br />
vergelijken, zijn alle kinderen van groep 2 geselecteerd die voor het éérst door de logopedist gezien werden. Daarnaast zijn<br />
de kinderen die een of meer stoornissen hebben vergeleken met de kinderen die geen stoornissen hebben op logopedisch<br />
gebied.<br />
Samengevat hebben kinderen in de jongste leeftijdscategorie (groep 2) in combinatie met een lage SES een minder goede<br />
“gebitsattitude”. Dit geldt ook voor allochtone kinderen. De landelijke signalen dat het minder goed gaat met het kindergebit<br />
zijn zeker van toepassing op deze kinderen.
126<br />
8 Jeugd 127<br />
Afbeelding 8.4.1 Percentage kinderen met en zonder<br />
stoornissen op SIS-school en reguliere school<br />
Afbeelding 8.4.2 Percentage kinderen met diverse<br />
stoornissen SIS-school en reguliere school<br />
8.5 Rijksvaccinatieprogramma<br />
Alle kinderen in Nederland krijgen vaccinaties aangeboden om hen te beschermen tegen infectieziekten. Momenteel omvat<br />
het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) vaccinaties die tegen tien infectieziekten beschermen (afbeelding 8.5.1 ). Op 1 april <strong>2006</strong><br />
is de vaccinatie tegen pneumokokken toegevoegd.<br />
Alleen vaccins tegen ziekten die moeilijk te behandelen zijn zitten in het RVP. De meeste van deze ziekten kunnen leiden tot<br />
de dood. Dankzij het Rijksvaccinatieprogramma komen de ziekten veel minder vaak voor waardoor het aantal kinderen dat<br />
overlijdt aan de gevolgen van deze ziekten spectaculair is gedaald.<br />
Afbeelding 8.5.1 Vaccinatieschema 2005<br />
* Het verschil tussen reguliere en SIS-scholen kan niet<br />
op toeval berusten, het is een significant verschil.<br />
Een andere vergelijking van de beide soorten scholen is die waarin het aantal gesignaleerde stoornissen wordt vergeleken.<br />
Eén kind met meerdere stoornissen telt nu vaker mee.<br />
Met name taal, spraak en luistervaardigheid zijn vaardigheden die van groot belang zijn voor het goed doorlopen van het<br />
leerproces op school. Uit de verschillen is goed zichtbaar hoe de problemen op deze gebieden op de SIS-scholen meer voorkomen<br />
dan op de reguliere basisscholen.<br />
Curatieve logopedie<br />
In aanvulling op de logopedische screening voert de <strong>GGD</strong> op een aantal (achterstands-) scholen, onder schooltijd, curatieve<br />
logopedie uit die door de ziektekostenverzekeraar wordt vergoed. Hiervoor komen kinderen in aanmerking waarvan de ouders<br />
niet in staat zijn om naar een vrijgevestigde logopedist te gaan of waarvan verwacht wordt dat ze er niet terecht zullen komen.<br />
Logopedische behandeling in het kader van School in de Samenleving (SIS) richt zich met name op kinderen die moeite hebben<br />
met tweede taalverwerving of die vanwege hun tweede taalverwerving moeite hebben met het aanleren van schoolse vaardigheden,<br />
én waarvoor de beschikbare hulp binnen school (remedial teaching e.d.) niet voldoende is. De hulpvraag kan liggen<br />
op het gebied van taal, spraak, auditieve vaardigheden en/of leesvoorwaarden. Behandeling vindt individueel of groepsgewijs<br />
plaats. Deze kinderen kunnen niet terecht bij de logopedist in de vrije vestiging omdat de indicatie “tweede taalverwerving”<br />
niet wordt vergoed door de zorgverzekeraars.<br />
In het schooljaar 2004-2005 kregen 109 kinderen logopedie op school in het kader van SIS. Bij 37% van deze kinderen kon<br />
de behandeling na 15 zittingen worden afgerond. Van de overige 63% van de kinderen is bekend dat ze in ieder geval meer<br />
dan 17 zittingen nodig hadden. Ze waren bij de aanvang van het schooljaar reeds in behandeling, of de behandeling was aan<br />
het eind van het schooljaar nog niet afgerond.<br />
Uit onderzoek is bekend dat het niet behandelen van logopedische stoornissen de kans op onderwijsleerproblematiek vergroot.<br />
De kinderen hebben dan onder andere meer kans op lees- en schrijfproblemen.<br />
Als voldoende kinderen gevaccineerd zijn (de norm in Nederland is een vaccinatiegraad van minimaal 90%), worden de nietgevaccineerde<br />
kinderen in het algemeen voldoende beschermd door groepsbescherming. In de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
bestaan gebieden met een relatief lage vaccinatiegraad. Hier woont met name een groep mensen die om godsdienstige redenen<br />
hun kinderen niet laten inenten. In deze groepen kunnen infectieziekten makkelijker verspreid worden. Zo is de polio-epidemie<br />
in 1992/1993 in de gemeente Liesveld begonnen. Recent hebben ook de mazelenepidemie van 1999/2000 en de rodehondepidemie<br />
van 2004/2005 de regio aangedaan. (Zie ook hoofdstuk 3).<br />
In afbeelding 8.5.2. wordt de vaccinatiegraad in het werkgebied van de <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> vergeleken met de vaccinatiegraad<br />
van Nederland. Uit afbeelding 8.5.3 wordt duidelijk dat niet alle gemeenten in de regio een lage vaccinatiegraad hebben.<br />
In deze figuur wordt de vaccinatiegraad van Dordrecht en Gorinchem vergeleken met de twee gemeenten met de laagste vaccinatiegraad<br />
uit de regio: Alblasserdam en Nieuw-Lekkerland.
128<br />
8 Jeugd 129<br />
Afbeelding 8.5.2 Vaccinatiegraad in <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
en Nederland (eerste revaccinatie DKTP)<br />
Een aantal jaren geleden heeft de <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> een dossieronderzoek uitgevoerd om te achterhalen of er verandering<br />
zit in de beweegredenen van mensen die hun kinderen niet laten vaccineren. Dit onderzoek toonde aan dat een godsdienstige<br />
reden in onze regio met afstand de belangrijkste reden is voor ouders om hun kinderen niet te laten vaccineren. Andere redenen,<br />
zoals weigering uit antroposofisch of kritisch oogpunt, kwamen in de regio nauwelijks voor.<br />
Het aantal mensen dat hun kinderen niet laat vaccineren, bleef tussen 1990 en 2000 redelijk constant.<br />
In het onderzoek kon de suggestie dat buitenlandse kinderen een steeds belangrijker aandeel krijgen in de groep mensen die<br />
hun kinderen niet laten vaccineren, ontkracht worden. Van een afname van godsdienstige redenen voor het niet vaccineren<br />
was evenmin sprake.<br />
In de komende jaren zal de <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> verder onderzoek doen naar de bevolkingsgroep die hun kinderen om<br />
godsdienstige redenen niet laten vaccineren.<br />
Afbeelding 8.5.4<br />
De door ouders gemelde reden van niet vaccineren in de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
Afbeelding 8.5.3<br />
Vaccinatiegraad per gemeente (eerste revaccinatie DKTP)
131<br />
9 Bijzondere<br />
aandachtsgroepen<br />
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op groepen die meer dan gemiddeld<br />
gezondheidsrisico's lopen. Veelal is dit risico gerelateerd aan het<br />
psychosociale functioneren van deze groepen.<br />
Paragraaf 9.1 geeft inzicht in de gezondheidsproblemen van daken<br />
thuislozen die gebruik maken van het medisch spreekuur.<br />
Het belang van vaccinatie van specifieke doelgroepen voor de<br />
volksgezondheid wordt toegelicht in paragraaf 9.2 en 9.3.<br />
Paragraaf 9.5 gaat in op de problematiek van Huiselijk Geweld;<br />
met enerzijds oog voor de aanpak van de problemen, maar anderzijds<br />
ook aandacht voor preventieve mogelijkheden.<br />
Financiële problemen, woonoverlast, vervuilingen, opvoedproblemen<br />
zijn enkele componenten van complexe problemen die bij de<br />
aandachtsgroepen voorkomen. In de laatste paragrafen komt regelmatig<br />
de multidisciplinaire ketenbenadering ter sprake die toegepast<br />
wordt bij de complexe aanpak van genoemde problemen.
132<br />
9 Bijzondere aandachtsgroepen 133<br />
9.1 Dak- en thuislozenspreekuur Leger des Heils<br />
De <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> verzorgt spreekuren voor dak- en thuislozen in het Centrum van het Leger des Heils. Daar bieden<br />
een huisarts en een sociaal verpleegkundige laagdrempelige eerste lijnszorg op psychosociaal en medisch gebied. De cliënten<br />
zijn mensen die om uitlopende redenen niet bij de eigen huisarts of basisvoorzieningen terecht kunnen.<br />
Afbeelding 9.1.2 Gezondheidsklachten van dak- en thuislozen<br />
tijdens spreekuur op het Centrum van het Leger des Heils<br />
In 2004 zijn 306 consulten gegeven, waarvan 236 aan verzekerden en 55 aan onverzekerden.<br />
Het huisartsenspreekuur is één keer per week en het verpleegkundig spreekuur twee keer per week. 180 dak- en thuislozen<br />
zijn door de verpleegkundige zelf behandeld. 113 mensen zijn doorverwezen naar het artsenspreekuur en andere instellingen<br />
(afbeelding 9.1.1).<br />
Afbeelding 9.1.1 Doorverwezen dak- en thuislozen door verpleegkundige<br />
tijdens spreekuur op het Centrum van het Leger des Heils<br />
9.2 Project Hepatitis B voor risicogroepen<br />
De verpleegkundige biedt in de eerste plaats zorg of hulp zoals EHBO, wondverzorging, hechtingen verwijderen, inenten<br />
tegen hepatitis B en bloeddrukmeting. Daarnaast geeft zij voorlichting over gezondheid en hulp als het gaat om minder zware<br />
problematiek. Waar nodig wordt verwezen naar andere vormen van hulpverlening en wordt ondersteuning geboden bij het<br />
zoeken naar hulp. De meest voorkomende problemen bij dak- en thuislozen zijn dermatologische problemen (86), sociale<br />
problemen (45), luchtweginfecties (26), psychische problemen (24) en kleine traumatische aandoeningen (23) (afbeelding 9.1.2).<br />
De meest voorkomende gezondheidsklachten<br />
op het dak- en thuislozenspreekuur zijn sociale problemen en huidproblemen<br />
Hepatitis B is een veel voorkomende ernstige infectieziekte. Wereldwijd zijn er naar schatting 200 - 300 miljoen chronische<br />
dragers van de ziekte. Naar schatting overlijdt jaarlijks 1,2 miljoen mensen aan de gevolgen van deze infectie.<br />
Het hepatitis B virus veroorzaakt een ontsteking van de lever, die bij pasgeborenen in 90% van de gevallen chronisch wordt,<br />
en bij volwassenen in ongeveer 10%. Deze chronische infectie betekent dat betrokkenen besmettelijk zijn voor hun omgeving.<br />
De ziekte wordt overgedragen door bloed-bloed contact (besmette naalden, medische ingrepen), door seksueel contact of bij<br />
zwangerschap en geboorte van moeder op kind. In Nederland heeft 2,1% van de bevolking de infectie doorgemaakt en is<br />
0,2% van de bevolking chronisch drager.<br />
Op advies van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) is hepatitis B in de meeste landen in het rijksvaccinatieprogramma<br />
opgenomen. Nederland heeft tot dusverre afgezien van opname in haar programma, omdat de ziekte hier relatief zeldzaam is<br />
en omdat men bang is voor weerstand tegen het programma als daarin tegen meer ziekten wordt gevaccineerd. Wel is de<br />
vaccinatie beschikbaar voor kinderen van allochtone ouders. Sinds enkele jaren bestaat een project waarin risicogroepen via<br />
de <strong>GGD</strong> gevaccineerd kunnen worden.
134<br />
9 Bijzondere aandachtsgroepen 135<br />
De <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> benadert sinds 2003 een aantal risicogroepen voor deze vaccinatie:<br />
• drugsgebruikers via Bouman, GGZ en stichting de Hoop<br />
• mensen met homoseksuele contacten via homodisco's en de SOA-poli<br />
• mensen met veel wisselende (hetero-) seksuele contacten via de SOA-poli<br />
• heteroseksuele gevangenen via een samenwerking met de medische dienst van de penitentiaire inrichting de Dordtse Poorten<br />
• prostituees via de SOA-poli en bij voorlichtingsbezoeken aan de verschillende bordelen in de regio.<br />
Dit programma is in de regio zeer succesvol door de gedreven inzet van betrokken afdelingen, zeker omdat betrokken doelgroepen<br />
niet erg eenvoudig te benaderen en te motiveren zijn.<br />
waar hepatitis A een veelvoorkomende aandoening is. Bij terugkeer in Nederland wordt de ziekte met name onder kinderen<br />
van de basisschool verspreid.<br />
Om deze jaarlijkse cyclus te doorbreken motiveert de <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> sinds 2001 Turkse en Marokkaanse ouders van<br />
kinderen van twee tot twaalf jaar om deze kinderen te vaccineren tegen hepatitis A. Het doel daarvan is de kans op introductie<br />
van hepatitis A in Nederland te verminderen. Een belangrijk neveneffect is de verminderde morbiditeit onder de volwassen,<br />
niet-immune Nederlandse bevolking die risico loopt.<br />
De volledige vaccinatie bestaat uit twee injecties met een tussenpoos van één jaar. Na twee injecties is men minimaal vijftien<br />
jaar beschermd tegen hepatitis A.<br />
Sinds het begin van de campagne heeft de <strong>GGD</strong> de volgende risicogroepen gevaccineerd (afbeelding 9.2.1).<br />
Afbeelding 9.2.1<br />
Aantal vaccinaties voor verschillende risicogroepen<br />
Sinds het begin van de vaccinatiecampagne in 2001<br />
is een duidelijke afname te zien van het aantal meldingen van hepatitis A<br />
Afbeelding 9.3.1<br />
Opkomstpercentages<br />
in jaren<br />
Afbeelding 9.3.2<br />
Meldingen hepatitis A in de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
Het is lastig de mensen te motiveren om de serie van 3 vaccinaties af te maken. Bovenstaande cijfers zijn moeilijk te interpreteren<br />
omdat een aantal mensen hun serie op een andere locatie afmaken. Denk bijvoorbeeld aan mensen uit de gevangenis<br />
die weer ontslagen worden of aan bekende mobiele groepen als drugsgebruikers en prostituees die bij een andere <strong>GGD</strong> aankloppen<br />
(Rotterdam, Den Haag). Verder zitten een aantal mensen nog in de eerste of tweede vaccinatieronde en hierdoor is<br />
de serie nog niet afgerond.<br />
Het is lastig de risicogroepen te motiveren<br />
om de serie van 3 vaccinaties af te maken<br />
9.3 Risicogroepen Hepatitis A<br />
Hepatitis A, ofwel besmettelijke geelzucht, is een infectieziekte waarbij de lever ontstoken raakt door een virus. De ziekte is<br />
besmettelijk en wordt vaak door kinderen overgedragen. Over het algemeen verloopt de ziekte bij jonge kinderen symptoomloos,<br />
maar volwassenen kunnen er ernstig ziek van worden en in een enkel geval aan overlijden.<br />
In Nederland bestaat een seizoensgebonden patroon van hepatitis A epidemieën, waarbij een stijging optreedt van de ziekte<br />
in de herfst met een piek in de periode oktober tot december. Deze cyclus vindt zijn oorsprong in een jaarlijkse introductie<br />
van het virus door allochtone kinderen die terugkeren van familiebezoek in de landen van herkomst, zoals Turkije en Marokko,
136<br />
9 Bijzondere aandachtsgroepen 137<br />
Werkwijze en registratie<br />
De kinderen die in aanmerking komen voor de vaccinatie krijgen een persoonlijke oproepbrief van de <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
met daarbij een informatiefolder in drie talen. De vaccinatiesessies worden op locatie georganiseerd.<br />
De gegevens van de kinderen die verschenen zijn, worden opgeslagen in een database, waarin ook wordt bijgehouden of een<br />
kind één of al twee injecties heeft gekregen. Op deze wijze is inzichtelijk te maken hoeveel kinderen gehoor hebben gegeven<br />
aan de oproep en welke kinderen het volgend jaar opnieuw opgeroepen moeten worden.<br />
Conclusie<br />
De vaccinatiecampagne hepatitis A wordt sinds vijf jaar georganiseerd. De opkomstpercentages van de achtereenvolgende<br />
jaren laten zien dat de campagne voorziet in een behoefte (afbeelding 9.3.1).<br />
9.5 Huiselijk geweld<br />
Huiselijk geweld is een groot maatschappelijk probleem dat voorkomt in alle lagen van de bevolking. Dit geweld vindt meestal<br />
plaats achter de voordeur en is nog vaak taboe. Dit belemmert de melding en daardoor ook de hulpverlening.<br />
Gegevens over huiselijk geweld zijn schaars en slechts het topje van de ijsberg. De politie registreerde in Nederland in 1999<br />
42.300 gevallen van mishandeling 11 . Op basis van slachtofferenquêtes worden hogere aantallen van geweld gevonden.<br />
Volgens de CBS-enquête POLS zijn in 1999 242.000 personen mishandeld en waren 181.000 slachtoffer van een seksueel delict 11 .<br />
In <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> heeft de hulpverlening vorm gekregen op basis van het Convenant Huiselijk Geweld. Het is een samenwerkingsverband<br />
tussen politie, Openbaar Ministerie en hulpverlening. De <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> coördineert de hulpverlening.<br />
Sinds het begin van de vaccinatiecampagne, gestart in 2001, is een duidelijke afname van het aantal meldingen hepatitis A<br />
te zien (zie afbeelding 9.3.2). Geconcludeerd kan worden dat de campagne succesvol is.<br />
9.4 Woningvervuilingen<br />
9.5.1 <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
In de gezondheidsenquête 2005 in <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> zijn vragen over huiselijk geweld gesteld. Van de respondenten geeft<br />
bijna 2% aan dat zij mishandeld worden. De meeste mensen geven aan slachtoffer te zijn van psychische of emotionele<br />
mishandeling. De pleger is in volgorde van hoogst naar laagst percentage: de partner, een 'ander familielid', de ex-partner,<br />
iemand van buiten de familie, een kind of een huisgenoot. Het geweld is meestal gedurende een langere periode gaande,<br />
slechts 17% zegt dat zij eenmalig slachtoffer is geweest (afbeelding 9.5.1).<br />
Woningvervuiling is altijd een signaal en nooit een opzichzelfstaand probleem. De aanpak is gericht op het verhelderen van<br />
het onderliggend probleem en het in gang zetten van de hulpverlening. De cliënt wordt met hulp weer “op de rails gezet” en<br />
de vervuiling wordt aangepakt. De coördinator van het regionale project Vebreze heeft hierin een aansturende en coördinerende<br />
rol. Het dossier wordt gesloten als de nazorg is ingezet 8 .<br />
In regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> worden de aangiftes van huiselijk geweld door de politie geregistreerd. Indien er een hulpvraag is,<br />
wordt dit aan de <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> doorgegeven die de hulpverlening coördineert.<br />
De politie in <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> heeft in 2005 1934 incidenten van huiselijk geweld geregistreerd (afbeelding 9.5.2).<br />
Deze meldingen komen voor een belangrijk deel uit Dordrecht.<br />
Woningvervuiling zien we vooral bij mensen die ernstig lichamelijk of geestelijk beperkt zijn, die zich schamen en geen hulp<br />
meer durven te vragen of geen hulp willen. Zij missen soms het inzicht in eigen problematiek, zien de problemen niet en<br />
ervaren bemoeienis dan ook als een inbreuk op de privacy.<br />
Het gaat zelden om een enkel probleem, vaak is er een combinatie van problemen en factoren; van het één komt het ander.<br />
Voorbeelden zijn: eenzaamheid, schulden, psychiatrische problemen, (alcohol) verslaving, relatieproblemen, beperkte intelligentie<br />
of een discrepantie tussen draagkracht en draaglast.<br />
Woningvervuiling is altijd een signaal en nooit een opzichzelfstaand probleem<br />
Het totaal aantal geregistreerde incidenten van huiselijk geweld is in 2005 met 34% gestegen ten opzichte van 2004.<br />
In acht gemeenten was een stijging van het aantal meldingen van huiselijk geweld te zien, in zes gemeenten een daling<br />
(afbeelding 9.5.3).<br />
Het aantal geregistreerde incidenten<br />
van huiselijk geweld<br />
is sinds 2004 met 34% gestegen<br />
Afbeelding 9.5.1 Het percentage<br />
van frequentie van mishandeling<br />
Vanaf eind 2004 zijn bij <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> afdeling gemiddeld vier meldingen per maand geregistreerd. De melders zijn<br />
meestal hulpverleners of andere maatschappelijke instanties zoals politie en woningcoöperaties 9 .<br />
De leeftijd van de mensen die vervuilen varieert, ongeveer de helft van de cliënten is 55 jaar of ouder 6 . Dit is vergelijkbaar<br />
met Den Haag waar 50% van de cliënten 60 jaar of ouder was 7 . Opvallend is dat bij de <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> twee keer<br />
zoveel mannen als vrouwen worden gemeld 6 .
138<br />
9 Bijzondere aandachtsgroepen 139<br />
Afbeelding 9.5.2 Incidenten Huiselijk Geweld per gemeente<br />
geregistreerd door de politie <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
In 2004 was de politie gericht op het juist registreren, in 2005 ging de aandacht meer uit naar de omvang van het aantal<br />
incidenten en het verdere proces 9 .<br />
Het Meld- en Adviespunt Huiselijk Geweld (sinds <strong>2006</strong>) registreert meldingen van huiselijk geweld en geeft advies.<br />
Bij dit meldpunt kwamen in 2005 236 meldingen binnen 9 .<br />
9.5.2 Regionaal Hulpverleningsteam Huiselijk Geweld<br />
Het Regionaal Hulpverleningsteam (RHT) Huiselijk Geweld heeft een ketenbenadering wat betreft de aanpak van huiselijk<br />
geweld. Zij zorgt dat zo snel mogelijk de juiste zorg wordt gevonden voor zowel slachtoffers als plegers en kinderen.<br />
Het grote voordeel van deze manier van werken is dat de meeste hulpverleningsinstanties zitting hebben in dit team zodat<br />
een integrale aanpak van het probleem mogelijk is.<br />
Afbeelding 9.5.3 Percentuele verandering in geregistreerde incidenten van 2005<br />
t.o.v 2004 door de politie <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
In 2005 heeft het Regionaal Hulpverleningsteam Huiselijk Geweld 234 casussen behandeld. Deze zijn aangemeld door de<br />
politie (204 casussen, waarvan 9 recidieven), het Meld-en Adviespunt (24) en door anderen 9 .<br />
Bij deze 234 behandelde casussen zijn in alle gevallen een slachtoffer, pleger en vaak ook kinderen betrokken. Bij elke casus<br />
is het streven om alle bij het geweld betrokken personen in het traject van de hulpverlening te krijgen. Na de melding wordt<br />
het slachtoffer binnen vijf werkdagen opgeroepen voor een intakegesprek. Hierin wordt het vervolgtraject afgesproken.<br />
Wat betreft de pleger is de procedure afhankelijk van de verblijfplaats. Iemand die opgepakt is valt onder het Openbaar<br />
Ministerie of de reclassering. In deze gevallen heeft het Regionaal Hulpverlening Team een beperkte rol. Een andere groep<br />
plegers doet wél mee in het behandeltraject van het RHT; in 21% van de casussen heeft een intakegesprek plaatsgevonden<br />
met de pleger 10 .<br />
Uit het intakegesprek met het slachtoffer blijkt of kinderen getuige van of betrokken zijn bij het huiselijk geweld. Indien dat<br />
zo is worden zij doorverwezen naar de juiste vorm van hulpverlening. Wanneer het slachtoffer en/of pleger elke vorm van<br />
hulpverlening weigeren en er zijn kinderen bij betrokken, wordt altijd een melding bij het AMK gedaan. In 2005 was dit in<br />
12 % van de casussen het geval 10 .<br />
In de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> waren in 2005 410 kinderen<br />
van 0 tot 18 jaar getuige van huiselijk geweld<br />
9.5.3 Kinderen<br />
Ongeveer 60% van de slachtoffers/plegers van huiselijk geweld is vroeger getuige geweest van huiselijk geweld. Het is dus<br />
van groot belang deze kinderen te laten inzien dat huiselijk geweld niet normaal is. Identificatie en vervolgens begeleiding<br />
van deze groep kinderen kan voorkómen dat zij later pleger of slachtoffer worden. In dit kader zijn drie projecten gestart<br />
door de hulpverlening, onder andere 'Let op de kleintjes' en 'Leren Weren'. Het eerste project is vooral voor jonge kinderen.<br />
In 2005 zijn hiervoor twee groepen gestart met ieder 8 kinderen. Het tweede project is voor kinderen tussen 6 en 12 jaar en<br />
loopt sinds november 2005. Deze projecten zijn de start van een verbeterde hulpverlening aan kinderen. Een aandachtspunt<br />
hierbij is dat in 2005 in totaal 410 kinderen van 0 tot 18 jaar getuige waren van huiselijk geweld. Van 24 van de 234 (probleem)gezinnen<br />
zijn de kinderen doorverwezen naar de jeugdzorg (10%). 12 (5%) van de 234 gezinnen was daar al bekend 10 .<br />
In afbeelding 9.5.4 is de leeftijdsverdeling zichtbaar van de kinderen die in 2005 getuige waren van huiselijk geweld.<br />
Van 50 kinderen is de leeftijd onbekend. Voor de jongere kinderen tot 12 jaar zijn de eerder genoemde projecten opgestart.<br />
Voor de kinderen vanaf 12 jaar is er tot op heden geen opvang geregeld 10 .
140<br />
9 Bijzondere aandachtsgroepen 141<br />
Met het project STOP huiselijk geweld bij Jonge Relatie Starters beoogt de <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> jongeren in de tweede klas<br />
van het voortgezet onderwijs bewust te maken van het feit dat huiselijke geweld, waar dan ook, niet 'normaal' is.<br />
Partnergeweld of wel huiselijk geweld onder jongeren lijkt steeds vaker voor te komen. 1 op de 5 jongeren heeft er mee te<br />
maken in hun relatie. Jongeren lopen hierdoor lichamelijke en psychische schade op. Het is belangrijk om partnergeweld<br />
onder jongeren te voorkomen, en om partnergeweld op latere leeftijd te voorkomen door voorlichting te geven aan jongeren.<br />
Zij kunnen de toekomstige plegers en slachtoffers zijn van huiselijk geweld. Onderzoek laat zien dat volwassenen die in hun<br />
jeugd te maken hebben gehad met huiselijk geweld een grote kans lopen zelf dader of slachtoffer te worden.<br />
De voorlichting wordt op de middelbare school gegeven. Huiselijk geweld wordt bespreekbaar gemaakt, de jongeren worden<br />
geïnformeerd over de vormen van huiselijk geweld, hoe vaak het voorkomt en wat zij zelf eraan kunnen doen. Zij worden op<br />
de hoogte gebracht waar zij zelf informatie kunnen inwinnen of om hulp kunnen vragen.<br />
In 2005 werden 3 scholen bereikt met in totaal ongeveer 450 2e klassers van het VMBO, Havo en VWO. Het project wordt de<br />
komende jaren uitgebreid naar het trainen van docenten en jongerenwerkers.<br />
Afbeelding 9.5.4 Aantal kinderen getuige van huiselijk geweld in 2005 in <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
9.6 Schuldhulpverlening<br />
Het hebben van financiële schulden belemmert het functioneren van mensen. Met name een problematische schuldensituatie<br />
is zeer belastend. De onbalans tussen inkomsten en uitgaven kan psychosociale problemen, huisuitzettingen, afsluiting van<br />
energie en onevenredig hoge aflossingsverplichtingen veroorzaken. In 80 % van het totaal aantal cases dat de afdeling Vangnet<br />
en Advies van de <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> behandelt, spelen schulden een rol 12 .<br />
De aanpak van deze complexe problematiek bestaat uit een analyse van het totaal probleem, waarna de cliënt wordt begeleid<br />
naar de juiste instellingen. Andere organisaties bieden hulp op deelgebieden van het probleem. Bureau schuldhulpverlening<br />
speelt een belangrijke rol bij de aanpak van de materiele kant van het probleem. De immateriële hulpverleningstrajecten zijn<br />
het aandachtsgebied van bijvoorbeeld algemeen maatschappelijk werk, verslavingszorg of psychiatrie. De <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
coördineert de hulpverlening.<br />
In 80% van het totaal aantal cases die door de afdeling Vangnet en Advies<br />
van de <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> is behandeld,<br />
spelen schulden een rol<br />
9.7 Multiprobleem gezinnen<br />
Een multiprobleem gezin is een gezin dat kampt met een chronisch complex van sociaal-economische en psychosociale problemen,<br />
en waarvan de betrokken hulpverleners vinden dat het gezin weerbarstig is voor hulp. In het gezin zijn gedurende<br />
een langere periode hulpverleners aanwezig, die vaak naast elkaar werken in plaats van met elkaar.<br />
9.5.4 Samenvatting<br />
Het totaal aantal geregistreerde incidenten van huiselijk geweld is in 2005 met 34% gestegen ten opzichte van 2004.<br />
Uit het verschil tussen het aantal door de politie geregistreerde incidenten en het aantal door het Regionaal Hulpverleningsteam<br />
in behandeling genomen casussen, blijkt dat veel betrokken personen niet bij de hulpverlening terechtkomen. Deels is dit te<br />
verklaren door angst van de slachtoffers. Voorlichting is een goede manier om aan slachtoffers duidelijk te maken hoe zij<br />
kunnen handelen bij huiselijk geweld.<br />
De kinderen die in huiselijke kring geweld meegemaakt hebben vormen een belangrijke groep. Zij kunnen in de toekomst<br />
potentiële slachtoffers en/of plegers worden.<br />
Voor de plegers van huiselijk geweld is naast straf ook hulpverlening gewenst. Samenwerking tussen Openbaar Ministerie,<br />
reclassering, <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> en politie bevordert een goede hulpverlening aan deze plegers.<br />
Er zijn twee pilot projecten gezinscoaching gestart in Dordrecht en Gorinchem/Sliedrecht. De provincie <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> begeleidt<br />
en financiert de projecten vanuit de zogenaamde impulsgelden.<br />
In Dordrecht zijn in 2005 vijftien gezinnen begeleid door drie organisaties. Voor <strong>2006</strong> staan 60 gezinnen op de nominatie om<br />
in aanmerking te komen voor een gezinscoach.<br />
In de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden zullen twee organisaties in <strong>2006</strong> 30 gezinnen gaan begeleiden.<br />
Beantwoordt een multiprobleem gezin niet aan de criteria van het gezinscoach project dan wordt het gezin begeleid naar de<br />
reguliere hulpverlening.
142<br />
9 Bijzondere aandachtsgroepen 143<br />
9.8 Woonproblemen<br />
9.10 Medisch advies Politie en Justitie<br />
“Laatste kans op wonen” is een samenwerkingsverband tussen de woningcorporaties van Dordrecht en Zwijndrecht, de <strong>GGD</strong><br />
<strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> en de hulpverlening. Huurders krijgen een laatste kans op huisvesting in een huurwoning van één van de<br />
betrokken woningbouwcorporaties. Aanmelding vindt plaats naar aanleiding van overlast, ernstige huurbetalingsachterstanden<br />
of andere problemen die de woningcorporatie signaleert. Vaak zijn er eerder huurproblemen geweest.<br />
Forensische geneeskunde staat voor gerechtelijke geneeskunde en omvat medisch advies en dienstverlening voor Politie en<br />
Justitie. Bij de <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> is hiervoor 24 uur per dag binnen één uur een arts beschikbaar in de gehele regio (incl.<br />
Hoeksche Waard, totaal 450.000 inwoners). In Afbeelding 9.10.1 worden enkele gegevens uit de verrichtingenregistratie 14 vermeld.<br />
Afbeelding 9.8.1<br />
Meervoudige complexe problematiek OGGZ<br />
bij de <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
In een contract worden afspraken gemaakt over de manier<br />
van wonen, de inzet van hulpverlening en de inzet van de<br />
woningcorporatie. De huurovereenkomst wordt aan gegaan<br />
voor één jaar en kan tussentijds worden opgezegd als de<br />
huurder zich niet aan de afspraken houdt. De afdeling Vangnet<br />
en Advies heeft hierbij een coördinerende taak.<br />
Afbeelding 9.10.1 Onderzoekgegevens uit de verrichtingenregistratie 1<br />
9.9 Meldpunt Zorg en Overlast<br />
De <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> bemiddelt ook in woonproblematiek<br />
bij overlast en dreigende ontruiming. Hierbij is de problematiek<br />
niet zodanig complex dat het project “Laatste kans<br />
op wonen” ingezet moet worden. Via bemiddeling naar reguliere<br />
hulpverlening voor psychosociale problematiek en<br />
advies aan de woningcorporatie wordt de cliënt op weg<br />
geholpen. In 2005 zijn 87 dossiers in behandeling<br />
genomen 13 .<br />
Het Meldpunt Zorg en Overlast (ZO) is het regionaal meldpunt in het kader van Openbare Geestelijke Gezondheidszorg in de<br />
regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong>. De problemen die gemeld worden, betreffen huiselijk geweld en individuele personen of gezinnen<br />
die zichzelf verwaarlozen, overlast bezorgen (o.a. dak - en thuislozen), sociaal geïsoleerd zijn, de hulpvraag niet kunnen of<br />
willen stellen, meervoudige problematiek hebben op diverse leefgebieden en/of zorgwekkend zorgmijdend gedrag vertonen.<br />
Zowel burgers als hulpverleners kunnen gebruik maken van dit meldpunt voor advies of voor hulp.<br />
Bij een enkelvoudige hulpvraag wordt direct doorverwezen naar de geëigende instantie zoals De Grote Rivieren, Bouman GGZ<br />
of Bureau Jeugdzorg. Meldingen van meervoudige en complexe problemen worden in het coördinatorenoverleg besproken en<br />
vervolgens neergelegd bij een lokaal zorgnetwerk of een specialistisch team zoals huiselijk geweld, laatste kans op wonen,<br />
vervuiling, gezinscoaching of de afdeling Vangnet en Advies binnen de <strong>GGD</strong>.<br />
Het meldpunt ZO wordt dagelijks van 8.30 uur tot 16.30 uur bemensd door de medewerkers van de afdeling Vangnet en<br />
Advies van de <strong>GGD</strong>.<br />
In 2005 werden 1297 meldingen verwerkt.<br />
• Medische zorg (visites) voor Politie/Justitie<br />
Iedere arrestant heeft het recht om via de politie een consult van een arts te vra¬gen. O ok kan de politie zelf een arts in<br />
consult roepen als een arrestant onder invloed van alcohol of drugs is, of aan een ziekte lijdt (bijv. suikerziekte).<br />
Verder beoordeelt de arts op het politiebureau of psychiatrische of andere hulp noodzakelijk is.<br />
• Lijkschouw<br />
De forensisch arts verricht lijkschouw bij een niet-natuurlijk overlijden (ongeval, zelfmoord, euthanasie, misdrijf), bij overlijden<br />
in de openbare ruimte (“op straat”) en wanneer een behandelend arts twijfelt aan natuurlijk overlijden. De forensisch arts<br />
onderzoekt het lichaam en stelt (vaak samen met de politie) een onderzoek in naar de feiten en omstandigheden rondom<br />
het overlijden, om zodoende de doodsoorzaak te achterhalen en een schatting te geven van het tijdstip van overlijden.<br />
Alleen de buitenkant van het lichaam wordt onderzocht. Bij een niet-natuurlijk overlijden kan de <strong>GGD</strong>-arts de Officier van<br />
Justitie adviseren om een gerechtelijke sectie uit te laten voeren.<br />
• Bloedproef<br />
Als het blazen mislukt, kan de arts op het politiebureau of op de spoedeisende hulp, bloed afnemen ter vaststelling van<br />
het alcoholgehalte in het bloed (soms ook drugs of medicijnen). Het afnemen van bloed moet door een onafhankelijk arts<br />
gebeuren; dus niet door een behandelend arts van het ziekenhuis. De feitelijke bepaling van gehaltes vindt plaats in het<br />
Nederlands Forensisch Instituut (NFI).<br />
• Letselverklaringen/zedenzaken<br />
Op verzoek van de politie - en met toestemming van betrokkene - kan een slachtoffer van geweld door een forensisch arts<br />
onderzocht worden. De arts beschrijft de bevindingen in begrijpelijk Nederlands, zodat deze in de rechtsgang gebruikt kunnen<br />
worden. Een bijzondere vorm van geweld betreft zedenzaken. Op verzoek van de Jeugd- en Zedenpolitie kan de forensisch<br />
arts onderzoek doen naar eventuele sporen en letsels. Dit gebeurt vrijwel altijd in samenwerking met een gynaecoloog.<br />
Hierbij wordt gebruik gemaakt van de Onderzoeksset Zedendelicten van het NFI. Ook verdachten van zedenzaken worden<br />
onderzocht. Het aantal verrichtingen voor arrestanten en personen onder de hoede van de politie is de afgelopen jaren<br />
gestegen. De overige verrichtingen zijn min of meer gelijk gebleven.
145<br />
10 Methodologie<br />
De methodologie beschrijft de wijze van onderzoek en de bronnen<br />
van de gegevens die gepresenteerd worden in dit rapport.<br />
Grofweg zijn er drie belangrijke bronnen: gepubliceerde (grijze)<br />
literatuur of rapporten, de gezondheidsenquête van <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong><br />
<strong>Zuid</strong> en gegevens verkregen uit eigen registraties binnen de <strong>GGD</strong>.<br />
Bronnen en gegevens over eigen registraties zijn opgenomen in<br />
de literatuurlijst achter in dit rapport. In dit hoofdstuk wordt<br />
ingegaan op de methodiek van de gezondheidsenquête en de<br />
belangrijkste achtergrondkenmerken van de respondenten.
146<br />
10 Methodologie 147<br />
10.1 Opzet en uitvoering van het onderzoek<br />
Voor de <strong>Gezondheidsmonitor</strong> is een begeleidingscommissie ingesteld, bestaande uit beleidsmedewerkers van de <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<br />
<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong>, vier ambtenaren Volksgezondheid van gemeenten in de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> en medewerkers van de afdeling<br />
GBO. De begeleidingscommissie is gestart in juni 2004. De enquête is uitgevoerd in september en oktober 2005. Uitgangspunt<br />
voor de vragenlijst vormde de indicatorenlijst zoals vastgesteld in de Landelijke Monitor Volksgezondheid. Het project<br />
Lokale en Nationale Monitors Gezondheid is een samenwerkingsproject tussen <strong>GGD</strong> Nederland en het Rijksinstituut voor<br />
Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Het project ondersteunt het lokale en landelijke gezondheidsbeleid door een uniforme<br />
werkwijze te ontwikkelen voor gegevensverzameling en monitoring door <strong>GGD</strong>-en en Thuiszorginstellingen. De vraagstellingen<br />
over gezondheid zijn geüniformeerd (standaardvraagstellingen). Daardoor wordt het mogelijk om in de toekomst landelijke<br />
referentiecijfers samen te stellen. Hierop vooruitlopend hebben in de provincie <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> zeven van de acht <strong>GGD</strong>-en de<br />
gezondheidsenquête op hetzelfde moment, met voor een deel dezelfde vragen afgenomen. Het doel is deze gegevens in een<br />
provinciaal bestand te bundelen.<br />
gemaakt van de chi-kwadraat-toets. De variantieanalyse (ANOVA) is gebruikt bij het nagaan of de gemiddelden van meer dan<br />
twee groepen voor een variabele gemeten van elkaar significant verschillen (nominale variabele en een metrische variabele).<br />
Er is sprake van een statistisch significant verschil (*) als de kans dat het verschil op toeval berust kleiner is dan 5%.<br />
Er worden alleen percentages gepresenteerd<br />
als deze betrekking hebben op ten minste 100 respondenten<br />
In deze rapportage worden alléén cijfers gepresenteerd als deze betrekking hebben op minstens honderd respondenten.<br />
De gegevens die gepresenteerd worden zijn gewogen. Deze weging wordt gedaan om te zorgen dat de respondenten van de<br />
enquête een juiste afspiegeling zijn van de bevolking waaruit de respondenten komen. In deze dataset is gewogen naar leeftijd<br />
en geslacht voor gegevens op het niveau van <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong>. De gegevens op gemeentelijk niveau zijn gewogen naar leeftijd,<br />
geslacht en gemeente. Om die reden staan in afbeeldingen die betrekking hebben op de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> afgeronde<br />
percentages.<br />
10.2 Dataverzameling en steekproeftrekking<br />
Met medewerking van de gemeenten is via de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) een aselecte steekproef getrokken van<br />
vier procent. Uit de ingeschreven bewoners zijn zelfstandig wonende personen in de leeftijdscategorie van 19 jaar en ouder<br />
geselecteerd. De <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> heeft deze gegevens omgezet in een werkbare adreslijst aan de hand waarvan de<br />
personen konden worden aangeschreven.<br />
Er is gekozen voor twee methoden om de vragenlijst in te vullen.Ten eerste ontvingen alle geselecteerde inwoners een<br />
ansichtkaart met daarop een inlogcode waarmee de vragenlijst via internet kon worden ingevuld. Degenen die dit na drie<br />
weken nog niet gedaan hadden, ontvingen een papieren versie. Wederom drie weken later hebben de mensen een herinnering<br />
ontvangen om alsnog de enquête in te vullen en per post of digitaal te versturen. In totaal zijn 12.075 mensen aangeschreven<br />
verdeeld over veertien gemeenten.<br />
De verzending en het bijhouden van de respons is, evenals het inscannen van de vragenlijsten, uitbesteed aan het bedrijf<br />
Scan Serve B.V. Iedere enquête heeft hierbij een volgnummer toegekend gekregen. De gescande gegevens van de papieren<br />
vragenlijst en de internetgegevens zijn aangeleverd in twee aparte SPSS datafiles die door de epidemiologen van de <strong>GGD</strong> zijn<br />
bewerkt en samengevoegd. Hierin staan alleen de gegevens ingevuld door de respondent, de originele adresgegevens zijn na<br />
de herinnering vernietigd. Na ontvangst zijn de ruwe gegevens opgeschoond. Daarnaast zijn de antwoorden op de open vragen<br />
ingelezen, gecodeerd en vervolgens ingedeeld in categorieën en aan de datafile toegevoegd.<br />
Voor elke leeftijdsklasse en elke gemeente worden de volgende aantallen vastgesteld:<br />
r = aantal respondenten van leeftijdsklasse X en geslacht Y in regio Z in de steekproef<br />
p = aantal inwoners van leeftijdsklasse X en geslacht Y in regio Z in onderzoekspopulatie<br />
R = totaal aantal respondenten in regio Z in steekproef<br />
P = totaal aantal inwoners in regio Z in onderzoekspopulatie<br />
Afbeelding 10.3.1 Voorbeeldberekening van gewichten voor de hele regio.<br />
10.3 Analysemethoden en toetsen<br />
De gegevens zijn verwerkt met behulp van het statistisch pakket SPSS (SPSS voor Windows, versie 14.0). De verkregen percentages<br />
benaderen het werkelijke percentage in de betreffende bevolkingsgroep. Daarom wordt in een aantal gevallen een<br />
95% betrouwbaarheidinterval (95%BI) berekend. Zo'n interval geeft aan dat de kans 95% is dat de werkelijke waarde van de<br />
prevalentie tussen de hoogste en de laagste waarde ligt.<br />
Om te toetsen of er significante verschillen zijn tussen bepaalde groepen die op nominaal niveau gemeten zijn, is gebruik<br />
In afbeelding 10.1 getoonde wijze worden gewichten berekend voor mannen en vrouwen apart per leeftijdsklasse per gemeente.<br />
In totaal zijn per leeftijdsklasse en geslacht twee gewichten berekend.<br />
Het eerste gewicht wordt toegepast wanneer de analyses op regionaal niveau gedaan zijn. Het tweede gewicht wordt gebruikt<br />
bij analyses op gemeenteniveau. Beide keren zorgt de weegfactor dat de respondenten van de enquête een goede afspiegeling<br />
zijn van de werkelijke bevolking woonachting in de regio of gemeente.
148<br />
10 Methodologie 149<br />
10.4 Respons<br />
10.5 Beschrijving respondenten<br />
In totaal hebben 6.315 personen (52%) de enquête ingevuld en teruggestuurd. Hiervan hebben 1589 personen (26%) via het<br />
internet de enquête ingevuld. De respons varieerde per gemeente van 42% in Leerdam tot 59% in de gemeente Liesveld<br />
(afbeelding 10.2)<br />
Afbeelding 10.4.1 Respons naar gemeente in aantal en percentages<br />
De steekproef is een aselecte keuze uit de bevolking van <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong>. Niet iedereen zal de moeite nemen om de<br />
enquête in te vullen. Bekend is bijvoorbeeld dat naar verhouding minder allochtonen reageren op een schriftelijke enquête<br />
dan autochtonen. Dat kan verschillende oorzaken hebben. Allochtonen kunnen een lagere respons hebben omdat zij de<br />
Nederlandse taal minder goed beheersen. Een andere reden is dat zij niet bekend zijn met het fenomeen enquête. Het kan<br />
ook onwetendheid zijn: men is niet op de hoogte van de functie en doel van de <strong>GGD</strong>. Tenslotte kan wantrouwen naar overheidsinstanties<br />
veroorzaakt in het land van herkomst een rol spelen.<br />
In afbeeldingen 10.5.1 tot en met 10.5.8 worden de achtergrondvariabelen van de respondenten in tabellen weergegeven.<br />
Aan de respondenten is gevraagd naar de persoonshuishouden, burgerlijke staat, etniciteit geloofsovertuiging, opleiding<br />
en tot slot werksituatie.<br />
• Persoonshuishouden<br />
Van de respondenten woont 85% in een huishouden met twee of meer personen<br />
Van de respondenten maakt 4% deel uit van een éénoudergezin.<br />
In ruim 40% van de gevallen wonen er nog kinderen in het gezin.<br />
Afbeelding 10.5.2 Percentage<br />
éénoudergezinnen respondenten<br />
Afbeelding 10.5.3 Verdeling huishoudens<br />
zonder en met thuiswonende kinderen<br />
in de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
Vragenlijsten zijn buiten beschouwing zijn gelaten indien de postcode, leeftijd of geslacht niet waren ingevuld.<br />
Hierdoor bleven er 6.185 enquêtes over voor analyses.<br />
• Burgerlijke staat<br />
In de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> woont 76% van de bevolking samen of is gehuwd.<br />
In totaal is de respons op de enquête 52%<br />
Afbeelding 10.5.4 Burgerlijke staat<br />
van de bewoners in de regio<br />
<strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong>
150<br />
10 Methodologie 151<br />
• Etniciteit<br />
De etniciteit is berekend volgens de werkwijze van het CBS.<br />
Van de respondenten is 90% autochtoon. De andere bevolkingsgroepen zijn zeer klein.<br />
Afbeelding percentage 10.5.5 Verdeling in etniciteit<br />
Autochtoon volgens CBS-classificatie 90 onder de<br />
bevolking in de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
• Opleiding<br />
De vraag over het opleidingsniveau van de respondenten is teruggebracht naar vier categorieën.<br />
LO omvat de groep mensen die lager onderwijs of geen onderwijs hebben genoten, van de respondenten in <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong><br />
<strong>Zuid</strong> is dat 13%. De grootste groep zijn de respondenten in de middencategorie; opgeteld 68%. Tenslotte is 19% van de<br />
respondenten hoog opgeleid, HBO of Wetenschappelijk Onderwijs. De hoog opgeleide respondenten maken 19% uit van het<br />
totaal.<br />
Afbeelding 10.5.7 Verdeling in<br />
opleidingsniveau onder de bevolking<br />
in de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
• Geloofsovertuiging<br />
Bij de helft (46%) van respondenten zijn Protestants Christelijk, de tweede grootste groep zegt dat ze geen geloof aanhangt<br />
(38%).<br />
Personen die Joods, Boeddhistisch of Hindoeïstisch zijn, worden in de tabel samengevoegd. Per geloofsgroep was dit lager<br />
dan een half procent. Opgeteld komen deze godsdiensten beneden één procent uit.<br />
Afbeelding percentag 10.5.6 eGeloofsovertuiging onder de<br />
Rooms bevolking Katholiek in de regio 9 <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
• Werksituatie<br />
De werksituatie bestaat voor de meeste respondenten uit een baan van 32 uur of meer per week, de tweede groep zijn de<br />
gepensioneerden.16% van de respondenten is huisvrouw/man. Slechts één procent van de respondenten heeft een bijstandsuitkering.<br />
Afbeelding 10.5.8 Verdeling werksituatie<br />
onder de bevolking in de regio<br />
<strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong>
152<br />
Begrippen 153<br />
Begrippen en gebruikte afkortingen<br />
amk<br />
advies- en meldpunt voor kindermishandeling<br />
bi<br />
betrouwbaarheidsinterval van 95%. Dit betekent dat met 95% zekerheid gezegd kan worden dat de<br />
waarde binnen het gegeven domein valt<br />
dlo<br />
endogene factoren<br />
gbo<br />
doorlopend leefsituatie onderzoek (CBS). Sinds 1997 overgegaan in POLS, gezondheid en welzijn<br />
erfelijk (zoals bijvoorbeeld erfelijke ziekten) of in de loop van het leven verworven<br />
gezondheidsbevordering en onderzoek<br />
binge drinken<br />
in korte tijd veel alcohol drinken<br />
ggz<br />
geestelijke gezondheidszorg<br />
bkz<br />
baarmoederhalskanker <strong>Zuid</strong>west-Nederland<br />
hvz<br />
hart-en vaatziekten<br />
bmi<br />
Body Mass Index (BMI) wordt berekend door het lichaamsgewicht in kg te delen door het kwadraat<br />
iddm<br />
insulineafhankelijke diabetes mellitus (insulin-dependent diabetes mellitus)<br />
van de lichaamslengte in meters. Voor de volwassen Kaukasische bevolkingsgroepen geldt de volgende<br />
indeling voor overgewicht. De indeling van de drie obesitas niveaus zijn niet gebruikt<br />
ischemische hartziekte<br />
aandoeningen van het hart als gevolg van vernauwingen van de kransslagaderen<br />
lso<br />
leefsituatie onderzoek (CBS)<br />
jgz<br />
jeugdgezondheidszorg<br />
mantoux-onderzoek<br />
onderzoek of iemand aan tuberculose lijdt, dan wel in het verleden hiermee in aanraking is geweest<br />
metrische variabele<br />
kwantitatieve variabele, bijvoorbeeld leeftijd in jaren, gewicht in kg<br />
casa<br />
centra voor anticonceptie, sexualisteit en abortus<br />
morbide obesitas<br />
ernstig overgewicht (vetzucht); bmi > = 30kg/m 2 (zie bij bmi)<br />
cbs<br />
centraal bureau voor de statistiek<br />
nieuwvormingen<br />
ziekelijke weefselontaardingen, goedaardig en kwaadaardig<br />
cbs statline<br />
Elektronische databank van het CBS. Bevat statistische informatie over vele maatschappelijke en<br />
economische onderwerpen in de vorm van tabellen en grafieken<br />
niddm<br />
niet-insulineafhankelijke diabetes mellitus (non-insulin-dependent diabetes mellitus)<br />
cbs-polsenquête<br />
permanent onderzoek leefsituatie, uitgevoerd door het cbs<br />
nigz<br />
nationaal instituut voor gezondheidsbevordering en ziektepreventie<br />
clusterindeling<br />
contactonderzoek<br />
crs<br />
cva<br />
verdeling van de gemeenten in de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> in:<br />
Binnenwaard: Graafstroom, Nieuw-Lekkerland, Giessenlanden, Zederik en Liesveld<br />
Drechtsteden: Alblasserdam, Dordecht, Sliedrecht, Papendrecht, Zwijndrecht en Hendrik-Ido-Ambacht<br />
Alblasserwaard - Vijfheerenlanden: Graafstroom, Nieuw-Lekkerland, Giessenlanden, Zederik, Liesveld,<br />
Hardinxveld, Leerdam en Gorinchem<br />
Overig: Gorinchem, Hardinxveld-Giessendam, Leerdam<br />
onderzoek om erachter te komen of er mensen in de omgeving van een patiënt met een infectieziekte<br />
zijn die mogelijk ook besmet zijn<br />
congenitaal rubella syndroom<br />
cerebrovasculair accident<br />
nivel<br />
nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg<br />
nngb<br />
nederlandse norm gezond bewegen<br />
nominale variabele kwalitatieve, categorische variabele, bijvoorbeeld MAVO, VWO, SES, etniciteit<br />
obesitas<br />
te veel aan lichaamsvet (zie bij bmi)<br />
opleidingsniveau laag -geen opleiding (lager onderwijs: niet afgemaakt)<br />
-lager onderwijs (basisschool, speciaal onderwijs)<br />
midden 1 -lager of voorbereidend beroepsonderwijs (zoals LTS, LEAO, LHNO, VMBO)<br />
-middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (zoals MAVO, (M)ULO, MBO-kort, VMBO-t)<br />
midden 2 -middelbaar beroepsonderwijs en beroepsbegeleidendonderwijs
154 Literatuur en andere bronnen 155<br />
peers<br />
pgo<br />
pols<br />
(zoals MBO-, lang, MTS, MEAO, BOL, BBL, INAS)<br />
-hoger algemeen en voorbereidend wetenschappelijk onderwijs<br />
(zoals HAVO, VWO, Atheneum, Gymnasium, HBS, MMS)<br />
hoog -hoger beroepsonderwijs<br />
(zoals HBO, HTS, HEAO, HBO-V, kandidaats wetenschappelijk onderwijs)<br />
-wetenschappelijk onderwijs (universiteit).<br />
voorbeeldgroepen<br />
periodiek gezondheidsonderzoek<br />
permanent onderzoek leefsituatie, gezondheid en welzijn (CBS)<br />
Literatuur en andere bronnen<br />
Hoofdstuk 1<br />
Auteur: J. Leeuwenburg<br />
1. CBS Statline, tabellen bevolking 2005<br />
2. Gezondheidsraad; rapport “vergrijzen met ambitie” 2005<br />
3. RIVM, Nationaal Kompas Volksgezondheid<br />
4. SCP, De Sociale Staat van Nederland, 2005<br />
5. RIVM, Atlas Volksgezondheid<br />
6. CWI District <strong>Zuid</strong>west Nederland<br />
7. UWV district <strong>Zuid</strong>west Nederland<br />
radon<br />
rht<br />
rivm<br />
rlm<br />
ses<br />
sense<br />
sf12<br />
smr<br />
radon is een radioactief edelgas dat vrijkomt uit bouwmaterialen en uit de bodem. In woningen<br />
(en vooral kruipruimtes) kan radon zich in de lucht ophopen<br />
regionaal hulpverleningsteam<br />
rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu<br />
regionaal laboratorium voor medische microbiologie<br />
sociaal-economische status, meestal gemeten met behulp van opleidingsniveau en/of inkomen<br />
samenwerkingsverband tussen de Soa-poli van het Erasmus MC, <strong>GGD</strong> Rotterdam e.o., CASA en <strong>GGD</strong><br />
<strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong>se Eilanden om voorlichting en beleid omtrent seksuele gezondheidszorg te bevorderen<br />
short format 12 is een veelgebruikte internationale standaard van een generieke gezondheidsmaat<br />
en is in de Verenigde Staten ontwikkeld<br />
standardized mortality ratio. De SMR is een relatieve maat voor sterfte in een indexpopulatie ten<br />
opzichte van een standaardpopulatie. De SMR is gecorrigeerd voor populatieomvang en leeftijdsopbouw<br />
Hoofdstuk 2<br />
Auteur: J.S. Terpstra<br />
1. Lier A van. Sterftecijfers in <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong>. Analyse van sterftecijfers in de provincie <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> 1996-2002. December<br />
2005<br />
2. Mackenbach JP, Kunst AE, Looman CWN, Beeck EF van. Regionale sterfteverschillen: een bundel met artikelen ten behoeve<br />
van het symposium “Regionale sterfteverschillen” dd 9 november 1990. Rotterdam: Instituut voor Maatschappelijke<br />
Gezondheidszorg, Erasmus Universiteit Rotterdam<br />
3. Ruwaard D, Kramers PGN. Volksgezondheid Toekomst Verkenning: De gezondheidstoestand van de Nederlandse bevolking<br />
in de periode 1950-2010. Bilthoven: RIVM (1993)<br />
4. Burgess A, Comparet M, Davies U, Doyle M, Foote L, Heine C, Howard C, Jones S, McKelvey D, Potter K, Wright S.<br />
The Economist, Pocket, World in Figures. 2004<br />
5. Oers JAM van. Gezondheid op Koers? Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2002. Bilthoven RIVM (2002)<br />
6. Nationale Atlas Volksgezondheid. Gezonde levensverwachting 2001-2004. RIVM Bilthoven. Geraadpleegd 15 mei <strong>2006</strong><br />
7. Voogd AC. Borstkanker: borstkanker samengevat. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid<br />
geraadpleegd 15 mei <strong>2006</strong><br />
8. Hoogenboezem J, Garssen J. Kanker nu bij mannen doodsoorzaak nummer 1. in het Webmagazine van het CBS 15 mei <strong>2006</strong><br />
tia<br />
vcp<br />
vws<br />
wcpv<br />
ypll<br />
transcient ischemic attack oftewel voorbijgaande beroerte<br />
voedselconsumptiepeiling<br />
Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport<br />
Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid<br />
Years of Potential Life Lost is een maat die aangeeft hoeveel levensjaren er in een de bevolking<br />
verloren gaan door (vroegtijdige) sterfte ten opzichte van een vastgestelde grensleeftijd<br />
Hoofdstuk 3<br />
Auteur: J.H.T.C. van den Kerkhof, J.S. Terpstra, J.C. Sonneveld, F.L Sanavro, I. Adriaans<br />
1. Chronische ziekte. (<strong>2006</strong>, april 16). Wikipedia, de vrije encyclopedie<br />
http://nl.wikipedia.org/w/index.php?title=Chronische_ziekte&oldid=3700400<br />
2. Hart- en vaatziekten. (<strong>2006</strong>, mei 10). Wikipedia, de vrije encyclopedie<br />
http://nl.wikipedia.org/w/index.php?title=Hart-_en_vaatziekten&oldid=3915606<br />
3. Hoogenboezem J, Garssen J. Kanker nu bij mannen doodsoorzaak nummer 1. in het Webmagazine van het CBS 15 mei <strong>2006</strong><br />
4. Koek HL, Engelfriet-Rijk CJM, Bots ML. Hart en vaatziekten in Nederland, In: Jager-Geurts MH, Peters RJG, van Dis SJ, Bots<br />
ML. Hart- en vaatziekten in Nederland <strong>2006</strong>, cijfers over ziekte en sterfte. Den Haag: Nederlandse Hartstichting, <strong>2006</strong>
156<br />
Literatuur en andere bronnen 157<br />
5. Diabetes mellitus. (<strong>2006</strong>, mei 17). Wikipedia, de vrije encyclopedie<br />
http://nl.wikipedia.org/w/index.php?title=Diabetes_mellitus&oldid=3987489<br />
6. van Leest LATM, Verschuren WMM. Leeftstijl- en risicofactoren voor hart- en vaatziekten in de Nederlandse bevolking:<br />
prevalentie en trends, In: Jager-Geurts MH, Peters RJG, van Dis SJ, Bots ML. Hart- en vaatziekten in Nederland <strong>2006</strong>,<br />
cijfers over ziekte en sterfte. Den Haag: Nederlandse Hartstichting, <strong>2006</strong><br />
7. Poos MJJC (RIVM). Welke ziekten hebben de hoogste prevalentie? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal<br />
Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, geraadpleegd 23 mei <strong>2006</strong><br />
http://www.nationaalkompas.nl> Gezondheid en ziekte\ Ziekten en aandoeningen, 13 december 2004<br />
8. Smit J en Plooij M. Diabetes Mellitus, In: Haalboom JRE en Smit J (red). Silhouet van de interne geneeskunde. Bohn<br />
Stafleu Van Loghum Houten/Diemen, 1995<br />
9. Lier A van. Sterftecijfers in <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong>. Analyse van sterftecijfers in de provincie <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> 1996-2002. December<br />
2005<br />
10. Nieuwsbrief nummer 3 april <strong>2006</strong>. Uitgave van het Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport. Uitgave van de<br />
projectgroep “Kiezen voor Gezond Leven”. Den Haag (<strong>2006</strong>)<br />
11. <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong>, registratie afdeling infectieziekten<br />
12. RIVM, registratie <strong>2006</strong>, Landelijk Centrum Infectieziektenbestrijding, geraadpleegd door H. van der Kerkhof, mei 206<br />
13. Gils A van, Vries J de, Wolthuis M, Continue Vakantie Onderzoek 2005 (NIPO)<br />
14. Continu Schiphol Survey / Glaxo Smth Kline /2005<br />
15. <strong>GGD</strong>ZHZ Afdeling Reizigersadvisering<br />
16. Intern Rapport Tevredenheidsonderzoek <strong>GGD</strong>ZHZ/januari <strong>2006</strong><br />
Hoofdstuk 4<br />
Auteur: J.S. Terpstra<br />
1. Schoemaker C (RIVM), Hoeymans N (RIVM). Wat is psyschische gezondheid en hoe wordt het gemeten? In: Volksgezondheid<br />
Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM,<br />
http://rivm.nl/vtv/object_document/02928n18746.html> 6 april <strong>2006</strong><br />
2. Lindert H van (NIVEL), Droomers M (RIVM), Westert GP. Tweede Nationale studie naar ziekten en verrichtingen in de huisartsenpraktijk.<br />
Een kwestie van verschil: Verschillen in zelfgerapporteerde leefstijl, gezondheid en zorggebruik. Nivel<br />
Utrecht, RIVM Bilthoven (2004)<br />
3. Acker MB van, Laméris IC. Gezondheidspeiling 2004. <strong>GGD</strong> Gooi & Vechtstreek. Drukkerij Almere (2005).<br />
4. Centraal Bureau voor de Statistiek, Permanent Onderzoek Leefsituatie (POLS) module Gezondheid en Arbeid. www.cbs.nl<br />
Statline Databank. 20 april <strong>2006</strong><br />
5. Uitenbroek DG, Ujcic-Voortman JK, Janssen AP, Tichelman PJ, Verhoeff AP. Gezond Zijn en Gezond Leven in Amsterdam.<br />
Amsterdamse <strong>Gezondheidsmonitor</strong> Gezondheidsonderzoek 2004. Drukkerij de Bij, Amsterdam (<strong>2006</strong>)<br />
6. Vos N de. Gezondheidspeiling volwassenen 2004. Resultaten van een gezondheidspeiling onder volwassenen van 20-65<br />
jaar in de regio Eemland. <strong>GGD</strong> Eemland (2005)<br />
7. Sociaal Cultureel Planbureau. De sociale staat van Nederland 2003. Hoofdstuk 5: Gezondheid en Zorg. Den Haag 2003<br />
8. Sociaal Cultureel Planbureau. De sociale staat van Nederland 2005. Hoofdstuk 6: Gezondheid en Zorg. Den Haag 2005<br />
9. Bandell-Hoekstra ENG. Basisrapport Gezondheidsenquête volwassenen 2001. <strong>GGD</strong> Hart voor Brabant, 's Hertogenbosch (2003)<br />
10. Rapport Gooi & Vechtstreek. Rapport Gezondheidspeiling 2004 <strong>GGD</strong> Gooi & Vechtstreek, september 2005. Drukkerij<br />
Almere. Bussum (2005)<br />
11. Schoenmaker (RIVM), Hoeymans N (RIVM) Psychische gezondheid. Omvang van het probleem. Hoeveel mensen hebben<br />
psychische problemen? In: VTV, Nat Kompas Volksgezondheid Beilthoven: RIVM (1 mei <strong>2006</strong>)<br />
Hoofdstuk 5<br />
Auteur: F.L. Sanavro, J.S. Terpstra<br />
1. <strong>Gezondheidsmonitor</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> 2000. Hoofdrapport, profiel van de gezondheid in de <strong>GGD</strong>-regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong><br />
<strong>Zuid</strong>. Sociaal Geografisch Bureau Dordrecht/<strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong>. Juni 2001<br />
2. H VAN Leendert, M Droomers, GP Westert.Tweede nationale studie naar ziekten en verrichtingen in de huisartspraktijk.<br />
Een kwestie van verschil: verschillen in zelfgerapporteerde leefstijl, gezondheid en zorggebruik. Utrecht/Bilthoven:<br />
NIVEL/RIVM,2004<br />
3. CBS Statline. Gebruik medische voorzieningen<br />
4. M. Foets, F. van der Lucht, M. Droomers. Etniciteit relatie volksgezondheid. Allochtonen en zorggebruik.<br />
http://www.rivm.nl/vtv/object_¬document/03790n21020.html<br />
5. M.B. van Acker. Gezondheidspeiling <strong>GGD</strong> Gooi & Vechtstreek 2004<br />
6. F. van der Lucht. Sociaal-economische gezondheidsverschillen samengevat.<br />
http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o1696n21022.html<br />
7. Boerakker, R. Otten. R.D. Friele. Algemene mondzorg. Feiten en cijfers.<br />
http://www.brancherapporten.minvws.nl/object_document/o283n404.html<br />
8. Van Dale Online woordenboek http://www.vandale.nl/opzoeken/woordenboek/<br />
9. MEZZO Landelijke vereniging voor Mantelzorg en Vrijwilligerszorg www.mantelzorg.nl<br />
10. Exel J van, Berg B van den, Bos T van den, Koopmanschap M, Brouwer W. Mantelzorg in Nederland. Een situatieschets<br />
van mantelzorgers bereikt via de Steunpunten Mantelzorg. Intitute for Medical Technology Assesment (iMTA) Erasumus<br />
MC, Rotterdam (iMTA rapport 02.58) en Rijksintituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) Bilthoven (RIVM rapport<br />
282701003) december 2002<br />
11. Boer AH de, Schellingerhout R, Timmermans JM. Mantelzorg in getallen. Sociaal en Cultureel Planbureau. Den Haag,<br />
oktober 2003.<br />
12. Ramakers C, Wijngaart M van den. Persoonsgebonden budget en mantelzorg. Onderzoek naar de aard en omvang van de<br />
betaalde en onbetaalde mantelzorg. ITS, Radboud Universiteit Nijmegen, 2005<br />
13. Schnabel P. Haalt de mantelzorg 2020. Eerste Nationale Mantelzorglezing, 6 november 2003<br />
14. Oudenampsen D, Vliet K van. Handreiking voor het betrekken van mantelzorgers bij het indicatieproces. Verwey-Jonker<br />
Instituut, mei 2003<br />
15. Mantelzorg …onbetaalbaar? Verslag van het debat gehouden in Utrecht, 26 februari <strong>2006</strong><br />
16. Boer A de (red.). Kijk op de informele zorg. Sociaal en Cultureel Planbureau. Den Haag, september 2005<br />
17. Vos N de. Gezondheidspeiling volwassenen 2004. Resultaten van een gezondheidspeiling onder volwassenen van 20-65<br />
jaar in de regio Eemland. <strong>GGD</strong> Eemland (2005)<br />
18. CIZ Protocol Gebruikelijke Zorg. Driebergen: Centrum voor Indicatiestelling Zorg, 2005Boer AH de, Relatie tussen mantelzorg<br />
en thuiszorg. In: J.M. Timmermans (red.). Mantelzorg; over de hulp van en aan mantelzorgers. Den Haag: Sociaal en<br />
Cultureel Planbureau, 2003<br />
19. Rapport Gezondheidspeiling 2004 <strong>GGD</strong> Gooi en Vechtstreek, september 2005<br />
20. Tromp E, Bun C, Een gezonde kijk op volwassenen. Resultaten van de gezondeheidsenquête Regio Midden-Nederland.<br />
<strong>GGD</strong> Midden-Nederland. Zeist, 2005
158<br />
Literatuur en andere bronnen 159<br />
21. Boer AH de (SCP), Klerk MMY de (SCP). Informele zorg. Aanbod. Hoe groot is het aanbod en neemt het toe of af?<br />
Nationaal Kompas Volksgezondheid (www.nationaalkompas.nl). RIVM Bilthoven. Geraadpleegd 2 mei '06<br />
22. Boer AH de (SCP), Schellingerhout R (SCP), Klerk MMY de (SCP), Timmermans JM (SCP). Informele zorg. Informele zorg<br />
samengevat. Nationaal Kompas Volksgezondheid (www.nationaalkompas.nl). RIVM Bilthoven. Geraadpleegd 2 mei '06<br />
23. Schellingerhout R. De mantelzorger. In: J. Timmermans (red.), Mantelzorg. Over de hulp van en aan mantelzorgers.<br />
Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, 2003<br />
24. Boer AH de (SCP), Klerk MMY de (SCP). Informele Zorg. Hoe groot is het aanbod en neemt het toe of af? Nationaal Kompas<br />
Volksgezondheid (www.nationaalkompas.nl). RIVM Bilthoven. Geraadpleegd 2 mei '06<br />
25. Boer AH de (SCP). Informele Zorg. Aanbod. Zijn er regionale verschillen in het aanbod? Nationaal Kompas Volksgezondheid<br />
(www.nationaalkompas.nl). RIVM Bilthoven. Geraadpleegd 2 mei '06<br />
26. Schellingerhout R. (SCP), Klerk MMY de (SCP). Informele Zorg. Vraag en gebruik. Zijn er verschillen naar etniciteit. Nationaal<br />
Kompas Volksgezondheid (www.nationaalkompas.nl). RIVM Bilthoven. Geraadpleegd 2 mei '06<br />
27. Nivel. Samenvatting op het internet van het rapport: Thuiszorg voor terminale Turkse en Marokkaanse patienten. Ervaringen<br />
en opvattingen van naasten en professionals. Eindrapport. Utrecht Nivel, 2005<br />
http://www.nivel.nl/oc2/page.asp?PageID=5103<br />
Hoofdstuk 6<br />
Auteur: J.S. Terpstra, F.L. Sanavro<br />
1. Jansen J, Schuit AJ, Lucht van der F. Tijd voor gezond gedrag. Bevordering van gezond gedrag bij specifieke groepen.<br />
Centrum voor Volksgezondheid Toekomst Verkenningen RIVM Bilthoven (2002)<br />
2. Brug J, Lendthe F van (eds). Environmental determinants and interventions for physical activity, nutrition and smoking:<br />
A review (2005)<br />
3. Leest LATM van (RIVM) Lichamelijke activiteit. Kort en bondig. Lichamelijke activiteit samengevat. Nationaal Kompas<br />
Volksgezondheid. RIVM. Bilthoven, geraadpleegd 18 mei <strong>2006</strong><br />
4. CBS Statline. Elektronische databank van het CBS. Geraadpleegd 22 mei <strong>2006</strong><br />
5. Hildebrandt VH, Ooijendijk WTM, Stiggelhout M, Hopman-Rock M. Trendrapport Bewegen en Gezondheid 2002/2003.<br />
TNO (2004) Samenvatting<br />
6. Schuit AJ (RIVM), Leest LATM van (RIVM) Lichamelijke activiteit. De determinant, gezondheidsgevolgen en oorzaken.<br />
Wat zijn de mogelijke oorzaken van onvoldoende lichamelijke activiteit. Nationaal Kompas Volksgezondheid. RIVM.<br />
Bilthoven, geraadpleegd 18 mei <strong>2006</strong><br />
7. van Leest LATM, Verschuren WMM. Leeftstijl- en risicofactoren voor hart- en vaatziekten in de Nederlandse bevolking:<br />
prevalentie en trends, In: Jager-Geurts MH, Peters RJG, van Dis SJ, Bots ML. Hart- en vaatziekten in Nederland <strong>2006</strong>,<br />
cijfers over ziekte en sterfte. Den Haag: Nederlandse Hartstichting, <strong>2006</strong><br />
8. Schuit AJ (RIVM), Leest LATM van (RIVM) Lichamelijke activiteit. Omvang van het probleem. Zijn er verschillen naar sociaal<br />
economische status? & Zijn er verschillen naar etniciteit? Nationaal Kompas Volksgezondheid. RIVM. Bilthoven, geraadpleegd<br />
18 mei <strong>2006</strong><br />
9. Kreijl CF van, Knaap AGAC onder redactie van, pagina 24 . In: Ons eten gemeten. Gezonde voeding en veilig voedsel in<br />
Nederland. Rapportnummer 270555007. Houten. Bohn Stafleu Van Loghum, 2004<br />
10. Leent-Loenen HMJA van (RIVM), Leest LATM van (RIVM). Voeding. Kort en bondig. Voeding samengevat. Nationaal Kompas<br />
Volksgezondheid, RIVM Bilthoven, geraadpleegd 17 mei <strong>2006</strong><br />
11 Jansen J, Schuit AJ, Lucht van der F. Tijd voor gezond gedrag. Bevordering van gezond gedrag bij specifieke groepen.<br />
Centrum voor Volksgezondheid Toekomst Verkenningen RIVM Bilthoven (2002)<br />
12. van Leest LATM, Verschuren WMM. Leeftstijl- en risicofactoren voor hart- en vaatziekten in de Nederlandse bevolking:<br />
prevalentie en trends, In: Jager-Geurts MH, Peters RJG, van Dis SJ, Bots ML. Hart- en vaatziekten in Nederland <strong>2006</strong>,<br />
cijfers over ziekte en sterfte. Den Haag: Nederlandse Hartstichting, <strong>2006</strong><br />
13. Verschuren WMM, Hoogenveen RT, Kramers PGN, Kromhout D, Ocké MC. Te behalen gezondheidswinst door verbeteringen<br />
in de voeding. In: Ons eten gemeten. Gezonde voeding en veilig voedsel in Nederland. Rapportnummer 270555007.<br />
Houten. Bohn Stafleu Van Loghum, 2004<br />
14. Leest LATM van (red.) Voeding. De determinant, gezondheidsgevolgen en oorzaken. Hoeveel gezondheid gaat verloren<br />
door een ongezond voedingspatroon. Nationaal Kompas Volksgezondheid, RIVM Bilthoven, geraadpleegd 17 mei 206<br />
15. Ocké MC (RIVM), Hulshof KFAM (TNO Kwaliteit van Leven), Löwik MRH (TNO Kwaliteit van Leven). Voeding. Omvang van<br />
het probleem. Hoeveel mensen hebben een ongezond voedingspatroon? Nationaal Kompas Volksgezondheid, RIVM Bilthoven,<br />
geraadpleegd 17 mei 206<br />
16. Hulsfhof KFAM, Ocké MC; van Rossum CTM, Buurma/Rethans EJM, Brants HAM, Drijvers JJMM, ter Doest D. Resultaten van<br />
de Voedselconsumptiepeiling 2003. RIVM rapport 350030002/2004. RIVM. Bilthoven (2004)<br />
17. Vereniging Intergale Kankercentra, Utrecht, Feiten en Fabels 2005<br />
18. Gezondheidsraad. Overgewicht en obesitas. Den Haag: Gezondheidsraad, 2003; publicatie nr 2003/07<br />
19. LATM van Leest, SJ van Dis WMM Verschuren. Hart- en vaatziekten bij allochtonen in Nederland. Een cijfermatige verkenning<br />
naar leefstijl- en risicofactoren, ziekte en sterfte. Bilthoven: RIVM, 2002; (rapport 261858006/2002)<br />
20. Nederland wordt gewichtiger. CBS Statline. http://www.cbs.nl/nl-nl/menu/themas/mens-maaatschappij/gezondheid-welzijn/<br />
publicaties/artikelen/archief/2003<br />
21. MORGEN-project (Monitoring van Risicofactoren en Gezondheid in Nederland) RIVM, 2003<br />
22. Tweede nationale studie naar ziekten verrichtingen in de huisartspraktijk. Nivel, Utrecht 2004<br />
23. C. Enthoven, A.J. Schuit, T.L.S. Visscher. Preventie van Overgewicht. Kort en bondig.<br />
http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o2931n19669.html<br />
24. C. Enthoven, A.J. Schuit, T.L.S. Visscher. Preventie van Overgewicht. Kwaliteit en doelmatigheid. Wat zijn de effecten?<br />
http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o3013n19669.html<br />
25. C. Enthoven, A.J. Schuit, T.L.S. Visscher. Preventie van Overgewicht. Wat is het doel en welke methoden worden gebruikt?<br />
http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o3081n19669.html<br />
26. Rapport Gezondheidspeling 2004 <strong>GGD</strong> Gooi & Vechtstreek.2005<br />
27. Gezond zijn en gezond leven in Amsterdam. <strong>GGD</strong> Amsterdam. 2005<br />
28. MC Willemsen (STIVORO). De determinant, gezondheidsgevolgen en oorzaken<br />
http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o1208n19085.html<br />
29. Bevorderen van stoppen met roken bij achterstandsgroepen en allochtonen op lokaal niveau. NIGZ Stivoro. Woerden/<br />
Den Haag 2005<br />
30. G. Zeeman (STIVORO), RI Overberg (RIVM), MCM Busch (RIVM). Preventie gericht op roken.<br />
http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o2909n19459.html<br />
31. CBS statline. Gerapporteerde gezondheid en leefstijl. 2000-2005<br />
32. MC Willemsen(STIVORO) http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o1209n19085.html<br />
33. <strong>Gezondheidsmonitor</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> 2000. Hoofdrapport, profiel van de gezondheid in de <strong>GGD</strong>-regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong><br />
<strong>Zuid</strong>. Sociaal Geografisch Bureau Dordrecht/<strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong>. Juni 2001<br />
34. J. Jansen, A.J. Schuit, F. van der Lucht. Tijd voor gezond gedrag. Bevordering van gezond gedrag bij specifieke groepen.<br />
Volksgezondheid Toekomstverkenning. RIVM 2002<br />
35. Rapport Gezondheidspeiling 2004 <strong>GGD</strong> Gooi & Veenstreek 2004
160<br />
Literatuur en andere bronnen 161<br />
36. Basisrapport gezondheidsenquête volwassenen 2001, <strong>GGD</strong> Hart voor Brabant 2003<br />
37. Gezondheidspeiling volwassenen 2004, <strong>GGD</strong> Eemland, 2005<br />
38. Gezond zijn en gezond leven in Amsterdam, <strong>GGD</strong> Amsterdam <strong>2006</strong><br />
39. Gezondheidsenquête 2002 <strong>GGD</strong> Midden <strong>Holland</strong><br />
40. Volksgezondheidmonitor Utrecht 2005, GG&GD Utrecht<br />
41. Lindert H van, Droomers M, Westert GP. Tweede nationale studie naar ziekten en verrichtingen in de huisartsenpraktijk.<br />
Een kwestie van verschil: Verschillen in zelfgerapporteerde leefstijl, gezondheid en zorggebruik. NIVEL en RIVM (2004)<br />
42. Gemeente Den Haag, Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Productgroep Epidemiologie, Gezondheidsvoorlichting en<br />
<strong>GGD</strong>-beleid, Afdeling Epidemiologie. <strong>Gezondheidsmonitor</strong> <strong>2006</strong><br />
43. Uitenbroek DG, Ujcic-Voortman JK, Janssen AP, Tichelman PJ, Verhoeff AP. Gezond Zijn en Gezond Leven in Amsterdam.<br />
Amsterdamse <strong>Gezondheidsmonitor</strong> Gezondheidsonderzoek 2004. Drukkerij de Bij, Amsterdam (<strong>2006</strong>)<br />
44. Tromp E, Bun C, Een gezonde kijk op volwassenen. Resultaten van de gezondeheidsenquête Regio Midden-Nederland.<br />
<strong>GGD</strong> Midden-Nederland. Zeist, 2005<br />
45. Vos N de. Gezondheidspeiling volwassenen 2004. Resultaten van een gezondheidspeiling onder volwassenen van 20-65<br />
jaar in de regio Eemland. <strong>GGD</strong> Eemland (2005)<br />
46. Bandell-Hoekstra ENG. Basisrapport Gezondheidsenquête volwassenen 2001. <strong>GGD</strong> Hart voor Brabant, 's Hertogenbosch<br />
(2003)<br />
47. World Health Organization (WHO). Framework for alcohol policy in the WHO European Region. Copenhagen, Denmark<br />
(<strong>2006</strong>).<br />
48. Leest LATM van (RIVM). Alcoholgebruik. Kort en Bondig. Nationaal Kompas Volksgezondheid (www.nationaalkompas.nl)<br />
Geraadpleegd 8 mei <strong>2006</strong> (http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o4237n16906.html)<br />
49. Laar M van (Trimbos-instituut) Alcoholgebruik. De determinant en de gevolgen voor gezondheid. Wat zijn de mogelijke<br />
gezondheidsgevolgen van alcoholgebruik? Nationaal Kompas Volksgezondheid (www.nationaalkompas.nl). Geraadpleegd<br />
8 mei <strong>2006</strong>. (http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o4237n16906.html)<br />
50. Laar M van (Trimbos-instituut) Alcoholgebruik. Oorzaak en preventie. Wat zijn de mogelijke oorzaken van alcoholgebruik?<br />
Nationaal Kompas Volksgezondheid (www.nationaalkompas.nl). Geraadpleegd 8 mei <strong>2006</strong><br />
(http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o4237n16906.html)<br />
51. Laar M van (Trimbos-instituut) Alcoholgebruik. Omvang van het probleem. Hoeveel mensen hebben een overmatig alcoholgebruik.<br />
Nationaal Kompas Volksgezondheid (www.nationaalkompas.nl). Geraadpleegd 8 mei <strong>2006</strong><br />
(http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o4237n16906.html)<br />
52. Laar M van (Trimbos-instituut) Alcoholgebruik. Omvang van het probleem. Neemt het mensen met overmatig alcoholgebruik<br />
toe of af? Nationaal Kompas Volksgezondheid (www.nationaalkompas.nl). Geraadpleegd 8 mei <strong>2006</strong><br />
(http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o4237n16906.html)<br />
53. Laar M van (Trimbos-instituut) Alcoholgebruik. Omvang van het probleem. Zijn er verschillen naar sociaal-economische<br />
status? Nationaal Kompas Volksgezondheid (www.nationaalkompas.nl). Geraadpleegd 8 mei <strong>2006</strong><br />
(http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o4237n16906.html)<br />
54. Laar M van (Trimbos-instituut) Alcoholgebruik. Omvang van het probleem. Zijn er verschillen naar etniciteit? Nationaal<br />
Kompas Volksgezondheid (www.nationaalkompas.nl). Geraadpleegd 8 mei <strong>2006</strong> (http://www.rivm.nl/vtv/object_document/<br />
o4237n16906.html)<br />
55. Kostalova B (RIVM), Frenken F (CBS). Veel drinkers in Amsterdam en <strong>Zuid</strong>oost-Brabant. Nationale Atlas Volksgezondheid<br />
(www.zorgatlas.nl). RIVM Bilthoven. Geraadpleegd 8 mei <strong>2006</strong><br />
(http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o4237n16906.html)<br />
56. Kostalova B (RIVM), Frenken F (CBS). Meer geheelonthouders in het midden van het land. Nationale Atlas Volksgezondheid<br />
(www.zorgatlas.nl). RIVM Bilthoven. Geraadpleegd 8 mei <strong>2006</strong><br />
(http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o4237n16906.html)<br />
57. Haren N van, Wilk EA van der (RIVM), Laar M van (Trimbos-instituut). Alcoholgebruik. Geografische verschillen. Zijn er<br />
verschillen tussen Nederland en andere landen? Nationaal Kompas Volksgezondheid (www.nationaalkompas.nl).<br />
Geraadpleegd 8 mei <strong>2006</strong> (http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o4237n16906.html)<br />
58. Nieuwsbrief nummer 3 april <strong>2006</strong>. Uitgave van het Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport. Uitgave van de projectgroep<br />
“Kiezen voor Gezond Leven”. Den Haag (<strong>2006</strong>)<br />
59. Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Werken aan gezondheid. Een introductie op gemeentelijk gezondheidsbeleid.<br />
Verschijning in het kader van het Netwerk Gezonde Gemeenten van de VNG. Den Haag (<strong>2006</strong>)<br />
60. Centraal Bureau voor de Statistiek. Statline [website gegevens]. Den Haag: CBS, <strong>2006</strong> [www.statline.cbs.nl, geraadpleegd<br />
11 mei <strong>2006</strong>]<br />
61. Macdonald I (ed), Health Issues Related to Alcohol Consumption. International Life Sciences Intstitute, Cornwall (1999)<br />
62. NIGZ website. [www.nigz.nl] informatie over alcohol. Woerden:NIGZ <strong>2006</strong> geraadpleegd 11 mei <strong>2006</strong><br />
63. GHE2005. Provinciale samenwerking bij het uitvoeren van de gezondheidsenquête in de <strong>GGD</strong> regio's Midden-<strong>Holland</strong>,<br />
Nieuwe Waterweg Noord, Rotterdam e.o, <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong>se Eilanden, <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> Noord, <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> West en <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong><br />
<strong>Zuid</strong>. Eerste resultaten 10 mei '06<br />
64. Trimbos website [www.trimbos.nl]<br />
65. Epidemiologie <strong>GGD</strong> ZHZ. Interne registratie gegevens Jeugd gezondheidszorg. Schooljaar 2004-2005. Anonieme medische<br />
vragenlijst<br />
66. Laar M van (Trimbos-instituut), Alcoholgebruik, omvang van het probleem, Neemt het aantal mensen met overmatig alcoholgebruik<br />
toe of af?, Nationaal Kompas Volksgezondheid (www.nationaalkompas.nl) geraadpleegd 8 mei <strong>2006</strong><br />
67. Haren N van, Wilk EA van der (RIVM), Laar M van (Trimbos Instituut), Alcoholgebruik, gegorafische verschillen, zijn er<br />
verschillen tussen Nederland en andere landen? Nationaal Kompas Volksgezondheid RIVM, Bilthoven <strong>2006</strong>, geraadpleegd<br />
8 mei <strong>2006</strong><br />
Hoofdstuk 7<br />
Auteur: J.S. Terpstra, I.G. Akkersdijk, L.M. Ruhaak, C.L. Koeveringe<br />
1. Rijks Instituut voor Voedsel en Milieu (RIVM), website Gezondheid en milieu<br />
http://www.rivm.nl/gezondheidenmilieu/milieu_gezondheid/ Geraadpleegd 24 mei <strong>2006</strong><br />
2. Gezondheid en milieu, Opmaat voor een beleidsversterking, Ministerie van VROM,Den Haag november 2001<br />
3. Franssen EAM, van Dongen JEF, Ruysbroek JMH, Vos H, Stellato RK. Hinder door milieufactoren en de beoordeling van de<br />
leefomgeving in Nederland, inventarisatie verstoringen 2003. RIVM, 2004, rapportnr. 815120001/2004)<br />
(http://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/815120001.html)<br />
4. Rijks Instituut voor Voedsel en Milieu (RIVM), website Gezondheid en milieu, themapagina gezondheid en milieu (thema's<br />
geluid, lucht, binnenmilieu, bodem, externe veiligheid, leefomgeving en water)<br />
http://www.rivm.nl/gezondheidenmilieu/themas/ Geraadpleegd 24 mei <strong>2006</strong><br />
5. De Provincie ZH voert tweejaarlijks een milieubelevingsonderzoek uit op een aantal vaste locaties, waaronder Dordrecht,<br />
Zwijndrecht en (in 2005 voor het eerst) Sliedrecht. Het is gericht op de beleving van milieuhinder door de industrie.<br />
(http://www.zuid-holland.nl/thema/milieu_natuur_en_water/milieu/zuid_hollanders_en_milieu/index.jsp)<br />
6. Gezondheid en milieu, Opmaat voor een beleidsversterking, Ministerie van VROM,Den Haag november 2001<br />
7. Rijks Instituut voor Voedsel en Milieu (RIVM), website Gezondheid en milieu, themapagina gezondheid en milieu (thema's
162<br />
Literatuur en andere bronnen 163<br />
geluid, lucht, binnenmilieu, bodem, externe veiligheid, leefomgeving en water)<br />
http://www.rivm.nl/gezondheidenmilieu/themas/ Geraadpleegd 24 mei 006<br />
8. Franssen EAM, van Dongen JEF, Ruysbroek JMH, Vos H, Stellato RK. Hinder door milieufactoren en de beoordeling van de<br />
leefomgeving in Nederland, inventarisatie verstoringen 2003. RIVM, 2004, rapportnr. 815120001/2004)<br />
(http://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/815120001.html)<br />
9. De Provincie ZH voert tweejaarlijks een milieubelevingsonderzoek uit op een aantal vaste locaties, waaronder Dordrecht,<br />
Zwijndrecht en (in 2005 voor het eerst) Sliedrecht. Het is gericht op de beleving van milieuhinder door de industrie.<br />
(http://www.zuid-holland.nl/thema/milieu_natuur_en_water/milieu/zuid_hollanders_en_milieu/index.jsp)<br />
10. Rijks Instituut voor Voedsel en Milieu (RIVM), website Gezondheid en milieu, themapagina gezondheid en milieu (thema's<br />
geluid, lucht, binnenmilieu, bodem, externe veiligheid, leefomgeving en water)<br />
http://www.rivm.nl/gezondheidenmilieu/themas/ Geraadpleegd 24 mei <strong>2006</strong><br />
11. Gezondheid en milieu, Opmaat voor een beleidsversterking, Ministerie van VROM,Den Haag november 2001<br />
12. Gezond Binnen van Platform Binnenmilieu, website www.gezondbinnen.nl Geraadpleegd 24 mei <strong>2006</strong><br />
13. Busch MCM (RIVM), Kostalova B (RIVM). Tevredenheid met woonomgeving 2002. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning,<br />
Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, www.zorgatlas.nl\ Beïnvloedende factoren\ Sociale omgeving\ Buurtbeleving,<br />
30 november 2004<br />
14. Masterkey-Plus B.V., Onderzoek schoonmaakkwaliteit Primair Onderwijs in Nederland, in opdracht van het Ministerie van<br />
Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, november 2002<br />
15. Stichting Consument en Veiligheid 2002<br />
16. Gezond (venti-)leren op school!, Bureau medische Milieukunde van de <strong>GGD</strong> 'en Brabant/Zeeland, <strong>2006</strong><br />
17. Evaluatie Pilotproject, Veiligheid, hygiëne en binnenmilieu op basisscholen in de regio <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong>, <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong><br />
<strong>Zuid</strong>, oktober 2004<br />
18. Rijks Instituut voor Voedsel en Milieu (RIVM), website Gezondheid en milieu, themapagina gezondheid en milieu (thema's<br />
geluid, lucht, binnenmilieu, bodem, externe veiligheid, leefomgeving en water)<br />
http://www.rivm.nl/gezondheidenmilieu/themas/ Geraadpleegd 24 mei <strong>2006</strong><br />
19. Gezondheid en milieu, Opmaat voor een beleidsversterking, Ministerie van VROM,Den Haag november 2001<br />
20. Rijks Instituut voor Voedsel en Milieu (RIVM), website Gezondheid en milieu, themapagina gezondheid en milieu (thema's<br />
geluid, lucht, binnenmilieu, bodem, externe veiligheid, leefomgeving en water)<br />
http://www.rivm.nl/gezondheidenmilieu/themas/ Geraadpleegd 24 mei <strong>2006</strong><br />
21. Gezondheid en milieu, Opmaat voor een beleidsversterking, Ministerie van VROM,Den Haag november 2001<br />
22. Busch MCM (RIVM), Kostalova B (RIVM). Tevredenheid met woonomgeving 2002. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning,<br />
Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, www.zorgatlas.nl\ Beïnvloedende factoren\ Sociale omgeving\ Buurtbeleving,<br />
30 november 2004<br />
23. Rijks Instituut voor Voedsel en Milieu (RIVM), website Gezondheid en milieu, themapagina gezondheid en milieu (thema's<br />
geluid, lucht, binnenmilieu, bodem, externe veiligheid, leefomgeving en water)<br />
http://www.rivm.nl/gezondheidenmilieu/themas/ Geraadpleegd 24 mei <strong>2006</strong><br />
24. Busch MCM (RIVM), Kostalova B (RIVM). Actieve betrokkenheid bij buurt 2002. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning,<br />
Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Beïnvloedende factoren\ Sociale omgeving\<br />
Buurtbeleving, 6 december 2004<br />
25. Busch MCM (RIVM), Kostalova B (RIVM). Thuis voelen in de buurt 2002. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning,<br />
Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Beïnvloedende factoren\ Sociale omgeving\<br />
Buurtbeleving, 8 december 2004<br />
26. Rijks Instituut voor Voedsel en Milieu (RIVM), website Gezondheid en milieu, themapagina gezondheid en milieu (thema's<br />
geluid, lucht, binnenmilieu, bodem, externe veiligheid, leefomgeving en water)<br />
http://www.rivm.nl/gezondheidenmilieu/themas/ Geraadpleegd 24 mei <strong>2006</strong><br />
27. Gezondheid en milieu, Opmaat voor een beleidsversterking, Ministerie van VROM,Den Haag november 2001<br />
Hoofdstuk 8<br />
Auteur: F.L. Sanavro, W.A. Karst, C.M.C. Abbing, M. Schaap, J.J. Kargbo<br />
1. Kinderen in Nederland. Sociaal en Cultureel Planbureau. Den Haag, april 2005<br />
2. Psychosociale problemen bij jeugdigen. TSG Tijdschrift voor gezondheidswetenschappen. <strong>2006</strong> nr 3. Blz 133-137<br />
3. Staat van de gezondheidszorg 2005. Openbare gezondheidszorg: Hoe houden wij het volk gezond? Inspectie voor de<br />
gezondheidszorg. Den Haag 2005<br />
4. Kinderen in Nederland. TSG Tijdschrift voor gezondheidswetenschappen. <strong>2006</strong> nr 5. Blz 253-256<br />
5. Handleiding voor het gebruik van de KIVPA. Landelijke werkgroep Signaleringsinstrumenten Psychosociale Problematiek<br />
Jeugd (LSPPJ) J.van Ede, <strong>GGD</strong> Fryslân. 2004<br />
6. <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> West. Factsheet 2 2005. Periodiek gezondheidsonderzoek Jeugdgezondheidszorg<br />
7. Jeugd. Gezondheid,welzijn en leefstijl. Verslag van een onderzoek onder jeugd in de Achterhoek 2004. E-MOVO. <strong>GGD</strong><br />
Achterhoek 2004<br />
8. Beknopte gecombineerde samenvatting van jeugdmonitor en E-MOVO. O&S gemeente Nijmegen, <strong>GGD</strong> Regio Nijmegen.<br />
September 2004<br />
9. Resultaten scholierenonderzoek. Cijfers per gemeente en achtergrondinformatie. <strong>GGD</strong> Midden-Nederland 2002<br />
10. Jongerenpeiling 2003.Gezondheid en welzijn. <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> Noord. 2004<br />
11. Psychosociale problematiek bij adolescenten in de provincie Fryslân. http:://www.ggdfryslan.nl<br />
12. Elektronische Monitor en Voorlichting E-MOVO. Evaluatie van het project. <strong>2006</strong><br />
13. Leefstijl en gezondheid van jongeren in de regio Rivierenland 2004. E-MOVO <strong>GGD</strong> Rivierenland<br />
14. Gezondheid en leefwijze van jongeren in de regio stedendriehoek. E-MOVO <strong>GGD</strong> Stedendriehoek<br />
15. Gezondheid in Fryslân. <strong>GGD</strong> Fryslân 1005<br />
16. Handleiding ten behoeve van de landelijke signaleringshulp psychosociale problematiek kleuters (LSPPK 2004) <strong>GGD</strong><br />
Kennisnet zoeknummer 24736<br />
17. PSYBOBA. Een pilotstudie naar de mogelijkheden van gebruik van een signaleringsinstrument voor Psychosociale problematiek<br />
in de Bovenbouw van het Basisonderwijs. Landelijke werkgroep Signaleringsinstrumenten Psychosociale Problematiek<br />
Jeugd. <strong>GGD</strong> Nederland, Mei 2003<br />
18. SDQ Strengths and Difficulties Questionnaire. Handleiding voor het gebruik van de SDQ binnen de jeugdgezondheidszorg.<br />
<strong>GGD</strong> Nederland. <strong>2006</strong><br />
19. Prevalentie van overgewicht en obesitas bij jeugdigen 4-15 jaar in de periode 2002-2004. TNO-rapport KvL/JPB/<strong>2006</strong>.010<br />
Leiden <strong>2006</strong><br />
20. Abbink EJAA, Dekker J den, Signalement mondzorg 2004. College voor zorgverzekeringen. Diemen april 2005<br />
21. CBS Statline<br />
22. Mondzorg. http:://www.minvws.nl/dossiers/eerstelijnszorg/mondzorg<br />
23. Mondgezondheid van de jeugd in de regio Nijmegen. <strong>GGD</strong> regio Nijmegen 2004<br />
24. Kalsbeek H., Poorterman J.H.G., Eijkman M.A.J., Verrips G.H.. Tandheelkundige verzorging jeugdige ziekenfondsverzekerden.<br />
NederlandsTijdschrift voor Tandheelkunde. September 2002: 109: 339-343<br />
25. Kiezen voor je tanden - Gemeente Zeewolde. Hulpverleningsdienst Flevoland Dienst <strong>GGD</strong>. 2005
164<br />
Literatuur en andere bronnen 165<br />
26. Suiker in perspectief. Nieuwsbrief: Mondgezondheid. http://www.suikerinfo.nl/nl/professionals<br />
27. <strong>Gezondheidsmonitor</strong> <strong>2006</strong>. Gemeente den Haag. Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn. Productgroep Epidemiologie,<br />
Gezondheidsvoorlichting en <strong>GGD</strong>-beleid<br />
28. Truin GJ, Rijkom HM van Mulder J, Kootwijk AJ, Jong E de, Veranderingen in prevalentie van tandcaries en erosieve gebitsslijtage<br />
bij de Haagse jeugd: Goed en slecht nieuws. Epidemiol Bul Grav 2003; 38(4): 2-11<br />
29. Abrams L. Tanderosie? Nooit van gehoord? De (on)bekendheid van tanderosie onder ouders en tandspecialisten (B9390)<br />
Amsterdam: TNS Nipo, april 2005<br />
Hoofdstuk 9<br />
Auteur: A.M.S.L. Verbraak, R. de Kort, A. Hamburg, H.T.G. Nijs, J.M. Sanders, J.S. Terpstra, L.B.C. Walter<br />
1. Verslag en evaluatie Hepatitis-A vaccinatie project, K. Oudshoorn<br />
2. Projectverslag 2002 vaccinatiecampagne hepatitis A, L. Walter, november 2002<br />
3. Projectverslag 2003 vaccinatiecampagne hepatitis A, L. Walter, december 2003<br />
4. Projectverslag 2004 vaccinatiecampagne hepatitis A, L. Walter, oktober 2004<br />
5. Projectverslag 2005 vaccinatiecampagne hepatitis A, L. Walter, februari <strong>2006</strong><br />
6. Persoonlijke communicatie A. Hamburg, Dordrecht: <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong>, afdeling AGZ, maart <strong>2006</strong><br />
7. Gemeente Den Haag, Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn. <strong>Gezondheidsmonitor</strong> <strong>2006</strong>. Den Haag, januari <strong>2006</strong><br />
8. Vebreze, regionaal protocol aanpak woningvervuiling, <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong>, juni 2004<br />
9. Nieuwsbrief Regionale Aanpak Huiselijk Geweld <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong>, uitgave van de stuurgroep Huiselijk Geweld regio<br />
<strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> zuid nummer 3 maart <strong>2006</strong><br />
10. Sanders H (coördinator RHT). Eigen registratie van gegevens van de <strong>GGD</strong> 2005<br />
11. Ministerie van Justitie.Criminaliteit en rechtshandhaving 2000; Ontwikkelingen en samenhangen. Eindred.: F.W.M. Huls,<br />
M.M. Schreuders, M.H. ter Horst-van Breukelen, F.P. van Tulder. Gezamenlijke uitgave van: CBS en WODC. Onderzoek en<br />
beleid, nr. 189, 2000a in RIVM Nationaal Kompas Volksgezondheid Bilthoven, geraapdpleegd 19 mei <strong>2006</strong>. Geweld.<br />
Omvang van het probleem Hoe vaak komt letsel ten gevolge van geweld voor en hoeveel mensen sterven erdoor?<br />
12. Orion <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong>, 2005<br />
13. Orion <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong>, 2005<br />
14. Forgis <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong>, Verrichtingenregistratie en Elektronisch Medische Dossierperiode 2002-2005<br />
Hoofdstuk 10<br />
Auteur: J.S. Terpstra
Colofon<br />
binnenzijde cover<br />
De <strong>Gezondheidsmonitor</strong> <strong>2006</strong> is een uitgave van<br />
<strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
In opdracht van de gemeenten in de volksgezondsheidsregio<br />
<strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
Coördinatie<br />
Redactie<br />
Vormgeving<br />
Graphics<br />
Technische realisatie<br />
Drukwerk<br />
Oplage<br />
Met dank aan de begeleidingscommissie<br />
Postbus 166<br />
3300 AD Dordrecht<br />
tel: 078 6321832<br />
e-mail: mail@ggdzhz.nl<br />
website: www.ggdzhz.nl<br />
© <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
Overname van gegevens is toegestaan, mits voorzien van duidelijke<br />
bronvermelding: auteur, <strong>Gezondheidsmonitor</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong> <strong>2006</strong><br />
M.A.M. Batenburg, <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
A.H. Nefs, <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
G. Meijer, Medisource<br />
M.F. Elderson, Medisource<br />
Raaf, Breda<br />
F.E.J. Murk, <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
L. de Jongh, <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
L.H. van Meurs, <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
Drukkerij van Dongen<br />
500 stuks<br />
E.A. Kanters, Sliedrecht, vertegenwoordiger gemeenten <strong>GGD</strong>ZHZ<br />
F.J.N Zebel, Dordrecht, vertegenwoordiger gemeenten <strong>GGD</strong>ZHZ<br />
A.C. Mellaard, Zwijndrecht, vertegenwoordiger gemeenten <strong>GGD</strong>ZHZ<br />
M. v.d. Gronden, Leerdam, vertegenwoordiger gemeenten <strong>GGD</strong>ZHZ<br />
M.H.H. Sipkens, <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
J. Leeuwenburg, GGH <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
F.L. Sanavro, <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
J.S Terpstra, <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
J.C. Boogaard, <strong>GGD</strong> <strong>Zuid</strong>-<strong>Holland</strong> <strong>Zuid</strong><br />
niet uitdraaien.<br />
Zie document 'cover'