You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
Hoe wankel is de wereld?<br />
Honderd jaar onrust om onzekerheid<br />
Een eeuw geleden, op de vooravond van de Eerste<br />
Wereldoorlog, toen de wereld fysiek en moreel leek in te<br />
storten, sloopte de natuurwetenschap het oude beeld van<br />
een wereld waarvan de toekomst verzekerd leek. Nieuwe<br />
inzichten dwongen om oude zekerheden los te laten in ruil<br />
voor een realiteit van evolutie, instabiliteit en onvermijdelijk<br />
verval. Deze collegereeks handelt over wetenschappelijke<br />
ontwikkelingen die met de dramatische maatschappelijke<br />
gebeurtenissen historisch samenvielen en er rechtstreeks of<br />
onrechtstreeks oorzakelijk mee in verband stonden.<br />
Gerard Bodifee<br />
Universiteit Maastricht<br />
<strong>Studium</strong> <strong>Generale</strong><br />
2013
Inhoud<br />
1. Verlies van stabiliteit 3<br />
1.1. Wetenschap 4<br />
1.2. Kunst en levensgevoel 5<br />
1.3. Psychologie 8<br />
1.4. Technologie 9<br />
2. Voltooide wetenschap 11<br />
2.1. Mechanica 11<br />
2.2. Elektromagnetisme 12<br />
2.3. Thermodynamica 14<br />
2.4. Andere wetenschappen 15<br />
2.4.1. Astronomie 15<br />
2.4.1.1. Sterren 15<br />
2.4.1.2. Mars 15<br />
2.4.2. Geologie 16<br />
2.4.3. Scheikunde 17<br />
2.4.4. Biologie 17<br />
2.5. Filosofie 17<br />
2.5.1. Politieke filosofie 17<br />
2.5.2. Wetenschapsfilosofie 18<br />
2.5.2.1. Comte 18<br />
2.5.2.2. Haeckel 18<br />
2.5.2.3. Mach 19<br />
2.5.3. Levensgevoel 19<br />
2.5.3.1. Kierkegaard 19<br />
2.5.3.2. Nietzsche 20<br />
2.5.3.3. Spengler 20<br />
2.5.3.4. Bergson 21<br />
2.5.3.5. Unamuno 22<br />
2.6. Samenvatting en besluit 23<br />
3. Straling en verbazing 24<br />
3.1. Wat voorafging 24<br />
3.2 X-stralen 25<br />
3.3. Kathode-stralen 25<br />
3.4. Radioactiviteit 26<br />
3.5. Transmutaties 27<br />
3.5.1. Pierre en Marie Curie 27<br />
3.5.2. Rutherford en Soddy 28<br />
3.6. Reacties 31<br />
3.7. Het energie-probleem 32<br />
3.8. Verdere gebeurtenissen 34<br />
3.9. Filosofische betekenis 37<br />
3.9.1. Substantie 37<br />
3.9.2. Causaliteit 37<br />
3.10. Honderd haar later 38<br />
4. Wetten van de warmte 41<br />
4.1. Hoofdwetten thermodynamica 41<br />
4.1.1. Eerste wet 41<br />
4.1.2. Tweede wet 42<br />
4.1.2.1. Experiment, ervaring 42<br />
4.1.2.1.1. Carnot 42<br />
4.1.2.1.2. Clausius 43<br />
4.1.2.1.3. Thomson 43<br />
4.1.2.1.4. Planck 44<br />
4.1.2.2. Het begrip entropie 45<br />
4.2. Ondergang 48<br />
4.2.1. Dissipatie 48<br />
4.2.2. Warmtedood 48<br />
4.2.3. De zon en de rest 50<br />
5. Wetten van de wanorde 52<br />
5.1. Clausius 52<br />
5.2. Maxwell 53<br />
5.2.1. Distributiefunctie 53<br />
5.2.2. Maxwell's demon 53<br />
5.2.3. Honderd jaar later 55<br />
5.3. Boltzmann 56<br />
5.3.1. H-theorema 56<br />
5.3.2. Loschmidts paradox 57<br />
5.3.3. Poincaré's theorema 58<br />
5.3.4. Zermelo's paradox 59<br />
5.3.5. Wie won? 60<br />
5.3.6. Maat van waarschijnlijkheid 60<br />
5.3.7. Maat van wanorde 62<br />
5.3.8. Wankele wereld 62<br />
5.3.9. Honderd jaar later 63<br />
5.3.9.1. Zwarte straling 63<br />
5.3.9.2. Homogene straling 64<br />
Nabeschouwing 65<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 2
Hoofdstuk 1<br />
Verlies van stabiliteit<br />
Wat liep er mis honderd haar geleden? De vertrouwde wereldorde stortte in en niemand slaagde erin de<br />
catastrofe af te wenden. Een lokaal incident, een pistoolschot in Sarajevo op 28 juni 1914, bracht een<br />
kettingreactie van vergeldingen, mobilisaties en oorlogsverklaringen op gang. Honderdduizenden jonge<br />
mensen trokken naar het front om elkaar daar af te slachten, zonder dat iemand kon verklaren waarom.<br />
Voor welk doel werd er gestreden? Voor vaderland en vrijheid, luidde de retoriek, maar in werkelijkheid<br />
werd er alleen gevochten omdat het gevecht op gang gekomen was en niemand wist hoe het te stoppen.<br />
Politieke krachten en psychologische reacties versterkten elkaar zodanig dat de vonk in Sarajevo een<br />
explosie teweegbracht. Even later verspreidde het vuur zich over heel Europa en de door Europa<br />
gekoloniseerde wereld. Stabiliserende krachten die de uitbarsting hadden moeten dempen, bleken<br />
machteloos.<br />
Een cartoon in de New Yorkse<br />
krant The Brooklyn Eagle van<br />
31 juli 1914 droeg de titel "The<br />
chain of friendship" en toont<br />
hoe een ketting van allianties<br />
en verdragen aan de basis lag<br />
van de internationale<br />
instabiliteit. Het onderschrift<br />
luidde: " If Austria attacks<br />
Serbia, Russia will fall upon<br />
Austria, Germany upon Russia,<br />
and France and England upon<br />
Germany."<br />
Ondanks de al lang voelbare spanningen, kwam het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog als een<br />
verrassing. Dat de internationale orde van de geïndustrialiseerde en gemilitariseerde wereld in de nog<br />
jonge twintigste eeuw zo onstabiel kon zijn, leek aanvankelijk ondenkbaar. De vele allianties en<br />
verdragen tussen staten werden geacht een bescherming te bieden tegen een uitslaande brand. In<br />
werkelijkheid werkte het precies omgekeerd. De internationale afspraken hadden eerder tot gevolg dat<br />
een conflict uitbreiding nam, dan dat ze het konden indijken. Bovendien waren krachten aan het werk die<br />
ervoor zorgden dat spanningen eerder escaleerden dan afnamen. De Oostenrijks-Hongaarse<br />
dubbelmonarchie die van binnenuit afbrokkelde door etnische tegenstellingen, zocht naar<br />
machtsuitbreiding in de Balkan. Duitsland streefde naar meer invloed en zat verwikkeld in een wedloop<br />
met Engeland voor de uitbouw van een vloot. Engeland zette bij zijn militaire campagnes troepen in uit<br />
zijn vele overzeese kolonies, waardoor alle delen van de wereld, van Australië tot Afrika, bij de Europese<br />
conflicten betrokken geraakten. De Verenigde Staten zagen zich gedwongen uit hun afgelegen isolement<br />
te komen omdat hun commerciële banden met Europa bedreigd werden.<br />
Pas nadat de fatale gebeurtenissen zich hadden afgespeeld drong tot het besef door hoe Europa een<br />
kruitvat was geworden, en voorlopig ook zou blijven. Bovendien bleek dat er meer scheelde dan alleen<br />
falende internationale relaties. Het probleem zat ook in de geesten van de mensen. Honderd jaar later<br />
kan men – terugkijkend naar deze periode – de voortekenen herkennen en het voorgevoel vermoeden<br />
dat destijds te onduidelijk geweest was en te verward om waarschuwend te zijn.<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 3
Een groeiende onrust, diep in het levensgevoel van de mensen, die voortkwam uit een voortschrijdende<br />
aantasting van de oude zekerheden door een snel opkomend secularisme en materialisme, werd nog<br />
versterkt door sociale omwentelingen en technologische vernieuwingen die de Europese landen in een<br />
stroom van veranderingen stuwden.<br />
Met de onrust roerden zich ook, heviger<br />
dan ooit, de altijd werkende<br />
levenskrachten die naar heerschappij,<br />
kennis en macht streven. Tegelijk<br />
verstoorden vreemde, vaak tegenstrijdige<br />
gevoelens het conventionele leven. Men<br />
kon het merken aan bizarre aberraties in<br />
de kunst en aan een grimmigheid en<br />
baldadigheid in de filosofie en literatuur<br />
die de geesten zowel konden kwellen als<br />
amuseren. Hoe genietbaar waren niet de<br />
vervloekingen van Nietzsches<br />
Zarathoestra. Hoe triest en tegelijk<br />
opluchtend was niet de dood van God en<br />
de waarheid van Darwin. De wereld is<br />
een arena, het leven een "Wille zur<br />
Augustus 1914<br />
Macht", en er is geen tegenstander die<br />
niet kan worden verslaan. Zingend en juichend trokken de opgetrommelde jonge mannen in augustus<br />
1914 per trein naar het front.<br />
1.1. WETENSCHAP<br />
In deze zelfde tijd waarin de fragiliteit van de oude wereldorde aan het licht kwam, toonde de natuur zelf<br />
op hoogst onverwachte wijze haar eigen onstandvastig karakter. Op alle domeinen van het<br />
wetenschappelijk onderzoek stootte men op sporen van verval en vernietiging.<br />
- Aan de hemel, die om zijn vaste sterrenbeelden nog altijd het 'firmament' genoemd werd, bleken de<br />
sterren te bewegen, te evolueren en te kunnen exploderen.<br />
- De atomen, die geacht werden de ondeelbare en onveranderlijke onderdelen te zijn waaruit alle materie<br />
is samengesteld, kunnen zonder oorzaak of aanleiding in fragmenten uiteenspatten.<br />
- Ruimte en tijd zijn niet de absolute uitgestrektheden van de wereld, maar relatieve beschrijvingswijzen<br />
die afhangen van de toestand van de waarnemer.<br />
- De vele soorten planten en dieren die de aarde rijk is, hebben niet altijd bestaan. Alle soorten, de<br />
menselijke inbegrepen, ontstaan en vergaan als gevolg van toevallige omstandigheden en een<br />
eeuwigdurende strijd om het bestaan.<br />
- De aardkorst waarop al het leven zich afspeelt, is een wankele laag gesteenten, waar de continenten<br />
verschuiven en botsen met elkaar.<br />
- En wat uiteindelijk elke hoop ontneemt, is dat alle energie in het heelal onvermijdelijk aftakelt, zoals de<br />
natuurkundigen ontdekten. Bij alles wat gebeurt, vermindert de hoeveelheid bruikbare mechanische<br />
energie en neemt de hoeveelheid ongeordende warmte-energie toe. Het heelal gaat een onafwendbare<br />
warmtedood tegemoet.<br />
- Misschien is tenslotte het minst verwonderlijk wat nog het meest pijnlijk is, dat de menselijke geest, tot<br />
wie dit alles doordrong, van zichzelf ontdekte hoe kwetsbaar en labiel hij is. Niemand ontkomt aan de<br />
neurosen en verstoringen van het mentale evenwicht die door verdrongen psychische trauma's<br />
veroorzaakt worden, zo leerde de psychoanalyse.<br />
Niets is stabiel. Het besef te leven in een wereld zonder een vaste grond vestigde zich in het collectieve<br />
bewustzijn. Het lijdt geen twijfel dat de ontdekkingen van de wetenschap in de tweede helft van de<br />
negentiende en het begin van de twintigste eeuw bijdroegen tot een klimaat van angst en onrust. Tegelijk<br />
lag juist ook de wetenschap, en de uit haar voortspruitende technische realisaties, aan de basis van een<br />
gevoel van triomfalisme en geloof in vooruitgang. De technologische ontwikkeling imponeerde en stemde<br />
euforisch, al was er weinig nodig om de stemming te doen omslaan. Aan de ondergang van de trotse<br />
Titanic in 1912 werd door velen een profetische betekenis gehecht. In hetzelfde jaar werkte Oswald<br />
Spengler aan zijn boek Der Untergang des Abendlandes, en koos hij de titel voor zijn werk. In de zomer<br />
van 1918 zou het verschijnen, nog vóór het einde van de Eerste Wereldoorlog.<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 4
1.2. BEELDENDE KUNSTEN, LITERATUUR EN LEVENSGEVOEL<br />
Het levensgevoel in de jaren kort voor de "Groote<br />
Oorlog" was verward en ambigu. De Belle Epoque<br />
liep ten einde, een periode van schijnbaar<br />
onbezorgde en frivole levenskunst, waarin<br />
kunstenaars en wetenschappers wedijverden in hun<br />
ambitie om de mensheid perspectieven van groei en<br />
geluk voor te spiegelen. Maar het laagje optimisme<br />
was dun en doorschijnend. De beeldende kunsten<br />
straalden een fascinatie uit voor Eros en Thanatos.<br />
Terwijl architecten en kunstenaars van de Jugendstil<br />
het leven opluisterden met sierlijke motieven van<br />
krullende bladeren en gracieuze vrouwelijkheid,<br />
begonnen kubisten en expressionisten aan een<br />
offensief om het leven in zijn angstaanjagende<br />
wanstaltigheid af te beelden. Edvard Munch stuurde<br />
in hallucinante kleuren zijn "Schreeuw" de wereld in,<br />
terwijl de laatste Pre-raphaëlieten nog bezig waren<br />
de romantiek en moraliteit van idyllische tijden op te<br />
roepen. De jonge Oskar Kokoschka schildert zijn<br />
figuren grauw als de dood, "in hun angst en pijn",<br />
zoals hij het zelf uitdrukt. Picasso beeldde het<br />
menselijke lichaam hoekig en akelig misvormd af, en<br />
verwierf prompt een plaats in het pantheon van<br />
onsterfelijke kunstenaars. Egon Schiele schilderde<br />
verkrampte, zielige wezens, nauwelijks meer dan Edward Munch, De Schreeuw, 1893<br />
skeletten, maar liet er wel een sluimerend heimwee of levensverlangen in nagloeien dat de toeschouwer<br />
aangrijpt (en bij de keel grijpt).<br />
Niet minder duidelijk herkent men in het muziekleven de contrasten van de tijd. Terwijl het publiek niet<br />
genoeg kon krijgen van de walsen en operettes die Johann Strauss en Frans Lehar vanuit Wenen de<br />
wereld instuurden, experimenteerden Schönberg, Webern en anderen met dodekafonie en atonale<br />
composities en wat zij "de emancipatie van de dissonantie" noemden. Voor het eerst in de geschiedenis<br />
miste de muziek een herkenbaar tonaal centrum en een vaste toonsoort. De melodie wordt nog weinig<br />
benadrukt of valt helemaal weg. De klanken zijn hard en snijdend, met veel geweld van koperblazers en<br />
slagwerk. Het ritme is obstinaat en complex. Ook de maat is niet langer een regelmatig terugkerende<br />
opvolging van zwakke en sterke tijden.<br />
In december 1907<br />
componeerde Arnold<br />
Schönberg het lied<br />
"Ich darf nicht<br />
dankend an dir<br />
niedersinken". (op.<br />
14) Vooraan de<br />
notenbalk staat<br />
geen aanduiding<br />
van de toonsoort. De<br />
muziek mist elke<br />
conventionele<br />
harmonie. (In een<br />
later gepubliceerde<br />
versie zou<br />
Schönberg er de<br />
aanduiding B mineur<br />
aan toevoegen.)<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 5
1900<br />
Alphonse<br />
Mucha<br />
1901<br />
Max<br />
Beckmann<br />
1904<br />
John<br />
Waterhouse<br />
1907<br />
Pablo<br />
Picasso<br />
1907<br />
Gustav<br />
Klimt<br />
1914<br />
Egon<br />
Schiele<br />
Beeldende kunsten 1900 – 1914, in de ban van Eros en Thanatos<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 6
Over deze periode van verval en vernieuwing schreef Robert Musil zijn langdradig boek Der Mann ohne<br />
Eigenschaften (waarvan het eerste deel in 1930, het tweede in 1932 verscheen). Het verhaal speelt zich<br />
af in het jaar 1913, tijdens de nadagen van de keizerlijke-koninklijke Oostenrijks-Hongaarse<br />
dubbelmonarchie (door Musil Kakanië genoemd). Ulrich, de man zonder eigenschappen, is een jonge<br />
wiskundige, onverschillig tegenover alle morele en andere kwaliteiten van het leven.<br />
Een tragisch aspect van het geestelijk ontredderde leven in centraal Europa kort vóór de Eerste<br />
Wereldoorlog, was de ontstellende suïcidaliteit. Onder de velen die de hand aan zichzelf sloegen waren<br />
prominente namen als Otto Mahler, broer van de componist en zelf een muzikaal talent, Richard Gerstl,<br />
vriend van Arnold Schönberg en minnaar van diens vrouw, Otto Weininger, een misogyn, antisemitisch,<br />
maar door velen bewonderd auteur, Eduard van der Nüll, architekt en ontwerper van het keizerlijk<br />
operagebouw, Georg Trakl, de dichter, drie broers van Ludwig Wittgenstein, generaal Franz von<br />
Uchatius, en kroonprins Rudolf van Oostenrijk, die keizer Frans Jozef zou opvolgen. Dat zijn slechts<br />
enkelen onder de ontelbaren die vielen onder de drang tot zelfvernietiging. Onder hen ook Ludwig<br />
Boltzmann, die in 1906 uit het leven stapte.<br />
Zelfdoding, individueel en collectief, werd de dwanggedachte van een Europa dat de morele en spirituele<br />
beginselen losliet waaraan het zijn identiteit dankte. In 1897 schreef de Franse socioloog Emile Durkheim<br />
in zijn monumentaal werk over zelfmoord:<br />
C'est la constitution morale de la société qui fixe à<br />
chaque instant le contingent des morts volontaires.<br />
Il existe donc pour chaque peuple une force<br />
collective, d'une énérgie déterminée, qui pousse<br />
les hommes à se tuer. Les mouvements que le<br />
patient accomplit et qui, au premier abord,<br />
paraissent n'exprimer que son tempérament<br />
personnel, sont, en réalité, la suite et le<br />
prolongement d'un état social qu'ils manifestent<br />
extérierement.<br />
Emile Durkheim, La suicide, livre III, 1, p. 14 (1897)<br />
Altijd bepaalt de morele gesteldheid van een<br />
samenleving het aantal zelfdodingen. Er bestaat<br />
daarom in elk volk een collectieve kracht met een<br />
bepaalde sterkte die mensen ertoe aanzet zichzelf<br />
te doden. De handelingen die het slachtoffer<br />
verricht en die op het eerste gezicht alleen maar<br />
een uitdrukking van zijn persoonlijke gevoelens<br />
lijken, zijn in werkelijkheid een gevolg en een<br />
uitwendige manifestatie van een maatschappelijke<br />
toestand.<br />
Paradoxaal genoeg leek de wijkende levenswil in Europa op haast natuurlijke wijze samen te gaan met<br />
de uitbundigheid van een leven dat willen vieren, feesten en vechten.<br />
Als alarmerend symptoom van<br />
de instabiliteit die zo<br />
kenmerkend was voor dit<br />
tijdperk, kan misschien nog de<br />
geestelijke omslag genoemd<br />
worden die een jonge, niet<br />
bijzonder begaafde<br />
kunstschilder onderging die<br />
destijds ronddoolde in de<br />
artistieke milieus van Wenen<br />
en München. Aldof Hitler, de<br />
zoon van een douaneambtenaar,<br />
trachtte zijn brood<br />
te verdienen als kunstschilder.<br />
De verstilde stadsgezichten<br />
en landerijen die hij<br />
uitbeeldde, ademen rust en<br />
vrede uit. Bijna doodse rust.<br />
Kort na de oorlogsverklaring<br />
van<br />
Duitsland aan Rusland op<br />
1 augustus 1914 meldt Hitler<br />
2 augustus 1914. Juichend verneemt het volk op de Odeonsplatz in München dat<br />
Duitsland de oorlog verklaart aan Rusland. In de menigte: Adolf Hitler.<br />
zich als vrijwilliger bij het Duitse leger. Hij wordt ingezet aan het front in Frankrijk en België, en nam er<br />
deel aan de veldslagen van Ieper, de Somme en Passendale. Hier metamorfoseerde de dromerige<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 7
aquarellist in een fanatieke frontsoldaat in wie de idee postvatte dat er voor zijn land geen andere<br />
toekomst kon zijn dan de totale suprematie of definitieve annihilatie.<br />
Hitlers wereld, 1908 – 1913 Hitlers wereld, 1914 – 1918<br />
Ook in de literatuur vindt men een weerspiegeling van het overheersende levensgevoel. In de tweede<br />
helft van de negentiende eeuw is binnen alle taalgebieden van Europa het realisme of naturalisme een<br />
karakteristieke trend in de literatuur. Het leven wordt beschreven "zoals het is", ongehinderd door de<br />
grenzen van de traditie of goede smaak, en gericht op de gebeurtenissen, vaak banale gebeurtenissen,<br />
van het dagelijkse leven (Flaubert, Zola). Veel van deze literatuur is doordrongen van pessimisme en<br />
krijgt later een uitgesproken expressionistisch karakter (Trakl).Tegelijkertijd vertegenwoordigt het<br />
symbolisme en belangrijke stroming, een elitaire kunstvorm die veel belang hecht aan schoonheid en<br />
vorm (Verlaine, Maeterlinck, Rilke). Men herkent in deze tweespalt van realisme en symbolisme de<br />
dubbele stroming van expressionisme en Jugendstil.<br />
In Duitstalige gebieden was de Heimatliteratuur populair. Het leven met zijn kleine en grote drama's<br />
speelt er zich af binnen de knusse sfeer van de natuur, het dorp of de stad. In de vooroorlogse laatvictoriaanse<br />
Engelstalige wereld verslindt het publiek de avonturenromans en detectiveverhalen van<br />
auteurs als H.G. Wells en Arthur Conan Doyle met hun wetenschappelijk-analytische visie op de<br />
werkelijkheid. Met hun Jules Verne geven ook de Fransen te kennen dat ze van dit genre houden waaruit<br />
na de oorlog de science-fiction zal geboren worden. Maar die zal dan een uitgesproken angelsaksisch<br />
karakter hebben.<br />
1.3. PSYCHOLOGIE<br />
Tegen het einde van de 19e eeuw gaf Sigmund Freud (en enkele voorgangers en medewerkers) het<br />
ontstaan aan de psychoanalyse. De invloed van Freud op de psychologie van de 20e eeuw zou groot en<br />
controversieel zijn (en desastreus volgens sommigen). De ontwikkeling van de psychoanalyse vloeide<br />
voort uit de studie van de hysterie. Hoe Freud en zijn collega Josef Breuer de menselijke pathologie<br />
beschrijven (in hun boek Über den psychischen Mechanismus hysterischer Phänomene van 1893) komt<br />
samengevat hier op neer.<br />
Een psychische stoornis is altijd het gevolg van een kwetsende beleving, meestal van seksuele aard in<br />
de vroege jeugd, dat wil zeggen, van een trauma. Het trauma ontstond door een overaanbod van prikkels<br />
die een emotionele reactie teweegbrachten die te heftig was om ontladen te kunnen worden. Dat niet<br />
verwerkte trauma wordt weggeduwd naar het onbewuste. Daarmee houdt het echter niet op te bestaan.<br />
Aan het trauma kleeft een affect, een sterke emotie die verband houdt met de beleving destijds. Dit affect<br />
kan zich niet uiten omdat het trauma verdrongen is. Het laat zich dan kennen als een symptoom of een<br />
complex van symptomen, een afwijkend gedrag dat in de plaats van de herbeleving van de emotie komt.<br />
De opgekropte affecten kunnen kunnen zich ook laten kennen door te verschijnen in dromen. De arts kan<br />
de symptomen doen verdwijnen door het trauma uit het onderbewuste te onthullen, het verdrongene weer<br />
op te halen, bijvoorbeeld door hypnotische suggestie of door droomanalyse, en dan het affect te doen<br />
afvloeien. Afreageren in plaats van onderdrukken is het geheim van de freudiaanse psychotherapie.<br />
Het maakt allemaal een erg mechanische indruk. Het lijkt wel of de menselijke geest een hydraulische<br />
machine is, de spitstechnologie van Freuds tijd. Een psychose ontstaat door een defect aan het apparaat<br />
(het trauma) dat een inwendige verstopping tot gevolg heeft (de onderdrukking). Hierdoor loopt de druk<br />
steeds hoger op (het affect kan zich niet uiten) waardoor een symptoom optreedt (de machine hapert).<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 8
De arts is de technicus die moet opsporen waar de verstopping zit. Dan kan hij de kraan openzetten en<br />
de smurrie laten wegstromen (dat is de therapie). De menselijke psyche wordt voorgesteld als een<br />
ingewikkelde machine die gemakkelijk defect raakt.<br />
Freud zelf en zijn aanhangers zagen de psychoanalyse als een revolutie in het denken, na de<br />
omwentelingen van Copernicus en Darwin, de derde waarbij de mens zich bevrijdt van illusies over<br />
zichzelf en moet wennen aan de bescheiden en wankele rol die hij speelt in het geheel van de dingen.<br />
Zwei grosse Kränkungen ihrer naiven<br />
Eigenliebe hat die Menschheit im Laufe der<br />
Zeiten von der Wissenschaft erdulden müssen.<br />
Die erste, als die erfuhr, dass unsere Erde<br />
nicht der Mittelpunkt des Weltalls ist, sondern<br />
ein winziges Teilchen eines in seiner Grösse<br />
kaum vorstellbaren Weltsystems. Sie knüpft<br />
sich für uns an den Namen Kopernikus, obwohl<br />
schon die alexandrinische Wissenschaft<br />
ähnliches verkündet hatte. Die zweite dann, als<br />
die biologische Forschung das angebliche<br />
Schöpfungsvorrecht des Menschen zunichte<br />
machte, ihnn auf die Abstammung aus dem<br />
Tierreich und die Unvertilgbarkeit seiner<br />
animalischen Natur verwies. Diese Umwertung<br />
hat sich in unseren Tagen unter dem Einfluss<br />
von Ch. Darwin, Wallace und ihren Vorgängern<br />
nicht ohne das heftigste Sträuben der<br />
Zeitgenossen vollzogen. Die dritte und<br />
empfindlichste Kränkung aber soll die<br />
menschliche Grössensucht durch die heutige<br />
psychologische Forschung erfahren, welche<br />
dem Ich nachweisen will, dass es nicht einmal<br />
Herr ist im eigenen Hause, sondern auf<br />
kärgliche Nachrichten aangewiesen bleibt von<br />
dem, was unbewusst in seinem Seelenleben<br />
vorgeht.<br />
Tweemaal moest de mensheid in<br />
de loop van de tijd verdragen dat<br />
zij in haar naïeve eigenliefde door<br />
de wetenschap zwaar gekrenkt<br />
werd. De eerste maal wanneer zij<br />
ondervond dat onze aarde niet het<br />
middelpunt van het heelal is, maar<br />
een nietig deeltje binnen een<br />
wereldsysteem met nauwelijks<br />
voorstelbare afmetingen. Deze omwenteling<br />
associëren we aan de naam van Copernicus, hoewel<br />
een gelijkaardig inzicht ook al in Alexandrië<br />
verkondigd werd. De tweede belediging gebeurde toen<br />
het biologisch onderzoek de zogenaamde<br />
bevoorrechte plaats van de mens in de schepping<br />
wegnam en hem wees op zijn afstamming uit het<br />
dierenrijk en op de onuitwisbaarheid van zijn dierlijke<br />
aard. Deze herwaardering heeft zich in onze tijd<br />
voltrokken onder de invloed van Darwin, Wallace en<br />
hun voorgangers, niet zonder heftig verzet van hun<br />
tijdgenoten. De derde en meest gevoelige krenking<br />
moet het menselijke meerwaardigheidsgevoel<br />
ondergaan van het huidige psychologische onderzoek<br />
dat aantoont dat het ik niet eens in eigen huis meester<br />
is, maar het moet stellen met schamele inlichtingen<br />
van datgene wat onbewust in zijn psychisch leven<br />
voorafgaat.<br />
Sigmund Freud, Die Fixierung an das Trauma, das Unbewusste,<br />
Vorlesungen zur Einführung in die Psychoanalyse, XVIII, p. 295 (1917)<br />
Van cruciale betekenis bij Freud is de rol van het onbewuste. Zijn opvatting komt erop neer dat de<br />
menselijke geest niet samenvalt met datgene waarvan hij zich bewust is of bewust kan worden. Er is een<br />
deel dat onbewust blijft en dat bovendien dynamisch is doordat het invloed op het gedrag uitoefent. (Het<br />
onderscheid tussen het bewuste en het onbewuste valt niet samen met de verdeling van de<br />
persoonlijkheid in een "id", een "ego" en een "superego", dat Freud ook maakt. Het id bevat de<br />
instinctmatige drijfveren, het ego betreft de relaties van de persoon met de buitenwereld, en het superego<br />
heeft betrekking op het morele geweten en de sociale normen in het bewustzijn.)<br />
Voor Freud staat het vast dat alle mentale functies een fysiologische basis hebben, ook al is die bij de<br />
huidige stand van de wetenschap niet bekend. Psychologie zal, met het vorderen van de wetenschap,<br />
uiteindelijk biologie worden.<br />
Freuds psychoanalyse ligt aan de basis van nieuwe stromingen in de psychologie en psychotherapie,<br />
maar zij werd van meet af aan ook fel bekritiseerd. Voor Karl Popper kon de psychoanalyse geen<br />
aanspraak op wetenschappelijkheid maken, omdat haar theorieën niet gefalsifieerd kunnen worden.<br />
(Conjectures and Refutations, 1963).<br />
1.4. TECHNOLOGIE<br />
In de periode die we hier beschouwen nam de technologie een ongekende vlucht. Die werd vooral<br />
mogelijk gemaakt door het nu stevig gevestigde inzicht in de aard en effecten van elektromagnetische<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 9
verschijnselen. Deze kennis leidde tot een definitieve doorbraak van draadloze telecommunicaties. De<br />
algemene elektrificatie van de maatschappij transformeerde het dagelijkse leven van de burger.<br />
Ondertussen kende de chemische industrie een spectaculaire groei, en deden stoomtreinen, auto's en<br />
tenslotte vliegtuigen de wereld verschrompelen.<br />
Een uitvinder als Thomas Edison verwierf in de periode van 1869 tot 1924 meer dan 2000 patenten. De<br />
meeste hadden betrekking op verwezenlijkingen als de gloeilamp, de elektrische motor, de dynamo, de<br />
fonograaf, de filmprojector, elektrische signalisatie, een distributiesysteem voor elektriciteit, en zo meer.<br />
Tot de instabiliteit van de Europese samenleving in het begin van de twintigste eeuw, droegen deze<br />
technologische nieuwigheden in belangrijke mate bij. Vooral de technische middelen voor communicatie<br />
en transport speelden een cruciale rol. De eerste lange-afstand telefoonverbinding kwam in 1877 tot<br />
stand (tussen twee plaatsen op 100 km van elkaar in California). In de jaren negentig en het eerste<br />
decennium van de 20e eeuw nam de telefonie in Amerika en Europa een zeer grote uitbreiding. In 1904<br />
waren er meer dan 3 miljoen telefoontoestellen in de Verenigde Staten. In dezelfde periode kwamen ook<br />
de draadloze radioverbindingen tot stand. In 1899 zond Marconi de eerste radioboodschap vanuit<br />
Engeland over het Kanaal, en twee jaar later realiseerde hij de eerste transatlantische radioverbinding.<br />
Deze nieuwe communicatietechnieken werden spoedig operationeel en massaal gebruikt, zowel door<br />
particulieren als door bedrijven en overheidsinstanties, Daardoor konden berichten over maatschappelijke<br />
gebeurtenissen zich snel (met de lichtsnelheid!) over de hele aarde verspreiden, waardoor ook prompte<br />
reacties van geografisch ver verwijderde partijen mogelijk waren. Hierdoor konden locale incidenten<br />
oncontroleerbaar uitgroeien tot gebeurtenissen met wereldwijde consequenties. Op die manier<br />
versterkten de communicaties op onevenredige wijze tal van fluctuaties in de samenleving hetgeen<br />
gevaarlijk destabiliserend kon werken.<br />
Daarbij kwam de impact die de nieuwe middelen voor vervoer van vracht en personen hadden op het<br />
dagelijkse leven van de burger. De toenemende mobiliteit zorgde ook voor een schaalvergroting van de<br />
maatschappelijke contacten en interacties. In 1885 ontwierp Carl Friedrich Benz in Duitsland de eerste<br />
goed draaiende benzinemotor. In 1900 ging de Trans-Siberische spoorweg tussen Moskou en Irkutsk<br />
open, en in hetzelfde jaar vloog graaf von Zeppelin met zijn luchtschip over de Bodensee in Duitsland. Na<br />
1903, toen de gebroeders Wright zich in de lucht verhieven met hun gemotoriseerde dubbeldekker,<br />
kondigde het vliegtuig zich aan. In de Eerste Wereldoorlog bleef de rol daarvan nog beperkt, in de<br />
Tweede was zij allesbepalend.<br />
Van ingrijpende betekenis in het openbare en particuliere leven was de elektrificatie van de industrie en<br />
de samenleving. In de jaren tachtig van de 19e eeuw kwamen transformatoren beschikbaar die de<br />
uitbouw van een hoogspanningsnet voor wisselstroom mogelijk maakten.<br />
Tenslotte moet herinnerd worden<br />
aan de dramatische gevolgen die<br />
de technologische revolutie had<br />
voor de militaire praktijk. Tijdens<br />
de Eerste Wereldoorlog werden<br />
voor het eerst in de geschiedenis<br />
wapens voor massa-vernietiging<br />
ingezet. De Maxim-mitrailleur,<br />
ontwikkeld door de Engelse<br />
ingenieur Hiram Maxim, was een<br />
automatisch machinegeweer dat<br />
honderden kogels per minuut kon<br />
afvuren. Het wapen wordt<br />
gebruikt om vijandelijke infanterie<br />
en masse neer te maaien. Als<br />
wapen voor massa-doding werd<br />
de mitrailleur al snel opgevolgd<br />
door het mosterdgas. Horribile<br />
dictu.<br />
Automobielfabriek van Benz in Duitsland, 1913<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 10
Hoofdstuk 2<br />
Voltooide wetenschap<br />
Aan het eind van de negentiende eeuw leek de natuurkunde haar eindpunt te bereiken. De indruk was<br />
dat de natuurwetenschap een bevredigende en in essentie volledige beschrijving van alle<br />
natuurverschijnselen bood. Ook het domein van de scheikunde, en zelfs dat van de biologie leek binnen<br />
het bereik van de fysica te liggen. Aangetoond was dat levende wezens uit dezelfde elementen zijn<br />
samengesteld als de levenloze materie, en dat deze elementen in principe met de methoden van de<br />
fysica begrepen kunnen worden. De meeste wetenschappers twijfelden er niet aan dat ook de chemische<br />
en biologische verschijnselen in principe verklaard konden worden op basis van de theoretische inzichten<br />
van de fysica.<br />
Max Planck vertelt dat hij in 1874, als 16-jarige student, raad vroeg aan de professor natuurkunde Philipp<br />
von Jolly met betrekking tot zijn verdere studiekeuze. Planck wilde natuurkunde studeren, maar Jolly<br />
raadde het hem af. Zijn argument was dat de fysica een hoogontwikkelde, volrijpe wetenschap is, die na<br />
de ontdekking van de wet van behoud van energie weldra haar definitieve, stabiele eindstadium bereikt<br />
heeft. Wel kan er wellicht in een of andere hoek nog een stofje of een blaasje gevonden worden om te<br />
onderzoeken, maar het systeem als geheel staat vast. De theoretische fysica nadert haar voltooiing.<br />
Aan het eind van de 19e eeuw wees Lord Kelvin erop dat de natuurwetenschappen een harmonieus en in<br />
essentie voltooid geheel vormen. Wel voegde hij eraan toe dat er twee "wolken" boven deze wetenschap<br />
hangen, en dat zijn het probleem van de ether, en van de kinetische gastheorie.<br />
The beauty and clearness of the<br />
dynamical theory, which asserts heat<br />
and light to be modes of motion, is at<br />
present obscured by two clouds.<br />
The first came into existence with the<br />
undulatory theory of light [...]; it<br />
involved the question, How could the<br />
earth move through an elastic solid,<br />
such as essentially is the luminiferous<br />
ether? The second is the Maxwell-Boltzmann doctrine<br />
regarding the partition of energy.<br />
Op de schoonheid en duidelijkheid van<br />
de dynamische theorie, die stelt dat<br />
warmte en licht vormen van beweging<br />
zijn, werpen op dit ogenblik twee wolken<br />
een schaduw. De eerste ontstond door<br />
de golftheorie van het licht [...] en hield<br />
verband met de vraag hoe de aarde kan<br />
bewegen door een elastisch, vast<br />
materiaal zoals de ether essentieel is.<br />
De tweede betreft de theorie van<br />
Maxwell en Boltzmann met betrekking tot<br />
de energieverdeling.<br />
Lord Kelvin, Baltimore Lectures on Molecular Dynamics and the Wave Theory of Light, London (1904)<br />
We komen op deze "wolken" verderop terug, maar overschouwen eerst het geheel van deze<br />
"harmonieuze en essentieel voltooide" wetenschap. Men kan daarin drie domeinen onderscheiden: de<br />
mechanica, de theorie van het elektromagnetisme, en de thermodynamica.<br />
2.1. MECHANICA<br />
De klassieke mechanica, die de wetten van de beweging en de effecten van krachten beschrijft, steunt op<br />
het experimentele werk van Galilei, de astronomische onderzoekingen van Kepler, en de synthese die<br />
daarvan gemaakt is door Newton. Newton's Principia Mathematica Philosophiae Naturalis (1687) bevat<br />
de drie wetten van de beweging, en de wet van de algemene gravitatie. Aan de hand van deze<br />
fundamentele wetten is het in principe mogelijk alle bewegingen exact te berekenen. Dat althans was de<br />
overtuiging, die standhield tot het begin van de twintigste eeuw, en die op talrijke triomfantelijke prestaties<br />
kon steunen.<br />
Enkele voorbeelden:<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 11
- In 1705 berekent Edmund Halley dat de komeet van 1682, die ook al in de oudheid was waargenomen,<br />
in december 1758 zal terugkeren. De komeet verscheen dat jaar zoals voorspeld.<br />
- In 1735 toont een geografische expeditie naar Lapland, geleid door Maupertuis en Clairaut, en een<br />
expeditie naar Peru, aan dat de aarde een ellipsoïdale vorm heeft, afgeplat aan de polen, zoals Newton<br />
had voorspeld.<br />
- In 1846 berekent Le Verrier het bestaan en de positie van de planeet Neptunus op basis van storingen<br />
in de baan van Uranus. Neptunus wordt op 23 september 1846 de berekende plaats gevonden door<br />
Galle in Berlijn.<br />
In de eeuwen na Newton ontwikkelde de mechanica zich verder.<br />
- In zijn Mécanique Analytique van 1788 werkte Lagrange algemene vergelijkingen uit die toelaten<br />
mechanische problemen op te lossen met algebraïsche methoden, eerder dan met geometrische.<br />
Lagrange formuleerde ook de functie (nu de Lagrangiaan genoemd) die het verschil tussen de kinetische<br />
en potentiële energie van een massa-punt langs zijn baan, uitdrukt, aan de hand waarvan een meer<br />
algemene, abstractere formulering van de newtoniaanse mechanica mogelijk is.<br />
- Laplace publiceerde in 1796 zijn Exposition du Système du Monde waarin hij aantoonde dat het<br />
ontstaan van het zonnestelsel verklaard kan worden door de mechanica van Newton. Bijkomende<br />
hypothesen zijn niet nodig.<br />
- Lagrange en Laplace bewijzen de stabiliteit van het zonnestelsel door aan te tonen dat de onderlinge<br />
storingen van Jupiter en Saturnus een periodiek karaker hebben, en geen seculair.<br />
- In 1834 en 35 publiceerde Hamilton een dynamisch principe waarop het mogelijk is de hele mechanica<br />
te baseren, en zelfs andere gebieden van de klassieke natuurkunde, zoals de optica. Het principe stelt<br />
dat van alle mogelijke wegen waarlangs een dynamisch systeem zich kan bewegen binnen een bepaald<br />
tijdsinterval en consistent met bestaande randvoorwaarden, deze weg gevolgd wordt waarlangs de<br />
integraal van het verschil tussen de kinetische en potentiële energieën minimaal is.<br />
In haar hamiltoniaanse formulering bereikt de mechanica niet alleen een algemeenheid die zich uitstrekt<br />
over vrijwel het hele domein van de natuurkunde, maar toont zij ook een wezenlijke eenheid en<br />
symmetrie in de natuur die in hoge mate intellectueel en esthetisch bevredigt.<br />
2.2. ELEKTROMAGNETISME<br />
Elektrische en magnetische verschijnselen zijn sinds de oudheid bekend, maar leenden zich moeilijk voor<br />
een systematisch onderzoek. Daarin kwam verandering omstreeks het einde van de achttiende eeuw. In<br />
1785 ontdekte Coulomb de wet van de elektrostatische kracht tussen elektrische ladingen, die eenzelfde<br />
mathematische vorm bleek te hebben als de wat van de gravitatiekracht van Newton.<br />
Na de uitvinding van de elektrische batterij, bestaande uit koperen en zinken in een zoutoplossing, door<br />
Volta in 1800, werd het mogelijk elektrische stromen te bestuderen. In 1820 ontdekte Oersted dan dat<br />
een verband bestaat tussen elektriciteit en magnetisme. Hij constateerde dat een magneetnaald een<br />
kracht ondervindt van een nabijgelegen elektrische stroom die de naald loodrecht op de elektrische<br />
stroom richt. Ook Ampère ontdekte rond dezelfde tijd deze krachtwerking. In 1831 ontdekte Faraday dan<br />
het omgekeerde effect: een bewegende magneet kan een elektrische stroom verwekken. Bij zijn<br />
beschrijving van de elektrische en magnetische verschijnselen voerde Faraday het begrip "veld" in. Rond<br />
een magneet bevond zich een magnetisch veld dat hij zichtbaar maakte met ijzervijlsel.<br />
In 1873 publiceerde Maxwell zijn Treatise on Electricity and Magnetism. Daarin presenteert hij de<br />
mathematische vergelijkingen die de interacties tussen elektrische en magnetische velden beschrijven.<br />
Vier differentiaalvergelijkingen volstaan om het geheel van alle elektromagnetische verschijnselen te<br />
verklaren. In essentie beschrijven deze vergelijkingen hoe statische en bewegende elektrische ladingen<br />
het ontstaan geven aan elektrische en magnetische velden. Met deze vergelijkingen toont Maxwell aan<br />
dat een veranderend veld van het ene type een veranderend veld van het andere type genereert. Zo<br />
ontstaat een elektromagnetische trilling die zich als een golf voortplant. Maxwell berekende de snelheid<br />
waarmee de golf zich door de ruimte voortplant, en vindt dat dit de lichtsnelheid is. Hieruit kon hij<br />
besluiten dat licht een elektromagnetische golf is. De frequentie van de golf bepaalt de kleur van het licht.<br />
De optische eigenschappen van het licht kunnen uit de vergelijkingen van Maxwell worden afgeleid.<br />
Met zijn vergelijkingen verenigde Maxwell de elektrische, magnetische en optische verschijnselen in één<br />
theorie. De vraag naar de aard van het licht is daarmee beantwoord. Licht heeft geen corpusculaire<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 12
natuur, zoals Newton nog dacht, maar een golfnatuur. Dit is ook in overeenstemming met de diffractie- en<br />
interferentieverschijnselen die Thomas Young al in 1801 langs experimentele weg had ontdekt.<br />
In 1888 verwekte Hertz met een oscillerende elektrische stroom elektromagnetische trillingen met een<br />
frequentie die lager zijn (en een golflengte die langer zijn) dan die van licht. Het zijn radiogolven, waarvan<br />
het bestaan al door de theorie van Maxwell werd voorspeld.<br />
Tegen het einde van de negentiende eeuw leek de hele natuur beschreven te kunnen worden met alleen<br />
maar de bewegingswetten van Newton en de wetten van het elektromagnetisme van Maxwell. Alle<br />
natuurverschijnselen vonden daarin hun verklaring. Met behulp van deze wetten kan vanuit een gegeven<br />
toestand van een fysisch systeem in principe het verdere gedrag van het systeem met elke gewenste<br />
nauwkeurigheid berekend worden.<br />
De hele natuurkunde van rond het jaar 1900 kan samengevat worden in de volgende wetten en definities:<br />
Een voltooide wetenschap<br />
-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------<br />
r<br />
dp<br />
r<br />
= F<br />
dt<br />
r m1m2<br />
r<br />
F = −G<br />
e<br />
2 r<br />
r<br />
ρ<br />
∇ ⋅ E r<br />
=<br />
ε 0<br />
∇ ⋅ B r<br />
= 0<br />
r<br />
r ∂B<br />
∇ × E = −<br />
∂t<br />
r r<br />
∇ × B = µ J + µ<br />
r r<br />
F = q<br />
0 0ε<br />
0<br />
r<br />
r<br />
( E + v × B)<br />
r<br />
∂E<br />
∂t<br />
Bewegingswet van Newton, p is de impuls van een deeltje, F de kracht<br />
die erop werkt.<br />
Gravitatiewet. Wederzijdse aantrekkingskracht van massa's m 1 en m 2<br />
op onderlinge afstand r.<br />
Wet van Gauss. Een elektrische lading ρ is de bron van een elektrisch<br />
veld E. Het veld "divergeert" uit de lading.<br />
Wet van Gauss. Er bestaan geen magnetische ladingen. De<br />
divergentie van een magnetisch veld B is overal nul.<br />
Wet van Faraday. Een "circulerend" elektrisch veld E wordt verwekt<br />
door de verandering van een magnetisch veld B.<br />
Wet van Ampère en Maxwell. Een "circulerend" magnetisch veld B<br />
wordt verwekt door een elektrische stroom J en door de verandering<br />
van een elektrisch veld E.<br />
Lorentz-kracht. Elektromagnetische kracht op elektrische lading q met<br />
snelheid v.<br />
Om het beeld volledig te maken moet het aangevuld worden met een aantal definities en bepaalde<br />
symmetrie-voorwaarden waaruit de behoudswetten voortvloeien.<br />
Uit de totale wetmatigheid van alle natuurlijke processen volgt het deterministisch karakter van de natuur.<br />
Elke toestand vloeit ondubbelzinnig uit de voorgaande toestand voort, overeenkomstig wat de wetten<br />
voorschrijven. Uitzonderingen, afwijkingen of spelingen zijn niet mogelijk, want die zouden in strijd met de<br />
natuurwetten zijn.<br />
Nous devons donc envisager l'état présent de<br />
l'univers comme l'effet de son état antérieur et<br />
comme la cause de celui qui va suivre. Une<br />
intelligence qui, pour un instant donné,<br />
connaitrait toutes les forces dont la nature est<br />
animée et la situation respective des êtres qui la<br />
composent, si d'ailleurs elle était assez vaste<br />
pour soumettre ces données à l'Analyse,<br />
embrasserait dans la même formule les<br />
mouvements des plus grands corps de l'univers<br />
We moeten ons de huidige toestand van het heelal<br />
voorstellen als het gevolg van de voorgaande<br />
toestand en als de oorzaak van wat zal volgen. Een<br />
intelligentie die op een bepaald ogenblik alle<br />
krachten zou kennen die in de natuur werken, en de<br />
respectievelijke toestanden waarin alle<br />
bestanddelen zich bevinden, en indien deze<br />
intelligentie voldoende groot zou zijn om al deze<br />
gegevens te analyseren, zou zij in éénzelfde formule<br />
alle bewegingen bevatten van de grootste lichamen<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 13
et ceux du plus léger atome: rien ne serait<br />
incertain pour elle, et l'avenir, comme le passé,<br />
serait présent à ses yeux. L'esprit humain offre,<br />
dans la perfection qu'il a su donner à<br />
l'Astronomie, une faible esquisse de cette<br />
intelligence.<br />
in het heelal tot die van de kleinste atomen. Niets<br />
zou nog onbekend voor haar zijn, en zowel de<br />
toekomst als het verleden zouden haar voor ogen<br />
staan. De menselijke geest biedt, in de volmaaktheid<br />
die hij de astronomie heeft kunnen geven, een zwak<br />
beeld van deze intelligentie.<br />
Pierre-Simon de Laplace, Essay Philosophique sur les Probabilités (1820)<br />
Aangezien de natuurwetten ook geldig zijn binnen de biologische systemen, volgt hieruit dat spontaneïteit<br />
of vrijheid van levende wezens niet kan bestaan. Ook een biologische organisme volgt zijn wetmatig<br />
gedrag. Zijn handelingen volgen uit zijn begintoestand, en kunnen niet vanuit een vrije wil voortkomen.<br />
Vrijheid, in de zin van keuzemogelijkheid, bestaat niet in de klassieke natuurkunde.<br />
Het is verfrissend de mening van een latere denker te vernemen over de laatste decennia van de<br />
negentiende eeuw, deze periode van zelfvoldaanheid en radicaal sciëntisme, waarin de wetenschap<br />
grote triomfen oogstte en tegelijk blind was voor wat niet in haar schema's en formules paste.<br />
When the century entered upon its last quarter,<br />
its three sources of inspiration, the romantic,<br />
the technological, and the scientific had done<br />
their work. Then, almost suddenly, a pause<br />
occurred; and in its last twenty years the<br />
century closed with one of the dullest stages of<br />
thought since the time of the First Crusade. [...]<br />
The period was efficient, dull, and half-hearted.<br />
It celebrated the triumph of the professional<br />
man. [...] It was an age of successful scientific<br />
orthodoxy, undisturbed by much thought<br />
beyond the conventions.<br />
Toen de eeuw haar laatste kwart inging, hadden haar<br />
drie bronnen van inspiratie, de romantische, de<br />
technologische en de wetenschappelijke, hun werk<br />
verricht. Toen trad, vrijwel plotseling, een pauze in; in<br />
haar laatste twee decennia besloot de eeuw met een<br />
der meest saaie fasen op het terrein van het denken<br />
sinds de Eerste Kruistocht. [...] De periode was<br />
efficiënt, saai en halfslachtig. Zij vierde de triomf van<br />
de deskundige. [...] Het was een tijdperk van<br />
succesvolle wetenschappelijke orthodoxie, niet<br />
verontrust door gedachten die buiten de conventies<br />
gingen.<br />
A.N. Whitehead, Science and the Modern World, hfdst. 6, p. 127 (1932)<br />
2.3. THERMODYNAMICA<br />
In principe kunnen met de genoemde wetten alle bewegingen van alle deeltjes die drager zijn van massa<br />
en elektrische lading berekend worden, en daarmee ook de gedragingen van systemen die uit deze<br />
deeltjes samengesteld zijn. In de praktijk is echter de microscopische toestand (d.w.z. de posities en<br />
snelheden van alle deeltjes) niet bekend, en zelfs indien dit wel het geval zou zijn, zouden de enorme<br />
aantallen deeltjes de berekeningen onuitvoerbaar maken (Eén liter water bevat 3 x 10 25 watermoleculen.)<br />
De thermodynamica beschrijft grootschalige systemen en gebruikt daartoe macroscopische grootheden,<br />
zoals druk, volume, temperatuur, enzovoort. Deze zijn kenmerkend voor de waarneembare<br />
eigenschappen van een systeem, zoals die bepaald worden door de onbekende micro-toestand.<br />
De thermodynamica is een tak van de wetenschap die voortkwam uit de pogingen het rendement te<br />
verbeteren van stoommachines, dat zijn apparaten die warmte-energie omzetten in kinetische energie. In<br />
1824 formuleerde Sadi Carnot zijn Réflexions sur la Puissance Motrice du Feu. Daarin onderzoekt hij<br />
langs theoretische weg een 'ideale' machine, dat is een systeem dat in een cyclisch reversibel proces op<br />
de meest efficiënte wijze warmte in mechanische energie omzet. Hij ontdekt dat het vermogen van een<br />
dergelijke machine om warmte in mechanische energie om te zetten, uitsluitend afhankelijk is van het<br />
verschil in temperatuur tussen het warme en het koude reservoir waartussen de warmte stroomt. De<br />
details van de constructie of de materialen spelen geen rol. Dit impliceert dat het rendement nooit<br />
volmaakt kan zijn, en in deze ontdekking ligt al de kiem van wat later de tweede wet van de<br />
thermodynamica genoemd zal worden.<br />
In 1845 slaagde James Prescott Joule erin langs experimentele weg het mechanisch equivalent van<br />
warmte te bepalen. Zijn werk lag aan de basis van de wet van behoud van energie, die twee jaar later<br />
door Hermann von Helmholtz geformuleerd zou worden: "bij elke omzetting van energie binnen een<br />
gesloten systeem blijft het totale bedrag aan energie constant" (eerste wet van de thermodynamica).<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 14
Warmte en energie kunnen dus wel in elkaar omgezet worden, maar niet in beide richtingen met dezelfde<br />
efficiëntie. In 1850 publiceerde Rudolf Clausius een artikel (Über die bewegende Kraft der Wärme),<br />
waarin hij aantoonde dat het onmogelijk is warmte volledig in mechanische energie om te zetten.<br />
Omgekeerd kan het wel.<br />
Clausius definieerde een toestandsfunctie S, die hij 'entropie' noemde, en waarvan de verandering bij een<br />
reversibel proces berekend kan worden als ∆S = ∫dQ/T (dQ is de warmte-uitwisseling, T de absolute<br />
temperatuur). Voor een reversibel proces blijft de entropie bewaard, zoals Clausius ontdekte. Voor een<br />
irreversibel proces neemt zij steeds toe. Algemeen kan men schrijven: ∆S > 0, waarbij het<br />
gelijkheidsteken geldt voor reversibele processen, het groter-dan-teken voor irreversibele processen. Dit<br />
is de tweede wet van de thermodynamica.<br />
Aangezien mechanische energie wel volledig in warmte kan worden omgezet maar omgekeerd niet, is er<br />
een voortdurend verlies van 'mechanisch effect' in de natuur. William Thomson (de latere Lord Kelvin)<br />
wees erop dat in de natuur voortdurend processen plaatsvinden die hij 'dissipatief' noemde, waarbij het<br />
mechanisch effect van de natuur vermindert. Hierdoor heeft de natuur een irreversibel karakter. De<br />
hoeveelheid warmte in het heelal neemt alsmaar toe, het vermogen mechanische arbeid te verrichten,<br />
neemt af. In een artikel dat in 1852 verscheen kwam Thomson tot enkele algemene uitspraken met<br />
verreikende en ongetwijfeld sombere betekenis: De materiële wereld kent een voortdurende neiging tot<br />
de dissipatie van mechanische energie. Elk herstel van mechanische energie, zonder nog méér<br />
dissipatie, is onmogelijk. Binnen een eindige tijd moet de aarde daardoor onbewoonbaar worden.<br />
Zo doemde het vooruitzicht op van de warmte-dood van het heelal. De uiteindelijke toestand kan alleen<br />
die zijn waarin alle energie in warmte is omgezet. Dan is geen andere vorm van energie meer mogelijk.<br />
We komen op deze thermodynamische beschouwingen later uitgebreider terug. Resumeren we tenslotte<br />
nog kort (en onvolledig) de stand van kennis in enkele andere wetenschappen aan het einde van de 19e<br />
eeuw, juist voor de revolutionaire ontwikkelingen die het wereldbeeld grondig zouden veranderen.<br />
2.4. ANDERE DOMEINEN VAN DE WETENSCHAP<br />
2.4.1. Astronomie<br />
2.4.1.1. Sterren<br />
De astronomie kwam in een stroomversnelling door de uitvinding van de fotografie en de spectroscopie.<br />
Hierdoor werden tegen het einde van de 19e eeuw fysische en chemische analyses van hemellichamen<br />
mogelijk. De eerste sterclassificaties op basis van spectrale kenmerken werden opgesteld, en die leidden<br />
tot de eerste opvattingen over sterevolutie. Al ontbrak nog een juist inzicht in de aard van de energiebron<br />
die de sterren doet stralen.<br />
Dank zij nauwkeurige positiebepalingen kon van nabije sterren de parallax gemeten worden, zodat de<br />
eerste betrouwbare gegevens over absolute afstanden verkregen werden. De eerste sterparallax werd in<br />
1838 door Friedrich Bessel gemeten. Hierdoor drong het besef door dat de afmetingen van het heelal<br />
vele miljoenen keren groter moeten zijn dan die van het zonnestelsel. De kennis van sterafstanden<br />
leverde ook een begrip op van de ware lichtintensiteit van de sterren.<br />
2.4.1.2. Mars, waarneming en verbeelding<br />
Veel aandacht ging in de 19e eeuw naar de studie van de planeten, planetoïden, manen en kometen,<br />
waarvan een groot aantal exemplaren werden ontdekt. Opvallend is hoe vooral de planeet Mars na de<br />
gunstige oppositie van 1877 de aandacht trok. Men meende sporen van levensprocessen, zelfs van<br />
hoogontwikkeld leven, op de rode planeet te zien. Op hoogst merkwaardige wijze hielden werd daarbij<br />
waarneming en verbeelding tot een onontwarbaar geheel vermengd, waarbij de verbeelding rechtstreeks<br />
geïnspireerd werd door de gebeurtenissen (op aarde) van die periode.<br />
De laatste decennia van de 19e eeuw was de tijd van de grote kanaalprojecten. In 1869 werd het Suezkanaal<br />
geopend, een 163 km lange kunstmatige waterweg die de Middellandse Zee met de Rode Zee<br />
verbindt. Plannen werden gemaakt voor het Panama-kanaal dat de Atlantische Oceaan met de Stille<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 15
Oceaan moest verbinden. De werken daaraan werd gestart in 1881.<br />
In 1877 zag Giovanni Schiaparelli "canali" op Mars. Hij tekende een Marskaart waarop talrijke rechte<br />
lijnen te zien waren. Nadien namen ook andere waarnemers deze Marskanalen waar, zoals Flammarion<br />
in Frankrijk, Terby in België (Ukkel) en vooral Percival Lowell in Arizona (toen nog geen staat van de US).<br />
Lowell had bij Flagstaff in Arizona een sterrenwacht gebouwd, hoofdzakelijk bestemd voor de<br />
waarneming van Mars. Hij onderscheidde honderden kanalen.<br />
Marskaart van Schiaparelli, gebaseerd op de waarnemingen van 1877 tot 1882<br />
Samen met andere aanwijzingen voor het voorkomen leven op Mars (kleurveranderingen op het<br />
oppervlak met de seizoenen, afwatering van de poolkappen, en de algemene gelijkenissen met de aarde)<br />
werden deze kanalen opgevat als tekenen voor de aanwezigheid van intelligent leven op de buurplaneet.<br />
Lowell meende erin het netwerk te zien dat de Marsbewoners gegraven hebben voor transport en<br />
irrigatie. In de boeken die Lowell hierover schreef (Mars, 1895; Mars and its Canals, 1906; Mars as the<br />
Abode of Life, 1908) sloeg de verbeelding helemaal op hol. Uit tal van topografische details meende<br />
Lowell de levenwijze en maatschappelijke organisatie van de Marsbewoners te kunnen afleiden. Centrale<br />
gedachte daarbij was dat de Martianen wegens de schaarste van water zuinig met de<br />
levensnoodzakelijke vloeistof moesten omspringen.<br />
Van H.G. Wells, één van de pioniers van het science-fiction-genre, verscheen in 1898 het boek The War<br />
of the Worlds. Het verhaal gaat over een invasie van de aarde door de Marsbewoners op zoek naar<br />
water. De monsterachtige Martianen maken veel slachtoffers op aarde met hun superieure wapens,<br />
waaronder dodelijke stralen, maar worden uiteindelijk verslagen door de aardse bacteriën.<br />
Alles wat in het hoofd speelde van de Europeaan van het einde van de 19e eeuw vindt men in deze<br />
Mars-mythologie terug: kanalen, dodelijke stralen, buitenaards leven, en een wereldoorlog.<br />
2.4.2. Geologie<br />
Kennis van de stratigrafie en landschapsvormen bracht aan het licht dat de aarde niet de bijbelse leeftijd<br />
van slechts enkele duizenden jaren kan hebben, maar vele miljoenen jaren oud moet zijn. Tegen het<br />
begin van de 20e eeuw werd de leeftijd van de aarde op zo'n 2 miljard jaar geschat.<br />
In de loop van de 19e eeuw werden de geologische tijdvakken steeds nauwkeuriger bepaald en<br />
onderverdeeld, en realiseerde men zich dat men de relatieve leeftijd van fossielen en de gesteenten zelf<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 16
kan kennen aan de hand van hun positie in de stratigrafische sequentie.<br />
In zijn werk Principles of Geology van 1830 verdedigde Charles Lyell de opvatting dat de geologische<br />
formaties eerder langzaam en gradueel gevormd werden dan door catastrofale gebeurtenissen, zoals de<br />
bijbelse zondvloed. Lyell verdedigde het uniformitarianisme dat stelt dat de geologische processen ook<br />
nu nog op een gelijkaardige manier verlopen als in het verleden.<br />
2.4.3. Scheikunde<br />
Nadat Friedrich Wohler er in 1828 met zijn synthese van ureum er voor het eerst in geslaagd was een<br />
organische stof uit anorganische grondstoffen aan te maken, werd duidelijk dat levende wezens uit<br />
dezelfde elementen bestaan als de levenloze objecten en dat voor het leven geen bijzondere 'vitale'<br />
kracht of stof nodig is. Op het einde van de negentiende eeuw konden scheikundigen honderden<br />
organische verbindingen synthetiseren.<br />
Gedurende heel de negentiende eeuw werd de discussie gevoerd tussen de aanhangers van John<br />
Dalton, die op basis van empirische chemische gegevens (vaste gewichtsverhoudingen tussen de<br />
elementen in hun verbindingen) het bestaan van atomen aannamen, en de tegenstanders van deze<br />
theorie (waaronder Ostwald en Mach) die op grond van epistemologische overwegingen (positivisme) het<br />
bestaan van atomen niet wilden aannemen.<br />
In de jaren zestig van de 19e eeuw ontwierp Mendelejev het periodiek systeem van de elementen. Dit<br />
stelde hem in staat het bestaan en de eigenschappen van enkele nog niet ontdekte elementen te<br />
voorspellen. Later werden deze elementen effectief gevonden.<br />
2.4.4. Biologie<br />
De ontwikkelingen in de geologie en paleontologie beïnvloedden sterk de denkbeelden over een<br />
biologische evolutie die in de 19e eeuw opkwamen. Lamarck verdedigde een evolutietheorie die<br />
gebaseerd was op de overerving van verworven eigenschappen. In 1859 publiceerde Charles Darwin zijn<br />
On the Origin of Species, waarin hij een evolutietheorie uiteenzette gebaseerd op spontane variaties<br />
(mutaties) en natuurlijke selectie. Darwin steunde sterk op het uniformitarianisme van Lyell, op de<br />
biogeografische gegevens van Alexander von Humboldt, en op zijn eigen waarnemingen en<br />
experimenten. Ook Alfred Russel Wallace ontwierp een gelijkaardige theorie als die van Darwin.<br />
Tegen het einde van de 19e eeuw waren de meeste biologen overtuigd van het bestaan van een<br />
biologische evolutie, al bestond er onduidelijkheid over het mechanisme van de erfelijkheid. Gregor<br />
Mendel verrichtte experimenteel werk waarbij hij belangrijke wetten van de erfelijkheid, maar zijn werk<br />
bleef lang onbekend.<br />
Ernst Haeckel bracht de evolutietheorie ook in verband met de nieuwe domeinen van de embryologie en<br />
de ecologie (dit laatste woord is van Haeckel afkomstig). Door de ontdekkingen in de scheikunde en de<br />
ontwikkeling van de microscopie breidde de biologie zich in de loop van de 19e eeuw uit naar nieuwe<br />
gebieden, zoals de fysiologie en de celtheorie. Steeds meer werd de opvatting verkondigd dat levende<br />
wezens niets anders zijn dan complexe chemische machines. De fysioloog Claude Bernard bestudeerde<br />
langs experimentele weg de fysiologische functies van de organismen, en legde daarmee de basis voor<br />
de endocrinologie.<br />
2.5. FILOSOFIE<br />
Tenslotte bespreken we, kort en fragmentarisch, enkele karakteristieke – en voor het hier behandelde<br />
onderwerp meest relevante – uitingen van het filosofische denken van de 19e eeuw en begin 20e eeuw.<br />
Na de allesomvattende filosofische systemen die werden uitgebouwd in de loop van de 18e en 19e eeuw<br />
door Kant en Hegel ontstond een complexe Europese denkwereld met divergerende stromingen waarin<br />
deze systemen werden bekritiseerd, verder uitgewerkt of afgewezen.<br />
2.5.1. Politieke filosofie<br />
Karl Marx (1818 – 1883) neemt van Hegel het principe over van het dialectische denken: door de strijd<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 17
tussen elkaar tegengestelde krachten komt de werkelijkheid tot stand. Bij hem ligt de nadruk echter op<br />
het primaat van de politiek. Niet de geest, maar de arbeid en het economische proces sturen het<br />
dialectisch proces. De strijd die het proletariaat voert tegen de vervreemdende krachten van het kapitaal<br />
en de kerk moet de mens uiteindelijk bevrijden. Het "historisch materialisme", dat Marx samen met<br />
Engels uitwerkte, is de wetenschap van de sociale evolutie. De dynamiek van die evolutie is de<br />
klassenstrijd.<br />
2.5.2. Wetenschapsfilosofie<br />
2.5.2.1. Comte (1798 – 1857)<br />
Het wetenschappelijke denken van de 19e eeuw is sterk beïnvloed, bijna gedetermineerd, door het<br />
positivisme van Auguste Comte. Waarachtige kennis steunt volgens Comte alleen op wat positief<br />
vastgesteld kan worden, op feiten die waargenomen en geverifieerd kunnen worden. De menselijke geest<br />
moet zich bevrijden van de ijdele hoop om een absolute waarheid te kennen. In de plaats daarvan dient<br />
hij zich te concentreren op de verschijnselen en hun waarneembare wetmatigheden.<br />
In de Cours de Philosophie Positive (1830-1842) ontwerpt Comte een theorie over de ontwikkeling van de<br />
menselijke geest op basis van een systematisch positivisme. Zowel in het individu als in de hele<br />
mensheid ontwikkelt de kennis zich in drie stadia. In het eerste, het theologisch stadium, zoekt de mens<br />
naar de diepste oorzaken van alles wat bestaat. Hij personifieert de materiële objecten en kent hen<br />
magische eigenschappen toe die de verklaringen moeten bieden voor de waargenomen verschijnselen.<br />
Uit dit fetisjisme ontwikkelt zich een polytheïsme. De mens brengt deze personificaties over van de<br />
objecten naar godheden die de verschillende machten van de wereld vertegenwoordigen. Vervolgens<br />
concentreren zich al deze goddelijke machten in één godheid, en zo ontstaat het monotheïsme. Dit<br />
theologische stadium stemt volgens Comte overeen met de kindsheid van de mensheid. Het wordt<br />
overheerst door verbeelding en mythologie die de verschijnselen van de wereld toeschrijven aan<br />
bovennatuurlijke wezens. Maar dan groeit het vermogen van de menselijke geest tot abstract denken en<br />
breekt het metafysische stadium aan. Nog altijd zoekt de mens een absolute uitleg voor de verschijnselen<br />
van de wereld, maar nu grijpt hij daartoe naar abstracte begrippen, zoals substanties, oorzaken,<br />
essenties, en dergelijke. Het begrip "natuur" vervangt het begrip "god". In de ontwikkelingsgeschiedenis<br />
van de mensheid is dit metafysische stadium een overgangsperiode tussen het theologische stadium en<br />
het uiteindelijke positieve stadium. Het is de puberteit van de mensheid.Tot volwassenheid komt de mens<br />
pas in het positieve of wetenschappelijke stadium. De verbeelding moet nu wijken voor de waarneming.<br />
De geest legt zich toe op de objecten zelf en is alleen op zoek naar de feiten en de wetten van de<br />
waarneembare werkelijkheid, niet naar oorzaken of de oorsprong. De onmogelijkheid van absolute kennis<br />
wordt ingezien, de vraag naar het waarom wordt vervangen door de vraag naar het hoe. De moderne<br />
wetenschap die op empirische feiten en rationele denkwijzen steunt, levert in dit stadium betrouwbare<br />
kennis op.<br />
Comte onderscheidt een hiërarchische orde in de wetenschappen. Op de eerste plaats komt de<br />
wiskunde, dan de astronomie, gevolgd door de fysica en de scheikunde, daarna de biologie en tenslotte<br />
de sociologie. De volgorde is die van afnemende algemeenheid en de toenemende complexiteit van het<br />
onderwerp. Elke wetenschap heeft de onderliggende in de hiërarchie nodig en is zelf nodig voor de hoger<br />
geplaatste wetenschappen. Bovendien stemt de rangschikking overeen met de volgorde waarin deze<br />
wetenschappen het theologisch-metafysisch stadium ontgroeid zijn en het positieve stadium bereikt<br />
hebben. Volgens Comte vormt de sociologie (of "sociale fysica" zoals hij haar graag noemt) de bekroning<br />
van deze ontwikkeling. Wanneer de mensheid erin slaagt de samenleving te organiseren op basis van<br />
positieve kennis, zal ze zich bevrijd hebben van de misleidingen uit het verleden en haar hoogste graad<br />
van ontwikkeling hebben bereikt.<br />
2.5.2.2. Haeckel (1834 – 1919)<br />
In zijn werk "Die Welträtsel" uit 1899 ontwerpt de Duitse zoöloog, Ernst Haeckel, een radicaal<br />
materialistisch en monistisch wereldbeeld op basis van de darwiniaanse evolutietheorie. Haeckel is ervan<br />
overtuigd dat met deze theorie alle fundamentele wetenschappelijke vragen beantwoord kunnen worden.<br />
Volgens hem bestaat de wereld uit één substantie, die volgens de algemene wetten van de causaliteit<br />
geordend is. Zo komen in de natuurgeschiedenis van de mensheid geleidelijk het<br />
waarnemingsvermogen, het bewustzijn en het denken als natuurlijke realisaties van het zenuwstelsel en<br />
de hersenen te voorschijn. Deze ontwikkeling maakt deel uit van de algemene evolutie van het<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 18
universum.<br />
Haeckel, die bewonderd werd door Lenin, wijst elk verondersteld bestaan van een transcendente<br />
werkelijkheid af, in het bijzonder die van het christendom. Zijn "religie" wordt gevormd door de drie<br />
cultuuridealen van het ware, het schone en het goede.<br />
2.5.2.3. Mach (1838 – 1916)<br />
Voor Ernst Mach is de wereld het geheel van wat we met de zintuigen waarnemen. Wetenschappelijke<br />
theorieën zijn zo eenvoudig mogelijk beschrijvingen van de zintuiglijke gegevens. Zij kunnen alleen op<br />
waarnemingen steunen, niet op hypothetische entiteiten die onwaarneembaar zijn, zoals de absolute<br />
ruimte en tijd in de mechanica van Newton, of de atomen in de kinetische gastheorie van Boltzmann.<br />
Mach verwerpt dergelijke abstracties en was als positivist een tegenstander van elke metafysische<br />
speculatie. Hij verdedigt een radicaal fenomenalisme.<br />
De voorstellingen die we van de wereld maken dienen we van de waarnemingen te onderscheiden. De<br />
fysica onthult de natuurwetten die de relaties tussen de waarnemingen bepalen, terwijl de psychologie de<br />
relaties tussen de voorstellingen onderzoekt. Hoe uit de waarnemingen onze voorstellingen ontstaan, is<br />
het onderwerp van wat Mach de psychofysica noemt.<br />
Volgens Mach zijn onze voorstellingen er steeds zo op gericht dat ze zoveel mogelijk voldoen aan<br />
biologische behoeften. Wetenschappelijke theorieën dienen kennis op te leveren dien helpt om biologisch<br />
te overleven. De ideeëngeschiedenis van de mensheid speelt zich het darwiniaans proces van de<br />
"survival of the fittest" af. Ideeën moeten zich aanpassen aan elkaar en aan de werkelijkheid. Een<br />
aanpassing van de gedachten aan de feiten is wat Mach een waarneming noemt. Theorie en wiskunde<br />
dienen om de gedachten aan elkaar aan te passen.<br />
Die Anpassung der Gedanken an die Tatsachen<br />
[...] beziechnen wir als Beobachting, die<br />
Anpassung der Gedanken aneinander aber als<br />
Theorie<br />
Ernst Mach, Erkenntnis und Irrtum, p. 164-165 (1906)<br />
De aanpassing van de gedachten aan de feiten [...]<br />
duiden we aan als waarneming, de aanpassing van<br />
de gedachten aan elkaar als theorie.<br />
2.5.3. Levensgevoel<br />
2.5.3.1. Kierkegaard (1813 – 1855)<br />
In de loop van de eerste helft van de 19e eeuw keerde de Deen Søren Kierkegaard zich tegen het<br />
triomfalistische systeem van Hegel, dat de totaliteit van de werkelijkheid en van het denken had willen<br />
vatten in een universele rationele ontwikkeling waarin de geest opklimt tot de absolute Godheid.<br />
Tegenover de universele en objectieve geschiedenis waar Hegel over spreekt, plaatst Kierkegaard de<br />
subjectieve werkelijkheid van het individu met zijn angsten, zijn schuld en zijn lijden. De werkelijkheid van<br />
het bestaan kan niet gevat worden in concepten en schema's, zij manifesteert zich in de onherleidbare,<br />
onverwoordbare en belevingen van de individuele persoon. Het oorspronkelijke christelijke geloof (niet<br />
het verburgerlijkte geloof van zijn tijd), geeft uitdrukking aan deze existentiële betekenis van het lijden.<br />
Naar die authenticiteit wil Kierkegaard terug. De ramp die het christendom overkwam is dat het in de<br />
greep kwam van het theoretische speculatieve denken, dat het tot een objectieve waarheid wilde<br />
herleiden terwijl het in werkelijkheid in een subjectieve waarheid geworteld is.<br />
In de tijd waarin hij leeft, spelen gevoelens en waarden geen rol en wordt het leven door ideeën beheerst,<br />
meent Kierkegaard. Het denken maakt van het leven een denkbeeldige werkelijkheid, en erkent het<br />
subject niet met zijn religieuze en morele ervaring.<br />
De betekenis van het werk van Kierkegaard drong aanvankelijk nauwelijks door buiten de grenzen van<br />
Denemarken. Pas de ontreddering van de Eerste Wereldoorlog maakte het Europese publiek ontvankelijk<br />
voor de existentiële twijfels en angsten van deze getourmenteerde schrijver.<br />
Aangenomen mag worden dat de Deense fysicus Niels Bohr beïnvloed werd door de geschriften van zijn<br />
landgenoot. Meer bepaald diens afkeer voor objectieve systemen en de nadruk die hij legde op de<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 19
onmogelijkheid om met theoretische begrippen de werkelijkheid zelf te vatten, zouden ertoe bijgedragen<br />
hebben dat een klimaat ontstond waarin het mogelijk werd de klassieke begrippen los te laten. Vooral van<br />
betekenis voor de latere quantumfysica is dat Kierkegaard het theoretische denken verweet uit het oog te<br />
verliezen dat het denkende subject zelf deel uitmaakt van de werkelijkheid die het wil verklaren. De<br />
waarnemer is altijd deelnemer. Ook Bohr zou later benadrukken dat in de natuurkunde de mens als<br />
waarnemend subject altijd een centrale positie inneemt.<br />
2.5.3.2. Nietzsche (1844 – 1900)<br />
Centraal in de filosofie van Nietzsche staat het begrip "der Wille zur Macht". Het machtsstreven is zowel<br />
de creatieve als de destructieve kracht van het leven, niet enkel van het menselijke leven. Het is een<br />
kracht die immanent is aan de wereld. De religieuze of de ethische mens vergist zich wanneer hij denkt<br />
dat het lijden, of het medelijden, een creatieve kracht is. Lijden en medelijden zijn slechts zwakheden,<br />
volgens Nietzsche, existentiële onvermogens waarvoor hij alleen verachting heeft. De klassieke deugden<br />
en christelijke waarden zijn slechts de armzalige producten van een afkeer voor het waarachtige,<br />
natuurlijke leven.<br />
Ook de waarheid sneuvelt. Er is niet één waarheid, er zijn vele ogen en dus vele waarheden, volgens<br />
Nietzsche. De waarheidzoeker zoekt een andere wereld dan degene die bestaat. Wat bestaat is alleen<br />
het leven, de natuur en de geschiedenis. Het geloof in de waarheid is een illusie, een restant van het<br />
christelijk geloof dat beweerde dat God de waarheid is.<br />
Nietzsches filosofie is die van het nihilisme, gekenmerkt door de dood van God en het loslaten van de<br />
oude morele waarden. De verdwijning van God uit de Europese cultuur is een belangrijke en bevrijdende<br />
breuk met het verleden, waardoor de mens nu in staat is zijn eigen weg te gaan. De toekomst is aan de<br />
"Übermensch", de vitale, volkomen mens wiens taak het is alle ziekelijke en levensvijandige krachten te<br />
vernietigen. Voorbij elke moraal, voorbij goed en kwaad, vestigt zich zo het gerijpte, aristocratische leven<br />
dat alle menselijke middelmatigheden heeft overwonnen.<br />
In tegenstelling tot het christelijke, lineaire tijdsbegrip, stelt Nietzsche zich een cyclische tijd van een<br />
eeuwige terugkeer voor. De Übermensch moet deze eeuwige terugkeer van alle dingen bevestigen en<br />
ernaar verlangen.<br />
2.5.3.3. Spengler (1880 – 1936)<br />
In zijn werk "Der Untergang des Abendlandes", dat in 1918 verscheen, geeft Oswald Spengler een schets<br />
van de wereldgeschiedenis waarin de culturen worden opgevat als organismen met een levensduur van<br />
ongeveer duizend jaar. Naar zijn mening is de Europese cultuur het stadium van de ondergang<br />
ingetreden.<br />
Wellicht ook door het samenvallen van de verschijning van dit boek met het einde van de Eerste<br />
Wereldoorlog, vond het veel weerklank bij vooral het Duitse publiek.<br />
In den Kreis dieser Symbole des<br />
Niedergangs gehört nun vor allem die<br />
Entropie, bekanntlich das Thema des<br />
zweiten Hauptsatzes der Thermodynamik.<br />
Der erste Hauptsatz, das Prinzip der<br />
Erhaltung der Energie, formuliert einfach das<br />
Wesen der Dynamik, um nicht zu sagen die<br />
Struktur des westeuropäischen Geistes. [...]<br />
Der zweite Satz aber greift tiefer und stellt<br />
eine einseitige Tendenz des<br />
Naturgeschehens fest, welche durch die<br />
begrifflichen Grundlagen der Dynamik in<br />
keiner Weise von vornherein bedingt war. [...]<br />
Die Idee des Weltendes erscheint in der<br />
Verkleidung von Formeln, die im Grunde<br />
ihres Wesens keine Formeln mehr sind. Es<br />
kommt damit etwas Goethesches in die<br />
Tot de reeks symbolen van de<br />
ondergang behoort vooral de<br />
entropie, die zoals bekend, het<br />
onderwerp is van de tweede<br />
hoofdwet van de thermodynamica.<br />
De eerste hoofdwet is het principe<br />
van behoud van energie, en drukt<br />
gewoon de essentie van de<br />
dynamica uit, om niet te zeggen de<br />
structuur van de West-Europese<br />
geest. [...] De tweede wet reikt<br />
dieper en constateert een onomkeerbare trend in de<br />
natuur vast, die door de theoretische grondslagen van<br />
de dynamica geenszins a priori opgelegd wordt. [...] De<br />
idee van een wereldeinde verschijnt hier in de<br />
vermomming van formules, die in essentie geen<br />
formules meer zijn. Daarmee treedt iets goetheaans de<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 20
Physik. [...] Der Faust des zweiten Teils der<br />
Tragödie stirbt, weil er sein Ziel erreicht hat.<br />
Das Weltende als Vollendung einer innerlich<br />
notwendigen Entwicklung – das ist die<br />
Götterdämmerung; das bedeutet also, als<br />
letzte, als irreligiöse Fassung des Mythos,<br />
die Lehre der Entropie.<br />
fysica binnen. [...] De Faust uit het tweede deel van de<br />
tragedie sterft omdat hij zijn doel bereikt heeft. Het<br />
wereldeinde als de voltooiing van een innerlijk<br />
noodzakelijke ontwikkeling, dat is de ondergang, en dat<br />
is ook als laatste, areligieuze versie van de mythe, de<br />
betekenis van de leer van de entropie.<br />
Oswald Spengler, Der Untergang des Abendlandes, Erster Band: Gestalt und Wirlichkeit, VI Kapitel, p. 545- 550 (1923,<br />
oorspronkelijke uitgave 1918)<br />
2.5.3.4. Bergson (1859 – 1941)<br />
Een denker met een uitzonderlijk optimistische en anti-rationalistische (maar niet anti-wetenschappelijke)<br />
visie op het leven was de Franse filosoof Henri Bergson. De centrale gedachte in de filosofie van Bergson<br />
is dat de tijd, als durée, een wezenlijk aspect is van de werkelijkheid, "l'étoffe même de la réalité", en niet<br />
slechts een elimineerbare veranderlijke in de fysica. Het temporeel karakter van het bestaan, d.w.z. de<br />
duur van processen, kennen we door directe innerlijke gewaarwording. Het 'ik' duurt, zoals het in het<br />
eigen bewustzijn ervaart, en van daaruit kan de duur ook in de uiterlijke wereld aangetroffen worden.<br />
In tegenstelling tot een oude traditie in het denken, die teruggaat tot Aristoteles en die in de moderne tijd<br />
culmineert in de tweede wet van de thermodynamica (waarover later meer), is de tijd volgens Bergson<br />
niet wezenlijk een destructief proces van verval en vergeten. Dat blijkt al uit de titel van zijn boek dat in<br />
1907 verscheen, L'évolution créatrice. Terwijl de tweede wet van de thermodynamica binnen de<br />
anorganische natuur haar afbraakwerk verricht, kent de biologische natuur een voortgang van opbouw en<br />
ontwikkeling (waarvoor Bergson het controversiële begrip élan vital invoert). Voor Bergson is elke<br />
levensactiviteit "une réalité qui se fait à travers celle qui se défait". (L'évolution créatrice, ch. III, uitgave<br />
Quadrige, Presses Universitaires de France, p. 248).<br />
Een analyse van de werkelijkheid, volgens de methoden die de wetenschap met onmiskenbaar succes<br />
toepast, volstaat volgens Bergson niet voor een waarachtig begrip van de feiten. Tegenover de analyse,<br />
plaatst hij de intuïtie, die een meer direct en onvervormd begrip mogelijk maakt. Intuïtie, in de betekenis<br />
die Bergson eraan geeft, reikt voorbij de gewone werkwijze van het intellect, zij is is directe ervaring, een<br />
binnendringen of zich nestelen in het bestudeerde object. Zij gaat voorbij de concepten en symbolen, en<br />
beschouwt het object van binnenuit, zoals het op zichzelf is. Terwijl het intellect eromheen draait, valt de<br />
intuïtie ermee samen.<br />
Nous appelons ici intuition la sympathie par<br />
laquelle on se transporte à l'intérieur d'un<br />
objet pour coïncider avec ce qu'il a<br />
d'unique et par conséquent d'inexprimable.<br />
Au contraire, l'analyse est l'opération qui<br />
ramène l'objet à des éléments déjà connus,<br />
c'est-à-dire communs à cet objet et à<br />
d'autres. Analyser consiste donc à<br />
exprimer une chose en fonction de ce qui<br />
n'est pas elle.<br />
Onder intuïtie verstaan we hier de<br />
sympathie waardoor men zich<br />
verplaatst in het innerlijk van een<br />
object, om samen te vallen met wat er<br />
uniek en onuitdrukbaar aan is. De<br />
analyse daarentegen is een bewerking<br />
die het object herleidt tot elementen<br />
die al bekend zijn, d.w.z. elementen<br />
die gemeenschappelijk zijn aan het<br />
beschouwde voorwerp en aan andere voorwerpen.<br />
Henri Bergon, Introduction à la Métaphysique, Revue de Métaphysique et de Morale, 1903. Opgenomen in La Pensée et le<br />
Mouvant, 1938, heruitgave Quadrige, Presses Universitaires de France, 1985, p. 181<br />
Bergson benadrukt dat de concepten die gebruikt worden in de wetenschap om te werkelijkheid te<br />
beschrijven, algemeen en onveranderlijk zijn, terwijl elk object in werkelijkheid uniek is, en daardoor<br />
onherleidbaar, en bovendien voortdurend in verandering. Daarom kunnen de gebruikelijke begrippen niet<br />
op de werkelijkheid toegepast worden zonder die te vereenvoudigen en te vervormen. De intuïtieve<br />
methode gebruikt niet de a priori concepten van de wetenschappelijke methode, maar beschouwt elk ding<br />
op zichzelf als een uniek concept. Intuïtie betekent in de eerste plaats bewustzijn, zij is een bewustzijn<br />
dat zich amper van het waargenomen object onderscheidt. Zij is een innerlijke ervaring, maar tilt de<br />
waarnemer tot boven zichzelf uit. Zij is een vorm van denken die zich ontdoet van de vaste, pasklare<br />
begrippen van het analytische denken, om gebruik te maken van soepele, beweeglijke, "bijna vloeibare"<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 21
concepten die zich onmiddellijk aanpassen aan het waargenomene.<br />
Kennis verkregen door intuïtie noemt Bergson metafysica. Het is kennis die sympathiseert met de<br />
werkelijkheid, eerder dan deze te onderwerpen aan meting en analyse, zoals de wetenschap doet.<br />
De invloed van Bergson is groot geweest, al tijdens zijn leven. Maar zijn filosofie werkte polariserend.<br />
Terwijl sommige geesten erdoor aangetrokken werden, vooral in literaire middens lokte zij bij<br />
wetenschappers vooral harde kritiek uit, zelfs bespotting. Hij wordt beschuldigt van anti-intellectualisme<br />
en irrationalisme. In dat verband spreekt de commentaar van de biochemicus Jacques Monod, voor<br />
zichzelf.<br />
Le plus illustre promoteur d'un<br />
vitalisme métaphysique a été sans<br />
doute Bergson. On sait que grâce à un<br />
style séduisant, à une dialectique<br />
métaphorique dépourvue de logique<br />
mais non de poésie, cette philosophie<br />
a connu un immense succès. Elle<br />
semble tombée aujourd'hui dans un<br />
discrédit presque complet, alors que,<br />
dans ma jeunesse, on ne pouvait<br />
espérer réussir au bachot à moins d'avoir lu L'Evolution<br />
créatrice.<br />
Jacque Monod, Le hasard et la nécessité, ch. 2, 1970, p. 44<br />
De meest illustere promotor van een<br />
metafysisch vitalisme is ongetwijfeld<br />
Bergson geweest. Men weet dat deze<br />
filosofie, dank zij een bekoorlijke stijl en een<br />
beeldrijke denkmethode die wel van logica<br />
gespeend is maar niet van poëzie, een<br />
geweldig succes gekend heeft. Ze schijnt<br />
vandaag bijna volkomen in diskrediet<br />
geraakt te zijn, terwijl men in mijn jeugd<br />
minstens "L'évolution créatrice" gelezen<br />
moest hebben om te mogen hopen tot de<br />
universiteit toegelaten te worden.<br />
Aan het begin van een eeuw waarin het denken doordrenkt zal zijn van rationalisme en wetenschappelijk<br />
triomfalisme, laat Bergson een helder en duidelijk, maar uiteindelijk ineffectief tegengeluid horen.<br />
2.5.3.5. Unamuno (1864 – 1936)<br />
In 1913 publiceerde Spaanse auteur Miguel de Unamuno zijn boek "Del sentimiento trágico de la vida"<br />
(over het tragische levensgevoel). Het boek gaat essentieel over het conflict tussen denken en leven, een<br />
conflict dat aan de basis ligt van de vraag naar de onsterfelijkheid van de menselijke persoon. Unamuno<br />
noemt deze vraag de enige die er werkelijk toe doet, op een ogenblik in de geschiedenis dat wetenschap<br />
en filosofie er zich in het geheel niet meer mee bezighouden.<br />
Alleen wat eeuwig is, bestaat werkelijk, en daarom verlangt de mens naar de onsterfelijkheid, constateert<br />
Unamuno. Maar het rationele denken is niet in staat een bewijs voor de onsterfelijkheid te geven. Zonder<br />
geloof in de onsterfelijkheid is een zinvol leven echter niet mogelijk. Daarom is rationaliteit uiteindelijk<br />
levensvijandig, en moet het leven irrationeel zijn. Daarin ligt de tragiek van het menselijk bestaan. De<br />
kloof tussen een rationeel scepticisme en een levensnoodzakelijk geloof in de onsterfelijkheid wekt angst<br />
en onzekerheid in het gemoed van de mens.<br />
Een radicaal vitalisme doordringt het werk van Unamuno, een tegenstroom om het oprukkende<br />
materialisme te keren. Evenmin als Kierkegaard of Bergson gelooft Unamuno dat het rationele denken de<br />
levensvragen kan beantwoorden. De mens moet zijn onsterfelijkheid, indien hij die niet kan bewijzen,<br />
minstens hopen. Dat gebeurt in het verrijzenis-geloof van het christendom, maar de christelijke theologie<br />
voldoet Unamuno niet, zij is voor hem slechts een kerkhof van ideeën. Alleen de verbeelding kan<br />
uitkomst bieden, zij is onze "meest substantiële faculteit".<br />
Es una cosa terrible la inteligencia.<br />
Tiende a la muerte como a la<br />
estabilidad la memoria. Lo vivo, lo que<br />
es absolutamente inestable, lo<br />
absolutamente individual, es, en rigor,<br />
ininteligible.<br />
Een verschrikkelijk ding is de intelligentie.<br />
Zij neigt naar de dood zoals het geheugen<br />
naar de stabiliteit. Het leven is een<br />
absolute instabiliteit, en het absolute<br />
individu kan strikt genomen niet door<br />
intelligentie begrepen worden.<br />
Miguel de Unamuno, Del sentimiento trágico de la vida, hoofdstuk 5, 1913<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 22
2.6. SAMENVATTING EN BESLUIT<br />
Tot het einde van de achttiende eeuw was het wereldbeeld statisch. Het heelal werd geacht, sinds de<br />
schepping, onveranderlijk te bestaan. De tijd speelde hoogstens een rol met betrekking tot locale en<br />
processen en het menselijke leven, maar niet voor wat betreft de fundamentele kenmerken van de<br />
wereld.<br />
Newton vat het beeld samen aan het eind van zijn Opticks (1704). Volgens hem is de wereld gekenmerkt<br />
door vijf permanente eigenschappen:<br />
- De vaste, massieve, harde, ondoordringbare, bewegende deeltjes waaruit de materie bestaat;<br />
- De massa (inertie) van de deeltjes en de daaruit voortvloeiende wetten van de mechanica;<br />
- De principes van gravitatie, magnetisme, elektrische aantrekking en chemische reacties;<br />
- De stabiele banen van de planeten;<br />
- Uniforme eigenschappen in de lichamen van de dieren.<br />
Aan haast niets van deze opsomming wordt nu nog geloofd. Althans niet in de betekenis die Newton<br />
eraan gaf. Vooral in de loop van de negentiende eeuw kwam verandering in het oude, statische<br />
wereldbeeld. Waarnemingen en theoretische ontwikkelingen gaven te zien dat de wereld een evolutie<br />
doormaakt. Geologische, paleontologische, biologische en astrofysische gegevens wezen onmiskenbaar<br />
in die richting. Maar alle veranderingen die de (anorganische) natuur ondergaat bleken te verlopen<br />
volgens strikte wetten, waardoor het heelal theoretisch volkomen kenbaar bleef en de veranderingen in<br />
principe voorspelbaar waren. Alleen praktische moeilijkheden, geen principiële, kunnen maken dat een<br />
voorspelling niet steeds uitvoerbaar is. De wetten zijn die van Newton en Maxwell; zij zijn perfect (en<br />
elegant) mathematisch formuleerbaar. Zelfs het ultieme wereldeinde kon uit de wetten van de<br />
thermodynamica of de statistische mechanica afgeleid worden.<br />
Ook de basisingrediënten van het heelal waren bekend. Sterren, mineralen en levende wezens bestaan<br />
alle uit dezelfde chemische elementen. Aan het bestaan van atomen werd door chemici nauwelijks<br />
getwijfeld, al hadden sommige natuurkundigen, vooral om epistemologische redenen, bezwaren. Het leek<br />
hen "onwetenschappelijk" om theorieë te baseren op entiteiten die volkomen onwaarneembaar waren.<br />
De 20e eeuw bracht aan het licht dat het heelal niet alleen dynamisch is, maar zelfs onstabiel. De<br />
verandering die optreden kunnen bruusk en onvoorspelbaar zijn. De toekomst is daardoor niet alleen<br />
praktisch onvoorspelbaar, maar ook wezenlijk onzeker. De instabiliteit toont zich overal: in de materie, in<br />
de hemellichamen, in de aarde, in de levende wezens, ook in de menselijke geest. De mens beseft dat hij<br />
de prooi is van krachten die hij niet beheerst en waarvan hij zich vaak niet eens bewust is.<br />
Wetenschappelijk onderzoek, dat steunt op het empirische gegeven en rationele analyse, onthult de<br />
wetmatigheid van het fysische werkelijkheid en daarmee haar dynamisch karakter. Maar de opvatting of<br />
kennis van natuurwetten voor een waarachtig begrip van de natuur toereikend is, zou in de loop van de<br />
twintigste eeuw veranderen. In de quantumfysica zouden de wetten niet meer dan een<br />
waarschijnlijkheidsvoorspelling mogelijk maken. In de fysica van complexe onstabiele systemen bleken<br />
de natuurwetten hun deterministisch karakter te verliezen. Maar daarvan bestond op het einde van de<br />
negentiende eew nog geen vermoeden.<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 23
Hoofdstuk 3<br />
Straling en verbazing<br />
De negentiende eeuw eindigt met twee ontdekkingen die voor de fysica van de twintigste eeuw van<br />
cruciale betekenis zouden zijn:<br />
- In 1895 ontdekt Wilhelm Röntgen de X-stralen.<br />
- In 1897 ontdekt Joseph John Thomson het elektron.<br />
Beide ontdekkingen vloeiden voort uit experimenten met kathodestraal-buizen.<br />
3.1. WAT VOORAFGING: ONTDEKKING VAN DE KATHODE-STRALEN<br />
1705<br />
De Engelse natuurkundige Francis Hauksbee ontdekt dat in een gesloten glazen kolf waaruit met een<br />
vacuümpomp de meeste lucht weggezogen werd, vreemde lichtverschijnselen optreden wanneer de<br />
glaswand door wrijving elektrisch opgeladen wordt.<br />
1715<br />
De Engelse arts en natuurkundige William Watson construeert een luchtledige glazen kolf waarin twee<br />
metalen platen zijn aangebracht (elektroden) om na te gaan hoe elektriciteit zich door het luchtledige<br />
voortplant. Hij observeert de fraaie, gekleurde lichtverschijnselen die in de glazen buis te zien zijn.<br />
1855-57<br />
De Duitse instrumentenmaker Heinrich Geissler bouwt een kwikpomp waarmee hij een veel beter<br />
vacuüm verwezenlijkt dan tot dan toe mogelijk was. Daarmee construeerde Geissler een luchtledige<br />
glazen buis met twee permanente elektroden.<br />
1857<br />
Julius Plücker, een Duits wiskundige en natuurkundige, experimenteert met de vacuümbuizen van<br />
Geissler. Hij doet de belangrijke ontdekking dat de lichtgloed die ontstaat door de elektrische ontlading in<br />
de buis afgebogen wordt door een magneet.<br />
Hiermee was aangetoond dat uit de kathode (negatieve elektrode) "iets" vrijkwam dat zich gedraagt als<br />
een flexibele elektrische stroom in het luchtledige, zoals blijkt uit de reactie op een magnetisch veld. De<br />
onbekende "negatieve stralen" brengen het verdunde gas in de buis tot oplichten, en veroorzaakten ook<br />
een lichtgloed waar ze de glazen wand raakten.<br />
1869<br />
De Duitse natuurkundige Johann Wilhelm Hittorf experimeneert verder met elektrische ontladingen in<br />
glazen buizen met extreem verdund gas. Door de binnenkant van de buis me fosfor te bestrijken, bekomt<br />
hij sterke lichteffecten. Hittorf ontdekt dat de stralen die uit de kathode komen schaduwen werpen van<br />
voorwerpen op hun baan, en dat de geheimzinnige "Strahlen des Glimmens" zich dus, bij afwezigheid<br />
van een magnetisch veld, rechtlijnig voortplanten.<br />
Jaren 1870<br />
De Duitse natuurkundige Eugen Goldstein bestudeert de chemische reacties die de stralen uit de kathode<br />
in het verdunde gas kunnen veroorzaken. Hij ontdekt dat de stralen loodrecht uit de kathode ontsnappen<br />
en dat de bundel convergerend gemaakt kan worden, zodat ze geconcentreerd op één punt terecht komt,<br />
door een aangepast vorm van de kathode. Goldstein spreekt voor het eerst van kathode-stralen.<br />
Jaren 1880<br />
De Britse natuurkundige William Crookes experimenteert met vele types gasontladingsbuizen, en ontdekt<br />
dat de kathodestralen ook warmte en mechanische arbeid kunnen produceren. Hij interpreteert de<br />
kathode-stralen als een "torrent of molecules", een stroom van elektrische negatief geladen deeltjes.<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 24
De Duitse natuurkundige Heinrich Hertz ontdekt dat kathode-stralen door dunne materialen, zoals een<br />
goudfolie, kunnen dringen.<br />
1894<br />
De Duitse natuurkundige Philipp Lenard gebruikt deze ontdekking om een kathodestraalbuis met een<br />
"venster" te maken, een aluminiumplaatje dat de stralen doorlaat. Hij observeert de stralen tot enkele<br />
centimeter buiten de glazen buis.<br />
3.2. X-STRALEN<br />
In 1895 aan de universiteit van Würzburg,<br />
Duitsland.<br />
experimenteerde Wilhelm Röntgen met een<br />
Crookes kathodestraalbuis. Op 8 november<br />
ontdekte hij dat in de omgeving van een buis<br />
bepaalde materialen door fluorescentie oplichten<br />
en verpakte fotografische platen belicht worden.<br />
Dat gebeurde ook als de kathodestraalbuis volledig<br />
omwikkeld was door zwart karton dat geen licht of<br />
kathodestralen doorlaat. Röntgen besloot dat uit de<br />
buis nog een ander soort straling vrijkomt ("Xstraling").<br />
De straling ontstaat door de botsing van<br />
de kathodestralen met de glaswand of met de<br />
anode. Alle materialen die getroffen worden door<br />
de kathodestralen kunnen de X-stralen uitzenden.<br />
In de maanden die daarop volgden onderzocht<br />
Röntgen deze stralen grondig, meer bepaald hun<br />
doordringingsvermogen en hun vermogen lucht en<br />
andere gassen elektrisch geleidend te maken (te<br />
"ioniseren", zoals nu gezegd wordt). Hij vermoedde<br />
dat ze verwant zijn aan licht of UV-stralen, maar<br />
slaagde er niet in de precieze aard ervan te<br />
bepalen.<br />
Het zou tot 1912 duren vooraleer definitief<br />
aangetoond werd dat X-stralen elektromagnetische<br />
golven zijn met zeer kleine golflengte. Dat<br />
gebeurde door Max von Laue die kristallen<br />
gebruikte als diffractieroosters voor de X-stralen.<br />
3.3. KATHODE-STRALEN, VERVOLG<br />
Ondertussen bleef ook de aard van de kathodestralen onopgehelderd. Heinrich Hertz meende dat het<br />
golven waren, o.m. omdat Philipp Lenard erin geslaagd was de stralen via een metalen venster uit de<br />
buis te laten ontsnappen. William Crookes was van mening dat de kathodestralen uit deeltjes bestaan,<br />
meer bepaald elektrisch geladen deeltjes, omdat ze in een magnetisch veld afgebogen worden. Jean<br />
Perrin kon in 1895 aantonen dat de stralen in staat zijn een elektroscoop negatief op te laden, hetgeen<br />
ook hun corpusculaire natuur aantoont.<br />
In 1897 toonde Joseph John Thomson aan dat de deeltjes van de kathodestralen allemaal dezelfde<br />
eigenschappen hebben, welk gas ook aanwezig is in de kathodestraalbuis. Hij noemde de deeltjes<br />
"elektronen". Door afbuiging van de straal te meten in een magnetisch veld en in een elektrisch veld kon<br />
hij de verhouding e/m van de elektrische lading tot de massa bepalen.<br />
Met behulp van de pas uitgevonden nevelkamer van Wilson kon Thomson de waarde van de elektrische<br />
lading e bepalen (door de druppels te tellen en de totale opgestapelde lading te meten). Daardoor was<br />
ook de massa m van het elektron bekend, en die bleek meer dan duizend keer kleiner dan die van een<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 25
waterstofatoom. Stilaan werd duidelijk dat een atoom niet ondeelbaar is: een elektron is een onderdeel<br />
van een atoom en kan eruit vrijgemaakt kan worden, zoals Thomson schreef in 1899.<br />
Electrification essentially involves the splitting up of<br />
the atom, a part of the mass of the atom getting<br />
free and becoming detached from the original<br />
atom.<br />
Het elektrisch geleidend maken komt essentieel<br />
neer op een splitsing van het atoom: een deel van<br />
het atoom komt vrij en is dan los van het<br />
oorspronkelijke atoom.<br />
J.J. Thomson, On the masses of the ions in gases at low pressures, Phil. Mag. 48, 547-567, p. 565 (1899)<br />
3.4. RADIOACTIVITEIT<br />
Henri Becquerel<br />
Henri Becquerel vroeg zich af of X-stralen van dezelfde<br />
natuur zijn als stralen uitgezonden door fluorescentie.<br />
Aangezien bij het experiment van Röntgen de X-stralen<br />
uitgezonden werden door de plaats waar de kathodestralen<br />
de wand tot fluorescentie brachten (zoals hij vernam van<br />
Henri Poincaré, die een pre-print van het artikel van<br />
Röntgen had ontvangen) vermoedde Becquerel een<br />
verband tussen beide verschijnselen.<br />
Om dit uit te zoeken voerde hij in 1896 experimenten uit. Hij<br />
stelde diverse materialen enige tijd bloot aan het zonnelicht<br />
om ze te doen fluoresceren, en onderzocht dan of ze X-<br />
stralen uitzonden. Hij constateerde dat dit in het algemeen<br />
niet het geval is, maar ontdekte toevallig dat een<br />
uraniumzout (kaliumuranyldisulfaat: K 2 UO 2 (SO 4 ) 2 2H 2 O) een<br />
straling uitzendt die een fotografische plaat kan belichten<br />
dwars door de dikke verpakking van zwart papier, ook<br />
zonder dat het mineraal fluorescerend gemaakt was door<br />
blootstelling aan de zon. Een stuk dat in een donkere lade<br />
was blijven liggen had het fotografisch papier ook belicht.<br />
Niet alleen het kaliumuranyldisulfaat, maar alle uraniumverbindingen die Becquerel testte, bleken deze<br />
wonderlijke eigenschap te hebben. Becquerel kwam tot de conclusie dat niet fluorescentie, maar het<br />
element uranium verband houdt met de geheimzinnige straling. Een test met metallisch uranium gaf de<br />
bevestiging.<br />
J'ai donc été conduit à penser que l'effet était<br />
du à la présence de l'élément uranium dans<br />
ces sels, et que le métal donnerait des effets<br />
plus intenses que ses composés.<br />
Zo kwam ik op de gedachte dat het effect toegeschreven<br />
moest worden aan de aanwezigheid van het element<br />
uranium in deze zouten, en dat het effect van dit metaal<br />
sterker moest zijn dan dat van zijn verbindingen.<br />
Henri Becquerel, Emission de radiations nouvelles par l'uranium métallique, Comptes Rendus de l'Académie des Sciences, 122,<br />
1086 (1896)<br />
Verder onderzoek wees uit dat de uraniumstraling in staat was de lucht te ioniseren. Dit ioniserend<br />
vermogen bood meteen een middel om de intensiteit van de straling te meten.<br />
Wat het meest verwonderde was dat de straling die van het uranium uitging door geen enkele oorzaak<br />
"opgewekt" moest worden. De emissie gebeurt spontaan, en nam niet af in de loop van de maanden<br />
waarin Becquerel zijn experimenten voortzette. De straling gaat onophoudelijk door, ook in de duisternis,<br />
en Becquerel vroeg zich af waar de energie vandaan komt die op die manier uitgestraald wordt.<br />
In 1897 begon Marie Curie met het experimenteel onderzoek van de "Becquerel-stralen". Zij onderzocht<br />
talrijke stoffen op eventuele emissie van ioniserende straling. De intensiteit van een ioniserende straling<br />
mat ze door de snelheid te meten waarmee een condensator, waarvan één van de platen met de<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 26
onderzocht stof bedekt is, ontlaadt. Zo<br />
ontdekte zij dat ook thorium "radioactief" is.<br />
Daarna vond ze dat de straling die vrijkwam uit<br />
pekblende, een mineraal dat hoofdzakelijk<br />
bestaat uit uraniumoxyde (UO 2 ), intenser is dan<br />
wat uit zijn gehalte aan uranium en thorium<br />
verklaard kan worden. Met de hulp van haar<br />
echtgenoot, Pierre Curie (die zijn eigen werk<br />
op het gebied van de piëzo-electriciteit opgaf<br />
om zich ook te wijden aan het onderzoek van<br />
de nieuw ontdekte stralen) slaagde zij erin de<br />
onbekende sterk stralende elementen<br />
chemisch te isoleren. Midden 1898 hadden zij<br />
een geconcentreerde oplossing bekomen van<br />
een sterk radioactief element, dat zij polonium<br />
noemden (Marie Curie was afkomstig van<br />
Polen), en in september van hetzelfde jaar een<br />
ander, nog intenser stralend element, dat<br />
radium werd gedoopt.<br />
De volgende jaren besteedden de Curies aan<br />
het onderzoek van de fysische en chemische<br />
eigenschappen van deze elementen. Daartoe<br />
moesten die in zo zuiver mogelijke vorm<br />
bekomen worden. Tonnen pekblende waren<br />
Marie Curie<br />
nodig om enkele grammen radium te isoleren.<br />
Het pas opgerichte Nobel-comité in Stockholm wist al deze inspanningen te waarderen. In 1901, toen de<br />
medaille voor het eerst werd uitgereikt, mocht Röntgen de prijs voor fysica in ontvangst nemen. In 1903<br />
werden Becquerel en beide Curies met de Nobelprijs voor fysica geëerd. Marie Curie zou in 1911 ook<br />
nog de Nobelprijs voor Scheikunde ontvangen.<br />
Pierre Curie overleed al in 1906, tengevolge van een fatale aanrijding op straat in Parijs door een koets.<br />
Tijdens de oorlog van 1914-18 richtte Marie Curie, samen met haar dochter Irène, een ambulancedienst<br />
op aan het front in België. Daar gebruikte zij een X-stralen-apparaat om medische hulp te verstrekken<br />
aan de gewonden. (Irène Curie zou in 1935, samen met haar echtgenoot Frédéric Joliot, de Nobelprijs<br />
voor Scheikunde krijgen, ook voor hun onderzoek van nieuwe radioactieve elementen.)<br />
In 1898 had Ernest Rutherford (in het laboratorium van J.J. Thomson in Cambridge) door middel van<br />
absorptie-experimenten ontdekt dat de uranium-straling complex is, en dat er minstens twee soorten<br />
onderscheiden moeten worden: er is een soort die gemakkelijk door materialen tegengehouden wordt, en<br />
een andere met een doordringingsvermogen dat aanzienlijk groter is. De eerste soort noemde Rutherford<br />
α–stralen, de tweede soort β–stralen. De β–stralen kon hij identificeren als elektronen. De α–stralen<br />
buigen minder af in een magnetisch veld en bestaan uit zwaardere deeltjes. Het zou nog bijna tien jaar<br />
duren voor deze deeltjes geïdentificeerd konden worden als heliumkernen. (Het element helium werd op<br />
aarde pas in 1895 gevonden, nadat het eerder spectroscopisch in de zon was ontdekt.)<br />
In 1900 ontdekte Paul Villard in Parijs een derde soort radioactiviteit, γ–straling, die zeer doordringend is<br />
en in het geheel niet afbuigt in een magnetisch veld. Het duurt enkele jaren, maar dan drong door dat γ–<br />
stralen van dezelfde aard zijn als de Röntgen-stralen, waarvan in 1912 wordt aangetoond (door middel<br />
van diffractie in kristalroosters) dat ze een golfnatuur hebben.<br />
3.5. TRANSMUTATIES<br />
3.5.1. Pierre en Marie Curie<br />
De discussie over het bestaan van atomen was aan het begin van de 20e eeuw voorbij haar hoogtepunt.<br />
Maar dat betekende niet dat de idee dat een atoom energie kan uitstralen gemakkelijk ingang kon<br />
vonden, want het was in strijd met het concept van een atoom zelf. Per definitie was een atoom het<br />
meest elementaire, ondeelbare en onveranderlijke deeltje waaruit de elementen is samengesteld. De<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 27
eerste vermeldingen dat toch aangenomen moest worden dat atomen niet onveranderlijk zijn, kwam al in<br />
1900 van de Curies.<br />
Le radium émettrait d'une façon continue des<br />
particules extrêmement petites chargées<br />
d'électricité négative. L'énergie utilisable<br />
emmagasinée sous forme d'énergie potentielle se<br />
dissiperait peu à peu, et cette manière de voir<br />
conduirait nécessairement à ne plus admettre<br />
l'invariabilité de l'atome.<br />
Radium zendt onafgebroken zeer kleine deeltjes<br />
uit met een elektrisch negatieve lading. De<br />
bruikbare energie die als potentiële energie<br />
opgeslagen is, zou zo geleidelijk aan opgebruikt<br />
worden. Zo beschouwd is het niet langer mogelijk<br />
de onveranderlijkheid van het atoom aan te<br />
nemen.<br />
Pierre en Marie Curie, Les nouvelles substances radioactives et les rayons qu'elles émettent, Rapports présentés au Congrès<br />
international de Physique, t. III, p. 79 (1900)<br />
La théorie matérialiste de la<br />
radioactivité est très séduisante.<br />
Elle explique bien les<br />
phénomènes de la radioactivité.<br />
Cépendant, en adoptant cette<br />
théorie, il faut nous résoudre à<br />
admettre que la matière n'est pas<br />
à un état chimique ordinaire; les<br />
atomes n'y sont pas constitués à<br />
l'état stable, puisque des<br />
particules plus petites que l'atome<br />
sont rayonnées. L'atome<br />
indivisible au point de vue<br />
chimique, est divisible ici, et les sous-atomes sont en<br />
mouvement. [...] Dans la matière radioactive, s'il y a quelque<br />
chose qui se modifie, c'est forcément l'atome.<br />
De materialistische theorie van de<br />
radioactiviteit is erg aanlokkelijk. Zij<br />
beschrijft de radioactieve verschijnselen<br />
correct. Als we die theorie aannemen<br />
moeten we nochtans durven toegeven<br />
dat de materie zich niet in een gewone<br />
chemische toestand bevindt: de atomen<br />
verkeren niet in een stabiele toestand<br />
aangezien zij deeltjes die kleiner zijn<br />
dan het atoom, uitstralen. Het atoom dat<br />
vanuit chemisch oogpunt ondeelbaar is,<br />
is hier dan toch deelbaar, en subatomen<br />
zijn in beweging. [...] Indien er iets<br />
verandert in de radioactieve materie,<br />
dan is het noodzakelijk het atoom.<br />
Marie Curie, Les nouvelles substances radioactives, Revue Scientifique, 4e série, 14, 65 (1900)<br />
Marie Curie beweert dus dat de verklaring, die zij de "materialistische theorie" noemt, volgens dewelke de<br />
atomen subatomaire deeltjes uitstralen, het noodzakelijk maakt aan te nemen dat atomen deelbare en<br />
veranderlijke deeltjes zijn.<br />
Merkwaardig genoeg zouden Pierre en Marie twee jaar later van mening veranderen (Comp. Rend. 134,<br />
85, 1902). Omdat zij geen veranderingen konden vaststellen in de massa en de spectra van de<br />
radioactieve elementen, besloten zij dat atomen geen deeltjes uitzenden, maar wel energie uitstralen,<br />
een energie die zij uit de omgeving halen (weliswaar in strijd met de tweede wet van de thermodynamica)<br />
of die afkomstig is uit nog onbekende bronnen, wellicht een nog niet bekende soort straling uit de ruimte.<br />
3.5.2. Ernest Rutherford en Frederick Soddy<br />
In hetzelfde jaar waarin de Curies hun oorspronkelijke mening herzagen leverden Ernest Rutherford en<br />
zijn assistent Frederick Soddy het bewijs dat de Curies het met hun aanvankelijke opvatting nochtans bij<br />
het rechte eind hadden. Atomen ondergaan veranderingen onder invloed van radioactiviteit, toonden<br />
Rutherford en Soddy experimenteel aan. Dat bleek uit hun ontdekking dat het element thorium door<br />
radioactief verval zich omzet in een ander element dat zij thorium X noemden (waarvan nu bekend is dat<br />
het Ra 224 is, een isotoop van radium) en dat dan verder transformeert in nog een ander element.<br />
De transmutatie-theorie van Rutherford en Soddy hield in dat radioactieve stoffen onstabiele atomen<br />
bevatten waarvan per eenheid van tijd een zekere fractie uiteenvalt. Het restant van een uiteengevallen<br />
atoom is een nieuw element, ook radioactief, dat ook weer uiteenvalt, enzovoort, tot een stabiel element<br />
gevormd wordt.<br />
De theorie was revolutionair, voor chemici shockerend, niet alleen omdat zij de idee van de<br />
ondeelbaarheid van het atoom tegensprak, maar ook omdat zij brak met het chemische dogma van de<br />
onveranderlijkheid van de elementen. Bij chemische reacties zetten verbindingen van elementen zich in<br />
elkaar om maar de elementen zelf blijven onaangetast. De oude aspiratie van de middeleeuwse<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 28
alchemisten die hoopten uit bepaalde elementen andere elementen (goud!) te kunnen maken, was al<br />
lang naar het rijk van de illusies verwezen. (Rutherford waagde het daarom niet van transmutatie van de<br />
elementen te spreken, hij gebruikte het woord transformations uit angst voor alchemist gehouden te<br />
worden.) Elementen zijn de onveranderlijke basissubstanties, die uit atomen bestaan en zich onderling<br />
aan elkaar kunnen verbinden waarbij ze moleculen vormen. Nu beweerden Rutherford en Soddy echter<br />
dat bij radioactiviteit de atomen van de elementen zelf veranderen.<br />
Rutherford en Soddy aarzelden om de resultaten en conclusies van hun onderzoek te publiceren. Zij<br />
vreesden afwijzende reacties van vooral de chemici. In een eerste publicatie (in de Transactions of the<br />
Chemical Society, begin 1902) meldden zij alleen de ontdekking van een nieuw radioactief element<br />
thorium X en de identificatie van een inert gas in de radioactieve emanatie daarvan (nu radon genoemd).<br />
Voor een tweede publicatie waarin zij de interpretatie van hun ontdekking uiteenzetten zochten beide<br />
jonge onderzoekers steun bij de oude en eminente geleerde William Crookes. Rutherford schreef<br />
Crookes een brief met het verzoek te helpen bij de publicatie, indien nodig.<br />
Dear Sir William,<br />
[...] I am sending you by this mail an M.S.S.<br />
by Mr. Soddy & myself on the 'Radioactivity<br />
of Thorium' which we are forwarding at the<br />
same time to the Chemical Society. [...] I<br />
think we have conclusively shown that most<br />
of the radioactivity is due to a production of<br />
Th X at a uniform rate by the thorium & that<br />
this Th X decays with time. [...] We have<br />
strong evidence that uranium and radium<br />
behave similarly only that the time rate of<br />
change is different. All these processes are<br />
independent of chemical and physical<br />
conditions & we are driven to the conclusion<br />
that the whole process is sub-atomic.<br />
Although of course it is not advisable to put<br />
the case too bluntly to a chemical society. I<br />
believe that in the radioactive elements we<br />
have a process of disintegration or<br />
transmutation steadily going on which is the<br />
source of the energy dissipated in<br />
radioactivity. [...] Mr. Soddy & myself would<br />
both be obliged if you could do anything to<br />
facilitate the publication of the paper if<br />
difficulties arise over 'atomic' views.<br />
Yours sincerely<br />
E. Rutherford<br />
Geachte Sir William,<br />
[...] Ik zend u met deze brief een manuscript van de heer<br />
Soddy en mezelf over de 'Radioactivieit van Thorium',<br />
dat we tegelijk ook naar de Chemical Society opsturen.<br />
[...] Ik ben van mening dat we definitief hebben<br />
aangetoond dat de meeste radioactiviteit toe te schrijven<br />
is aan de productie van Th X [thorium X] in een constant<br />
tempo door thorium en dat dit Th X vervalt met de tijd.<br />
[...] Er zijn sterke aanwijzingen dat uranium en radium<br />
zich op dezelfde manier gedragen en dat alleen het<br />
tempo van de omzetting anders is. Al deze processen<br />
gebeuren onafhankelijk van chemische of fysische<br />
omstandigheden, en we voelen ons gedwongen te<br />
besluiten dat heel het proces sub-atomair is. Al is het<br />
vanzelfsprekend niet aan te raden dit zo onverbloemd<br />
voor te leggen aan een chemische vereniging. Ik geloof<br />
dat we bij de radioactieve elementen te maken hebben<br />
met een proces van desintegratie of transmutatie dat<br />
gestaag voortgaat en dat de bron is van de energie die<br />
de radioactiviteit verspreidt. [...] De heer Soddy en ikzelf<br />
zouden u zeer erkentelijk zijn indien u iets zou kunnen<br />
doen om de publicatie van het artikel mogelijk te maken<br />
indien moeilijkheden zouden rijzen over de 'atomaire'<br />
visies.<br />
Hoogachtend,<br />
E. Rutherford<br />
Brief van Ernest Rutherford aan William Crookes, 29 april 1902<br />
Het tweede artikel verscheen in de Transactions van juli 1902. Rutherford en Soddy verklaarden in hun<br />
tekst waarom radioactiviteit haar oorsprong vindt in de atomen zelf en dat zij gepaard gaat met de<br />
omzetting van een element in een ander element, zoals men nooit eerder in de scheikunde heeft gekend.<br />
The position is thus reached that radioacitivity<br />
is at once an atomic phenomenon and the<br />
accompaniment of a chemical change in which<br />
new kinds of matter are produced. The two<br />
considerations force us to the conclusion that<br />
radioactivity is a manifestation of sub-atomic<br />
chemical change.<br />
Zover zijn we dat we kunnen besluiten dat<br />
radioactiviteit een atomair verschijnsel is en tegelijk<br />
gepaard gaat met een chemische verandering die<br />
nieuwe soorten materie voortbrengt. Beide<br />
overwegingen doen ons besluiten dat radioactiviteit de<br />
manifestatie is van een sub-atomaire chemische<br />
verandering.<br />
Ernest Rutherford en Frederick Soddy, The Radioactivity of Thorium Compounds. II. The Cause and Nature of Radioactivity,<br />
Transactions of the Chemical Society, 81, 837-860 (1902)<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 29
Brief van Ernest Rutherford aan William Crookes, 12 april 1902<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 30
In een andere publicatie uit hetzelfde jaar 1902 benadrukken Ruttherford en Soddy ook hoe nieuw het<br />
inzicht is dat bij radioactiviteit veranderingen optreden in de atomen zelf.<br />
Since, therefore, radioactivity is at once<br />
an atomic phenomenon and<br />
accompanied by chemical changes in<br />
which new types of matter are<br />
produced, these changes must be<br />
occurring within the atom, and the<br />
radioactive elements must be<br />
undergoing spontaneous<br />
transformation, The results that have<br />
so far been obtained, which indicate<br />
that the velocity of this reaction is<br />
unaffected by the conditions, makes it<br />
clear that the changes in question are<br />
different in character from any that<br />
have been before dealt with in<br />
chemistry. It is apparent that we are<br />
dealing with phenomena outside the<br />
sphere of known atomic forces.<br />
Radioactivity may therefore be<br />
considered as a manifestation of<br />
subatomic chemical change.<br />
Omdat radioactiviteit<br />
tegelijk een atomair<br />
verschijnsel is en<br />
gepaard gaat met<br />
chemische<br />
veranderingen waarbij<br />
nieuwe soorten<br />
materie worden<br />
geproduceerd, moeten<br />
deze veranderingen<br />
optreden binnen het<br />
atoom, en moeten de radioactieve elementen een spontane<br />
transformatie ondergaan. De tot hiertoe bekomen resultaten,<br />
die aangeven dat de reactiesnelheid niet afhangt van de<br />
omstandigheden, tonen duidelijk aan dat de betreffende<br />
veranderingen van een andere aard zijn dan alles wat in de<br />
scheikunde bekend is. Blijkbaar hebben we te maken met<br />
verschijnselen die niet behoren tot het domein van de bekende<br />
atomaire krachten. Radioactiviteit moet daarom beschouwd<br />
worden als een manifestatie van een subatomaire<br />
verandering.<br />
Ernest Rutherford en Frederick Soddy, The Cause and Nature of Radioactivity, Philosophical Magazine, 4, 370 (1902)<br />
3.6. REACTIES<br />
Afwijzende reacties kwamen er inderdaad. De theorie van Rutherford en Soddy veroorzaakte<br />
consternatie bij fysici en vooral chemici, waarvan velen zich tegen het denkbeeld van onstabiele atomen<br />
kantten. Jaren later, herinnerde de Amerikaanse chemicus Herbert McCoy zich nog de verontwaardigde<br />
reacties van de chemici die zich afvroegen met welk recht fysici aan chemici vertellen dat hun atomen<br />
kunnen uiteenvallen (tijdens een toespraak voor de American Chemical Society in 1937).<br />
In zijn biografie van Rutherford voor de Dictionary of National Biography schreef Henry Tizard dat de<br />
nieuwe theorie zo radicaal afweek met de algemeen aanvaarde opvatting over de onvernietigbaarheid<br />
van atomen dat er aanvankelijk met zeer groot scepticisme en zelfs met minachting op gereageerd werd,<br />
zelfs door vele prominente natuurkundigen.<br />
Toch was er blijkbaar ook grote voorzichtigheid, want in de wetenschappelijke vakliteratuur van die tijd<br />
vindt men geen artikels die zich radicalen opstellen tegen de theorie van Rutherford en Soddy.<br />
Sommigen, zoals J.J. Thomson en Oliver Lodge in Engeland en Johannes Stark in Duitsland namen al<br />
snel de verdediging van de nieuwe theorie op zich.<br />
Crookes verzette zich aanvankelijk van de transmutatie van elementen, en hield vast aan zijn opvatting<br />
dat radioactiviteit verwekt wordt wanneer een element energie absorbeert bij een botsing met<br />
luchtmoleculen met hoge energie. Maar al in 1903 veranderde hij van mening en gaf hij toe dat een<br />
atoom een "katabolische transformatie" kan ondergaan.<br />
De scherpste oppositie kwam van Lord Kelvin, de ondertussen 79-jarige alom gewaardeerde autoriteit in<br />
de natuurkunde. Op de jaarlijkse bijeenkomst van de British Association for the Advancement of Science<br />
in september 1903 liet Kelvin weten dat radioactiviteit volgens hem ontstaat door de heftige trillingen<br />
binnen een atoom door interactie met de ether. Hij hield daarbij vast aan het "plum-pudding"-atoommodel<br />
van J.J. Thomson dat een atoom voorstelt als een positief geladen massa waarbinnen verspreid stukjes<br />
negatieve lading voorkomen. Volgens hem zijn de β-stralen stukjes negatieve lading die ontsnappen door<br />
de trilling, γ-stralen zijn een soort damp, en α-stralen zijn in werkelijkheid radium-atomen die naar buiten<br />
gekegeld worden.<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 31
Kelvin werd hierin bijgetreden door de eminente chemicus Henry Armstrong, die zich verbaasde over de<br />
verbeeldingskracht van Rutherford en zijn assistenten, en eraan toevoegde dat chemici geen<br />
aanwijzingen vonden voor atomaire desintegratie.<br />
Een jaar later liet Kelvin zijn theorie over de aard en oorsprong van radioactiviteit vallen. Hij verwierp nu<br />
de idee dat er een externe energiebron moet zijn maar ging niet zover om de transmutatie-theorie te<br />
aanvaarden.<br />
Ondertussen ging het wetenschappelijk werk verder. In 1903 ontdekte William Ramsay en Frederick<br />
Soddy met behulp van spectroscopische metingen dat de gasachtige radioactieve emanatie van radium<br />
het element helium bevat. Het was duidelijk dat dit helium een afbraakproduct was van radium.<br />
Hoewel Kelvin en Armstrong ook dit experimentele resultaat niet aanvaardden als een bewijs van<br />
transmutatie van de radium-atomen, ging de controverse hierna toch stilaan liggen.<br />
3.7. HET ENERGIE-PROBLEEM<br />
Met de spontane straling die radioactieve elementen uitstralen leek het alsof zij de fundamentele wet van<br />
behoud van energie schenden. Waar komt de energie van de uitgezonden straling vandaan? In hun<br />
publicatie waarin zij de ontdekking van radium bekendmaakten, wezen Pierre en Marie Curie op het<br />
probleem.<br />
On réalise ainsi une source de lumière, à vrai<br />
dire très faible, mais qui fonctionne sans<br />
source d'énergie. Il y a là une contradiction tout<br />
au moins apparente avec le principe de Carnot.<br />
Men beschikt hiermee over een bron van licht die<br />
weliswaar heel zwak is maar die blijft schijnen zonder<br />
een energiebron. Dat heeft minstens de schijn van een<br />
tegenspraak met het principe van Carnot.<br />
Pierre Curie, Marie Curie, Gustave Bémont, Sur une nouvelle substance fortement radioactive contenue dans la pechblende,<br />
Comptes Rendus, 127, 1215-1217 (1898)<br />
(Met het "principe van Carnot" verwijzen de auteurs hier op nogal verwarrende wijze naar het principe<br />
van behoud van energie dat door Carnot zelf niet als zodanig werd geformuleerd.) Aangezien de fysische<br />
en chemische kenmerken van de omgeving geen enkele rol bleken te spelen bij de radioactieve<br />
uitstraling werd al snel gespeculeerd dat de emissies niet veroorzaakt worden door interacties met de<br />
omgeving, maar uit de atomen van de radioactieve elementen zelf leken te komen.<br />
Hoewel elementen als uranium en thorium in een constant tempo radioactief straalden, constateerden<br />
Rutherford en Soddy in 1903 dat de zeer actieve vervalproducten van radium, een daling van de<br />
uitstraling in de loop van de tijd te zien gaven. Zij vonden dat als I 0 de initiële intensiteit voorstelt<br />
(gemeten als het ioniserend vermogen) en I t de intensiteit na een tijd t, de verandering voorgesteld kan<br />
worden door de vergelijking<br />
I<br />
I<br />
t<br />
0<br />
= e<br />
waar λ een constante is, kenmerkend voor het betreffende element. Aangezien elk uitgestraald deeltje op<br />
zijn weg een gelijk aantal atomen ioniseert, kan de intensiteit evenredig gesteld worden met het aantal<br />
uitgestraalde deeltjes, en als elk radioactief atoom bij zijn uiteenvallen één deeltje uitstuurt, kan de<br />
intensiteit dus ook evenredig met het aantal radioactieve atomen N gelijkgesteld worden. Zo krijgen we<br />
−λt<br />
of na differentiëren:<br />
N<br />
N<br />
t<br />
0<br />
= e<br />
−λt<br />
dN<br />
= −λN<br />
dt<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 32
Het tempo van verval is dus op elk ogenblik evenredig met het aantal resterende radioactieve atomen, en<br />
neemt dus af met de tijd.<br />
Ondertussen stelde de vraag naar de oorsprong van de vrijgekomen energie zich steeds scheper, vooral<br />
nadat aan het licht kwam om welke energiebedragen het ging. In 1903 slaagden Pierre Curie en zijn<br />
medewerker Albert Laborde erin met een calorimeter de energie te meten die radium uitstraalt. Zij vonden<br />
dat 1 gram radium 1.3 gram water in één uur tijd van het vriespunt tot het kookpunt kan verhitten. Het<br />
enorme bedrag deed versteld staan.<br />
De verbazing werd nog groter toen na verdere experimenten bleek dat 75 procent van het bedrag niet<br />
van het radium afkomstig was, maar van een vervalproduct ervan (nu radon, Rn 222 , genoemd), hoewel<br />
van dit element maar extreem weinig aanwezig was. De energie die uit het radon vrijkwam bleek meer<br />
dan een miljoen maal groter dan de energie die vrijkomt wanneer een gelijk volume waterstof en zuurstof<br />
zich in een explosie verbinden tot water.<br />
De grote energieconcentratie maakte het nog moeilijker aan te nemen dat de energie op een of andere<br />
manier uit de ruimte door een radioactief atoom opgevangen werd. Soddy rekende uit dat in dat geval in<br />
heel het heelal door elke kubieke centimeter 60 kilocalorieën per uur moesten stromen, waar we niets<br />
van merken, en waarvoor alleen een radioactief atoom "ondoorlatend" zou zijn.<br />
Stilaan werd duidelijk welke enorme energieën binnen de atomen schuilgaan. In 1905, een jaar voor zijn<br />
dood, sprak Pierre Curie de waarschuwende woorden:<br />
On peut concevoir encore que, dans<br />
des mains criminelles, le radium<br />
puisse devenir très dangereux, et ici<br />
l'on peut se demander si l'humanité a<br />
avantage à connaître les secrets de la<br />
Nature, si elle est mûre pour en<br />
profiter, ou si cette connaissance ne lui<br />
est pas nuisible.<br />
Pierre Curie, Conférence Nobel (1905)<br />
Men kan zich voorstellen dat het radium in<br />
de handen van criminelen zeer gevaarlijk<br />
kan worden, en men kan zich dan ook<br />
afvragen of de mensheid er voordeel bij<br />
heeft de geheimen van de natuur te kennen,<br />
of zij rijp is om er nuttig gebruik van te<br />
maken, ofwel of die kennis niet schadelijk is.<br />
In 1912 verscheen van Soddy het boek "Matter and Energy", met de volgende overweging:<br />
If we pause but for a moment to reflect<br />
what energy means for the present, we<br />
may gain some faint notion as to what the<br />
question of transmutation may mean for<br />
the future to a fuelless world.<br />
Als we ook maar even nadenken over wat<br />
energie tegenwoordig betekent, kunnen we<br />
ons al iets voorstellen van wat de<br />
transmutatie zal betekenen voor de<br />
toekomst van een wereld zonder brandstof.<br />
Frederick Soddy, Matter and Energy, p.252 (1912)<br />
De term "atoomenergie" werd voor het eerst gebruikt door Rutherford en Soddy in 1903, merkwaardig<br />
genoeg niet alleen met betrekking tot de energie die vrijkomt uit radioactieve atomen, maar voor de<br />
energie binnen elk atoom.<br />
All these considerations point to the<br />
conclusion that the energy latent in the<br />
atom must be enormous compared<br />
with that rendered free in ordinary<br />
chemical change. Now the radioelements<br />
differ in no way from the<br />
other elements in their chemical and<br />
physical behavior. On the one hand<br />
they resemble chemically their inactive<br />
prototypes in the periodic table very<br />
closely, and on the other they possess<br />
no common chemical characteristic<br />
Al deze<br />
overwegingen leiden<br />
tot het besluit dat de<br />
energie die latent in<br />
een atoom aanwezig<br />
is, enorm is in<br />
vergelijking met deze<br />
die vrijkomt bij een<br />
gewone chemische<br />
reactie. Nu<br />
verschillen de radio-elementen op geen enkele manier van de<br />
andere elementen in hun chemisch en fysisch gedrag. Aan de<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 33
which could be associated with their<br />
radioactivity. Hence there is no reason<br />
to assume that this enormous store of<br />
energy is possessed by the radioelements<br />
alone. It seems probable that<br />
atomic energy in general is of similar<br />
high order of magnitude, although the<br />
absence of change prevents its<br />
existence being manifested.<br />
ene kant gelijken zij chemisch heel sterk op hun niet-actieve<br />
prototypes in het periodiek systeem, en aan de andere kant<br />
bezitten zij geen gemeenschappelijk chemisch kenmerk dat<br />
verband houdt met hun radioactiviteit. Daarom is er geen<br />
enkele reden om aan te nemen dat deze enorme voorraad<br />
energie alleen in de radio-elementen voorkomt. Het lijkt<br />
waarschijnlijk dat atoomenergie in het algemeen van een<br />
dergelijke grootte-orde is, hoewel zij zich niet manifesteert<br />
wanneer geen verandering optreedt.<br />
Ernest Rutherford, Frederick Soddy, Radioactive change, Philosophical Magazine, 5, 576-591 (1903)<br />
Men dient zich hierbij te realiseren dat op het ogenblik dat Rutherford en Soddy dit schreven, de<br />
atoomkern nog niet ontdekt was. "Atoomenergie" was een vage term, zonder de specifieke betekenis van<br />
het moderne woord "kernenergie", al wees de term die beide auteurs gebruikten alvast op een "subatomair"<br />
energiebedrag.<br />
Meteen kwam bij Rutherford en Soddy ook de idee op dat de enorme energie-voorraad binnen de atomen<br />
wellicht het oude probleem kan oplossen waar de energie vandaan komt die de zon en de sterren doet<br />
schijnen. Alle oude pogingen op die vraag een antwoord te vinden, faalden. Sinds geologische en<br />
paleontologische gegevens aantonen dat de temperatuur op aarde al miljoenen jaren lang, op wat<br />
schommelingen na, niet veel veranderd is, weet men dat de zon haar energie-uitstraling al zo lang<br />
volhoudt. Geen enkele voorraad chemische brandstoffen is echter in staat zoveel energie te leveren. De<br />
nieuw gevonden "atoomenergie" bood echter een verklaring, zoals Rutherford en Soddy onmiddellijk<br />
vermoedden.<br />
The maintenance of solar energy, for<br />
example, no longer presents any<br />
fundamental difficulty if the internal energy of<br />
the component elements is considered to be<br />
available, i.e. if processes of sub-atomic<br />
change are going on.<br />
De instandhouding van de zonne-energie bijvoorbeeld<br />
levert geen fundamentele moeilijkheid meer op indien<br />
aangenomen wordt dat de interne energie van de<br />
samenstellende elementen beschikbaar is, d.w.z. indien<br />
processen met subatomaire verandering aan de gang<br />
zijn.<br />
Ernest Rutherford, Frederick Soddy, Radioactive change, Philosophical Magazine, 5, 576-591 (1903)<br />
3.8. VERDERE GEBEURTENISSEN<br />
1900<br />
Ter verklaring van het spectrum van een zwart lichaam formuleert Max Planck zijn quantum-hypothese.<br />
Hij veronderstelt dat de energie van de oscillerende atomen of moleculen die de straling uitzenden<br />
discontinu is. De energie E van elke oscillator is een geheel veelvoud van een minimale energie ε = hν,<br />
waarin h een constante is (de "constante van Planck") en ν de frequentie, zodat E = nhν, waarin n een<br />
geheel getal is. Daarmee geeft Planck het ontstaan aan de quantumtheorie in zijn eerste (essentiel nog<br />
onbegrepen) vorm.<br />
1904<br />
J.J. Thomson stelt een atoommodel voor waarbij de elektronen (duizenden per atoom!) ingebed liggen in<br />
een positief geladen massa ("plum pudding model")<br />
1905<br />
Ter verklaring van het foto-elektrisch effect beweert Einstein dat de elektromagnetische straling zelf<br />
gequantiseerd is. Licht (en andere straling in golflengtegebieden) gedraagt zich als een stroom van<br />
onafhankelijke energiequantie met energie hν.<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 34
1906<br />
Rutherford ontdekt dat α-deeltjes die door materie passeren, verstrooid<br />
worden.<br />
J.J. Thomson concludeert dat het aantal elektronen in een<br />
waterstofatoom "niet veel van één kan verschillen".<br />
John William Strutt (Lord Rayleigh) ontdekt dat radioactiviteit voorkomt in<br />
het zeewater.<br />
1907<br />
Norman Campbell en Alexander Wood ontdekken dat ook de bekende<br />
elementen kalium en rubidium radioactief zijn. Het vermoeden (voor het<br />
eerst uitgesproken door Marie Curie in 1903) groeit dat wellicht alle<br />
elementen radioactief zijn, sommige met een heel lange halveringstijd<br />
(lage waarde van λ).<br />
Joseph John Thomson<br />
1909<br />
Hans Geiger en Ernest Marsden ontdekken dat bij de verstrooiing van α-deeltjes sommige van deze<br />
deeltjes bij de doorgang door een metaalfolie (Au of Al) volledig worden teruggekaatst. De α-deeltjes<br />
waren afkomstig van radon (Rn 222 ). Detectie gebeurde door telling van scintillaties. Het bleek dat<br />
ongeveer 1 op 8000 deeltjes weerkaatst worden.<br />
Langs theoretische weg vindt Einstein dat de energie fluctuaties in een ruimte gevuld met thermische<br />
elektromagnetische straling beschreven moet worden als de som van twee termen, waarvan de ene de<br />
straling beschrijft als een golf, en de andere als bestaande uit puntvormige quanta. Voor het eerst wordt<br />
daarmee aangegeven dat straling zowel een golfnatuur als een deeltjes-natuur heeft.<br />
1911<br />
Eerste formulering van het begrip isotoop. Soddy ontdekt dat er elementen bestaan met verschillende<br />
atoommassa en identieke chemische eigenschappen. Wat men in de scheikunde onder de atoommassa<br />
van een element verstaat, moet opgevat worden als het gewogen gemiddelde van de atoommassa's van<br />
de verschillende isotopen van dat element.<br />
Op basis van de metingen van verstrooiing van α-deeltjes stelt Rutherford zijn atoommodel voor. Een<br />
atoom bestaat uit een zeer kleine, massieve, elektrisch positief geladen kern, waarrond de negatief<br />
geladen elektronen wentelen. Binnen een atoom met N elektronen met lading -e is de lading van de kern<br />
gelijk aan +Ne. De ruimte binnen een atoom is grotendeels leeg.<br />
Eerste Solvay-conferentie in Brussel van 30 oktober tot 3 november 1911. Thema: theorie van de straling<br />
en de quanta.<br />
1912<br />
Door aan te tonen dat diffractie optreedt wanneer X-stralen door een kristal passeren, kon Max von Laue<br />
de aard van deze stralen aantonen. Het zijn elektromagnetische golven met zeer kleine golflengte.<br />
1913<br />
Bohr verklaart dat niet alleen α-deeltjes, maar ook β-deeltjes afkomstig zijn uit de kern van het atoom,<br />
niet uit de buitenkant ervan. Zijn conclusie steunt op energetische overwegingen (de energie van<br />
uitgezonden β-deeltjes is veel groter dan die van de elektronen buiten de kern, en op het feit dat er<br />
elementen bestaan die verschillen in radioactiviteit, maar niet in chemische eigenschappen, en dus alleen<br />
in hun kernstructuur kunnen verschillen.<br />
Moseley ontdekt het verband tussen de frequentie van X-stralen uitgezonden en het atoomnummer<br />
(aantal elektronen in een atoom) van het element. Op die manier kon het periodiek systeem worden<br />
opgesteld op basis van atoomnummer in plaats van atoommassa. Alle hiaten in het systeem werden zo<br />
gevonden.<br />
Niels Bohr publiceert zijn revolutionaire "trilogie" over de structuur van atomen. Daarin vervangt hij het<br />
Rutherford-atoommodel (dat onstabiel is wegens energieverlies van het rondwentelende elektron<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 35
tengevolge van onvermijdelijke emissie van elektromagnetische straling) door een gequantiseerd model.<br />
Hij postuleert dat het atoom een laagste energietoestand heeft (waarin het niet straalt). Er bestaan ook<br />
hogere stabiele energietoestanden die kunnen overgaan naar lagere, onder uitstraling van het<br />
energieverschil E = hν. De energieniveaus zijn dus gequantiseerd. De constante van Planck h blijkt<br />
verband te houden met het draaimoment van het wentelende elektron rond de atoomkern. Met zijn model<br />
slaagt Bohr erin de Balmerreeks in het spectrum van waterstof te verklaren.<br />
1915<br />
Arnold Sommerfeld stelt voor dat elektronen in elliptische banen wentelen. Hij combineert de quantumtheorie<br />
met de relativiteitstheorie in zijn atoommodel. Sommerfeld en Bohr werken uit hoe de elektronen<br />
over de energieniveaus rond de kern verdeeld zijn, en voeren daartoe drie quantumgetallen in, die de<br />
toestand van elk elektron bepalen.<br />
Deelnemers aan de eerste Solvay-conferentie in 1911 in Hotel Métropole, Brussel. De conferentie werd<br />
voorgezeten door Lorentz. De belangrijkste gespreksthema's waren de quantum-hypothese van Planck<br />
ter verklaring van de straling van een zwart lichaam, de fysische betekenis van de constante van Planck<br />
h, de verklaring van het foto-elektrisch effect door de quantisering van de energie van licht door Einstein,<br />
de berekening van de soortelijke warmte van gassen door middel van de quantum-theorie, de betekenis<br />
van het begrip waarschijnlijkheid in de statistische mechanica<br />
Rechtstaand van links naar rechts:<br />
Robert Goldschmidt, Max Planck, Heinrich Rubens, Arnold Sommerfeld, Frederick Lindemann, Maurice<br />
de Broglie, Martin Knudsen, Friedrich Hasenöhrl, Georges Hostelet, Edouard Herzen, James Hopwood<br />
Jeans, Ernest Rutherford, Heike Kamerlingh Onnes, Albert Einstein, Paul Langevin.<br />
Zittend van links naar rechts:<br />
Walther Nernst, Marcel Brillouin, Ernest Solvay, Hendrik Lorentz, Emil Warburg, Jean Baptiste Perrin,<br />
Wilhelm Wien, Marie Curie, Henri Poincaré.<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 36
3.9. FILOSOFISCHE BETEKENIS VAN HET VERSCHIJNSEL RADIOACTIVITEIT<br />
Nog vóór de quantummechanica de klassieke voorstelling van de objectieve werkelijkheid en haar<br />
verschijning binnen het waarnemend subject ingrijpend zou veranderen, heeft de ontdekking van<br />
radioactiviteit en transmutatie traditionele begrippen, zoals substantie en causaliteit, al wezenlijk<br />
aangetast. Een radicale omwenteling in het denken over de natuur was daarmee nog niet voltrokken,<br />
maar kondigde zich aan.<br />
3.9.1. Substantie<br />
Onder "substantie" verstaan we in het alledaagse woordgebruik "materie" of "stof". Zo is bijvoorbeeld klei<br />
de substantie waaruit bakstenen gemaakt worden. In de filosofische betekenis wijst het woord substantie<br />
naar datgene wat permanent is terwijl een ding verandert. Een substantie is dan het wezen van een ding,<br />
niet een eigenschap ervan, en zij bestaat op zichzelf, zonder af te hangen van een ander ding.<br />
Sinds het bestaan van atomen wordt aangenomen (en nadien aangetoond), werd het begrip substantie<br />
met de atomen geassocieerd. Atomen waren per definitie de samenstellende delen van de materie, die<br />
verder niet verdeeld of ontleed kunnen worden. Bij chemische reacties veranderen de combinaties waarin<br />
de atomen zich met elkaar verbinden, maar de atomen zelf veranderen niet. Zij zijn de eeuwige,<br />
onveranderlijke en onafhankelijke entiteiten, en daarmee de substantie zelf van de wereld.<br />
Omstreeks het begin van de 20e eeuw luwde de discussie over het bestaan van de atomen.<br />
Scheikundigen leidden het bestaan ervan af uit de vaste verhoudingen waarin de elementen in<br />
chemische verbindingen optreden. Fysici boekten succes met hun kinetische gastheorie, waarin een gas<br />
werd opgevat als een verzameling atomen. Ongeveer op hetzelfde ogenblik waarop de twijfel over het<br />
bestaan van atomen definitief werd weggenomen, bleek dat atomen niet zijn wat werd aangenomen dat<br />
ze zouden moeten zijn. Uit de ontdekking van het elektron, de radioactiviteit en de transmutatie van<br />
elementen volgt onvermijdelijk dat de atomen als samenstellende delen van de elementen, niet de<br />
ultieme substantie van de fysische werkelijkheid kunnen zijn. Zij kunnen gesplitst worden, en zij<br />
veranderen van hoedanigheid.<br />
Wat dan wel nog onder het klassieke begrip substantie begrepen kan worden, was niet duidelijk. De<br />
latere quantummechanica zou het begrip uiteindelijk elke betekenis ontnemen. In de hedendaagse fysica<br />
en metafysica speelt het begrip substantie geen rol meer.<br />
3.9.2. Causaliteit<br />
Ook het begrip causaliteit werd door de ontdekking van de radioactiviteit aan het wankelen gebracht. De<br />
atomen van een radioactief element vallen uit elkaar in een tempo dat niet afhangt van de chemische<br />
toestand waarin het element verkeert of van de fysische omstandigheden. Binnen een zeker tijdsinterval<br />
valt steeds eenzelfde fractie van de atomen uiteen. Zo desintegreert binnen het tijdsduur die men de<br />
halveringstijd noemt, en die specifiek is voor een bepaalde atoomsoort (isotoop), telkens de helft van het<br />
aantal atomen. Het is echter nooit mogelijk vooraf te zeggen wanneer een bepaald atoom zal<br />
uiteenvallen. Hoewel alle atomen van eenzelfde isotoop identiek zijn (zoals wordt aangenomen), valt het<br />
ene atoom nu uiteen, en een ander atoom pas later. Elke individuele desintegratie is onvoorspelbaar en<br />
wordt blijkbaar door niets veroorzaakt. Nergens treft men een oorzaak aan die verklaart waarom een<br />
atoom op een bepaald ogenblik uiteenvalt. Het klassieke dogma van de fysica, dat voor elke gebeurtenis<br />
een oorzaak moet bestaan, lijkt hier geschonden.<br />
De latere quantumfysica zou inderdaad uitleggen dat processen op een subatomaire schaal een zekere<br />
spontaneïteit hebben, die niet door het klassieke causaliteitsprincipe kan worden uitgelegd. De deeltjes<br />
van de atoomkern (protonen en neutronen) worden ondanks de elektrostatische afstoting van de<br />
protonen binnen de atoomkern gehouden door de kernkrachten. Hierdoor kunnen zij in principe niet<br />
ontsnappen. Toch kan het in de praktijk soms wel, dank zij het zogenaamde tunnel-effect en het<br />
algemene principe van de onbepaaldheid. Omdat in de quantummechanica een deeltje beschreven wordt<br />
als een golf, die de verdeling aangeeft van waarschijnlijkheid van de positie van het deeltje, bestaat er<br />
altijd een zekere kans, verschillend van nul, dat het deeltje ook aangetroffen wordt voorbij een energiebarrière<br />
waar het volgens de klassieke fysica niet over kan. Het deeltje "tunnelt" als het ware door de<br />
energie-berg waar het overheen moet. De onzekerheidsrelatie die Heisenberg in 1926 opstelde (zie<br />
volgende paragraaf), vloeit ook voort uit deze golf-deeltjes-dualiteit. Heisenberg ontdekte dat bepaalde<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 37
paren van veranderlijken nooit allebei exact gekend kunnen zijn. Zo leidt kennis van de positie van een<br />
deeltje tot onzekerheid over zijn impuls, en heeft kennis van de energietoestand van een deeltje tot<br />
gevolg dat de tijdsduur van die toestand niet nauwkeurig bekend kan zijn (en telkens vice versa). Meer<br />
bepaald vond Heisenberg ∆E∆t ≥ h/2π. Hier stelt ∆E de onzekerheid van de energie voor, ∆t de<br />
onzekerheid in de tijd, en h is de constante van Planck. Binnen een atoomkern is de energie van een<br />
deeltje vrij nauwkeurig bepaald (∆E klein) zodat in verhouding grote onzekerheid bestaat betreffende de<br />
tijdsduur ∆t gedurende dewelke het deeltje binnen de atoomkern opgesloten blijft. Het moment van<br />
uitstoot kan daardoor nooit nauwkeurig bepaald worden.<br />
Het determinisme, dat zo kenmerkend was voor de klassieke fysica, is niet verenigbaar met de<br />
quantummechanica. Er heerst blijkbaar fundamentele onbepaaldheid in de natuur op atomaire schaal. De<br />
eerste rechtstreekse zintuiglijke ervaring van de mens met deze quantummechanische onbepaaldheid<br />
bestond uit het onregelmatig getik van een geigerteller in de nabijheid van een radioactieve bron. Bij elke<br />
atomaire desintegratie, wordt een deeltje uitgestoten dat de lucht in het apparaat ioniseert, waardoor die<br />
elektrisch geleidend wordt en er een elektrische stroom kan lopen die wordt omgezet in een hoorbaar<br />
signaal. Zo ontstaat de tik, die het teken is van het uiteenvallen van een atoomkern. Het collectieve<br />
tempo van verval is voor elke atoomsoort precies bepaald, maar elke individuele tik is onvoorspelbaar.<br />
Pierre en Marie Curie in hun laboratorium, ca. 1900<br />
3.10. HONDERD JAAR LATER<br />
Terugkijkend vanop een standpunt dat honderd jaar verder in de toekomst ligt, zien we dat de hier<br />
besproken gebeurtenissen deel uitmaken van de woelige geboorte van de quantum-mechanica. Hier<br />
volgt nog een korte opsomming van de belangrijkste ontwikkelingen tijdens de eerste decennia waarin<br />
deze theorie vorm aannam.<br />
Met zijn metingen van de verstrooiing van α-deeltjes die op atomen botsen, ontdekte Rutherford dat de<br />
structuur van een atoom anders is dan voordien aangenomen. Een atoom heeft een elektrisch positief<br />
geladen kern waarvan de straal 10 5 keer kleiner is dan die van het hele atoom, en die vrijwel alle massa<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 38
van het atoom bevat. In de ruimte rond de kern bevinden zich de elektrisch negatief geladen elektronen.<br />
De idee dat de elektronen rond de kern wentelen, binnen het elektrostatisch krachtveld, zoals de planeten<br />
binnen het gravitatieveld van de zon, kan de stabiliteit van de atomen echter niet verklaren. Een elektron<br />
zou door uitzending van elektromagnetische straling energie verliezen en naar de kern spiralen.<br />
Niels Bohr stelt in 1913 een gequantiseerd atoommodel voor, waarin de elektronen zich op stabiele<br />
energieniveaus rond de kern bevinden. Zij kunnen tussen de niveaus verspringen met uitzending of<br />
opslorping van een energiequantum elektromagnetische straling. De frequentie ν van de straling is<br />
bepaald door het energieverschil van de niveaus. hν nm = E n – E m . Hier is h de constante die Planck in<br />
1900 had ingevoerd bij de quantisering van de atomaire oscillaties ter verklaring van het spectrum van<br />
een zwart lichaam, en die ook besloten ligt in de quantisering van de lichtenergie die Einstein in 1905 had<br />
ingevoerd om o.m. het foto-elektrisch effect te verklaren.<br />
Energie is dus geen continue grootheid, maar bestaat uit energie-pakketjes, quanta. Ook de energie van<br />
elektromagnetische straling is gequantiseerd. Ook al is deze straling een golf die zich door de ruimte<br />
voortplant, toch krijgt zij hierdoor een deeltjeskarakter. Licht is een golf, maar kan ook beschreven<br />
worden als een stroom van deeltjes, fotonen.<br />
In 1923 stel de Broglie dan voor dat materiële deeltjes, zoals elektronen, ook een golfnatuur hebben. De<br />
golflengte λ is omgekeerd evenredig met de impuls p van het deeltje: λ = h/p. Vier jaar later, in 1927<br />
slagen de Davisson en Germer in Amerika, en Thomson in Engeland (niet de bekende J.J. Thomson,<br />
maar zijn zoon George Paget Thomson) erin de golfnatuur van elektronen experimenteel vast te stellen<br />
door de waarneming van diffractie van een elektronenbundel in een kristal.<br />
Deeltjes zijn dus ook golven, en golven ook deeltjes. De stabiele energieniveaus van de elektronen in het<br />
atoommodel van Bohr kunnen begrepen worden als de niveaus waarop de "baan" van een elektron een<br />
staande golf is. De verboden niveaus zijn deze waarop de golf zichzelf door interferentie zou uitdoven.<br />
Het dualistisch karakter van de golf/deeltjes is buitengewoon merkwaardig omdat beide concepten een<br />
geheel verschillende aard lijken te hebben. Een deeltje is strikt gelocaliseerd: zijn positie in de ruimte kan<br />
precies bepaald worden. Een golf strekt zich in principe eindeloos in de ruimte uit.<br />
Bohr formuleerde dan het principe van de complementariteit, die centraal staat in wat men de<br />
Kopenhagen-interpretatie van de quantummechanica is gaan noemen (en die de standaard-interpretatie<br />
zou worden, maar niet de enig mogelijke is): of een elektron zich als deeltje of als golf gedraagt, hangt af<br />
van de experimentele condities waaronder het wordt waargenomen. M.a.w. de natuur van het elektron<br />
hangt af van hoe de waarnemer het waarneemt. Het heeft geen zin zich af te vragen wat de "ware" aard<br />
is van een elektron of van elke andere quantum-entiteit. Zolang het object niet wordt waargenomen, kan<br />
het beide gedaanten aannemen.<br />
De Kopenhagen-interpretatie past binnen de filosofische opvatting die men het logisch positivisme noemt,<br />
een wetenschapsfilosofie die in het Wenen van de jaren twintig uitgewerkt en verkondigd werd door een<br />
groepje filosofen dat men sindsdien de Wiener Kreis is gaan noemen. Volgens deze filosofen kan<br />
wetenschappelijke kennis alleen steunen op wat zintuiglijk kan worden waargenomen en op het logisch<br />
redeneren. Woorden die verwijzen naar begrippen die niet waarneembaar zijn (zoals de "ware" aard van<br />
een elektron, onafhankelijk van de waarnemer) hebben geen betekenis. Ze moeten in de wetenschap<br />
vermeden worden. Het logisch positivisme is dus gebaseerd op empirisme, de kennisleer die ervan<br />
uitgaat dat alle menselijke kennis voortkomt uit ervaring.<br />
Einstein heeft de Kopenhagen-interpretatie van de quantummechanica nooit aanvaard. Filosofisch<br />
behoort zijn denken tot het realisme, een stroming die ervan uitgaan dat de wereld, onafhankelijk van de<br />
waarnemer als objectieve werkelijkheid bestaat en door de zintuigen waargenomen wordt.<br />
In 1925 schreef Erwin Schrödinger de mathematische vergelijkingen neer die het golfgedrag van de<br />
"deeltjes" beschrijven. Max Born onthulde dan dat de functie Ψ, als oplossing van de Schrödingervergelijking,<br />
de verdeling aangeeft van de waarschijnlijkheid een deeltje op een bepaalde plaats en een<br />
bepaald tijdstip aan te geven. Zolang het deeltje niet wordt waargenomen, is zijn positie in ruimte en tijd<br />
diffuus, en kan enkel de waarschijnlijkheid van verschijning bij waarneming berekend worden. Waar en<br />
wanneer het object bij waarneming concreet zal verschijnen, kan dus vooraf niet exact voorspeld worden.<br />
Wel kan de waarschijnlijkheid in functie van plaats en tijd aangegeven worden.<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 39
Het mathematisch lineair karakter van de Schrödinger-vergelijking impliceert dat de som van twee<br />
oplossingen zelf ook een oplossing is. Dit betekent dat van een quantummechanisch systeem niet<br />
gezegd kan worden dat het zich in één bepaalde toestand bevindt. Alle toestanden die mogelijk zijn, zijn<br />
tegelijk aanwezig, met een waarschijnlijkheid die aangegeven wordt door de golfvergelijking. Zo ontstaat<br />
de fameuze paradox van de "kat van Schrödinger". Een kat in een gesloten doos is tegelijk levend en<br />
dood, zolang niemand in de doos kijkt. Pas wanneer de kat waargenomen wordt, verschijnt zij hetzij<br />
levend, hetzij dood.<br />
Ondertussen had Werner Heisenberg een ander formalisme van de quantummechanica opgesteld, op<br />
basis van de waarneembare energie-overgangen. Ook Heisenberg plaatste zich daarmee, zoals Bohr,<br />
radicaal binnen de filosofie van het logisch positivisme. De mogelijke energieovergangen van een<br />
elektron in een atoom kunnen voorgesteld worden door een matrix, en Heisenberg werkte deze matrixmechanica<br />
uit. Hij vindt daarbij dat twee elkaar opvolgende metingen, A en B, niet commutatief zijn (A en<br />
B zijn matrices, verzamelingen van getallen van waarneembare grootheden): A·B ≠ B·A. Deze nietcommutativiteit<br />
betekent fysisch dat A en B grootheden zijn die niet gelijktijdig waarneembaar zijn. Hieruit<br />
leidde Heisenberg het onzekerheidprincipe af, dat naar hem genoemd wordt. Twee niet-commutatieve<br />
grootheden, zoals de impuls p en de positie x van een deeltje kunnen niet allebei met exacte<br />
nauwkeurigheid gekend zijn. Kennis van de ene grootheid, gaat noodzakelijk ten koste van die van de<br />
andere. Duiden we de onnauwkeurigheid in de kenbaarheid van een eigenschap aan met een ∆ dan<br />
geldt :<br />
∆p·∆x > h/2π.<br />
Naarmate men de impuls van een deeltje nauwkeuriger meet, des te minder nauwkeurig zal de positie<br />
ervan gekend zijn. Twee andere niet-commutatieve grootheden zijn de energie E en de tijd t, zodat ook<br />
geldt<br />
∆E·∆t > h/2π.<br />
Wanneer de energieverandering van een proces (bijvoorbeeld een radioactieve emissie) nauwkeurig<br />
bekend is, zal het tijdstip waarop die overgang plaatsvindt (het moment van de emissie) minder<br />
nauwkeurig bepaald zijn.<br />
Schrödinger kon aantonen dat zijn golfmechanica en de quantummechanica van Heisenberg<br />
mathematisch equivalent zijn, en dus eenzelfde fysische theorie vertegenwoordigen.<br />
Tijdens de jaren die volgen wordt de mathematische basis van de quantummechanica verder uitgewerkt.<br />
Het bleek dat het concept van de Hilbertruimte, een abstracte vectorruimte met een inwendig product,<br />
van fundamentele betekenis is voor een axiomatische opbouw van de quantummechanica. De<br />
toestanden van een quantumsysteem zijn vectoren in een Hilbertruimte, waarneembare grootheden<br />
worden voorgesteld door hermitische operatoren.<br />
Ondertussen gaan de discussies over de interpretatie voort. Belangrijk zijn de aansporingen die Einstein<br />
gaf door te wijzen op paradoxen die in de theorie lijken op te treden, en waar Bohr telkens een antwoord<br />
op gaf. Volgens Einstein (en volgelingen) kan de quantummechanica geen volledige theorie zijn. Volgens<br />
de Kopenhagen-interpretatie moeten er echter geen "hidden variables" verondersteld worden, maar geeft<br />
de quantummechanica een consistente beschrijving van de quantumfysische werkelijkheid waarvan<br />
onbepaaldheid, complementariteit en waarschijnlijkheid wezenlijke kenmerken zijn.<br />
Bibliografie<br />
Badash, Lawrence, How the "Newer Alchemy" was received, Scientific American, August 1966<br />
Jammer, Max, The Conceptual Development of Quantum Mechanics, American Institute of Physics, 1989<br />
Maragen Pierre, Wallenborn, Grégoire, La Naissance de le Physique moderne, racontée au fil des<br />
Conceils Solvay, Edition de l'Université de Bruxelles, 2009<br />
Pais, Abraham, Inward Bound. Of Matter and Forces in the Physical World, Clarendon Press, Oxford,<br />
1986<br />
Romer, Alfred (ed.) The Discovery of Radioactivity and Transmutation, Dover Publications, New York,<br />
1964<br />
Romer, Alfred (ed.) Radiochemistry and the Discovery of Isotopes, Dover Publications, New York, 1970<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 40
Hoofdstuk 4<br />
Wetten van de warmte<br />
De klassieke mechanica beschrijft de bewegingen van individuele deeltjes aan de hand van hun posities<br />
en snelheden. Indien de materie uit atomen bestaat, zodat een gas opgevat kan worden als een wolk<br />
losse deeltjes die door elkaar bewegen, dan moeten de fysische eigenschappen van het gas in principe<br />
uit de bewegingswetten van Newton afgeleid kunnen worden. Een berekening van de bewegingen van de<br />
individuele deeltjes is praktisch niet uitvoerbaar, maar een statistische analyse van de bewegingen is<br />
theoretisch mogelijk. De experimenteel gevonden gaswetten zouden op die manier "newtoniaans"<br />
verklaard kunnen worden als het statistisch effect van de bewegingen van de vele deeltjes. Dit is de<br />
kinetische gastheorie, die in de loop van de tweede helft van de negentiende eeuw door vooral Clausius,<br />
Maxwell en Boltzmann ontwikkeld werd.<br />
De thermodynamica houdt zich bezig met de studie van systemen die uit grote aantallen deeltjes<br />
bestaan, aan de hand van hun waarneembare, grootschalige eigenschappen. Op basis van meetbare<br />
gegevens zoals, druk, temperatuur, volume, warmtehoeveelheid, arbeidsvermogen worden de systemen<br />
beschreven en de wetten in hun gedragingen opgespoord. Dit leidde tot enkele fundamentele inzichten,<br />
zoals het behoud van energie, en de toename van entropie binnen gesloten systemen. Daarbij bleef de<br />
fysische betekenis van het begrip entropie in termen van statistische mechanica aanvankelijk onduidelijk.<br />
Het probleem bestond er onder meer in dat de newtoniaanse mechanica (zoals de hele klassieke<br />
natuurkunde, behalve de thermodynamica) omkeerbaar is in de tijd, terwijl de entropie alleen bleek te<br />
kunnen toenemen en een omkering van de tijd dus uitgesloten was.<br />
In de negentiende eeuw werden pogingen gedaan om de thermodynamische wetten te verklaren vanuit<br />
de kinetische gastheorie. Daartoe moest het bestaan van de atomen worden aangenomen, hetgeen toen<br />
nog een betwistbaar uitgangspunt was en door radicale positivisten als Mach en Ostwald afgewezen<br />
werd. Deze pogingen waren succesvol, ondanks resterende problemen, vooral met betrekking tot de<br />
irreversibiliteit van de tijd. De kinetische gastheorie resulteerde in een dieper inzicht in de aard van de<br />
thermodynamische grootheid die entropie genoemd werd, maar leverde ook een onheilspellende beeld<br />
op van de verre toekomst van het heelal.<br />
4.1. HOOFDWETTEN VAN DE THERMODYNAMICA<br />
4.1.1. Eerste wet<br />
Warmte en beweging zijn in elkaar omzetbaar. Ze zijn allebei een vorm van wat men in de 19de eeuw<br />
'energie' is gaan noemen. In 1845 is de Engelse natuurkundige James Joule erin geslaagd langs<br />
experimentele weg het mechanisch equivalent van warmte te bepalen. Hij mat hoeveel warmte-energie<br />
uit bewegingsenergie voortgebracht kan worden. Rond dezelfde tijd werd door de Duitse natuurkundigen<br />
Julius Robert Mayer (in 1842) en Hermann von Helmholtz (1847) onafhankelijk van elkaar de algemene<br />
wet van behoud van energie geformuleerd.<br />
Wenn Fallkraft und Bewegung gleich<br />
Wärme, so muss natürlich auch Wärme<br />
gleich Bewegung und Fallkraft sein. Wie<br />
die Wärme als Wirkung entsteht, bei<br />
Volumensverminderung und aufhörender<br />
Bewegung, so verschwindet die Wärme<br />
als Ursache unter dem Auftreten ihrer<br />
Wirkungen, der Bewegung,<br />
Volumevermehrung, Lasterhebung.<br />
Als het valvermogen en de beweging gelijk<br />
aan warmte zijn, dan moet vanzelfsprekend<br />
warmte ook gelijk aan de beweging en het<br />
valvermogen zijn. Zoals warmte ontstaat als<br />
gevolg van de inkrimping van een volume of<br />
bij het afremmen van een beweging, zo<br />
verdwijnt die warmte ook weer tengevolge<br />
van de effecten die zij veroorzaakt, de beweging, de<br />
uitzetting van een volume, het opheffen van een gewicht.<br />
Julius Robert Mayer, Bemerkungen uber die Kräfte der unbelebten Natur, Annalen der Chemie und Pharmacie von Wöhler und<br />
Liebig, Bd. XLII, p. 233 (1842)<br />
Wanneer de toestand van een systeem verandert kan het systeem een hoeveelheid warmte Q opnemen<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 41
of afgeven en een hoeveelheid mechanische energie (arbeid) W verrichten of verbruiken. We voeren nu<br />
een tekenconventie in; we noemen Q positief als het systeem warmte opneemt, en W positief als het<br />
systeem arbeid verricht. Q en W kunnen in elkaar omgezet worden. Binnen een gesloten systeem blijft<br />
niet Q bewaard, en ook niet W, maar wel de waarde van Q – W, die men de inwendige energie U noemt.<br />
(Hier doet het woord energie zijn intrede in de thermodynamica).<br />
Algemeen geldt dat wanneer er warmte en energie wordt uitgewisseld met de omgeving, het bedrag Q –<br />
W gelijk is aan de verandering van de inwendige energie. Dit is de eerste wet van de thermodynamica:<br />
∆U = Q – W<br />
De inwendige energie U is een toestandsfunctie en hangt dus alleen af van de toestand van het systeem,<br />
en niet van de manier waarop die verwezenlijkt werd. De inwendige energie is de som van de warmte en<br />
mechanische energie (rekening houden met de teken-conventie). In een gesloten systeem is deze totale<br />
energie steeds constant. Aangezien in de mechanica eerder al een wet van behoud van energie was<br />
bewezen, ligt in de eerste wet van de thermodynamica reeds het vermoeden besloten dat de inwendige<br />
energie, zoals ook de warmte, wezenlijk ook mechanische energie is, d.w.z. de bewegingsenergie van de<br />
microscopische deeltjes (atomen en moleculen) waaruit de materie is samengesteld. Over die<br />
interpretatie (en over het bestaan van atomen en moleculen) bestond in de 19de eeuw echter nog geen<br />
eensgezindheid.<br />
4.1.2. Tweede wet<br />
4.1.2.1. Wat experiment en ervaring leren<br />
4.1.2.1.1. Carnot<br />
In 1824 publiceerde de Franse militaire ingenieur Sadi Carnot (zoon van Lazare Carnot, de politicus die<br />
o.m. minister van oorlog onder Napoleon was) een essay "Réflexions sur la puissance motrice du feu",<br />
waarin hij zocht naar de basisprincipes waarop stoommachines werken met het oog op een verbetering<br />
van het rendement.<br />
De eerste wet van de thermodynamica was nog niet bekend.<br />
Carnot vatte warmte niet op als een energie, zoals arbeid, maar als<br />
een soort vloeistof ("calorique"). Desondanks leverden zijn<br />
beschouwingen interessante resultaten op. Hij nam aan dat de<br />
mechanische arbeid die een stoommachine levert altijd het gevolg<br />
is van een transport van calorique van een warm naar een koud<br />
reservoir. Een verschil in temperatuur is daarom noodzakelijk.<br />
Carnot bedacht dan een ideale cyclus waarin een dergelijke<br />
machine kan draaien, bestaande uit een isotherme expansie van<br />
het gas (constante temperatuur), een adiabatische expansie (geen<br />
warmte-uitwisseling), een isotherme samentrekking en een<br />
adiabatische samentrekking, waarna de machine in de<br />
oorspronkelijke toestand terugkeert. Al deze processen verlopen<br />
reversibel, ze zijn op elk moment omkeerbaar. Tijdens de<br />
adiabatische expansie wordt arbeid geleverd, want hier wordt<br />
warmte omgezet in mechanische energie. Carnot toont dan aan dat<br />
een dergelijke cyclus voor een gegeven temperatuurverschil het<br />
grootst mogelijke rendement heeft (d.w.z. de maximale hoeveelheid<br />
arbeid voor een gegeven invoer van warmte).<br />
Deze conclusie wordt bewezen door volgende redenering. Stel dat een supermachine bestaat die per<br />
cyclys méér arbeid uit eenzelfde hoeveelheid warmte produceert dan het geval is bij de hierboven<br />
genoemde ideale cyclus. Dan zou die arbeid van deze supermachine gebruikt kunnen worden om een<br />
ideale cyclus die in omgekeerde zin loopt (en dus arbeid gebruikt om warmte van een koud naar een<br />
warm reservoir te transporteren), aan te drijven; Het gecombineerde systeem van supermachine en<br />
ideale machine transporteert daarbij geen netto warmte, want we laten de supermachine slechts zoveel<br />
warmte opnemen uit het warm reservoir als de omgekeerd werkende ideale machine afgeeft aan het<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 42
warm reservoir. Maar de supermachine produceert daarbij méér arbeid dan de ideale machine nodig<br />
heeft. Het overschot van de energie kan arbeid leveren zonder aangedreven te worden door<br />
warmtestroom. Het gecombineerde systeem van beide machines vormt dan een perpetuum mobile, en<br />
dat is uitgesloten, want in strijd met de ervaring.<br />
Impliciet in deze redenering ligt al de tweede wet van de thermodynamica. Hoogst verwonderd over deze<br />
denkwijze en de resultaten die zij opleverde, was William Thomson (de latere Lord Kelvin):<br />
Nothing in the whole range of Natural<br />
Philosophy is more remarkable than the<br />
establishment of general laws by such a<br />
process of reasoning.<br />
In heel het gebied van de natuurwetenschappen is<br />
niets zo merkwaardig dan de ontdekking van<br />
algemene wetten door een dergelijke manier van<br />
redeneren.<br />
William Thomson (Lord Kelvin), An account of Carnot's theory of the motive power of heat, Transactions of the Royal Society of<br />
Edinburgh, 16, 113-155 (1849)<br />
4.1.2.1.2. Clausius<br />
In 1850 publiceerde de Duitse natuurkundige Rudolf Clausius een artikel (Über die bewegende Kraft der<br />
Wärme, Annalen der Physik, 79), waarin hij, zoals Carnot, erop wijst dat geen machine gemaakt kan<br />
worden die zonder gebruik te maken van mechanische energie warmte van een koud naar een warm<br />
lichaam doet stromen. Clausius onderzocht dan het verband tussen het principe van Carnot en de<br />
ondertussen door Joule ontdekte equivalentie tussen warmte en mechanische energie. Clausius merkt op<br />
dat het om méér gaat dan om de onmogelijkheid van een perpetuum mobile. Hij geeft het algemene<br />
principe aan dat warmte de neiging heeft temperatuurverschillen uit te wissen door steeds van een warm<br />
lichaam naar een koud te stromen. Niet omgekeerd. Daarmee gaf hij een eerste formulering van de<br />
tweede wet van de thermodynamica.<br />
Enkele jaren later, in 1854 (en 1864), drukt Clausius zich nog explicieter uit:<br />
Es kann nie Wärme aus einem kälteren in Warmte kan niet van een kouder<br />
einen wärmeren Körper übergehen, wenn nicht naar een warmer lichaam stromen<br />
gleichzeitig eine andere damit zusammenhängende<br />
Aenderung eintritt<br />
samenhangende andere verandering<br />
wanneer niet tegelijk een daarmee<br />
optreedt.<br />
Rudolf Clausius, Über eine veränderte Form des zweiten Hauptsatzes der mechanischen Wärmetheorie,<br />
Poggendorff''s Annalen, December 1854, ook in: Abhandlungen über die mechanische Wärmetheorie, p. 134<br />
(1864)<br />
4.1.2.1.3. William Thomson (Lord Kelvin)<br />
In 1852 publiceerde de Ierse natuurkundige William Thomson een kort artikel onder de titel "On a<br />
universal tendency in nature to the dissipation of mechanical energy", waarin hij het woord "dissipatie" in<br />
de natuurkunde invoert. De term verwijst naar de omzetting van mechanische in thermische energie.<br />
Thomson stelt het volgende axioma voort, waaruit de algemene trend tot dissipatie in de natuur kan<br />
worden afgeleid: men kan nooit mechanische energie produceren door een voorwerp af te koelen<br />
beneden de temperatuur van de omgeving. In zijn woorden:<br />
It is impossible, by means of inanimate Het is niet mogelijk door middel van een<br />
material agency, to derive mechanical materieel apparaat een mechanische<br />
effect from any portion of matter by werking te realiseren door een deel van<br />
cooling it below the temperature of the de materie af te koelen tot onder de<br />
coldest of the surrounding objects. temperatuur van het koudste object in de<br />
omgeving.<br />
William Thomson, On a universal tendency in nature to the dissipation of mechanical energy, Proceedings<br />
of the Royal Society of Edinburgh, April 19, 1852. Ook in: Philosophical Magazine, Oct. 1852<br />
Het is duidelijk dat Thomson hiermee het principe van Clausius op een andere manier formuleert. Wil<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 43
men uit warmte mechanische energie produceren, dan moet die warmte van een warm naar een koud<br />
lichaam stromen. Koelt men een lichaam af tot het kouder is dan zijn omgeving, dan kan dit lichaam niet<br />
meer gebruikt worden om mechanische arbeid te leveren.<br />
4.1.2.1. 4. Planck<br />
Max Planck benadrukte dat de tweede wet van de thermodynamica een ervaringsgegeven is, en slechts<br />
in zoverre bewezen kan worden als zij zich laat herleiden tot een enkele, eenvoudige en verhelderende<br />
zekerheid uit de ervaring. Daarom stelde hij in 1897 volgende formulering voor, die rechtstreeks uit de<br />
ervaring komt:<br />
Es ist unmöglich, eine periodisch<br />
funktionirende Maschine zu<br />
construiren, die weiter nichts bewirkt<br />
als Hebung einer Last und Abkühlung<br />
eines Wärmereservoirs.<br />
Het is onmogelijk een machine te construeren<br />
die cyclisch draait en geen enkel ander effect<br />
zou hebben dan het optillen van een gewicht<br />
en het afkoelen van een warmtereservoir.<br />
Max Planck, Vorlesungen über Thermodynamik, III, 2, p. 80, Leipzig 1897<br />
Een systeem dat na verloop van tijd onveranderd in zijn begintoestand terugkeert, en ondertussen alleen<br />
warmte heeft opgenomen en mechanische arbeid heeft verricht, kan niet bestaan. Wat Planck hiermee<br />
uitdrukt is dat warmte-energie nooit volledig in mechanische energie omgezet kan worden.<br />
De Planck-formulering van de tweede wet van de thermodynamica is equivalent aan die van Clausius,<br />
zoals volgend gedachtenexperiment aantoont.<br />
Beschouw een hypothetische machine die warmte volledig zou omzetten in mechanische energie. De<br />
machine neemt warmte op uit een warm reservoir en zet die volledig om in mechanische energie, zonder<br />
dat warmte wegstroomt naar een koud reservoir. Deze machine kan dan gebruikt worden om een andere<br />
aan te drijven, een warmtepomp die warmte van een koud naar een warm reservoir voert (als het ware<br />
'bergopwaarts'). Zonder de hulp van de mechanische energie die de eerste machine levert, kan de<br />
tweede niet werken, leert Clausius. Beschouwt men nu beide machines samen als één gecombineerd<br />
systeem, dan verbruikt dit systeem als geheel geen mechanische energie (want het verbruik door de<br />
warmtepomp wordt gecompenseerd door de productie van de eerste machine) en transporteert het<br />
systeem toch warmte van een koud naar een warm reservoir. Dit is in strijd met het principe van Clausius.<br />
De conclusie moet zijn dat de onderstelling van een volledige omzetting van warmte in mechanische<br />
energie niet mogelijk is.<br />
William Thomson (Lord Kelvin)<br />
1824 – 1907<br />
Rudolf Clausius<br />
1822 – 1888<br />
Max Planck<br />
1858 – 1947<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 44
Samengevat:<br />
We hebben twee formuleringen van de tweede wet van de thermodynamica, waarvan de fysische<br />
betekenis dezelfde is:<br />
Clausius (1850) en Kelvin (1852): warmte kan niet zonder gebruik van mechanische energie van een lage<br />
naar een hoge temperatuur stromen.<br />
Planck (1897): warmte kan niet volledig in mechanische energie worden omgezet.<br />
4.1.2.2. Het begrip entropie<br />
In 1865 gaf Clausius nog een formulering voor de tweede wet, aan de hand van het begrip 'entropie' dat<br />
hij invoerde (Über verschiedene für die Anwendung bequeme Formen der Hauptgleichungen der<br />
mechanischen Wärmetheorie, Poggendorff's Annalen, 125, 353, 1865). Clausius toonde aan dat er voor<br />
elk thermodynamisch systeem een toestandsfunctie bestaat die hij de entropie noemde (van het Grieks<br />
τροπ, wat 'transformatie' betekent), en gaf haar het symbool S. Deze entropie is zo gedefinieerd dat<br />
wanneer een systeem op reversibele wijze (d.w.z quasi-statisch, steeds in evenwicht met de omgeving)<br />
een infinitesimale verandering ondergaat die gepaard gaat met een warmte-uitwisseling dQ bij een<br />
absolute temperatuur T, de verandering van de entropie gegeven wordt door<br />
Er blijkt nu dat voor elk proces geldt:<br />
dQ<br />
dS =<br />
T<br />
∆S<br />
=<br />
dQ<br />
∫ T<br />
≥ 0<br />
Hier stelt ∆S de totale entropieverandering voor van het systeem plus zijn omgeving (het "universum") die<br />
optreedt tijdens het hele proces. Het "groter dan" teken geldt voor een irreversibel proces, het<br />
gelijkheidsteken voor een reversibel. De totale entropie kan dus nooit dalen. (Voor de berekening moeten<br />
de warmteuitwisselingen dQ steeds reversibel zijn. Bij een irreversibel proces berekent men ∆S door een<br />
reversibel proces te beschouwen waarvan de begin- en eindtoestand dezelfde zijn als die van het<br />
irreversibele traject. Dit is enkel mogelijk wanneer de begin- en eindtoestanden evenwichtstoestanden<br />
zijn omdat alleen deze door een reversibel proces bereikt kunnen worden)<br />
De tweede wet van de thermodynamica kan nu als volgt onder woorden gebracht worden:<br />
Bij elk irreversibel proces stijgt de entropie van het universum, bij een reversibel proces blijft de entropie<br />
constant.<br />
Deze formulering is gelijkwaardig aan de beide vorige, zoals aangetoond kan worden. Hier volgt<br />
schematisch de gedachtengang, zoals die in elk goed handboek van thermodynamica meer gedetailleerd<br />
en met de nodige bewijzen wordt uiteengezet. De redenering gebeurt in vijf stappen.<br />
1) Men toont aan (zoals Carnot als eerste gedaan heeft) dat alle reversibele processen hetzelfde<br />
rendement hebben en dat dit rendement het grootst mogelijke is. Het bewijs, door middel van een<br />
redenering waarover Thomson zich zo verbaasde, werd hierboven gegeven.<br />
2) Steunend op deze conclusie kan men om het even welke reversibele cyclus beschouwen om<br />
reversibele systemen te bestuderen. Indien men de Carnot-cylus beschouwt, vindt men dat de som van<br />
de warmteuitwisselingen gedeeld door de temperatuur waarbij elke warmteuitwisseling plaatsvindt, gelijk<br />
aan nul is.<br />
Het bewijs gaat als volgt. Voor een Carnot-cyclus toonde Carnot aan dat het vermogen om warmte in<br />
arbeid om te zetten uitsluitend afhankelijk is van het verschil in temperatuur tussen het warme en het<br />
koude reservoir waartussen de warmte stroomt. De details van de constructie of de materialen van de<br />
machine spelen geen rol. Dat is het 'principe van Carnot'.<br />
Beschouw nu een Carnot-machine die werkt tussen een warm reservoir met temperatuur T 1 en een koud<br />
reservoir met temperatuur T 2 . Uit het warme reservoir stroomt een hoeveelheid warmte Q 1 die gedeeltelijk<br />
wordt omgezet in een hoeveelheid mechanische energie W waarna een resterende hoeveelheid warmte<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 45
Q 2 naar het koude reservoir afvloeit. In de loop van het proces blijft de toestand van de machine zelf<br />
dezelfde, zodat geldt ∆U = 0. Uit de eerste hoofdwet volgt dan Q 1 + Q 2 – W = 0, en dus W = Q 1 + Q 2 .<br />
Het rendement η van de machine definiëren we als η = W/Q 1 , zodat<br />
η =<br />
W<br />
Q<br />
1<br />
Q1<br />
+ Q<br />
=<br />
Q<br />
1<br />
2<br />
Q<br />
= 1+<br />
Q<br />
2<br />
1<br />
Wegens het principe van Carnot is dit een functie van alleen T 1 en T 2 . Dus: Q 1 /Q 2 = f(T 1 ,T 2 ). Door het<br />
definiëren van een absolute temperatuurschaal (de Kelvin-schaal, vertrekkend van het absolute nulpunt),<br />
kan men aan deze functie een eenvoudige vorm geven, zoals William Thomson (Lord Kelvin) voor het<br />
eerst gedaan heeft:<br />
Q<br />
Q<br />
1<br />
2<br />
T<br />
= −<br />
T<br />
opnieuw rekening houdend met het feit dat Q 2 negatief is en absolute temperaturen altijd positief zijn.<br />
Na herschikking:<br />
Q<br />
T<br />
2<br />
1<br />
2<br />
1 2<br />
=<br />
1<br />
+ T<br />
Q<br />
Een reversibel cyclisch proces kan opgevat worden (zoals men kan aantonen) als de som van een aantal<br />
deelprocessen die een combinatie zijn van isotherme processen (bij constante temperatuur) en<br />
adiabatische processen (zonder warmte-uitwisseling met de omgeving). Beschouwt men een<br />
infinitesimaal deelproces dan tellen, om de bovenstaande som te maken, dus alleen de warmteuitwisselingen<br />
dQ van de isotherme processen, elk bij de temperatuur van de isotherm. Voor de hele<br />
kringloop kan dan geschreven worden:<br />
0<br />
dQ rev<br />
∫<br />
T<br />
= 0<br />
Waarbij in de notatie wordt aangegeven dat de warmteuitwisselingen reversibel moeten verlopen.<br />
3) Invoering van de entropie als toestandsfunctie.<br />
Aangezien bovenstaande kringintegraal nul is, moet de lijnintegraal die van een punt naar een ander punt<br />
gaat onafhankelijk zijn van de gevolgde weg, want er zijn oneindig veel manieren om via een bocht naar<br />
het uitgangspunt terug te keren, en telkens moet de integraal langs het gevolgde pas nul zijn. De<br />
grootheid ∫dQ rev /T geeft dus de toestand van het systeem aan, onafhankelijk van de manier waarop die<br />
tot stand kwam. Clausius noemde deze toestandsfunctie de entropie. Voor een reversibel cyclisch proces<br />
dat in zijn begintoestand terugkeert, is de toestand van het systeem niet veranderd, en is er dus ook geen<br />
verandering van de entropie:<br />
∫<br />
dQ rev<br />
T<br />
= ∆S<br />
= 0<br />
Algemeen kan men schrijven voor een systeem dat van toestand A naar toestand B evolueert:<br />
B<br />
∫<br />
A<br />
dQ<br />
T<br />
rev<br />
= S<br />
B<br />
− S<br />
A<br />
= ∆S<br />
4) Omdat het rendement van een irreversibel proces kleiner moet zijn dan dat van een reversibel (dat een<br />
maximaal rendement heeft) levert een irreversibel proces minder arbeid dan een reversibel voor een<br />
zelfde opname van warmte. Bij een isotherme (∆U = 0) expansie levert een gas een arbeid ∆W door<br />
omzetting van een geabsorbeerde warmte ∆Q uit de omgeving: ∆W = ∆Q. Indien de expansie irreversibel<br />
gebeurt is de hoeveelheid geleverde arbeid kleiner en dus ook de hoeveelheid getransformeerde warmte:<br />
∆Q irrev < ∆Q rev . Hieruit volgt:<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 46
∆ S<br />
=<br />
∆Q<br />
T<br />
rev<br />
><br />
∆Q<br />
T<br />
irrev<br />
Om de totale entropieverandering te kennen die het gevolg is van processen (reversibele of<br />
irreversibele), beschouwt men de entropieverandering van het systeem en die van de omgeving samen.<br />
5) Bij een reversibel proces wisselt het systeem warmte uit met de omgeving waarbij systeem en<br />
omgeving eenzelfde temperatuur hebben (thermisch evenwicht). Als het systeem een hoeveelheid<br />
warmte ∆Q rev opneemt verliest de omgeving dezelfde hoeveelheid warmte. De entropieverandering van<br />
het systeem is dan ∆S sys = ∆Q rev /T, die van de omgeving is ∆S omg = –∆Q rev /T, zodat de totale<br />
entropieverandering ∆S tot = ∆S sys + ∆S omg = 0.<br />
Bij reversibele processen verandert de entropie van het universum niet: ∆S = 0.<br />
Bij een irreversibel proces berekent men de entropieverandering door het proces te vervangen door een<br />
reversibel dat van dezelfde begintoestand naar dezelfde eindtoestand gaat. De ∆S sys en ∆S omg zullen<br />
elkaar nu echter niet compenseren, omdat het systeem en zijn omgeving niet dezelfde temperatuur<br />
hebben. In dit geval stijgt de entropie van het universum omdat het deel dat een warmte dQ rev afgeeft een<br />
hogere temperatuur T 1 heeft en het deel dat deze warmte opneemt een lagere temperatuur T 2 heeft,<br />
zodat -dQ rev /T 1 + dQ rev /T 2 > 0. De reden is ook dat bij een irreversibel proces altijd minder dan het ideale<br />
maximum van arbeid wordt geproduceerd. Minder arbeid betekent meer warmte die naar de omgeving<br />
stroomt en die warmtehoeveelheid is terug te vinden in de integraal van dQ/T.<br />
Algemeen geldt:<br />
∆S > 0<br />
waarbij het gelijkheidsteken geldt voor reversibele processen, het groter-dan-teken voor irreversibele<br />
processen. Voor een reversibel proces verandert de entropie van het universum niet. Voor een<br />
irreversibel proces neemt zij toe.<br />
Voorbeelden:<br />
a) Warmtegeleiding door een staaf.<br />
Warmte stroomt van een warm reservoir door een staaf naar een koud reservoir. Tijdens het proces<br />
verandert de toestand van de staaf niet zodat ∆S staaf = 0. Uit het warme reservoir stroomt de warmte weg<br />
bij een temperatuur T 1 (reversibel want dit uiteinde van de staaf heeft hier dezelfde temperatuur als het<br />
reservoir). De entropieverandering van het warme reservoir is dus ∆S warm = –∆Q/T 1 . Aan het andere eind<br />
heeft de staaf de temperatuur T 2 van het koude reservoir, en dit neemt dezelfde hoeveelheid warmte op,<br />
zodat ∆S koud = ∆Q/T 2 . De totale entropieverandering is dus ∆S tot = ∆S warm + ∆S staaf + ∆S koud = –∆Q/T 1 + 0<br />
+ ∆Q/T 2 . Aangezien T 1 > T 2 geldt ∆S tot > 0. De entropie van het universum stijgt.<br />
b) Isotherm roeren in een vloeistof.<br />
Aangezien de temperatuur constant blijft geldt ∆U = 0 en dus ∆W = ∆Q. Alle geleverde arbeid wordt in<br />
warmte omgezet die bij constante temperatuur naar de omgeving vloeit. De toestand van het systeem<br />
verandert niet, vandaar ∆S sys = 0. De omgeving neemt op reversibele wijze een warmte ∆Q op, zodat<br />
∆S omg = ∆Q/T. Bijgevolg ∆S tot = ∆S sys + ∆S omg = ∆Q/T > 0. De entropie van het universum stijgt.<br />
Samenvatting: van Clausius 1850 naar Clausius 1865<br />
Clausius 1850: zonder verbruik van mechanisch energie kan warmte niet van koud naar warm stromen.<br />
Clausius 1865: de entropie van het universum kan niet dalen.<br />
1) Uit Clausius 1850 volgt dat alle reversibele processen hetzelfde rendement hebben.<br />
2) Hieruit volgt dat voor elk cyclisch reversibel proces geldt dat de som van de warmteuitwisselingen<br />
gedeeld door de temperatuur gelijk aan nul is.<br />
3) Hieruit volgt dat ∫dQ rev /T een toestandsfunctie moet zijn. We noemen die de entropie.<br />
4) Voor een irreversibel proces is de entropietoename groter dan de som van de warmteuitwisselingen<br />
gedeeld door de temperatuur.<br />
5) Bij een irreversibel proces stijgt de entropie van het universum, bij een reversibel blijft zij gelijk.<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 47
4.2. DE ONDERGANG IS ONONTKOOMBAAR EN ONOMKEERBAAR<br />
4.2.1. Dissipatie en het onvermijdelijke einde<br />
Aangezien mechanische energie volledig in warmte kan worden omgezet (bijvoorbeeld door wrijving)<br />
maar omgekeerd niet, is in de natuur een stelselmatig verlies van het vermogen mechanische arbeid te<br />
leveren, onvermijdelijk. William Thomson wees erop dat in de natuur voortdurend processen plaatsvinden<br />
die hij 'dissipatief' noemde (van het Latijn dissipare, verstrooien, verspreiden), zoals warmtetransport,<br />
wrijving, absorptie van licht, waardoor het "mechanisch effect" van de natuur vermindert. Hierdoor heeft<br />
de natuur een irreversibel karakter (de slinger komt spontaan tot stilstand, maar nooit spontaan terug in<br />
beweging). De hoeveelheid warmte in het heelal neemt alsmaar toe, het vermogen arbeid te leveren,<br />
neemt af.<br />
In het hierboven al genoemde artikel van 1852 waarin William Thomson zijn formulering van de tweede<br />
wet van de thermodynamica gaf, kwam hij tot drie algemene conclusies met verstrekkende betekenis:<br />
The following general conclusions are drawn<br />
from the propositions stated above, and<br />
known facts with reference to the mechanics<br />
of animal and vegetable bodies:<br />
1. There is at present in the material world a<br />
universal tendency to the dissipation of<br />
mechanical energy.<br />
2. Any restoration of mechanical energy,<br />
without more than an equivalent of<br />
dissipation, is impossible in inanimate<br />
material processes, and is probably never<br />
effected by means of organized matter, either<br />
endowed with vegetable life or subject to the<br />
will of an animated creature.<br />
3. Within a finite period of time past, the earth<br />
must have been, and within a finite period of<br />
time to come the earth must again be, unfit<br />
for the habitation of man as at present<br />
constituted, unless operations have been, or<br />
are to be performed, which are impossible<br />
under the laws to which the known<br />
operations going on at present in the material<br />
world are subject.<br />
Uit de voorgaande stellingen en uit<br />
de bekende feiten met betrekking<br />
tot de mechanica van dierlijke en<br />
plantaardige lichamen, kunnen de<br />
volgende algemene besluiten<br />
getrokken worden:<br />
1. Er manifesteert zich op dit<br />
ogenblik in de materiële wereld<br />
een algemene tendens naar de<br />
dissipatie van mechanische energie.<br />
2. Elk herstel van mechanische energie, zonder nog<br />
méér dissipatie, is onmogelijk in de levenloze materiële<br />
processen, en wordt waarschijnlijk ook nooit<br />
gerealiseerd door middel van de organische materie<br />
waarin plantaardige leven voorkomt of die onderworpen<br />
is aan de wil van een bezield wezen.<br />
3. Een eindige tijd teruggaand in het verleden, en een<br />
eindige tijd verderop in de toekomst, moet de aarde<br />
onbewoonbaar geweest zijn, ongeschikt voor de mens<br />
zoals hij nu bestaat, tenzij ingegrepen werd of zal<br />
worden op een manier die in strijd is met de wetten<br />
waaraan alle gebeurtenissen in de materiële wereld op<br />
dit ogenblik onderworpen zijn.<br />
William Thomson, On a universal tendency in nature to the dissipation of mechanical energy, Proceedings of the Royal Society of<br />
Edinburgh, April 19, 1852. Ook in: Philosophical Magazine, Oct. 1852<br />
In dit artikel doemt het spookbeeld op van de warmte-dood van het heelal. De tweede wet van de<br />
thermodynamica leert dat steeds méér mechanische energie omgezet wordt in warmte dan omgekeerd.<br />
Daardoor zal het heelal in de toekomst minder mechanische energie hebben en steeds meer warmte. De<br />
uiteindelijke toestand kan alleen die zijn waarin alle energie in warmte is omgezet. Dan is geen andere<br />
vorm van energie en geen enkele vorm van activieit meer mogelijk, geen mechanische, geen chemische,<br />
geen biologische, want die berusten allemaal op het leveren van mechanische arbeid. Heel de<br />
wereldorde gaat in warmte ten onder. De enige hoop die ons rest, meent Kelvin zonder veel overtuiging,<br />
is dat de wetten waarin we geloven uiteindelijk niet geldig zouden zijn.<br />
4.2.2. Warmtedood<br />
Twee jaar later geeft Hermann von Helmholtz zijn eigen beeldrijke beschrijving van de warmtedood van<br />
het heelal.<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 48
Die Wärme heisser Körper strebt<br />
fortdauernd durch Leitung und<br />
Strahlung auf die weniger<br />
warmen überzugehen und<br />
Temperaturgleichgewicht<br />
hervorzubringen. Bei jeder<br />
Bewegung irdischer Körper geht<br />
durch Reibung oder Stoss ein<br />
Theil mechanischer Kraft in<br />
Wärme über, von der nur ein Theil wieder<br />
zurückverwandelt werden kann; dasselbe ist in der<br />
Regel bei jedem chemischen und electrischen<br />
Processe der Fall. Daraus folgt also, dass der erste<br />
Theil des Kraftvorraths, die unveränderliche Wärme,<br />
bei jedem Naturprocesse fortdauernd zunimmt, der<br />
zweite, der mechanischen, electrischen, chemischen<br />
Kräfte, fortdauernd abnimmt; und wenn das Weltall<br />
ungestört dem Ablaufe seiner physikalischen<br />
Processe überlassen wird, wird endlich aller<br />
Kraftvorrath in Wärme übergehen und alle Wärme in<br />
das Gleichgewicht der Temperatur kommen. Dann ist<br />
jede Möglichkeit einer weiteren Veränderung<br />
erschöpft, dann muss vollständiger Stillstand aller<br />
Naturprocesse von jeder nur möglichen Art eintreten.<br />
Auch das Leben der Pflanzen, Menschen und Thiere<br />
kann natürlich nicht weiter bestehen, wenn die Sonne<br />
ihre höhere Temperatur und damit ihr Licht verloren<br />
hat, wenn sämmtliche Bestandtheile der<br />
Erdoberfläche die chemischen Verbindungen<br />
geschlossen haben werden, welche ihre<br />
Verwandtschaftskräfte fordern. Kurz das Weltall wird<br />
von da an zu ewiger Ruhe verurtheilt sein.<br />
De warmte van een warm lichaam streeft er<br />
voortdurend naar door geleiding en straling<br />
maar een minder warm lichaam te stromen en<br />
een gelijkheid van temperatuur te realiseren. Bij<br />
elke beweging van een lichaam op aarde wordt<br />
door wrijving en botsing een deel van de<br />
mechanische energie in warmte omgezet,<br />
waarvan dan slechts een deel terug omgezet<br />
kan worden. Hetzelfde geldt voor alle chemische<br />
en elektrische processen. Daaruit volgt dat het<br />
eerste deel van de energievoorraad, de<br />
onveranderlijke warmte, bij elke gebeurtenis<br />
voortdurend toeneemt, en het tweede deel, de<br />
mechanische, elektrische en chemische<br />
energie, voortdurend afneemt. Wanneer het<br />
heelal ongestoord aan het verloop van zijn<br />
fysische processen overgelaten wordt, zal<br />
uiteindelijk alle energievoorraad in warmte<br />
omgezet worden en alle warmte bij gelijke<br />
temperatuur voorkomen. Dan is er geen<br />
mogelijkheid voor verdere verandering meer, en<br />
zullen alle natuurprocessen van welke soort ook<br />
volledig tot stilstand komen. Ook planten,<br />
mensen en dieren kunnen vanzelfsprekend niet<br />
meer in leven blijven wanneer de zon geen<br />
hogere temperatuur meer heeft en dus ook geen<br />
licht meer uitstraalt, en wanneer alle<br />
bestanddelen van het aardoppervlak<br />
opgehouden zijn de chemische verbindingen te<br />
maken waartoe hun onderlinge verwantschap<br />
hen aanzet. Kortom, van dan af is het heelal tot<br />
eeuwige rust veroordeeld.<br />
Hermann von Helmholtz, Über die Wechselwirkung der Naturkräfte, Köningsberg, 1854, p.25<br />
Bij een andere gelegenheid komt von Helmholtz tot het inzicht dat de warmtedood van het heelal tegelijk<br />
een koudedood is. Wanneer alle energie in warmte zal zijn omgezet, heeft alle warmtestraling zich<br />
verspreid in de eindeloze ruimte, waardoor de energiedichtheid zo laag geworden is dat de temperatuur<br />
van het heelal gelijk geworden is aan die van het absolute nulpunt.<br />
Das Ende müsste sein, dass das<br />
Weltall in Ruhe kommt und<br />
keinerlei Arbeitsvorräthe mehr hat,<br />
um noch Veränderungen zu<br />
bewirken als allein die Wärme,<br />
welche schliesslich auch keine<br />
weiteren Veränderungen mehr<br />
bewirken kann, sobald sie<br />
gleichmässig vertheilt ist und alle<br />
Theile des Weltalls gleiche Temperatur erlangt haben.<br />
Diese überall gleiche Temperatur würde wahrscheinlich<br />
sehr nahe dem absoluten Nullpunkt liegen, weil in dem<br />
gegenwärtigen Zustande unseres Weltsystemes, so<br />
weit wir es kennen, fortdauernd grosse Quanta von<br />
Energie hinausgehen durch Licht- und Wärmestrahlung<br />
von den begrenzten ponderablen Körpern, von den<br />
cosmischen Massen, in den leeren Aetherraum, von<br />
welcher Energie wir nicht wissen, dass sie durch irgend<br />
welche uns bekannte Processe zum Rückkehren<br />
Op het einde zal het heelal in rust gekomen<br />
zijn en geen voorraad van mechanische<br />
energie meer hebben waarmee nog<br />
veranderingen kunnen gebeuren. Er is<br />
uiteindelijk alleen nog warmte, en zodra die<br />
gelijkmatig verdeeld is en alle delen van het<br />
heelal eenzelfde temperatuur bereikt hebben,<br />
is die niet meer in staat veranderingen tot<br />
stand te brengen. Deze temperatuur die<br />
overal gelijk is, zal waarschijnlijk zeer dicht bij<br />
het absolute nulpunt liggen. Dat komt omdat in<br />
het huidige heelal, voor zover we weten,<br />
voortdurend grote hoeveelheden energie door<br />
uitstraling van licht en warmte ontsnappen van<br />
de begrensde massa's en hemellichamen en<br />
in de lege etherruimte terechtkomen. We<br />
weten niet of deze energie door een of ander<br />
ons bekend proces zou kunnen terugkeren. Zij<br />
schijnt zich echter voorgoed te verwijderen in<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 49
gebracht werden könne, sondern sie scheint hinaus zu<br />
gehen in den unendlichen Raum auf<br />
Nimmerwiedersehen. Dieses gemeinsame Ende kann<br />
allerdings erst in unendlich langen Zeiten erreicht<br />
werden; denn der Fortschritt wird immer langsamer und<br />
langsamer werden, je mehr die grösseren freien<br />
Energie vorräthe, die ursprünglich vorhanden waren,<br />
irreversibel aufgezehrt sind, und je näher das Weltall<br />
schon dem Temperaturgleichgewicht gekommen ist.<br />
de oneindige ruimte om nooit meer<br />
teruggezien te worden. Dit algemene einde<br />
kan echter pas na een oneindig lange tijd<br />
bereikt worden, want het naderen daarvan zal<br />
altijd langzamer en langzamer gaan naarmate<br />
de aanvankelijke voorraad vrije energie<br />
onomkeerbaar opgebruikt raakt, en naarmate<br />
het heelal tot thermisch evenwicht gekomen<br />
is.<br />
Hermann von Helmholtz, Vorlesungen über Theorie der Wärme, herausgegeben von Franz Richarz, Leipzig, 1854, §59, p. 253<br />
4.2.3. De zon en de rest<br />
In 1862 publiceert Thomson een artikel waarin hij zich afvraagt wat de energiebron van de zon is, en hoe<br />
lang de zon zal kunnen blijven schijnen (On the age of the sun's heat, Macmillan's Magazine, vol. 5,<br />
March 5, 1862, p. 388-393). Thomson onderzoekt of de energie waarmee de zon schijnt, afkomstig kan<br />
zijn van een stroom van meteorieten die op de zon vallen. De berekening leert dat daarvoor elk jaar een<br />
massa van 1/47e deel van de aardmassa op de zon moet storten. In elk geval moeten de meteorieten<br />
afkomstig zijn van een zwerm die zich al dicht bij het zonneoppervlak bevindt, binnen de baan van<br />
Mercurius, omdat men anders door de massa-toename van de zon veranderingen in de banen van de<br />
planeten zou kunnen constateren. Maar de dichtheid van deze meteorietenzwerm moet dan<br />
onwaarschijnlijk groot zijn, en een komeet die dicht langs de zon passeert zou een doorgang door de<br />
zwerm niet overleven. Toch zien we af en toe kometen dicht langs de zon scheren zonder dat ze<br />
vernietigd wordt. Thomson besluit dat neerstortende meteorieten de zon niet van de nodige energie<br />
kunnen voorzien. Er is ook geen enkele chemische reactie bekend die genoeg energie zou kunnen<br />
leveren. De reactie met het hoogst energetisch rendement zou, wanneer zij een massa verbruikt gelijk<br />
aan die van de zon, hooguit 3000 jaar warmte kunnen produceren.<br />
De conclusie moet zijn dat de zon op dit ogenblik afkoelt. Op basis van de hoeveelheid energie die de<br />
zon uitstraalt, schat Thomson dat de temperatuur van de zon 1.4 °C per jaar daalt. De vraag is dan, ho e<br />
de zon aan de hoge temperatuur komt die ze vandaag heeft, en de nog aanzienlijk hogere die ze in het<br />
verleden gehad moet hebben. Hier denkt Thomson toch dat de gravitationele instorting van meteoritisch<br />
materiaal de nodige energie kan leveren. Indien de zon ontstaan is uit een zwerm kleinere lichamen die<br />
zich samentrok onder invloed van de gravitatie, en de kinetische energie daarbij wordt omgezet in<br />
warmte-energie, volgens de equivalentie die Joule ontdekt heeft, dan moet daarbij genoeg warmte<br />
vrijkomen om 20 miljoen jaar te blijven schijnen, becijfert Thomson. Het is een ruwe berekening. We<br />
mogen aannemen, meent de auteur dat de zon al schijnt gedurende een periode van tussen tien en<br />
honderd miljoen jaar. Zeker niet langer. En wat de toekomst betreft, mogen de aardbewoners niet hopen<br />
nog langer dan enkele miljoenen jaren van het licht en de warmte van de zon te kunnen genieten.<br />
Er wacht ons dus, op deze planeet, eenn ijzige toekomst. Paradoxaal genoeg, in een heelal dat steeds<br />
meer warmte bevat. Thomson begint zijn artikel met een verwijzing naar de tweede wet van de<br />
thermodynamica, die leert dat in de natuur altijd meer beweging wordt omgezet in warmte, dan<br />
omgekeerd. De eindtoestand moet een eeuwige rust en dood zijn. Tenzij er geen eindtoestand is, omdat<br />
het heelal oneindig is in ruimte en tijd. Alleen oneindigheid kan ons redden van de warmte. Maar niet van<br />
de koude.<br />
Thomson wijst er aan het eind van deze paragraaf op waarom er, volgens hem, geen reden is om<br />
ontmoedigd te zijn.<br />
The second great law of thermodynamics<br />
involves a certain principle of irreversible<br />
action in Nature. It is thus shown that,<br />
although mechanical energy is indestructible,<br />
there is a universal tendency to its<br />
dissipation, which produces gradual<br />
augmentation and diffusion of heat, cessation<br />
of motion, and exhaustion of potential energy<br />
De tweede belangrijke wet van de<br />
thermodynamica spreekt over het<br />
principe van de onomkeerbaarheid in<br />
de natuur. Hoewel mechanische<br />
energie onvernietigbaar is, wordt<br />
aangetoond dat er een universele<br />
trend bestaat naar dissipatie van deze<br />
energie, met als gevolg een<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 50
through the material universe. The result<br />
would inevitably be a state of universal rest<br />
and death, if the universe were finite and left<br />
to obey existing laws. But it is impossible to<br />
conceive a limit to the extent of matter in the<br />
universe; and therefore science points rather<br />
to an endless progress, through an endless<br />
space, of action involving the transformation<br />
of potential energy into palpable motion and<br />
thence into heat, than to a single finite<br />
mechanism, running down like a clock, and<br />
stopping for ever. It is also impossible to<br />
conceive either the beginning or the<br />
continuance of life, without an overruling<br />
creative power; and, therefore, no<br />
conclusions of dynamical science regarding<br />
the future condition of the earth can be held<br />
to give dispiriting views as to the destiny of<br />
the race of intelligent beings by which it is at<br />
present inhabited.<br />
geleidelijke vermeerdering en verspreiding van warmte,<br />
een stilvallen van beweging en een uitputting van<br />
potentiële energie in het materiële heelal. Het resultaat<br />
zou onvermijdelijk een toestand van universele rust en<br />
dood zijn, indien het heelal eindig was en onderworpen<br />
aan de bestaande wetten. Maar het is onmogelijk te<br />
denken dat er een grens kan bestaan van de<br />
uitgebreidheid van de materie in het heelal. Eerder dan<br />
dat alles afloopt als een klok en dan stopt, geeft de<br />
wetenschap aan dat er in een oneindige ruimte een<br />
eindeloze voortzetting moet zijn van processen waarbij<br />
potentiële energie wordt omgezet in beweging, en deze<br />
beweging in warmte. We kunnen ons trouwens het begin<br />
of een voortzetting van het leven onmogelijk voorstellen<br />
zonder een allesbeheersende scheppende kracht.<br />
Daarom kan geen enkel besluit van de wetenschap met<br />
betrekking tot de toekomst van de aarde een<br />
ontmoedigend beeld geven van het uiteindelijke lot van<br />
het intelligente leven dat op dit ogenblik deze planeet<br />
bewoont.<br />
William Thomson, On the age of the sun's heat, Macmillan's Magazine, vol. 5, March 5, 1862<br />
Ook Clausius besluit een artikel van 1865 met een verklaring die aan beide wetten van de<br />
thermodynamica een kosmologische betekenis hecht. In de dubbele stelling waarmee hij op het einde de<br />
thermodynamica samenvat, ligt de hele raadselachtigheid van deze wereld besloten. Bij alles wat gebeurt<br />
blijft iets onveranderd, en bij alles wat gebeurt verandert ook iets voorgoed.<br />
Vorläufig will ich mich darauf beschränken,<br />
als ein Resultat anzuführen, dass wenn man<br />
sich dieselbe Grösse, welche ich in Bezug<br />
auf einen einzelnen Körper seine Entropie<br />
genannt habe, in consequenter Weise unter<br />
Berücksichtigung alle Umstände für das<br />
ganze Weltall gebildet denkt, und wenn man<br />
daneben zugleich den anderen seiner<br />
Bedeutung nach einfacheren Begriff der<br />
Energie anwendet, man die den beiden<br />
Hauptsätzen der mechanischen<br />
Wärmetheorie entsprechenden<br />
Grundgesetze des Weltalls in folgender<br />
einfachter Form aussprechen kann.<br />
1) Die Energie der Welt ist constant.<br />
2) Die Entropie der Welt strebt einem<br />
Maximum zu.<br />
Voorlopig wil ik mij tot volgend<br />
resultaat beperken. Wanneer men<br />
de grootheid die ik met betrekking<br />
tot een individueel lichaam zijn<br />
entropie genoemd heb, op<br />
consequente wijze ook van<br />
toepassing laat zijn op het heelal,<br />
rekening houdend met alle<br />
omstandigheden, en wanneer men<br />
tegelijk ook het andere, naar<br />
betekenis eenvoudiger begrip van de energie gebruikt,<br />
kan kan men de beide hoofdstellingen van de<br />
mechanische warmteleer die overeenstemmen met de<br />
grondwetten van het heelal, in de volgende eenvoudige<br />
vorm formuleren:<br />
1) De energie van de wereld is constant.<br />
2) De entropie van de wereld streeft naar een maximum.<br />
Rudolf Clausius, Uber verschiedene für die Anwendung bequeme Formen der Hauptgleichungen der mechanischen<br />
Wärmetheorie, Annalen der Physik und Chemie 125, no. 7: 353–400 (1865)<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 51
Hoofdstuk 5<br />
Wetten van de wanorde<br />
De tweede wet van de thermodynamica bepaalt dat bij alles wat gebeurt de entropie toeneemt (of in het<br />
ideale geval, bij een reversibel proces gelijk blijft). Daarmee schrijft deze wet een richting voor aan de tijd,<br />
namelijk die van toenemende entropie, en onderscheidt zij zich van alle andere natuurwetten. Volgens<br />
alle wetten van de mechanica en het elektromagnetisme kan de tijd omkeerbaar zijn.<br />
De vraag is hoe het mogelijk is dat een thermodynamische wet, die aangeeft hoe een systeem zich in de<br />
tijd gedraagt, een richting kan leggen in de tijd, terwijl de wetten van de mechanica, die bepalen hoe de<br />
individuele deeltjes zich gedragen waaruit datzelfde systeem bestaat, dat niet doen. Er kunnen steeds<br />
twee manieren bestaan om de natuur te beschrijven. De thermodynamica beschouwt een systeem in zijn<br />
geheel, als een macroscopisch gegeven waarvan meetbare grootheden, zoals druk en temperatuur, in<br />
principe bekend zijn. Aan de hand van deze macroscopische grootheden wordt het gedrag van het<br />
systeem beschreven. De andere methode is die van de kinetische theorie. Zij beschouwt een systeem als<br />
een verzameling van een groot aantal deeltjes (atomen of moleculen) waarvan de bewegingen statistisch<br />
berekend worden. Deze methode vertrekt vanuit een microscopische toestand, de posities en snelheden<br />
van de deeltjes, en berekent het macroscopische gedrag als het statistisch resultaat van de bewegingen<br />
van de deeltjes. Zo is de druk van een gas het statistische resultaat van de grote aantallen botsingen van<br />
de deeltjes tegen de wand, en kan de temperatuur begrepen worden als een maat voor de gemiddelde<br />
kinetische energie van de deeltjes.<br />
Beide methoden, de thermodynamische en de kinetische, moeten vanzelfsprekend hetzelfde resultaat<br />
opleveren. De kinetische kan daarbij de verklaring aanreiken, in termen van mechanica, voor het<br />
thermodynamische gedrag, en zo de brug slaan tussen het microscopische en macroscopische niveau<br />
van natuurbeschrijving.<br />
Nu zou de natuur op het microscopische niveau omkeerbaar in de tijd moeten zijn omdat de wetten van<br />
de beweging omkeerbaar zijn, terwijl op het macroscopische niveau blijkt dat de natuur onomkeerbaar in<br />
de tijd, zoals de tweede wet van de thermodynamica bepaalt. Als de bewegingen van elk deeltje<br />
afzonderlijk omkeerbaar zijn, waarom is dan het gedrag van het geheel niet omkeerbaar?<br />
Het uitzonderlijke en enigszins mysterieuze statuut van de tweede wet van de thermodynamica geeft aan<br />
het begrip entropie een bijzonder betekenis. De vraag is: welke? Volgens de definitie die Clausius eraan<br />
gaf, is entropie een toestandsgrootheid, uitgedrukt in joule per kelvin die in principe berekend kan<br />
worden. Uit het feit dat warmte nooit spontaan van een koud naar een warm reservoir stroomt, maar wel<br />
omgekeerd, leidde Clausius af dat de entropie altijd moet toenemen. Daarmee is de fysische betekenis<br />
van het begrip entropie echter niet opgehelderd. De definitie van Clausius mist een interpretatie in termen<br />
van de kinetische theorie.<br />
5.1. CLAUSIUS<br />
Na een aantal verkennende (en door tijdgenoten niet altijd naar waarde geschatte) pogingen van enkele<br />
onderzoekers om een kinetische gastheorie op te stellen, slaagde Rudolf Clausius zelf er als eerst in om<br />
succes op dit gebied te boeken.<br />
In zijn artikel van 1857 Über die Art der Bewegung welch wir Wärme nennen (Poggendorff's Annalen der<br />
Physik und Chemie, Band C, No 3, p. 353-380) berekent Clausius de druk van een gas als het resultaat<br />
van de botsingen van de moleculen tegen de wand in functie van hun snelheden, en identificeert hij de<br />
temperatuur als de gemiddelde kinetische energie van de moleculen.<br />
Een jaar later voert Clausius ook het belangrijke begrip in van de gemiddelde vrije weglengte van een<br />
molecule, dat is de gemiddelde afstand die een molecule aflegt tussen twee opeenvolgende botsingen.<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 52
5.2. MAXWELL<br />
5.2.1. Distributiefunctie<br />
In 1860 en 1867 ontwierp James Clerk Maxwell een kinetische gastheorie (Illustration of the dynamical<br />
theory of gases, Philosophical Magazine, 4, 19, p. 48-80 (1860), en On the dynamical theory of gases,<br />
Philosophical Transactions of the Royal Society, 157, p. 49-88 (1867)).<br />
In het artikel van 1860 onderzoekt hij een mechanisch model van een gas, opgevat als een verzameling<br />
identieke elastische deeltjes, die in drie dimensies door de ruimte bewegen. Hij vindt een eerste, nog<br />
ruwe vorm van een functie die de verdeling geeft van de moleculen over de snelheden binnen een gas in<br />
evenwicht. De functie blijkt de vorm te hebben van een gauss-curve, wel bekend uit de statistiek.<br />
Een grondiger uitgewerkte theorie presenteert Maxwell zeven jaar later. Hij beschouwt de moleculen nu<br />
als massa-punten die bij dichte nadering een zekere afstotende kracht op elkaar uitoefenen. Hij geeft ook<br />
een beter gefundeerde verantwoording voor de eerder gevonden verdeling van de snelheden.<br />
Binnen een gas dat N deeltjes bevat kan het aantal deeltjes met een snelheid tussen v en v + dv<br />
geschreven worden als dn = f(v)dv, waarin f(v) de distributiefunctie is. Maxwell vond voor deze functie de<br />
volgende uitdrukking<br />
f<br />
4N<br />
2<br />
−v<br />
2 2<br />
α<br />
( v)<br />
= v e<br />
3<br />
α<br />
π<br />
waar α een parameter is die afhangt van de temperatuur en de massa van de deeltjes.<br />
De figuur hiernaast geeft een grafische<br />
voorstelling van de maxwelliaanse distributie<br />
voor twee temperaturen: 80 K (= -193 °C) en<br />
800 K (= 527 °C). Men ziet dat de moleculaire<br />
snelheden een spreiding hebben die des te<br />
groter is naarmate de temperatuur groter is, en<br />
dat bij een hogere temperatuur de snelheid<br />
waarbij de moleculen het grootst in aantal zijn,<br />
ook toeneemt.<br />
5.2.2. Maxwell's demon<br />
Nog in het jaar 1867 komt bij Maxwell een vreemde gedachte op. Hij schrijft erover in een brief aan zijn<br />
collega Peter Guthrie Tait, en ook in hoofdstuk 22 van zijn boek Theory of Heat (1871). Maxwell stelt zich<br />
een minuscuul wezentje voor dat in staat is de moleculen in een gas afzonderlijk te zien. Stel dat het gas<br />
zich in een vat bevindt met een tussenschot. In het tussenschot zit een deurtje, zo klein en licht dat het<br />
door het wezentje (de "demon van Maxwell") zonder inspanning geopend kan worden om er een<br />
molecule door te laten. Stel nu dat deze demon telkens hij een snelle molecule van de linkerhelft in de<br />
richting van de rechterhelft ziet vliegen, het deurtje opent zodat deze molecule in het andere<br />
compartiment terechtkomt. Trage moleculen die in dezelfde richting bewegen houdt hij tegen door het<br />
deurtje gesloten te houden. Op die manier komen meer snelle moleculen in het rechtse deel terecht,<br />
waardoor de temperatuur er stijgt. Omdat de linkerhelft zijn snelle moleculen verliest, daalt de<br />
temperatuur er. Naarmate de demon zijn werk voortzet, stroomt warmte van het koude gas naar het<br />
warme gas, zonder dat daartoe arbeid verricht wordt. Dit is in strijd met de tweede wet van de<br />
thermodynamica, zoals geformuleerd door Clausius.<br />
He besluit moet zijn dat de tweede wet van de thermodynamica op moleculair niveau niet noodzakelijk<br />
geldig is. Het is mogelijk, met behulp van een slimme ingreep, er tegen te zondigen.<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 53
One of the best established facts in<br />
thermodynamics is that it is impossible in a<br />
system enclosed in an envelope which<br />
permits neither change of volume nor<br />
passage of heat, and in which both the<br />
temperature and the pressure are<br />
everywhere the same, to produce any<br />
inequality of temperature or of pressure<br />
without the expenditure of work. This is the<br />
second law of thermodynamics, and it is<br />
undoubtedly true as long as we can deal with<br />
bodies only in mass, and have no power of<br />
perceiving or handling the separate<br />
molecules of which they are made up. But if<br />
we conceive a being whose faculties are so<br />
sharpened that he can follow every molecule<br />
in its course, such a being, whose attributes<br />
are still as essentially finite as our own,<br />
would be able to do what is at present<br />
impossible to us. For we have seen that the<br />
molecules in a vessel full of air at uniform<br />
temperature are moving with velocities by no<br />
means uniform, though the mean velocity of<br />
any great number of them, arbitrarily<br />
selected, is almost exactly uniform. Now let<br />
us suppose that such a vessel is divided into<br />
two portions, A and B, by a division in which<br />
there is a small hole, and that a being, who<br />
can see the individual molecules, opens and<br />
closes this hole, so as to allow only the<br />
swifter molecules to pass from A to B, and<br />
only the slower ones to pass from B to A. He<br />
will thus, without expenditure of work, raise<br />
the temperature of B and lower that of A, in<br />
contradiction to the second law of<br />
thermodynamics.<br />
Een van de zekerste feiten in<br />
de thermodynamica is dat het<br />
onmogelijk is binnen een<br />
systeem, opgesloten in een<br />
omhulsel dat niet van volume<br />
kan veranderen en geen<br />
warmte doorlaat, en<br />
waarbinnen de temperatuur en<br />
de druk overal gelijk zijn, een<br />
ongelijkheid in temperatuur of<br />
druk te doen ontstaan zonder<br />
arbeid te verrichten. Dit is de tweede wet van de<br />
thermodynamica. Deze wet geldt ongetwijfeld zolang we<br />
te maken hebben met grote lichamen en we niet in staat<br />
zijn om de afzonderlijke moleculen waaruit zij zijn<br />
opgebouwd, afzonderlijk te zien en te hanteren. Maar<br />
indien we ons een wezen zouden voorstellen met<br />
zintuigen die zo scherp zijn dat het de beweging van<br />
elke afzonderlijke molecule kan volgen, dan zou dat<br />
wezen, waarvan de attributen essentieel eindig zijn<br />
zoals de onze, in staat zijn te doen wat voor ons<br />
onmogelijk is. We hebben gezien dat de moleculen in<br />
een vat vol met lucht bij gelijkmatige temperatuur<br />
bewegen met snelheden die niet gelijk zijn, al zal de<br />
gemiddelde snelheid van een willekeurig gekozen groot<br />
aantal van hen wel bijna exact gelijk zijn. Nemen we nu<br />
aan dat het vat verdeeld is in twee compartimenten, A<br />
en B. In de tussenwand bevindt zich een kleine opening.<br />
Een wezen dat de individuele moleculen kan<br />
onderscheiden opent of sluit de opening zodanig dat de<br />
alleen snellere de moleculen van A naar B kunnen<br />
passeren, en alleen de tragere van B naar A. Op die<br />
manier zou dit wezen, zonder arbeid te verrichten de<br />
temperatuur van B verhogen en die van A verlagen, in<br />
strijd met de tweede wet van de thermodynamica.<br />
James Clerk Maxwell, Theory of Heat, ch. 22, p.308-309, 1871<br />
Peter Guthrie Tait, met wie Maxwell over zijn denkbeeld correspondeerde, bevestigde het gezichtspunt.<br />
Indien we over het vermogen zouden beschikken de moleculen individueel te sturen, dan zouden we op<br />
een grote schaal kunnen realiseren wat zich in werkelijkheid af en toe op kleine schaal afspeelt, de<br />
toevallige en kortstondige concentratie van warmere deeltjes op een plaats en de koudere op een andere<br />
plaats. De tweede wet is niet in absolute zin geldig.<br />
In 1913 wees de Poolse natuurkundige Marian Smoluchowski, een specialist in de kinetische gastheorie,<br />
erop dat we een schending van de tweede wet altijd kunnen verwachten indien we het geduld hebben<br />
lang genoeg te wachten. Naarmate meer tijd verstrijkt verhoogt de kans dat we ergens een toevallige<br />
afwijking van de gelijkmatige verdeling aantreffen, zoals de ophoping van warme moleculen op een<br />
bepaalde plaats. Zeer kleine afwijkingen doen zich vaak voor, hoe groter hoe zeldzamer. Indien men<br />
bereid is astronomische tijden te wachten, kan in principe om het even welke afwijking vroeg of laat<br />
ergens optreden. Een dergelijke fluctuatie herstelt zich, volgens de tweede wet, maar het ontstaan ervan<br />
kan niet worden uitgesloten, ondanks de tweede wet.<br />
Door lang genoeg te wachten kan de demon van Maxwell ook een perpetuum mobile maken, en zelfs niet<br />
noodzakelijk alleen maar op moleculaire schaal. De Brownse beweging (d.i. de grillige beweging die een<br />
stofje drijvend in een vloeistof of zwevend in een gas maakt tengevolge van botsingen met moleculen)<br />
kan daartoe gebruikt worden. Indien de demon bij elke opwaartse beweging die het stofje maakt er een<br />
klein steunvlakje onder schuift, zodat het deeltje niet meer lager maar altijd nog hoger kan bewegen, kan<br />
hij het deeltje op die manier zo hoog optillen als hij wil zonder zelf arbeid te gebruiken. Nadien kan de<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 54
potentiële energie van het hoge deeltje gebruikt worden om arbeid te leveren. Smoluchowski wijst er<br />
echter op dat het apparaat dat de demon gebruikt noodzakelijk niet veel groter dan het stofdeeltje kan<br />
zijn, waardoor het zelf ook aan dezelfde moleculaire fluctuaties onderworpen is, en daardoor onbruikbaar.<br />
Toch bieden de toevallige fluctuaties die noodzakelijk op elke schaal optreden, verrassende<br />
mogelijkheden. Het betekent dat de warmtedood van het heelal niet onafwendbaar is. Indien men lang<br />
genoeg wacht, kan om het even welke grote afwijking van de toestand van uniforme temperatuur<br />
optreden, ook een fluctuatie met kosmische afmetingen, waardoor een heelal ontstaat dat ver uit<br />
thermisch evenwicht is, en waarin dan verder de entropie stijgt (naar alle waarschijnlijkheid).<br />
5.2.3. Honderd jaar later<br />
Een eeuw later kijken we terug op een aantal verdere ontwikkelingen in de redenering die Maxwell op<br />
gang gezet heeft.<br />
In 1929 publiceerde de Hongaars-Amerikaanse natuurkundige Leo Szilard een artikel "Über die<br />
Entropieverminderung in einem thermodynamischen System bei Eingriffen intelligenter Wesen",<br />
Zeitschrift für Physik, 53, 840-856, 1929. Daarin wijst hij erop dat de demon van Maxwell tegen de<br />
tweede wet lijkt te zondigen doordat hij optreedt als een intelligent wezen dat metingen verricht. De<br />
demon kan de entropie van het systeem maar doen dalen indien hij over de nodige informatie beschikt<br />
met betrekking tot de moleculaire bewegingen. Om die informatie te verkrijgen moet hij metingen<br />
verrichten. Szilard stelt nu dat wanneer bij die metingen genoeg entropie geproduceerd wordt om de<br />
daling v an de entropie door het selectieve ingrijpen van de demon te compenseren, de tweede wet niet<br />
geschonden wordt.<br />
De vraag is nu op welke manier informatieverwerving gepaard gaat met entropieproductie. Daarop gaf in<br />
1951 de Franse natuurkundige Louis Brillouin een antwoord met zijn artikel "Maxwell's demon cannot<br />
operate" (Journal of Applied Physics). Brillouin gaat ervan uit dat het gas aanvankelijk in een toestand<br />
van thermisch evenwicht verkeert. Dat betekent optisch dat de straling binnenin het continue spectrum<br />
heeft van een zwart lichaam. De straling is ook homogeen verspreid en heeft in alle richtingen eenzelfde<br />
intensiteit. Dat betekent dat een waarnemer die een foton opvangt de richting ervan niet kent. Om te<br />
weten of een foton afkomstig is van een molecule, moet de waarnemer zelf een lichtstraal in een<br />
bepaalde richting en met een bepaalde golflengte uitsturen. De eventuele absorptie van het licht door een<br />
molecule, doet nu de entropie stijgen. Brillouin toont mathematisch aan dat deze stijging van de entropie<br />
door de optische waarneming de daling van de entropie die de demon kan veroorzaken<br />
overcompenseert, zodat er een netto stijging van entropie is, zoals de tweede wet voorschrijft.<br />
Brillouin voerde daarbij het begrip "negentropie" in. Het is de negatieve entropie die correspondeert met<br />
een hoeveelheid informatie.<br />
Negatieve entropie is ook waar Schrödinger over sprak in zijn boek "What is Life?" (1944). Een<br />
organisme is met zijn stofwisselingsprocessen voortdurend chemische actief en produceert daardoor,<br />
conform de tweede wet, entropie. Toch gaat een levend wezen niet aan warmte en afbraak ten onder,<br />
integendeel, het bouwt de complexe structuur van het eigen organisme op. Dat is mogelijk doordat het<br />
meer entropie afvoert naar de omgeving dan het produceert. Met de woorden van Schrödinger: het voedt<br />
zich met negatieve entropie.<br />
What an organism feeds upon is<br />
negative entropy. Or, to put it less<br />
paradoxically, the essential thing in<br />
metabolism is that the organism<br />
succeeds in freeing itself from all the<br />
entropy it cannot help producing while<br />
alive.<br />
Een organisme voedt zich met negatieve<br />
entropie. Of om het minder paradoxaal uit<br />
te drukken, het essentiële kenmerk van de<br />
stofwisseling is dat het organisme erin<br />
slaagt zichzelf te bevrijden van al de<br />
entropie die het niet anders kan dan<br />
produceren zolang het leeft.<br />
Erwin Schrödinger, What is Life?, chapter 6, Cambridge University Press, 1944<br />
De paradox van het leven is, zoals Schrödinger aangeeft, dat het door entropie te produceren de eigen<br />
entropie doet dalen. Het zal wel geen toeval zijn dat Maxwell met zijn demon, die de entropie van een gas<br />
kan doen dalen, een beroep doet op een levend wezen, zij het een van moleculaire afmetingen (of<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 55
eventueel groter als de tijdschaal groter mag zijn zodat met grotere fluctuaties gewerkt kan worden). Een<br />
levend wezen doet precies wat Maxwell's demon doet. Het is in staat met behulp van de chemische<br />
processen binnen de celstructuren de moleculen individueel te sturen en ze op de plaats te zetten waar<br />
ze thuis horen voor he functioneren van het organisme. Hierdoor daalt de entropie van het organisme.<br />
Maar de tweede wet is niet geschonden, want de chemische processen die deze opbouw realiseren,<br />
produceren entropie en voeren die af naar de omgeving. Daar stijgt de entropie meer dan ze binnen het<br />
organisme daalt. Daardoor stijgt de entropie van het universum, zoals de tweede wet voorschrijft.<br />
5.3. BOLTZMANN<br />
In 1866 onderneemt de Oostenrijkse natuurkundige Ludwig Boltzmann een eerste poging om de tweede<br />
wet te verklaren met behulp van een kinetische theorie (Über die mechanische Bedeutung des zweiten<br />
Hauptsatzes der Wärmetheorie, Wiener Berichte 53, p. 195-220). De temperatuur van een stof vat hij op<br />
als het tijd-gemiddelde van de kinetische energie van de moleculen, en de warmte als een gemiddelde<br />
stijging van de kinetische energie. Op die manier vindt Boltzmann dat dQ/T een exacte differentiaal is, en<br />
dus opgevat kan worden als de differentiaal van een toestandsfunctie, zoals de entropie. Om de toename<br />
van entropie aan te tonen moet hij echter meer op klassieke thermodynamische begrippen steunen dan<br />
op kinetische beschouwingen.<br />
5.3.1. H-theorema (1872)<br />
Een doorbraak realiseert Boltzmann pas in 1872 (Weitere Studien über das Wärmegleichgewicht unter<br />
Gasmolekülen, Sitzungsberichte der Akadamie der Wissenschaften, Wien, II, 66, 275). In dit werk leidt hij<br />
een distributiefunctie af voor de verdeling van de moleculen over de snelheden, en voert hij een definitie<br />
in van het begrip entropie op basis van deze distributiefunctie. Hij bewijst dat deze entropie steeds moet<br />
stijgen, of in een toestand van statistisch evenwicht constant blijven.<br />
Boltzmann begint zijn Weitere Studien met het belang te benadrukken om een kinetische gastheorie op te<br />
vatten als een waarschijnlijkheidstheorie. De opvatting dat een natuurkundige theorie geen exacte<br />
weergave van de werkelijkheid is, maar slechts een beschrijving in temen van waarschijnlijkheid, is nieuw<br />
en nog controversieel.<br />
Die mechanische Wärmetheorie setzt<br />
voraus, dass sich die Moleküle der Gase<br />
keineswegs in Ruhe, sondern in der<br />
lebenhaftesten Bewegung befinden. Wenn<br />
daher auch der Körper seinen Zustand gar<br />
nicht verändert, so wird doch jedes einzelne<br />
seiner Moleküle seinen Bewegungszustand<br />
beständig verändern, und ebenso werden<br />
sich die verschiedenen Moleküle gleichzeitig<br />
nebeneinander in den verschiedensten<br />
Zuständen befinden. [...] Die moleküle sind<br />
gleichsam ebenso viele Individuen, welche<br />
die verschiedensten Bewegungszustände<br />
haben, und nur dadurch, dass die Anzahl<br />
derjenigen, welche durchschnittlich einen<br />
gewissen Bewegungszustand haben,<br />
konstant ist, bleiben die Eigenschaften des<br />
Gases unverändert. Die Bestimmung von<br />
Durchschnittswerten ist Aufgabe der<br />
Wahrscheinlichkeitsrechnung. Die Probleme<br />
der mechanischen Wärmetheorie sind daher<br />
Probleme der Wahrscheinlichkeitsrechnung.<br />
De mechanische warmtetheorie<br />
vooronderstelt dat de moleculen van<br />
een gas zich niet in rust maar in<br />
heftige beweging bevinden. Indien<br />
daardoor de toestand van een<br />
lichaam niet verandert, zal de<br />
bewegingstoestand van elke<br />
individuele molecule toch<br />
veranderen, en ook zullen<br />
verschillende moleculen terzelfdertijd<br />
en naast elkaar in de meest verschillende toestanden<br />
bevinden. [...] Moleculen zijn in zekere zin zoals<br />
individuen die de meest verschillende<br />
bewegingstoestanden hebben, en alleen doordat het<br />
aantal van degenen die gemiddeld een bepaalde<br />
bewegingstoestand hebben constant is, blijven de<br />
eigenschappen van het gas onveranderd. De bepaling<br />
van gemiddelden is een opgave voor de<br />
waarschijnlijkheidsrekening. De problemen van de<br />
mechanische warmtetheorie zijn daarom problemen van<br />
de waarschijnlijkheidsrekening.<br />
Ludwig Boltzmann, Weitere Studien über das Wärmegleichgewicht unter Gasmolekülen, Sitzungsberichte der Akadamie der<br />
Wissenschaften, Wien, II, 66, p. 316-317,1872)<br />
De distributiefunctie, dat is de functie de verdeling aangeeft van de waarschijnlijkheid een molecule<br />
binnen een bepaald plaatsinterval en een bepaald snelheidsinterval, vindt Boltzmann door een<br />
nauwkeurige analyse van de botsingen tussen moleculen. Hij volgt een andere weg om tot dit resultaat te<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 56
komen dan Maxwell. Boltzmann verdeelt de energie van de moleculen in discrete intervallen en berekent<br />
de verdeling van de moleculen over deze intervallen. Zoals Max Planck later toegaf, heeft deze methode<br />
van Boltzmann hem geïnspireerd bij zijn invoering van de energie-quanta.<br />
Boltzmann wijst erop dat Maxwell wel heeft aangetoond dat zijn snelheidsverdelingsfunctie van een gas<br />
in evenwicht een stationaire toestand oplevert, en dus niet verandert onder invloed van botsingen, maar<br />
niet dat de moleculen deze verdeling spontaan zullen aannemen vanuit om het even welke begintoestand<br />
die daarvan afwijkt. Boltzmann levert nu zelf het bewijs dat de oplossing die Maxwell gevonden heeft de<br />
enige is die een gas in evenwicht kan aannemen. Hij doet dit door het invoeren van een nieuwe<br />
grootheid, die hij E noemde, maar later door een H werd aangeduid. Deze H is essentieel gelijk aan f.logf,<br />
waar f de distributiefunctie is.<br />
Boltzmann kan nu bewijzen dat de afgeleide van H naar de tijd nul is bij een gas in evenwicht (wanneer<br />
de moleculen een maxwelliaanse verdeling hebben) en anders altijd negatief is: dH/dt < 0. H kan dus<br />
alleen maar afnemen terwijl f naar de maxwelliaanse verdeling streeft, en blijft constant wanneer deze<br />
verdeling (en dus de toestand van evenwicht) bereikt is. Dit het fameuze H-theorema van Boltzmann.<br />
Het is duidelijk dat H zich exact zo gedraagt als de thermodynamische entropie, maar met tegengesteld<br />
teken. Dit is een spectaculair resultaat: Boltzmann is erin geslaagd de tweede wet van de<br />
thermodynamica af te leiden uit de kinetische theorie.<br />
5.3.2. Loschmidts paradox<br />
Maar er kwam meteen kritiek. In 1876 wees de Oostenrijkse natuurkundige (en goede vriend van<br />
Boltzmann), Joseph Loschmidt, op een paradox. Als H alleen kan afnemen (of gelijk blijven) gedraagt de<br />
tijd zich in deze theorie onomkeerbaar. Maar de wetten van de mechanica die de bewegingen van de<br />
moleculen beschrijven, zijn omkeerbaar. Het volstaat alle snelheden van de moleculen van een gas om te<br />
keren, en H die afnam, zou nu moeten toenemen. Waarom zou dit niet mogelijk zijn? Hoe kan het gedrag<br />
van het hele systeem onomkeerbaar zijn als dat van de onderdelen omkeerbaar is?<br />
Loschmidt had zelf een theorie bedacht waarin de moleculen niet om het even welke willekeurige<br />
beweging kunnen beschrijven omdat de zwaartekracht altijd voor enige orde zorgt. De paradox die hij in<br />
de theorie van Boltzmann aantrof, meende hij alvast als een bewijs te zien dat deze theorie niet geldig<br />
kon zijn. Hij hoopte op die manier een uitweg uit de "verschrikkelijke tweede wet" te kunnen vinden.<br />
Damit wäre auch der terroristische<br />
Nimbus des zweiten Hauptsatzes<br />
zerstört, welcher ihn als vernichtendes<br />
Prinzip des gesamten Lebens des<br />
Universums erscheinen lässt, und<br />
zugleich würde die tröstliche<br />
Perspektive eröffnet, dass das<br />
Menschengeschlecht betreffs der<br />
Umsetzung von Wärme in Arbeit nicht<br />
einzig auf die Intervention der<br />
Steinkohle oder der Sonne angewiesen ist, sondern für alle<br />
Zeiten einen unerschöplichen Vorrat verwandelbarer Wärme<br />
zur Verführung haben werde.<br />
Daarmee zou de tweede hoofdwet ook<br />
haar terroristisch aureool afgenomen<br />
zijn, dat haar als het vernietigende<br />
pincipe van al het leven in het heelal<br />
laat verschijnen. Tegelijk zou zich het<br />
troostende perspectief openen dat de<br />
mensheid voor de omzetting van<br />
warmte in arbeid niet uitsluitend op<br />
steenkool en de zon aangewezen is,<br />
maar dat zij voor de hele toekomst een<br />
onuitputtelijke voorraad omzetbare<br />
warmte tot haar beschikking heeft.<br />
J. Loschmidt, Über den Zustand des Wärmegleichgewichtes von Körpern mit Rücksicht auf die Schwerkraft, Sitzungsber. kaiserl.<br />
Akad. d. Wiss. 73 (1876) S. 128-142<br />
William Thomson had eerder al (in een weinig opgemerkt artikel) een gelijkaardige opmerking gemaakt.<br />
Elke oplossing moet een oplossing blijven wanneer we in de formules de tijd t vervangen door –t. (The<br />
kinetic theory of the dissipation of energy, Proceedings of the Royal Society of Edinburgh, 8, 325-334,<br />
1874). Boltzmann moet dus een fout gemaakt hebben indien hij beweert dat H alleen kan afnemen.<br />
Boltzmann antwoordt onmiddellijk op het bezwaar van Loschmidt (en Thomson). Hij merk op dat zijn<br />
theorie op een waarschijnlijkheidsredenering berust, en daardoor ontstaat de asymmetrie in de tijd. Men<br />
kan niet voorspellen dat de moleculen van een gas vanuit een gegeven begintoestand na een lange tijd<br />
een toestand met een uniforme verdeling zullen bereiken. Men kan wel beweren en bewijzen dat er veel<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 57
meer begintoestanden zijn die na een bepaalde tijd in een uniforme verdeling uitmonden dan in een nietuniforme.<br />
Wanneer Loschmidt de tijd laat omkeren en zo een systeem een niet-uniforme toestand ziet<br />
bereiken, vertrekt hij vanuit een begintoestand die op zichzelf zeer onwaarschijnlijk is. Hij bewijst<br />
daarmee niet dat er niet oneindig veel meer toestanden zijn die naar een uniforme eindtoestand<br />
evolueren. (Über die Beziehung eines allgemeine mechanischen Satzes zum zweiten Hauptsatze der<br />
Wärmetheorie, Sitzungsberichte der Akademie der Wissenschaften, Wien, II, 75, 67-73, 1877)<br />
Opgemerkt moet worden dat Boltzmann hier voor het eerst de waarschijnlijkheid van een toestand<br />
gebruikt in de argumentatie van zijn theorie. Het begrip waarschijnlijkheid kwam al wel voor bij het<br />
formuleren van de distributiefunctie, maar hij beschouwde die functie slechts als een mathematische<br />
techniek om de werkelijke aantallen moleculen met een bepaalde snelheid te tellen. Hij twijfelde er niet<br />
aan dat zijn kinetische theorie het bewijs leverde dat een systeem vanuit om het even welke<br />
begintoestand terecht moest komen in de evenwichtstoestand beschreven door de Maxwell-distributie.<br />
5.3.3. Poincaré's theorema<br />
In 1890 heeft Henri Poincaré bij zijn studie van het drie-lichamenprobleem het bewijs geleverd dat een<br />
gesloten systeem, dat zich gedraagt volgens de wetten van de mechanica, na verloop van voldoende tijd<br />
altijd willekeurig dicht bij zijn oorspronkelijke toestand terugkeert. Dit is het beroemde recurrentietheorema.<br />
In een artikel van 1893 merkt Poincaré op dat zijn theorema in strijd lijkt met de tweede wet<br />
van de thermodynamica.<br />
Volgens deze wet streeft de wereld naar een bepaalde eindtoestand waaruit geen ontsnapping mogelijk<br />
is. Het recurrentie-theorema leert echter dat de wereld vroeg of laat in haar vroegere toestand terugkeert.<br />
Wat volgens de thermodynamica als het einde wordt opgevat, kan daarom geen definitief einde zijn. De<br />
begintoestand keert terug, hoe ver ook in de toekomst. Geduld volstaat om gered te worden uit de<br />
warmtedood, hoopt Poincaré.<br />
Un théorème facile à établir nous apprend<br />
qu'un monde limité soumis aux seules lois de<br />
la mécanique, repassera toujours par un état<br />
très voisin de son état initial. Au contraire,<br />
d'après les lois expérimentales admises (si<br />
on leur attribue une valeur absolue et qu'on<br />
veuille en pousser les conséquences<br />
jusqu'au bout), l'univers tend vers un certain<br />
état final dont il ne pourra plus sortir. Dans<br />
cet état final, qui sera une sorte de mort, tous<br />
les corps seront en repos et à la même<br />
température.<br />
Je ne sais si l'on a remarqué que les théories<br />
cinétiques anglaises peuvent se tirer de cette<br />
contradiction? Le monde, d'après elles, tend<br />
d'abord vers un état où il restera longtemps<br />
sans changement apparent; et cela est<br />
conforme à l'expérience; mais il ne s'y<br />
maintiendra pas toujours, de sorte que le<br />
théorème cité plus haut n'est pas violé; il y<br />
demeurera seulement pendant un temps<br />
énorme, d'autant plus long que les molécules<br />
seront plus nombreuses. Cet état ne sera<br />
donc pas la mort définitive de l'univers, mais<br />
une sorte de sommeil, d'où il se réveillera<br />
après des millions de millions de siècles.<br />
A ce compte, pour voir la chaleur passer d'un<br />
corps froid à un corps chaud, il ne serait plus<br />
nécessaire d'avoir la vue fine, la présence<br />
d'esprit, l'intelligence et l'adresse du démon<br />
de Maxwell, il suffirait d'un peu de patience.<br />
On voudrait pouvoir s'arrêter à cette étape et<br />
Een stelling die gemakkelijk te<br />
bewijzen is, leert ons dat een<br />
wereld die begrensd is en<br />
gehoorzaamt aan de wetten van<br />
de mechanica, altijd terug in een<br />
toestand zal komen die zeer<br />
weinig verschilt van de<br />
oorspronkelijke toestand.<br />
Anderzijds volgt uit experimentele<br />
wetten die we aannemen (indien<br />
we er een absolute waarde aan toekennen en er de<br />
uiterste consequenties uit willen halen) dat het heelal<br />
streeft naar een bepaalde eindtoestand die definitief is.<br />
In die eindtoestand zullen alle lichamen zich in rust<br />
bevinden en dezelfde temperatuur hebben.<br />
Ik weet niet of men opgemerkt heeft dat de kinetische<br />
theorieën van de Engelsen zich van die contradictie<br />
kunnen ontdoen. Volgens hen streeft de wereld<br />
vooreerst naar een toestand waarin zij lang zal blijven,<br />
schijnbaar zonder enige verandering, en dat strookt ook<br />
met de ervaring. Maar de wereld zal niet altijd in die<br />
toestand blijven zodat de bovengenoemde stelling niet<br />
tegengesproken wordt. De wereld zal alleen maar een<br />
ontzaglijk lange tijd in die toestand blijven, des te langer<br />
naarmate het aantal moleculen groter is. Deze toestand<br />
zal dus niet de definitieve dood van het heelal zijn,<br />
eerder een soort van sluimer waaruit zij na miljoenen en<br />
miljoenen eeuwen zal ontwaken.<br />
Wat men dus nodig heeft om warmte te zien stromen<br />
van een koud naar een warm lichaam, is niet de<br />
gezichtscherpte, de tegenwoordigheid van geest, de<br />
intelligentie en de handigheid van de demon van<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 58
espérer qu'un jour le télescope nous<br />
montrera un monde en train de se réveiller et<br />
où les lois de la thermodynamique seront<br />
renversées.<br />
Maxwell; het volstaat een beetje geduld te oefenen.<br />
Hier zou men bij willen stilstaan en hopen dat op een<br />
dag een telescoop ons een wereld kan tonen die bezig<br />
is te ontwaken en waar de wetten van de<br />
thermodynamica omgekeerd gelden.<br />
Henri Poincaré, Le Mécanisme et l'Expérience, Revue de Métaphysique et de Morale, 4, 534, 1893<br />
5.3.4. Zermelo's paradox<br />
In 1896 voerde de Duitse wiskundige Ernst Zermelo ook een bezwaar aan tegen het H-theorema van<br />
Boltzmann dat steunde op het recurrentie-theorema (Über einen Satz der Dynamik und die mechanische<br />
Wärmetheorie, Wiedemann's Annalen, 57, 485-494, 1896).<br />
Zermelo geeft zelf een kort bewijs van het recurrentie-theorema en voert dan aan dat het wegens dit<br />
theorema onmogelijk is te bewijzen dat de snelheidsverdeling van Maxwell en Boltzmann een definitieve<br />
en stationaire toestand van een systeem kan zijn. De bewijzen die gegeven werden zijn moeilijk en<br />
moeten noodzakelijk fouten bevatten, besluit hij.<br />
In zijn antwoord laat Boltzmann blijken dat hij zich niet begrepen voelt (Entgegnung auf die<br />
wärmetheoretischen Betrachtungen des Hrn. E. Zermelo, Wiedemann's Annalen, 57, 773-784, 1896). Hij<br />
wijst erop dat systemen die na een voldoende lange tijd in een evenwichtstoestand terechtkomen, een<br />
overweldigende meerderheid vormen. Een recurrentie-tijd daarentegen duurt zo onvoorstelbaar lang<br />
zodat die van geen praktische betekenis is. Boltzmann rekent uit dat voor een gas van 10 18 moleculen in<br />
een volume van 1 cm 3 een tijd van 10 18 seconden of ongeveer 30 miljard jaar moet verstrijken vooraleer<br />
de moleculen in een eerdere configuratie terugkeren. De recurrentie-tijd voor dit nog zeer beperkte<br />
systeem bedraagt dus reeds ruim meer dan de leeftijd van het heelal (volgens huidige metingen).<br />
Boltzmann besluit dat de terugkeer naar een oorspronkelijke toestand, waar Zermelo over spreekt, geen<br />
enkele praktische betekenis heeft voor wie de berekeningen uitvoert.<br />
In de verdere discussie tussen Zermelo en Boltzmann wijst deze laatste erop dat men de evolutie van het<br />
heelal vanuit twee gezichtspunten kan bekijken. Alles hangt af van de schaal waarop men het heelal<br />
beschouwt. Men kan aannemen dat het ons bekende deel van het heelal zich tegenwoordig in een zeer<br />
onwaarschijnlijke toestand bevindt. Maar de omvang van dit deel van het geheel, en de duur van die<br />
toestand, zijn uiterst klein in vergelijking met de afmetingen en de leeftijd van het heelal, dat zich als<br />
geheel in evenwicht bevindt, zoals statistisch te verwachten. In een dergelijk afwijkend deel kan de<br />
waarschijnlijkheid van de toestand zowel toenemen als afnemen, en al naargelang loopt de tijd in de ene<br />
of in de andere richting. Vanuit het andere gezichtspunt beschouwt men het heelal in zijn geheel en op<br />
die schaal heeft de tijd geen richting. Zoals voor het deel van het heelal dat we aarde noemen de ruimte<br />
een 'boven' en een 'beneden' heeft, zo ook heeft hier de tijd een verleden en een toekomst. Tijd is de<br />
beweging van een minder waarschijnlijke toestand (het verleden) naar een waarschijnlijker toestand (de<br />
toekomst). Het heelal in zijn geheel ondergaat een dergelijke beweging niet, en kent dus geen tijd.<br />
(Boltzmann, Zu Hrn. Zermelo Abhandlung über die mechanische Erklärungen irreversibler Vorgänge,<br />
Wiedemann's Annalen, 60, 392-398, 1897).<br />
In een ingezonden bijdrage aan het Britse tijdschrift Nature, vertelt Boltzmann dat hij de volgende<br />
gedachte met zijn assistent, dr. Schütz, besproken heeft.<br />
We assume that the whole Universe is, and<br />
rests for ever, in thermal equilibrium. The<br />
probability that one (and only one) part of the<br />
Universe is in a certain state, is the smaller the<br />
further that state is from thermal equilibrium;<br />
but this probability is greater, the greater the<br />
Universe itself is. If we assume the Universe<br />
great enough we can make the probability of<br />
one relatively small part being in a given state<br />
(however far from the state of thermal<br />
equilibrium), as great as we please. We can<br />
also make the probability great that, though the<br />
whole Universe is in thermal equilibrium, our<br />
We nemen aan dat het heelal zich als geheel in<br />
thermisch evenwicht bevindt en zo zal blijven. De<br />
waarschijnlijkheid dat een deel (en slechts één deel)<br />
van het heelal zich in een bepaalde toestand bevindt,<br />
is des te kleiner naarmate die toestand verder van het<br />
thermisch evenwicht verwijderd is, en des te groter<br />
naarmate het heelal groter is. Indien we het heelal<br />
groot genoeg veronderstellen kunnen we de<br />
waarschijnlijkheid dat een betrekkelijk klein deel ervan<br />
zich in een bepaalde toestand bevindt (hoe ver<br />
verwijderd ook van thermisch evenwicht) zo groot<br />
maken als we willen. Zo kunnen we ook de<br />
waarschijnlijkheid groot maken dat, hoewel het hele<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 59
world is in its present state. [...] If this<br />
assumption is correct, our world would return<br />
more and more to thermal equilibrium; but<br />
because the whole Universe is so great, it<br />
might be probable that at some future time<br />
some other world might deviate from thermal<br />
equilibrium as our world does at present.<br />
heelal in thermisch evenwicht is, een wereld als de<br />
onze zich in de toestand bevindt die we nu aantreffen.<br />
[...] Indien deze veronderstelling juist is, zal onze<br />
wereld meer en meer terugkeren naar thermisch<br />
evenwicht. Maar omdat het heelal zo groot is, zal er<br />
waarschijnlijk ergens in de toekomst een andere<br />
wereld afwijken van thermische evenwicht, zoals de<br />
onze dat nu doet.<br />
Ludwig Boltzmann, On certain questions of the theory of gases, Nature, 51, 413-415, 1895<br />
5.3.5. Wie heeft de discussie gewonnen?<br />
De opvatting van Boltzmann om een gas voor te stellen als een verzameling bewegende deeltjes (zoals<br />
ook Clausius en Maxwell hadden gedaan) zou weldra algemeen bijgetreden worden. De<br />
epistemologische bezwaren van Mach en Ostwald, die elke theorie die gebruik maakt van niet<br />
waarneembare begrippen zoals atomen of moleculen afwezen, verdwenen onder het gewicht van de<br />
tegenargumenten. Nadat Einstein in 1905 de Brownse beweging verklaard had aan de hand van de<br />
botsingen van de in een vloeistof zwevende korreltjes met de moleculen van de vloeistof, viel voor<br />
iedereen de laatste resten van twijfel over het bestaan van atomen en moleculen weg.<br />
Maar dan nog bleven de bezwaren van Loschmidt, Poincaré en Zermelo. De discussie over de vraag of<br />
het irreversibel gedrag van een systeem verklaard kan worden aan de hand van de reversibele<br />
bewegingen van de samenstellende deeltjes, duurt voort tot op de dag van vandaag. Het antwoord van<br />
Boltzmann is van statistische aard. Hij wijst erop dat de theorie niet voorspelt dat een systeem steeds in<br />
de richting van de evenwichtsstand zal evolueren, maar dat veruit de meest begintoestanden tot die<br />
evolutie zullen leiden. Dat is dan ook wat naar alle waarschijnlijkheid zal gebeuren. Een tegengestelde<br />
evolutie is theoretisch ook mogelijk, maar dan moet het systeem vanuit een zeer onwaarschijnlijke<br />
begintoestand vertrekken.<br />
De antwoord kan voldoen, maar gaat ten koste van een prijs. De tweede wet van de thermodynamica<br />
blijkt geen wet te zijn waaraan de natuur noodzakelijk moet voldoen. Er bestaat alleen een grote<br />
waarschijnlijkheid dat de natuur eraan gehoorzaamt. Afwijkingen zijn mogelijk. Deze natuurkundige<br />
theorie mist exactheid. Ze beidt alleen waarschijnlijkheid.<br />
Bovendien wordt de richting van de tijd toegeschreven aan een statistisch effect, en dat betekent dat zij<br />
alleen een product is van menselijke onwetendheid. De vergelijkingen van de mechanica schrijven de tijd<br />
geen richting voor. Die richting ontstaat tengevolge van de toename van entropie, maar die is alleen<br />
statistisch waar. De entropie neemt waarschijnlijk toe, niet met zekerheid. Indien we een gedetailleerde<br />
en exacte kennis van de natuur zouden hebben, in plaats van een statistische, zou de tijd geen richting<br />
hebben.<br />
Het bezwaar dat uitgaat van de gedachte dat een dynamisch systeem een eindige recurrentie-periode<br />
heeft, wordt door Boltzmann opgevangen door het te erkennen als juist. Maar het spreekt in zijn ogen zijn<br />
theorie niet tegen. Men moet alleen accepteren dat de wereld waarin we ons bevinden een soort van<br />
onwaarschijnlijke fluctuaties is binnen een veel groter heelal. De recurrentie-tijd van het hele heelal<br />
overschrijdt mateloos de leeftijd van het heelal, zodat het probleem van de terugkeer naar een<br />
begintoestand zich niet stelt. Ondertussen kunnen zich binnen dit enorme heelal grote fluctuaties<br />
voordoen (hoe groter hoe zeldzamer), zoals onze wereld er een is, waarbinnen de entropie voortdurend<br />
toeneemt.<br />
5.3.6. Entropie als maat van waarschijnlijkheid<br />
In 1877 publiceerde Boltzmann zijn beroemd en baanbrekend artikel waarin hij het verband legde tussen<br />
de tweede wet van de thermodynamica en de waarschijnlijkheidsrekening (Über die Beziehung zwischen<br />
dem zweiten Hauptsatze der mechanischen Wärmetheorie und der Wahrscheinlichkeitsrechnung<br />
respektive den Sätzen über das Wärmegleichgewicht, Wiener Berichte, 76, 373-435). De cruciale<br />
gedachte wordt al in het begin van het artikel duidelijk geformuleerd:<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 60
Der Anfangszustand wird in den meisten<br />
Fällen ein sehr unwahrscheinlicher sein,<br />
von ihm wird das System immer<br />
wahrscheinlicheren Zuständen zueilen, bis<br />
es endlich den wahrscheinlichsten, d.h.<br />
den des Wärmegleichgewichtes, erreicht<br />
hat. Wenden wir dies auf den zweiten<br />
Hauptsatz an, so können wir diejenige<br />
Grösse, welche man gewöhnlich als die<br />
Entropie zu bezeichnen pflegt, mit der<br />
Wahrscheinlichkeit des betreffenden<br />
Zustandes indentifizieren.<br />
De begintoestand zal in de meeste<br />
gevallen een erg onwaarschijnlijke zijn.<br />
Van daaruit zal het systeem altijd naar<br />
een waarschijnlijker toestand<br />
evolueren tot het uiteindelijk de<br />
waarschijnlijkste toestand bereikt<br />
heeft, namelijk die van het<br />
thermodynamisch evenwicht. Passen<br />
we dit op de tweede hoofdwet toe, dan<br />
kunnen we de grootheid die men<br />
gewoonlijk de entropie noemt, identificeren met de<br />
waarschijnlijkheid van de betreffende toestand.<br />
L. Boltzmann, Über die Beziehung zwischen dem zweiten Hauptsatze der mechanischen Wärmetheorie und der<br />
Wahrscheinlichkeitsrechnung respektive den Sätzen über das Wärmegleichgewicht, Wiener Berichte, 76, 373-435, 1877<br />
Boltzmann beschouwt een gas in een gesloten volume, en neemt weer aan dat de moleculen discrete<br />
energiewaarden hebben. Dat betekent dat elke molecule een energie heeft die een geheel veelvoud is<br />
van het energie-"quantum" ε. De moleculen hebben dus energieën 0, ε, 2ε, 3ε, ... pε. De totale energie is<br />
λε, waar λ ook een geheel getal is. De distributiefunctie is nu een verzameling gehele getallen n 0 , n 1 , n 2 ,<br />
... n p , waarbij n k het aantal moleculen voorstelt met een energie kε. Als n het totaal aantal moleculen<br />
voorstelt, geldt dus:<br />
n<br />
0<br />
+ n<br />
n + 2n<br />
1<br />
1<br />
+ n<br />
2<br />
2<br />
+ K+<br />
n<br />
+ K+<br />
pn<br />
Elke toestand waarin elke molecule een bepaalde energie heeft, noemt Boltzmann een complexion. Nu<br />
kan elke distributie gerealiseerd worden door een zeker aantal complexionen (er zijn meerdere<br />
mogelijkheden om de moleculen onder te brengen binnen een bepaalde verdeling van de moleculen over<br />
de energieniveaus, d.w.z. voor bepaalde gegeven waarden van n 1 , n 2 , ...). Op basis van een<br />
waarschijnlijkheidsanalyse berekent Boltzmann nu dat het aantal complexionen P dat met een gegeven<br />
distributie overeenkomt, gegeven is door<br />
n!<br />
P =<br />
n ! n ! n ! Ln<br />
p<br />
p<br />
0 1 2 p<br />
waar n! het product voorstelt 1 · 2 · 3 · ... · n. Boltzmann berekent nu niet, zoals hij in zijn vorige<br />
publicaties gedaan had, hoe een bepaalde distributie in de tijd evolueert, maar vraagt zich nu af wat de<br />
waarschijnlijkheid is van het optreden van een bepaalde distributie, los van de vraag hoe die distributie tot<br />
stand kwam. Hij neemt aan dat de meest waarschijnlijke distributie deze is, waarin het systeem zich na<br />
verloop van tijd zal bevinden. Verder neemt hij aan dat het aantal complexionen P een maat is voor de<br />
waarschijnlijkheid. Hoeveel meer manieren er zijn om een bepaalde distributie te realiseren, des te meer<br />
kans is er dat die distributie spontaan ontstaat. Daarbij moet rekening gehouden worden met de twee<br />
beperkingen waaraan elke distributie moet beantwoorden, namelijk het totaal aantal deeltjes en de totale<br />
energie zijn vaste kenmerken van het systeem.<br />
Het probleem is nu te onderzoeken voor welke verdeling P maximaal is, onder de opgelegde<br />
beperkingen. Een mathematische uitwerking leverde het resultaat op dat –log P gelijk is aan de H van het<br />
H-theorema, die ook geschreven kan worden als f.logf, waar f de distributiefunctie is. Daarna toonde<br />
Boltzmann aan dat P maximaal is (en dus H minimaal) wanneer de distributiefunctie die van Maxwell is.<br />
Aangezien –H evenredig gesteld werd met de entropie, kan men log P evenredig stellen met de entropie.<br />
Gebruiken we de notatie W voor het aantal mogelijke microtoestanden die overeenstemmen met een<br />
bepaalde macrotoestand, in plaats van P, dan verschijnt de formule in de vorm waarin ze op het graf van<br />
Boltzmann in Wenen gebeiteld staat:<br />
S = k log W<br />
hier is k een constante, later de constante van Boltzmann genoemd (k = 1.38 x 10 -23 J/K), die alleen<br />
ingevoerd wordt om de statistische definitie van entropie met de thermodynamische te doen<br />
overeenstemmen.<br />
= n<br />
= λ<br />
!<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 61
De formule drukt uit dat de entropie van een systeem evenredig is met de logaritme van het aantal<br />
manieren waarop een gegeven verdeling van de moleculen binnen het systeem verkregen kan worden.<br />
Dit geldt zowel voor systemen in evenwicht als voor deze die niet in evenwicht zijn.<br />
Aangezien de waarschijnlijkheid van het optreden van een toestand evenredig is met het aantal manieren<br />
waarop die toestand gerealiseerd kan worden, is de entropie ook een maat voor de waarschijnlijkheid van<br />
een macrotoestand. En aangezien bij een spontane evolutie op een gegeven toestand steeds een meer<br />
waarschijnlijke toestand volgt, stijgt daarbij de entropie. Alleen reversibele processen, die quasi-statisch<br />
verlopen, d.w.z. in omstandigheden van evenwicht, gaan niet gepaard met een toename van entropie . Bij<br />
een reversibel proces zet een macrotoestand zich om in een andere macrotoestand met een gelijke<br />
waarschijnlijkheid.<br />
5.3.7. Entropie als maat van wanorde<br />
De tweede wet van de thermodynamica, die zegt dat de entropie bij<br />
elk proces steeds toeneemt, (of in een ideaal geval gelijk blijft) stelt<br />
dus dat de natuur evolueert in een richting waarin de toestanden<br />
steeds waarschijnlijker worden. Of, zoals men het ook kan uitdrukken,<br />
de natuur evolueert naar toenemende wanorde. Want een bepaalde<br />
geordende toestand van een systeem, waarin alle onderdelen volgens<br />
een vast patroon gerangschikt zijn, is a priori minder waarschijnlijk dan<br />
een wanordelijke toestand. Er zijn meer mogelijkheden om deeltjes<br />
willekeurig te plaatsen dan op een geordende manier.<br />
Om dezelfde reden is de ongeordende thermische beweging van<br />
moleculen in een materiaal, tengevolge van de warmte-energie, a<br />
priori waarschijnlijker dan de geordende beweging die de moleculen<br />
maken tengevolge van de mechanische energie die aan het systeem<br />
gegeven wordt (bijvoorbeeld het draaien van een wiel). Vandaar dat<br />
bewegingsenergie gemakkelijk in warmte wordt omgezet, terwijl<br />
warmte moeilijk en nooit voor honderd procent in bewegingsenergie<br />
omgezet kan worden. Een draaiend wiel komt vanzelf tot stilstand,<br />
waarbij het zijn energie als warmte in de omgeving verspreidt. Om het<br />
wiel weer in beweging te krijgen, is een ingewikkelde machine nodig<br />
die bovendien onvermijdelijk ook een koud reservoir opwarmt. Warmte<br />
kan nooit volledig in mechanische energie worden omgezet,<br />
omgekeerd kan het wel.<br />
Boltzmann heeft voor de tweede wet van de thermodynamica een<br />
verklaring gegeven aan de hand van zijn kinetisch gasmodel. De<br />
verklaring is van statistische aard. De twee wet vloeit voort uit het feit<br />
dat wanorde statistisch waarschijnlijker is dan orde, zodat er bij elk<br />
proces meer wanorde ontstaat dan orde.<br />
5.3.8. De wankele wereld van Ludwig Boltzmann<br />
Samengevat, kan de wereld die Boltzmann voor ogen staat, als volgt beschreven worden.<br />
1. Het heelal kan opgevat worden als een verzameling bewegende deeltjes. De atoom-hypothese maakt<br />
een kinetische theorie van de materie mogelijk, die in staat is het thermodynamisch gedrag van de<br />
systemen te verklaren.<br />
2. Het ons bekende deel van het heelal, waarin het leven zich afspeelt, ver van thermodynamisch<br />
evenwicht en met een a priori hoogst onwaarschijnlijke orde, moet worden opgevat als een toevallige<br />
fluctuatie binnen een heelal dat in zijn geheel wel het te verwachten thermodynamisch evenwicht heeft,<br />
maar dat zo groot is dat een dergelijke fluctuaties vroeg of laat kan optreden.<br />
3. Deze wereld kan niet bestendig zijn. Vanuit zijn huidige geordende toestand ver van thermodynamisch<br />
evenwicht, kan de wereld alleen evolueren naar een waarschijnlijker, minder geordende toestand. Dat<br />
betekent dat er altijd meer productie van warmte dan van mechanische energie is. Structuren vallen uit<br />
elkaar, voorwerpen slijten, rotsen eroderen, de orde in de natuur takelt af.<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 62
4. Als systeem dat uit een groot aantal bewegende deeltjes bestaat, is de wereld theoretisch te begrijpen<br />
vanuit de wetten van de mechanica alleen. Praktisch is echter alleen een statistische beschrijving<br />
mogelijk, die uitsluitend waarschijnlijkheidsvoorspellingen doet. De tweede wet van de thermodynamica<br />
is een dergelijke statistische wet, en wel begrepen, in zekere zin triviaal. Zij voorspelt niet wat in de<br />
toekomst zal gebeuren, maar wel wat het meest waarschijnlijke is dat zal gebeuren. Het meest<br />
waarschijnlijke is dat de wanorde zal toenemen.<br />
5. De tweede wet van de thermodynamica bepaalt de richting van de tijd. Verleden en toekomst van een<br />
systeem onderscheiden zich van elkaar door de entropie van het systeem. De toekomstige toestand is<br />
deze met de hogere entropie. Daarom ligt de afbraak van de wereld per definitie in de toekomst.<br />
5.3.9. Honderd jaar later<br />
De entropie van het heelal neemt onafgebroken toe. Dit betekent dat het heelal in een toestand van zeer<br />
lage entropie begonnen moet zijn. Is dat zo? En hoe kan dat?<br />
Honderd jaar na de hier besproken publicaties van Maxwell en Boltzmann, beschikken we over<br />
waarnemingsgegevens die ons een beeld geven van het jonge heelal. Bovendien werd het mogelijk een<br />
theorie op te stellen die het ontstaan beschrijft vanuit uit een zeer compacte en hete initiële toestand. In<br />
deze ontstaansfase, de zogenaamde "Big Bang" kende het heelal een uiterst snelle expansie die extreem<br />
kort duurde, waarna de ruimte verder uitzette, een expansie die tot op vandaag voortduurt en langzaam<br />
weer versnelt. De hete begintoestand liet in het heelal een straling na, waarvan de golflengte tengevolge<br />
van de expansie ondertussen afgenomen is tot in het millimeter-gebied (microgolfstraling).<br />
5.3.9.1. Zwarte straling<br />
Deze microgolfachtergrondstraling<br />
kan waargenomen worden. Het<br />
spectrum ervan (verdeling van de<br />
intensiteit over de golflengten) komt<br />
met grote nauwkeurigheid overeen<br />
met dat van de straling van een<br />
zwart lichaam. Dit betekent dat<br />
deze achtergrondstraling in een<br />
toestand van thermodynamisch<br />
evenwicht verkeert.<br />
Thermodynamisch evenwicht is een<br />
toestand waarin een systeem<br />
volkomen in rust is; er lopen geen<br />
processen meer, de entropie neemt<br />
niet meer toe want is maximaal.<br />
Alle energie bevindt zich in de vorm<br />
van warmte. Een systeem in een<br />
dergelijk thermodynamisch<br />
evenwicht kan geen mechanische<br />
arbeid meer verrichten en verandert<br />
normaal niet meer. Het lijkt daarom<br />
alsof de warmtedood van het<br />
heelal, samenvalt met zijn<br />
geboorte.<br />
Wat de astronomen aantreffen, die met hun radiotelescopen de achtergrondstraling opvangen, is een<br />
doodgeboren wereld.<br />
Deze waarneming van het spectrum van de microgolfachtergrondstraling staat in tegenstelling tot wat te<br />
verwachten is op basis van de tweede wet van de thermodynamica die zegt dat de entropie sinds het<br />
begin moet zijn toegenomen. Dat betekent dat de entropie in het begin zeer klein geweest zou moeten<br />
zijn, maar dat blijkt dus door de waarneming te worden tegengesproken.<br />
Hier kan nog worden opgemerkt dat het niet zeker is of in het heelal als geheel de eerste wet van de<br />
thermodynamica, de wet van behoud van energie, geldig is. Door de expansie van de ruimte, rekt de<br />
golflengte van de straling uit, wat betekent dat de fotonen energie verliezen. Waar gaat deze energie naar<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 63
toe? In een heelal zonder grenzen gaat de expansie niet gepaard met een druk op de wand, waardoor<br />
mechanische arbeid geleverd wordt die aan het fotonengas onttrokken wordt. In een heelal dat<br />
homogeen en isotroop is, is het gravitatieveld gemiddeld constant zodat de fotonen ook niet tegen een<br />
gravitatie-potentiaal moeten opklimmen. Het is mogelijk dat de eerste wet, die gedefinieerd is voor<br />
begrensde en gesloten systemen, haar betekenis verliest wanneer zij wordt toegepast op het universum.<br />
5.3.9.2. Homogene straling<br />
Wanneer de zwaartekracht geen rol speelt (zoals voor kleine massa's), heeft een gas de spontane<br />
neiging te expanderen en de beschikbare ruimte homogeen te vullen. Gasmoleculen in een vat blijven<br />
niet bij elkaar in een beperkt deel van de ruimte liggen, maar verspreiden zich over het hele volume van<br />
het vat. De homogene verdeling van het gas over de ruimte is de toestand van maximale<br />
waarschijnlijkheid en dus van maximale entropie.<br />
Wanneer de zwaartekracht wel een rol speelt (zoals op kosmische schaal het geval is), trekt zij het gas<br />
samen waardoor het de ruimte niet homogeen zal vullen maar zich integendeel samentrekt en zich op<br />
één plaats concentreert. Een ophoping van massa als gevolg van gravitationele contractie is een<br />
waarschijnlijker toestand dan een homogene verspreiding, en gaat dus gepaard met een hogere entropie.<br />
In de newtoniaanse gravitatie-theorie bestaat er geen maximale contractie (en dus geen toestand van<br />
maximale entropie) omdat de samentrekking in principe eindeloos kan doorgaan. In de algemene<br />
relativiteitstheorie van Einstein kan men aantonen dat een zwart gaat de toestand van maximale entropie<br />
is. Waar zwaartekracht domineert, is de meest waarschijnlijke toestand dus niet die van een homogene<br />
verspreiding van de materie, maar wel die van locale concentratie.<br />
De microgolfachtergrondstraling die we opvangen uit het jonge heelal, heeft over de hele hemel een<br />
gelijkmatige intensiteit. Op erg kleine fluctuaties na heeft deze straling in alle richtingen dezelfde<br />
helderheid. Deze gelijkmatige intensiteit wijst op een homogene verdeling van materie en straling in het<br />
jonge heelal.<br />
De straling die we nu opvangen, is afkomstig van het moment van 'laatste verstrooiing', het moment<br />
waarop straling en materie in het expanderende en afkoelende heelal ontkoppelden. Dat gebeurde zo'n<br />
300.000 jaar na de Big Bang. De waarneming van deze straling leert zo dat straling en materie in dat<br />
prille tijdperk uit de kosmische geschiedenis zeer gelijkmatig in de ruimte waren, ondanks de<br />
dominerende zwaartekracht. Deze toestand was er dus een van extreem lage entropie.<br />
Dat betekent dat het jonge heelal zich in een zeer onwaarschijnlijke toestand bevond, waardoor in de<br />
verdere geschiedenis van het heelal de entropie voortdurend stijgt. Dit is wat de tweede wet voorschrijft,<br />
en wat Boltzmann uitlegt, maar de vraag blijft hoe de begintoestand zo extreem onwaarschijnlijk kan zijn.<br />
Voor Boltzmann is het heelal, althans ons deel ervan, inderdaad een zeer onwaarschijnlijke, maar vroeg<br />
of laat te verwachten statistische fluctuatie van een veel groter geheel. Geeft deze interpretatie een<br />
aannemelijke uitleg? En hoe komt het dan, dat het jonge heelal zich klaarblijkelijk toch al in een toestand<br />
van thermisch evenwicht bevond, zoals het spectrum van de achtergrondstraling laat zien?<br />
Samengevat. De microgolfachtergrondstraling toont twee contrasterende eigenschappen van het jonge<br />
heelal. De verdeling van de stralingsintensiteit over de golflengten toont een heelal in thermodynamisch<br />
evenwicht en dus met een zeer hoge entropie. De verdeling van de stralingsintensiteit in de ruimte toont<br />
een homogeen gevuld heelal met een zeer lage entropie.<br />
Een toestand van hoge entropie is a priori waarschijnlijk en hoeft dus op zichzelf niet te verbazen. De<br />
toestand van lage entropie vraagt wel om een verklaring. Voorlopig is er echter geen bevredigende uitleg.<br />
Maar juist deze onbegrepen lage entropie, verklaart de twee wet van de thermodynamica die alle<br />
gebeurtenissen beheerst die zich binnen het heelal afspelen.<br />
Bibliografie<br />
Veel van de teksten uit de 19de eeuw, waaruit hier geciteerd werd, zijn integraal te vinden op het internet,<br />
via sites als "archive.org", "books.google.co.uk", "scholar.google.nl", en andere.<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 64
Nabeschouwing<br />
Post cladem<br />
De wetenschappelijke ontwikkelingen van de negentiende eeuw lieten een wereld kennen die in omvang<br />
en samenhang alles overtrof wat voordien voorstelbaar was. Het heelal bleek miljoenen malen groter dan<br />
het zonnestelsel, dat op zichzelf al een ruimte omspant waarin de aarde niet meer dan een stip is.<br />
Bovendien kwam een fundamentele eenheid van de fysische werkelijkheid aan het licht. Alle objecten in<br />
het heelal, zowel de sterren aan de hemel als de gesteenten in de aardkorst en de levende wezens die<br />
deze planeet bewonen, bestaan uit dezelfde stoffen en gehoorzamen aan dezelfde wetten. De wereld is<br />
een verzameling beweeglijke atomen. Het verschil tussen een druppel water en een zandkorrel, tussen<br />
een draaiend wiel en een gaswolk, tussen een worm en de aarde waarin hij kruipt, of tussen een mens en<br />
een worm, ontstaat alleen door het aantal, de verdeling en de bewegingen van de atomen.<br />
De gevolgen van deze inzichten voor het zelfbeeld van de westerse mens waren dramatisch. Wat<br />
begonnen was bij Copernicus, de onttroning van de mens, de verkleining en degradatie van de aarde in<br />
het heelal, zette zich voort in de reductie van de mens tot een biologische soort, en mondde tenslotte uit<br />
in een algehele verschrompeling en verdierlijking van de mens. En juist daardoor integreerde de mens<br />
zich in de natuur. Het menselijk lichaam is, zoals alle andere levende wezens, een fysiologisch systeem<br />
dat door de wetten van de natuurkunde en scheikunde verklaard kan worden. De menselijke geest is een<br />
product van de hersenprocessen binnen dat lichaam. Alles wat leeft is het resultaat van een biologische<br />
evolutie die beheerst wordt door strijd en toeval, volgens de regels die de natuurwetten stellen. Dat was<br />
het wat ontluisterende, maar duidelijke beeld dat de wetenschap ophing van de mens en de wereld<br />
waarin hij leeft.<br />
De natuur zelf, waarvan de mens deel uitmaakt, bleek niet van aard hem zijn oude illusies terug te geven.<br />
Vrijheid, doelgerichtheid, barmhartigheid en andere menselijke waarden maken geen deel uit van een<br />
werkelijkheid die geregeerd wordt door blinde wetten. Erger nog, de natuur zelf blijkt niet eens een stabiel<br />
en bestendig bestaan te kennen. Alles wat bestaat gaat onafwendbaar ten onder, zo leerde het<br />
wetenschappelijk onderzoek. Heel de natuur verkeert in een staat van verval en ontbinding. Tijdelijk en<br />
toevallig kunnen verrassende structuren ontstaan, zoals de biologische evolutie laat zien, maar niets van<br />
deze verschijningen ontkomt uiteindelijk aan de onafwendbare verdwijning. De fundamentele substanties<br />
zelf van de wereld, de atomen waaruit de materie bestaat, zijn evenmin stabiel als de moleculaire<br />
combinaties die ze vormen. Alleen door een kansspel krijgt een atoom voorlopig uitstel van vernietiging.<br />
Het is niet mogelijk aan te nemen dat het ontluisterend en ontmoedigend beeld dat de mens door de<br />
wetenschap aangereikt werd over de wereld waarvan hij deel uitmaakt, geen invloed gehad zou hebben<br />
op de waardering voor het eigen bestaan, en op de houding die hij aanneemt tegenover zichzelf en zijn<br />
lotgenoten. Gekweld door vertwijfeling en ontgoocheling, en zich tegelijk bewust geworden van de<br />
sluimerende instincten in het oude roofdier dat hij nog steeds is, alle beschaving ten spijt, zocht de<br />
Europeaan aan het begin van de 20e eeuw een uitweg in cynisme, pessimisme, zelfdoding, uitbundig<br />
vertier en tenslotte mateloze barbaarsheid.<br />
Altijd heeft een samenleving de neiging zich te organiseren overeenkomstig de orde die zij aantreft<br />
binnen de uitwendige wereld. In de hiërarchisch geordende maatschappij van de middeleeuwen herkent<br />
men de orde van de kosmos zoals die toen werd voorgesteld: onderaan bevindt zich het aardse<br />
tranendal, overkoepeld door hoge en volmaaktere hemelsferen, het geheel bestuurd door een<br />
bovenwereldse almacht. Heel deze constructie werd daarna door het kritisch wetenschappelijk onderzoek<br />
afgebroken en vervangen door een heelal dat draait als een mechanisch systeem volgens de wetten van<br />
Newton. Ook de samenleving ordende zich dan steeds nadrukkelijker volgens regels vastgelegd in<br />
grondwetten en andere wetten. Nu de aarde door de wetenschap in beweging was gezet, kwam ook het<br />
leven op aarde in beweging. De westerse naties maakten een onstuimige evolutie door van sociale,<br />
economische en technologische ontwikkeling. Ondertussen werd duidelijk dat alle vormen van leven<br />
voortdurend in evolutie zijn. De wereld had haar statisch karakter definitief verloren. Tenslotte leerde de<br />
negentiende eeuwse natuurkunde dat deze dynamiek zelf niet stabiel en permanent is, maar tot<br />
ondergang gedoemd in een algehele warmtedood. Aan het begin van de twintigste eeuw vertoonde de<br />
Europese samenleving de fatale symptomen van neiging tot zelfvernietiging.<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 65
Honderd jaar na de meest vernietigende slag die de mensheid zichzelf toediende (waarbij men niet mag<br />
vergeten dat de Tweede Wereldoorlog een rechtstreeks gevolg was van de Eerste) heeft de mensheid, of<br />
althans het deel van de mensheid dat zich de westerse beschaving noemt, zich van het trauma niet<br />
hersteld. Ook knaagt de wetenschap nog steeds pijnlijk aan het levensgevoel. Elke poging het zelfbeeld<br />
te herstellen door de mens een apart statuut binnen de wereld te geven, of door een zin en een doel aan<br />
het leven toe te kennen, stuit op het harde woord van de wetenschap dat zegt dat die gedachten<br />
wensdromen zijn, in strijd is met de vastgestelde feiten. De Amerikaanse kosmoloog Steven Weinberg<br />
sprak met genadeloze duidelijkheid toen hij zijn boek over de Big-Bang-theorie afsloot met de bedenking<br />
dat het heelal zinlozer wordt naarmate het begrijpelijker wordt (The First Three Minutes, epiloog, 1977).<br />
De Franse biochemicus Jacques Monod (zoals Weinberg een Nobelprijswinnaar) zei het nog explicieter:<br />
"Eindelijk weet de mens dat hij alleen staat in de onverschillige oneindigheid van het heelal waaruit hij<br />
toevallig is opgerezen. Evenmin als zijn lot staat zijn plicht ergens beschreven." (Le Hasard et la<br />
Nécessité, ch. 9, 1970).<br />
Toch heeft de wetenschap van de twintigste eeuw meer aan het licht gebracht dan zinloosheid en<br />
onverschilligheid. Wat is teruggekeerd, alsof herboren uit een oud Grieks ideaal, is de schoonheid van<br />
een mathematisch geordende kosmos, zoals beschreven door de algemene relativiteitstheorie van<br />
Einstein. De moderne kosmologie maakt het ook niet langer nodig te geloven in het doembeeld van de<br />
warmtedood van het heelal. De expansie van de ruimte, die met de tijd zelfs nog versnelt, zoals<br />
astronomen op het einde van de twintigste eeuw tot hun verrassing ontdekten, biedt in principe de<br />
mogelijkheid van een eindeloze ontwikkeling. Bevrijdende perspectieven werden ook geopend door de<br />
niet-evenwichtsthermodynamica van complexe, open systemen. De tweede wet van de thermodynamica<br />
verliest niets van haar geldigheid, maar wel haar fataliteit. Binnen open systemen die niet in evenwicht<br />
zijn, kunnen de processen zich organiseren en gebruik maken van instabiliteiten om eigen keuzen te<br />
maken. Daardoor wordt een innoverend en doelgericht gedrag theoretisch mogelijk, precies zoals we in<br />
werkelijkheid aantreffen bij de levende wezens. Het humane leven, dat met zijn ethische en spirituele<br />
aspiraties zo opvallend afwijkt van het dierlijke bestaan, hoeft niet langer op illusies gebaseerd te zijn,<br />
maar kan het product zijn van een creativiteit die zich binnen het aardse leven ontwikkelt.<br />
Maar dit zijn laat-twintigste eeuwse, vroeg-éénentwintigste eeuwse gedachten, en misschien méér nog<br />
op hoop gebaseerd dan op fysica. Zeker is wel dat de éénentwintigste eeuw anders zal zijn dan de<br />
negentiende geweest is. Het wereldbeeld zal minder beklemmend zijn. Het verdict van de wetenschap<br />
die de mens gedegradeerd en vernederd heeft, hoeft niet definitief te zijn. Het is wellicht nooit geldig<br />
geweest. Vroeg of laat zal blijken dat we de waarheden van Copernicus en Darwin nooit goed begrepen<br />
hebben. Door de mens uit het centrum van de wereld te halen, heeft de wetenschap een kosmische orde<br />
onthuld die weliswaar reëel is, maar weinig relevant. Wat geen Weinberg of Monod lijkt op te merken, is<br />
hoe deze ontdekkingen juist aantonen dat de mens in het actieve middelpunt staat van de wereld die hij<br />
zelf opbouwt. Hier op aarde, op deze planeet in haar baan rond een ster, openbaart het heelal zich in de<br />
geest van de mens. Hier neemt de Homo sapiens, als product van een lange evolutie, het stuur van de<br />
evolutie in handen. Door de mens verliest de aarde haar onbeduidendheid. Door de mens doorbreekt zij<br />
haar begrensdheid. Alleen in de mens daagt het inzicht dat zijn oorsprong in de biologische natuur ligt en<br />
zijn bestemming daar voorbij.<br />
Bibliografie<br />
De gedachten van deze slotbeschouwing heb ik verder uitgewerkt in het hoofdstuk "Europa, aan zijn<br />
zelfbeeld ziek", verschenen in "Vlaanderen en Europa, Noodzaak en Grenzen van Solidariteit", Uitgeverij<br />
Pelckmans, Kalmthout, 2012, en in enkele andere publicaties. Zie hiervoor www.bodifee.be.<br />
Bodifee, Hoe wankel is de wereld? 2013 66