30.10.2014 Views

44 Aangeboren hartziekten - UZ Leuven

44 Aangeboren hartziekten - UZ Leuven

44 Aangeboren hartziekten - UZ Leuven

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

391<br />

<strong>44</strong> <strong>Aangeboren</strong> <strong>hartziekten</strong><br />

B.J.M. Mulder, M. Gewillig, P.G. Pieper, F.J. Meijboom, M. Witsenburg en J.P.M. Hamer<br />

Inhoud<br />

<strong>44</strong>.1 Inleiding 391<br />

<strong>44</strong>.2 Etiologie, genetica en pathofysiologie 392<br />

<strong>44</strong>.3 Atriumseptumdefect 393<br />

<strong>44</strong>.4 Ventrikelseptumdefect 397<br />

<strong>44</strong>.5 Atrioventriculair septumdefect 399<br />

<strong>44</strong>.6 Persisterende ductus arteriosus (Botalli) 401<br />

<strong>44</strong>.7 Eisenmengersyndroom 402<br />

<strong>44</strong>.8 Coarctatio aortae 404<br />

<strong>44</strong>.9 Pulmonalisstenose 406<br />

<strong>44</strong>.10 Tetralogie van Fallot 407<br />

<strong>44</strong>.11 Het univentriculaire hart en de fontancirculatie 409<br />

<strong>44</strong>.12 Transpositie van de grote vaten 411<br />

<strong>44</strong>.13 Congenitaal gecorrigeerde transpositie van de<br />

grote vaten 413<br />

<strong>44</strong>.14 Ebsteinmalformatie van de tricuspidalisklep 415<br />

<strong>44</strong>.15 Marfansyndroom 416<br />

<strong>44</strong>.16 Zwangerschap, partus en anticonceptie 417<br />

Kernpunten 419<br />

Literatuur 421<br />

<strong>44</strong>.1 Inleiding<br />

In dit hoofdstuk over aangeboren hartafwijkingen worden de<br />

morfologie en fysiologie van veelvoorkomende aangeboren<br />

hartafwijkingen besproken. Naast de diagnostiek en de vaak<br />

chirurgische of interventionele behandeling van de afwijkingen,<br />

wordt ook aandacht besteed aan de vooruitzichten en resultaten<br />

op lange termijn. Harttransplantatie en prenatale echocardiografie<br />

worden niet besproken.<br />

De prevalentie van significante aangeboren hartafwijkingen bij<br />

zuigelingen is ongeveer 0,8%. Het minimusculeuze ventrikelseptumdefect<br />

komt evenwel voor bij 2-4% van de pasgeborenen;<br />

meestal sluit het defect spontaan in de eerste levensweken<br />

en daarom wordt het in de meeste statistieken niet opgenomen.<br />

Met een geboortecijfer van 200.000 kinderen per jaar betekent<br />

dit in de Nederlandse situatie dat er ieder jaar ongeveer 1500<br />

kinderen worden geboren met een aangeboren hartafwijking (in<br />

België respectievelijk 120.000 en 960). De meest voorkomende<br />

afwijking is het ventrikelseptumdefect (tabel <strong>44</strong>.1).<br />

Tabel <strong>44</strong>.1 Prevalentie van aangeboren hartafwijkingen op<br />

zuigelingenleeftijd.<br />

ventrikelseptumdefect 42%<br />

atriumseptumdefect 9%<br />

aortastenose 8%<br />

pulmonalisstenose 6%<br />

persisterende ductus arteriosus 5%<br />

coarctatio aortae 5%<br />

transpositie van de grote vaten 5%<br />

atrioventriculair septumdefect 4%<br />

tetralogie van Fallot 3%<br />

hypoplastisch linker hart 3%<br />

overige afwijkingen 10%<br />

Bij ongeveer 40% van de kinderen met een aangeboren hartafwijking<br />

is geen behandeling nodig omdat de afwijking geen of<br />

slechts minimale invloed heeft op de hemodynamische verhoudingen.<br />

Voorbeelden hiervan zijn een klein ventrikelseptumdefect<br />

of een geringe valvulaire pulmonalisstenose. Men gaat<br />

ervan uit dat de levensverwachting van deze kinderen zowel in<br />

kwantitatief als kwalitatief opzicht normaal is. De overige 60%<br />

van de kinderen moet wel worden behandeld. Meestal wordt dit<br />

gerealiseerd door cardiochirurgische behandeling of door katheterinterventies;<br />

bij sommige ziekten is chronische medicatie<br />

noodzakelijk.<br />

De ontwikkelingen in diagnostiek en therapie hebben geleid tot<br />

een afname van de zuigelingensterfte van 25% in de jaren zestig<br />

van de vorige eeuw tot minder dan 2,5% in 2005. De zeer ernstige<br />

hartafwijkingen worden frequenter op foetale leeftijd<br />

gedetecteerd; in sommige gevallen zullen de ouders in overleg<br />

met hun gynaecoloog en kindercardioloog opteren voor zwangerschapsonderbreking.<br />

Er is een duidelijke trend naar complete<br />

correctieve behandeling op zeer jonge leeftijd. Globaal gezien<br />

is het gevolg van deze ontwikkelingen dat het aantal patiënten<br />

met een behandelde hartafwijking sterk toeneemt, zowel op kinder-<br />

als op volwassen leeftijd. De succesvolle resultaten van de<br />

hartchirurgie in de afgelopen vier decennia hebben ertoe geleid<br />

dat een nieuwe patiëntenpopulatie is ontstaan: volwassenen die<br />

geopereerd zijn wegens een aangeboren hartafwijking. Ruw<br />

geschat zijn er in Nederland momenteel ongeveer 25.000 volwassenen<br />

met een significante aangeboren hartafwijking en dit<br />

aantal groeit gestaag met ongeveer 5% per jaar. Van deze groep<br />

heeft 75% een palliatieve of correctieve hartoperatie ondergaan.<br />

Vrijwel al deze patiënten hebben in meer of mindere mate restafwijkingen<br />

na chirurgische correctie, zoals chronische druk- of<br />

volumeoverbelasting. Minder dan 10% van deze volwassen


392 DEEL G CONGENITALE HARTAFWIJKINGEN, PERICARDZIEKTEN EN TUMOREN<br />

populatie is wezenlijk gehandicapt, maar bij een substantieel<br />

deel bestaat een aanzienlijke restmorbiditeit waarvoor specifieke<br />

zorg noodzakelijk is. Over de uitkomsten op lange termijn is<br />

nog weinig bekend.<br />

Enkele jaren geleden is in Nederland de landelijke registratie<br />

CONCOR (CONgenitale CORvitia) opgezet, met het doel<br />

onderzoek naar de langetermijnresultaten van verschillende<br />

hartafwijkingen te faciliteren. Om het onderzoek naar de genetische<br />

achtergronden van de hartontwikkeling te bevorderen, is<br />

een DNA-bank aan de CONCOR-registratie gekoppeld.<br />

De meest voorkomende problemen bij volwassenen met een<br />

(geopereerde) aangeboren hartafwijking zijn ritmestoornissen,<br />

pompfalen (vaak van het rechter ventrikel), endocarditis, conduitobstructies,<br />

klepinsufficiënties en problemen ten gevolge van<br />

pulmonale hypertensie.<br />

Behalve over de cardiale problematiek wordt ook op andere terreinen<br />

advies gevraagd door patiënten, bijvoorbeeld over verzekeringen,<br />

zwangerschap, erfelijkheid, rijbewijs, beroepskeuze,<br />

woning, anticonceptie en psychologische problemen rond hun<br />

hartafwijking. Voor deze patiëntengroep is dus een multidisciplinaire<br />

aanpak noodzakelijk. Concentratie van de zorg voor<br />

deze groep biedt de beste mogelijkheid voor het vergroten van<br />

de specifieke expertise en kennis en daardoor voor een optimale<br />

patiëntenzorg. Daarnaast is een goede samenwerking met cardiologen<br />

in regionale ziekenhuizen onontbeerlijk voor de opvang<br />

van acute complicaties (ritmestoornissen, decompensatio cordis),<br />

cardiologische consultatie bij niet-cardiale problematiek<br />

(chirurgische ingrepen), (tussentijdse) poliklinische controles en<br />

zorg in de terminale fase. Zowel voor een gespecialiseerd centrum<br />

als voor een regionaal ziekenhuis is een specifieke taak<br />

weggelegd en taakverdeling en verantwoordelijkheden moeten<br />

onderling op elkaar worden afgestemd.<br />

Kennis van de morfologie, de fysiologie en het natuurlijke<br />

beloop van aangeboren hartafwijkingen is onontbeerlijk voor de<br />

begeleiding en behandeling van deze patiënten, op welke leeftijd<br />

dan ook. Daarnaast is inzicht in de verschillende behandelingstechnieken<br />

noodzakelijk, evenals inzicht in de mogelijke<br />

complicaties die verbonden zijn aan de behandeling, zowel op<br />

korte als lange termijn.<br />

<strong>44</strong>.2 Etiologie, genetica en pathofysiologie<br />

<strong>44</strong>.2.1 Etiologie<br />

Het hart ontstaat tijdens de organogenese tussen de zesde en<br />

tiende zwangerschapsweek. Grotendeels nog onvoldoende<br />

opgehelderde moleculaire mechanismen sturen mesodermale<br />

stamcellen aan tot de ontwikkeling in cardiomyocyten, die vervolgens<br />

geactiveerd worden door genen die verantwoordelijk<br />

zijn voor contractiliteit en morfogenese.<br />

De cardiomyocyten komen mediaan aan de ventrale zijde van<br />

het embryo samen en vormen daar de primaire hartbuis. Kromming<br />

van de hartbuis naar rechts resulteert in een dorsaal gelegen<br />

atriale pool, ventraal gelegen ventrikels en een superior<br />

gelegen arteriële pool. Vervolgens treedt septumvorming op,<br />

waarmee de linker en rechter harthelft worden gescheiden. Verstoring<br />

van dit proces leidt tot aangeboren afwijkingen van het<br />

hart, waarin een grote variatie bestaat. Naast frequent voorkomende<br />

afwijkingen zoals septumdefecten en klepstenosen, kan<br />

een verstoring in deze ontwikkeling ook leiden tot een abnormale<br />

oriëntatie en koppeling van de structuren, klepatresie en<br />

onderontwikkeling van de ventrikels.<br />

In slechts 10-20% van de gevallen is een oorzakelijke factor<br />

voor het ontstaan van de hartafwijking aantoonbaar. Naast een<br />

genetische oorzaak kan de afwijking ook een gevolg zijn van<br />

teratogene factoren en intra-uteriene infecties.<br />

<strong>44</strong>.2.2 Genetica<br />

De oorzaken van aangeboren hartafwijkingen kunnen worden<br />

ingedeeld in chromosomale, monogene (verandering in één<br />

enkel gen = mutatie) en multifactoriële oorzaken.<br />

Chromosomale afwijkingen (8-10%)<br />

Bij een chromosomale afwijking is er dikwijls een numerieke<br />

abnormaliteit van de chromosomen. Voorbeelden zijn trisomie-<br />

13, -18 en -21 (downsyndroom). De diagnose turnersyndroom (in<br />

40-60% van de gevallen door 45,X-karyotype veroorzaakt) wordt<br />

dikwijls pas in de puberteit of op volwassen leeftijd gesteld. Ook<br />

kan een klein deel van een chromosoom ontbreken (microdeletie).<br />

De meest voorkomende microdeletie is 22q11.2, onder andere<br />

geassocieerd met het digeorgesyndroom en het velocardiofaciaal<br />

syndroom (VCFS). De cardiale afwijkingen bij deze deletie zijn<br />

vooral uitstroomafwijkingen (onder andere tetralogie van Fallot).<br />

Andere microdeleties zijn 20p12, leidend tot het alagillesyndroom,<br />

en 7q11, leidend tot het williamssyndroom.<br />

Monogene afwijkingen (3-5%)<br />

Bij deze afwijkingen bestaat er een substantiële kans op herhaling<br />

bij het nageslacht (50% bij autosomaal dominante aandoeningen).<br />

De ernst van de afwijkingen kan buitengewoon variabel<br />

zijn. Er zijn honderden syndromen bekend. Enkele van de<br />

meest voorkomende autosomaal dominante aandoeningen zijn<br />

het alagillesyndroom (20p12), het downsyndroom (trisomie-<br />

21), het holt-oramsyndroom (12q24.1), het marfansyndroom<br />

(15q21.1), het noonansyndroom (15q24) en het williamssyndroom<br />

(7q11.23). Geïsoleerde aangeboren hartafwijkingen worden<br />

steeds vaker in verband gebracht met monogene aandoeningen<br />

(in het bijzonder het atrioventriculair septumdefect (AVSD),<br />

het atriumseptumdefect-II (ASD-II) en links obstructieve afwijkingen).<br />

Er zijn waarschijnlijk verschillende genen die een<br />

AVSD kunnen veroorzaken (de aandoening is dus genetisch<br />

heterogeen). Bij het familiair voorkomende ASD-II worden<br />

mutaties gevonden in diverse genen. Bij 7-19% van eerstegraads<br />

familieleden van patiënten met links obstructieve afwijkingen<br />

(aortastenose, bicuspide aortaklep, coarctatio aortae en hypoplastisch<br />

linkerhart) worden hartafwijkingen gevonden.<br />

Multifactoriële afwijkingen (85%)<br />

Bij deze afwijkingen is sprake van een combinatie van genetische<br />

en exogene factoren. Voorbeelden van omgevingsfactoren


<strong>44</strong> CONGENITALE HARTZIEKTEN 393<br />

en teratogenen zijn alcohol, amfetaminen, anticonvulsiva,<br />

maternale diabetes, geslachtshormonen, lithium, sommige<br />

selectieve serotonineheropnameremmers, fenylketonurie, retinoïnezuur<br />

en maternale infecties.<br />

Intra-uteriene infecties. Indien vroeg in de zwangerschap een<br />

actieve rubella-infectie wordt doorgemaakt, is de kans op het<br />

ontstaan van een hartafwijking bij de foetus ongeveer 40%. In<br />

dat geval gaat het meestal om een specifiek complex van afwijkingen,<br />

namelijk een persisterende ductus arteriosus (Botalli) en<br />

een perifere pulmonalistakstenose. Daarnaast kan de infectie<br />

leiden tot microcefalie, binnenoordoofheid en mentale retardatie.<br />

Als gevolg van de enige jaren geleden ingevoerde routinevaccinatie<br />

tegen rubella bij meisjes is de prevalentie van het<br />

rubellasyndroom nagenoeg verdwenen.<br />

Ook infecties met andere virale verwekkers, zoals cytomegalievirus,<br />

coxsackie-B-virus en griepvirus, zijn in verband gebracht<br />

met het ontstaan van aangeboren hartafwijkingen.<br />

Bij multifactoriële afwijkingen is er bij alle eerstegraads familieleden<br />

een verhoogde prevalentie, die meestal enkele procenten<br />

bedraagt. Nakomelingen van vrouwen met een aangeboren<br />

hartafwijking hebben vaker een dergelijke afwijking dan nakomelingen<br />

van mannen met een aangeboren hartafwijking.<br />

Voorlichting<br />

Voorlichting door een klinisch geneticus is geïndiceerd als<br />

iemand vragen heeft over een aangeboren en/of erfelijke aandoening<br />

in de familie of bij hem- of haarzelf en als er vanwege de<br />

familieanamnese (meer dan één aangedane persoon in een familie)<br />

het vermoeden bestaat dat de hartafwijking erfelijk zou kunnen<br />

zijn. Eventueel kan besloten worden tot afzien van nageslacht,<br />

aanvaarden van het herhalingsrisico, kiezen voor zwangerschap<br />

met donormateriaal of vormen van prenatale diagnostiek.<br />

arteriële zuurstofspanning en een afname van circulerende prostaglandinen.<br />

Door het inzetten van de ademhaling en de toename<br />

van de longdoorbloeding stijgt de arteriële zuurstofspanning.<br />

Door het wegvallen van de placenta (grootste producent<br />

van prostaglandinen) en een vijfvoudige toename van het longdebiet<br />

(grootste filter voor prostaglandinen) nemen de circulerende<br />

prostaglandinen af.<br />

Bij het klieven van de navelstreng ontstaat een sterke toename<br />

van de systeemvaatweerstand, en daarmee van de nabelasting<br />

van het linker ventrikel. Tegelijkertijd neemt de zuurstofbehoefte<br />

van de pasgeborene sterk toe door onder andere de veranderde<br />

temperatuurregulatie, ademhaling en bovengenoemde factoren.<br />

Het hartminuutvolume zal dus direct na de geboorte sterk<br />

moeten stijgen. Kort na de geboorte bestaat onder normale<br />

omstandigheden dan ook weinig hartfunctiereserve. De hartfrequentie<br />

is hoog en de contractiliteit vrijwel maximaal.<br />

De daling van de longvaatweerstand, die direct na de geboorte<br />

begint, is een proces dat pas na ongeveer zes weken voltooid is.<br />

Dit betekent dat de druk in het rechter ventrikel, die vanaf de<br />

geboorte eenzelfde slagvolume opbrengt als het linker ventrikel,<br />

aanvankelijk nog even hoog is als die in het linker ventrikel. Pas<br />

na enkele dagen tot weken is die druk tot een ‘volwassen’ waarde<br />

gedaald.<br />

Het verdwijnen van de shunts via het foramen ovale en de ductus<br />

arteriosus, de geringe functionele reserve en de geleidelijke<br />

daling van de longvaatweerstand hebben gevolgen voor de<br />

pathofysiologie, klinische presentatie en behandeling van de<br />

meeste aangeboren hartafwijkingen. Dit wordt bij de afzonderlijke<br />

afwijkingen besproken.<br />

<strong>44</strong>.3 Atriumseptumdefect<br />

<strong>44</strong>.2.3 Pathofysiologie<br />

Voor de geboorte is er een rechts-linksshunt door het foramen<br />

ovale en een rechts-linksshunt door de ductus arteriosus. Het<br />

rechter en linker ventrikel hebben dezelfde nabelasting omdat ze<br />

beide het bloed naar de systeemcirculatie pompen. Het linker<br />

ventrikel pompt het bloed direct naar de aorta ascendens. Het<br />

rechter ventrikel pompt het bloed naar de arteria pulmonalis en<br />

vervolgens via de wijde ductus arteriosus (Botalli) naar de aorta<br />

descendens. Omdat prenataal de longvaatweerstand hoog is, zal<br />

slechts een zeer klein deel (10%) van het door het rechter ventrikel<br />

uitgepompte bloed de longen passeren. De oxygenatie van<br />

het bloed vindt uitsluitend in de placenta plaats en bereikt de<br />

foetale circulatie in de vena cava inferior. Dit bloed bereikt het<br />

linker hart preferentieel via het foramen ovale.<br />

Direct na de geboorte daalt de longvaatweerstand, waardoor de<br />

bloedstroom naar de longen toeneemt en daarmee ook de longveneuze<br />

terugvloed naar het linker atrium. Hierdoor stijgt de<br />

druk in het linker atrium, waardoor de klep van het foramen<br />

ovale naar rechts, tegen het atriumseptum aan wordt gedrukt en<br />

daarmee het foramen ovale grotendeels sluit (in 95% van de<br />

gevallen is er gedurende enkele weken een links-rechtsshunt).<br />

De ductus arteriosus gaat in constrictie door een toename van de<br />

<strong>44</strong>.3.1 Morfologie<br />

Atriumseptumdefecten worden onderverdeeld naargelang hun<br />

lokalisatie (figuur <strong>44</strong>.1). Het fossa-ovalis-defect, frequent<br />

secundumdefect (ASD-II) genoemd, komt het meest voor. Het<br />

open foramen ovale speelt in de foetale circulatie een cruciale<br />

rol. Bij 95% van de pasgeboren is het atriumseptum incompetent<br />

met initieel een links-rechtsshunt die in de eerste levensmaanden<br />

meestal spontaan verdwijnt. Bij 30% van de volwassenen<br />

blijft het foramen ovale doorgankelijk. Een reële opening<br />

ter hoogte van de fossa ovalis ontstaat wanneer de klep het<br />

foramen ovale niet volledig bedekt doordat de klep te klein is,<br />

volledig ontbreekt of geperforeerd is. Een aneurysma van het<br />

atriumseptum gaat vaak gepaard met een open foramen ovale en<br />

wordt bij obductie bij 10% van de populatie gevonden. Het<br />

defect is niet altijd mooi centraal gelegen, maar kan verplaatst<br />

zijn naar de inmonding van beide venae cavae. Het sinus-venosus-defect<br />

komt minder frequent voor en wordt gekenmerkt<br />

door een verplaatsing van de inmonding van de vena cava superior<br />

(of, nog zeldzamer, van de vena cava inferior) waardoor<br />

overrijding plaatsvindt over de intacte rand van de fossa ovalis.<br />

Hierbij is vaak sprake van een bijkomende abnormale drainage<br />

van de rechter longvenen. Associatie met een fossa-ovalis-


394 DEEL G CONGENITALE HARTAFWIJKINGEN, PERICARDZIEKTEN EN TUMOREN<br />

factoren dan de toegenomen longdoorstroming hierbij een rol<br />

zouden spelen. Het zou dan gaan om een toevallige associatie van<br />

een atriumseptumdefect met primaire pulmonale hypertensie.<br />

<strong>44</strong>.3.3 Klinische presentatie<br />

Figuur <strong>44</strong>.1 Lokalisatie van de verschillende soorten atriumseptumdefecten.<br />

defect komt ook voor. Nog zeldzamer is het sinus-coronariusdefect,<br />

waarbij een partiële of totale verbinding ontstaat met het<br />

linker atrium door de gemeenschappelijke wand heen.<br />

Het atriumseptumdefect (ASD-II) is de meest voorkomende<br />

aangeboren hartafwijking op volwassen leeftijd. Het wordt vaak<br />

laat ontdekt omdat een ASD bij kinderen in veel gevallen geen<br />

klachten of symptomen veroorzaakt. In de landelijke registratie<br />

voor patiënten met een aangeboren hartafwijking (CONCOR) in<br />

Nederland heeft 20% van alle geïncludeerde volwassen patiënten<br />

een ASD.<br />

<strong>44</strong>.3.2 Pathofysiologie<br />

Het defect in het atriumseptum geeft aanleiding tot een linksrechtsshunt.<br />

Een klein defect (verhouding tussen long- en<br />

lichaamscirculatie < 1,5/1) zal geen belangrijke hemodynamische<br />

problemen veroorzaken. Echter, bij een toename van de<br />

druk in het rechter atrium, zoals trouwens ook bij een open foramen<br />

ovale het geval kan zijn tijdens een valsalvamanoeuvre,<br />

duiken, enzovoort of bij een pulmonalisstenose en pulmonalishypertensie,<br />

kan de shunt omkeren naar een rechts-linksshunt.<br />

Zo kan er ook paradoxe embolisatie optreden. Bij een groter<br />

defect is de richting van de shunt alleen nog afhankelijk van de<br />

relatieve compliantie van beide ventrikels. Neonataal is deze<br />

compliantie niet verschillend en de shunt is dus minimaal. Door<br />

een afname van de longweerstand en het dunner worden van de<br />

rechterventrikelwand neemt de vullingsdruk rechts af. Tegelijkertijd<br />

neemt de lichaamsvaatweerstand links toe en wordt de<br />

spiermassa van het linker ventrikel groter, hetgeen resulteert in<br />

een toename van de links-rechtsshunt. Er ontstaat volumebelasting<br />

rechts, met een toename van de longdoorstroming en de<br />

longveneuze retour naar het linker atrium. De meeste patiënten<br />

met een ASD zijn asymptomatisch op jonge leeftijd en presenteren<br />

zich pas met eventuele klachten na het dertigste levensjaar:<br />

rechter hartfalen, veneuze congestie, evenals het optreden van<br />

atriale aritmieën. Pulmonale weerstandshypertensie als gevolg<br />

van secundaire veranderingen in de longarteriolen is zeldzaam,<br />

zowel op de kinderleeftijd als bij oudere personen (slechts 10%<br />

van de patiënten). Sommige auteurs suggereren zelfs dat andere<br />

Een atriale shunt wordt op de kinderleeftijd meestal zeer goed<br />

verdragen; zelden zijn er klachten zoals aanhoudende luchtweginfecties<br />

of ondermaatse gewichtstoename. Na twee tot drie<br />

decennia treden er klachten op van moeheid, kortademigheid en<br />

hartkloppingen. Zeer zelden zijn paradoxale embolieën of angina<br />

pectoris ten gevolge van ischemie van het rechter ventrikel de<br />

eerste klinische symptomen.<br />

Bij lichamelijk onderzoek is er een milde welving van de thorax<br />

links, met een versterkte rechterventrikelimpuls. Bij auscultatie<br />

is meestal een zacht ejectiegeruisje te horen op 2L door de relatieve<br />

pulmonalisstenose en een brede en gefixeerd gespleten<br />

tweede toon (niet variërend met de ademhaling). Bij grote<br />

shunts wijst een zacht middiastolisch geruisje op een relatieve<br />

tricuspidalisstenose. Na het dertigste levensjaar worden toenemend<br />

atriale aritmieën gezien, waaronder vooral atriumfibrilleren,<br />

maar ook flutter en supraventriculaire tachycardieën. De P-<br />

top is meestal normaal, maar met het toenemen van de leeftijd<br />

wordt frequent dilatatie van het linker atrium gevonden. Een<br />

rechter QRS-asdeviatie is frequent aanwezig maar niet obligaat.<br />

De rechtsbelasting kan zich uiten in een karakteristiek rSr’- of<br />

rsR-patroon in V 1<br />

. De X-thorax toont een lichte tot matige cardiomegalie,<br />

een fors pulmonalissegment en een toegenomen<br />

longvaattekening.<br />

Met echocardiografie kunnen de plaats en de grootte van het<br />

defect en de richting en de grootte van de shunt worden afgebeeld<br />

(figuur <strong>44</strong>.2). Soms kan de druk in de arteria pulmonalis<br />

worden berekend. Volumebelasting van het rechterhart resulteert<br />

in een dilatatie van het rechter atrium en het rechter ventrikel en<br />

soms in een paradoxale beweging van het ventrikelseptum. Het<br />

sinus-venosus-defect kan makkelijk worden gemist. Bij inadequate<br />

beeldvorming moet transoesofageale echocardiografie<br />

worden uitgevoerd.<br />

Een diagnostische rechter hartkatheterisatie wordt alleen<br />

gepland bij tekenen van ernstige pulmonale hypertensie waarbij<br />

meting van de longvaatweerstand van belang is.<br />

<strong>44</strong>.3.4 Therapie en lange termijnaspecten<br />

In de eerste levensjaren kan een ASD-II zich spontaan verkleinen<br />

en zelfs sluiten. Een atriaal defect met een belangrijke linksrechtsshunt<br />

na de leeftijd van 3 jaar vormt een indicatie tot sluiting.<br />

Vele centraal gelegen fossa-ovalis-defecten kunnen tijdens<br />

een hartkatheterisatieprocedure worden afgesloten met een<br />

‘occluder-device’ (figuur <strong>44</strong>.3). Is het defect echter te groot of is<br />

de morfologie ervan ongunstig, dan wordt overgegaan tot chirurgische<br />

behandeling door primaire sluiting met hechtingen,<br />

ofwel door het innaaien van een patch. Dit kan electief gebeuren<br />

op de leeftijd van 3-4 jaar. Een sinus-venosus- en een sinuscoronarius-defect<br />

kunnen alleen operatief worden gesloten met


<strong>44</strong> CONGENITALE HARTZIEKTEN 395<br />

Figuur <strong>44</strong>.2 Echocardiografisch vierkamerbeeld van een atriumseptumdefect type II. Zichtbaar is een dilatatie van het rechter atrium en het rechter ventrikel.<br />

Met kleurendoppleronderzoek is een links-rechtsshunt aantoonbaar. De rechter afbeelding toont het beeld na een kathetergebonden sluiting van het atriumseptumdefect.<br />

LA = linker atrium; RA = rechter atrium.<br />

behulp van een patch. Bij een belangrijke pulmonale weerstandshypertensie<br />

zijn de operatieve mortaliteit en morbiditeit<br />

zeer hoog en bestaat er een contra-indicatie tot sluiting.<br />

In 1976 is voor het eerst de niet-chirurgische transkathetersluiting<br />

van een ASD beschreven; inmiddels is deze techniek een<br />

routineprocedure waarvoor verschillende ‘devices’ beschikbaar<br />

zijn. Op dit moment zijn alleen een ASD-II en een persisterend<br />

foramen ovale toegankelijk voor transkathetersluiting. De techniek<br />

is veilig en meestal wordt volledige sluiting verkregen. Er<br />

zijn echter wel enkele complicaties beschreven, zoals trombusvorming<br />

met eventueel embolisatie, ‘device’-embolisatie, ritmestoornissen<br />

en hartperforatie. Ook is in 0,1% van de gevallen<br />

cardiale erosie beschreven, hetgeen kan leiden tot late ontwikkeling<br />

van pericardeffusie of zelfs harttamponnade. Tot een half<br />

jaar na de procedure wordt momenteel het gebruik van acetylsalicylzuur<br />

en clopidogrel met antibiotische profylaxe geadviseerd.<br />

Figuur <strong>44</strong>.3 Kathetergebonden<br />

sluiting van een atriumseptumdefect.<br />

Op het doorlichtingsbeeld is<br />

de ontplooide occluder aan het<br />

delivery-systeem te herkennen,<br />

evenals de transoesofageale echokop.<br />

Het transoesofageale echobeeld<br />

is rechts afgebeeld.<br />

LA = linker atrium; RA = rechter atrium.


396 DEEL G CONGENITALE HARTAFWIJKINGEN, PERICARDZIEKTEN EN TUMOREN<br />

Bij sluiting van een ASD vóór de leeftijd van 25 jaar is de prognose<br />

uitstekend, maar bij patiënten bij wie het ASD op oudere<br />

leeftijd wordt gesloten, is de levensverwachting beduidend lager<br />

dan bij een vergelijkbare normale populatie. De belangrijkste<br />

voorspellende factoren voor een beperkte levensverwachting<br />

zijn de leeftijd bij operatie en de pulmonalisdruk. Uit verschillende<br />

onderzoeken is gebleken dat sluiting van een ‘significant’<br />

ASD (links-rechtsshunt > 1,5, rechterventrikeldilatatie en/of<br />

verhoogde pulmonalisdrukken) bij patiënten ouder dan 25 jaar<br />

vooral een gunstig effect heeft op de incidentie van cardiovasculaire<br />

complicaties en minder op de mortaliteit. In principe is<br />

er een indicatie voor sluiting van een ASD bij alle patiënten met<br />

tekenen van hemodynamische overbelasting van het rechter<br />

ventrikel. Ook het optreden van een paradoxale embolie kan een<br />

reden zijn om het ASD te sluiten. Bij vrouwen kan sluiting worden<br />

overwogen vóór een zwangerschap. Bij asymptomatische<br />

patiënten ouder dan 25 jaar zonder tekenen van rechtszijdige<br />

volume- of drukoverbelasting is het zeer twijfelachtig of sluiting<br />

van het defect enig voordeel oplevert. Bij patiënten met bijkomende<br />

cardiale pathologie zoals coronairlijden, hypertensie of<br />

mitralisinsufficiëntie zijn de operatiemorbiditeit en -mortaliteit<br />

hoger (longoedeem!) en zijn de langetermijnvoordelen van operatie<br />

niet duidelijk aangetoond. Een irreversibel sterk verhoogde<br />

pulmonale vaatweerstand is een contra-indicatie voor sluiting<br />

van een ASD. Sluiting kan dan leiden tot acuut rechterventrikelfalen<br />

en overlijden wanneer het rechter ventrikel de hoge druk<br />

niet kan opbrengen. Voordat geconcludeerd wordt dat de verhoogde<br />

weerstand irreversibel is, dient altijd het effect van inhalatie<br />

van 100% zuurstof of stikstofmonoxide te worden nagegaan.<br />

<strong>44</strong>.3.5 Persisterend foramen ovale, aneurysma<br />

van het atriumseptum en cerebrovasculair<br />

accident<br />

Bij volwassen patiënten jonger dan 50 jaar met een cerebrovasculair<br />

accident (CVA) wordt bij 12-33% een cardiale afwijking<br />

gevonden die paradoxale embolieën kan faciliteren. Een persisterend<br />

foramen ovale (PFO) en een aneurysma van het atriumseptum<br />

worden tegenwoordig als zodanige afwijkingen<br />

beschouwd. Bij ongeveer 30% van de normale populatie blijft<br />

het foramen ovale open, met een diameter van 1-19 mm, gemiddeld<br />

4-9 mm. Bij volwassenen met een onbegrepen CVA is de<br />

prevalentie van een PFO duidelijk hoger (ongeveer 50%) dan in<br />

een controlepopulatie (ongeveer 15%). Dit betekent dat een<br />

PFO een risicofactor kan zijn voor een paradoxale embolie en<br />

CVA. Met behulp van contrastechocardiografie kan een aanwezige<br />

rechts-linksshunt worden aangetoond, die ofwel spontaan<br />

is ontstaan of geïnduceerd is door hoesten of een valsalvamanoeuvre<br />

(figuur <strong>44</strong>.4). De normale links-rechtsdrukgradiënt<br />

tussen de atria kan tijdelijk omgekeerd zijn, vroeg in de systole<br />

of tijdens vele dagelijkse activiteiten die een valsalvamanoeuvre<br />

induceren.<br />

Een aneurysma van het atriumseptum wordt bij obductie bij<br />

10% van de populatie gevonden; 0,2-4% bij transoesofageale<br />

echocardiografie en 4-15% bij patiënten met een CVA. Een<br />

aneurysma van het atriumseptum gaat vaak gepaard met een<br />

PFO. Een combinatie van beide verhoogt het risico op een CVA.<br />

De behandeling van patiënten met een CVA en een PFO of een<br />

aneurysma van het atriumseptum is nog controversieel. Door de<br />

onzekerheden over een causaal verband en ook door het gebrek<br />

aan gegevens over het natuurlijke beloop en het risico op recidieven,<br />

worden deze patiënten empirisch behandeld. Aspirine,<br />

orale anticoagulantia, filterimplantatie in de vena cava, percutane<br />

sluiting van een foramen ovale zijn opties die ook enige risico’s<br />

met zich brengen. Behandeling met aspirine lijkt een goede<br />

optie voor patiënten met een PFO en een eerste CVA zonder<br />

aantoonbare veneuze trombus. Kan er wel een veneuze trombus<br />

worden aangetoond of is er spontane trombusvorming (proteïne<br />

S, antitrombine-III, homocysteïne, lupus anticoagulans, factor-<br />

V-Leiden), dan zijn (al of niet tijdelijk) orale anticoagulantia<br />

geïndiceerd. Bij patiënten met een combinatie van een PFO en<br />

een aneurysma van het atriumseptum en bij patiënten met reci-<br />

Figuur <strong>44</strong>.4 Transoesofageaal echobeeld van een kanaalvormig foramen ovale (pijl). Na toediening van echocontrast vult het rechter atrium (RA) zich en is er<br />

contrastoverloop naar het linker atrium (LA).


<strong>44</strong> CONGENITALE HARTZIEKTEN 397<br />

diverende CVA’s kan percutane sluiting van het PFO geïndiceerd<br />

zijn. Percutane sluiting van een PFO lijkt momenteel een<br />

effectieve en veilige procedure met dezelfde risico’s als percutane<br />

ASD-sluiting. Ondanks de rol van een PFO bij verschillende<br />

ziektebeelden blijft de indicatie voor het sluiten ervan controversieel.<br />

Zo bestaat er bij migrainepatiënten een verhoogde<br />

incidentie van PFO, maar bij deze patiënten is er op dit moment<br />

geen duidelijke concensus voor het sluiten ervan.<br />

<strong>44</strong>.4 Ventrikelseptumdefect<br />

<strong>44</strong>.4.1 Morfologie<br />

Ventrikelseptumdefecten (VSD) kunnen geïsoleerd voorkomen,<br />

maar ook in combinatie met andere afwijkingen, zoals bij een<br />

tetralogie van Fallot. Bij de onderstaande indeling wordt uitgegaan<br />

van geïsoleerd voorkomende defecten.<br />

Het ventrikelseptum wordt verdeeld in drie musculeuze componenten:<br />

het instroomseptum tussen beide atrioventriculaire kleppen,<br />

het apicale trabeculaire septum en het subarterieel gelegen<br />

uitstroom- of infundibulaire septum. Tussen deze septa in ligt<br />

het fibreuze membraneuze septum. De indeling van de defecten<br />

is op deze verdeling gebaseerd (figuur <strong>44</strong>.5).<br />

Het perimembraneuze ventrikelseptumdefect kan in grootte<br />

sterk variëren en kan zich uitbreiden tot de musculeuze septumdelen,<br />

zowel naar het instroom- als het uitstroomseptum.<br />

Het musculeuze ventrikelseptumdefect heeft een musculeuze<br />

rand rondom en kan zich bevinden in zowel het instroomseptum,<br />

als het trabeculaire of uitstroomseptum. Het kan in grootte<br />

sterk variëren en komt ook multipel voor (‘Swiss cheese’-VSD).<br />

Bij subarterieel gelegen defecten is het uitstroomseptum afwezig,<br />

zodat de bovenrand van het VSD bestaat uit directe continuïteit<br />

tussen de aortaklep en de pulmonalisklep. Deze defecten<br />

zijn vrij zeldzaam in een Kaukasische populatie, maar komen<br />

frequent voor bij Aziaten. Als de septumcomponenten niet in<br />

hetzelfde vlak liggen, spreekt men van een malalignment.<br />

Deviatie van het uitstroomseptum kan leiden tot vernauwing van<br />

het uitstroomtraject van een ventrikel: deviatie naar links resulteert<br />

in een subaortastenose, deviatie naar rechts in een subpulmonalisstenose<br />

(zoals bij een tetralogie van Fallot).<br />

<strong>44</strong>.4.2 Pathofysiologie<br />

De hemodynamische gevolgen van een VSD worden bepaald<br />

door de grootte van het defect en de longvaatweerstand. Kort na<br />

de geboorte is de longvaatweerstand nog verhoogd en zal er<br />

nauwelijks een shuntstroom optreden. In de daaropvolgende<br />

uren-dagen-weken daalt de longvaatweerstand geleidelijk, hetgeen<br />

resulteert in een progressieve links-rechtsshunt door het<br />

defect. Uiteindelijk kan de shuntgrootte zodanig toenemen dat<br />

dit resulteert in hartfalen.<br />

Bij een klein, zogenoemd restrictief defect beperkt de diameter<br />

van het defect de grootte van de links-rechtsshunt.<br />

Is het defect matig groot, dan wordt de shunt vaak tijdelijk goed<br />

verdagen door de patiënt, al of niet met medicatie. Deze defecten<br />

kunnen zich spontaan verkleinen en zelfs sluiten.<br />

Is het defect evenwel groter, dan wordt de mate van de linksrechtsshunt<br />

vooral bepaald door de weerstand in de longcirculatie.<br />

Bij een niet-restrictief defect persisteert een sterk verhoogde<br />

druk in de longslagader met een zeer grote shunt. Klinisch vertaalt<br />

zich dit in decompensatio cordis, typisch op de leeftijd van<br />

6-10 weken. Indien de patiënt deze fase overleeft, zullen zich in<br />

de daaropvolgende jaren functionele en structurele veranderingen<br />

in het longvaatbed ontwikkelen: pulmonale plexogene arteriopathie.<br />

Deze vaatveranderingen veroorzaken een steeds verdere<br />

toename van de pulmonale vaatweerstand. Bij een VSD<br />

kan dit uiteindelijk resulteren in een omkering van de bloedstroom<br />

in een rechts-linksshunt, hetgeen leidt tot systemische<br />

arteriële hypoxemie (eisenmengersyndroom). Door tijdige chirurgische<br />

interventie, vaak al in de eerste levensmaanden, kan<br />

dit dramatische beeld vrijwel altijd worden voorkomen.<br />

Een VSD in de volwassen populatie kan zijn:<br />

– een klein (rest)ventrikelseptumdefect met een kleine shunt<br />

(< 1,5:1) en een normale rechterventrikeldruk;<br />

– een ventrikelseptumdefect met een matig grote shunt en een<br />

normale of licht verhoogde rechterventrikeldruk;<br />

– een groot ventrikelseptumdefect met eisenmengersyndroom;<br />

– een chirurgisch gesloten ventrikelseptumdefect zonder restshunt.<br />

<strong>44</strong>.4.3 Klinische presentatie<br />

Figuur <strong>44</strong>.5 Verschillende typen ventrikelseptumdefect.<br />

Het kenmerkende systolische geruis, gelokaliseerd laag langs de<br />

linker sternale rand, wordt hoorbaar als er tussen het linker en<br />

rechter ventrikel een drukverschil ontstaat. Bij pasgeborenen is<br />

dit vaak na enkele uren of dagen. Is het defect groot, dan zal de<br />

links-rechtsshunt geleidelijk toenemen, waarbij uiteindelijk een<br />

atypisch laagfrequent geruis ontstaat. Een grote shunt leidt bij


398 DEEL G CONGENITALE HARTAFWIJKINGEN, PERICARDZIEKTEN EN TUMOREN<br />

de zuigeling tot versnelde vermoeibaarheid, zweten bij inspanning<br />

(drinken), tachypnoe en dyspnoe. De voedingsproblemen<br />

en de te krappe calorische inname bij een verhoogde metabole<br />

behoefte resulteren in dystrofie.<br />

De voorachterwaartse diameter van de thorax kan toegenomen<br />

zijn. Het holosystolische geruis is maximaal te horen op de<br />

derde en vierde intercostale ruimte parasternaal links, soms<br />

gecombineerd met een laagfrequent middiastolisch geruis over<br />

de apex als gevolg van een relatieve mitralisstenose. Lokaal kan<br />

een ‘thrill’ worden gevoeld. Bij zeer grote defecten is het geruis<br />

zwak, zeker in aanwezigheid van pulmonale hypertensie, met<br />

vaak een luide pulmonale component van de tweede harttoon.<br />

Is het defect klein, dan zullen er geen verdere klachten of symptomen<br />

optreden. Kleine musculeuze defecten sluiten vaak spontaan<br />

in de eerste levensmaanden.<br />

Bij grote defecten is op het ECG linkerventrikel- of biventriculaire<br />

hypertrofie zichtbaar. Bij pulmonale hypertensie kan ook<br />

rechterventrikelhypertrofie optreden. Op de X-thorax is de hartcontour<br />

vergroot, met een toegenomen longvaattekening. Bij het<br />

optreden van pulmonale weerstandshypertensie neemt na jaren<br />

de perifere vaattekening af en is de stam van de arteria pulmonalis<br />

fors, met een opvallende vergroting van de centrale longarteriën.<br />

Lokalisatie, grootte en hemodynamische gevolgen van een<br />

VSD, zoals volumebelasting, zijn op het echocardiogram goed<br />

te herkennen (figuur <strong>44</strong>.6). Zeer kleine defecten zijn moeilijk te<br />

visualiseren, maar kunnen met behulp van kleurendopplerechocardiografie<br />

vrijwel altijd worden opgespoord. Met behulp van<br />

‘continuous wave’-doppler kan een schatting worden gemaakt<br />

van het pieksystolische drukverschil tussen linker en rechter<br />

ventrikel, en op die manier kan indirect de systolische druk in de<br />

longslagader worden bepaald. Bij een oplopende longvaatweerstand<br />

neemt de stroomsnelheid van het bloed over het defect af<br />

en zal het rechter ventrikel in grootte toenemen en hypertrofiëren.<br />

Doorgaans zullen de niet-invasief verkregen gegevens voldoende<br />

zijn om de behandeling te sturen.<br />

Hartkatheterisatie is alleen geïndiceerd bij een vermoeden van<br />

pulmonale weerstandshypertensie na het eerste levensjaar.<br />

<strong>44</strong>.4.4 Therapie<br />

Bij kleine perimembraneuze defecten en soms zelfs bij grote<br />

musculeuze defecten kan in de eerste levenjaren een spontane<br />

verkleining en zelfs sluiting optreden. Daarnaast is voor kleine,<br />

hemodynamisch onbelangrijke defecten geen behandeling geïndiceerd.<br />

Behoudens endocarditisprofylaxe zijn geen preventieve<br />

maatregelen noodzakelijk en moeten zeker geen fysieke restricties<br />

worden opgelegd.<br />

Als bij een zuigeling decompensatio cordis dreigt, worden diuretica<br />

voorgeschreven. Soms kan een ACE-remmer de shunt<br />

controleerbaar maken. Vochtbeperking is niet aangewezen<br />

omdat daarmee de opname van voedingsstoffen in het gedrang<br />

komt. Calorisch verrijkte voeding moet vaak in frequente kleine<br />

porties worden toegediend, zo nodig per maagsonde. Als dit niet<br />

snel tot verbetering leidt, wordt het defect chirurgisch gesloten<br />

met een patch. Bij ongunstig gelokaliseerde of multipele defecten<br />

kan als tussenstap initieel een bandje om de longslagader<br />

worden aangelegd als palliatie, om aldus de shuntgrootte (en de<br />

decompensatie) te beperken en de longvaten te behoeden voor<br />

een te hoge druk. Later wordt dan in een tweede stap het bandje<br />

verwijderd en het defect gesloten.<br />

Een kathetergebonden afsluiting van het VSD is mogelijk bij<br />

sommige musculeuze en perimembraneuze defecten bij grotere<br />

Figuur <strong>44</strong>.6 Echocardiogram<br />

van een ventrikelseptumdefect.<br />

Met kleurendoppleronderzoek is<br />

een links-rechtshunt aantoonbaar.<br />

AAo = aorta ascendens; LA =<br />

linker atrium; LV = linker ventrikel;<br />

RV = rechter ventrikel.


<strong>44</strong> CONGENITALE HARTZIEKTEN 399<br />

kinderen en volwassenen. De follow-up van deze techniek is<br />

nog beperkt maar veelbelovend.<br />

Bij kinderen met matig grote defecten zonder pulmonale hypertensie,<br />

die redelijk tot goed worden verdragen, wordt de eerste<br />

maanden tot jaren een afwachtend beleid aangehouden. Deze<br />

defecten kunnen spontaan kleiner worden. Blijft het defect aanleiding<br />

geven tot een hemodynamisch belangrijke links-rechtsshunt,<br />

of ontstaan een aortaklepprolaps en aortaklepinsufficiëntie,<br />

een subvalvulaire aortaklepstenose of een ‘double chambered<br />

right ventricle’ (DCRV) met een significante obstructie in het<br />

rechter ventrikel, dan zal alsnog tot sluiting worden overgegaan.<br />

Als volledige sluiting is verkregen en er geen andere afwijkingen<br />

bestaan, vervalt de indicatie voor endocarditisprofylaxe<br />

vanaf zes maanden na de ingreep. Is er sprake van ernstige, nietreversibele<br />

pulmonale hypertensie, dan is chirurgie gecontraindiceerd.<br />

Bij de meeste volwassen patiënten met een VSD die een cardioloog<br />

bezoeken, is het defect in de kinderjaren gesloten. De<br />

levensverwachting van deze patiënten is meestal zeer goed,<br />

maar niet altijd normaal. Late postoperatieve complicaties zijn<br />

progressieve pulmonale weerstandshypertensie, verminderde<br />

linkerventrikelfunctie, aortaklepinsufficiëntie, ventriculaire aritmieën<br />

en een atrioventriculair blok. Het risico op endocarditis<br />

blijft bestaan bij een rest-VSD of bij klepinsufficiënties.<br />

<strong>44</strong>.5 Atrioventriculair septumdefect<br />

<strong>44</strong>.5.1 Inleiding<br />

Het atrioventriculaire septumdefect (AVSD) bestaat uit een<br />

spectrum van laesies met één grote gemeenschappelijke atrioventriculaire<br />

junctie en abnormale atrioventriculaire kleppen,<br />

samen bestaande uit vijf klepbladen: rechter anterosuperior<br />

klepblad, rechter inferior klepblad, superior ‘bridging’ klepblad,<br />

inferior ‘bridging’ klepblad en linker murale klepblad (figuur<br />

<strong>44</strong>.7). Bij een compleet AVSD bestaat een septumdefect zowel<br />

aan de atriale als aan de ventriculaire zijde van de gemeenschappelijke<br />

atrioventriculaire klepring. Bij een incompleet<br />

AVSD zijn er twee aparte atrioventriculaire ostia en is er geen<br />

VSD. Wel is er een – meestal groot – defect in het interatriale<br />

septum. Het incomplete AVSD wordt ook wel ostium-primumdefect<br />

of ASD-I genoemd.<br />

De pathofysiologie en klinische presentatie zijn afhankelijk van<br />

de grootte van het VSD, het lek van de atrioventriculaire klep,<br />

en in mindere mate van de ASD-component. Een compleet<br />

AVSD presenteert zich zoals een groot VSD, verergerd met de<br />

bijkomende insufficiëntie van de rechter en linker atrioventriculaire<br />

klep. Door de massale links-rechtsshunt in combinatie met<br />

de linker atrioventriculaire klepinsufficiëntie zal de pulmonale<br />

‘flow’-hypertensie snel overgaan in een ‘weerstands’hypertensie.<br />

Indien de zuigeling dit overleeft, treedt na een decennium<br />

bidirectionele shunting op met voornamelijk een rechts-linksshunt<br />

en cyanose. Bij een incompleet AVSD zijn de hemodynamische<br />

verhoudingen vergelijkbaar met die van een ASD-II.<br />

Door forse linkszijdige atrioventriculaire klepinsufficiëntie kan<br />

de atriale links-rechtsshunt echter toenemen.<br />

<strong>44</strong>.5.2 Klinische presentatie<br />

Het complete atrioventriculaire septumdefect komt incidenteel<br />

voor bij kinderen zonder chromosomale afwijking, maar frequent<br />

bij kinderen met het syndroom van Down. Bij een patiënt<br />

met een compleet atrioventriculair septumdefect met een substantiële<br />

ventriculaire component treedt enkele weken na de<br />

Figuur <strong>44</strong>.7 a Schematische<br />

weergave van een normaal hart<br />

met normale mitralisklep (M)<br />

en tricuspidalisklep (T). b Een<br />

compleet atrioventriculair septumdefect<br />

(AVSD) met in<br />

plaats van een mitralis- en een<br />

tricuspidalisklep een gezamenlijke<br />

klep met een rechter anterosuperior<br />

klepblad (1), een<br />

rechter inferior klepblad (2),<br />

een superior bridging klepblad<br />

(3), een inferior bridging klepblad<br />

en een linker muraal klepblad<br />

(5). c De situatie bij een<br />

incompleet AVSD.<br />

a = aorta; p = pulmonalis.<br />

a b c


400 DEEL G CONGENITALE HARTAFWIJKINGEN, PERICARDZIEKTEN EN TUMOREN<br />

geboorte decompensatie op (zie paragraaf <strong>44</strong>.4.3). Indien toch<br />

vroegtijdige decompensatie in de eerste levensdagen optreedt, is<br />

dit een gevolg van geassocieerde massale atrioventriculaire klepinsufficiëntie.<br />

Een incompleet atrioventriculair septumdefect gedraagt zich,<br />

indien er geen ernstige klepinsufficiëntie is, als elke andere<br />

shunt op atriumniveau, zonder – of slechts met zeer milde – klinische<br />

symptomen.<br />

De fysische diagnostiek van het atrioventriculaire septumdefect<br />

heeft enkele specifieke kenmerken. De auscultatie van het<br />

incomplete AVSD wordt gekenmerkt door de gefixeerde splijting<br />

van de tweede harttoon, vaak samen met een hoogfrequent,<br />

holosystolisch (mitralisinsufficiëntie)geruis op de apex. Bij auscultatie<br />

van het complete AVSD staat vaak het hoogfrequente,<br />

holosystolische, bandvormige geruis van de insufficiëntie van de<br />

atrioventriculaire klep op de voorgrond, maar soms is afzonderlijk<br />

een ruw ventrikelseptumdefectgeruis te horen op de vierde<br />

intercostale ruimte parasternaal.<br />

Het ECG toont soms een eerstegraads AV-blok. Door de posterieure<br />

ligging van de AV-knoop verloopt de ventrikeldepolarisatie<br />

anders dan normaal. Bij een incompleet atrioventriculair defect<br />

resulteert dit vaak in een naar links gedevieerde as tussen de<br />

–30 en –90°. Bij het complete atrioventriculaire defect is de<br />

frontale elektrische hartas vrijwel altijd nog verder naar links<br />

gedevieerd, tussen –90 en –150°. Bij het incomplete AVSD zullen<br />

tekenen van volumebelasting van het rechter ventrikel op de<br />

voorgrond staan (rSR’ in V 1<br />

). Bij het complete AVSD wordt<br />

meestal biventriculaire hypertrofie gezien<br />

Op de X-thorax is het hart vergroot, met een toegenomen longvaattekening.<br />

Echocardiografisch onderzoek is altijd diagnostisch. Het vinden<br />

van een gelijke insertie van de beide AV-kleppen is pathognomonisch.<br />

Bij grote defecten aan de atriale en de ventriculaire<br />

zijde is de echodiagnose eenvoudig. Bij kleinere defecten is de<br />

differentiatie tussen compleet of partieel AVSD soms moeilijk.<br />

Driedimensionale echografie is veelbelovend voor de juiste anatomische<br />

beschrijving van de AV-klep.<br />

Een diagnostische hartkatheterisatie is zelden geïndiceerd.<br />

Soms wordt katheterisatie uitgevoerd bij een oudere patiënt voor<br />

de beoordeling van de pulmonale vaatweerstand en voor de<br />

meting van de vasoreactiviteit van het pulmonale vaatbed.<br />

<strong>44</strong>.5.3 Therapie en prognose<br />

De levensverwachting van patiënten met een compleet AVSD is<br />

zonder operatief ingrijpen zeer beperkt en veel patiënten overleven<br />

de fase van zuigelingendecompensatie niet. Overleeft de<br />

patiënt deze fase, dan evolueert het defect naar het eisenmengersyndroom.<br />

Daarom is chirurgische correctie op jonge leeftijd<br />

aangewezen, meestal vóór de leeftijd van 4 à 5 maanden (figuur<br />

<strong>44</strong>.8). Patiënten met een geopereerd compleet AVSD moeten<br />

levenslang worden gecontroleerd in verband met frequente restafwijkingen<br />

na operatie: rest-VSD, (progressieve) insufficiëntie<br />

van de linker AV-klep, pulmonale hypertensie en ook vaak<br />

ritme- of geleidingsstoornissen. Bij patiënten met het syndroom<br />

van Down en een compleet AVSD bestaat er een hoger risico op<br />

progressieve pulmonale hypertensie, ook na operatieve correctie.<br />

Belangrijk is het blijvend anatomisch afwijkende AV-klepapparaat<br />

na reconstructie. De abnormale anatomie van het AV-klepapparaat<br />

kan bij echocardiografisch onderzoek gemakkelijk leiden<br />

tot een verkeerde interpretatie en worden verward met bij-<br />

Figuur <strong>44</strong>.8 a Systolisch vierkamerbeeld<br />

van een compleet<br />

AVSD, waarbij er zowel op atriaal<br />

als op ventriculair niveau<br />

een communicatie bestaat.<br />

b Beeld na operatie waarbij<br />

door de chirurg patches zijn<br />

geplaatst in de ventriculaire en<br />

atriale component van het<br />

defect.<br />

LA = linker atrium; LV = linker ventrikel;<br />

RA = rechter atrium; RV =<br />

rechter ventrikel.<br />

a<br />

b


<strong>44</strong> CONGENITALE HARTZIEKTEN 401<br />

voorbeeld vegetaties bij endocarditis. Ook functioneel kan de<br />

gereconstrueerde linker AV-klep toenemend insufficiënt worden.<br />

Een goede follow-up is noodzakelijk om het juiste tijdstip<br />

van een tweede reconstructie of klepvervanging te bepalen.<br />

Door de bijkomende afwijkingen van de linker AV-klep en het<br />

geleidingssysteem is het natuurlijke beloop van een incompleet<br />

AVSD aanmerkelijk gunstiger dan dat van een compleet AVSD,<br />

maar in het algemeen slechter dan het natuurlijke beloop van<br />

een ander type ASD. Door insufficiëntie van de linker AV-klep<br />

zal de links-rechtsshunt toenemen en eerder dan bij een ASD-II<br />

leiden tot pulmonale hypertensie. Meestal bestaat er door de<br />

grote links-rechtsshunt al op de kinderleeftijd een indicatie voor<br />

sluiting van het defect. De anatomisch abnormale linker AV-klep<br />

kan meestal enigszins worden gereconstrueerd, maar een lichte<br />

insufficiëntie moet bijna altijd worden geaccepteerd. Bij deze<br />

patiënten blijft endocarditisprofylaxe altijd geïndiceerd. Een<br />

enkele keer zal een progressieve insufficiëntie in een later stadium<br />

een tweede valvuloplastiek dan wel klepvervanging noodzakelijk<br />

maken. Bij de meeste patiënten blijft de insufficiëntie van<br />

de linker AV-klep echter mild. Toch is regelmatige evaluatie<br />

geïndiceerd. Late morbiditeit bij een geopereerd incompleet<br />

AVSD is niet alleen gerelateerd aan de insufficiëntie van de linker<br />

AV-klep. Er treden ook frequent ritme- en geleidingsstoornissen<br />

op zoals atriumfibrilleren, paroxismale supraventriculaire<br />

tachycardieën, compleet hartblok of sinusknoopdisfunctie.<br />

Het aantal cardiale complicaties tijdens een zwangerschap bij<br />

vrouwen met een (gerepareerd) AVSD is aanzienlijk hoger dan<br />

bij patiënten met een ASD-II. Complicaties zijn vooral ritmestoornissen,<br />

verergering van de insufficiëntie van de linker AVklep<br />

en blijvende verslechtering van de NYHA-klasse. Manifeste<br />

decompensatio cordis komt zelden voor. Bij een ernstige<br />

insufficiëntie kan worden overwogen een plastiek van de linker<br />

AV-klep te verrichten of een bioprothese te implanteren vóór<br />

een eventuele zwangerschap. Bij een matig verhoogde pulmonale<br />

vaatweerstand is het risico van een zwangerschap aanzienlijk<br />

groter. Bij een gefixeerde verhoogde pulmonale vaatweerstand<br />

ontbreekt een snelle aanpassing aan schommelingen in de<br />

systeemvaatweerstand, cardiac output en bloedvolume tijdens<br />

de partus en in het kraambed. Bij ernstige pulmonale vaatweerstandsverhoging<br />

(eisenmengersyndroom) is het risico zo hoog<br />

dat zwangerschap gecontra-indiceerd is.<br />

Het herhalingsrisico voor het kind is relatief hoog, vooral wanneer<br />

de moeder een AVSD heeft. In het licht van het risico op<br />

monogene afwijkingen is erfelijkheidsadvies door een klinisch<br />

geneticus altijd geïndiceerd.<br />

<strong>44</strong>.6 Persisterende ductus arteriosus (Botalli)<br />

<strong>44</strong>.6.1 Morfologie<br />

In de foetale circulatie vormt de ductus arteriosus (Botalli) een<br />

levensnoodzakelijke verbinding tussen de stam van de arteria<br />

pulmonalis en de aorta descendens. Prenataal is de diameter van<br />

de ductus vrijwel gelijk aan die van de aorta descendens. Na de<br />

geboorte sluit de ductus functioneel in de eerste levensdagen;<br />

morfologisch is de ductus binnen twee weken gesloten. Sluiting<br />

vindt plaats door constrictie en verkleving van de intima. Dit proces<br />

verloopt bij prematuur geboren kinderen vaak vertraagd. Een<br />

abnormale bouw van de wand van de ductus is verantwoordelijk<br />

voor het openblijven op lange termijn. Een persisterende ductus<br />

kan voorkomen als geïsoleerde afwijking, maar ook in combinatie<br />

met zowel cyanotische als niet-cyanotische hartafwijkingen.<br />

<strong>44</strong>.6.2 Pathofysiologie<br />

Vóór de geboorte vormt de ductus een uitweg naar de lichaamscirculatie<br />

van het door het rechter ventrikel gepompte bloed. De<br />

relatieve hypoxie (foetale saturatie rond 65%) met een hoog<br />

gehalte aan circulerende prostaglandinen houdt de ductus prenataal<br />

open.<br />

Blijft de ductus na de geboorte open, dan zal er een links-rechtsshunt<br />

ontstaan die leidt tot een volumebelasting van de linker<br />

harthelft. De shuntgrootte is afhankelijk van de diameter van de<br />

ductus en van de longvaatweerstand. De consequenties hiervan<br />

zijn vergelijkbaar met die zoals beschreven bij het VSD en kunnen<br />

variëren van een restrictieve ductus met een hemodynamisch<br />

onbelangrijke links-rechtsshunt tot een grote links-rechtsshunt<br />

met secundaire pulmonale hypertensie, eventueel op termijn<br />

gevolgd door pulmonale weerstandshypertensie.<br />

<strong>44</strong>.6.3 Klinische presentatie<br />

Bij de prematuur geborene kan de vertraagd sluitende ductus<br />

door de vergrote longcirculatie bijdragen aan respiratoire insufficiëntie.<br />

Bij de zuigeling en het oudere kind kunnen dyspnoe<br />

bij inspanning en versnelde vermoeibaarheid optreden. Bij de<br />

zuigeling kan dit leiden tot voedingsproblemen en onvoldoende<br />

gewichtstoename. Een kleine ductus geeft geen aanleiding tot<br />

klachten.<br />

Bij lichamelijk onderzoek zijn door de vergrote polsdruk de<br />

perifere pulsaties soms opvallend goed te voelen. Bij een grote<br />

shunt is er dyspnoe en tachypnoe, vooral tijdens inspanning.<br />

Karakteristiek is het continue (systolisch-diastolische) geruis<br />

subclaviculair links. Bijkomende pulmonale hypertensie leidt<br />

tot een versterkte tweede harttoon en het eventueel korter worden<br />

van het geruis.<br />

Het ECG toont bij een belangrijke shunt linkerventrikel- of<br />

biventriculaire hypertrofie. Op de X-thorax is de hartcontour<br />

dan verbreed en de longvaattekening toegenomen. Op het ECG<br />

is de volumebelasting te herkennen als een vergroting van het<br />

linker atrium en ventrikel. Met kleurendoppleronderzoek kan de<br />

shunt ter hoogte van de uitmonding in de arteria pulmonalis<br />

worden aangetoond.<br />

Hartkatheterisatie zal worden verricht als nadere informatie<br />

over de shuntgrootte en de vaatweerstand van belang is, maar<br />

wordt meestal uitgevoerd om tegelijkertijd de ductus te sluiten.


402 DEEL G CONGENITALE HARTAFWIJKINGEN, PERICARDZIEKTEN EN TUMOREN<br />

<strong>44</strong>.6.4 Therapie en langetermijnaspecten<br />

Bij de prematuur geborene bij wie de nog niet spontaan gesloten<br />

ductus klinische problemen veroorzaakt, kan met behulp van<br />

prostaglandineantagonisten zoals ibuprofen (of vroeger indometacine)<br />

het sluitingsproces worden versterkt. Soms is dit niet<br />

effectief en is chirurgische sluiting aangewezen.<br />

Bij à terme geboren kinderen kan de ductus zich in de eerste drie<br />

levensmaanden soms vertraagd spontaan sluiten. Bij een belangrijke<br />

volumebelasting moet de ductus in de eerste levensmaanden<br />

chirurgisch worden gesloten. Als alternatief voor chirurgische<br />

sluiting kan vanaf de leeftijd van een half jaar de ductus<br />

worden gesloten met behulp van een soort plug of trombogene<br />

spiraaltjes (figuur <strong>44</strong>.9). Bij een zeer grote ductus verdient chirurgische<br />

sluiting soms de voorkeur boven een katheterinterventie.<br />

Net als bij een groot VSD moet een grote, weinig restrictieve<br />

ductus tijdig worden behandeld om irreversibele pulmonale<br />

weerstandshypertensie te voorkomen. Vooral met het oog op het<br />

cumulatieve risico op endarteriitis (1,0-1,5% per jaar) dat niet<br />

aan de hand van shuntgrootte of ductusdiameter te voorspellen<br />

is, worden ook kleine shunts in principe gesloten.<br />

Vanaf drie maanden na volledige sluiting van de ductus is er<br />

geen indicatie meer voor endocarditisprofylaxe. De langetermijnprognose<br />

na behandeling is goed.<br />

Door de ontwikkeling van dopplerechotechnieken is er een nieuwe<br />

groep patiënten ontdekt met een zogenaamde ‘stille’ ductus:<br />

een minishunt bij dopplerecho-onderzoek zonder hoorbaar<br />

geruis. Op grond van de huidige literatuur is sluiting van een stille<br />

ductus zonder klinische verschijnselen niet geïndiceerd.<br />

<strong>44</strong>.7 Eisenmengersyndroom<br />

<strong>44</strong>.7.1 Inleiding<br />

Figuur <strong>44</strong>.10 MRI-opname van een patiënt met het eisenmengersyndroom<br />

ten gevolge van een VSD (pijl). Er is sprake van rechterventrikelhypertrofie<br />

en een duidelijke dilatatie van de arteria pulmonalis. RV = rechterventrikel;<br />

LV = linkerventrikel; AP = arteria pulmonalis.<br />

Als de toegenomen bloedstroom door de longen via een ASD,<br />

VSD of persisterende ductus arteriosus (Botalli) leidt tot een<br />

sterk verhoogde pulmonale vaatweerstand, zal de links-rechtsshunt<br />

via het defect afnemen en zal uiteindelijk een rechts-linksshunt<br />

ontstaam. Er is dan sprake van het eisenmengersyndroom.<br />

Dit syndroom komt voor bij ongeveer 50% van de patiënten met<br />

een groot VSD of een persisterende ductus arteriosus (Botalli)<br />

en wel op de kinderleeftijd; van de patiënten met een groot ASD<br />

slechts bij 10%, en dan pas op volwassen leeftijd (figuur <strong>44</strong>.10).<br />

Behalve bij de genoemde defecten kan het eisenmengersyndroom<br />

natuurlijk ook ontstaan bij een andere shunt tussen systeem-<br />

en longcirculatie. De chronisch verhoogde druk in het<br />

longvaatbed veroorzaakt progressieve histologische veranderingen<br />

in de longvaten die uiteindelijk onomkeerbaar worden. Sluiten<br />

kan leiden tot acuut rechterventrikelfalen en een laag hartdebiet;<br />

cyanose wordt beter verdragen dan een laag hartdebiet.<br />

Een irreversibel sterk verhoogde pulmonale vaatweerstand is<br />

daarom een contra-indicatie voor operatieve sluiting van een<br />

Figuur <strong>44</strong>.9 a Lateraal angiogram<br />

van de aortaboog met via<br />

een open ductus vulling van de<br />

arteria pulmonalis. b Na kathetergebonden<br />

occlusie van de<br />

ductus met een vaatplug (pijl)<br />

is de links-rechtsshunt opgeheven.<br />

AP = arteria pulmonalis;<br />

Ao = aorta.<br />

a<br />

b


<strong>44</strong> CONGENITALE HARTZIEKTEN 403<br />

defect als ASD, VSD of persisterende ductus arteriosus (Botalli).<br />

Voordat geconcludeerd wordt dat de verhoogde weerstand<br />

irreversibel is, moet altijd het effect van pulmonale vasodilatatie<br />

(inhalatie van 100% zuurstof, stikstofoxide of prostacycline)<br />

worden nagegaan.<br />

<strong>44</strong>.7.2 Klinische verschijnselen<br />

De klinische verschijnselen zijn onafhankelijk van de plaats van<br />

de shunt. De klachten zijn vooral het gevolg van hyperviscositeit<br />

door polycytemie en hypoxemie. Dyspnée d’effort, hemoptoë,<br />

angina pectoris en supraventriculaire tachycardieën, atriumfibrilleren<br />

en klachten ten gevolge van rechterventrikelfalen<br />

kunnen optreden. Bij patiënten met het eisenmengersyndroom<br />

en centrale cyanose is het oorspronkelijke shuntgeruis niet of<br />

nog nauwelijks hoorbaar. De pulmonale component van de<br />

tweede toon is luid (vaak palpabel), een vierde toon en een pulmonale<br />

ejectietoon kunnen hoorbaar zijn en er is een rechterventrikelimpuls.<br />

De geruisen ontstaan niet meer door het oorspronkelijke<br />

defect, maar door de pulmonale hypertensie: een<br />

vroegdiastolisch geruis ten gevolge van pulmonalisinsufficiëntie<br />

en een holosystolische souffle ten gevolge van tricuspidalisinsufficiëntie.<br />

De overleving van patiënten met het eisenmengersyndroom is<br />

ongeveer 75% bij 30 jaar en 55% bij 50 jaar. Er zijn patiënten<br />

beschreven die een aanzienlijk hogere leeftijd, tot 65 jaar,<br />

bereikten. Het is opvallend dat patiënten met secundaire pulmonale<br />

hypertensie veel langer in leven blijven dan patiënten met<br />

primaire pulmonale hypertensie. De belangrijkste doodsoorzaken<br />

zijn plotse dood door een ritmestoornis (14-47%), rechterventrikelfalen,<br />

bloeding of trombose (waaronder hemoptoë),<br />

infectie (cerebraal abces, zelden endocarditis), niet-cardiale<br />

operaties onder algehele anesthesie en zwangerschap.<br />

<strong>44</strong>.7.3 Specifieke maatregelen<br />

Er is geen gestandaardiseerde behandeling voor patiënten met<br />

het eisenmengersyndroom. Het belangrijkste bij de behandeling<br />

is het vermijden van factoren die het wankele hemodynamische<br />

evenwicht kunnen verstoren. Dehydratie, verblijf op grote hoogte<br />

en isometrische inspanning moeten worden vermeden. Erytrocytose,<br />

secundair aan een verhoogd erytropoëtinegehalte als<br />

reactie op de chronische hypoxemie, kan door hyperviscositeit<br />

van het bloed de volgende klachten veroorzaken: hoofdpijn, duizeligheid,<br />

visusstoornissen, moeheid, spierpijn of spierzwakte<br />

en paresthesieën.<br />

Flebotomie wordt alleen geadviseerd bij patiënten die zowel<br />

duidelijke klachten van hyperviscositeit als een hematocriet<br />

> 65% hebben. Flebotomie moet altijd gecombineerd worden<br />

met toediening van eenzelfde volume vloeistof als de hoeveelheid<br />

bloed die werd afgenomen. Anders kan afname van het circulerende<br />

volume leiden tot een catastrofale hemodynamische<br />

collaps. Flebotomie wordt niet geadviseerd bij patiënten met<br />

een hoge hematocriet zonder klachten. Herhaalde flebotomieën<br />

kunnen namelijk leiden tot een ijzergebrekanemie. De microcytaire<br />

hypochrome erytrocyten bij een ijzergebrekanemie hebben<br />

een verminderde capaciteit om zuurstof te transporteren en zijn<br />

meer rigide, waardoor de hyperviscositeit toeneemt. Als frequente<br />

flebotomieën toch noodzakelijk zijn, kan in aansluiting<br />

aan de transfusie intraveneus 5 ml van het ijzerpreparaat ferrioxidesacharaat<br />

worden toegediend ter voorkoming van ijzergebrekanemie.<br />

Zuurstoftoediening is geïndiceerd bij patiënten die herstellen<br />

van een operatie, tijdens een ziekenhuisopname in verband met<br />

ernstig hartfalen, bij een verblijf op grote hoogten en rond een<br />

bevalling. Chronische toediening van zuurstof thuis kan subjectief<br />

vaak een verlichting van de klachten (bijvoorbeeld hoofdpijn)<br />

geven, maar objectief is nooit een gunstig effect op inspanningstolerantie<br />

of op de prognose aangetoond.<br />

Anticoagulantia of aspirine worden soms voorgeschreven ter<br />

vermindering van trombotische complicaties. Echter, bij patiënten<br />

met het eisenmengersyndroom is het risico op bloedingen<br />

(hemoptoë!) al verhoogd door een trombocytopathie en een<br />

tekort aan stollingsfactoren. Een netto gunstig effect van anticoagulantia<br />

is bij dit syndroom nooit aangetoond.<br />

Door een verhoogd metabolisme van urinezuur kan jicht ontstaan<br />

bij patiënten met het eisenmengersyndroom. Daarnaast<br />

kunnen gewrichtsklachten ook veroorzaakt worden door<br />

periostprikkeling die het gevolg is van het sterk gezwollen<br />

hyperactieve beenmerg (hypertrofische osteoartropathie).<br />

Een cerebraal abces kan zich ontwikkelen door embolisatie via<br />

de rechts-linksshunt van een infectieus proces elders in het<br />

lichaam. Bij klachten van hoofdpijn, misselijkheid en sufheid of<br />

bij persoonlijkheidsstoornissen moet men bedacht zijn op deze<br />

zeldzame, maar vaak dodelijk verlopende complicatie.<br />

Glomerulusssclerose, ten gevolge van cyanose, komt meestal in<br />

eerste instantie tot uiting als proteïnurie.<br />

Ten slotte bestaat er bij patiënten met erytrocytose een verhoogd<br />

risico op galstenen en cholecystitis door de vorming van calciumbilirubinegalstenen.<br />

Tegenwoordig worden nieuwe vormen van medicamenteuze therapie<br />

– prostacycline of epoprostenol, bosentan en sildenafil –<br />

geprobeerd bij patiënten met het eisenmengersyndroom, met het<br />

doel de longvaatweerstand te verlagen en de cardiac output en<br />

functionele klasse te verbeteren. Longtransplantatie met sluiting<br />

van het intracardiale defect of een gecombineerde hart-longtransplantatie<br />

kan worden overwogen als de 1-jaarsoverleving op<br />

minder dan 50% wordt geschat. Een zorgvuldige selectie is<br />

noodzakelijk, omdat de gemiddelde 1-jaarsoverleving na een<br />

hart-longtransplantatie 70% bedraagt en na alleen een longtransplantatie<br />

slechts 50%.<br />

Bij patiënten met het eisenmengersyndroom vormt zwangerschap<br />

een zeer hoog risico. Bij een gefixeerde pulmonale<br />

vaatweerstand ontbreekt een snelle aanpassing aan schommelingen<br />

in de systeemvaatweerstand, cardiac output en bloedvolume<br />

tijdens de partus en in het kraambed. Bij patiënten met dit syndroom<br />

is het risico op dood van de moeder tijdens of vlak na de<br />

zwangerschap 30-70%.


404 DEEL G CONGENITALE HARTAFWIJKINGEN, PERICARDZIEKTEN EN TUMOREN<br />

<strong>44</strong>.8 Coarctatio aortae<br />

<strong>44</strong>.8.1 Morfologie<br />

Bij een coarctatio aortae bestaat er een circumscripte insnoering<br />

in de aorta, aan de overgang van aortaboog naar aorta descendens,<br />

net voor – of ter hoogte van – de inmonding van de ductus<br />

arteriosus. Proximaal van de coarctatie heeft de aortaboog<br />

vaak een kleiner kaliber dan normaal, distaal ervan is de aorta<br />

descendens verwijd. De linker arteria subclavia kan proximaal<br />

of distaal van de coarctatie ontspringen. Collaterale vaten kunnen<br />

zich ontwikkelen tussen het voor en na de coarctatie gelegen<br />

deel van de aorta.<br />

In ongeveer 50% van de gevallen komt de coarctatie geïsoleerd<br />

voor. In de overige 50% is er sprake van bijkomende intracardiale<br />

pathologie; dit wordt aangeduid als ‘complexe coarctatie’.<br />

Het meest voorkomend zijn een bicuspide aortaklep (40-85%),<br />

ventrikelseptumdefect (28-35%), aortaklepstenose (10-13%),<br />

subaortale stenose (10-25%), transpositie van de grote vaten<br />

(8-16%) en complexe hartafwijkingen (10-15%).<br />

<strong>44</strong>.8.2 Pathofysiologie<br />

Voor de geboorte en bij de pasgeborene verzorgt de ductus arteriosus<br />

de bloedtoevoer naar de onderste lichaamshelft. Indien er<br />

foetaal een verminderde flow is door het linker hart (bijvoorbeeld<br />

bij een restrictief foramen ovale, mitralisklepstenose, kleine mitralisklep<br />

bij een persisterende linker vena cava superior, ventrikelseptumdefect<br />

met malalignment, subvalvulaire aortastenose,<br />

aortaklepstenose) kan de flow door de distale aortaboog en<br />

isthmus zo laag worden, dat deze hypoplastisch blijft en een<br />

coarctatie vertoont. Foetaal en de eerste uren neonataal is er een<br />

adequate flow naar de onderste lichaamshelft door de ductus. Als<br />

de ductus sluit, door contractie van de musculeuze component<br />

van de arterie, dient alle flow door de nauwe isthmuscoarctatie te<br />

vloeien. Soms ontstaat een coarctatie in een voorheen ‘goede’<br />

aortaboog door uitlopers van ductusweefsel in de aorta.<br />

Is de doorgankelijkheid van de aortaboog zeer beperkt (door<br />

hypoplasie van de distale boog met nauwe coarctatie), dan resulteert<br />

dit bij de neonatus in cardiogene shock, typisch op dag<br />

3-7, met soms een late presentatie tot dag 30.<br />

Is de doorgankelijkheid van de aortaboog ‘behoorlijk’, dan ontwikkelt<br />

de patiënt belangrijke collaterale vaten, waardoor het<br />

hemodynamisch belang (tijdelijk) afneemt. In de bovenste<br />

lichaamshelft persisteert dan wel belangrijke arteriële hypertensie.<br />

<strong>44</strong>.8.3 Klinische presentatie<br />

Er is een opvallend verschil tussen de presentatie bij de jonge<br />

zuigeling en die bij oudere kinderen en volwassenen.<br />

Bij de jonge zuigeling, met een complexe coarctatie, ontstaat bij<br />

het sluiten van de ductus een zeer acuut beeld. Er ontwikkelt<br />

zich in zeer korte tijd ernstig hartfalen: cardiogene shock met<br />

tachycardie en respiratoire insufficiëntie. Het kind is zeer bleek,<br />

met een slechte perifere circulatie en niet of nauwelijks voelbare<br />

pulsaties aan armen én benen. De lever is sterk vergroot. Auscultatie<br />

is niet specifiek. Verminderde pulsaties aan de arteria<br />

femoralis zijn suggestief voor de afwijking. De X-thorax toont<br />

een sterk vergroot hart met overvulling van de longvaten. Op het<br />

ECG is opvallend veel rechterventrikelactiviteit te zien, met een<br />

sterk naar rechts staande hartas.<br />

De coarctatie kan meestal zichtbaar worden gemaakt op het<br />

echocardiogram, evenals bijkomende hypoplasie van de aortaboog,<br />

de mate van sluiting van de ductus en eventuele intracardiale<br />

afwijkingen. Katheterisatie en angiocardiografie zijn zelden<br />

nodig ter completering van de diagnose.<br />

Bij oudere kinderen en bij volwassenen wordt het klinische<br />

beeld bepaald door een geïsoleerde coarctatie. De patiënten zijn<br />

veelal asymptomatisch, soms zijn er klachten ten gevolge van<br />

hypertensie aan de bovenste lichaamshelft (hoofdpijn, duizeligheid<br />

of herhaalde neusbloedingen) of door een verminderde<br />

doorbloeding van de onderste lichaamshelft (vermoeidheid, tintelend<br />

gevoel of claudicatie in de benen bij inspanning en koude<br />

voeten). De liespulsaties zijn veel zwakker dan die aan de<br />

bovenste lichaamshelft. Bij een distaal van de coarctatie ontspringende<br />

linker arterie subclavia zijn ook de pulsaties aan de<br />

linker arm verminderd. Bloeddrukmeting aan beide armen en<br />

aan één been zal het drukverschil bevestigen. Bij een langdurig<br />

bestaande collaterale circulatie zijn pulserende intercostale arteriën<br />

subscapulair op de rug palpabel. Bij auscultatie wordt na de<br />

eerste toon nogal eens een ejectieklik gehoord ten gevolge van<br />

een bicuspide aortaklep. Het systolische geruis is vaak het best<br />

te horen links paravertebraal op de rug, maar kan niet altijd worden<br />

onderscheiden van dat van collateralen en een ejectiegeruis<br />

over het aortaostium. Het ECG is normaal of toont aanwijzingen<br />

voor linkerventrikelhypertrofie.<br />

Op de X-thorax is de hartgrootte normaal. De aorta ascendens<br />

kan iets verbreed zijn. Soms is vlak boven de pulmonalisknop<br />

een duidelijke insnoering van de aorta ter hoogte van de coarctatie<br />

aanwezig. Ribusuren ten gevolge van de wijde intercostale<br />

arteriën zijn zelden zichtbaar bij kinderen jonger dan 6 jaar.<br />

Echocardiografie toont de mate van linkerventrikelhypertrofie<br />

en vaak ook de coarctatie. Dopplerechocardiografie steunt de<br />

diagnose door de systolische stroomversnelling over het vernauwde<br />

traject, het karakteristieke diastolische flowpatroon in<br />

de distale aortaboog en de sterk gedempte ‘zaagtandcurve’ in de<br />

aorta abdominalis. Bij volwassenen is het vaak aangewezen de<br />

coarctatie af te beelden met behulp van CT, MRI of angiografie<br />

wegens een beperkte echogeniciteit (figuur <strong>44</strong>.11).<br />

Een coarctatio aortae zonder bijkomende intracardiale afwijkingen<br />

komt voor bij 10% van alle patiënten met het syndroom van<br />

Turner (XO).<br />

<strong>44</strong>.8.4 Therapie en langetermijnaspecten<br />

Bij een pasgeborene met ernstig hartfalen kan de klinische toestand<br />

vaak sterk worden verbeterd door de ductus arteriosus met<br />

behulp van prostaglandinen te heropenen. Hartfalen moet worden<br />

behandeld met correctie van acidose, inotrope ondersteu-


<strong>44</strong> CONGENITALE HARTZIEKTEN 405<br />

stenose met een end-to-end-anastomose (figuur <strong>44</strong>.12). Vroeger<br />

werd ook wel een patch-angioplastiek verricht, maar deze techniek<br />

wordt niet meer toegepast in verband met het grote risico<br />

op aneurysmavorming. Ook de ‘subclavian flap’-operatie wordt<br />

na de zuigelingenleeftijd niet meer uitgevoerd. Is resectie met<br />

een end-to-end-anastomose niet mogelijk, bijvoorbeeld bij een<br />

langgerekte stenose, dan zijn er alternatieven zoals interpositie<br />

van een graft, de zogenoemde ‘extended arch repair’ of het<br />

plaatsen van een bypass. De mortaliteit van de operatie is laag,<br />

maar neemt toe met de leeftijd. Een zeldzame maar ernstige<br />

complicatie is een dwarslaesie. Na de operatie kan ernstige<br />

reboundhypertensie ontstaan.<br />

Figuur <strong>44</strong>.11 MR-angiogram van een recoarctatio (reCoA).<br />

ning en (vaak) kunstmatige ventilatie. Nadat hiermee de klinische<br />

situatie is gestabiliseerd, kan de vernauwing chirurgisch<br />

worden opgeheven. Bijkomende intracardiale afwijkingen worden<br />

vaak al in dezelfde procedure gecorrigeerd. De meest<br />

gebruikte chirurgische techniek is een resectie van de coarctatie<br />

met een brede end-to-end-anastomose.<br />

Na de zuigelingenleeftijd zal de operatie voor een geïsoleerde<br />

coarctatie vaak electief kunnen plaatsvinden. Indicatie voor<br />

interventie is hypertensie aan de bovenste lichaamshelft en een<br />

systolisch drukverval van meer dan 20 mmHg over de coarctatie.<br />

De chirurgische techniek van voorkeur is resectie van de<br />

De afgelopen jaren is ballondilatatie als alternatief voor chirurgie<br />

naar voren gekomen. De resultaten wat betreft gradiëntreductie<br />

lijken vergelijkbaar met die van chirurgie, maar op de<br />

dilatatieplaats komt iets vaker aneurysmavorming voor. Bij het<br />

uitgegroeide individu kan deze complicatie mogelijk worden<br />

voorkomen door gelijktijdige plaatsing van een stent. Bij een<br />

recoarctatie is ballondilatatie, al of niet met stentimplantatie,<br />

inmiddels als eerstekeustherapie geaccepteerd.<br />

Ook in België en Nederland komt het nog voor dat de diagnose<br />

coarctatio aortae pas op volwassen leeftijd wordt gesteld. Een<br />

populatie kan heel gemakkelijk worden gescreend door het voelen<br />

naar adequate liespulsaties. Bij analyse van (onbegrepen)<br />

hypertensie is het dan ook noodzakelijk dat de bloeddruk wordt<br />

gemeten aan armen en benen.<br />

<strong>44</strong>.8.5 Follow-up<br />

Patiënten die behandeld zijn wegens een coarctatio aortae moeten<br />

levenslang worden gecontroleerd, omdat er belangrijke restmorbiditeit<br />

en -mortaliteit zijn, die zich ook op latere leeftijd<br />

Figuur <strong>44</strong>.12 Schematische weergave van een coarctatio aortae (CoA). De coarctatie wordt gecorrigeerd door resectie van het vernauwde gedeelte met een<br />

primaire ‘extended’ end-to-end-anastomose.<br />

AB = aortaboog; AD = aorta descendens.


406 DEEL G CONGENITALE HARTAFWIJKINGEN, PERICARDZIEKTEN EN TUMOREN<br />

kunnen manifesteren. Factoren die de prognose negatief kunnen<br />

beïnvloeden en die aandacht vereisen bij de follow-up van<br />

patiënten met coarctatie zijn:<br />

– restcoarctatie of recoarctatie;<br />

– hypertensie in rust en/of tijdens inspanning zonder recoarctatie;<br />

– prematuur coronairlijden;<br />

– aneurysma van de aorta ascendens bij een asymmetrische<br />

(bicuspide) aortaklep;<br />

– dissectie van de aorta;<br />

– intracraniale bloeding;<br />

– linkerarm: verminderde groei/claudicatie;<br />

– endocarditis/endarteriitis;<br />

– bijkomende intracardiale afwijkingen (vooral van de aortaklep).<br />

Een recoarctatie ontstaat bij 3% van de patiënten bij een followup<br />

van dertig jaar. Bij ieder polikliniekbezoek moet de bloeddruk<br />

aan de rechterarm worden gemeten en bij een hypertensieve<br />

waarde tevens de bloeddruk aan de benen. De bloeddruk aan<br />

de linkerarm kan laag zijn door lokale problemen in de linker<br />

arteria subclavia en is dus geen goede maat voor hypertensie of<br />

recoarctatie. De diagnostiek bestaat vervolgens uit dopplerecho-onderzoek<br />

en een CT- of MRI-scan. De behandeling is bij<br />

voorkeur een ballondilatatie met eventueel een stentimplantatie.<br />

Ook zonder recoarctatie wordt vaak hypertensie gevonden: tot<br />

60-70% veertig jaar na chirurgie. De incidentie van late hypertensie<br />

is hoger naarmate de operatieleeftijd hoger is. Medicamenteuze<br />

behandeling is aangewezen. Ook als er alleen inspanningsafhankelijke<br />

hypertensie bestaat moet medicamenteuze<br />

behandeling worden overwogen.<br />

Coronairlijden is de belangrijkste doodsoorzaak bij patiënten<br />

met een status na coarctatieresectie; agressieve primaire preventie<br />

van coronaire atherosclerose is aangewezen.<br />

Aneurysmavorming in het operatiegebied komt vooral voor na<br />

patch-aortaplastiek, maar kan ook na andere operatietechnieken<br />

voorkomen. Na ballonangioplastiek ontstaat relatief vaak een<br />

aneurysma. Screening hierop door middel van CT of MRI is<br />

aangewezen. Aneurysmavorming komt ook voor in de aorta<br />

ascendens en is dan doorgaans geassocieerd met een bicuspide<br />

aortaklep.<br />

Aortadissectie is vrij zeldzaam. Predisponerende factoren zijn<br />

atherosclerose, persisterende hypertensie en dilatatie van de<br />

aorta ascendens. Tijdens zwangerschap is het risico op het ontstaan<br />

van een dissectie verhoogd.<br />

Cerebrovasculaire accidenten zijn eveneens een belangrijke<br />

doodsoorzaak. Er bestaat een associatie met aneurysmata van de<br />

cirkel van Willis en met persisterende hypertensie.<br />

Uiteraard bepalen bijkomende afwijkingen, zoals aortaklepafwijkingen,<br />

mede de prognose.<br />

Voor alle patiënten met een coarctatie, gecorrigeerd of ongecorrigeerd,<br />

is levenslange endocarditisprofylaxe noodzakelijk.<br />

<strong>44</strong>.9 Pulmonalisklepstenose<br />

<strong>44</strong>.9.1 Inleiding<br />

Een valvulaire pulmonalisstenose is een relatief frequent voorkomende<br />

aangeboren hartafwijking. Er kan een soepele klep<br />

zijn met fusie van commissuren, een bicuspide klep of een dysplastische<br />

klep met verdikte cusps. De afwijking leidt tot een<br />

drukbelasting voor het rechter ventrikel. De drukbelasting geeft<br />

aanleiding tot hypertrofie, hetgeen kan leiden tot een additionele<br />

infundibulaire pulmonalisklepstenose.<br />

<strong>44</strong>.9.2 Klinische presentatie<br />

Veel kinderen met een pulmonalisklepstenose hebben vrijwel<br />

geen klachten. Als er wel klachten zijn, betreft dit meestal snelle<br />

vermoeibaarheid tijdens inspanning. De rechterventrikelimpuls<br />

kan versterkt zijn en bij een belangrijke stenose is precordiaal<br />

een systolische ‘thrill’ te voelen ter hoogte van de tweede<br />

intercostale ruimte links.<br />

Bij auscultatie kenmerkt een valvulaire stenose zich vaak door<br />

een ejectieklik direct na de eerste harttoon. Door de verlengde<br />

ejectietijd van het rechter ventrikel is de tweede toon steeds<br />

gespleten; deze splijting neemt toe met de ernst van de vernauwing.<br />

Het systolische geruis is het best hoorbaar hoog parasternaal<br />

links en heeft een crescendo-decrescendopatroon. Het<br />

maximum valt steeds later naarmate de ernst van de stenose toeneemt.<br />

Bij de zuigeling kan een zeer ernstige stenose leiden tot<br />

cyanose ten gevolge van een rechts-linksshunt op atriumniveau,<br />

maar zelden tot decompensatie.<br />

Het ECG toont bij een matige en ernstige stenose rechterventrikelhypertrofie.<br />

Bij ernstige stenosen treden soms repolarisatieveranderingen<br />

op, evenals rechteratriumdilatatie.<br />

Op de voorachterwaartse X-thorax is het hart normaal of licht<br />

vergroot. Door de poststenotische dilatatie van de hoofdstam<br />

van de longslagader is er vaak een prominente conus pulmonalis<br />

zichtbaar. De longvaattekening is soms wat gereduceerd.<br />

Bij echocardiografie zijn de verminderde beweeglijkheid en de<br />

eventuele verdikking van de klepslippen zichtbaar, evenals de<br />

diameter van de klepring, de poststenotische dilatatie van de<br />

pulmonalisstam en de rechterventrikelhypertrofie. Met doppleronderzoek<br />

kan de gradiënt over de klep worden bepaald.<br />

De hemodynamiek kan precies worden vastgelegd tijdens hartkatheterisatie,<br />

maar bij een geïsoleerde valvulaire stenose zal de<br />

stenose in dezelfde sessie met behulp van ballondilatatie worden<br />

behandeld.<br />

<strong>44</strong>.9.3 Beloop en therapie<br />

Patiënten met een geringe pulmonalisklepstenose (gradiënt < 50<br />

mmHg) zijn meestal klachtenvrij. Tijdens de groei is er meestal<br />

een lichte progressie. Follow-up is levenslang nodig, maar de<br />

kans op progressie bij een volgroeid individu is klein.<br />

Bij een matige pulmonalisklepstenose (gradiënt 50-80 mmHg)


<strong>44</strong> CONGENITALE HARTZIEKTEN 407<br />

komen niet vaak klachten voor. De kans op progressie van de<br />

stenose is groter dan bij een geringe pulmonalisklepstenose. In<br />

de meeste centra wordt een matige pulmonalisklepstenose<br />

behandeld als ballondilatatie mogelijk is.<br />

Bij een ernstige pulmonalisklepstenose kunnen moeheid, dyspnoe<br />

en soms angineuze klachten voorkomen. De levensverwachting<br />

verbetert door therapie, zodat behandeling in principe<br />

altijd geïndiceerd is.<br />

Ballondilatatie is de therapie van keuze (figuur <strong>44</strong>.13). Soms is<br />

chirurgische verwijding van de klepring met een transanulaire<br />

patch of klepvervanging nodig (met bijvoorbeeld een homograft).<br />

Een valvotomie en/of transanulaire patch leiden in meer<br />

of mindere mate tot een pulmonalisklepinsufficiëntie (PI). Deze<br />

wordt aanvankelijk vaak goed verdragen, maar bij ernstige PI is<br />

op lange termijn vaak een nieuwe interventie nodig (klepvervanging).<br />

Patiënten met een gecorrigeerde pulmonalisklepstenose<br />

moeten levenslang worden gecontroleerd.<br />

Endocarditisprofylaxe is levenslang geïndiceerd.<br />

<strong>44</strong>.9.4 Follow-up<br />

Follow-up van patiënten met een onbehandelde pulmonalisklepstenose<br />

is gericht op controle van de verergering van de stenose.<br />

Het gaat in dat geval doorgaans om een geringe pulmonalisklepstenose.<br />

Een controlefrequentie van eenmaal in de drie tot<br />

vijf jaar is voldoende.<br />

Bij een behandelde pulmonalisklepstenose is de controle enerzijds<br />

gericht op het ontstaan van een recidiefstenose, anderzijds<br />

op de gevolgen van PI en het ontstaan van een operatie-indicatie<br />

hiervoor. Een operatie-indicatie is er in elk geval bij een afname<br />

van het inspanningsvermogen en/of een progressieve dilatatie<br />

van het rechter ventrikel. Als de rechterventrikelfunctie ook<br />

achteruitgaat, is men eigenlijk te laat.<br />

<strong>44</strong>.10 Tetralogie van Fallot<br />

<strong>44</strong>.10.1 Morfologie<br />

De door Fallot beschreven combinatie van vier kenmerken –<br />

pulmonalisklepstenose, ventrikelseptumdefect, overrijding van<br />

de aorta, rechterventrikelhypertrofie – is eigenlijk het gevolg<br />

van slechts één afwijking: een naar anterior en craniaal verplaatst<br />

uitstroomseptum (figuur <strong>44</strong>.14). Door de deviatie van het<br />

uitstroomseptum treedt geen fusie op met het musculaire septum<br />

en ontstaat een malalignment-VSD met de aortaklep. Hoe<br />

ernstiger de deviatie, hoe nauwer de uitstroombaan van het rechter<br />

ventrikel en hoe meer de aorta naar rechts is verplaatst. De<br />

rechterventrikelhypertrofie ontstaat als reactie op de hoge systeemdruk.<br />

Combinatie met stenosen op verschillende andere<br />

niveaus komt veel voor: valvulair, met vaak hypoplasie van de<br />

klepring, en supravalvulair.<br />

Een rechts descenderende aorta komt voor in 25% van de gevallen.<br />

Bij een deletie op chromosoom 22q11 wordt regelmatig een<br />

tetralogie van Fallot gezien.<br />

<strong>44</strong>.10.2 Pathofysiologie<br />

De ernst van de vernauwing van de rechterventrikeluitstroombaan<br />

bepaalt de klinische verschijnselen. Is de vernauwing<br />

(nog) mild, zoals het geval kan zijn bij de jonge zuigeling, dan<br />

is de pulmonale uitstroomweerstand nog lager dan de systeemvaatweerstand<br />

en is er nog overwegend een links-rechtsshunt.<br />

De klinische verschijnselen zullen niet verschillen van die van<br />

een klein tot matig groot VSD en het kind zal asymptomatisch<br />

zijn (‘pink Fallot’). Bij een toenemende vernauwing wordt uiteindelijk<br />

de pulmonale uitstroomweerstand groter dan de sys-<br />

Figuur <strong>44</strong>.13 Lateraal doorlichtingsbeeld van een pulmonalisklepdilatatie.<br />

De insnoering in de ballon geeft het niveau van de vernauwde klep aan.<br />

Figuur <strong>44</strong>.14 Anatomische kenmerken van een tetralogie van Fallot: ventrikelseptumdefect,<br />

subvalvulaire pulmonalisklepstenose en overrijding van<br />

de aorta en rechterventrikelhypertrofie.


408 DEEL G CONGENITALE HARTAFWIJKINGEN, PERICARDZIEKTEN EN TUMOREN<br />

teemweerstand en ontstaat een rechts-linksshunt met een afname<br />

van de longdoorbloeding en cyanose. In het extreme geval<br />

van een totale obstructie (pulmonalisatresie) is er geen longdoorbloeding<br />

meer vanuit het hart en wordt de longcirculatie<br />

volledig afhankelijk van het openblijven van de ductus arteriosus<br />

en van collaterale circulatie.<br />

<strong>44</strong>.10.3 Klinische presentatie<br />

De cyanose is afhankelijk van de mate van uitstroomobstructie.<br />

Ze kan al vanaf de geboorte ontstaan, maar wordt meestal pas na<br />

enkele weken duidelijk en is bijna altijd progressief tijdens de<br />

groei. Cyanose leidt tot een verminderde inspanningstolerantie.<br />

Op oudere leeftijd komen daarbij hoofdpijnklachten ten gevolge<br />

van de polycytemie. Trommelstokvingers en -tenen ontstaan<br />

vanaf de kleuterleeftijd. De kinderen gaan frequent hurken en<br />

tijdens het slapen in knie-ellebooghouding liggen (squatting).<br />

Daardoor stijgt de systeemvaatweerstand, neemt de rechtslinksshunt<br />

af en verbetert de longdoorbloeding. Typisch voor de<br />

tetralogie van Fallot is de ‘cyanotische aanval’, die vooral bij<br />

jonge kinderen kan voorkomen, zelfs bij zuigelingen die tevoren<br />

niet of nauwelijks cyanotisch zijn. De oorzaak is een acute constrictie<br />

van de uitstroombaan van het rechter ventrikel, hetgeen<br />

resulteert in een sterke afname van de longdoorbloeding en<br />

progressieve hypoxemie. Dit leidt tot onrust en hyperactiviteit,<br />

waardoor de zuurstofconsumptie stijgt en de ernst van de<br />

hypoxemie verder toeneemt. Een vicieuze cirkel wordt op gang<br />

gebracht met het ontstaan van metabole acidose, die gepaard<br />

gaat met een daling van de systeemvaatweerstand en daardoor<br />

met een nog verdere toename van de rechts-linksshunt. Een dergelijke<br />

aanval kan dodelijk zijn.<br />

Het ECG toont rechterventrikelhypertrofie. Op de X-thorax is<br />

het hart niet vergroot en ziet men de typische klompvorm,<br />

‘coeur en sabot’, met een opgewipte hartpunt en een kleine of<br />

ontbrekende conus pulmonalis. De longvaattekening is meestal<br />

afgenomen, behalve bij oudere patiënten met veel collaterale<br />

vaten. Bij een rechter aortaboog is de aortaknopimpressie zichtbaar<br />

aan de rechterkant van de trachea.<br />

Bij echocardiografie ziet men rechterventrikelhypertrofie en het<br />

malalignment-VSD met overrijding van de aorta (figuur <strong>44</strong>.15).<br />

Hartkatheterisatie en angiografie worden slechts op indicatie<br />

verricht om de morfologie van de uitstroombaan en het kaliber<br />

van de stam en de takken van de arteria pulmonalis in detail vast<br />

te leggen. MRI-technieken kunnen worden aangewend om de<br />

morfologie van de perifere pulmonalistakken beter te definiëren.<br />

Vooral bij oudere patiënten is MRI zeer nuttig voor de kwantificering<br />

van de pulmonalisinsufficiëntie en de rechterventrikelfunctie<br />

na operatie.<br />

<strong>44</strong>.10.4 Therapie<br />

In alle gevallen is chirurgische behandeling geïndiceerd. De<br />

aard en het tijdstip daarvan zijn afhankelijk van de individuele<br />

situatie. Electieve correctie wordt bij voorkeur uitgevoerd tussen<br />

de derde en zesde levensmaand.<br />

Figuur <strong>44</strong>.15 Lange-asopname bij een tetralogie van Fallot waar de overrijding<br />

van de aorta goed zichtbaar is.<br />

Ao = aorta; LV = linker ventrikel; RV = rechter ventrikel.<br />

Het VSD wordt met een patch gesloten, het infundibulum wordt<br />

uitgeruimd en eventueel wordt een valvulotomie van de pulmonalisklep<br />

uitgevoerd. Vaak is de pulmonalisklepring te nauw en<br />

wordt een transanulaire patch van het rechterventrikeluitstroomgebied<br />

naar de stam van de arteria pulmonalis aangelegd, wat<br />

obligaat leidt tot een belangrijke pulmonalisinsufficiëntie.<br />

Is er sprake van ernstige onderontwikkeling van de pulmonalistakken<br />

of van een atresie van de oorsprong van de arteria<br />

pulmonalis, dan wordt eerst een aortopulmonale Gore-Tex-anastomose<br />

(gemodificeerde blalockshunt) aangelegd om de<br />

longdoorstroming te verzekeren en om groei van de pulmonalistakken<br />

te bevorderen. De intracardiale correctie volgt dan op de<br />

peuterleeftijd. Wanneer de pulmonalisstam en de beide pulmonalistakken<br />

niet aangelegd zijn, wordt de longcirculatie verzorgd<br />

via collaterale arteriën vanuit de aorta. In deze situatie<br />

worden één of meer unifocalisatieoperaties uitgevoerd, waarbij<br />

deze pulmonale collaterale systeemarteriën tot één pulmonalissysteem<br />

worden gereconstrueerd, met zo mogelijk later herstel.<br />

Het optreden van een cyanotische aanval is een absolute indicatie<br />

voor chirurgische interventie. De behandeling van de aanval<br />

zelf is gericht op verlaging van de zuurstofbehoefte in de vroege<br />

fase van motorische onrust en hyperpnoe door het geven van<br />

morfine. Daarnaast moeten zuurstof en natriumbicarbonaat worden<br />

toegediend om de snel optredende respiratoire acidose te<br />

bestrijden. Door de knieën op de borst te drukken (squatting)<br />

wordt de perifere weerstand verhoogd, neemt de rechts-linksshunt<br />

af en verbetert de bloedstroom naar de longen. De vroege<br />

operatiemortaliteit is minder dan 1-2%. In ongeveer 10% van de<br />

gevallen is reoperatie geïndiceerd voor een residueel belangrijk<br />

VSD of een restgradiënt in de uitstroombaan van het rechter<br />

ventrikel.


<strong>44</strong> CONGENITALE HARTZIEKTEN 409<br />

<strong>44</strong>.10.5 Langetermijnresultaten<br />

De chirurgische behandeling heeft geresulteerd in een 10-jaarsoverleving<br />

van 96%; dertig jaar na correctie is 85% van de<br />

patiënten nog in leven. Ook bij patiënten van 40 jaar en ouder is<br />

een totale correctie nog altijd de moeite waard gezien de huidige<br />

goede resultaten en het lage operatierisico van 3% in ervaren<br />

handen. Van een ‘volledige’ correctie is echter nooit sprake. De<br />

postoperatieve mortaliteit en morbiditeit worden in het algemeen<br />

bepaald door een combinatie van anatomische restafwijkingen,<br />

functionele afwijkingen van de ventrikels en elektrofysiologische<br />

stoornissen. Restafwijkingen bestaan uit restshunts,<br />

restgradiënten over de uitstroombaan van het rechter ventrikel,<br />

rechterventrikelaneurysma, pulmonalisklepinsufficiëntie, tricuspidalisklepinsufficiëntie,<br />

aortaklepinsufficiëntie en coronaire<br />

problematiek. Een hemodynamisch belangrijk rest-VSD (Qp/Qs<br />

> 1,5) moet worden gesloten. Een restpulmonalisklepstenose,<br />

resulterend in een rechterventrikeldruk van 50% of meer van de<br />

linkerventrikeldruk, moet ook worden gecorrigeerd. Een restpulmonalisklepstenose<br />

kan het gevolg zijn van het onvoldoende<br />

uitruimen van het infundibulum, van een niet-optimale valvulotomie,<br />

van een recidiverende supravalvulaire of perifere stenose,<br />

van een verlittekening op de aanhechting van de outflowpatch,<br />

de pulmonalisstam en pulmonalistakken of op de insertieplaats<br />

van eerdere aortopulmonale shunts. Voor de perifere takstenose(n)<br />

valt een ballondilatatie te overwegen, al of niet gevolgd<br />

door plaatsing van een intravasculaire stent.<br />

Na operatie bestaat vaak een belangrijke pulmonalisklepinsufficiëntie,<br />

die in de regel jarenlang goed wordt verdragen. De volumebelasting<br />

kan aanleiding geven tot een forse dilatatie van het<br />

rechter ventrikel, met uiteindelijk een afname van de ejectiefractie<br />

en het optreden van rechterventrikelfalen (figuur <strong>44</strong>.16).<br />

De verhoogde einddiastolische druk in het rechter ventrikel kan<br />

ook leiden tot het ontstaan van ventriculaire ritmestoornissen.<br />

Vervanging van de pulmonalisklep bij symptomatische patiënten<br />

is duidelijk geïndiceerd, maar ook als er nog geen klachten<br />

zijn wordt tegenwoordig vaak geadviseerd de pulmonalisklep te<br />

vervangen als er ernstige pulmonalisklepinsufficiëntie en ernstige<br />

rechterventrikeldilatatie aanwezig zijn.<br />

Omdat er ook nadelen kleven aan ‘vroege’ pulmonalisklepvervanging<br />

bij asymptomatische patiënten – de homograft of bioprothese<br />

die voor de vervanging wordt gebruikt heeft een<br />

beperkte levensduur van gemiddeld twaalf jaar, zodat reoperaties<br />

noodzakelijk zijn en eventueel percutane klepimplantatie –<br />

blijft de optimale timing voor de ingreep vooralsnog onduidelijk.<br />

Een extreem breed QRS-complex met een duur > 180 ms<br />

gaat gepaard met een verhoogd risico op ventrikeltachycardieën,<br />

ventrikelfibrilleren en acute hartdood. Bij aangetoonde ventrikeltachycardieën<br />

bestaat de behandeling uit optimaliseren van<br />

de hemodynamiek – vaak pulmonalisklepvervanging – elektrofysiologische<br />

diagnostiek en zo mogelijk ablatie. Vaak zal ook<br />

worden gekozen voor implantatie van een ICD.<br />

<strong>44</strong>.11 Het univentriculaire hart en de<br />

fontancirculatie<br />

<strong>44</strong>.11.1 Morfologie<br />

Bij patiënten met een tricuspidalisatresie ontbreekt de connectie<br />

tussen het rechter atrium en het rechter ventrikel. Daardoor is er<br />

een wisselende mate van hypoplasie van het rechter ventrikel.<br />

Een atriumseptumdefect (vrijwel altijd van het secundumtype)<br />

of een open foramen ovale is obligaat. Vrijwel altijd is er een<br />

ventrikelseptumdefect. De ventriculoarteriële connectie kan<br />

zowel concordant (aorta ontspringt uit het linker ventrikel) als<br />

discordant zijn (aorta ontspringt uit het rechter ventrikel). De<br />

doorgang naar de aorta en de longslagader kan al of niet vernauwd<br />

zijn.<br />

<strong>44</strong>.11.2 Pathofysiologie<br />

Door vermenging van bloed uit de systeemcirculatie en uit de<br />

pulmonaalveneuze circulatie is er altijd enige mate van cyanose.<br />

Het linker ventrikel pompt het bloed van beide circulaties en is<br />

dus volumebelast. De zuurstofsaturatie in het linker atrium, en<br />

daarmee ook in het linker ventrikel, de aorta en de arteria pulmonalis,<br />

wordt bepaald door de verhouding tussen de pulmonaalveneuze<br />

en systeemveneuze retour. Bij een geringe longdoorstroming<br />

zal de desaturatie ernstiger zijn dan bij een grote<br />

longdoorstroming.<br />

<strong>44</strong>.11.3 Klinische presentatie<br />

Figuur <strong>44</strong>.16 MR-angiogram van een postoperatieve tetralogie van Fallot.<br />

De uitstroombaan van het rechter ventrikel (RVO) is ernstig verwijd.<br />

LV = linker ventrikel; RV = rechter ventrikel.<br />

De klinische presentatie is divers en hangt vooral af van de mate<br />

van longdoorstroming en van het al of niet aanwezig zijn van<br />

een restrictie op atriumniveau. Ontbreekt een obstructie naar de<br />

longen of het lichaam, dan zal er bij de geboorte slechts een<br />

lichte cyanose bestaan; in de daaropvolgende weken daalt de<br />

longweerstand met progressieve decompensatie.<br />

Bij een ernstige obstructie naar de longen (restrictief ventrikelseptumdefect<br />

of pulmonalisklepstenose) zal cyanose op de<br />

voorgrond staan, vooral na het sluiten van de ductus arteriosus.


410 DEEL G CONGENITALE HARTAFWIJKINGEN, PERICARDZIEKTEN EN TUMOREN<br />

Bij een ernstige obstructie naar de aorta zal de lichaamscirculatie<br />

in het gedrang komen, zeker bij een geassocieerde coarctatio<br />

aortae, met het risico op cardiogene shock in de eerste levensdagen.<br />

Tegenwoordig wordt de diagnose gesteld met behulp van transthoracaal<br />

echocardiografisch onderzoek. De afwezige rechtszijdige<br />

connectie, de grootte van het atriumseptumdefect, van het<br />

ventrikelseptumdefect en van het rechter ventrikel, en ook de<br />

ventriculoarteriële connectie kunnen worden afgebeeld. Met<br />

dopplerechocardiografie kan men de functie van de kleppen en<br />

eventueel aanwezige gradiënten meten.<br />

Bij twijfel over de oorsprong van de longdoorstroming of bij<br />

onzekerheid over veneuze connecties is diagnostische hartkatheterisatie<br />

aangewezen.<br />

<strong>44</strong>.11.4 Therapie<br />

Indien bij een pasgeborene de communicatie op atriumniveau<br />

restrictief is, moet een ballonatrioseptostomie volgens Rashkind<br />

worden verricht. Is de longcirculatie te klein – bijvoorbeeld door<br />

een pulmonalisklepstenose of een restrictief ventrikelseptumdefect<br />

– dan zal kort na de geboorte een aortopulmonale shunt<br />

moeten worden aangelegd. Bij een niet-restrictieve toegang tot<br />

de longcirculatie kan deze worden verminderd door het (chirurgisch)<br />

aanleggen van een bandje rond de stam van de arteria pulmonalis.<br />

Hiermee wordt tevens irreversibele pulmonale hypertensie<br />

voorkomen.<br />

De definitieve behandeling is altijd chirurgisch, met als uiteindelijk<br />

doel het verkrijgen van een gescheiden long- en systeemcirculatie<br />

type Fontan (figuur <strong>44</strong>.17). Er is slechts één adequaat<br />

ventrikel voorhanden dat de systeemcirculatie moet verzorgen.<br />

De essentie van de fontanoperatie is dat het zuurstofarme bloed<br />

zonder hulp van een pompend ventrikel naar de longen wordt<br />

geleid. De drijvende kracht achter het functioneren van de fontancirculatie<br />

is de transpulmonale gradiënt: de druk in de venae<br />

cavae vóór het pulmonale vaatbed en de druk in het linker atrium<br />

erna. Een lage weerstand over het pulmonale vaatbed is de<br />

meest kritische factor.<br />

<strong>44</strong>.11.5 Langetermijnresultaten van de<br />

fontancirculatie<br />

Een fontanoperatie is een definitieve vorm van palliatie voor<br />

patiënten met een complexe hartafwijking bij wie geen biventriculaire<br />

correctie mogelijk is. De ‘klassieke’ operatie werd uitgevoerd<br />

bij patiënten met tricuspidalisatresie, maar het principe<br />

van de ingreep – de systeemveneuze return passief de longslagader<br />

in laten stromen zonder pompend ventrikel – kan ook worden<br />

toegepast bij andere patiënten met complexe hartafwijkingen<br />

met slechts één functioneel ventrikel, zoals ‘double inlet left<br />

ventricle’ of het hypoplastisch linkerhartsyndroom. Het begrip<br />

‘fontan’ is dus niet een exacte diagnose, maar een verzamelnaam<br />

voor veel verschillende hartafwijkingen en operatietechnieken.<br />

Het aantal volwassen patiënten met een fontanoperatie is gering.<br />

In deze patiëntengroep komen frequent restletsels voor en<br />

indien die niet adequaat worden behandeld, zijn de morbiditeit<br />

en de mortaliteit aanzienlijk. In de loop der jaren zijn de chirurgische<br />

technieken voortdurend veranderd en bij elke techniek<br />

ontstaan mogelijk techniekspecifieke restafwijkingen.<br />

Klinisch beeld. De klinische presentatie van een goede fontancirculatie<br />

zijn een beperkte inspanningstolerantie, maar verder<br />

weinig klachten, en bij lichamelijk onderzoek een licht verhoogde<br />

centraalveneuze druk en een palpabele lever van 1-2 cm<br />

onder de ribbenboog. Een verdere toename van de centraalveneuze<br />

druk, vergroting van de lever en verminderde inspanningstolerantie<br />

zijn uitingen van een verslechtering van de fontancirculatie.<br />

Bij een verslechtering van de hemodynamische<br />

condities ontstaan bij patiënten met oudere circuits vaak ritmestoornissen,<br />

maar ritmestoornissen kunnen ook de oorzaak zijn<br />

van de verslechtering. Atriumfibrilleren komt het meest voor en<br />

wordt vaak slecht verdragen. De chyleuze drainage – de ductus<br />

thoracicus mondt uit in het veneuze systeem dat nu een verhoogde<br />

druk heeft – kan gestoord zijn en dat kan leiden tot<br />

eiwitverlies in de darmen. Patiënten bij wie deze ‘proteinlosing<br />

enteropathy’ ontstaat hebben een zeer slechte prognose.<br />

Door de verhoogde systeemveneuze drukken kan de systeemveneuze<br />

retour uit de benen bemoeilijkt zijn, hetgeen leidt tot<br />

chronische stuwing en spataderen in de onderbenen. De combi-<br />

a b c<br />

Figuur <strong>44</strong>.17 Stapsgewijze<br />

aanleg van een fontancirculatie.<br />

a De techniek is hier toegepast<br />

bij een tricupidalisklepatresie.<br />

b De aanleg van een partiële<br />

cavopulmonale connectie, waarbij<br />

de vena cava superior endto-side<br />

op de rechter arteria<br />

pulmonalis wordt aangesloten.<br />

c De gecompleteerde totale<br />

cavopulmonale connectie, waarbij<br />

het bloed uit de vena cava<br />

inferior door of langs het hart<br />

getunneld de rechter arteria<br />

pulmonalis bereikt.


<strong>44</strong> CONGENITALE HARTZIEKTEN 411<br />

natie van een verminderd hartminuutvolume en veneuze congestie<br />

leidt vaak tot een slechte perifere circulatie en tot trofische<br />

huidstoornissen.<br />

<strong>44</strong>.11.6 Therapie en prognose<br />

Bij een goede fontancirculatie worden meestal geen medicijnen<br />

gegeven ter ondersteuning van de hemodynamiek. Bij atriumfibrilleren<br />

en reeds doorgemaakte trombo-embolische complicaties<br />

zullen orale anticoagulantia worden voorgeschreven. Over<br />

het nut van orale anticoagulantia voor alle fontanpatiënten ter<br />

voorkoming van pulmonale embolieën zijn de meningen verdeeld.<br />

Wanneer de klinische conditie achteruitgaat, moet de precieze<br />

oorzaak worden onderzocht omdat enkele van de oorzaken<br />

behandelbaar zijn. Dergelijke problemen kunnen het best actief<br />

worden opgespoord en behandeld voordat ze problematisch<br />

worden. Vaak is hiervoor invasieve diagnostiek nodig, in de<br />

vorm van hartkatheterisatie. Verhoging van de pulmonale weerstand<br />

als gevolg van een lokale stenose kan worden behandeld<br />

met een reoperatie of met percutane stentimplantatie. Soms is<br />

conversie van een ‘oude’ fontantechniek, zoals een connectie<br />

tussen rechter atrium en rechter ventrikel of tussen rechter atrium<br />

en arteria pulmonalis, naar een modernere intra- of extracardiale<br />

tunnel aangewezen. Als de verhoging van de pulmonale<br />

weerstand wordt veroorzaakt door longembolieën moet de<br />

patiënt op orale anticoagulantia worden ingesteld. Bij klinische<br />

achteruitgang als gevolg van een verhoging van de linkeratriumdruk<br />

door een verslechtering van de ventrikelfunctie, kan<br />

medicamenteuze therapie worden overwogen, maar de mogelijkheden<br />

zijn beperkt: ACE-remmers worden vaak slecht verdragen<br />

en er is weinig ervaring met bètablokkers. Een lage dosering<br />

diuretica is vaak effectief. Hogere doseringen worden<br />

slecht verdragen omdat bij een afname van de veneuze stuwing<br />

de transpulmonale gradiënt minder wordt. Uiteindelijk is harttransplantatie<br />

de laatste optie. Als de pulmonale weerstand<br />

zodanig hoog is dat een fontancirculatie onmogelijk is, is de<br />

weerstand vaak ook borderline hoog voor een harttransplantatie.<br />

De maximale follow-up na een fontanoperatie is dertig jaar.<br />

Daarom is over de prognose nog niets met zekerheid te zeggen,<br />

ook niet over de prognose van de kleine groep patiënten met een<br />

perfect functionerende fontanconstructie. Waarschijnlijk is de<br />

levensverwachting voor deze patiënten gereduceerd.<br />

<strong>44</strong>.12 Transpositie van de grote vaten<br />

<strong>44</strong>.12.1 Morfologie<br />

Bij een transpositie van de grote vaten ontspringt de aorta uit het<br />

rechter ventrikel en de arteria pulmonalis uit het linker ventrikel<br />

(complete transpositie van de grote vaten). In ongeveer 50% van<br />

de gevallen zijn er bij een transpositie van de grote vaten bijkomende<br />

afwijkingen zoals een ventrikelseptumdefect of een pulmonalisstenose.<br />

<strong>44</strong>.12.2 Pathofysiologie<br />

Bij een transpositie van de grote vaten zijn de long- en lichaamscirculatie<br />

gescheiden: het systeemveneuze bloed wordt weer<br />

naar het lichaam geleid en het pulmonaalveneuze bloed weer<br />

naar de longen (figuur <strong>44</strong>.18). Vóór de geboorte heeft dit in<br />

principe geen consequenties. Na de geboorte kan zuurstofrijk<br />

bloed de systeemcirculatie alleen bereiken indien het foramen<br />

ovale openblijft; de efficiëntie van deze links-rechtsshunt is ver-<br />

Figuur <strong>44</strong>.18 a Circulatieschema<br />

bij een normale stand van<br />

de grote vaten, met in serie<br />

geschakelde long- en lichaamscirculatie.<br />

b De parallel geschakelde<br />

long- en lichaamscirculatie<br />

bij een transpositie van de<br />

grote vaten.<br />

a<br />

b


412 DEEL G CONGENITALE HARTAFWIJKINGEN, PERICARDZIEKTEN EN TUMOREN<br />

hoogd bij een open ductus, waardoor een relatieve longovercirculatie<br />

ontstaat. De arteriële zuurstofverzadiging wordt direct na<br />

de geboorte dan ook volledig bepaald door deze mogelijkheid<br />

van shunting. Met het dalen van de longvaatweerstand neemt de<br />

longveneuze terugvloed naar het linker atrium toe, en daarmee<br />

ook de links-rechtsshunt door het foramen ovale. Door de toename<br />

van de arteriële zuurstofverzadiging direct na de geboorte<br />

treedt constrictie en eventueel sluiting van de ductus arteriosus<br />

op. Dit kan resulteren in snel progressieve cyanose, hypoxie en<br />

acidose.<br />

Zijn er bijkomende afwijkingen, zoals een VSD, dan wordt de<br />

pathofysiologie mede daardoor bepaald.<br />

<strong>44</strong>.12.3 Klinische presentatie<br />

Meestal is er sprake van progressieve cyanose vanaf de geboorte,<br />

tenzij er ook een groot VSD aanwezig is. Indien de cyanose<br />

snel wordt herkend, verkeert het kind doorgaans nog in goede<br />

conditie omdat de shuntmogelijkheid nog adequaat is. Deze<br />

situatie kan echter acuut en onvoorspelbaar veranderen en aanleiding<br />

geven tot ernstige hypoxemie, metabole acidose en<br />

decompensatio cordis.<br />

Naast de cyanose zijn er vaak geen andere afwijkingen waarneembaar;<br />

meestal is er geen geruis en is het ECG normaal. De<br />

klassieke bevinding op de X-thorax is een hartvorm als een ei op<br />

zijn kant en een smalle vaatsteel. Dit is echter vaak niet aanwezig.<br />

Echocardiografie bevestigt de abnormale oorsprong van de twee<br />

grote arteriën, evenals de mogelijkheden voor shunting (figuur<br />

<strong>44</strong>.19). Hierbij speelt vooral de grootte van het foramen ovale<br />

een cruciale rol. De shuntmogelijkheid bepaalt direct het te volgen<br />

beleid. Diagnostische hartkatheterisatie en angiocardiografie<br />

worden niet meer routinematig verricht.<br />

<strong>44</strong>.12.4 Therapie<br />

Bij de ongecompliceerde transpositie van de grote vaten (geen<br />

additionele afwijkingen) is het creëren of het onderhouden van<br />

een adequate shuntmogelijkheid vitaal. Intraveneuze toediening<br />

van prostaglandine E1 resulteert in een snelle opening van de<br />

ductus arteriosus en daarmee in een toename van de longdoorbloeding.<br />

Hierop neemt de arteriële zuurstofverzadiging in het<br />

algemeen snel toe. Indien het foramen ovale restrictief is, kan<br />

een atriumballonseptostomie volgens Rashkind worden verricht.<br />

Bij ernstige cyanose direct na de bevalling kan een levensreddende<br />

shunt worden verkregen door het plaatsen van een ‘te<br />

diepe’ navelkatheter. Via de klep van Eustachius zal een dergelijke<br />

katheter het foramen ovale meestal ‘op een kier’ zetten.<br />

Nadat op die manier de klinische situatie is gestabiliseerd, moet<br />

in de eerste levensdagen chirurgische behandeling worden uitgevoerd.<br />

Tijdens de operatie wordt een arteriële ompoling<br />

(arteriële switch) uitgevoerd, waarbij de aorta en de arteria pulmonalis<br />

worden ‘omgewisseld’. De coronaire arteriën worden<br />

gere-implanteerd in de neoaorta. Tevens worden de ductus<br />

gekliefd en het atriumseptumdefect gesloten (figuur <strong>44</strong>.20).<br />

Figuur <strong>44</strong>.19 Parallelle stand van de aorta (Ao) en de arteria pulmonalis<br />

(AP) bij een transpositie van de grote vaten.<br />

In het verleden werd een veneuze ompolingsoperatie volgens<br />

Mustard of Senning verricht. Hierbij verwijderde men het atriumseptum<br />

en werd een patch zodanig ingehecht dat het systeemveneuze<br />

bloed naar het linker ventrikel werd geleid, en het<br />

longveneuze bloed naar het rechter ventrikel (atriale switch;<br />

figuur <strong>44</strong>.21). In zo’n situatie blijft het rechter ventrikel de systeemventrikel.<br />

Indien er tevens sprake is van een groot VSD, staat de cyanose<br />

veel minder op de voorgrond. Bij deze kinderen ontstaan de problemen<br />

in het algemeen ook wat later, meestal in de tweede of<br />

soms zelfs in de derde levensmaand. Bij hen zal dan ook een<br />

arteriële ompolingsoperatie worden uitgevoerd met simultane<br />

sluiting van het VSD.<br />

Is er tevens sprake van een pulmonalisstenose, dan is een arteriële<br />

ompolingsoperatie niet mogelijk. In dat geval komt een<br />

complexere ingreep in aanmerking, zoals die volgens Rastelli.<br />

Daarbij wordt het VSD zodanig gesloten dat het linker ventrikel<br />

naar de aorta draineert. Het pulmonalisostium wordt gesloten en<br />

er wordt een klephoudende homograft geplaatst tussen het rechter<br />

ventrikel en de arteria pulmonalis.


<strong>44</strong> CONGENITALE HARTZIEKTEN 413<br />

Figuur <strong>44</strong>.20 Arteriële ompolingsoperatie (switch). a De aorta en de arteria<br />

pulmonalis worden doorgenomen. b Er worden twee klapdeurincisies<br />

gemaakt in de arteria pulmonalis net boven klepniveau (neoaortawortel).<br />

c De coronaire arteriën worden ruim geëxcideerd en geïmplanteerd in de<br />

neoaortawortel. d De aorta ascendens wordt achter de pulmonalisbifurcatie<br />

gebracht en geanastomoseerd met de neoaorta. Ook de nieuwe arteria pulmonalis<br />

wordt gecreëerd, waarbij de defecten met patches worden gesloten.<br />

<strong>44</strong>.12.5 Langetermijnresultaten<br />

Arteriële switch. De arteriële ompolingsoperatie heeft in de neonatale<br />

fase een lage mortaliteit (< 1-2%). De eerste middellangetermijnresultaten<br />

zijn veelbelovend, met beperkte en weinig<br />

frequente complicaties. Soms is reoperatie nodig doordat er een<br />

supravalvulaire pulmonalisstenose op de anastomose of in de<br />

pulmonalistakken ontstaat. Progressieve dilatatie van de neoaortawortel<br />

kan aanleiding geven tot aortaklepinsufficiëntie waarvoor<br />

soms klepvervanging nodig is. Daarnaast is een coronaire<br />

obstructie beschreven die leidt tot een myocardinfarct of ventrikeldisfunctie.<br />

Atriale switch. Tot 20 à 25 jaar geleden werd bij de pasgeborenen<br />

– nu volwassenen – een veneuze ompolingsoperatie uitgevoerd.<br />

Daarbij wordt de transpositiestand van de grote vaten<br />

ongemoeid gelaten: de longslagader ontspringt uit het linker<br />

ventrikel en de aorta uit het rechter ventrikel. Het belangrijkste<br />

probleem op volwassen leeftijd is dat het rechter ventrikel, dat<br />

in deze circulatie als systeemventrikel werkt, op relatief jonge<br />

leeftijd in functie achteruit kan gaan. Het ventrikel dilateert en<br />

secundair aan deze dilatatie, die ook dilatatie van de tricuspidalisanulus<br />

tot gevolg heeft, ontstaat tricuspidalisinsufficiëntie.<br />

Andere problemen zijn supraventriculaire ritmestoornissen –<br />

een gevolg van de uitgebreide chirurgie op atriumniveau – en<br />

vernauwing of lekkage van de ‘baffles’ (de chirurgisch aangelegde<br />

tunnels).<br />

Bij hartfalen zijn de mogelijkheden beperkt. Het effect van<br />

ACE-remmers of bètablokkers is nog onduidelijk bij personen<br />

bij wie het rechter ventrikel fungeert als systeemventrikel.<br />

Doorgaans is harttransplantatie de enige optie. De uitgebreide<br />

atriale chirurgie leidt tot veel littekenweefsel; rond een litteken<br />

komen frequent intra-atriale re-entrytachycardieën voor. Verlies<br />

van de sinusknoopfunctie is ander veelvoorkomend gevolg van<br />

de atriale chirurgie; bij sinusknoopdisfunctie is in veel gevallen<br />

pacemakerimplantatie noodzakelijk.<br />

Een ‘baffle’-stenose kan vaak goed worden behandeld met stentimplantatie.<br />

<strong>44</strong>.13 Congenitaal gecorrigeerde transpositie van<br />

de grote vaten<br />

<strong>44</strong>.13.1 Morfologie<br />

De congenitaal gecorrigeerde transpositie van de grote vaten, in<br />

het verleden ook L-transpositie genoemd, is een zeldzame<br />

afwijking (1% van de aangeboren afwijkingen). Karakteristiek<br />

is de discordante connectie, zowel atrioventriculair als ventriculoarterieel<br />

(figuur <strong>44</strong>.22). Daardoor staat het rechter atrium via<br />

de mitralisklep in verbinding met het rechts gelegen linker ventrikel,<br />

en het linker atrium via de tricuspidalisklep met het links<br />

gelegen rechter ventrikel. Deze inversie van de ventrikels wordt<br />

hemodynamisch ‘gecorrigeerd’ door de positie van de grote<br />

SVC<br />

PA<br />

SVA<br />

M<br />

LV<br />

PVA<br />

Ao<br />

Figuur <strong>44</strong>.21 Atriale ompolingsoperatie<br />

volgens Mustard.<br />

a Het systeemveneuze bloed<br />

stroomt via de patch naar het<br />

mitralisostium.<br />

b Het longveneuze bloed<br />

stroomt via de patch naar het<br />

tricuspidalisostium.<br />

Ao = aorta; IVC = vena cava inferior;<br />

LV = linker ventrikel; M = mitralisklep;<br />

PA = arteria pulmonalis; PVA =<br />

pulmonaalveneus atrium; RV = rechter<br />

ventrikel; SVA = systeemveneus<br />

atrium; SVC = vena cava superior;<br />

TR = tricuspidalisklep.<br />

T R<br />

RV<br />

a<br />

IVC<br />

b


414 DEEL G CONGENITALE HARTAFWIJKINGEN, PERICARDZIEKTEN EN TUMOREN<br />

zeer kwetsbaar, hetgeen frequent leidt tot het ontstaan van een<br />

AV-blok, wat in 20% van de gevallen al bij de geboorte aanwezig<br />

is.<br />

<strong>44</strong>.13.3 Klinische presentatie<br />

Figuur <strong>44</strong>.22 Anatomische kenmerken van een dubbel discordant hart,<br />

zowel atrioventriculair als ventriculoarterieel.<br />

Ao = aorta; LA = linker atrium; LV = linker ventrikel; AP = arteria pulmonalis; RA =<br />

rechter atrium; RV = rechter ventrikel; TRIC = tricuspidalisklep.<br />

vaten: de arteria pulmonalis ontspringt uit het linker ventrikel en<br />

de aorta uit het rechter ventrikel. De aorta staat in transpositiestand<br />

vóór en links parallel aan de arteria pulmonalis. De circulatie<br />

verloopt dus normaal: het zuurstofarme bloed bereikt uiteindelijk<br />

de longen, weliswaar via het linker ventrikel, en het<br />

zuurstofrijke bloed bereikt het lichaam via het rechter ventrikel.<br />

Het rechter ventrikel is echter het hogedruk-systeemventrikel,<br />

het linker ventrikel het lagedruk-pulmonale ventrikel. Kenmerkend<br />

voor de afwijking is het abnormale geleidingssysteem. De<br />

normale AV-knoop vindt geen contact met de rest van de conductieas.<br />

Er is een meer anterior gelegen additionele AV-knoop<br />

aanwezig, die de bundel van His afgeeft met een langer dan<br />

normaal traject en verder zeer oppervlakkig in een subendocardiale<br />

positie descendeert aan de rechterkant van het ventrikelseptum<br />

als linker bundeltak. De coronaire vaten takken<br />

eveneens spiegelbeeldig af. Dextrocardie komt in 25% van de<br />

gevallen voor.<br />

Een gecorrigeerde transpositie van de grote vaten zonder bijkomende<br />

afwijkingen is zeldzaam. Meestal vindt men een geassocieerd<br />

VSD (70%), al of niet in combinatie met een subvalvulaire,<br />

valvulaire pulmonalisstenose (30-50%), en een anomalie<br />

van de tricuspidalisklep (90%) waaronder de ebsteinmalformatie.<br />

Deze klassieke triade komt zo frequent voor dat ze als intrinsiek<br />

element van de aandoening kan worden beschouwd.<br />

<strong>44</strong>.13.2 Pathofysiologie<br />

Een dubbele discordantie zonder bijkomende afwijkingen kan<br />

compatibel zijn met een normale levensverwachting. De afwijking<br />

wordt soms bij toeval ontdekt op 80-jarige leeftijd. De normale<br />

circulatie zal verstoord raken door de aanwezigheid van<br />

een shunt of van een obstructie. Het rechter ventrikel is systeemventrikel,<br />

waarbij het risico bestaat op vroegtijdig disfunctioneren<br />

met progressieve tricuspidalisklepinsufficiëntie. Het<br />

abnormaal lange en superficieel gelegen geleidingssysteem is<br />

Een geïsoleerde ‘gecorrigeerde transpositie’ veroorzaakt geen<br />

klachten. Geassocieerde letsels zoals een VSD of pulmonalisstenose<br />

zullen de aandacht trekken bij de zuigeling. Een patiënt<br />

kan zich presenteren met een trage hartslag of symptomatische<br />

bradycardie (progressief AV-blok waardoor onder andere vertigo,<br />

syncope ontstaan), decompensatie door rechterventrikeldisfunctie<br />

of progressieve tricuspidalisklepinsufficiëntie op elke<br />

leeftijd. Karakteristiek is de luide, ongespleten tweede toon. Het<br />

ECG zal de typische kenmerken vertonen van de spiegelbeeldige<br />

distributie van het geleidingssysteem met een omgekeerd<br />

verloop van de septale depolarisatie: q aanwezig in V 1<br />

, afwezig<br />

in V 6<br />

. Verder vindt men een linker QRS-asdeviatie en een kloksgewijze<br />

rotatie van de QRS-lus in het frontale vlak. Een karakteristieke<br />

bevinding op de X-thorax is de rechte aflijning van de<br />

linker hilus door de naar links verplaatste aorta ascendens.<br />

Echocardiografie is diagnostisch. Identificatie van elk ventrikel<br />

is gebaseerd op enkele fundamentele verschillen tussen beide.<br />

Zo is een rechter ventrikel te herkennen aan de lagere insertie<br />

van de tricuspidalisklep op het septum ten opzichte van de mitralisklep,<br />

aan zijn grove trabekels met de aanwezigheid van een<br />

moderatorband, aan de discontinuïteit tussen de morfologisch<br />

links gelegen tricuspidalisklep en de pulmonalisklep. Door de<br />

hogere insertie van de rechts gelegen mitralisklep is het bijbehorende<br />

ventrikel te identificeren als een linker ventrikel. Dit<br />

ventrikel is ook te herkennen aan zijn fijne reliëf en aan de continuïteit<br />

tussen de rechts gelegen mitralisklep en de pulmonalisklep.<br />

Op een korte-asopname bevindt de aorta zich links anterior<br />

van de arteria pulmonalis.<br />

<strong>44</strong>.13.4 Therapie<br />

De patiënt met een dubbele discordantie zonder bijkomende<br />

afwijkingen heeft een goede prognose op middellange termijn<br />

en behoeft geen therapie. Wel is follow-up noodzakelijk omdat<br />

soms een totaal AV-blok ontstaat waarvoor DDD-pacing noodzakelijk<br />

is. Op termijn kan tevens het rechter systeemventrikel<br />

falen. Ook in de situatie van een geassocieerd VSD en pulmonalisstenose<br />

met een uitgebalanceerde circulatie kan worden<br />

overwogen niet in te grijpen indien er geen klachten zijn. Ter<br />

preventie van irreversibele pulmonale hypertensie moet een<br />

VSD met een grote links-rechtsshunt worden gesloten. Door de<br />

moeilijke toegangsweg tot het VSD en de gevaarlijke ligging<br />

van het geleidingssysteem is deze ingreep niet zonder risico.<br />

Ook de anatomie van de pulmonalisstenose, zowel tunnelvormig<br />

subvalvulair als valvulair, is een probleem met een groot<br />

risico op het ontstaan van een totaal AV-blok. Er wordt dan ook<br />

bij voorkeur gekozen voor een uitwendige overbrugging van het<br />

gestenoseerde segment door middel van een klephoudende<br />

conduit (homograft).


<strong>44</strong> CONGENITALE HARTZIEKTEN 415<br />

In de loop der jaren is gebleken dat deze klassieke ingrepen dikwijls<br />

een zeer slechte invloed hadden op de functie van de tricuspidalisklep,<br />

met versneld optreden van ernstige insufficiëntie.<br />

Een optie is dan ook een ‘dubbele switch’-operatie ofwel<br />

een operatie volgens Rastelli-Senning uit te voeren om de tricuspidalisklep<br />

te sparen. Voorwaarde voor het slagen van een<br />

dergelijke ingreep is dat het linker ventrikel voorbereid moet<br />

zijn op zijn werk als hogedruk-systeemventrikel en dat ter voorbereiding<br />

hiertoe het plaatsen van een bandje rond de arteria<br />

pulmonalis in verschillende tempi noodzakelijk kan zijn. Dit<br />

trainen is slechts op zeer jonge leeftijd mogelijk. Is de kinderleeftijd<br />

eenmaal voorbij, dan blijkt uit ervaring dat het linker<br />

ventrikel niet meer te ‘trainen’ is! In de komende jaren zal blijken<br />

of de theoretische voordelen van een dergelijke ingewikkelde<br />

procedure in de praktijk zullen worden bevestigd.<br />

Op de kinderleeftijd is hartfalen zeldzaam. Vanaf jongvolwassen<br />

leeftijd neem het percentage patiënten met hartfalen geleidelijk<br />

toe. Op de leeftijd van 50 jaar heeft slechts 10% van de patiënten<br />

géén hartfalen. Als er een ernstige tricuspidalisklepinsufficiëntie<br />

bestaat bij dilatatie van het rechter ventrikel, en als de<br />

functie van het rechter ventrikel duidelijk is verminderd, met een<br />

ejectiefractie < 40%, wordt afgeraden deze klep te vervangen. Is<br />

de rechterventrikelfunctie nog wel goed, met een ejectiefractie<br />

van > 50%, dan wordt aangeraden de klep wel te vervangen. Een<br />

klepplastiek is zelden succesvol. Bij een ejectiefractie tussen 40<br />

en 50% is de keuze onduidelijk.<br />

Bij rechterventrikelfalen wordt in de praktijk dezelfde medicamenteuze<br />

behandeling gegeven als bij linkerventrikelfalen,<br />

maar er zijn geen data die aangeven dat ACE-remmers en bètablokkers<br />

in deze specifieke situatie ook effectief zijn. Plotse<br />

dood komt relatief veel voor in deze populatie. Aanvankelijk<br />

werd dit toegeschreven aan een progressief AV-blok, maar<br />

tegenwoordig wordt gedacht dat vooral ventrikeltachycardieën<br />

of ventrikelfibrilleren bij een slechte ventrikelfunctie de oorzaak<br />

zijn. Ook bij deze patiënten wordt steeds vaker implantatie van<br />

een ICD geadviseerd.<br />

<strong>44</strong>.14 Ebsteinmalformatie van de tricuspidalisklep<br />

<strong>44</strong>.14.1 Inleiding<br />

De tricuspidalisklep ontstaat doordat de binnenlaag van het<br />

rechter ventrikel wordt ondermijnd, als het ware loskomt en de<br />

klepbladen vormt (figuur <strong>44</strong>.23). Bij de ziekte van Ebstein is aan<br />

dit proces vroegtijdig een eind gekomen waardoor een groter of<br />

kleiner deel van septale en inferiore klepbladen vergroeid is<br />

gebleven met de rechterventrikelwand (het anterior klepblad is<br />

niet verplaatst, is groot en kan fenestraties vertonen). Soms is er<br />

geen klep wanneer deze volledig adherent is gebleven. Het deel<br />

van het rechter ventrikel dat nu tot het rechter atrium behoort,<br />

wordt het geatrialiseerde gedeelte van het rechter ventrikel<br />

genoemd.<br />

Figuur <strong>44</strong>.23 Schematische weergave van de morfologie van de ziekte van<br />

Ebstein.<br />

LA = linker atrium; LV = linker ventrikel; RA = rechter atrium; RV = rechter<br />

ventrikel.<br />

De ebsteinmalformatie kan samengaan met accessoire geleidingsbundels<br />

(25%), een atriumseptumdefect (ASD) of een persisterend<br />

foramen ovale (PFO) (50%), pulmonalisklepstenose of<br />

-atresie, een ventrikelseptumdefect (VSD) en een congenitaal<br />

gecorrigeerde transpositie.<br />

De primaire hemodynamische afwijking is tricuspidalisinsufficiëntie.<br />

Ernstige tricuspidalisinsufficiëntie veroorzaakt dilatatie<br />

van het rechter hart, een verminderd hartminuutvolume en hepatomegalie.<br />

Bij een hoge rechteratriumdruk kan zich centrale<br />

cyanose ontwikkelen door een rechts-linksshunt via een PFO of<br />

ASD. Uitbochting van het ventrikelseptum naar links kan de<br />

geometrie van het linker ventrikel en daarmee de linkerventrikelfunctie<br />

verstoren.<br />

De ziekte van Ebstein komt met 0,3-0,8% van de aangeboren<br />

hartafwijkingen sporadisch voor. Hierbij wordt in 30% van de<br />

gevallen een wolff-parkinson-whitesyndroom gevonden. Het<br />

risico op een kind met een aangeboren hartafwijking bij ouders<br />

van wie één een ebsteinmalformatie heeft, is 4%. Indien de<br />

moeder de ziekte heeft, is het herhalingsrisico 6%, en indien de<br />

vader de ziekte heeft is dit 1%.<br />

<strong>44</strong>.14.2 Klinische verschijnselen<br />

De klinische presentatie is in alle leeftijdscategorieën zeer gevarieerd.<br />

De ernstigste vorm leidt al zeer vroeg tot grote problemen<br />

zoals hydrops foetalis, met als gevolg intra-uteriene vruchtdood<br />

of overlijden vroeg na de geboorte. Daarnaast is overleving<br />

zonder noemenswaardige problemen tot een leeftijd van 80<br />

jaar niet uitzonderlijk. Indien de ziekte al manifest is bij de pasgeborene,<br />

kan de presentatie zeer dramatisch zijn: de combinatie<br />

van tricuspidalisklepinsufficiëntie en een nog verhoogde pulmonale<br />

vaatweerstand kan leiden tot ernstig rechtsfalen waardoor<br />

een ernstige diepe cyanose ontstaat. Bij het kind of de adolescent<br />

wordt de afwijking meestal ontdekt doordat een hartgeruis te<br />

horen is, bij de volwassene trekt een tachycardie de aandacht.<br />

Ofschoon sommige patiënten beweren geen klachten te hebben,<br />

zal de meerderheid toch dyspnoe vertonen, vroegtijdige vermoeidheid<br />

of palpitaties. Paradoxale embolisatie neemt toe met<br />

de leeftijd.


416 DEEL G CONGENITALE HARTAFWIJKINGEN, PERICARDZIEKTEN EN TUMOREN<br />

Adolescenten en volwassenen met de ziekte van Ebstein zijn<br />

meestal asymptomatisch omdat de ernstige vormen al min of<br />

meer uitgeselecteerd zijn. Symptomen worden veroorzaakt door<br />

ernstige tricuspidalisklepinsufficiëntie en rechterventrikeldisfunctie<br />

of door centrale cyanose. Palpitaties door supraventriculaire<br />

ritmestoornissen komen frequent voor.<br />

De centraalveneuze druk is zelden verhoogd. De eerste toon is<br />

wijd gespleten met een luide tricuspidaliscomponent. De tweede<br />

toon is wijd gespleten door een rechterbundeltakblok<br />

(RBTB). Soms is er een derde toon. Het systolische, bij inspiratie<br />

luider wordend tricuspidalisinsufficiëntiegeruis is evident.<br />

De bevindingen op het ECG variëren sterk. Kenmerkend zijn<br />

lage ventrikelvoltages en hoge rechteratriumvoltages. Het PRinterval<br />

kan verlengd zijn, maar soms ook kort door pre-excitatie.<br />

Er is een variabel RBTB. Op de X-thorax kan het hart sterk<br />

vergroot zijn, met uitbochting van de rechter contour. De longvaattekening<br />

is meestal normaal of verminderd. Met echocardiografie<br />

zijn de apicale verplaatsing van het septale blad en de andere<br />

typische kenmerken te zien, met kleurendoppleronderzoek de<br />

tricuspidalisklepinsufficiëntie. Voor de lokalisatie van accessoire<br />

bundels is soms elektrofysiologisch onderzoek nodig.<br />

De follow-up moet plaatsvinden in centra die zijn gespecialiseerd<br />

in aangeboren hartafwijkingen.<br />

<strong>44</strong>.14.3 Chirurgische behandeling<br />

Indicaties voor chirurgische interventie zijn een verslechtering<br />

van de functionele capaciteit (NYHA > III), progressieve cyanose,<br />

(rechtszijdig) hartfalen, het optreden van een paradoxale<br />

embolie, recidiverende supraventriculaire ritmestoornissen<br />

ondanks medicamenteuze of ablatietherapie, en asymptomatische<br />

progressieve cardiomegalie. Een klepplastiek (vroege mortaliteit<br />

6,1-9%) en plicatie van het geatrialiseerde gedeelte van<br />

het rechter ventrikel kunnen worden uitgevoerd, en een eventueel<br />

PFO of ASD wordt gesloten. Zelden is het nodig dat de tricuspidalisklep<br />

wordt vervangen. Indien het slagvolume van het<br />

rechter ventrikel zeer beperkt is, moet soms een partiële of zelfs<br />

een totale cavopulmonaire connectie worden aangelegd; men<br />

spreekt dan respectievelijk over een 1,5 ventrikelcircuit of een<br />

fontancirculatie.<br />

<strong>44</strong>.15 Marfansyndroom<br />

<strong>44</strong>.15.1 Inleiding<br />

Het marfansyndroom is een autosomaal dominant overervende<br />

bindweefselziekte met karakteristieke manifestaties in vooral<br />

hart, grote vaten, ogen, hersenvliezen en skelet. Progressieve<br />

dilatatie van de aorta ascendens is een van de belangrijkste verschijnselen,<br />

waardoor patiënten met het marfansyndroom al op<br />

jonge leeftijd het risico lopen op plotse dood door aortadissectie<br />

of -ruptuur. De prevalentie wordt geschat op 1:5000, waarvan<br />

de meerderheid familiair is, maar ongeveer 15-30% wordt veroorzaakt<br />

door nieuwe mutaties. Het onderliggende genetische<br />

defect is gelokaliseerd in het fibrillinegen (FBN-1) op chromosoom<br />

15, waar de mutaties in het fibrillinegen echter kunnen<br />

variëren. Met behulp van moleculairbiologisch onderzoek kan<br />

Tabel <strong>44</strong>.2 Diagnostische criteria voor het syndroom van Marfan.<br />

harde criteria<br />

zachte criteria<br />

familieanamnese ouder, kind, broer of zus –<br />

genetisch onderzoek<br />

mutatie FBN-1<br />

hart en grote vaten aortaworteldilatatie mitralisklepprolaps<br />

dissectie aorta ascendens<br />

calcificatie mitralisanulus < 40 jaar<br />

dilatatie arteria pulmonalis<br />

dilatatie/dissectie aorta descendens < 50 jaar<br />

oog lens (sub)luxatie (≥ 2) 2 : platte cornea, myopie, vergrote lengteas oogbol<br />

skelet<br />

(≥ 4) 1 : pectus carinatum, ernstige pectus<br />

excavatum, pols-duimteken, scoliose > 20°,<br />

hoge gehemelteboog, arm-spanlengteratio<br />

> 1,05, protrusio acetabulae, verminderde<br />

extensie ellebogen (< 170°)<br />

(≥ 2 harde criteria of 1 hard + 2 zacht) 3 : hypermobiliteit,<br />

kenmerkend gelaat<br />

long – spontane pneumothorax<br />

huid – striae<br />

recidiverende herniae<br />

dura lumbosacrale ectasie op MRI- of CT-scan –<br />

1 Ten minste vier kenmerken moeten aanwezig zijn voor er sprake is van een hard criterium.<br />

2 Ten minste twee kenmerken moeten aanwezig zijn voor er sprake is van een zacht criterium.<br />

3 De aanwezigheid van ten minste twee kenmerken uit de lijst ‘harde criteria’ vormt één zacht criterium. De aanwezigheid van één kenmerk uit de lijst ‘harde criteria’<br />

en twee kenmerken uit de lijst ‘zachte criteria’ is ook voldoende om te spreken van een zacht criterium.


<strong>44</strong> CONGENITALE HARTZIEKTEN 417<br />

de diagnose worden bevestigd, maar nog niet routinematig. De<br />

diagnose en het beleid bij marfanpatiënten dient vooralsnog op<br />

grond van klinische verschijnselen te worden bepaald.<br />

Een multidisciplinair team is nodig voor het stellen van de diagnose<br />

en de screening van familieleden. De diagnose marfansyndroom<br />

wordt gebaseerd op verschillende fenotypische manifestaties<br />

in het gehele lichaam en op de familieanamnese. In 1995<br />

zijn de diagnostische criteria bijgesteld (tabel <strong>44</strong>.2). Voor het<br />

stellen van de diagnose is de aanwezigheid van een hard criterium<br />

in twee verschillende orgaansystemen en een (eventueel<br />

geringe) manifestatie in een derde orgaansysteem noodzakelijk.<br />

<strong>44</strong>.15.2 Medicamenteuze therapie en beleid<br />

De dilatatie van de aorta begint meestal in de aorta ascendens en<br />

heeft als voorkeurslokalisatie de sinus Valsalvae (figuur <strong>44</strong>.24).<br />

Type-A-dissectie van de aorta is de belangrijkste doodsoorzaak<br />

bij patiënten met het marfansyndroom (60%). Door de verbeterde<br />

medicamenteuze en chirurgische behandeling is de levensverwachting<br />

de laatste twintig jaar aanzienlijk toegenomen tot<br />

gemiddeld zestig jaar in 1993. Het risico op dissectie van de<br />

aorta neemt toe met de diameter van de aortawortel en is beduidend<br />

hoger bij patiënten met een familielid bij wie een dissectie<br />

is opgetreden.<br />

Dilatatie van de aortawortel ontstaat geleidelijk: gemiddeld<br />

1-2 mm per jaar. Behandeling met bètablokkers zou de dilatatie<br />

vertragen en het risico op dissectie verlagen. Topsport, isometrische<br />

sporten en contactsporten moeten worden ontraden.<br />

Voor vrouwen met het marfansyndroom is zwangerschap in<br />

twee opzichten een probleem: het genetische aspect (50% kans<br />

op een kind met marfansyndroom) en een hoog risico (ongeveer<br />

50%) op een aortadissectie bij de moeder tijdens en vooral kort<br />

na de zwangerschap. Vrouwen met een aortadiameter > 45 mm<br />

moet zwangerschap worden ontraden zonder voorafgaande electieve<br />

aortawortelvervanging. Een aortadiameter < 40 mm geeft<br />

meestal weinig problemen, hoewel een veilige diameter niet<br />

bestaat. Prenatale diagnostiek is in principe mogelijk als vóór de<br />

zwangerschap moleculair onderzoek in de familie werd verricht<br />

en informatief was.<br />

<strong>44</strong>.15.3 Chirurgische behandeling<br />

De belangrijkste reden om de aortawortel te vervangen is het<br />

voorkómen van een dissectie. Echocardiografische follow-up van<br />

de maximale aortaworteldiameter is derhalve van het grootste<br />

belang om het tijdstip van operatie te bepalen. MRI- of CT-onderzoek<br />

van de gehele aorta is bij iedere patiënt met het marfansyndroom<br />

geïndiceerd, omdat 20% van de aortadissecties optreedt in<br />

de abdominale aorta. Aortawortelvervanging wordt geadviseerd<br />

bij een maximale diameter van 55 mm. Bij patiënten met een dissectie<br />

in de familie, een snelle groei van de aorta (> 2 mm/jaar) of<br />

een ernstige aorta- of mitralisklepinsufficiëntie waarvoor chirurgie<br />

noodzakelijk is, wordt aortawortelvervanging geadviseerd bij<br />

een maximale diameter van 50 mm. Bij vrouwen die zwanger willen<br />

worden en bij patiënten bij wie een klepsparende aortawortelvervanging<br />

wordt overwogen, is chirurgie geïndiceerd bij een diameter<br />

van 45 mm. Preoperatief moet altijd een MRI-onderzoek<br />

van de gehele aorta worden uitgevoerd om een occulte dissectie<br />

of aneurysma uit te sluiten. Bij patiënten ouder dan 50 jaar moet<br />

preoperatief coronaire angiografie worden verricht.<br />

De klassieke en bekendste chirurgische vervanging van de aortawortel<br />

is de bentallprocedure, waarbij aortaklep en aorta ascendens<br />

gezamenlijk worden vervangen door een graft met kunstklep.<br />

De mortaliteit van een electieve bentallprocedure is < 2%,<br />

van een spoedingreep varieert de mortaliteit van 15 tot 25%. Als<br />

alternatief kan tegenwoordig een klepsparende aortawortelvervanging<br />

worden overwogen.<br />

De 5- en 10-jaarsoverleving na een bentallprocedure is respectievelijk<br />

80 en 60%. Deze toch beperkte prognose is het gevolg van<br />

het optreden van verwijdingen en dissecties in de distale aorta.<br />

Ook na de operatie geldt derhalve dat alle marfanpatiënten<br />

levenslang moeten worden behandeld met bètablokkers. Daarnaast<br />

moet de gehele aorta regelmatige worden geëvalueerd met<br />

behulp van echografie en MRI en is endocarditisprofylaxe noodzakelijk.<br />

<strong>44</strong>.16 Zwangerschap, partus en anticonceptie<br />

<strong>44</strong>.16.1 Inleiding<br />

Figuur <strong>44</strong>.24 MR-opname van een aortaboog bij de ziekte van Marfan.<br />

Opmerkelijk is de dilatatie van de aortawortel.<br />

In de westerse wereld zijn aangeboren <strong>hartziekten</strong> de meest<br />

voorkomende <strong>hartziekten</strong> tijdens zwangerschap. Zwangerschap<br />

leidt tot een toename van 50% van het moederlijk plasmavolume<br />

en van de cardiac output. De systeemvaatweerstand daalt<br />

met ongeveer 20%. Tijdens de partus neemt de cardiac output<br />

nog verder toe en peripartum ontstaan er volumewisselingen en<br />

veranderingen in de systeemvaatweerstand. Deze hemodynamische<br />

veranderingen vormen een potentieel risico voor vrouwen


418 DEEL G CONGENITALE HARTAFWIJKINGEN, PERICARDZIEKTEN EN TUMOREN<br />

met een aangeboren hartafwijking en hun ongeboren kind. Ook<br />

de verhoogde stollingsneiging tijdens de zwangerschap kan een<br />

risico zijn.<br />

<strong>44</strong>.16.2 Risico’s voor de moeder<br />

De meest voorkomende cardiale complicaties zijn ritmestoornissen<br />

en decompensatio cordis. Daarnaast is er een verhoogd<br />

risico op dissectie van de aorta, trombo-embolische complicaties<br />

en overlijden. Er zijn ook aanwijzingen voor een frequenter<br />

voorkomen van zwangerschapshypertensie en (pre-)eclampsie.<br />

Obstetrische complicaties (te vroeg breken van de vliezen, voortijdige<br />

weeënactiviteit) komen eveneens vaker voor.<br />

Factoren die het risico verhogen zijn onder meer een hogere<br />

NYHA-klasse, cyanose, een voorgeschiedenis van ritmestoornissen,<br />

manifeste decompensatio cordis of trombo-embolische<br />

events, een lage ejectiefractie (< 40%) van het systeemventrikel,<br />

een obstructieve linkszijdige hartafwijking, pulmonale hypertensie<br />

en een mechanische kunstklep.<br />

In verband met een hoog risico voor de moeder is zwangerschap<br />

gecontra-indiceerd bij NYHA III-IV, ernstige pulmonale hypertensie<br />

(intrapulmonale druk hoger of gelijk aan twee derde van<br />

de systeemdruk), het eisenmengersyndroom, ernstige linkszijdige<br />

obstructieve afwijkingen (mitralisklepstenose, aortaklepstenose,<br />

hypertrofisch obstructieve cardiomyopathie) en ernstige<br />

dilatatie van de aorta bij het syndroom van Marfan.<br />

<strong>44</strong>.16.3 Risico’s voor het kind<br />

Naast het risico op herhaling van de aangeboren hartafwijking is<br />

er een verhoogd risico op vroege en late abortus, premature<br />

geboorte, intra-uteriene groeiachterstand met een laag geboortegewicht<br />

en overlijden. Factoren die voorspellend zijn voor een slechtere<br />

uitkomst zijn onder andere een hogere NYHA-klasse, cyanose,<br />

linkszijdig obstructief kleplijden, roken en anticoagulantiagebruik<br />

tijdens de zwangerschap en een meerlingzwangerschap.<br />

<strong>44</strong>.16.4 Medicatie en niet-medicamenteuze<br />

therapie tijdens zwangerschap<br />

Gebruik van medicijnen tijdens de zwangerschap kan een negatieve<br />

invloed hebben op de ontwikkeling van de foetus. Bij de<br />

indicatiestelling en de dosering van medicatie moet hiermee<br />

rekening worden gehouden, maar de behandelaar dient zich te<br />

realiseren dat hemodynamische problemen bij de moeder een<br />

grotere bedreiging vormen voor het kind dan veel medicamenten.<br />

Behandelingen met weinig risico zijn onder andere zout- en<br />

vochtbeperking, digoxine, diuretica, nitroglycerine, hydralazine,<br />

bètablokkers, adenosine, kinidine, verapamil, lidocaïne, procaïnamide<br />

en lage dosis aspirine.<br />

ACE-remmers en A-II-receptorantagonisten zijn gedurende de<br />

gehele zwangerschap absoluut gecontra-indiceerd. Ook amiodaron<br />

is ongewenst. Statines moeten al vóór de conceptie worden<br />

gestaakt.<br />

Van elektrocardioversie zijn geen negatieve effecten voor de<br />

foetus beschreven, ook elektrische shocks van een ICD geven<br />

geen problemen.<br />

Gebruik van cumarinederivaten in het eerste trimester leidt tot<br />

een hoog risico op spontane abortus (30%) en (dosisafhankelijk)<br />

teratogene afwijkingen (5-7%) zoals hypoplasie van de neus en<br />

andere botafwijkingen. Bij gebruik na het eerste trimester kunnen<br />

in zeer zeldzame gevallen neurologische afwijkingen voorkomen.<br />

Bij ontstolling met een cumarinederivaat is een vaginale<br />

partus gecontra-indiceerd in verband met het risico op intracerebrale<br />

bloedingen bij het kind. Wordt een vaginale partus<br />

nagestreefd, dan moet de moeder rond de 36e week worden<br />

overgezet op (laagmoleculairgewicht)heparine. Het in Nederland<br />

meest gebruikte antistollingsregime tijdens de zwangerschap<br />

houdt in dat zodra de zwangerschap zich manifesteert,<br />

wordt overgegaan op een volledige dosering laagmoleculairgewichtheparine.<br />

In het tweede en derde trimester kan tot de 36e<br />

week weer het cumarinederivaat worden gebruikt. Bij hoogrisicopatiënten<br />

(klepprothese) wordt wel geadviseerd antifactor-<br />

Xa-spiegels te monitoren en een lage dosis aspirine bij te geven.<br />

Tijdens de zwangerschap leiden klepprothesen bij ieder antistollingsregime<br />

tot een hoger risico op kleptrombose dan buiten<br />

de zwangerschap. Hierbij zijn de mortaliteit en de morbiditeit<br />

(embolieën) hoog.<br />

<strong>44</strong>.16.5 Begeleiding voor, tijdens en na<br />

zwangerschap<br />

Uiteraard moet de vrouw met een aangeboren hartafwijking (en<br />

haar partner) tijdig, al voor de conceptie, advies krijgen over de<br />

risico’s van zwangerschap voor haarzelf en haar kind. Vooral bij<br />

vrouwen met een contra-indicatie voor zwangerschap is het<br />

zaak tijdig alert te zijn op het geven van goede voorlichting. Tijdens<br />

de zwangerschap zijn de intensiteit en de aard van de cardiologische<br />

controles afhankelijk van de aard en de ernst van de<br />

onderliggende afwijking en van de NYHA-klasse. Vaak kan met<br />

enkele controles (gecombineerd met echografie en eventueel ritmecontrole)<br />

worden volstaan. Daarnaast moeten gynaecologische<br />

controles plaatsvinden met extra aandacht voor de groei en<br />

ontwikkeling van de foetus. Ook wordt in veel gevallen rond de<br />

18e-20e week een echo-onderzoek verricht gericht op de aanwezigheid<br />

van structurele hartafwijkingen bij de foetus. Bij<br />

vrouwen met NYHA I zijn meestal geen speciale maatregelen<br />

nodig, afgezien van eventuele endocarditisprofylaxe. Een uitzondering<br />

is ernstige aortadilatatie bij het syndroom van Marfan,<br />

waarbij de stress van de bevalling moet worden gereduceerd<br />

in verband met het risico op aortadissectie. Maatregelen die de<br />

cardiale belasting van de bevalling verminderen (linkerzijligging,<br />

epidurale anesthesie, primair vacuümextractie/forceps)<br />

moeten ook worden overwogen bij patiënten met NYHA-klasse<br />

≥ II en bij patiënten met een gefixeerde cardiac output (aortastenose).<br />

Soms is hemodynamische bewaking zinvol. Een sectio<br />

caesarea kan doorgaans worden beperkt tot obstetrische indicaties.<br />

Na de bevalling ontstaat een fysiologische overvulling, die bij<br />

geselecteerde patiënten reden kan zijn tot enige dagen extra


<strong>44</strong> CONGENITALE HARTZIEKTEN 419<br />

observatie. Hoewel endocarditisprofylaxe officieel alleen geïndiceerd<br />

is bij een gecompliceerde bevalling, wordt deze profylaxe<br />

om praktische redenen vaak direct vóór de bevalling gegeven.<br />

<strong>44</strong>.16.6 Anticonceptie<br />

Veel vrouwen met aangeboren hartafwijkingen hebben gedurende<br />

(een deel van) hun reproductieve leven behoefte aan een<br />

vorm van anticonceptie. Vaak zijn laaggedoseerde orale anticonceptiva<br />

de beste keuze. Een uitzondering vormen vrouwen<br />

met een verhoogde tromboseneiging (bijvoorbeeld cyanotische<br />

vrouwen en vrouwen met een fontancirculatie), dan is de hormoonspiraal<br />

(mirenaspiraal) een goed alternatief. Andere mogelijkheden<br />

zijn progestativa (minipil, depotpreparaat), maar deze<br />

kunnen tot vochtretentie leiden. Barrièremethoden met een<br />

zaaddodend middel zijn ook mogelijk.<br />

Kernpunten<br />

• Veruit de meeste aangeboren hartafwijkingen zijn multifactorieel<br />

bepaald. Bij multifactoriële afwijkingen is er bij<br />

alle eerstegraads familieleden een verhoogde prevalentie<br />

van aangeboren hartafwijkingen.<br />

• Nakomelingen van vrouwen met een aangeboren hartafwijking<br />

hebben vaker een dergelijke afwijking dan nakomelingen<br />

van mannen met een aangeboren hartafwijking.<br />

• Voorlichting door een klinisch-geneticus is geïndiceerd<br />

bij vragen over erfelijkheid of bij een positieve familieanamnese.<br />

• Een sinus-venosus-defect kan bij dopplerechocardiografie<br />

makkelijk gemist worden. Bij onbegrepen dilatatie van de<br />

rechter harthelft moet het bovenste gedeelte van het septum<br />

nauwkeurig worden bekeken op de subcostale of<br />

suprasternale opname, eventueel met behulp van transoesofageale<br />

echocardiografie.<br />

• Sluiten van een atriumseptumdefect is geïndiceerd bij<br />

alle patiënten met tekenen van rechterventrikeloverbelasting<br />

na de leeftijd van 3 jaar. Sluiten van een persisterend<br />

foramen ovale is geïndiceerd bij patiënten met recidiverende<br />

transient ischaemic attacks en een persisterend<br />

foramen ovale.<br />

• Een groot geïsoleerd ventrikelseptumdefect leidt nooit<br />

tot decompensatie in de eerste levensdagen, wel na enkele<br />

weken.<br />

• De shunt door een klein ventrikelseptumdefect maakt een<br />

luid, hoogfrequent geruis: veel geruis = gunstig. De shunt<br />

door een groot ventrikelseptumdefect is zwak, ruw en<br />

laagfrequent: weinig geruis = ongunstig.<br />

• Sluiten van een ventrikelseptumdefect is geïndiceerd in<br />

de volgende situaties:<br />

– te verwachten en/of aanhoudende decompensatie bij<br />

de zuigeling;<br />

– shunt > 1,5/1 na de leeftijd van 3 jaar met ventrikelvolumeoverbelasting;<br />

– na een doorgemaakte endocarditis;<br />

– subarterieel ventrikelseptumdefect;<br />

– subaortaal ventrikelseptumdefect met een prolaps van<br />

een van de klepbladen van de aortaklep;<br />

– optreden van subvalvulaire aortastenose, ‘double chambered<br />

right ventricle’;<br />

– ontwikkeling van pulmonale hypertensie.<br />

• Ook na sluiting van een ventrikelseptumdefect kunnen<br />

late complicaties optreden, zoals verminderde linkerventrikelfunctie<br />

of pulmonale hypertensie.<br />

• Patiënten met een geopereerd compleet atrioventriculair<br />

septumdefect moeten levenslang gecontroleerd worden in<br />

verband met frequente cardiale restafwijkingen na operatie.<br />

• Door de bijkomende afwijkingen van de linker atrioventriculaire<br />

klep en van het geleidingssysteem is het natuurlijke<br />

beloop van een incompleet atrioventriculair septumdefect<br />

gunstiger dan dat van een compleet atrioventriculair<br />

septumdefect, maar in het algemeen slechter dan het<br />

natuurlijke beloop van een ander type atriumseptumdefect.<br />

• Vooral met het oog op het cumulatieve risico op endarteriitis<br />

wordt ook een kleine persisterende ductus arteriosus<br />

in principe gesloten, behalve de ‘stille’ miniductus.<br />

• Het belangrijkste bij de behandeling van patiënten met<br />

het eisenmengersyndroom is het vermijden van factoren<br />

die het wankele hemodynamische evenwicht kunnen verstoren.<br />

Controle van patiënten met dit syndroom moet<br />

plaatsvinden in centra die zijn gespecialiseerd in aangeboren<br />

hartafwijkingen bij volwassenen.<br />

• Flebotomie is alleen geïndiceerd bij patiënten met het<br />

eisenmengersyndroom die zowel duidelijke klachten van<br />

hyperviscositeit hebben als een hematocriet > 65%.<br />

• Bij patiënten met het eisenmengersyndroom vormt zwangerschap<br />

een zeer hoog risico.<br />

• Tegenwoordig worden nieuwe vormen van medicamenteuze<br />

therapie geprobeerd bij patiënten met het eisenmengersyndroom.<br />

• Een coarctatio aortae moet worden behandeld met een<br />

operatie of ballondilatatie; een onbehandelde coarctatie<br />

heeft een slechte prognose. Na operatie of dilatatie is<br />

levenslange follow-up vereist. Kernpunten van deze follow-up<br />

zijn:<br />

– detectie en behandeling van recoarctatie of resthypoplasie<br />

van de aortaboog;<br />

– detectie en behandeling van hypertensie;<br />

– bestrijding van risicofactoren voor atherosclerose;<br />

– opsporen van aneurysmavorming (operatiegebied en<br />

aorta ascendens);<br />

– follow-up van bijkomende afwijkingen (onder andere<br />

bicuspide aortaklep).<br />

• Een geringe pulmonalisklepstenose (gradiënt < 50 mmHg)<br />

is weinig progressief en hoeft slechts incidenteel te wor-


420 DEEL G CONGENITALE HARTAFWIJKINGEN, PERICARDZIEKTEN EN TUMOREN<br />

den vervolgd. Een ernstige pulmonalisklepstenose (gradiënt<br />

> 80 mmHg) moet altijd worden behandeld, bij<br />

voorkeur met ballondilatatie.<br />

• Bij patiënten met een pulmonalisklepstenose is levenslange<br />

endocarditisprofylaxe geïndiceerd.<br />

• Ernstige pulmonalisklepinsufficiëntie kan het gevolg zijn<br />

van de behandeling en is op lange termijn vaak een indicatie<br />

voor klepvervanging.<br />

• Vrijwel alle volwassen patiënten met een tetralogie van<br />

Fallot hebben restafwijkingen, waarvan pulmonalisklepinsufficiëntie<br />

het meest voorkomt. Daarom hebben alle<br />

patiënten met een tetralogie van Fallot levenslange,<br />

regelmatige cardiologische follow-up nodig en is reïnterventie<br />

frequent noodzakelijk.<br />

• Een pulmonalisklepinsufficiëntie is het onvermijdelijke<br />

gevolg van verwijding van de pulmonalisanulus bij een<br />

operatie in verband met een tetralogie van Fallot. Bij<br />

patiënten met een ernstige pulmonalisklepinsufficiëntie<br />

en ernstige rechterventrikeldilatatie is vervanging van de<br />

pulmonalisklep geïndiceerd.<br />

• Bij patiënten met een tetralogie van Fallot en een QRSduur<br />

> 180 ms is het risico op ventriculaire ritmestoornissen<br />

en acute hartdood sterk verhoogd.<br />

• Bij patiënten met slechts één functioneel ventrikel is een<br />

fontanoperatie de meest gangbare chirurgische behandeling.<br />

• Patiënten met een fontancirculatie moeten worden<br />

gecontroleerd in een centrum dat gespecialiseerd is in<br />

aangeboren hartafwijkingen bij volwassenen.<br />

• Omdat er na een fontanoperatie geenszins een normale<br />

anatomie of circulatie is gecreëerd en omdat de morbiditeit<br />

en de mortaliteit na de operatie aanzienlijk zijn,<br />

spreekt men niet van een chirurgische correctie maar van<br />

definitieve palliatie.<br />

• Om het risico op trombo-embolieën bij fontanpatiënten<br />

te verlagen worden vaak orale anticoagulantia voorgeschreven.<br />

Het is onduidelijk of deze behandeling effectief<br />

is.<br />

• Bij moeilijk behandelbare ritmestoornissen moet worden<br />

overwogen een ‘modernere’ fontanconstructie uit te voeren<br />

in combinatie met ritmechirurgie.<br />

• Bij een transpositie van de grote vaten heeft de huidige<br />

techniek van arteriële switch een laag risico met goede<br />

resultaten op middellange termijn. Van de nu volwassen<br />

patiëntenpopulatie heeft de overgrote meerderheid op de<br />

kinderleeftijd een veneuze ompolingsoperatie ondergaan.<br />

• Bij een transpositie van de grote vaten is na een veneuze<br />

ompolingsoperatie volgens Mustard of Senning het<br />

rechter ventrikel systeemventrikel.<br />

• Bij patiënten met een transpositie van de grote vaten<br />

komt vanaf jongvolwassen leeftijd in toenemende mate<br />

hartfalen ten gevolge van rechterventrikelfalen voor.<br />

• Atriale ritmestoornissen komen frequent voor na een<br />

veneuze ompolingsoperatie, meestal sinusknoopdisfunctie<br />

en macro-re-entrytachycardieën rond littekens in de<br />

atria.<br />

• Een ‘baffle’-stenose komt vaker voor na de veneuze ompolingsoperatie<br />

volgens Mustard dan na de senningoperatie.<br />

De stenose kan worden behandeld met stentimplantatie.<br />

• Patiënten met een congenitaal gecorrigeerde transpositie<br />

van de grote vaten zonder bijkomende intracardiale afwijkingen<br />

worden vaak pas op volwassen leeftijd symptomatisch.<br />

Met het ouder worden neemt het percentage<br />

patiënten bij wie een compleet atrioventriculair blok is<br />

opgetreden met ongeveer 2% per jaar toe. Vanaf jongvolwassen<br />

leeftijd neemt het aantal patiënten met rechterventrikelfalen<br />

geleidelijk toe. Op de leeftijd van 50 jaar<br />

heeft slechts 10% van de patiënten géén hartfalen.<br />

• Controle van volwassenen met de ziekte van Ebstein moet<br />

plaatsvinden in centra die zijn gespecialiseerd in aangeboren<br />

hartafwijkingen bij volwassenen.<br />

• Bij de ziekte van Ebstein kan de beperking van het<br />

inspanningsvermogen het gevolg zijn van ernstige tricuspidalisklepinsufficiëntie,<br />

ritmestoornissen of een te klein<br />

linker ventrikel door septumverplaatsing.<br />

• De diagnose syndroom van Marfan wordt momenteel nog<br />

gesteld op grond van klinische verschijnselen en familieanamnese.<br />

De diagnose wordt gesteld door een multidisciplinair<br />

team. DNA-analyse maakt steeds vaker een<br />

moleculaire bevestiging mogelijk.<br />

• MRI- of CT-onderzoek van de gehele aorta is bij iedere<br />

patiënt met het syndroom van Marfan geïndiceerd omdat<br />

20% van de aortadissecties optreedt in de abdominale<br />

aorta.<br />

• Ook na de operatie geldt derhalve dat alle marfanpatiënten<br />

levenslang moeten worden behandeld met bètablokkers.<br />

Daarnaast moet de gehele aorta regelmatige worden<br />

geëvalueerd met behulp van echografie en MRI en is<br />

endocarditisprofylaxe noodzakelijk.<br />

• Zwangerschap is gecontra-indiceerd bij NYHA III-IV, ernstige<br />

pulmonale hypertensie, het eisenmengersyndroom,<br />

ernstige linkszijdige obstructieve afwijkingen en ernstige<br />

aortaworteldilatatie bij het syndroom van Marfan.<br />

• Het risico voor moeder en kind is onder andere afhankelijk<br />

van de NYHA-klasse, cyanose, de functie van het systeemventrikel<br />

en linkszijdig obstructief kleplijden.<br />

• Hoewel sommige medicijnen absoluut gecontra-indiceerd<br />

zijn tijdens zwangerschap, geldt vaak dat het risico van<br />

hemodynamische problemen bij de moeder bedreigender<br />

is voor het kind dan veel cardiale medicamenten.<br />

• Bij vrouwen met een aangeboren hartafwijking heeft een<br />

vaginale partus doorgaans de voorkeur boven een sectio<br />

caesarea.


<strong>44</strong> CONGENITALE HARTZIEKTEN 421<br />

Literatuur<br />

Bosch AE van den, Roos-Hesselink JW, Domburg R van, Bogers AJJC, Simoons ML, Meijboom FJ. Long-term outcome and<br />

quality of life in adult patients after the Fontan operation. Am J Cardiol. 2004;93:1141-5.<br />

Drenthen W, Pieper PG, Tuuk K van der, Roos-Hesselink JW, Voors AA, Mostert B, et al. (Zahara study). Cardiac complications<br />

relating to pregnancy and recurrence of disease in the offspring of women with atrioventricular septal defects. Eur Heart J.<br />

2005;26:2581-7.<br />

Gatzoulis MA, Balaji S, Webber SA, Siu SC, Hokanson JS, Poile C, et al. Risk factors for arrhythmia and sudden death late after<br />

repair of tetralogy of Fallot: a multi-centre study. Lancet. 2000;356:975-81.<br />

Gatzoulis MA, Webb G, Daubeney P, editors. Diagnosis and management of adult congenital heart disease. New York: Elsevier;<br />

2003.<br />

Gewillig M. The Fontan circulation. Heart. 2005;91:839-6.<br />

Graham TP, Bernard YD, Mellen BG, Celermajer D, Baumgartner H, Cetta F, et al. Long-term outcome in congenitally corrected<br />

transposition of the great arteries: a multi-institutional study. J Am Coll Cardiol. 2000;36:255-61.<br />

Meijboom LF, Vos FE, Timmermans J, Boers GH, Zwinderman AH, Mulder BJ. Pregnancy and aortic root growth in the Marfan<br />

syndrome, a prospective study. Eur Heart J. 2005;26:914-20.<br />

Mulder BJM, Pieper PG, Meijboom FJ, Hamer JPM, redacteuren. <strong>Aangeboren</strong> hartafwijkingen bij volwassenen. Houten:<br />

Bohn Stafleu van Loghum; 2006.<br />

Nollen GJ, Mulder BJ. What is new in the Marfan syndrome? Int J Cardiol. 2004;97 Suppl I:103-8.<br />

Oakley C, Warner C, editors. Heart disease in pregnancy. Oxford: Blackwell; 2007.<br />

Paepe A de, Devereux RB, Dietz HC, Hennekam RC, Pyeritz RE. Revised diagnostic criteria for the Marfan syndrome.<br />

Am J Med Genet. 1996;62:417-26.<br />

Roos-Hesselink JW, Meijboom FJ, Spitaels SEC, Domburg R van, Rijen EHM van, Utens EMWJ, et al. Decline in ventricular<br />

function and clinical condition after mustard repair for transposition of the great arteries (a prospective study of 22-29 years).<br />

Eur Heart J. 2004;25:1264-70.<br />

Velde ET van der, Vriend JW, Mannens MM, Uiterwaal CS, Brand R, Mulder BJM. CONCOR, an initiative towards a national<br />

registry and DNA-bank of patients with congenital heart disease in the Netherlands: rationale, design, and first results.<br />

Eur J Epidemiol. 2005;20:549-57.<br />

Wall EE van der, Mulder BJM. Pulmonary valve replacement in patients with tetralogy of Fallot and pulmonary regurgitation:<br />

early surgery similar to optimal timing of surgery? Eur Heart J. 2005;26:2614-15.<br />

Working Group Congenital Cardiology in Adults of the Netherlands Society of Cardiology. Adult congenital heart disease in the<br />

Netherlands. Guidelines 2000. Den Haag: Nederlandse Hartstichting; 2000.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!