Jurisprudentietijdschrift
StAB Jurisprudentietijdschrift 2004, 4
StAB Jurisprudentietijdschrift 2004, 4
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
Milieu<br />
17<br />
2. Relevante overwegingen<br />
(…)<br />
2.2. Binnen het onderhavige bedrijfspand worden<br />
opslagruimten aan derden verhuurd. De opslagruimten<br />
bestaan uit afzonderlijke afsluitbare boxen. Het<br />
bestreden besluit strekt tot naleving van artikel<br />
5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.<br />
Met dit besluit wil verweerder bewerkstelligen<br />
dat aan hem toegang wordt geboden tot de verhuurde<br />
opslagruimten, zodat hij kan vaststellen of<br />
binnen het bedrijfspand wordt voldaan aan het Besluit<br />
opslag- en transportbedrijven milieubeheer<br />
(hierna: het Besluit).<br />
2.3. (…) Appellante betoogt verder dat verweerder<br />
er ten onrechte van is uitgegaan dat Shurgard Zaandam<br />
een inrichting is in de zin van de Wet milieubeheer<br />
en dat het Besluit hierop van toepassing is.<br />
Hiertoe brengt zij naar voren dat in Shurgard Zaandam<br />
uitsluitend opslagruimten ter beschikking worden<br />
gesteld en dat de opslagactiviteiten door derden<br />
worden verricht. Zij meent daarom dat zij niet is gehouden<br />
aan de toezichthouders van verweerder de<br />
medewerking te verlenen die nodig is teneinde te<br />
kunnen controleren of aan het Besluit wordt voldaan<br />
en dat zij artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene<br />
wet bestuursrecht dus niet heeft overtreden. Verweerder<br />
was volgens haar derhalve niet bevoegd de<br />
last onder dwangsom op te leggen. Zij stelt zich op<br />
het standpunt dat de opslagruimten mogelijk als afzonderlijke<br />
inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer<br />
moeten worden beschouwd en dat de drijvers<br />
van deze inrichtingen, te weten de huurders<br />
van de ruimten, zijn gehouden de bedoelde medewerking<br />
aan de toezichthouders van verweerder te<br />
verlenen.<br />
(…)<br />
2.3.1. (…) Verder stelt verweerder zich op het<br />
standpunt dat Shurgard Zaandam als één inrichting<br />
in de zin van de Wet milieubeheer moet worden beschouwd<br />
en dat deze inrichting valt onder de werkingssfeer<br />
van het Besluit. Zijns inziens is appellante<br />
als drijfster van de inrichting gehouden de<br />
bedoelde medewerking aan zijn toezichthouders te<br />
verlenen. Ook heeft appellante het volgens hem in<br />
haar macht deze medewerking te verlenen. Nu appellante<br />
deze medewerking niet heeft verleend,<br />
heeft zij artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene<br />
wet bestuursrecht volgens hem overtreden.<br />
(…)<br />
2.3.3. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Wet<br />
milieubeheer wordt onder inrichting verstaan: elke<br />
door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof<br />
zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die<br />
binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht.<br />
Verder is in de eerste volzin van artikel 1.1,<br />
vierde lid, van de Wet milieubeheer bepaald dat elders<br />
in die wet onder inrichting wordt verstaan een<br />
inrichting, behorende tot een categorie van inrichtingen<br />
die is aangewezen bij de in het derde lid bedoelde<br />
algemene maatregel van bestuur; deze algemene<br />
maatregel van bestuur is het Inrichtingen- en<br />
vergunningenbesluit milieubeheer (Ivb). Ingevolge<br />
de tweede volzin van artikel 1.1, vierde lid, van de<br />
Wet milieubeheer worden als één inrichting beschouwd:<br />
de tot eenzelfde onderneming of instelling<br />
behorende installaties die onderling technische, organisatorische<br />
of functionele bindingen hebben en<br />
in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen.<br />
De Afdeling overweegt dat de opslagruimten in<br />
Shurgard Zaandam tegen betaling worden verhuurd<br />
aan particulieren en bedrijven, dat deze opslagruimten<br />
zich in één pand bevinden en dat de verhuur van<br />
deze ruimten continu plaatsvindt. Gelet hierop is<br />
sprake van een bedrijfsmatig ondernomen bedrijvigheid<br />
die binnen een zekere begrenzing pleegt te<br />
worden verricht. De bedrijvigheid behoort tot een<br />
categorie van inrichtingen die is aangewezen in het<br />
Ivb. Voorzover al dan niet moet worden geoordeeld<br />
dat het verhuren van ruimten ten behoeve van het<br />
opslaan van goederen en producten op één lijn moet<br />
worden gesteld met het opslaan van goederen en<br />
producten, wijst de Afdeling op het volgende. De opslagruimten<br />
zijn in elkaars onmiddellijke nabijheid<br />
gelegen. Deze opslagruimten bevinden zich immers<br />
in één pand en grenzen aan elkaar. Tussen deze opslagruimten<br />
zijn er voldoende technische, organisatorische<br />
en functionele bindingen aanwezig om te<br />
kunnen spreken van één inrichting als bedoeld in artikel<br />
1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer. Hiertoe<br />
overweegt de Afdeling dat uit de stukken blijkt<br />
dat om feitelijk de beschikking te verkrijgen over<br />
een opslagruimte binnen het bedrijfspand, een<br />
huurovereenkomst met appellante moet worden gesloten.<br />
In deze overeenkomst en de daarbij behoren-<br />
StAB 4 / 2004