Jurisprudentietijdschrift
StAB Jurisprudentietijdschrift 2004, 4
StAB Jurisprudentietijdschrift 2004, 4
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
18 Milieu<br />
de algemene bepalingen is onder meer bepaald dat<br />
de huurder zich moet houden aan alle richtlijnen en<br />
aanwijzingen die door of namens appellante worden<br />
verstrekt. Daarnaast is bepaald dat de huurder de<br />
opslagruimte conform de bestemming moet gebruiken<br />
en dat het niet is toegestaan om bepaalde in de<br />
algemene bepalingen nader omschreven stoffen en<br />
zaken in de opslagruimte op te slaan. Tevens is bepaald<br />
dat appellante de huurovereenkomst kan opzeggen<br />
indien de huurder de op hem rustende verplichtingen<br />
niet nakomt. Uit het vorenstaande moet<br />
worden opgemaakt dat appellante voldoende zeggenschap<br />
heeft over de (opslag)activiteiten die in<br />
het pand plaatsvinden. Uit de stukken blijkt verder<br />
dat in het bedrijfspand een aantal voorzieningen,<br />
zoals verwarming, verlichting en ventilatie, centraal<br />
is geregeld. Ook het onderhoud van de opslagruimten<br />
is centraal geregeld. Dit onderhoud is in handen<br />
van appellante. In het pand zijn verder gemeenschappelijke<br />
voorzieningen, zoals liften, sanitair en<br />
transport- en verpakkingsmateriaal, aanwezig.<br />
Voorts is er in het pand centrale camerabewaking<br />
aanwezig en wordt er dagelijks toezicht gehouden<br />
door werknemers van appellante.<br />
In artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van<br />
het Besluit is bepaald dat dit besluit van toepassing<br />
is op een inrichting die uitsluitend of in hoofdzaak is<br />
bestemd voor het opslaan, overslaan en transporteren<br />
over de weg van goederen of producten. De Afdeling<br />
stelt gelet op de stukken en het verhandelde<br />
ter zitting vast dat Shurgard Zaandam uitsluitend<br />
voor deze activiteiten is bestemd. Dat de activiteiten<br />
niet door appellante zelf maar door derden, te weten<br />
de huurders van de opslagruimten, worden verricht,<br />
doet hier niet aan af. Er is niet gebleken dat één van<br />
de uitzonderingen als bedoeld in artikel 3 van het<br />
Besluit in dit geval van toepassing is. Derhalve komt<br />
de Afdeling tot de conclusie dat de onderhavige inrichting<br />
valt onder de werkingssfeer van het Besluit.<br />
In zoverre ziet de Afdeling in hetgeen appellante<br />
heeft aangevoerd dan ook geen grond voor het oordeel<br />
dat verweerder niet bevoegd was de onderhavige<br />
last onder dwangsom op te leggen.<br />
2.3.4. Voorzover appellante beoogt aan te voeren<br />
dat de last niet aan haar kon worden opgelegd aangezien<br />
deze niet door haar kan worden uitgevoerd,<br />
overweegt de Afdeling als volgt. Als overtreder in de<br />
zin van artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene<br />
wet bestuursrecht moet worden aangemerkt degene<br />
die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk<br />
heeft geschonden. Een last onder dwangsom kan<br />
uitsluitend worden opgelegd aan de overtreder die<br />
het in zijn macht heeft de last uit te voeren, dat wil<br />
zeggen de overtreder die in staat is de last uit te<br />
voeren.<br />
Appellante is drijfster van Shurgard Zaandam en<br />
moet derhalve worden aangemerkt als degene die<br />
artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht<br />
daadwerkelijk heeft geschonden. Appellante<br />
moet derhalve als overtreder in de zin van artikel<br />
5:32, eerste lid, van die wet worden<br />
aangemerkt. De contractuele verhouding van appellante<br />
tot haar huurders vormt, wat daarvan verder<br />
ook zij, naar het oordeel van de Afdeling geen beletsel<br />
om de last uit te voeren. Deze kan indien nodig<br />
worden gewijzigd. Ook voor het overige ziet de Afdeling<br />
gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting<br />
geen grond voor het oordeel dat appellante niet<br />
in staat is de onderhavige last uit te voeren.<br />
Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in<br />
hetgeen appellante heeft aangevoerd dan ook geen<br />
grond voor het oordeel dat de last niet aan haar kon<br />
worden opgelegd.<br />
(…)<br />
2.4. Het beroep is ongegrond.<br />
04-126<br />
ABRvS 21 juli 2004, nr. 200308221/1 (Minister<br />
EZ)<br />
Casus<br />
Vergunning ingevolge de Mijnbouwwet voor een<br />
mijnbouwwerk/exploratieboring. Appellante betoogt<br />
dat een vergunning krachtens de Wet milieubeheer<br />
(Wm) is vereist. Verweerder meent daarentegen<br />
dat vanwege het tijdelijke karakter van de<br />
activiteiten geen sprake is van vergunningplicht op<br />
grond van de Wm.<br />
Rechtsvraag<br />
Is een vergunning krachtens de Wm vereist?<br />
StAB 4 / 2004