Jurisprudentietijdschrift
StAB Jurisprudentietijdschrift 2004, 4
StAB Jurisprudentietijdschrift 2004, 4
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Milieu<br />
41<br />
van de passende beoordeling die vereist is op grond<br />
van het arrest van het Hof van 7 september 2004.<br />
Verder zijn partijen verdeeld over de invloed van het<br />
mechanisch kokkelvissen op de fourageermogelijkheden<br />
voor Kanoetstrandlopers, Eidereenden en<br />
Scholeksters.<br />
2.6. De Voorzitter is op grond van de stukken en het<br />
verhandelde ter zitting van oordeel dat, gelet op hetgeen<br />
partijen verdeeld houdt en gelet op het arrest<br />
van het Hof van 7 september 2004, niet buiten twijfel<br />
is dat de verleende vergunning in stand zal blijven.<br />
De Voorzitter wijst in dit verband met name op<br />
de door het Hof vereiste passende beoordeling in<br />
het licht van de instandhoudingsdoelstellingen van<br />
de Waddenzee en het vereiste dat er wetenschappelijk<br />
gezien redelijkerwijs geen twijfel bestaat dat er<br />
geen schadelijke gevolgen zijn voor het ecosysteem.<br />
Verweerder heeft in het bestreden besluit erkend dat<br />
er aanwijzingen zijn dat het mechanisch kokkelvissen<br />
in de Waddenzee ook op de middellange en<br />
lange termijn leidt tot een slibarmere wadbodem.<br />
De Voorzitter heeft onvoldoende aanwijzingen voor<br />
de juistheid van de stelling van verweerder ter zitting<br />
dat de effecten van het mechanisch vissen van<br />
kokkels voor dit najaar geen significante negatieve<br />
effecten heeft die de instandhoudingsdoelstellingen<br />
van het gebied in gevaar kunnen brengen. Overigens<br />
is ter zitting namens verweerder gesteld dat de regering<br />
een aparte commissie zal instellen om onderzoek<br />
te doen naar de bepaling van nadeelcompensatie<br />
ten behoeve van de kokkelvisserijsector.<br />
Onder al deze omstandigheden ziet de Voorzitter<br />
geen aanleiding voor inwilliging van het verzoek.<br />
04-133<br />
ABRvS 22 september 2004, nr. 200400556/1 (GS<br />
Groningen)<br />
Casus<br />
Last onder dwangsom wegens overtreding van artikel<br />
17.2 Wet milieubeheer (Wm). Appellante heeft<br />
volgens verweerder verzuimd om het overlopen van<br />
een goot met anilinehoudend afvalwater zo spoedig<br />
mogelijk te melden. Appellante meent dat het begrip<br />
‘zo spoedig mogelijk’ in artikel 17.2 Wm voor<br />
meerdere uitleg vatbaar is, zodat verweerder dit<br />
begrip had moeten concretiseren door een bepaalde<br />
termijn te stellen. Verder meent appellante dat<br />
sommige ongewone voorvallen zich naar hun ernst<br />
voor een snellere melding aan het bevoegd gezag<br />
lenen dan andere, mindere ernstige ongewone<br />
voorvallen.<br />
Rechtsvragen<br />
Wat wordt verstaan onder een ‘ongewoon voorval’?<br />
Is het begrip ‘zo spoedig mogelijk’ onduidelijk? Kan<br />
de snelheid waarmee de melding moet plaatsvinden<br />
afhankelijk worden gesteld van de mate van<br />
ernst van het voorval?<br />
Uitspraak<br />
De Afdeling overweegt dat onder een ongewoon<br />
voorval in de zin van artikel 17.1 Wm in elk geval<br />
moet worden verstaan elke gebeurtenis in een inrichting,<br />
die afwijkt van de normale bedrijfsactiviteiten,<br />
derhalve storingen in het productieproces<br />
en de voorzieningen alsmede ongelukken en calamiteiten.<br />
Uit artikel 17.2 Wm kan worden afgeleid<br />
dat een dergelijk voorval zodra dit mogelijk is,<br />
dient te worden gemeld aan het bevoegd gezag.<br />
Het begrip ‘zo spoedig mogelijk’ is derhalve niet<br />
onduidelijk. Door het incident eerst na verloop van<br />
4 dagen te melden, heeft appellante verzuimd om<br />
het ongewoon voorval zo spoedig mogelijk te melden<br />
Het betoog van appellante dat minder ernstige<br />
voorvallen minder snel gemeld zouden moeten<br />
worden, berust op een onjuiste lezing van de wet.<br />
Wet milieubeheer, artikelen 17.1 en 17.2<br />
Algemene wet bestuursrecht, artikel 5:32<br />
1. Procesverloop<br />
Bij besluit van 20 maart 2003 heeft verweerder aan<br />
appellante een last onder dwangsom als geregeld in<br />
artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht<br />
opgelegd. De dwangsom is vastgesteld<br />
op € 2.500,00 per overtreding van artikel 17.2 van<br />
de Wet milieubeheer. Het maximum waarboven<br />
geen dwangsom meer wordt verbeurd is vastgesteld<br />
op € 25.000,00. Bij besluit van 11 december 2003<br />
heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar<br />
ongegrond verklaard.<br />
StAB 4 / 2004