Jurisprudentietijdschrift
StAB Jurisprudentietijdschrift 2004, 4
StAB Jurisprudentietijdschrift 2004, 4
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
22 Milieu<br />
activiteiten tezamen met het centraal station niet<br />
één inrichting vormen, dan zijn naar het oordeel van<br />
verzoekers deze activiteiten op zich zelfstandig vergunningplichtig.<br />
Verweerder heeft dan ook ten onrechte<br />
een melding op grond van het Besluit opslagen<br />
transportbedrijven milieubeheer geaccepteerd.<br />
2.1.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat<br />
geen sprake is van één inrichting in de zin van de<br />
Wet milieubeheer, omdat er onvoldoende organisatorische<br />
bindingen bestaan tussen de in geding zijnde<br />
activiteiten en het centraal station. Verder voert<br />
hij aan dat het busstation in hoofdzaak bestemd is<br />
voor het parkeren van voor het vervoer van mensen<br />
over de weg bestemde motorvoertuigen en gelet<br />
hierop en gelet op artikel 2, eerste lid, aanhef en<br />
onder b, van het Besluit opslag- en transportbedrijven<br />
milieubeheer dit besluit op de onderhavige activiteiten<br />
van toepassing is.<br />
2.2. Ingevolge artikel 1.1, vierde lid, eerste volzin,<br />
van de Wet milieubeheer wordt in deze wet en de<br />
daarop berustende bepalingen onder inrichting verstaan<br />
een inrichting behorende tot een categorie die<br />
krachtens het derde lid is aangewezen. Aan dit artikellid<br />
is uitvoering gegeven in het Inrichtingen- en<br />
vergunningenbesluit milieubeheer (hierna: het Ivb).<br />
Volgens artikel 2.1, eerste lid, van het Ivb, bezien<br />
in samenhang met categorie 1, onderdeel 1.1,<br />
aanhef en onder b, van bijlage I bij het Ivb, is<br />
– voorzover hier van belang – een vergunning vereist<br />
voor een inrichting waar een of meer verbrandingsmotoren<br />
aanwezig zijn met een vermogen of een gezamenlijk<br />
vermogen groter dan 1,5 Kw.<br />
Ingevolge onderdeel 1.2, aanhef en onder a, van<br />
deze categorie, blijft voor de toepassing van onderdeel<br />
1.1 buiten beschouwing verbrandingsmotoren<br />
die tijdelijk in een bepaalde omgeving aanwezig<br />
zijn.<br />
Ingevolge artikel 1.1, vierde lid, tweede volzin,<br />
van de Wet milieubeheer wordt als één inrichting<br />
beschouwd de tot eenzelfde onderneming of instelling<br />
behorende installaties die onderling technische,<br />
organisatorische of functionele bindingen hebben en<br />
in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen.<br />
2.3. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting<br />
wordt het busstation aangelegd ter hoogte van<br />
de treinsporen van het centraal station Amsterdam.<br />
Onder het busstation, op maaiveldniveau, zal zich<br />
een tussenlaag bevinden waarin reizigers zich van<br />
en naar het busstation en het centraal station kunnen<br />
bewegen. Het busstation en de tussenlaag worden<br />
van het centraal station afgescheiden door een<br />
glazen scherm met afsluitbare deuren. Over het busstation<br />
en de tussenlaag wordt een overkapping<br />
aangelegd. De auto-onderdoorgang zal zich onder<br />
de tussenlaag, onder maaiveldniveau bevinden. Aan<br />
de IJzijde van het stationseiland worden in het<br />
kader van het zogeheten waterprogramma pieren en<br />
aanmeerplaatsen voor pontveren aangelegd.<br />
De Voorzitter gaat er op grond van het verhandelde<br />
ter zitting van uit dat voor de activiteiten op het<br />
centraal station Amsterdam een vergunning krachtens<br />
de Wet milieubeheer is verleend.<br />
Op grond van de stukken en het verhandelde ter<br />
zitting stelt de Voorzitter vast dat de gemeente Amsterdam<br />
opdrachtgever is voor de realisatie van de<br />
in geding zijnde activiteiten. NS Stations is beheerder<br />
van het centraal station te Amsterdam. Ter zitting<br />
is gebleken dat nog niet bekend is welke rechtspersoon<br />
het busstation in de toekomst gaat beheren.<br />
Hierover en over de functie en eigendoms- en beheerssituatie<br />
van de tussenlaag vindt nog nader<br />
overleg plaats. Tevens staat, blijkens het verhandelde<br />
ter zitting, nog niet vast of het busstation voorzieningen<br />
van openbaar nut zal onttrekken vanuit de<br />
hal van het centraal station of vanuit het openbare<br />
net.<br />
Hoewel voldoende aannemelijk is dat in enige<br />
mate sprake is van functionele en technische bindingen,<br />
is de Voorzitter er niet van overtuigd dat<br />
deze voldoende zijn om te kunnen spreken van één<br />
inrichting als bedoeld in artikel 1.1, vierde lid, van<br />
de Wet milieubeheer. Dat reizigers via de tussenlaag<br />
van en naar het busstation en het centraal station<br />
kunnen komen, kan hieraan niet afdoen. Het vorenstaande<br />
kan dan ook niet leiden tot het treffen van<br />
een voorlopige voorziening. De Voorzitter overweegt<br />
dat verweerder in het kader van de beslissing op het<br />
bezwaar van verzoekers overwegingen kan wijden<br />
aan de aanwezigheid van bindingen tussen de activiteiten<br />
en het centraal station.<br />
2.3.1. De Voorzitter ziet zich vervolgens voor de<br />
vraag gesteld of de in geding zijnde activiteiten als<br />
zodanig een inrichting vormen als bedoeld in de Wet<br />
milieubeheer.<br />
StAB 4 / 2004