01.08.2013 Views

De Utrechtse munten ten tijde van bisschop David van Bourgondië

De Utrechtse munten ten tijde van bisschop David van Bourgondië

De Utrechtse munten ten tijde van bisschop David van Bourgondië

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

26 H. ENNO VAN GELDER<br />

hogere gehalte duidelijk een andere munt. In de instructies <strong>van</strong> de volgende<br />

jaren tot en met 1482 wordt telkens een <strong>David</strong>sgulden als goudstuk genoemd,<br />

zij het dat het gehalte tij vrijwel gelijkblijvend gewicht geleidelijk verlaagd<br />

wordt <strong>van</strong> 18 tot 16 karaat. Naar alle waarschijnhjkheid is hiermee bedoeld de<br />

gulden <strong>van</strong> Rijnlands type met tronende Sint Maar<strong>ten</strong> (no 5), het meest voor­<br />

2 1<br />

komende goudstuk uit <strong>David</strong>s regering. Uit 16e eeuwse wisselaarsinstructies<br />

is bekend dat deze guldens inderdaad in twee verschillende gehaltes voorkwamen:<br />

18 karaat met de afkorting EPIS in het omschrift der voorzijde en 16 karaat<br />

met EPS (dit blijkt overigens een simplificatie te zijn <strong>van</strong> een iets geleidelijker<br />

ontwikkeling). <strong>De</strong>ze gulden is dus gedurende bijna 20 jaar krach<strong>ten</strong>s verschillende<br />

instructies zonder wezenlijke verandering <strong>van</strong> de beeldenaar geslagen.<br />

Naast de nieuwe ingevoerde gulden schrijft de instructie <strong>van</strong> 1464 zilveren<br />

<strong>mun<strong>ten</strong></strong> voor die aangeduid worden met de niets-zeggende naam <strong>Utrechtse</strong> penning.<br />

Kennelijk zijn bedoeld stuivers en onderdelen. Gewicht en gehalte <strong>van</strong> de<br />

nieuwe <strong>mun<strong>ten</strong></strong> zijn slechts een fractie lager dan die <strong>van</strong> 1457. Het ziet er naar<br />

uit dat hier een voortzetting bedoeld werd <strong>van</strong> de voorafgaande reeks met een<br />

kleine aanpassing aan de inmiddels opgetreden slijtage, zoals dat in 1466 ook in<br />

de Bourgondische Nederlanden gedaan werd. In ieder geval is de uitgifte - ook<br />

als een niet teruggevonden nieuwe beeldenaar werd ingevoerd - uiterst beperkt<br />

geweest: de recesbrief <strong>van</strong> 1469 wekt de indruk, dat alleen gouden <strong>mun<strong>ten</strong></strong>, dus<br />

de nieuwe <strong>David</strong>sguldens, werden afgeleverd.<br />

In 1464 werd behalve de reeds uit 1457 daterende stuiver, halve en kwart<br />

stuiver ook een munt <strong>van</strong> een achtste stuiver genoemd. Aanvullende instructies<br />

<strong>van</strong> 1469 en 1470 wijzigen gewicht en gehalte <strong>van</strong> deze denominatie en die <strong>van</strong><br />

de kwart stuiver, maar noemen de grotere zilverstukken niet meer. Dit wijst op<br />

een hervatting - op enigszins aangepaste muntvoet - <strong>van</strong> deze kleine soor<strong>ten</strong>.<br />

<strong>De</strong>ze kunnen met grote waarschijnlijkheid herkend worden in de kwart en<br />

achtste stuiver <strong>van</strong> zuiver Bourgondisch type (nos. 8 en 9), die inderdaad het<br />

door de instructie vereiste gewicht hebben. Dat de kwart stuiver in deze periode<br />

gedateerd moet worden, blijkt ook uit muntvonds<strong>ten</strong>: hij komt niet in de oudere<br />

schat<strong>ten</strong> voor, maar wel geregeld in ca 1480 afgeslo<strong>ten</strong> complexen - vonds<strong>ten</strong><br />

Utrecht, Hoensbroek en Nederheim -, zodat hij aan de <strong>mun<strong>ten</strong></strong> uit de jaren '70<br />

moet voorafgaan. <strong>De</strong> achtste stuiver is hiermee, door het type en het over beide<br />

zijden doorlopende omschrift, onmiskenbaar verbonden.<br />

Tegelijk werd in 1469 voor het eerst <strong>tijde</strong>ns deze regering een kleine munt <strong>van</strong><br />

1 duitken (= 1/48 stuiver) genoemd. Daar deze kleine <strong>mun<strong>ten</strong></strong> vrijwel nooit in<br />

vonds<strong>ten</strong> voorkomen, kan slechts met reserve verondersteld worden dat hier<br />

-de zeldzame duitkens met borstbeeld <strong>van</strong> Sint Maar<strong>ten</strong> (no 10) thuis horen: het<br />

- 21<br />

Hierover H. Enno <strong>van</strong> Gelder in American Numismatic Society, Cen<strong>ten</strong>nial Publication,<br />

New York 1958, blz. 239-272.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!