Download - Cultuurnetwerk.nl
Download - Cultuurnetwerk.nl
Download - Cultuurnetwerk.nl
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
_<br />
OPRECHT EN WAARACHTIG<br />
Als begin van de liefhebberij in kunsten wordt dikwijls op de vijftiende- en zestiende-eeuwse<br />
rederijkers gewezen. De traditie bloeide het meest in de zuidelijke provincies, waarbij vooral<br />
ook aan het huidige Belgische Vlaanderen gedacht moet worden. Bekend bleven de landjuwelen,<br />
de officiële wedstrijden om de prachtigste voordrachten en vertoningen. Naast de<br />
onderlinge wedijver om de hoogste eer in eigen huis en daarbuiten ondersteunden de rederijkerskamers<br />
de feesten en rituelen van de stedelijke gemeenschap. In zalen deden ze dit<br />
met tafelspelen en in de ope<strong>nl</strong>ucht met kluchten (esbattementen) en levende tableaus<br />
bij een intocht van een belangrijk heerschap (Pikhaus 1996, Spies 1996, Zijlmans 1999).<br />
De muziek erbij werd destijds al vaak verzorgd door speellieden van beroep, die als<br />
stadsmuzikant waren aangesteld. Vooral de optochten en uitstallingen met hun toneel<br />
en maskerades wisten een breed publiek te amuseren en bleven tot ver na de reformatie<br />
bijzonder populair. Carnavalsoptochten en corso’s met hun praalwagens grijpen nog<br />
steeds terug op die traditie.<br />
In de zeventiende eeuw raakte de rol van rederijkers uitgespeeld. Verschillende factoren<br />
lijken er verantwoordelijk voor: het uiteindelijke succes van de reformatie met haar<br />
theatervijandige regiem en de strijd die puriteinen aanbonden tegen theatrale vertoningen<br />
in de publieke ruimte; de bouw van permanente door halve beroepsacteurs<br />
bespeelde schouwburgen in de grotere Hollandse steden en de opkomst van een huiselijk<br />
patroon van cultuurbeleving van gedrukte (bijbel)verhalen, rijmpjes en prenten.<br />
De liefhebberij in poëzie, voordrachten en zang van de rederijkerstraditie leefde weliswaar<br />
voort in zeventiende- en achttiende-eeuwse dichtgenootschappen en muziekcolleges,<br />
maar hier ging het om kunst in besloten kring en deze kunstbeoefening door<br />
liefhebbers bestond niet in alle steden.<br />
Bijeenkomen in ensembles en genootschappen, los van de geautoriseerde gildenorganisatie,<br />
militie en kerk, was vóór de erkenning van de verenigingsvrijheid (in de grondwet<br />
van 1848) niet iedereen toegestaan. Stedelingen met een goede reputatie kregen wel de<br />
ruimte om samen kunsten te beoefenen, maar deze werd niet als vanzelfsprekende vergunning<br />
beschouwd. Uitingen van goede wil en respect voor de bestaande orde bleven<br />
daarnaast nodig. De liefhebbers gaven zo in woord en geschrift ook te kennen dat ze<br />
erkende beroepen niet zouden beconcurreren; hun oogmerken zouden kortom ‘oprecht’<br />
zijn. De gewoonte om van hun oprechtheid te getuigen is onder amateurgezelschappen<br />
lang blijven bestaan.<br />
In de statuten van een van de eerste harmonieorkesten (in Limburg) staat dat de vereniging<br />
alleen personen aanneemt ‘die de orde beminnen’ (Fassaert 1989).<br />
Cultuur + Educatie 20 2007 13