04.09.2013 Views

No, 499 13 Maart 1934

No, 499 13 Maart 1934

No, 499 13 Maart 1934

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

<strong>No</strong>, <strong>499</strong><br />

Adres voor Redactie en Administratie :<br />

Laan van Nieuw Oost-Indië 156<br />

KATHOLIEKE LEDEN IN DEN NJ.K.<br />

Dr. B. Kruitwagen O.F.M, komt in het maandorgaan<br />

der Ned. R.K. Journalistenvereniging op tegen hetgeen<br />

ik aan den avondmaaltijd ter gelegenheid van het gouden<br />

feest van den Ned. Journalisten-Kring gezegd heb<br />

omtrent de reden van mijn niet-uittreden uit den Kring,<br />

n.1. dat ik een wensch der Bisschoppen niet als een bevel<br />

opvat.<br />

De geestelijke adviseur der R. K. Journalistenvereniging<br />

meent, dat volgens beschaafd spraakgebruik in vele<br />

omstandigheden een wensch wel de beteekenis van een<br />

bevel heeft, en hij beijvert zich om dat in een wijdloopige<br />

uiteenzetting aannemelijk te maken. Een der omstandigheden,<br />

waaronder die opvatting moet gehuldigd worden,<br />

is volgens dr. Kruitwagen: als ,,de neutraliteit op den<br />

duur haar onafwijsbare consequenties gaat trekken", en<br />

er een gevaar ontstaat, dat dus „tijdig moet worden afgewend".<br />

Als bekwaam casuist zal pater Kruitwagen<br />

wel toegeven, dat zijn gesteld geval — de „tijdige" afwending<br />

zou dan gekomen zijn zonder eenige speciale<br />

aanleiding, nadat tal van katholieke journalisten gedurende<br />

48 jaren deel van den Kring hadden uitgemaakt —<br />

zijn betoog niet bijster gelukkig steunt.<br />

Z.Ew. beweert, dat het Episcopaat op 21 Juni 1931<br />

het besluit uitvaardigde, dat de katholieke journalisten<br />

hun lidmaatschap van den Kring moesten opzeggen. Ik<br />

blijf dat vlakaf ontkennen. De Bisschoppen, van wie mag<br />

worden aangenomen, dat zij zich rekenschap geven van<br />

elk woord, dat zij schrijven, uitten een wensch, meer niet.<br />

En nu moge dr. Kruitwagen al beweren, dat dit een bevel<br />

is, — al zijn vergelijkingen wisschen het feit niet weg,<br />

dat bij de beoefening van het Roomsche Kerkrecht wordt<br />

uitgegaan van het beginsel, dat rescripten van de Kerkelijke<br />

Overheid niet volgens een of ander spraakgebruik,<br />

maar ad litteram dienen verstaan te worden.<br />

Ik ben nu eenmaal te Nederlandsch van aard om mij<br />

het byzantinisme eigen te maken van de Fransche hovelingen,<br />

die Louis XIV buigend toevoegden: „Sire, elke<br />

Uwer wenschen is ons een bevel".<br />

Overigens herhaal ik, wat ik reeds eerder verklaarde:<br />

wanneer door mijne Kerkelijke Overheid — niet door<br />

een eigenmachtig commentator — mij wordt medegedeeld,<br />

dat ik ten deze werkelijk een bevel zou hebben<br />

op te volgen, zal ik, op grond van mijn eerbied voor de<br />

Kerkelijke tucht, daaraan zonder meer gevolg geven.<br />

Intusschen lijkt 't mij te minder aannemelijk, dat de<br />

Redacteur t<br />

D. HANS<br />

<strong>13</strong> <strong>Maart</strong> <strong>1934</strong><br />

Dit blad verschijnt ten minste<br />

éénmaal per maand.<br />

Bisschoppen de hun door pater Kruitwagen toegeschreven<br />

bedoeling kunnen gehad hebben, omdat daaruit nog<br />

een andere consequentie zou volgen. Immers in hetzelfde<br />

bedrijf, de journalistiek, waarin de redacteuren werkzaam<br />

zijn, is nog een andere bedrijfsgroep georganiseerd:<br />

die der directeuren. Ook dezer organisatie is meervoudig:<br />

we kennen de (neutrale) Vereeniging ,,De Nederlandsche<br />

Dagbladpers", en de R. K. Vereeniging van<br />

Directeuren van R. K. Dagbladen. Ook in de eerstgenoemde<br />

vereeniging zijn katholieken lid en zelfs bestuurslid<br />

daarvan. Ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan<br />

dier neutrale organisatie verscheen in De Maasbode<br />

een foto van het mede-jubileerend bestuur, en daarop<br />

prijkten o.m. de beeltenissen van den directeur van<br />

het grootste kath. dagblad hier te lande, die begiftigd is<br />

met een hooge Pauselijke onderscheiding, en van den<br />

directeur van het kath. orgaan, verschijnend in een der<br />

bisschoppelijke residentiën.<br />

Uit de omstandigheid, dat van bisschoppelijke zijde<br />

nooit eenig uitdrukkelijk verbod tegen dergelijke bestuurs-<br />

of zelfs gewone lidmaatschappen voor katholieke<br />

leden dezer bedrijfsgroep is uitgegaan, valt m.i. zonder<br />

vrees voor vergissing af te leiden, dat een gelijksoortig<br />

verbod ook niet voor de adequate groep kan besloten<br />

liggen in den vorm, dien de Bisschoppen welbewust hebben<br />

gekozen voor hun antwoord op het door den geestelijken<br />

adviseur der Kath. Journalisten-Vereeniging tot<br />

hen gericht verzoek.<br />

JAC. P. VAN TERM.<br />

Door een (gelukkige) samenloop van omstandigheden<br />

verscheen, gelijktijdig met het artikel van Pater Kruitwagen,<br />

dat hierboven door collega van Term bestreden<br />

wordt, ons artikel in het vorig nummer van De Journalist,<br />

waarin wij deden zien hoe het onder geestelijke<br />

leiding staande katholieke hoofd-orgaan De Maasbode<br />

inzake het bedoelde onderwerp een opvatting huldigt,<br />

welke met die van den heer van Term overeenstemt.<br />

Overigens blijkt uit het artikel van dr. Kruitwagen nog<br />

eens afdoende, dat er geen concreet-aanwijsbare redenen<br />

voor den wensch der Bisschoppen aanwezig waren,<br />

maar alleen de vrees, dat ,,op den duur" de neutrale Kring<br />

wel esns een slechten invloed zou kunnen oefenen. Na<br />

een goeden invloed van bijna een halve eeuw!<br />

Redactie.


30 DE J O U R N A L I S T<br />

INHOUD: Katholieke leden in den N.J.K. — Officieele Mededeelingen:<br />

De Kring en de Publiciteit; Algemeene Vergadering; Ledenlijst.<br />

— Aangesloten Vereenigingen: H.J.K.; H.J.V. — Allerlei<br />

Onderwerpen: H. Tersteeg f; <strong>No</strong>g eens: de schrijfwijze van de<br />

Nederlandsche taal; Het voorbehoud; „Verslaggevers"; Afdrukken<br />

van opruiende taal; Reizen in het Buitenland. — Nederlandsch-<br />

Indië. De Indische Pers. — Buitenland: In het Indische Pershuis;<br />

Koning Albert en de Ned. Pers; A. Hans. — Journalistieke Herinneringen;<br />

De Vergissing. — Allerlei Onderwerpen. — Stoppers.<br />

— Advertenties.<br />

Officieele Mededeelingen.<br />

DE KRING EN DE PUBLICITEIT.<br />

Op Maandag 5 <strong>Maart</strong> heeft de chef van den Regeeringspersdienst,<br />

de heer A- J. Lievegoed, in Restaurant<br />

Royal te 's-Gravenhage een noenmaal gegeven, waartoe<br />

waren uitgenoodigd de voorzitters en de secretarissen<br />

van de verschillende vereenigingen op het gebied der<br />

dagbladpers, de leden van de commissie, welke de<br />

Regeering destijds heeft voorgelicht, de directies van<br />

pers-bureaux en enkele buitenlandsche journalisten.<br />

Aan dit noenmaal heeft onze Voorzitter de volgende<br />

rede gehouden.<br />

„Ik wil gaarne beginnen, met mijn erkentelijkheid te<br />

betuigen voor de gelegenheid, welke mij geboden wordt<br />

om thans een enkel woord te spreken.<br />

Dit oogenblik is feitelijk onze officieele kennismaking<br />

met den Regeeringspersdienst, en wanneer ik, namens<br />

den Nederlandschen Journalisten-Kring, een woord van<br />

hartelijke begroeting spreek tot den dienst en zijn leiders,<br />

wil ik daaraan toch iets anders laten voorafgaan. Want<br />

het optreden van den Regeeringsdienst beteekent feitelijk,<br />

zoo niet geheel dan toch voor een belangrijk deel,<br />

een aftreden van den Kring op een terrein, waarop hij<br />

zich meermalen, en ik durf zeggen met toewijding, heeft<br />

bewogen; het beteekent het afsluiten van een periode,<br />

waarin de Kring als eerstgeroepene dikwijls datgene<br />

heeft gedaan, wat de Regeeringspersdienst nu zal doen.<br />

Het zij mij veroorloofd dit in een zeer kort historisch<br />

overzicht aan te toonen. Ik vlei mij, dat voor de eindelij<br />

ke tot-stand-koming en de practijk van den officieelen<br />

dienst de vroegere feiten niet geheel zonder belang zijn.<br />

Op het gebied van de bevordering eener juiste berichtgeving<br />

en eener goede publicatie is de Kring in het verleden<br />

opgetreden zoowel in het buitenland als in het<br />

binnenland.<br />

Wat het buitenland betreft — en ik zal mij nu in dit<br />

overzicht maar beperken tot de laatste 20 jaar — mag<br />

ik op twee zeer belangrijke momenten wijzen. In den<br />

nazomer van 1914 liepen in het buitenland, en met name<br />

in de landen der geallieerden, zeer stellige en zeer hardnekkige<br />

geruchten, welke ernstig tegen ons land werden<br />

uitgebuit, dat onze Regeering zou hebben toegelaten de<br />

schending van onze neutraliteit in Zuid-Limburg door<br />

de Duitsche troepen. Er moest iets tegen die valsche berichten<br />

gedaan worden en na overleg met onze Regeering<br />

deed het Kringbestuur een stap bij de buitenlandsche<br />

pers, om die aantijgingen tegen te spreken. In een<br />

uitvoerige verklaring, welke in het bijzonder naar de<br />

Fransche en Belgische pers werd gezonden, zette ons<br />

Bestuur de juiste toedracht uiteen en protesteerde het<br />

tegen de valsche geruchten en berichtgeving.<br />

Een soortgelijke stap volgde in den winter van 1918.<br />

Toen in een deel der buitenlandsche en met name de<br />

Belgische pers een verwoede campagne werd gevoerd<br />

voor de annexatie van een deel van ons grondgebied,<br />

was het wederom onze Kring, die in een uitvoerig, in<br />

de Nederlandsche pers zeer goed beoordeeld, stuk, naar<br />

de betrokken bladen gezonden, daartegen opkwam, het<br />

belang van Nederland verdedigend en in het jukte licht<br />

stellend. Wij gelooven dat wij op beide momenten het<br />

belang van ons vaderland hebben gediend.<br />

Wat de bevordering eener gezonde publicatie in ons<br />

eigen land betreft schakel ik in bij het jaar 1916. Toen<br />

werden op een oogenblik van groote internationale<br />

spanning plotseling de verloven onzer militairen ingetrokken.<br />

Dit besluit veroorzaakte groote onrust in ons<br />

volk. De Regeering en de Opperbevelhebber zonden een<br />

belangrijke, voor alle militairen bestemde, circulaire aan<br />

de korpscommandanten, waarin op de ernst van den toestand<br />

en het gemotiveerde van het besluit werd gewezen.<br />

Een tweede circulaire volgde. Geen van beide stukken,<br />

waarvan de inhoud kon strekken ons volk juist in<br />

te lichten en de onrust te doen verminderen, werd gepubliceerd,<br />

hoewel de inhoud zich daartegen niet verzette.<br />

In zijn vergadering van Juni 1916 nam het<br />

Kringbestuur een motie aan, waarin leedwezen en verwondering<br />

over het gebrek aan openbaarheid werden<br />

uitgesproken- Wij bleven op de bevordering hiervan<br />

onze aandacht gevestigd houden. Toen in den zomer<br />

van 1918 het eerste kabinet-Ruys optrad, vroeg en verkreeg<br />

ons Dagelijksch Bestuur een audiëntie bij den<br />

Minister-President, waarin ernstig op openbaarheid in<br />

het regeeringsbeleid door middel van de pers werd aangedrongen.<br />

De Minister-President was het met de strekking<br />

van ons optreden volkomen eens, en noodigde ons<br />

uit, een schriftelijk advies omtrent het belangrijke onderwerp<br />

aan de Regeering uit te brengen. Dit hebben<br />

wij gedaan. In dit advies hebben wij o.a. de wenschelijkheid<br />

betoogd van de aanstelling van eenige regeerings-ambtenaren,<br />

voor permanent contact met de pers,<br />

en van een dienst, welke de tendentieuze en onjuiste<br />

berichten, die in de buitenlandsche pers over ons land<br />

verschenen, zou controleeren en tegenspreken.<br />

In Januari 1919 bereikte ons daarop een schrijven<br />

van de Regeering, waarin zij meedeelde, dat zij wilde<br />

overgaan tot de oprichting van een Regeerings-persbureau.<br />

De uitwerking van dit denkbeeld was echter van<br />

dien aard, dat wij er ernstige bezwaren tegen koesterden<br />

en opnieuw een onderhoud met de Regeering aanvroegen,<br />

hetwelk kort daarop plaats had. Het plan was<br />

ondertusschen uitgelekt, en niemand minder dan collega<br />

Elout schreef in het Handelsblad letterlijk: „Wij<br />

hopen, dat de Regeering dit fatale voornemen zal laten<br />

varen". Hij legde den vollen nadruk op het gewicht van<br />

persconferenties. Den Hen Februari van dat jaar bracht<br />

't Kringbestuur opnieuw een schriftelijk advies aan de<br />

Regeering uit. Het resultaat van een en ander was, dat<br />

de Regeering haar plan, zooals zij dat toen koesterde,<br />

liet varen, en dat de Kring oprichtte de Publiciteits-commissie,<br />

welke door de Regeering volledig werd erkend<br />

en die op 14 April 1919 door den Minister-President in<br />

zijn kabinet werd geïnstalleerd. De erkenning geschiedde<br />

op royale wijze. Hoofdtaak van deze commissie was, de<br />

Regeering te adviseeren omtrent zaken, waaromtrent de<br />

commissie publiciteit, of méér publiciteit, gewenscht oordeelde.<br />

In de omschrijving van haar taak en bevoegdheden<br />

waren o.a. deze bepalingen opgenomen: Ie. dat<br />

haar adviezen steeds zooveel mogelijk zouden worden<br />

opgevolgd; 2e. dat, indien dit niet zou geschieden, de<br />

redenen daarvoor steeds zooveel mogelijk aan de commissie<br />

zouden worden medegedeeld; 3e. dat de commissie<br />

— die de bevoegdheid kreeg hetzij bij de Regeering<br />

in haar geheel hetzij bij de ministers afzonderlijk op te<br />

treden — het recht zou bezitten te publiceeren, omtrent<br />

welke zaken zij de Regeering vruchteloos tot openbaarheid<br />

had geadviseerd.<br />

De instelling van deze Commissie is, door allerlei omstandigheden,<br />

geen succes geworden- Zij heeft enkele<br />

publicaties uitgelokt; zij heeft enkele malen zonder resultaat<br />

tot openbaarheid geadviseerd; zij heeft eenige<br />

keeren het initiatief genomen tot het beleggen van een<br />

persconferentie. Toen in 1925 het eerste kabinet-Cohjn<br />

optrad, hebben wij met den nieuwen Minister-President<br />

een onderhoud gehad en hem gevraagd, of ook zijn Regeering<br />

de Commissie wilde erkennen. De Minister zou<br />

ons daaromtrent berichten, maar zoover kwam het niet,<br />

want het kabinet trad zeer spoedig af. Feitelijk is de<br />

commissie daarna zachtkens ingesluimerd en thans is het


oogenblik gekomen, om aan haar bestaan ook officieel<br />

en definitief een eind te maken. Wel was ondertusschen<br />

mr. Plemp van Duiveland als pers-referendaris opgetreden,<br />

maar een goed-georganiseerde en volledige<br />

persdienst was er nog niet. Die is er nu wel. Ik leg,<br />

geachte heer Lievegoed, de overlijdens-acte van de Publiciteits-commissie<br />

in uwe handen.<br />

Ik mag dit korte overzicht niet besluiten, zonder nog<br />

met een enkel woord te hebben gewezen op een andere<br />

functie, welke het Kringbestuur of de Kringvoorzitter<br />

meermalen op dit gebied heeft vervuld, n.1. die van tusschenpersoon<br />

om zich, namens de Regeering, vertrouwelijk<br />

tot de redactioneele leiders der bladen te richten, een<br />

taak, welke zelden of nooit naar buiten is gebleken, maar<br />

die dikwijls een even overtuigend als verblijdend bewijs<br />

was van het vertrouwen, dat de Regeering in ons stelde<br />

en een erkenning van onze plaats en onze roeping. Herhaaldelijk,<br />

en met name in de oorlogsjaren, hebben wij<br />

ons tot de hoofdredacties gericht met vertrouwelijke mededeelingen,<br />

adviezen of verzoeken namens de Regeering.<br />

Onlangs, bij ons 50-jarig bestaan, heb ik mij gewend<br />

tot een vroegeren Minister-President met de<br />

vraag, of ik in ons feestnummer eens een zeker document<br />

mocht publiceeren uit het Kringarchief, dat betrekking<br />

had op een dergelijk vertrouwelijke zaak betreffende<br />

een belangrijke en delicate internationale aangelegenheid,<br />

gedurende de oorlogsjaren door mij, op verzoek der Regeering,<br />

ter kennis van de hoofdredacties gebracht. De<br />

betrokken staatsman meende echter, dat het beter was<br />

die publicatie (nog) niet te doen geschieden, waarbij<br />

ik mij natuurlijk heb neergelegd, maar zij zou een aardige<br />

illustratie geweest zijn van de taak, welke wij meermalen<br />

op ons hebben genomen en die nu vermoedelijk<br />

wel op de schouders van den Regeeringspersdient kan en<br />

zal worden afgewenteld.<br />

Mij rest dan nog tot de leiders van dezen dienst een<br />

woord van hartelijke begroeting te spreken en hun de<br />

verzekering van onze meest loyale medewerking te geven.<br />

Dat zij ons volledige vertrouwen hebben, weten<br />

zij. Zij zijn vleesch van ons vleesch en bloed van ons<br />

blad; zij zijn uit onze gelederen tot dit belangrijke werk<br />

geroepen. De publiciteit, welke de persdienst zal hebben<br />

te dienen, is niet bovenal een pers-, maar een volksbelang.<br />

De Kring wenscht daaraan te blijven medewerken.<br />

Al sluit het optreden van den Regeerings-persdienst<br />

een bepaalde periode voor ons af, wij zullen onze oude<br />

taak toch niet geheel als geëindigd beschouwen. Wij<br />

zullen ons vermoedelijk nog wel eens de vrijheid veroorloven,<br />

den leider van den dienst, ongevraagd, een bescheiden<br />

advies te geven of hem een verzoek te doen;<br />

dat hij dit advies altijd krijgen kan, wanneer hij meent<br />

het te behoeven, spreekt van zelf- Overigens meen ik<br />

ook van mijn kant er op te mogen wijzen, dat de instelling<br />

van den Regeerings-persdienst niet beteekent,<br />

dat journalisten zich voortaan tot het verkrijgen van informaties<br />

uitsluitend tot dezen dienst zullen moeten wenden.<br />

De weg tot andere departementen en tot de Ministers<br />

blijft voor hen open. En dat hiernaast aan het<br />

middel der persconferenties aandacht besteed zal blijven<br />

worden, hebben de jongste weken reeds bewezen. Ook<br />

in dit opzicht behouden wij ons de vrijheid van advies<br />

jegens den nieuwen dienst voor.<br />

Wat, geachte heer Lievegoed, onder uw leiding begonnen<br />

is mag zonder overdrijving een nationale taak<br />

worden genoemd. Voor het slagen daarvan zijn onze<br />

alle beste wenschen en onze hartelijke medewerking u<br />

verzekerd."<br />

Het gedeelte van deze rede, waarin een begroeting<br />

van den persdienst lag en een verzekering van medewerking<br />

en steun, werd ook gesproken namens de aanwezige<br />

vertegenwoordigers van katholieke vereenigingen en namens<br />

de Haagsche Journalisten-Vereeniging. Namens<br />

de Buitenlandsche Persvereeniging sprak haar voorzitter,<br />

collega Henri Asselin.<br />

DE J O U R N A L I S T 31<br />

ALGEMEEHE VERGADERING.<br />

Wij herinneren aan de Jaarvergadering, welke a.s.<br />

Zaterdagmiddag, half 3, wordt gehouden te 's-Gravenhage<br />

in Hotel Victoria, Spuistraat 18. Voor de agenda<br />

enz. zie men het vorig nummer. Mogen wij opwekken<br />

tot een druk bezoek?<br />

LEDENLIJST.<br />

Voorgedragen als gewoon lid:<br />

R. Hovius, Dagblad voor IJmuiden, Wijkerstraatweg<br />

294, Velsen N.<br />

S. van der Schaaf, Arbeiderspers, Tellegenstraat Sa,<br />

Groningen.<br />

H. A. van de Weg, Het Volk, Amstellaan 52*, Amsterdam.<br />

H. R. Zijlstra, De Rotterdammer, Talmastraat <strong>13</strong>,<br />

Amsterdam Z.<br />

Th. E. Sterenberg, Prop. Gron. Crt., Westerhavenstr.<br />

18, Groningen.<br />

J. K. Mesu, Sum. Bode en Midd. Crt., Nieuw en<br />

St. Joosland (Z.).<br />

W. Graadt van Roggen, Utr. Dagblad, Stolberglaan<br />

1, Utrecht.<br />

J. E. A- Spier, Telegraaf, Titiaanstraat 44b, Amsterdam.<br />

Adresveranderingen en -verbeteringen:<br />

M. Stavenga, naar Stadhouderslaan 25, Schiedam.<br />

H. Cewits, Wilhelminastraat 18, Arnhem-<br />

M. van der Hilst, naar <strong>13</strong> Rue Pontoise, St. Germain<br />

en Laye (S. en O.), Frankrijk.<br />

H. J. K. Serry, naar Heemraadssingel 270b, Rotterdam.<br />

G Ballingtijn, naar Tegalstraat 11, Enschede.<br />

N. D. Kuiper, van Wassenaar naar van Alkemadelaan<br />

350, Flatgebouw Duinwijck, den Haag.<br />

B. B. Faber, naar Statenlaan 81, den Haag.<br />

J. L. Rodrigues, naar 's-Gravesandeplein 8, Amsterdam-Oost.<br />

Dr. W- Wienbelt, naar Haarlemmermeerstraat 46,<br />

Amsterdam.<br />

Mr. S. Davids, naar Weteringschans 83 II, Amsterdam<br />

(O).<br />

E. W. de Jong, Wagenaarweg 9, Den Haag.<br />

A. P. van Leeuwen, naar Koninginnegracht 142, den<br />

Haag.<br />

J. S. Sybrandy, Lange <strong>No</strong>ortstraat C 26, Middelburg.<br />

L. W. C. Tinkelenberg, naar Piet Heinstraat 5 IA,<br />

Groningen.<br />

Gevraagde adressen:<br />

Mej. E. B. van Wijk, Amsterdam.<br />

J. Raatgever, Utrecht.<br />

A. W. T. Schroevers, Amsterdam.<br />

H. P. Danz, Arnhem.<br />

G. Slagmolen, Zaandam.<br />

Freule M. v. Limburg Stirum, Parijs<br />

G. P. Nijhoff, 's-Gravenhage.<br />

CONTRIBUTIE ACHTERSTAND.<br />

De Penningmeester deelt mede, dat de namen van<br />

diegenen der in het vorig nummer genoemde leden, die<br />

niet hebben voldaan aan het verzoek tot aanzuivering<br />

van hun contributie-achterstand, en deswege geroyeerd<br />

zullen worden, in het volgend nummer als zoodanig zullen<br />

worden vermeld.<br />

Aan het lijstje moet thans nog worden toegevoegd de<br />

naam van den heer Joh. Koning, te Voorburg.<br />

De Redacteur doet nog eens een beroep<br />

op de leden voor medewerking aan de<br />

rubriek „Journalistieke Herinneringen". Wie<br />

zendt hem iets?


32 DE J O U R N A L I S T<br />

Aangesloten Vereenigingen.<br />

HAARLEHSCHE JOURNALISTENKRING.<br />

De Haarlemsche Journalistenkring heeft besloten, een<br />

serie gezellige avonden voor leden en genoodigden te<br />

houden en benoemde daarvoor een feestcommissie, bestaande<br />

uit de heeren Drs. Th. B. F. Hoijer, Mr. A. J.<br />

C. Vlaskamp en H. Seignette. De eerste bijeenkomst<br />

heeft Zaterdagavond 24 Februari in Hotel „Lion d'Or"<br />

te Haarlem plaats gehad. Zij is voor deze commissie<br />

een groot succes geworden.<br />

De voorzitter van den Kring, de heer F. Primo, sprak<br />

een welkomstrede uit. Hij zette het doel van deze bijeenkomsten<br />

uiteen, namelijk om den onderlingen band<br />

wat nauwer aan te halen. Daarna droeg hij de leiding<br />

verder over aan den voorzitter der feestcommissie, den<br />

heer Hoijer. Deze sprak ook een inleidend woord; hij<br />

nam vervolgens de taak van conferencier op zich en<br />

deed dit op een uitstekende wijze. Hij introduceerde allereerst<br />

den bekenden heer Han Hollander, aan wien<br />

voor een heel groot gedeelte het welslagen van den<br />

avond te danken is geweest. Hij hield een bijzonder<br />

boeiende en geestige causerie over de ervaringen, die<br />

hij gedurende negen jaren bij de radio-reportage heeft<br />

opgedaan; vertelde van den langdurigen zwaren strijd,<br />

dien hij inwendig moest voeren, eer hij het aandurfde<br />

om den eersten belangrijken voetbalwedstrijd voor de<br />

microfoon te verslaan. Meer dan twee uren lang heeft<br />

de heer Hollander de aanwezigen op een alleraangenaamste<br />

wijze bezig gehouden; zij kregen een goeden<br />

kijk op dit dankbare, maar uiterst moeilijke reportagewerk.<br />

Zij zullen voortaan stellig, indien dit tenminste<br />

mogelijk is, met nog meer interesse naar 's heeren Hollanders<br />

praatjes en ooggetuige-verslagen luisteren.<br />

De heer Hoijer bracht hem een warm woord van<br />

dank en overhandigde hem namens den Kring als een<br />

herinnering aan dezen avond een ets.<br />

De heeren Jos. de Klerk en Karel de Jong, muziekrecensenten<br />

resp. aan de Opr. Haarl. Courant en Haarlem's<br />

Dagblad, lieten van hoogstaande muzikale en vocale<br />

kunst genieten. De heer Vlaskamp zong aardige<br />

levensliedjes aan de piano en liet zich ook als een heel<br />

verdienstelijk accordeonspeler kennen. De heer Primo<br />

boeide het gezelschap met het voordragen van eenige<br />

gedichten van Guido Gezelle. De heer Hoijer noemde<br />

hem niet alleen een goed voorzitter, maar ook een<br />

goed voordrager.<br />

Alle medewerkenden werden door den heer Hoijer<br />

afzonderlijk bedankt en het behoeft geen betoog, dat<br />

de aanwezigen dit met een klaterend applaus onderstreepten.<br />

<strong>No</strong>g langen tijd bleef men genoeglijk bijeen.<br />

Algemeen was de wensch, om zulk een bijeenkomst<br />

spoedig te herhalen.<br />

J. H. D. KAMMEIJER, Secretaris.<br />

HAAGSCHE 30URNALISTEN-VEREENIGING.<br />

Voor het lidmaatschap hebben zich opgegeven mr. L.<br />

Meyer Handelsblad, L. W. Blok, div. bladen, H. Crelinger,<br />

div. bladen, J. A. Wiersma, Vooruit en H. C. J.<br />

Meys, Loosduinen (buitengewoon).<br />

Eventueele bezwaren binnen 8 dagen bij de secretaresse,<br />

mej. E. J. Belinfante, Schuytstraat 172.<br />

Zijn er leden, die nog nummers van De Journalist<br />

bezitten, waarin jaarverslagen voorkomen van de Haagsche<br />

Journalistenvereeniging van 1908 tot en met 1915 en<br />

van 1921 tot en met 1929, en die deze aan het secretariaat<br />

zouden willen afstaan?<br />

A.s. Zaterdag half 3<br />

Jaarvergadering van den Kring.<br />

Allerlei Onderwerpen.<br />

H. TERSTEEG. t<br />

I.<br />

Ik gevoel behoefte om, als oude collega en oude vriend<br />

van Tersteeg, in ons collegiale orgaan een woord aan<br />

zijn nagedachtenis te wijden. <strong>No</strong>g maar één of twee<br />

jaren was ik bij het Handelsblad toen hij daar verscheen;<br />

we hebben eenigen tijd samen op één kamer gezeten,<br />

op de bovenste verdieping van het oude gebouw, met<br />

den ouden heer Brouwer die toen financiën ,,deed" en<br />

we hebben samen in het Palais Royal menig „steentje"<br />

gelegd. Nu waren we aan het Handelsblad nog de eenige<br />

overgeblevenen uit dien tijd.<br />

Niet door journalistiek werk heeft Tersteeg zijn figuur<br />

onder ons gemarkeerd; de aard van zijn werk<br />

leende zich minder daartoe. Maar wel als collega. Een<br />

beteren en een meer, stoeren kon men zich niet wenschen.<br />

Wij allen kennen „Steeg" uit onze vergaderingen<br />

waarin hij zoo'n „grooten mond" kon openen. Maar niet<br />

allen weten dat Tersteeg dat óók deed, even onbekommerd,<br />

even openhartig, even kras, tegenover zijn superieuren.<br />

Niets en niemand ontzag hij wanneer hij zijn<br />

meening wilde uiten over wat noodig was voor „de<br />

krant" en wanneer men de antipode van den flikflooier<br />

en den hielenlikker wilde zien, dan moest men Tersteeg<br />

opzoeken. Een journalist kan vaak zich man van karakter<br />

en van overtuiging toonen in zijn werk, maar ook<br />

daartoe gaf de aard van Tersteegs arbeid zelden gelegenheid.<br />

Doch des te meer was dat het geval in zijn<br />

houding tegenover zijn superieuren en daarin was Tersteeg<br />

precies zooals in onze vergaderingen; een figuur<br />

die rechtop ging, met oogen die dwars door iemand<br />

heenkeken en met een mond die klaar stond om ad rem<br />

te antwoorden en de waarheid te zeggen, onvervaard<br />

en onbekommerd.<br />

Veel pleizier beleeft men van zoo'n gedraging doorgaans<br />

niet en dat heeft Tersteeg ook ondervonden.<br />

Maar wie karakter de hoogste qualiteit acht in den journalist,<br />

die moet van H. Tersteeg getuigen: Hij was een<br />

kerel. Een ridder van zijn overtuiging. En een „coeur<br />

dor".<br />

Dat heb ik van Tersteeg, te zijner nagedachtenis, willen<br />

zeggen.<br />

C. K. ELOUT.<br />

II.<br />

Toen ik dien morgen van den twintigsten Februari<br />

stond bij de baar van Tersteeg, heb ik gedacht aan dien<br />

kring van jongeren, die rondom 1896 werkzaam waren<br />

in de journalistiek te Amsterdam. Zij, die het voorrecht<br />

genoten in die dagen Tersteeg nader te treden, hebben<br />

in latere jaren dat contact ongetwijfeld als een geluk<br />

in hun leven beschouwd.<br />

Want van hem hebben zij een inspiratie tot hun arbeid<br />

ontvangen.<br />

Ik meen het zóó te mogen zeggen: Tersteeg heeft ons,<br />

jongeren uit die onvergetelijke Amsterdamsche periode,<br />

drie dingen geleerd. Hij openbaarde ons de heerlijkheid<br />

van het journalistieke ambt, hij maakte ons attent op<br />

onze verantwoordelijkheid, hij spoorde ons aan tot overgave<br />

aan het werk. In alles en overal: de kranti<br />

Ik herinner mij, hoe hij in de dagen van den Zuid-<br />

Afrikaanschen oorlog met collega Nuys zóó voortreffelijk<br />

de desbetreffende rubriek van het Buitenland in<br />

het Handelsblad verzorgde, dat Charles Boissevain hun<br />

beiden openlijk hulde bracht voor het moeilijke werk<br />

waaraan zij hunne gansche persoonlijkheid hadden gegeven,<br />

al hun tijd offerende, om dat werk te maken tot<br />

het beste wat van hunne hand kon uitgaan.<br />

Ik herinner mij, hoe in de dagen van 1903, toen de<br />

algemeene werkstaking was uitgebroken, wij, jongeren,<br />

dag en nacht doorwerkten, omdat Tersteeg dag en nacht<br />

bij de hand bleef, er voor wakende, dat niets aan de


krant zou ontgaan. En in die opgewektheid waarmee<br />

hij, na een langen dag van vermoeienis, des nachts er<br />

nog weer op uittrok en van geen rust wilde weten, trokken<br />

ook wij er op uit, onze rust verschuivende naar een<br />

moment, waarop de krant door die rust niet zou worden<br />

geschaad.<br />

Ik herinner mij, hoe ik op een Zaterdagmiddag, toen<br />

Tersteeg en ik behoorden tot de nacht-redactie van het<br />

Handelsblad, hem mededeeling kwam doen van de plotselinge<br />

ongesteldheid van den derden collega in die<br />

nachtploeg, zonder wien het werk in den komenden<br />

nacht — er moesten drie bladen worden gemaakt, wat<br />

in dien tijd voor de ochtendéditie een heele opgaaf was<br />

— wellicht te zwaar zou worden, met het oog waarop<br />

ik Tersteeg kwam vragen, of geen vervanger voor den<br />

absent moest worden ontboden. Maar hij wees het vragen<br />

van een derden man onmiddellijk gedecideerd van<br />

de hand. „Jij en ik beginnen eenvoudig twee uur eerder<br />

en wij werken van nacht dubbel zoo hard als anders,<br />

begrijp je dat? Prachtig, dan knappen wij met ons tweeën<br />

de zaak wel op. Het halen van een remplacant is wel<br />

drommels makkelijk; moeilijker is, het zónder hem te<br />

doen. En daarom kiezen wij het laatste." Er werd dien<br />

nacht rond twaalf uur aan één stuk gewerkt en de pers<br />

draaide op tijd. Toen wij in het eerste glanzen van den<br />

Zondagmorgen naar huis wandelden, alsof er niemendal<br />

was gebeurd, zei Tersteeg: „Zie zoo, na het pleizier van<br />

zóó'n nacht is de dag die komt, dubbel schoon". En de<br />

jongere collega, die naast hem ging, erkende in het voorbeeld<br />

hem gegeven: de verrukking van den arbeid, die<br />

buitengewone inspanning had geëischt. Aangepakt zonder<br />

overwegen. Direct, toen die arbeid gevraagd werd.<br />

Wat heeft hij het ons dikwijls gezegd: alsjeblieft niet<br />

praten over iets, maar dat iets liever dadelijk doen. Daar<br />

heeft de krant méér aan dan aan woorden.<br />

Hij heeft ons wel bewaarheid:<br />

Rustloos werken, vroeg en laat.<br />

Heiige wet van 't leven;<br />

Vrij en blij maakt eerst de daad,<br />

Blijf naar 't hoogste streven.<br />

Ik hoor hem nög vragen, als wij, verslaggevers 's<br />

avonds met onze copie binnen kwamen: „Sta je voor<br />

de volle honderd procent in? Drie regels moeten even<br />

nauwkeurig zijn als een heele kolom. Denk er om, de<br />

krant heeft recht op al je tijd. Niet zeuren, over wat je<br />

DE J O U R N A L I S T 33<br />

zélf graag zou willen. Dan moet je het krantenleven niet<br />

ambieeren."<br />

Hij heeft ons dikwijls z'n vlijm-scherpe critiek niet gespaard.<br />

Hij kon de dingen ongezouten zeggen. Despaanders<br />

vlogen er dan over en weer af. Maar achter die<br />

laaiende heftigheid wisten wij allemaal den kerel, waarin<br />

een onbetaalbare kameraad school, het prachtige voorbeeld<br />

van werklust en arbeidsliefde, die geen grenzen<br />

kende.<br />

Na 1907 gingen onze wegen door wisseling van woonplaats<br />

uit elkander.<br />

Maar Tersteeg liet nu en dan merken: moeten wij<br />

elkaar weer niet eens ontmoeten?<br />

De dood een einde?<br />

Weineen. De dood is voortzetting.<br />

Voortbouwen aan wat wij over-krijgen, van hen, die<br />

ingaan tot de rust der eeuwen.<br />

A. C. ROCHAT.<br />

III.<br />

Volkomen onverwacht kwam Zaterdag 17 Februari<br />

tegen het middaguur op de redactie van het Handelsblad<br />

het telefonisch bericht, dat Tersteeg gestorven was. Een<br />

mededeeling, die er ontsteltenis en ontroering bracht,<br />

want wel wisten we, dat Tersteeg zwaar ziek lag en<br />

vreesden wij zelfs, dat hij nooit meer tot werken in staat<br />

zou zijn, maar dat deze ziekte zoo snel en zoo plotseling<br />

een einde aan zijn leven zou maken, had geen onzer<br />

kunnen denken.<br />

In den vroegen ochtend van Maandag 5 Februari was<br />

Tersteeg ingestort. Hij kon mij toen nog telefonisch een<br />

enkele aanwijzing geven voor de bestuursvergadering<br />

van de A. P. van dien dag, en reeds dadelijk zeide mij<br />

zijn gebroken stem, dat Tersteeg erg ziek moest zijn.<br />

Voor het laatst had ik zijn stem gehoord...<br />

Wij kunnen het ons eigenlijk op dit moment nóch op<br />

de redactie van het Handelsblad, nóch in de A. P. als<br />

volle droeve werkelijkheid voorstellen, dat de chef van<br />

„Binnenland", de voorzitter der vereeniging, is heengegaan.<br />

Want hoe is Tersteeg geweest een voorbeeld<br />

van forsche kracht ondanks het klimmen der jaren, een<br />

man, terecht trotsch, dat hij niet behoefde te buigen<br />

voor den naderenden ouderdom, een en al vitaliteit en<br />

onverzwakt in het dagelijksch leven en werken. Het oog<br />

vol felle tinteling, het woord wel eens zonder breidel,<br />

doch altijd op den man af en recht uit het hart. Collega<br />

Von Balluseck heeft op „Zorgvlied" Tersteeg vergeleken<br />

bij den stoeren zeevader, die op de oude vloot jongmaatjes<br />

wegwijs placht te maken, het type van den zeeman<br />

van ruwen bolster, maar gouden inborst. Ik geloof,<br />

dat dit beeld heel raak is geweest. Tersteeg kon op de<br />

redactie niet zelden met een heftig woord iemand den<br />

goeden weg wijzen, opponeeren tegen wat hem niet aan-<br />

Tersteegs laatste kiek.<br />

Op het Kring-diner bij het 50-jarig bestaan.


34 DE J O U R N A L I S T<br />

stond. Wij wisten dwars door die woorden heen de motieven<br />

te vinden en te waardeeren. Zoo kon hij velen<br />

tot leidsman zijn.<br />

Nu is er een groote leegte gekomen op het bureau<br />

Binnenland en die leegte zal er heel lang blijven. Een<br />

open plaats, gelijk alleen iemand kan achterlaten, die<br />

inderdaad een figuur is geweest, een figuur van formaat.<br />

Voor „De Amsterdamsche Pers" beteekent het heengaan<br />

van Tersteeg tot in den ruimsten zin des woords<br />

een onoverkomelijk verlies, — wij stonden en staan geslagen.<br />

Een éénheid vormden zij, Tersteeg en A. P., van<br />

oudsher reeds, en de laatste jaren opnieuw bezegeld. Een<br />

zeldzame gave bezat hij om onze besprekingen, in het<br />

bijzonder ook die in het bestuur, in goede banen te leiden.<br />

Zijn kantige opmerkingen, rake conclusies, kernachtige<br />

samenvattingen, — zijn volkomen beheersching<br />

van alle geledingen van ons vak en zijn voortreffelijke<br />

journalistieke beginselen, maakten hem tot den voor ons,<br />

Amsterdammers, aangewezen en onbetwisten leider.<br />

Geen werk voor de A. P. is hem ooit teveel geweest en<br />

naar buiten heeft hij niet alleen de vereeniging, maar de<br />

gansche journalistiek bij tal van gelegenheden met eere<br />

mogen vertegenwoordigen. Zijn woord had allerwegen<br />

gezag.<br />

Wel zeer zullen wij in ons bestuur, in onze vereeniging<br />

en in onze stad, een man als Tersteeg lang en heel lang<br />

missen<br />

Den 20en hebben wij den voorzitter der A. P. op zijn<br />

laatsten gang vergezeld en 't deed goed te zien, dat de<br />

collega's in zóó grooten getale gekomen waren om Tersteeg<br />

ten grave te brengen. Door den gloed van de voorjaarszon<br />

sneed nog de koude wind van den laten winter,<br />

— zoo greep ook ons allen dien middag de rouw in het<br />

levende hart.<br />

Namens het Handelsblad heeft de hoofdredacteur in<br />

de aula gesproken; de gevoelens van de A. P. wist collega<br />

Van den Bergh kort maar treffend te schetsen; diep<br />

bewogen heeft voor den Kring Tersteeg's vriend van<br />

lange jaren, Kouwenaar, het woord gevoerd, en er waren<br />

sprekers van de R. K. Journalistenvereniging in N. H.<br />

en van het „Tooneelverbond". De groeve ging schuil<br />

onder kransen en palmen van de krant, de A. P., den<br />

Kring, de Haagsche collega's, bloemen en groen door<br />

velen ten afscheid gezonden<br />

Wij van de A. P, zullen Tersteeg niet vergeten; de<br />

herinnering aan deze figuur blijft onverzwakt onder ons<br />

leven! S. DE VRIES.<br />

* * *<br />

Van drie zijden ontvingen wij, spontaan, een<br />

stukje ter eere van Tersteegs gedachtenis. Wél een bewijs<br />

hoe hij leefde onder ons; hoe hij er een plaats had.<br />

En daarom plaatsen wij die stukjes alle-drie, het met<br />

weemoed betreurend, dat wij verhinderd waren bij de<br />

begrafenis tegenwoordig te zijn, en de verklaring afleggend,<br />

dat ook wij den goeden vriend en bekwamen collega<br />

die èn in de Nederlandsche én in de Indische journalistiek<br />

zulk een eervolle plaats heeft bekleed, niet zullen<br />

vergeten.<br />

STOPPERS. De Almonach de Gotha<br />

is nog steeds niet erg bij over de Nederlandsche pers:<br />

]ournaux et feuilles period. 1922. La Haye: Nederl. Staats-<br />

Courant (offic.); Vaderland (lib.), Avondpost, Nieuwe Courant<br />

(lib.), Haagsche Courant, Nederlander (chrét.-hist), Nieuwe Haagsche<br />

Courant (anti-révolut.), Residentiebode (cath.), Vooruit (soc.)<br />

— Amsterdam: Algemeen Handelsblad (lib.), Telegraaf, Tijd (cath.)<br />

(tous 2 fois p. j.), Courant-Nieuws van den Dag (lib.), Amstelbode<br />

(cath.), Amsterdammer (chrét.), Standaard (anti-révolut.), Tribune<br />

(commun.), Volk (soc). — Arnhem: Nieuwe Courant (lib.), Dagblad<br />

(anti-révolut.), — Bois-le-Duc: Prov. Nd.-Brabantsche Courant,<br />

Volkskrant (cath.). — Delft: Courant, Nieuwe Courant (cath.). —<br />

Dordrecht: Courant. — Groningue: Provinc. Courant (lib.), Gr.er<br />

Dagblad, Nieuwsblad van het <strong>No</strong>orden. — Harlem: Oprechte Courant,<br />

Dagblad. — Leeuwarde: Courant. — Leyde: Courant (cath.),<br />

Dagblad. — Maéstricht: Limburger Koerier (cath.). — Nimègue:<br />

Gelderlander (cath.). — Rotterdam: Maasbode (cath.), Nieuwe<br />

R.sche Courant (lib.) (tous deux 2 fois p. j.), Dagblad, R.er (antirévolut.),<br />

Nieuwsblad, Voorwaarts (soc). — Utrecht: Centrum<br />

(cath.), Stichtsche Courant, Dagblad (lib., deux fois p. j.) (tous<br />

les autres journ. quot.).<br />

NOG EENS : DE SCHRIJFWIJZE VAN DE NEDERLAND­<br />

SCHE TAAL.<br />

In De Journalist heeft het niet aan pogingen ontbroken,<br />

om zuivering te brengen in de schrijfwijze van de Nederlandsche<br />

taal, aan welke zuivering de journalisten zoo<br />

ontzaggelijk veel kunnen bijdragen, daar zij in den dagelijkschen<br />

voorraad lectuur van het Nederlandsche volk<br />

door de tallooze periodieken van dag- en weekbladen<br />

een zoo aanzienlijk deel ter hunner beschikking hebben.<br />

Het lijkt intusschen wel, of de strijd tegen de ongerechtigheden<br />

in het schrijven van de eigen taal een hopelooze<br />

arbeid is. Elke onderdompeling van de taaibedervers in<br />

een zuiver Nederlandsch bad, in de vorige eeuw door<br />

Marcellus Emants den verknoeiers toegediend, in onzen<br />

tijd herhaald door Henri Polak, Charivarius e.a., lijkt<br />

alsof er een ,,douche" stroomt door een bodemloos vat.<br />

Toen het gewichtige tijdstip was aangebroken, 1 Juli<br />

1869, waarop de Nederlandsche dagbladpers bevrijd<br />

werd van den knellenden zegelband, schreef de Arnh. Ct.<br />

een artikel, waarin de redactie met een herinnering aan<br />

haar verleden, een nieuw programma aankondigde. Zij<br />

beloofde een echt Hollandsche krant te zullen blijven,<br />

zich voornemende Hollandsch te spreken en te schrijven.<br />

Zij hoopte hare schoone moedertaal in eere te houden.<br />

(En nu lette men er op, hoe de redactie toornt tegen<br />

uitdrukkingen, die — alhoewel het geschrevene reeds<br />

65 jaar oud is — toch nog welig voorttieren bij onze<br />

collegas en andere schriftmisbruikers). De Arnhemsche<br />

schreef:<br />

„Hoe ingenomen zij met iets wezen mocht, hoe groote<br />

voorkeur zij aan iets mocht geven, nooit zou zij voorliefde<br />

voor iets uiten. Al zou zij soms struikelen en vallen,<br />

omdat haar iets merkwaardigs in het oog viel, zij<br />

zou zich steeds (niet immer) voor opvallen trachten<br />

te hoeden. Waarvoor zij geschikt moge zijn, voor germanismen<br />

verklaarde zij zich niet geëigend. Haren tijd<br />

zou zij altoos pogen nuttig te besteden, maar niet te benutten.<br />

Hare toeneming zal geen toename zijn, en zij<br />

hoopt van hare abonnenten geen afneming (vooral geen<br />

afname) te zullen bespeuren. Men vreeze niet, dat hare<br />

opneming ook een opname zal zijn. Personeel zal zij<br />

somwijlen niet kunnen nalaten te wezen, omdat zij zich<br />

veelal met personen zal moeten bezig houden, maar met<br />

persoonlijkheden (b.v. met de persoonlijkheid Heemskerk<br />

Az. of de persoonlijkheid Hoffman) 1 ) zal zij hare lezers<br />

nooit ergeren. Het zou haar uiterst verwonderen en leed<br />

doen, wanneer men haar ooit op een immer betrapte 2 ).<br />

Zij neemt zich voor steeds Hollandsch en geen Duitsch<br />

te schrijven, ook al heeft zij de grootste haast om niet<br />

te laat voor den post te komen, want zij meent, dat een<br />

krant, die hare moedertaal verstaat, goede Hollandsche<br />

woorden en uitdrukkingen genoeg in voorraad heeft, om<br />

geen Duitsche voorradig te behoeven te hebben."<br />

Aldus sprak de Arnhemsche Ct. van 1869 3 ) op den<br />

eersten dag harer mondigheid, ten opzichte van het gebruik<br />

der Nederlandsche taal haar goede voornemens<br />

uit. En nog altijd wordt onze moedertaal ontsierd door<br />

die Duitsche woordvormen. Een vereeniging die zich<br />

ten doel stelt een groote schoonmaak te bevorderen in<br />

de schrijfwijze van de Nederlandsche taal, zou een verdienstelijk<br />

werk verrichten.<br />

Er ware bovendien nog wel eenige uitbreiding aan den<br />

inhoud van het bekende boekje der N. R. Ct. te geven,<br />

bijv. aan het misbruik van vreemde woorden, dat ten spijt<br />

van Dr. H. Polak, Charivarius en indertijd van Mare.<br />

Emants, nog maar steeds voortwoekert. Om maar enkele<br />

barbarismen te noemen :hoe dikwijls ergert men zich,<br />

vaak zelfs bij wetenschappelijke schrijvers, aan de schrijfwijze<br />

per sé, alsof de Latijnen het scherpe accent gekend<br />

hadden; aan uithangteekens, als bijv. aan den gevel van<br />

een kappers winkel in Den Haag: „coiferie"; aan de<br />

namen van hotels en koffiehuizen, om mij alleen tot Den<br />

Haag te bepalen, de cafés de la paix, la Espérance, Zur<br />

Krone, Old Dutch, de Corners en de Cornerhouses, welke<br />

laatste naam zóó mooi wordt gevonden, dat er zelfs


een koffiehuis met dien naam prijkt in een straat, waar<br />

geen hoek te bekennen valt!<br />

Dat van journalistieke zijde ook wel iets gedaan zou<br />

kunnen worden, heeft de N. Rott. Ct. bewezen door bovenbedoeld<br />

boekje uit te geven, waarvoor de bouwstoffen<br />

al sinds jaren verzameld werden door redactieleden van<br />

dat dagblad, met het doel de kranten te zuiveren van ongerechtigheden<br />

in de schrijfwijze van goed Hollandsen.<br />

Wij hebben dat boekje, waarvan reeds een 3de druk verscheen,<br />

wel niet met voldoening van wege de vele barbarismen,<br />

die er in vermeld worden, doch met groote<br />

belangstelling gelezen, omdat het een uitnemende leiddraad<br />

is niet alleen voor de kranten, in 't bijzonder voor<br />

de correctoren aan die kranten, maar ook in de bureaus<br />

van uitgevers van boeken, periodieken en geschriften,<br />

waarvan de schrijvers meer tijd voor denken en voorbereiding<br />

hebben dan de haastige scribenten der dagbladpers.<br />

Wij verwachten dan ook, dat de 4de en volgende<br />

drukken van „taalkundige en andere wenken"<br />

niet meer den titel zal dragen „voor medewerkers en<br />

correspondenten van de N. R. Ct-", maar „voor het Nederlandsche<br />

volk".<br />

Wat de kranten betreft, zal het kwaad niet eer grondig<br />

uitgeroeid kunnen worden, alvorens meer zorg en<br />

meer eischen gesteld zijn aan de opleiding van de correctoren,<br />

die de ongerechtigheden laten doorglippen.<br />

Niet alleen de keuze van de woorden, doch ook de<br />

zinsbouw laat vaak veel te wenschen. Hoe zeer wordt<br />

onze taal verslapt door het nog steeds voortwoekeren in<br />

dagbladen en periodieken van het lamlendige passivisme,<br />

dat alle spierkracht en flinkheid er aan ontneemt door<br />

het veelvuldig gebruik van den lijdenden vorm met het<br />

voorzetsel door. Bij voorbeeld: besturen van colleges,<br />

die een besluit nemen, verzuimen de gelegenheid om<br />

ook in hun taal mannelijke kracht te toonen, als zij<br />

schrijven en, wat erger is, in honderden bladen verspreiden:<br />

door den gemeenteraad is dit of dat besloten,<br />

door het Prov. kerkbestuur van Overijsel zijn die of die<br />

tot de Evangeliebediening toegelaten; in plaats van „die<br />

besturen hebben besloten, enz.". Zelfs de manhafte politie<br />

toont haar slapheid, door te verkondigen bijv. „door<br />

de politie te Utrecht is in hechtenis genomen die of die".<br />

Wij willen het hierbij laten, merken alleen nog op, dat<br />

de weifelende houding van de regeering ten opzichte<br />

van de spelling er veel toe bijdraagt, om een ieder te<br />

laten schrijven wat hem voor den mond komt.<br />

DE J O U R N A L I S T 35<br />

P. A. HAAXMAN.<br />

1<br />

1 In die dagen zeer veelvuldig ter sprake komende politieke personen.<br />

2<br />

) Al deze germanismen waren aan dagbladen ontleend, die er te<br />

keur en te keus meê doorregen waren.<br />

'•! Wel wat boud! De Arnhemsche schijnt toen een buitengewoon<br />

goeden corrector te hebben gehad.<br />

STOPPERS.<br />

De Perspenning.<br />

Onze collega Brusse heeft eens verhaald, hoe hij door<br />

Herman Heyermans ten eten gevraagd werd in zijn<br />

kamer aan de Albert Caypstraat. Heyermans was de<br />

invitatie vergeten en lag nog te bed. Geen nood, hij<br />

-ou wel even wat halen. In een'oude kamerjapon, waar<br />

de bretels onderuit bengelden, op sloffende pantoffels<br />

en gewapend met een melkkoker, ging Heyermans de<br />

straat op. Doch juist zou er een feestelijke schuttersoptocht<br />

passeeren en de politie hield hem tegen. Maar<br />

de groote Samuel Falkland liet kalm zijn perspenning<br />

zien en moest worden doorgelaten. Ondanks zijn merkwaardige<br />

costuum en ongeschoren wangen.<br />

(Uit: Amsterdam, door Piet Bakker en J. C. E. Sand).<br />

HET VOORBEHOUD. - WAT IS SENSATIE?<br />

Het hoofdartikel in De Journalist van 18 Januari j.1.<br />

heeft —zooals gewoonlijk met dat, wat onze Redacteur<br />

schrijft, het geval is — de aandacht getrokken. Immers<br />

het behandelt een onderwerp, dat den journalist zeer gemeen<br />

is.<br />

„Het Voorbehoud" betrof sensatie. En het artikel was<br />

een betoog tegen te veel sensatie. Het was derhalve<br />

naar zijn inhoud ook zeker niet sensationeel en het herinnerde<br />

zelfs niet aan den flierefluiterschen vrijbuiter,<br />

dien onzen voorzitter eigener getuigenis (zie pag. 10<br />

van het reeds genoemde nummer) eens was, voor hij<br />

ouder, gematigder en bezadigder werd. Maar juist van die<br />

ouderen, wien door ervaring bezonkener en gematigder<br />

oordeel gewerd, mogen wij verwachten een positief<br />

woord. En dit heb ik, het zij in bescheidenheid vastgesteld,<br />

in het artikel van onzen Redacteur niet kunnen<br />

vinden. Hij maant tot matiging, maar vermijdt een scherpe<br />

kwalificatie van datgene, waartegen hij zich keert.<br />

Sensatie heeft epitheton gezond blijkbaar noodig om<br />

haar nog eenigszins aannemelijk te maken. En toch hebben<br />

wij hier te doen met het meest betrekkelijke begrip,<br />

dat slechts denkbaar is. Sensatie zou een vorig geslacht<br />

hebben genoemd de wijze, waarop thans de soliedste bedrijven<br />

adverteeren. Vroeger zei men wat smalend:<br />

Goede wijn behoeft geen krans. Wie zou deze zegswijze<br />

nu nog in practijk durven brengen? En wie zou nu nog<br />

een krant durven uitgeven met kolom na kolom vlak<br />

zetsel, spaarzaam door een bescheiden rubriek-kopje onderbroken<br />

en slechts bij hooge uitzondering door een<br />

even bescheiden kopje boven een bericht. Toch zou<br />

vrijwel ieder journalist van voor 20 jaar, die sindsdien<br />

geen krant meer had ingekeken, ook de degelijkste van<br />

onze dagbladen bij eersten oogopslag voor een advertentie-orgaan<br />

en in elk geval voor een sensationeel boulevard-prul<br />

houden!<br />

Wij leven nu eenmaal in een felleren tijd met fellere<br />

uitdrukkingsvormen dan die van vóór den oorlog. Meneer<br />

Coolen mag dat onprettig vinden, maar hij zal er<br />

aan moeten wennen — is trouwens op litterair gebied<br />

zooiets, zij het dan meer naar den inhoud, waarschijnlijk<br />

wel gewend ook. Wij zoeken naar een nieuwen stijl,<br />

ook in de journalistiek. Uitwassen blijven daarbij natuurlijk<br />

niet uit maar men kan ze zonder meer niet<br />

rangschikken onder het begrip (ongure) sensatie, terwijl<br />

er feitelijk sprake is van een aesthetisch geschilpunt.<br />

De reclame-menschen, die ons in menig opzicht vóór<br />

zijn geweest, hebben destijds de leuze aangebeden:<br />

„Waarheid in de reclame".<br />

Waarheid in de journalistiek! Dit alleen moet naar<br />

mijn bescheiden meening ons streven zijn. Als sensatie<br />

(in de onaangename beteekenis) mogen we slechts qualificeeren,<br />

wanneer er sprake is van klaarblijkelijke misleiding,<br />

van het opzettelijk debiteeren van halve of verdraaide<br />

waarheden of van het geven van onnoodige ongezond<br />

prikkelende bijzonderheden; een en ander gewoonlijk<br />

dan op in het oog springende en door uiterlijke<br />

verzorging de aandacht trekkende wijze. Deze soort<br />

sensatie, ik stem het toe, is een deel van onze pers niet<br />

vreemd, en wie daartegen den openlijken strijd aanbindt<br />

doet een verdienstelijk werk.<br />

Die andere sensatie, dat marktschreeuwerige, is zoo<br />

erg niet. Zij is de weerspiegeling van een gebrek aan<br />

beschaving, dat tenslotte zich zelf wreekt.<br />

Het leek mij gewenscht, dat wij ook in ons Orgaan<br />

op het probleem: Sensatie wat dieper ingingen. Daartoe<br />

is het artikel van onzen voorzitter een gaarne door mij<br />

aangegrepen gelegenheid geweest.<br />

JAN UBINK.<br />

Een kort bescheid aan onzen Groningschen collega<br />

Ubink, wien wij voor zijn bijdrage dank zeggen.<br />

Hij had van ons een meer „positief woord", een<br />

„scherper kwalificatie" verwacht inzake het begrip sen-


36 DE J O U R N A L I S T<br />

satie. Hier moeten wij ons onbevoegd verklaren. Precies<br />

omschrijven, precies de grens afbakenen kunnen wij niet.<br />

Zoeken we in de woordenboeken, dan wordt het begrip<br />

nog al onschuldig omschreven. Van Dale b.v. verklaart<br />

het als „algemeene beweging, indruk, opzien, opschudding",<br />

en natuurlijk zit dit er in. Maar het kenmerkende<br />

van sensatie in de journalistiek is toch eigenlijk dit, dat<br />

door de wijze van meedeelen, beschrijven, publiceeren het<br />

medegedeelde óf van karakter verandert, óf in beteekenis<br />

toeneemt (erger schijnt dan het is) of door de<br />

vermelding van allerlei détails den goeden smaak kwetst<br />

of een zeker gevaar doet ontstaan. Van dit alles zit<br />

er iets in.<br />

Wij zijn het niet met collega Ubink eens, dat in sensatie<br />

„klaarblijkelijke misleiding" zou moeten zitten, of<br />

„het opzettelijk debiteeren van halve of verdraaide waarheden".<br />

Naar onze meening is de opzettelijke misleiding aan<br />

sensatie als regel vreemd; het kenmerk er van is wèl<br />

om het publiek iets smakelijks, iets inslaands, iets gedetailleerd!<br />

op reportage-gebied vóór te zetten. Hier zit<br />

geen opzet van misleiding achter, maar de misleiding kan<br />

er uit ontstaan door de wijze, waarop iets wordt bewerkt<br />

en gepubliceerd. Daarom vinden wij ,,het marktschreeuwerige",<br />

dat gebrek aan beschaving verraadt, wel degelijk<br />

erg, en geenszins onschuldig.<br />

Hegel heeft geleerd, dat alle dingen aan een maat<br />

gebonden zijn en dat door kwantitatieve overschrijding<br />

van die maat de zaken een ander karakter kunnen krijgen,<br />

dan ze eigenlijk hebben. In het licht van deze stelling<br />

moet men de journalistieke sensatie beschouwen.<br />

Dan zal men toegeven, dat ook „aesthetische" uitspattingen<br />

tot sensatie kunnen leiden en daardoor tot een indruk<br />

op het publiek, die in strijd is met de waarheid, de<br />

werkelijkheid.<br />

„VERSLAGGEVERS".<br />

In de Haagsche Post troffen wij onlangs het volgend<br />

ingezonden stuk aan van mr. J. van Binsbergen:<br />

„Wie regelmatig min of meer belangrijke vergaderingen bezoekt,<br />

zal'wellicht mear dan eens hebben bemerkt, dat jonge lieden, welke<br />

zich kennelijk in het bezit van een officieele perskaart verheugen en<br />

uit dien hoofde de vergaderingen trachten te „verslaan", zich een<br />

plaats hebben weten te veroveren op eenigen afstand van de officieele<br />

perstafel. Niet steeds is deze isolatie het gevolg van plaatsgebrek<br />

aan de perstafel. Eerder schijnt zij vrijwillig te zijn gekozen<br />

door sommige journalistieke broekjes. Terwijl andere verslaggevers<br />

hun potlooden over het papier doen flitsen, zitten de bewuste<br />

jongelui ginnegappend door de zaal te turen, wisselen knipoogjes<br />

her- en derwaarts, kortom doen alles, behalve „verslaan". Hun<br />

sloome passiviteit lost zich evenwel op in een bewonderenswaardige<br />

activiteit, zoodra zij bemerken, dat de welsprekendheid van<br />

den redenaar aan het tanen gaat. Gij kent waarschijnlijk de symptomen<br />

van op-hun-laatste-beenen-gaande oratoren? Hun fiere blik<br />

wordt matter, slechts hortend en stootend nog komen hun woorden<br />

aanwentelen, een kuchje doet zich hooren, zij draaien nerveus met<br />

het blaadje, waarop de laatste zinnen van hun rede geschreven<br />

staan. Kortom het einde hangt zwoel in de zaal. Op deze symptomen<br />

hebben de jongelui gewacht. Hun zenuwen spannen zich tot<br />

het uiterste. Wanneer de stem des sprekers daalt, zoodat ieder het<br />

slotwoord verwacht, veeren zij op. Helaas, nog was dit niet het<br />

einde. Zij gaan weer zitten. Het ópveeren wisselt zich nog enkele<br />

malen af met een stunteliq weer-zitten-gaan. Doch nu is werkelijk<br />

de laatste zin aangegleden en vriendelijk glimlachend dankt de redenaar<br />

zijn toehoorders voor het aanzwellende applaus. Deze glimlach<br />

is voor de, nu tot uiterste activiteit geraakte, reporters het sein tot<br />

een verwoeden overval op den niets kwaads vermoedenden, integendeel<br />

dankbaren man achter den lessenaar. Vol waardeering hebben<br />

we 's mans wijze woorden beluisterd en met angst in het harte vragen<br />

wij ons af, waarom toch deze onverhoedsche overval moet geschieden.<br />

Geen onvertogen woord kwam over sprekers lippen. Zelfs<br />

Göring zou, zonder zich te ergeren, deze woorden hebben kunnen<br />

beluisteren. De als verslaggevers vermomden blijken brutale zakkenrollers<br />

te zijn. Terwijl de een zijn handen op de magere schouders<br />

van den spreker legt, grist de ander, die kennelijk mede in het complot<br />

is, iets uit de handen, die nauwelijks den lessenaar hebben losgelaten.<br />

Verschrikt ziet de spreker om naar het woeste tweetal, dat<br />

inmiddels met een nauwelijks onderdrukt vreugdegehuil zijn zitplaatsen<br />

weer opzoekt, in triomf de buitgemaakte op schrift gestelde redevoering<br />

meedragend. <strong>No</strong>g nimmer zag ik een spreker bezwaar maken<br />

tegen dit onhebbelijke optreden. O zeker, ik weet wel het gaat in<br />

werkelijkheid iets anders dan ik u in het voorafgaande schilderde.<br />

Men vraagt den redenaar toestemming het papier te mogen mede-<br />

nemen. Maar wordt het geheel daar door soms minder onhebbelijk?<br />

Waartoe dient deze journalistieke klaplooperij? Bestaat er niet iets<br />

als een journalisten-eer? Ik kan mij voorstellen, dat iedere krant<br />

gaarne een juist weergegeven verslag opneemt. Ik kan mij ook<br />

voorstellen, dat door inzage (lees klakkeloos overschrijven) van de<br />

op schrift gestelde rede de taak van den verslaggever zeer wordt<br />

vergemakkelijkt. De op zijn gemak gestelde verslaggever zou in dat<br />

geval echter beter doen thuis te blijven en niet door zijn nuttelooze<br />

aanwezigheid, gepaard gaande met bovenvermelde grapjes tijdens<br />

de passiviteitsperiode, de aandacht van het publiek af te leiden. En<br />

tenslotte is het geen fair-play tegenover de overige verslaggevers,<br />

welke hun taak wèl serieus opvatten. En dat zijn ze gelukkig allen,<br />

op de gewraakte uitzonderingen na. Zou de redactie, welke de gesignaleerde<br />

krullenjongens uitzendt, weten op welke goedkoope wijze<br />

de knapen aan hun stof komen? Is het „verslaan" van vergaderingen<br />

niet bedoeld als een leerschool voor in opeliding zijnde journalisten<br />

en wat komt daarvan terecht wanneer de leerlingen op deze wijze<br />

hun taak vervullen? Een afstraffing ware hier, mede in verband met<br />

de gemoedsrust van de gehinderde sprekers, naar mijn meening zeer<br />

zeker op haar plaats."<br />

* * *<br />

Een bekend en ervaren collega, die een belangrijke<br />

positie in ons beroep bekleedt, vestigde op bovengestaand<br />

stuk onze aandacht met de volgende woorden:<br />

„Zoudt gij ingesloten stuk van mr. J. van Binsbergen<br />

uit de Haagsche Post niet eens in De Journalist overnemen?<br />

Wat daarin opgemerkt wordt, heeft mij al minstens<br />

twintig jaar op vergaderingen geërgerd. Vroeger<br />

waren alle verslaggevers consciëntieuse menschen. die<br />

hun best deden een zoo goed mogelijk verslag van de<br />

vergadering samen te stellen. Den laatsten tijd zijn dat<br />

maar al te vaak onverantwoordelijke ventjes, die er maar<br />

een beetje met de muts naar gooien en hun best doen<br />

met zoo weinig mogelijk werk ervan af te komen. Vroeger<br />

bleven verslaggevers ook, gelijk vanzelf spreekt, als<br />

er na de vergadering debat was, wel wetende, dat daarin<br />

soms het belangrijkste van de geheele vergadering gelegen<br />

was. Tegenwoordig ziet men slag op slag na het<br />

min of meer geslaagd verslag van een speech vermeld:<br />

na eenig debat werd de vergadering gesloten. Het zou<br />

werkelijk niet kwaad zijn, wanneer ter bevordering van<br />

een hoogere opvatting van ons mooie vak zoo'n stem<br />

uit het publiek ook eens onder ons gehoord werd.'<br />

Wij herinneren er aan, dat wij reeds enkele jaren geleden<br />

hier gewezen hebben op het meer en meer insluipende<br />

kwaad, om redevoeringen in extenso te vragen, en<br />

ze dan geheel of ten deele af te drukken, inplaats van<br />

ze behoorlijk te verslaan. Intusschen kunnen de leiders<br />

der bladen in dit opzicht wel het goede doen. Het komt<br />

er maar op aan, wien ze als verslaggever uitzenden en<br />

welke opdracht ze mee geven. Wij hopen over dit onderwerp<br />

binnenkort eens uitvoeriger te schrijven.<br />

STOPPERS. Uit een circulaire.<br />

Uit een circulaire, waarin ten behoeve van De Rotterdammer<br />

een leening van ƒ 150.000 wordt aangekondigd<br />

(bedoeld als aflossing van vroegere leeningen tegen<br />

een hooger rente-type) knippen wij:<br />

„Het economisch suces van De Rotterdammer is zeker<br />

voor een groot deel te danken aan het hand aan hand<br />

gaan van centralisatie en decentralisatie. De centralisatie<br />

blijkt hieruit, dat thans in 't bezit der „NV. Dagblad<br />

De Rotterdammer" zich bevinden meerdere Christelijke<br />

dagbladen. Het is duidelijk, dat op deze wijze groote<br />

sommen bespaard worden aan bedrijfskosten, vallende<br />

op redactie, administratie en techniek. De technische<br />

inrichting voldoet aan de modernste eischen. Totaal<br />

zijn geplaatst een zestigtal machines, w.o. twee<br />

groote rotatie-inrichtingen met toebehooren. Van het<br />

maatschappelijk kapitaal is ƒ 358.000.— geplaatst. Over<br />

de jaren 1927 t/m 1933 was de winst achtereenvolgens<br />

ƒ 61-103.71, ƒ 58.012.47, ƒ 65.151.33, ƒ 76.810.69,<br />

ƒ 75.879.81, ƒ 62.287.09 en ƒ 59.375.98. Men ziet uit<br />

deze cijfers de stevige positie van de onderneming. Zelfs<br />

in deze conjunctuurcrisis is de winst vrij stabiel gebleven.<br />

Op een stevigen grondslag bouwen wij rustig verder."


AFDRUKKEN VAN OPRUIENDE TAAL.<br />

Uit de Memorie van Antwoord van den Minister van<br />

Justitie, aan de Tweede Kamer, inzake het wetsontwerp<br />

tot bescherming der openbare orde.<br />

,,Wie opruiende uitlatingen of geschriften van anderen<br />

afdrukt, maakt zich niet schuldig aan verspreiding in den<br />

zin van artikel <strong>13</strong>2 W. v. S. Onder „verspreiding" in dit<br />

artikel valt toch alleen het in omloop brengen van exemplaren<br />

van het oorspronkelijk geschrift. Wel kan het afdrukken<br />

onder omstandigheden weder een zelfstandige<br />

opruiing vormen in den zin van artikel <strong>13</strong>1.<br />

Men denke in dit verband bijv. aan het juist onlangs<br />

op voorstel van den heer Aalberse c. s. gewijzigde Reglement<br />

van Orde van de Kamer. Ingevolge den nieuwen<br />

tekst kan de Voorzitter een lid, dat zich schuldig maakt<br />

aan opruiing in een redevoering ter openbare vergadering,<br />

in de gelegenheid stellen de betreffende woorden<br />

terug te nemen. Zij worden dan in het stenographisch<br />

verslag niet vermeld. Ook kan de Voorzitter zelf, onder<br />

bepaalde voorwaarden, een opruiend gedeelte van een<br />

redevoering uit het stenographisch verslag weren. Indirect<br />

ligt in zoodanig terugnemen of weren opgesloten,<br />

dat de algemeene bekendmaking van de woorden met<br />

opruiend karakter ongewenscht wordt geacht. Indien de<br />

correspondent van eenig dagblad deze gedeelten van<br />

de redevoering nu toch in zijn courant doet opnemen, al<br />

dan niet in vekorten vorm, is toepassing van artikel <strong>13</strong>1<br />

zeker niet onder alle omstandigheden uitgesloten. Men<br />

bedenke, dat opneming van de opruiende woorden in een<br />

groot dagblad aan die woorden in het algemeen grootere<br />

bekendheid geeft, dan vermelding in het stenographisch<br />

verslag. Uiteraard zal bij de beoordeeling, of artikel <strong>13</strong>1<br />

toepasselijk is, op de wijze van weergeven van het opruiend<br />

gedeelte van de rede en op een wellicht volgende<br />

bestrijding moeten worden gelet Ook de verspreiders<br />

van het dagblad zullen, in het bijzonder indien dit bij<br />

herhaling in overtreding is, onder omstandigheden onder<br />

artikel \32nieuw vallen; wel zal natuurlijk in de eerste<br />

plaats een vervolging tegen schrijver en verantwoordelijken<br />

redacteur worden ingesteld.<br />

Intusschen betreft het hier, gelijk uit het voorgaande<br />

blijkt, niet een nieuwe strafbaarstelling, doch een verantwoordelijkheid,<br />

welke onder de geldende wet, althans<br />

voor schrijvers, redacteuren, drukkers en uitgevers, in<br />

gelijke mate geldt."<br />

REIZEN IN HET BUITENLAND.<br />

De leider van den Regeeringspersdienst schreef ons<br />

onlangs het volgende:<br />

,,De vorige maand hebben eenige Nederlandsche journalisten<br />

op uitnoodiging van de Duitsche Reichsbahn<br />

een rondreis gemaakt door het Beiersche hoogland. Ik<br />

weet niet in hoeverre de Nederlandsche Journalistenkring<br />

hiermede bemoeienis heeft gehad. Ook echter indien dit<br />

niet het geval mocht zijn, meen ik er goed aan te doen<br />

er de aandacht op te vestigen, dat bij die gelegenheid<br />

onder meer een bezoek aan München is gebracht en een<br />

lunch ten Raadhuize aldaar is aangeboden, waartoe ook<br />

de Nederlandsche consul aldaar werd uitgenoodigd. Dit<br />

is telefonisch geschied, omdat men ten Raadhuize pas<br />

kort te voren bericht over de. reis had ontvangen. De<br />

consul aldaar had zelfs in het geheel geen aankondiging<br />

gekregen van de journalistenreis, zoodat hij geen enkele<br />

voorbereiding heeft kunnen treffen en heeft moeten volstaan<br />

met een begroeting van de heeren aan het station.'<br />

Gaarne maken wij er, namens den Regeeringspersdienst<br />

de journalisten, of, liever de leiders van dergelijke<br />

dienst, de journalisten, of, liever de leiders van dergelijke<br />

genheid in het Nederlandsche belang is, tijdig de betrokken<br />

Nederlandsche vertegenwoordigers en autoriteiten<br />

van vorengenoemde persreizen in Duitschland te verwittigen.<br />

Met de bovenbedoelde reis heeft het Kringbestuur<br />

niets te maken gehad.<br />

DE J O U R N A L I S T 37<br />

Nederlandsch-Indië.<br />

DE INDISCHE PERS.<br />

De correspondent van Handelsblad te Batavia schrijft<br />

het volgende:<br />

Het vraagstuk van de verhouding tusschen pers en overheid is in<br />

Indië evenmin nieuw als elders. Het is op dit oogenblik hier zelfs<br />

bepaald urgent door allerlei oorzaken, zoowel van zakelijken als<br />

van persoonlijken aard, oorzaken, die deels in Indië en deels daarbuiten<br />

liggen. Alleen optimisten kunnen dit feit beschouwen als een<br />

hulde van overheidswege aan de Indische pers. Er is in den grond<br />

van de zaak nog maar heel weinig verandering in de verhouding<br />

tusschen overheid en pers, hoeveel er naar het uiterlijk anders<br />

moge zijn. ,<br />

Wèl is het karakter van de Indische pers veranderd, maar klaarblijkelijk<br />

ziet de overheid haar nog altijd veel meer als een lastige<br />

indringster, een op zijn best onvermijdelijk en in zijn gevolgen zooveel<br />

mogelijk te beperken kwaad, dan als een maatschappelijk instituut<br />

met zijn aangename en onaangename zijden, die men heeft te<br />

accepteeren en waarvan men eenerzijds een zoo goed mogelijk gebruik<br />

maakt en anderzijds eventueele schadelijke gevolgen tracht te<br />

ondervangen door overleg in redelijkheid.<br />

Men weet, dat ten tijde van nog nauwelijks 25 jaren geleden het<br />

„perskwaad", voor zoover het bestond — toen practisch nog maar<br />

uitsluitend in den vorm van de uitgifte van Europeesche dagbladen<br />

— voornamelijk werd bestreden door eenerzijds de pers zooveel<br />

mogelijk te negeeren en voor het overige de straffende hand der<br />

officieele gerechtigheid zwaar te laten neerkomen op onwelgevallige<br />

journalisten.<br />

De oude tijd.<br />

In heel dit land met zijn geweldige afmetingen was de pers het<br />

eenige orgaan van openbare critiek op de overheid en zij maakte<br />

van die positie een ruim gebruik. Ook wel een ongepast gebruik;<br />

vele ouderen onder de koloniale Nederlanders kunnen daarvan meespreken.<br />

Ik geloof dat, wanneer men in alle objectiviteit een rekening<br />

zou opmaken, de verdiensten van deze, niet zelden met smaad<br />

en grief genoemde „Indische" journalistiek, toch nog een aanzienlijk<br />

debetsaldo zou opleveren.<br />

Buitenzorg kende slechts de officieele instanties voor het bepalen<br />

van gelijk of ongelijk der locale overheden en een request, waarop<br />

men na een jaar antwoord kreeg of misschien heelemaal geen, was<br />

het eenige middel dat de burgerij ten dienste stond om te wijzen op<br />

b.v. zeer evidente misvattingen van locale overheden. Is het wonder<br />

dat de publieke opinie, weerklinkend in de pers, soms een nogal<br />

rauw geluid liet hooren om toch vooral verstaan te worden? Overigens<br />

waren de heeren vrijbuiters onder elkaar en dat droeg ook niet<br />

bij tot een spoedige officieele erkenning. De eenige gevallen, waarin<br />

de overheid de pers au sérieux nam waren, als zij er in slaagde, den<br />

een of anderen cribent voor den rechter te brengen.<br />

Dit alles is in belangrijke mate veranderd. De Volksraad is ingesteld.<br />

Hij heeft voor een groot deel de taak der pers overgenomen,<br />

maar er bestaat een veel sterker wisselwerking tusschen de volksvertegenwoordiging<br />

en de kranten dan in de Staten-Generaal. Naast<br />

de Europeesche dagbladpers kwam de Inlandsche met een zeer sterken<br />

politieken inslag, maar wat haar nieuwsvoorziening en dus ook<br />

wat haar critiek betreft, grootendeels drijvend op het materiaal, dat<br />

de Europeesche pers fourneert. Men moet zich daarbij echter niet<br />

de voorstelling maken, dat de inheemsche krantjes critische opmerkingen<br />

aan de Europeesche dagbladen ontkenen, maar veeleer, dat<br />

ze allerlei berichten en beschouwingen gebruiken als een springplank<br />

voor hun critiek.<br />

De Europeesche pers werd inmiddels erkend als een instituut,<br />

waarmede nu eenmaal rekening moest worden gehouden en speciaal<br />

tijdens de landvoogdij van den heer De Graeff nam het officieele<br />

en rechtstreeksche contact tusschen de Europeesche pers en de<br />

regeering vrij plotseling een grooten omvang. Tijdens de nieuwe<br />

landvoogdelijke periode is dit contact gehandhaafd gebleven; de<br />

Gouverneur-Generaal De Jonge is zeer toegankelijk voor perslieden.<br />

De periode, die door den heer De Graeff is ingezet met de persconferenties<br />

die, al werden ze geen succes, uitgingen van een gezond<br />

beginsel, n.1. dat van erkenning van de waarde van den arbeid der<br />

pers en de noodzaak haar, voorzoover mogelijk, tegemoet te komen,<br />

kan men kenschetsen als het zoeken naar samenwerking en overleg<br />

in het belang van de regeering en de dagbladen beide.<br />

Het zou overigens natuurlijk niet van grooten werkelijkheidszin<br />

getuigen wanneer men meende, dat aanstonds de juiste sfeer aanwezig<br />

zou zijn en de goede vorm zou worden gevonden voor zulk<br />

een contact. In Nederland groeide dit door de jaren heen en die<br />

groei was zoowel geleidelijk als vruchtdragend. Hier in Indië met<br />

zijn snel wisselende omstandigheden en personen is dit veel minder<br />

eenvoudig.<br />

Uit den aard der zaak zat reeds bij de instelling der persconferenties<br />

destijds onder den vorigen gouverneur-generaal de gedachte<br />

voor, dat het aldus mogelijk moest zijn, om de pers tot redelijkheid<br />

en gematigdheid te bewegen, dus haar critische werkzaamheid jegens<br />

de overheid zooveel mogelijk te beperken. Theoretische beschouwingen<br />

over de persvrijheid en haar beperking hooren hier niet thuis<br />

en dit te minder omdat zij feitelijk, althans wat de Europeesche<br />

dagbladen betreft, nooit in het geding zijn gebracht. Maar dit belet<br />

natuurlijk niet dat, toen zoowel de vorige als deze regeering dit<br />

contact tot stand bracht en handhaafde, dit niet geschiedde pour


38 DE J O U R N A L I S T<br />

les beaux jeus des journalistes. De inheemsche pers kan men hier<br />

vrijwel buiten beschouwing laten, omdat zij voor het overgroote<br />

gedeelte op de basis staat, dat het bestaande gezag zoo spoedig<br />

mogelijk moet verdwijnen. Men kan dat deloyaal noemen en men<br />

kan het ook als een natuurlijk verschijnsel beschouwen, maar in ieder<br />

geval staat bij voorbaat vast dat men met deze heeren, gesteld al,<br />

dat er mede te praten viel, toch geen resultaten zou bereiken. De<br />

nauwkeurigheid van hun berichtgeving, de zuiverheid van hun beschouwingen,<br />

het vermogen om zich objectief tegenover bepaalde<br />

maatregelen te plaatsen, ontbreekt in dien kring vrijwel geheel en<br />

de basis voor een contact is dus niet aanwezig.<br />

Niet los van pionierstrijd.<br />

De groote moeilijkheid, die zich met de Europeesche pers voordoet,<br />

was in de eerste plaats, dat zij zich niet steeds en niet geheel<br />

van haar nogal luidruchtig verleden, waarin vooropgesteld wantrouwen<br />

jegens de daden der overheid eigenlijk richtsnoer waren,<br />

wist los te maken, dat zij niet steeds in alle geledingen beschikte<br />

over de juiste personen om dat contact te onderhouden, in één<br />

woord, dat ze nog wat vreemd stond tegenover deze plotselinge<br />

officieele belangstelling. Overigens hangt natuurlijk de vraag, of<br />

dit contact leidde tot het gewenschte resultaat, in belangrijke mate<br />

af van de vraag, wat men daarvan verwachtte.<br />

Dat het onder geen omstandigheden ooit gelukt zou zijn, de<br />

Indische publieke opinie, waarin hier de pers veel sterker verankerd<br />

ligt dan de dagbladen in het moederland, te bewegen zich<br />

neer te leggen bij de politiek van den vorigen landvoogd jegens<br />

de inheemsche beweging, staat bij voorbaat als een paal boven<br />

water. Toch heeft het contact er toe bijgedragen, dat die critiek<br />

wel weer een heel ander karakter droeg dan zij tien jaar tevoren<br />

zou hebben gehad. De afstand was echter te groot om hem geheel<br />

te kunnen overbruggen en wanneer het inderdaad de bedoeling is<br />

geweest, de pers toen in te schakelen als een orgaan ter toelichting<br />

van regeeringsbedoelingen aan den kolonialen Nederlander, dan kan<br />

men zeggen, dat het resultaat nihil is geweest. Wèl waren er perioden,<br />

waarin de critiek een zeer bedaard karakter droeg — meestal<br />

vlak na een persconferentie — maar wanneer de stemming dan<br />

oversloeg was het resultaat des te pijnlijker. Wij gelooven niet, dat<br />

Gouverneur-Generaal De Graaff is weggegaan met een hoogen dunk<br />

van de Indische pers, die hem juist te meer teleurstelde naarmate<br />

hij haar meer ter wille trachtte te zijn. Maar dit is veel meer een<br />

vraagstuk, dat sociologen of psychologen moeten trachten op te<br />

lossen dan politici, die, althans in Indië, van het karakter en de<br />

functie der pers niet zoo goed op de hoogte zijn als men wel zou<br />

wenschen.<br />

Het is duidelijk, dat gevoeligheid voor perscritiek onafhankelijk<br />

is van tijdsgewricht en plaats. Ook 25 jaar geleden zullen er landvoogden<br />

geweest zijn, die nota namen van de pers en laat ons gemakshalve<br />

maar aannemen, dat zij meestal verbaasd of geërgerd<br />

waren en dat te sneller, naarmate ze sterker geïsoleerd waren in<br />

den ivoren toren te Buitenzorg. Het zal nu wel niet anders zijn,<br />

alleen vroeger achtte de Regeering perscritiek zoo ver beneden<br />

haar waardigheid, dat ze er bij wijze van spreken geen woord aan<br />

verspilde. Thans is dit wel gansch anders geworden. Er kan geen<br />

twijfel aan zijn, of Buitenzorg volgt de pers met de grootste aandacht,<br />

doch met geen ander resultaat dan een kwart eeuw geleden,<br />

nl. verbazing en ergernis.<br />

Nu komt daar nog bij, dat de omstandigheden er inderdaad toe<br />

moesten leiden, dat de pers zich groote zelfbeperking oplegt. Ook<br />

hier stuit men natuurlijk weer op de moeilijke vraag, wat daaronder<br />

moet worden verstaan; daarover loopen de opinies ook nogal uiteen.<br />

In het algemeen moet de indruk van iederen objectieven beoordeelaar<br />

zijn, dat de Europeesche pers in Indië, naast de critiek op<br />

allerlei betrekkelijk ondergeschikte punten, de Regeering in dezen<br />

tijd zeer groote diensten heeft bewezen.<br />

Het feit b.v., dat de commissie voor georganiseerd overleg bereid<br />

bleek, de opvoering der korting over de ambtnaarssalarissen tot<br />

25 % aan te bevelen, is voor het allerbelangrijkste deel een gevolg<br />

van het feit, dat de Europeesche pers — geen uitzondering is mij<br />

bekend — steeds en voortdurend het accent heeft laten vallen op<br />

den nood der schatkist en de volstrekte noodzaak, om daaraan zooveel<br />

mogelijk tegemoet te komen. Dat zij daarnaast, en soms met<br />

groote kracht en felheid heeft gestreden tegen alles wat haar voorkwam<br />

verkwisting te zijn, is de logische conseguentie geweest van<br />

ditzelfde standpunt. In het algemeen gesproken — men moet hier<br />

natuurlijk generaliseeren — verstaat de Indische pers in dezen<br />

crisistijd haar maatschappelijke taak zeer goed en de regeering staat<br />

bij haar wat dit betreft stevig in het krijt.<br />

Dit bewind en de pers.<br />

Hoe geheel anders intusschen is de opvatting der Indische regeering.<br />

Het is volstrekt geen geheim, dat zij in de hoogste mate ontevreden<br />

is over de Indische pers en dat het haar een bijna buiten<br />

alle proporties gaande grief is, dat de bladen niet alles wat de<br />

regeering wijst, wenschen te prijzen. Slechts in één opzicht ontmoet<br />

de critische houding van de Indische pers bij haar geen overwegend<br />

bezwaar, nl. wanneer deze uitlegt, dat men in Nederland zich<br />

toch vooral niet te veel met de Indische zaken moet bemoeien.<br />

Daartoe beperkt zich de waardeering.<br />

In deze sfeer is het plan geboren om over te gaan tot oprichting<br />

van een persbureau van regeeringswege, dat de strekking zou hebben,<br />

de voorlichting van de Indische pers ter hand te nemen en<br />

tegelijkertijd een compliment te vormen van hetgeen thans in Nederland<br />

is ondernomen. Deze oprichting is voorbereid door een<br />

tweetal ter algemeene secretarie vervaardigde nota's, waarvan er<br />

althans één een zoo denigreerend beeld van de Indische pers geeft<br />

en van een zóó volslagen misvatting van taak en wezen der pers<br />

getuigt, dat de publicatie ervan een storm van verontwaardiging<br />

zou hebben doen opgaan en het geheele persbureauplan bij voorbaat<br />

zou hebben moeten doen mislukken. Gezien het odium, dat op<br />

de geboorte rust, lijkt het aanstaande regeeringspersbureau veel<br />

meer geschikt om de verhouding tusschen overheid en pers te bederven<br />

dan die te verbeteren. Want het doel, dat op den voorgrond<br />

staat, is klaarblijkelijk niet verbetering van contact en daardoor van<br />

de voorwaarden, waaronder de pers haar arbeid vervult, maar voornamelijk,<br />

haar te nopen, haar critische houding te laten varen.<br />

Het is niet waarschijnlijk dat een dergelijke opzet, waarbij welwillendheid<br />

wordt aangeboden met den persbreidel en andere machtsmiddelen<br />

op den achtergrond, veel kans van slagen zou hebben'<br />

Buitenland.<br />

IN HET BRUSSELSCHE PERSHUIS.<br />

De speciale correspondent van De Standaard, die<br />

naar Brussel is geweest, schreef o.a.:<br />

„De aandacht der geheele wereld is op Brussel gevestigd.<br />

En van alle zijden zijn de journalisten naar<br />

België's hoofdstad gekomen. Want het publiek, gegrepen<br />

door het tragische van Koning Albert's dood, moet<br />

de gebeurtenissen, die zich nu in België's hoofdstad afspelen,<br />

medeleven. De rotatiepersen der kranten over<br />

de geheele wereld, die niet-te-verzadigen monsters, roepen,<br />

schreeuwen om nieuws. Nieuws over datgene, wat<br />

nu de aandacht der menschheid een oogenblik gevangen<br />

houdt, doch straks weer is vergeten, omdat de belangstelling<br />

op wat anders is gevestigd. Dus er moet nieuws<br />

zijn uit Brussel. En langs de telegraaf-kabels en telefoonlijnen<br />

vindt dat nieuws zijn weg naar alle oorden der<br />

wereld, het trilt door den aether... de persen wachten...<br />

De in Brussel neergestreken journalisten hebben al<br />

spoedig hun weg gevonden naar het Pershuis der Belgische<br />

Persvereeniging, waar ook de Buitenlandsche<br />

Persvereeniging resideert. Daar is het nieuws-centrum,<br />

daar is ook de plek, waar de persmenschen hun kaarten<br />

en bescheiden moeten krijgen. Maar tusschen „krijgen"<br />

en „moeten krijgen" is ook hier in dezen heksenketel,<br />

nog wel eenig verschil.<br />

Zeker, onze Belgische collega's doen hun best, zij sloven<br />

zich uit. Maar de tijd van voorbereiding is zoo kort<br />

geweest en de stroom der nieuwszoekende journalisten<br />

dreigt een overstrooming te worden. In het Pershuis<br />

kookt het. Men hoort er allerlei talen door elkaar. Iedereen<br />

wil nieuws hebben, iedereen wil zijn doorlatingsbewijs<br />

voor de politie hebben, maar 't nieuws is schaarsch.<br />

En ten opzichte van de doorlatingsbewijzen kan 't zelfde<br />

worden gezegd. Want de beschikbare hoeveelheid is<br />

snel uitgeput en dus moeten de overige liefhebbers<br />

wachten<br />

Een aantal Fransche en Engelsche collega's heeft zich<br />

al in het Pershuis genesteld, of zij er thuis zijn. Er wordt<br />

getelegrafeerd naar Londen, naar Parijs, ja waarheen<br />

al niet. De „Pershuis"-bestuurderen zien, dat 't zoo<br />

niet gaat. Zij vreezen straks, als alles voorbij is, een<br />

serie kwitanties voor internationale telefoongesprekken<br />

voor den neus te zullen krijgen, terwijl zij, die voor die<br />

kosten aansprakelijk zijn, ja, wie weet waar in de wereld<br />

zitten. Dus wordt het Pershuis ontruimd en ieder, die<br />

kaarten e.d. moet hebben, krijgt de boodschap: Woensdagmiddag<br />

5 uur terugkomen. Als ik voorzichtigheidshalve<br />

mij maar vast 's middags om 4 uur daar meld, blijkt<br />

de toegang versperd te zijn. Om 5 uur terugkomen, is<br />

de boodschap. En dus ga ik maar weer! In de hoop om<br />

5 uur gelukkiger te zullen zijn<br />

Ik ben gelukkiger geweest!<br />

Want een „doorlatingsbewijs" heb ik gekregen. Doch<br />

men vrage niet hoe! Te vijf uur was ik met een, naar<br />

schatting 100 collega's op de trap van het „Pershuis".<br />

Verder konden wij het door de politie-afzetting op het<br />

portaal niet brengen. Om zes uur stond ik er nog en<br />

had ik niet 't geluk gehad door een Belgischen collega<br />

ontdekt te worden, dan had ik er misschien te midder-


nacht nog gestaan. Doch nu kon bedoelde collega de<br />

kaart, die voor mij klaar lag, mij doen toekomen.<br />

Maar de organisatie liet wel een en ander te wenschen<br />

over en met name de Fransche collega's gaven uiting<br />

aan hun ontstemming op een wijze, welke aan duidelijkheid<br />

niets te wenschen overliet."<br />

KONING ALBERT EN DE NEDERLANDSCHE PERS.<br />

De correspondent te Brussel van de N.RCt. schreef<br />

onlangs:<br />

Koning Albert, die iederen dag, naast de voornaamste<br />

Belgische, zoowel Vlaamsche als Waalsche bladen, ook<br />

verscheidene buitenlandsche couranten las, was vrij goed<br />

op de hoogte van de perstoestanden en de beteekenis<br />

van het dagbladbedrijf in Nederland. Telkens, wanneer<br />

een interessant artikel of bericht in een groot Nederlandsch<br />

blad verscheen, werd door de zorgen van zijn<br />

adviseur, den heer Herman Teirlinck, de aandacht van<br />

den vorst daarop gevestigd.<br />

Een maand geleden, tijdens een receptie, mocht ik zelf<br />

uit den mond van Koning Albert vernemen, hoezeer hij<br />

het hooge gehalte van de Nederlandsche pers waardeerde.<br />

.,De groote Nederlandsche couranten", zeide hij mij<br />

in goed Nederlandsch, „klasseer ik onder de beste van<br />

de wereld. De Nieuwe Rotterdamsche Courant bijvoorbeeld<br />

behoeft voor geen ander blad in om het even<br />

groot land onder te doen. Het is een dagelijksche encyclopaedic<br />

Wij hebben niets dergelijks in België, al mag<br />

toch ook de waarde van onze bladen niet worden onderschat.<br />

Kon men het lezende publiek, het Vlaamsche<br />

evenals het Fransch sprekende, ertoe bewegen wat meer<br />

dan 30 of 35 centimes voor een courant te betalen, dan<br />

zouden de Belgische dagbladdirecteuren ongetwijfeld<br />

veel meer kunnen doen dan thans het geval is. Een ondernemend<br />

volk als het Belgische moet, evenals het Nederlandsche<br />

volk, over een goede dagbladpers kunnen<br />

beschikken. In het buitenland wordt een natie vaak naar<br />

hare pers beoordeeld."<br />

A. HANS.<br />

Naar de correspondent van de N. R. Cr. te Brussel<br />

meldt, is aldaar een comité tot stand gekomen met het<br />

doel, den vruchtbaren en zeer populairen Vlaamschen<br />

journalist en letterkundige A. Hans, die ook in ons land<br />

geen onbekende is, te huldigen bij gelegenheid van<br />

het verschijnen van zijn 500ste werk in de door<br />

hem geredigeerde Kinderbibliotheek. Uit Nederlandsche,<br />

Protestantsche ouders geboren, is A. Hans,<br />

vooral na den oorlog, door zijn medewerking aan de<br />

courant Het Laatste Nieuws, zijne talrijke folkloristische<br />

bijdragen, zijn gemoedelijk beschreven tochten door<br />

Vlaanderen, zijn strijd voor de bescherming van weduwen<br />

en weezen van gestorven Vlaamsche idealisten,<br />

zijn ontelbare romans, zijn actie voor barmhartigheid en<br />

amnestie, de meest gelezen schrijver van het geheele<br />

Vlaamsche land geworden. Tijdens de oorlogsjaren verbleef<br />

hij in Nederland, waar hij werkzaam was aan verschillende<br />

bladen en zich ook zeer verdienstelijk maakte<br />

voor de Belgische vluchtelingen-en geïnterneerde soldaten.<br />

Het comité (penningmeester M. de Ceulener, Victor<br />

Bertauxlaan 10, Anderlecht-Brussel) is van plan, in een<br />

der schouwburgen van de hoofdstad een echte volkshulde<br />

op touw te zetten en den schrijver een blijvende<br />

herinnering aan te bieden.<br />

BELGISCH PERSHUIS.<br />

Op de kaart van de Federation Internationale des<br />

Journalistes wordt als adres van de Union professionelle<br />

de la Presse Beige vermeld Maison de la Presse, Rue<br />

de la Loi 151, Brussel.<br />

Dit adres is thans Rue de Marquis 4.<br />

DE J O U R N A L I S T 39<br />

Journalistieke Herinneringen.<br />

DE VERGISSING.<br />

Een jaar of zeven geleden. Het was in den tijd, dat<br />

ik de landelijke wegen en dorpen van Twente onveilig<br />

maakte met een oud rammelig Fordje, dat de directie<br />

van het blad, dat ik toen redigeerde, ter beschikking had<br />

gesteld voor de verslaggeverij.<br />

Tot de interessante bezigheden behoorde het verslaan<br />

van de gemeenteraadsvergaderingen. Ik deed dat werk<br />

graag, allerlei vervelende kleine zeurkwesties ten spijt,<br />

want het stelde mij in staat een aardig denkbeeld te<br />

krijgen van denken en leven der selecte vertegenwoordigers<br />

van het sympathieke Twentsche volk.<br />

Zoo kwam ik eens in Markelo, het onvolprezen boschdorp<br />

in de Zuid-Twentsche heuvels. Nauwelijks had ik<br />

mijn Fordje gestald of ik merkte aan de belangstelling<br />

welke dit werkje van uit de ramen van het overigens zoo<br />

stille gemeentehuis ondervond, dat er iets bijzonders aan<br />

de hand was. Ook zag ik het oolijke gezicht van den<br />

vriendelijken burgemeester, baron Taets van Amerongen,<br />

die mij ondeugend aanzag. Ik dacht, dat er iets uit de<br />

Ford wapperde, of dat er iets eigenaardigs aan te zien<br />

was, maar dit was toch niet het geval. Op de secretarie<br />

was ook al een andere sfeer dan gewoonlijk.<br />

— „Wat is hier te doen?"<br />

Een der ambtenaren, blij dat er eens wat afleiding<br />

was, antwoordde lachend: „Je zult er straks aan moeten<br />

gelooven. Hij is woest op je, woest!"<br />

Ik begreep er niets van. Toen vernam ik, dat hij —<br />

die hij was een braaf lid van de Markelosche vroedschap<br />

— straks van plan was om een protestredevoering<br />

af te steken tegen den verslaggever, die zich verstout<br />

had om hem met een indertijd nog al veelbesproken<br />

Rotterdamsch Raadslid gelijk te stellen, in zijn verslag<br />

van de vorige Raadsvergadering.<br />

— „Maar weet je dan niet, dat heel Markelo over<br />

je daad ontstemd is?"<br />

Ook de burgemeester deelde mij even later mede, dat<br />

het bedoelde Raadslid hem verzocht had straks na opening<br />

der vergadering het woord te mogen voeren voor<br />

een persoonlijk feit. De secretaris herhaalde dit, evenals<br />

later eenige raadsleden, kortom: de zitting bleek een<br />

bijzondere gebeurtenis te zullen worden.<br />

Aangezien het blad, waarin het bedoelde verslag voorkwam,<br />

niet ter gemeentehuize aanwezig was, moest ik<br />

mijn verlangen naar opheldering bevredigen met de mededeeling,<br />

dat ik het bedoelde Raadslid zus en zoo in<br />

mijn verslag had genoemd. Ik begreep er niets van. Zou<br />

ik mij toevallig hebben verschreven en uit mijn onderbewustzijn<br />

den naam van het befaamde Rotterdamsche<br />

Raadslid hebben opgediept, misschien onder invloed van<br />

de, volstrekt niet kwaad bedoelde, luidruchtige spreekwijze<br />

van zijn Markeloschen collega? Maar zou dat dan<br />

niet aan de correctie zijn ontgaan? Het was voor mij een<br />

mysterie. Enfin, afwachten. Ik zou mijn best doen om<br />

den indruk weg te nemen, dat ik hier in een oppositioneel<br />

complot tegen bedoeld Raadslid betrokken was.<br />

De vergadering begon. Van louter emotie werd door<br />

het Raadslid, belast met de distributie der Raadssigaren,<br />

vergeten den verslaggever — ik was daar de eenige<br />

persvertegenwoordiger — een sigaar aan te bieden, hetgeen<br />

altijd met een prettige gulheid pleegde te geschieden.<br />

De burgemeester had schik in het geval, de secretaris<br />

had schik in het geval, ik zelf had er ook schik in,<br />

want ik was mij er van bewust, dat hier een onopzettelijkheid<br />

in het spel was, waarvan ik alleen het ontstaan<br />

nog niet kende.<br />

Het Raadslid hield, na lezing der notulen, een heftige<br />

redevoering. De man was uiterst verontwaardigd. Hij<br />

sprak van een schandaal, van gebrek aan eerbied voor<br />

de vertegenwoordiging van de Markelosche gemeente.<br />

Hij liet zich, als een fatsoenlijk en eerlijk boereman,<br />

niet voor canaille uitmaken.


40<br />

Toen kwam mijn beurt, en ik verzocht aan den burgemeester<br />

het woord te mogen voeren, teneinde het misverstand<br />

uit de wereld te helpen. De burgemeester willigde<br />

dit verzoek op beminnelijke wijze in. En zoo mocht<br />

ik mij in dit college tegen de beschuldigingen van het<br />

Raadslid verdedigen. Ik zeide een volledig onderzoek<br />

toe, opdat zou komen vast te staan, dat hier een misverstand<br />

in het spel was, en ik noodigde het betrokken<br />

Raadslid uit om met de Ford mee te gaan naar Almelo,<br />

om daar zelf bij het onderzoek aanwezig te zijn. Deze<br />

uitnoodiging maakte kennelijk indruk, ook op het slachtoffer-Raadslid,<br />

doch het bedankte voor de uitnoodiging<br />

om mee te gaan, aangezien, ja, die Ford, zie je, en hij<br />

zat liever niet in een auto van den verslaggever...<br />

<strong>No</strong>u, heelemaal ongelijk geven kon ik hem niet.<br />

Wat bleek?<br />

Een zetter, die mijn handschrift niet kon lezen —<br />

hetgeen niet aan hem lag — had, bij wijze van grap, voor<br />

den onleesbaren naam van het Markelosche Raadslid<br />

dien van het Rotterdamsche Raadslid, dat toen juist<br />

veel over de tong ging, de geachte heer Zuurbier, getypt.<br />

De correctie, wat haastig, was niet over dien naam „gestruikeld",<br />

en zoo bleef de verkeerde naam in het verslag<br />

staan, hetgeen natuurlijk voor het Markelosche<br />

Raadslid allerlei onplezierige gevolgen had.<br />

Nu, ik geloof wel, dat het onderzoek hem tevreden<br />

stelde. In de daarop volgende Raadsvergadering, was<br />

hij het die mij weer de Raadssigaar aanbood<br />

F. KOSTER.<br />

Nagekomen Verslag.<br />

HAAGSCHE JOURNALISTEN-VEREENIGING.<br />

De Haagsche Journalisten-Vereeniging hield haar jaarvergadering<br />

op Maandag 5 <strong>Maart</strong> in restaurant „Bagatelle" onder leiding van<br />

haar Voorzitter, Mr. J. J. van Bolhuis. In zijn openingsrede herdacht<br />

deze de voornaamste gebeurtenissen van het afgeloopen jaar, in<br />

het bijzonder de jubilea van den Ned. Journalistenkring en de<br />

Haagsche Journalistenvereniging en de huldiging van verschillende<br />

jubilarissen, onderscheidingen aan sommige leden toegekend etc.<br />

Hij stond bovendien stil bij het belangrijke feit van de instelling<br />

van den regeeringspersdienst en sprak vertrouwen uit m de daarbij<br />

benoemde functionarissen. Intusschen was hieraan deze schaduwzijde<br />

verbonden, dat we daardoor den zoo verdienstelijken penningmeester<br />

van de H.J.V., den heer Lambooy verloren, al is er<br />

de gerechtvaardigde verwachting, dat deze in zijn nieuwen werkkring<br />

ook voor de Haagsche pers nuttig werk zal kunnen doen.<br />

De Voorzitter maakte ook gewag van het planetarium, dat aan<br />

het initiatief van den heer Sijthoff te danken is, en sprak de<br />

verwachting uit, dat deze directeur-hoofdredacteur bereid zou zijn,<br />

op een dag en uur waarop velen van hun belangstelling blijk zouden<br />

kunnen geven, alle Haagsche journalisten, althans alle leden<br />

der HJV in de gelegenheid te stellen, het planetarium te leeren<br />

kennen en bewonderen. Het jaarverslag van de secretaresse werd<br />

goedgekeurd, na een paar opmerkingen van den heer Coucke, die<br />

meende, dat de propaganda, om nieuwe leden te werven, nog intensiever<br />

kon geschieden en die verder het bestaan van twee<br />

vereenigingen (Kring en K.J.V.), die beide contributie heffen overbodig<br />

achtte en bezwaarlijk voor leden met bescheiden inkomen.<br />

De voorzitter deed in zijn antwoord uitkomen, dat wat de propaganda<br />

betreft de secretaresse meestal zich tot Haagsche nieuwe<br />

Krinqleden wendt met het verzoek lid van de H.J.V. te worden<br />

en verder dat ook zelfs bij een Kring met afdeelingen, — een denkbeeld,<br />

waarvoor de H.J.V. nooit veel had gevoeld — een taak<br />

voor de afdeeling zou zijn weggelegd, waarvoor toch gelden noodiq<br />

zouden zijn. , T<br />

Het financieel verslag van den penningmeester, den heer Lambooy,<br />

werd goedgekeurd, nadat de heer van der Wielen voor de<br />

kascómmissie rapport had uitgebracht en voorgesteld had den<br />

penningmeester te dechargeeren. Dit geschiedde, onder dankzegging,<br />

ook voor al wat de aftredende penningmeester voor de Vereeniging<br />

in de afgeloopen jaren deed. De Voorzitter was dezen<br />

mede erkentelijk voor de bijzonder aangename samenwerking. De<br />

heer Lambooy zijnerzijds verklaarde in een geestig speechje, dat<br />

hij steeds met vreugde dit werk had gedaan en ook de goede<br />

samenwerking had gewaardeerd. In de commissie voor rekening<br />

en verantwoording voor <strong>1934</strong> werden daarop aangewezen de heeren<br />

Craye, Quast en Hotke en tot plaatsvervangende leden de heeren<br />

Hollander en Coucke. ,<br />

Bij de verkiezing van twee leden in het bestuur werd de heer<br />

G. Polak Daniels herkozen. Inplaats van den heer Lambooy werd<br />

gekozen de heer C. Wildenberg, (die bij de op de ledenvergadering<br />

volgende bestuursvergadering de functie van penningmeester aanvaardde).<br />

Tot gedelegeerde en plaatsvervangend gedelegeerde bij<br />

het Kringbestuur werden resp. benoemd de heeren K. Voskuil en<br />

J. M. A. Kroes, na eenige gedachtenwisseling, waarbij opnieuw<br />

DE J O U R N A L I S T<br />

opheffing van het instituut der gedelegeerden werd bepleit en de<br />

voorzitter toezegde in het bestuur de quaestie nog eens te behandelen.<br />

Bij de bespreking van de agenda voor den Kring vroeg de<br />

heer Coucke mede namens andere leden, of de gedelegeerden in<br />

de Kringvergadering niet erop konden aandringen, het uur van<br />

aanvang der vergadering later te stellen, want voor velen was<br />

het niet mogelijk op zulk een vroeg uur reeds met hun journalistieke<br />

dagtaak gereed te zijn. De Voorzitter wees op de bezwaren van<br />

een later aanvangsuur voor de leden uit verwijderde deelen van<br />

het land en op de principieele en practische bezwaren van op<br />

Zondag vergaderen, zoowel met het oog op Zondagsheiliging als<br />

op Zondagsrust.<br />

Verder vond de heer Coucke de drukkosten van De Journalist<br />

te hoog. Hij achtte een kostelooze exploitatie zeer wel mogelijk.<br />

Dit werd betwist door den heer Polak Daniels en voorts werd<br />

erop gewezen, dat in de drukkosten ook de exploitatiekosten waren<br />

begrepen. De Voorzitter legde voorts den nadruk op de wenschelijkheid<br />

te laten drukken bij een drukker, die behoorlijke loonen<br />

betaalde aan zijn personeel. Hij meende tenslotte, dat men zou<br />

kunnen verzoeken de post drukkosten in het vervolg te preciseeren.<br />

Tot verdere opmerkingen gaf de agenda geen aanleiding; alleen<br />

bracht de voorzitter bij de bespreking van het beleid van den<br />

redacteur hulde aan den heer Hans, die bij zijn verder werk ook<br />

deze taak zoo uitnemend volbracht.<br />

In de delegatie naar de vergadering van den Kring werden<br />

benoemd de voorzitter, de heer Wildenberg en de secretaresse.<br />

Bij de Rondvraag vestigde de heer van der Wielen nog de<br />

aandacht op de aanklacht door den commissaris van politie tegen<br />

een lid en vroeg of het bestuur op eenige wijze had ingegrepen.<br />

De voorzitter antwoordde dat hij meende, dat thans de zaak niet<br />

in een stadium was voor bestuursbemoeiingen. De betrokkene had<br />

ook geen beroep op het bestuur gedaan. Sindsdien is gebleken, dat<br />

deze klacht op absoluut niets is uitgeloopen.<br />

Naar aanleiding van een vraag van den heer Voskuil omtrent de<br />

verhouding van H.J.V. en Politie herinnerde de heer van Bolhuis<br />

aan de het vorig jaar getroffen regeling, welke nog niet 100 /o<br />

werkte. Voor het oogenblik nam het bestuur een afwachtende<br />

houding aan, maar het bleef diligent.<br />

De heer Overbeek uitte — naar aanleiding van een paar grieven<br />

in dit opzicht, door hem toegelicht, — nog de vrees, dat de regeeringspers<br />

te zeer voor regeeringspropaganda zou worden gebruikt<br />

en vroeg naar de verantwoordelijkheid van de journalisten, die hier<br />

als chef en souschef werkten. De Voorzitter meende, dat beide<br />

journalisten niet individueel aansprakelijk waren voor de voorlichting,<br />

welke zij van de regeering kregen. Hij stelde tenslotte in<br />

het licht, dat de pers toch altijd haar recht van critiek hield.<br />

Te 10 15 sloot de voorzitter de vergadering.<br />

DE SECRETARESSE DER H.J.V.<br />

Allerlei Berichten.<br />

A. W. SIJTHOFF.<br />

Ons medelid, de heer A. W. Sijthoff, is, ter gelegenheid<br />

van de opening van het aan zijn dagbladgebouw verbonden<br />

Planetarium (gesticht ter herdenking van het<br />

50-jarig bestaan van de Haagsche Courant) benoemd tot<br />

Officier in de Orde van Oranje-Nassau. Bovendien werd<br />

hem de zilveren medaille der gemeente 's-Gravenhage toegekend.<br />

In vele toespraken is, bij de opening, den stichter<br />

hulde gebracht voor zijn initiatief, dat de gemeente met<br />

een zeldzame en zeer nuttige en bewonderenswaardige<br />

instelling heeft verrijkt.<br />

N. H. WOLF.<br />

De heer N. H. Wolf, te Amsterdam, heeft onlangs<br />

zijn 40-jarig jubileum als journalist herdacht. Hij begon<br />

aan het Vliegend Blad van Rotterdam, werkte daarna<br />

aan verschillende periodieken, o.a. de Wereldkroniek en<br />

Het Leven en redigeert sinds 1909 het weekblad De<br />

Kunst.<br />

— Collega J. C. E. Sand heeft ontslag genomen bij<br />

De Telegraaf en treedt in dienst bij het Handelsblad.<br />

Advertenties.<br />

BBBBBBHBBBBBBBBBBBSBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBB<br />

«Jong «Journalist<br />

' met jarenlange ervaring als bureauredacteur en<br />

j verslaggever, zoekt plaatsing aan<br />

DAG- of WEEKBLAD.<br />

Prima referentiën voorhanden.<br />

Brieven onder no. 70, Administratie „De Journalist".<br />

BBSBBBBBBSBBBBBBSBBBBBBEBBBBBBBBBBBBBBBB

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!