Download als pdf - Dr. Ernest Maes
Download als pdf - Dr. Ernest Maes
Download als pdf - Dr. Ernest Maes
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
volkslagen van deze tien stammen werden in ballingschap weggevoerd naar Azië). En in 587 werd<br />
het Zuidrijk op zijn beurt onder de voet gelopen door de legers van Babylonië: verwoesting van<br />
Jeruzalem en zijn tempel, hongersnood en Babylonische gevangenschap. De Babylonische legers<br />
die Israël en Jeruzalem hadden verwoest hielden blijkbaar geen lust meer over om nog verder door<br />
te dringen naar de zuidelijke Negebwoestijn en zo werden de Edomieten met rust gelaten. Deze<br />
laatsten moesten het hele gebeuren rond Jeruzalem met gemengde gevoelens gevolgd hebben:<br />
schrik dat de Babyloniërs toch misschien ook hén op het lijf zouden vallen, en anderzijds<br />
tevredenheid omdat het machtige Israël van weleer nu zodanig gekraakt was dat het geen bedreiging<br />
meer was voor Edom. De zonen van Esau gingen zelfs nog verder: door de wegvoering van de<br />
joden naar Babylon was er in Juda een ontvolking ontstaan en daarvan profiteerden de Edomieten<br />
nadat het gros van de Babylonische legers terug was weggetrokken. Vanuit hun Negebwoestijn<br />
ondernamen ze geleidelijke infiltratiepogingen naar het Noorden toe tot aan Hebron; en daar ze<br />
hierbij van de schaarse en verzwakte joodse bevolking geen weerstand ondervonden, wortelden ze<br />
steeds dieper in. Het moet ons dan ook niet verwonderen dat we in de joodse literatuur van die tijd<br />
niet alleen haat tegen Babylonië vinden, maar ook toenemende haat tegen Edom. Had Esau zich niet<br />
in de handen gewreven toen Jakob gevankelijk werd weggevoerd? En brachten de toevallige<br />
berichten in Babylon niet het nieuws dat Esau vanuit de zuidelijke Negebwoestijn was<br />
doorgedrongen tot in Juda om de lege plaats van Jakob in te nemen? De psalmdichter roept dus<br />
Jahwe’s wraak af over de Edomieten: “Reken toe, Heer, de zonen van Edom, De dag van Jeruzalem,<br />
Hoe zij riepen: “Haal neer, haal neer, Tegen de grond ermee!” (Psalm 137, 7)<br />
En alle verdere uitspraken van de profeten uit dat tijdperk zijn een mengeling van dezelfde<br />
gevoelens: hoop op een herstel van Israël en haat tegen Edom. Ik heb hier zo ge wenst vóór mij een<br />
twaalftal citaten die samen drie bladzijden in beslag nemen: zo ge wenst kunt ge ze nalezen in uw<br />
bijbel. Slechts twee ervan zal ik hier citeren. Het eerste komt van onze kaktaartenfakir Ezechiël die<br />
profeteerde tegen Edom: “Zo waar ik leef, luidt de godsspraak van Jahwe de Heer, de woede, de<br />
naijver en de haat waarmee gij tegen Israël bent opgetreden, zal ik u vergelden en in het vonnis dat<br />
ik over u voltrek zal ik mij aan Israël openbaren. Die smadelijke taal die gij over de bergen van<br />
Israël hebt uitgeslagen, dat ze verwoest waren en u <strong>als</strong> buit waren toegevallen, die heb ik, Jahwe,<br />
gehoord en dat zult ge weten. Ge hebt een grote mond tegen mij opgezet en u schuldig gemaakt aan<br />
grootspraak; ik heb het gehoord. Dit zegt Jahwe, de Heer: ik zal van u een woestenij maken en heel<br />
de aarde zal er zich over verheugen, zo<strong>als</strong> gij u verheugd hebt toen het erfdeel van het volk van<br />
Israël verwoest werd. Ik zal u hetzelfde lot doen ondergaan. Een woestenij zult gij worden, gebergte<br />
van Seïr en heel Edom; zo zullen ze erkennen dat ik Jahwe ben.” (Ezech. 35, 11-15), “Een<br />
uitspraak. Een woord van Jahwe tot Israël gericht, bij monde van Maleachi. Ik heb u lief, zegt<br />
Jahwe. Gij vraagt: ‘Hoe hebt gij uw liefde voor ons dan getoond?’ Was Esau niet de broer van<br />
Jakob, luidt de godsspraak van Jahwe. Toch had ik Jakob lief en haatte ik Esau: van zijn bergland<br />
heb ik een wildernis gemaakt en zijn erfdeel heb ik prijsgegeven aan de jakhalzen van de woestijn.<br />
En <strong>als</strong> Edom zou zeggen: ‘Wij zijn wel neergeslagen maar wij zullen weer opbouwen wat in puin<br />
ligt’ – dan spreekt Jahwe van de machten aldus: Laat hen maar bouwen, Ik sloop het weer;<br />
‘goddeloos land’, zal men van hen zeggen en ‘dat volk, waarop Jahwe voor eeuwig vertoornd is’”<br />
(Mal. 1, 1-4)<br />
10