Lijn 1
Lijn 1
Lijn 1
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
p r o m o t i e<br />
Op 1 juli jl. promoveerde Sander Hilberink (IQ healthcare) op een<br />
onderwerp dat aansluit bij het thema van Wouter van Dijk’s disserta-<br />
Sander Hilberink<br />
Effectonderzoek van een stop-roken<br />
protocol bij rokers met COPD<br />
In zijn proefschrift ‘Smoking cessation support for COPD patients in general practice’, beschrijft Sander een<br />
effectonderzoek van een stop-roken protocol speciaal gericht op rokers met COPD. In totaal namen 68<br />
huisartspraktijken deel met 667 patiënten. Een deel van de huisartsen leverde de gebruikelijke zorg, de overige<br />
huisartsen en praktijkmedewerkers werden getraind in het toepassen van het protocol. Promotoren: Richard Grol<br />
en Hein de Vries (VUmc), copromotor: dr. Annelies Jacobs. Door: Sander Hilberink<br />
In de interventiegroep zeiden patiënten na zes maanden vaker<br />
dat ze gestopt waren met roken dan in de controlegroep (16%<br />
versus 9%). Huisartsen rapporteerden dat ze in 70 tot 80% van<br />
de gevallen de verschillende aspecten van het protocol opvolgden.<br />
Na een jaar rapporteerden meer patiënten in de interventiegroep<br />
gestopt te zijn met roken (15%) dan patiënten die de<br />
gebruikelijke zorg ontvingen (7%). Wanneer deze zelfrapportage<br />
biochemisch geverifieerd werd, daalde de effectiviteit, met<br />
stopcijfers van 8% (interventie) en 3% (gebruikelijke zorg). Dit<br />
verschil was niet significant en de effectgrootte was klein.<br />
Verandering in het ondersteunend<br />
personeel in de praktijk of<br />
ongemotiveerde medewerkers<br />
belemmerden huisartsen in het<br />
toepassen van het procol<br />
Herhaalde toepassing<br />
Een belangrijk aspect van het protocol is herhaalde toepassing<br />
zodra de patiënt terugvalt in rookgedrag. We onderzochten<br />
relaties met het opnieuw toepassen van het stop-roken protocol<br />
en bekeken welke bevorderende en belemmerende factoren voor<br />
het gebruik van het protocol ervaren werden. Naast het adviseren<br />
van nicotinevervangende middelen (30%) en het verstrekken<br />
van een educatieve videoband (43%), rapporteerden drie van<br />
34 LIJN 1 jaargang 11 | nr. 2 | juli 2013<br />
tie (zie elders in dit blad): COPD en roken.<br />
de vier huisartsen dat ze de onderdelen van het protocol goed<br />
hadden opgevolgd. Drieënvijftig procent paste het protocol weer<br />
toe als de patiënt weer was gaan roken. Een deel van de huisartsen<br />
was teleurgesteld in de effectiviteit van het protocol. Dat hing<br />
samen met een negatieve houding, minder sociale steun en een<br />
lagere self-efficacy. Veranderingen in het ondersteunend personeel<br />
van de praktijk en ongemotiveerde medewerkers belemmerden<br />
de huisartsen in het toepassen van het procol. Ook het hebben van<br />
een negatieve houding, een gebrek aan sociale steun en het zich<br />
minder zelfverzekerd voelen, belemmeren de toepassing van het<br />
protocol. Een realistische verwachting met betrekking tot stoppen<br />
met roken ondersteuning, en het delegeren van deze ondersteuning<br />
naar praktijkmedewerkers is zinvol wanneer huisartsen<br />
geconfronteerd worden met gebrek aan tijd en/of zelfvertrouwen<br />
om deze begeleiding te bieden. Ook kan de roker doorverwezen<br />
worden naar meer gespecialiseerde zorginstellingen.<br />
Bescheiden verwachtingen<br />
In Nederland wordt ruim de helft van de patiënten met milde tot<br />
matige COPD behandeld in de huisartspraktijk. In lijn met de<br />
richtlijnen voor de huisartspraktijk die de nadruk leggen op stoppen<br />
met roken, biedt het protocol een instrument speciaal gericht<br />
op rokers met COPD. Het protocol verdubbelt de stopcijfers bij<br />
patiënten met COPD in de huisartspraktijk, maar de verwachtingen<br />
moeten bescheiden zijn. Het protocol kan makkelijk worden<br />
opgenomen in een stepped care benadering en patiënten kunnen,<br />
indien niet succesvol, worden verwezen naar meer gespecialiseerde<br />
zorg. Ook de praktijkondersteuner speelt hierbij een<br />
belangrijke rol.