Lees het rapport hier. - Vlaamse Landmaatschappij
Lees het rapport hier. - Vlaamse Landmaatschappij
Lees het rapport hier. - Vlaamse Landmaatschappij
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Voor een optimale gebiedsgerichte<br />
plattelandswerking in PDPO III<br />
Tussentijdse evaluatie<br />
gebiedsgerichte werking in PDPOII (2007-2013)<br />
december 2011
Colofon<br />
Deze publicatie is een uitgave van de <strong>Vlaamse</strong> <strong>Landmaatschappij</strong><br />
Verantwoordelijke uitgever<br />
Toon Denys, gedelegeerd bestuurder<br />
Gulden Vlieslaan 72<br />
1060 Brussel<br />
Tel. 02 543 72 00<br />
Fax 02 543 73 99<br />
www.vlm.be<br />
Redactie<br />
Davy De Dobbeleer, Maarten Lenaerts, Nadine Vantomme, Pacôme Elouna Eyenga<br />
Redactiecomité<br />
Johan Kerkhof, Paul Van Der Sluys, Rebekka Veeckman, Siegi Absillis, Wim Van Isacker<br />
Met dank aan alle deelnemers aan de Leader-enquête voor hun bereidwillige medewerking.<br />
© 2011
Voor een optimale<br />
gebiedsgerichte plattelandswerking<br />
in PDPOIII<br />
Tussentijdse evaluatie<br />
gebiedsgerichte werking in PDPOII (2007 – 2013)<br />
December 2011
INHOUD<br />
Samenvatting 3<br />
Inleiding 6<br />
I. Wat zegt <strong>het</strong> programma? 8<br />
I.1. Gebiedsgerichte werking van As 3 en Leader 8<br />
I.1.1 Situering binnen PDPOII 8<br />
I.1.2 Financiële verdeling 9<br />
I.1.3 Doelstellingen 10<br />
I.1.4 Ruimtelijk gescheiden 11<br />
I.1.5 Organisatie 11<br />
I.2. Gebruikte methodologie 14<br />
II. Functioneren van de gebiedsgerichte werking 17<br />
II.1. Opstartfase 17<br />
II.1.1 Afbakening Leadergebieden 18<br />
II.1.2 Opzetten van structuren: PMC en PG 21<br />
II.1.3 Plattelandsbeleidsplan en Ontwikkelingsstrategie 24<br />
II.1.4 Verdeling van de middelen 27<br />
II.2. Werking 29<br />
II.2.1 Werking PMC/PG 29<br />
II.2.2 Regels en procedures 39<br />
II.3. Evaluatie Leaderkenmerken 41<br />
III. Projecten 48<br />
III.1. Hoever staan we? 48<br />
III.2. Analyse van de projecten 51<br />
III.2.1 Aantal projecten 51<br />
III.2.2 Indiening/goedkeuring 52<br />
III.2.3 Projectgrootte 55<br />
III.2.4 Thematische verdeling 57<br />
III.2.5 Projectpromotor 65<br />
III.2.6 Projectgebied 72<br />
1
III.3. Evaluatie van de projecten 75<br />
III.3.1 Resultaten 75<br />
III.3.2 Impact van de gebiedsgerichte werking van As 3 en Leader 77<br />
III.4. Samenwerkingsprojecten 78<br />
IV. PDPOII in <strong>het</strong> plattelandsbeleid 80<br />
IV.1. Vergelijking met ons omringende regio‟s en landen 80<br />
IV.1.1 Plattelandsbeleid 80<br />
IV.1.2 Relatie met andere EU-fondsen 85<br />
IV.2. PDPOII en de lokale besturen 87<br />
Conclusies en aanbevelingen 90<br />
Lijst van afkortingen 97<br />
Lijst van Figuren 98<br />
Lijst van Tabellen 100<br />
Bronnen 101<br />
Bijlagen 104<br />
2
SAMENVATTING<br />
Voorliggend tussentijds evaluatiedocument heeft betrekking op de gebiedsgerichte<br />
plattelandswerking, zoals uitgewerkt in PDPO II. Deze gebiedsgerichte plattelandswerking<br />
omvat een deel van As 3 van PDPO II (maatregelen voor <strong>het</strong> bevorderen van de leefkwaliteit<br />
op <strong>het</strong> platteland en diversificatie van de plattelandseconomie) en As 4 (LEADER-aanpak).<br />
In As 3 van PDPO II kunnen projecten gefinancierd worden die betrekking hebben op:<br />
- Bevordering toeristische activiteiten<br />
- Basisvoorzieningen voor de economie en plattelandsbevolking<br />
- Dorpskernvernieuwing en –ontwikkeling<br />
- Instandhouding en opwaardering landelijk erfgoed<br />
- Intermediaire dienstverlening<br />
Voor elke provincie is een provinciaal plattelandsbeleidsplan opgemaakt dat de leidraad is<br />
voor de evaluatie van de ingediende As 3-projecten. Het beslissingsorgaan van As 3 berust<br />
bij een provinciaal managementcomité.<br />
As 4 legt inhoudelijk dezelfde accenten als As 3 maar voegt daarbovenop ook nog de<br />
LEADER-methodiek toe, die in essentie inhoudt dat de maatregelenpakketten zoals voorzien<br />
in As 3, gebiedsgericht vertaald worden naar de specifieke eigenheden van de LEADERgebieden<br />
via een lokale ontwikkelingsstrategie die dan qua uitvoering verder gestuurd wordt<br />
door een plaatselijke groep.<br />
As 3 en As 4 –gebieden zijn ruimtelijk gescheiden: een (deel)gemeente behoort ofwel tot een<br />
LEADER-gebied ofwel tot de “rest” van <strong>het</strong> <strong>Vlaamse</strong> platteland. Er zijn in totaal 10 LEADERprojecten<br />
ingesteld in Vlaanderen.<br />
Budgettair was voor As 3 9,3 miljoen euro Europese steun voorzien in de periode 2007-2013<br />
en voor As 4 12,4 miljoen euro.<br />
De evaluatie van de gebiedsgerichte werking van <strong>het</strong> PDPO is uitgevoerd op basis van:<br />
- Analyse van de provinciale plattelandsbeleidsplannen en de lokale<br />
ontwikkelingsstrategieën<br />
- Enquêtering van de leden van de plaatselijke groepen van de verschillende LEADERgebieden<br />
- Interviews met een aantal stakeholders<br />
Belangrijke knelpunten in de opstartfase van LEADER-projecten waren:<br />
- Doordat er maar 10 LEADER-gebieden konden erkend worden (en subsidies konden<br />
krijgen voor de opmaak van een lokale ontwikkelingsstrategie) werden er ook maar<br />
10 ontwikkelingsstrategieën opgemaakt.<br />
- Voor gebieden waar nog geen samenwerkingsverbanden waren was (extern)<br />
procesbegeleiding noodzakelijk om tot een strategie te kunnen komen.<br />
- De criteria om in aanmerking te kunnen komen om een LEADER-gebied te zijn waren<br />
dusdanig dat <strong>het</strong> definiëren van een coherente gebiedsafbakening zeer moeilijk was.<br />
- Het vinden van de juiste juridische structuur voor de plaatselijke groep was in de<br />
opstartfase een knelpunt (VZW, feitelijke vereniging of interlokale vereniging).<br />
De plattelandsbeleidsplannen van de 5 provincies kozen er allemaal voor om de 5 opties<br />
zoals voorzien in PDPO II ook effectief te implementeren. Ook de lokale<br />
ontwikkelingsstrategieën van de LEADER-gebieden spiegelen zich aan deze 5<br />
hoofddoelstellingen (met uitzondering van de maatregelen m.b.t. dorpskernherinrichting en –<br />
3
vernieuwing, die in 4 lokale ontwikkelingsstrategieën niet weerhouden zijn). Er kan dan ook<br />
geconcludeerd worden dat de lokale ontwikkelingsstrategieën minder gebiedsspecifiek<br />
waren dan mocht verwacht worden. Belangrijke oorzaak <strong>hier</strong>van is de ruimtelijke scheiding<br />
tussen PDPO-as 3 en LEADER: de plaatselijke groepen kozen ervoor om alle opties open te<br />
houden en de betrokken actoren dezelfde “kansen” te bieden binnen LEADER als aanwezig<br />
binnen PDPO.<br />
Binnen de werking van de plaatselijke groepen was een belangrijk knelpunt <strong>het</strong> ontbreken<br />
van een subsidiemogelijkheid voor de kosten die een promotor maakt in de opmaak van een<br />
projectvoorstel. Hierdoor kunnen ontwerpkosten moeilijk vergoed worden. De rol van de<br />
coördinator van de plaatselijke groep is cruciaal en onontbeerlijk voor de goede werking van<br />
een plaatselijk groep. Voor wat de goedkeuringsprocedure van projecten betreft is een door<br />
de actoren aangevoeld knelpunt de indieningsdata van projectvoorstellen (15 januari en 15<br />
juli). Deze data vallen voor veel besturen ongelukkig: juist voor of na verlofperiodes en in<br />
traditioneel drukke periodes.<br />
Als de ingediende projecten geanalyseerd worden dan blijkt dat van de in totaal 920<br />
ingediende projectvoorstellen er uiteindelijk 585 goedgekeurd zijn. De LEADER-gebieden<br />
scoren in deze opvallend beter dan de As 3-gebieden: in As 3 is slechts ongeveer de helft<br />
van de ingediende projecten effectief goedgekeurd terwijl in LEADER er ongeveer driekwart<br />
van de ingediende projecten goedgekeurd werd. Belangrijkste oorzaak is de sterkere<br />
inhoudelijke begeleiding door LEADER-coördinatoren. Gemiddeld zijn de As 3-projecten<br />
(budgettair) grotere projecten dan de LEADER-projecten. Dit verschil wordt voornamelijk<br />
veroorzaakt door een aantal grotere infrastructuurprojecten ingediend in de As 3 –werking<br />
van West-Vlaanderen.<br />
Binnen de plaatselijke groepen en PDPO-gebieden projecten valt op dat er verschillen zijn in<br />
de verhouding van middelen ingezet voor de 5 kernthema‟s:<br />
- Vlaams Brabant, die binnen As 3 verhoudingsgewijs meer inzet op<br />
basisvoorzieningen (32 % van de subsidies)<br />
- Antwerpen en West-Vlaanderen, die binnen As 3 verhoudingsgewijs sterker inzetten<br />
op dorpskernherinrichting (respectievelijk 42 % en 63 % van de subsidies)<br />
- De Limburgse en Vlaams-Brabantse plaatselijke groepen die binnen LEADER meer<br />
inzetten op basivoorzieningen.<br />
De middelen van PDPO As 3 en LEADER worden voor ongeveer gelijke delen ingezet voor<br />
projecten ingediend door lokale besturen (44 %) en private actoren (42 %), terwijl provinciale<br />
actoren voor <strong>het</strong> resterend deel instaan.<br />
Zowel PDPO-As 3 als LEADER proberen lokale samenwerking te stimuleren. Dit blijkt ook in<br />
de praktijk te werken: 78 % van de LEADER-projecten en 64 % van de As 3-projecten zijn<br />
ingediend door formele of informele samenwerkingsverbanden. Deze<br />
samenwerkingsverbanden zijn zowel publieke, private publiek-private<br />
samenwerkingsverbanden. In LEADER wordt bovendien ingezet op samenwerking tussen<br />
LEADER gebieden. Dit kan zowel binnen Vlaanderen, binnen België als binnen Europa. Van<br />
deze mogelijkheid tot indienen van gezamenlijke projecten wordt tot op heden relatief weinig<br />
gebruik gemaakt (2 samenwerkingen binnen Vlaanderen, 1 samenwerking binnen<br />
Vlaanderen en 3 transnationale samenwerkingen).<br />
Het laatste hoofdstuk vergelijkt <strong>het</strong> <strong>Vlaamse</strong> plattelandsbeleid en de gebiedsgerichte werking<br />
van <strong>het</strong> PDPO II met de aanpak in Wallonië, Rhône-Alpes (Frankrijk) en Nederland. Ook de<br />
inzet vanuit de verschillende Europese fondsen in deze gebieden wordt tegenover <strong>het</strong> beleid<br />
in Vlaanderen geplaatst. Dat bestuurskrachtarme lokale overheden er toch in slagen om<br />
projecten op te zetten binnen PDPO II komt aan bod in deze analyse.<br />
4
Het evaluatiedocument sluit af met een hoofdstuk conclusies en aanbevelingen. Deze<br />
hebben betrekking op:<br />
- De inhoud van <strong>het</strong> programma<br />
- De gebiedsafbakening waarbinnen As 3 en LEADER kunnen functioneren<br />
- De financiële middelen ingezet voor de gebiedsgerichte werking en hun verdeling<br />
over maatregelen, gebieden en programma‟s<br />
- De begeleidingsstructuur voor LEADER en PDPO As 3<br />
- De inhoudelijke projectwerking<br />
Samenvattend kan gesteld worden dat zowel in de opstartfase van PDPO als tijdens de<br />
uitvoeringsperiode een aantal knelpunten hadden kunnen vermeden worden. Inhoudelijk is<br />
de gebiedsgerichte werking van PDPO II via As 3 en As 4 er slechts gedeeltelijk in geslaagd<br />
om gebiedsgerichte differentiatie te realiseren of volwaardig bottom-up te werken binnen<br />
LEADER. Het algemeen belang werd soms op de achtergrond geplaatst ten voordele van<br />
<strong>het</strong> eigen belang, waardoor minder optimale keuzes werden genomen. Met deze evaluatie<br />
wenst de VLM een positieve maar kritische blik te werpen op <strong>het</strong> huidige gebiedsgerichte<br />
plattelandsbeleid, zodat we in overleg met alle betrokken actoren de nodige lessen kunnen<br />
trekken naar de toekomst toe.<br />
5
INLEIDING<br />
Deze evaluatie gaat in op de werking van een deel van <strong>het</strong> Programmeringsdocument<br />
voor Plattelandsontwikkeling (PDPO) voor de periode 2007-2013. Het PDPO geeft <strong>het</strong><br />
Europese plattelandsbeleid vorm in Vlaanderen. Europa startte met <strong>het</strong> plattelandsbeleid<br />
in 2000 als aanvulling op <strong>het</strong> Europese landbouwbeleid. Het plattelandsbeleid (de<br />
zogenaamde tweede pijler) moet de maatregelen van <strong>het</strong> gemeenschappelijk<br />
landbouwbeleid ondersteunen en aanvullen. Daarnaast moet <strong>het</strong> beleid inzake<br />
plattelandsontwikkeling ook bijdragen tot economische en sociale samenhang van de EU en<br />
de beleidsprioriteiten inzake concurrentievermogen en duurzame ontwikkeling integreren. Na<br />
2000-2006 is dit de tweede programmaperiode van <strong>het</strong> Europese plattelandsbeleid. We<br />
spreken dan ook van PDPOII.<br />
De belangrijkste opdracht van <strong>het</strong> plattelandsbeleid, in Vlaanderen zeker budgettair, is de<br />
investeringssteun voor landbouwers. Daarnaast wordt er ingezet op <strong>het</strong> zoeken naar en<br />
uitwerken van aanvullende activiteiten en inkomsten voor de landbouwers. Het platteland<br />
biedt landbouwers mogelijkheden om nieuwe producten en diensten aan te bieden. De twee<br />
andere opdrachten van <strong>het</strong> plattelandsbeleid zijn de zorg voor natuurlijke rijkdommen en<br />
groei van de werkgelegenheid.<br />
Deze drie opdrachten zijn in de Europese plattelandsverordening (nr. 1698/2005) vertaald in<br />
assen. Binnen elke as worden de krijtlijnen en doelstellingen bepaald, maatregelen,<br />
procedures en verantwoordelijkheden opgesomd. Het geld komt van <strong>het</strong> Europees<br />
Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO).<br />
PDPOII is de <strong>Vlaamse</strong> vertaling van de Europese prioriteiten. As 1 gaat over <strong>het</strong><br />
concurrentievermogen van land- en bosbouw, As 2 geeft vorm aan de rol van landbouw<br />
in <strong>het</strong> verbeteren van <strong>het</strong> leefmilieu en As 3 bevat maatregelen voor <strong>het</strong> bevorderen van<br />
de leefkwaliteit op <strong>het</strong> platteland en de diversificatie van de plattelandseconomie. As 4<br />
heeft geen inhoudelijke doelstellingen maar zet in op gebiedsgerichte ontwikkeling van<br />
onderuit, aan de hand van de zogenaamde Leader-aanpak (in de rest van dit document<br />
zal As 4 als „Leader‟ aangeduid worden). Tot voor de huidige programmaperiode 2007-<br />
2013 was Leader een apart Communautair initiatief dat de verantwoordelijkheid van<br />
groei en ontwikkeling in een plattelandsgebied in handen legt van een groep mensen uit<br />
<strong>het</strong> gebied zelf. Dankzij de overtuigende resultaten werd Leader vanaf 2007 opgenomen<br />
in <strong>het</strong> kader van <strong>het</strong> Europese plattelandsbeleid.<br />
In deze evaluatie worden de werking en de resultaten van een deel van As 3 en van<br />
Leader onderzocht. Samen vormen ze de gebiedsgerichte werking van PDPOII. Omdat<br />
<strong>het</strong> <strong>Vlaamse</strong> platteland van regio tot regio sterk verschilt zorgt deze werking voor<br />
maatwerk voor de specifieke lokale kansen en noden.<br />
VLM bereidt <strong>het</strong> plattelandsbeleid op Vlaams niveau voor. Het maakt een beleidskader<br />
en zorgt voor afstemming tussen sectoren en beleidsniveaus. In de voorbereiding van<br />
PDPOII stond VLM in voor <strong>het</strong> uitwerken van de gebiedsgerichte werking. Samen met<br />
alle stakeholders, in de eerste plaats de provincies, werden de inhoudelijke<br />
doelstellingen en maatregelen bepaald.<br />
Als beheersdienst van de gebiedsgerichte werking staat VLM ook in voor de<br />
dagdagelijkse opvolging. VLM gaat onder meer na of oproepen gebeuren, of ingediende<br />
projecten passen binnen <strong>het</strong> gesteld kader en of projecten worden uitgevoerd zoals<br />
goedgekeurd. Ook de controle op projecten en <strong>het</strong> zorgen voor uitbetalingen gebeurt<br />
door VLM.<br />
Na zowat twee derde van de huidige programmaperiode en aan <strong>het</strong> begin van de<br />
voorbereiding op de volgende programmaperiode is <strong>het</strong> belangrijk achterom te kijken.<br />
Europa verplicht Vlaanderen om PDPOII op voorhand, halfweg en aan <strong>het</strong> einde van de<br />
6
periode te laten evalueren door een externe evaluator. De zogenaamde mid term evaluatie<br />
van PDPOII gebeurde in 2010 en de gebiedsgerichte werking werd <strong>hier</strong>in globaal besproken.<br />
De belangrijkste resultaten worden <strong>hier</strong> overgenomen.<br />
In deze evaluatie gaan we echter specifiek in op de gebiedsgerichte werking. VLM heeft als<br />
beheersdienst een uitstekend overzicht op de werking in de verschillende<br />
plattelandsregio‟s in Vlaanderen. Aan de hand van databanken en cijfergegevens, maar<br />
ook aan de hand van gesprekken en een bevraging, worden werkmethodes, realisaties<br />
en effecten van de huidige gebiedsgerichte werking geëvalueerd.<br />
We komen zo tot conclusies en aanbevelingen die als basis voor de voorbereidingen van de<br />
volgende programmaperiode gebruikt kunnen worden. Uiteraard vormen de analyses en de<br />
eerste aanzetten, ideeën en suggesties voor de volgende periode slechts een aanzet tot<br />
reflectie en discussie met alle relevante actoren in <strong>het</strong> platteland. Dit document kan dan ook<br />
aangevuld worden met onderzoek dat vanuit de verschillende provincies, gemeenten of<br />
andere actoren gebeurt of gebeurde.<br />
In deze evaluatie kozen we ervoor om de gebiedsgerichte werking van PDPOII zoveel<br />
mogelijk in zijn geheel te benaderen, zowel As 3 als Leader. Zoals zal blijken verschilt de<br />
aanpak tussen beide assen, veel meer dan de inhoud. Het is dan ook interessant om na te<br />
gaan of <strong>het</strong> verschil in aanpak verschillende resultaten met zich meebrengt. Ook de<br />
gelijkenissen en verschillen tussen de provincies en tussen de Leadergebieden komen<br />
uitgebreid aan bod.<br />
Zoals <strong>hier</strong>voor aangegeven is 2007-2013 de eerste programmaperiode waarbij Leader is<br />
opgenomen in <strong>het</strong> plattelandsbeleid. Waar mogelijk wordt dan ook getracht de gevolgen van<br />
deze inpassing te evalueren.<br />
Na een inleidend hoofdstuk met de contouren van de gebiedsgerichte werking zoals in<br />
PDPOII omschreven, wordt in <strong>het</strong> tweede hoofdstuk <strong>het</strong> functioneren van de gebiedsgerichte<br />
werking geëvalueerd. Zowel de opstartfase van Leader als de reguliere werking van zowel<br />
As 3 als Leader komen aan bod. In <strong>het</strong> derde hoofdstuk worden de projecten besproken. De<br />
verschillen tussen de assen en tussen de verschillende gebieden worden blootgelegd. In <strong>het</strong><br />
vierde en laatste hoofdstuk wordt de gebiedsgerichte werking van PDPOII in Vlaanderen in<br />
de context van de andere Europese fondsen bekeken en vergeleken met enkele buurlanden<br />
en -regio‟s. Ook de betrokkenheid van de gemeenten wordt tenslotte kort onderzocht.<br />
De VLM zal deze evaluatie enkel in digitale vorm verspreiden aan geïnteresseerden en dit<br />
via de communicatiekanalen van <strong>het</strong> agentschap. Enerzijds wordt dit document op de<br />
portaalwebsite (http://www.vlm.be) geplaatst. Anderzijds wordt er gecommuniceerd via de<br />
website van <strong>het</strong> Interbestuurlijk Plattelandsoverleg (http://www.ipo-online.be).<br />
7
I. WAT ZEGT HET PROGRAMMA?<br />
In volgende hoofdstukken komen de werking van As 3 en Leader, en de projecten aan bod.<br />
Dit inleidende deel sc<strong>het</strong>st kort de situering en definiëring van As 3 en Leader in <strong>het</strong> Vlaams<br />
Programmadocument voor Plattelandsontwikkeling 2007-2013 (PDPOII). De verschillende<br />
doelstellingen zoals gedefinieerd en de verdeling van de financiële middelen tussen de<br />
assen komen aan bod. Ook de organisatie van de gebiedsgerichte werking zoals in <strong>het</strong><br />
programma voorzien wordt kort beschreven. In <strong>het</strong> laatste gedeelte wordt de methodologie<br />
van de evaluatie in de verschillende erop volgende hoofdstukken toegelicht.<br />
I.1. Gebiedsgerichte werking van As 3 en Leader<br />
I.1.1 Situering binnen PDPOII<br />
Het <strong>Vlaamse</strong> plattelandsbeleid heeft meerdere gezichten, maar <strong>het</strong> Europees programma<br />
voor plattelandsontwikkeling 2007-2013 (PDPOII) vormt de belangrijkste ruggengraat. Het<br />
door Europa vooropgestelde kader bestaat uit 4 assen:<br />
As 1: Verbetering van <strong>het</strong> concurrentievermogen van de land- en bosbouwsector;<br />
As 2: Verbetering van <strong>het</strong> milieu en <strong>het</strong> platteland;<br />
As 3: De leefkwaliteit op <strong>het</strong> platteland en de diversificatie van de plattelandseconomie;<br />
As 4: Leader.<br />
As 3 stelt zich tot doel de leefbaarheid van <strong>het</strong> platteland en de diversificatie van de<br />
plattelandseconomie te verhogen. Om dit te bereiken is As 3 opgesplitst in twee delen, met<br />
name „a. diversificatie van landbouwactiviteiten naar niet-agrarische werkzaamheden‟ 1 , <strong>het</strong><br />
gaat om diversificatie en zorg door landbouwers, en „b. gebiedsgerichte werking‟.<br />
Deze gebiedsgerichte werking kwam er om in te spelen op de grote verschillen tussen en<br />
specifieke noden voor plattelandsgebieden. Voor <strong>het</strong> uitvoeren werken Vlaanderen en de<br />
provinciebesturen samen. VLM is beheersdienst van de gebiedsgerichte werking.<br />
As 4, Leader (Liaison Entre Actions de Développement de l‟Economie Rurale), is een<br />
Europees initiatief voor plattelandsontwikkeling dat tot doel heeft plattelandsactoren ertoe<br />
aan te zetten na te denken over <strong>het</strong> potentieel van hun gebied in een langere termijn<br />
perspectief. Het bestaat sinds 1991 en tot vóór de huidige programmaperiode was Leader<br />
een communautair initiatief binnen de Europese structuurfondsen. Vanaf 2007 is <strong>het</strong><br />
opgenomen binnen <strong>het</strong> plattelandsbeleid.<br />
Van de vier assen is Leader de enige die geen inhoudelijke doelstellingen vooropstelt maar<br />
een methodiek weergeeft. Via de gebiedsgerichte en geïntegreerde Leaderaanpak worden<br />
de inhoudelijke doelstellingen uit andere assen gerealiseerd. Vlaanderen opteerde er, net als<br />
andere landen en regio‟s (zie deel IV voor een vergelijking met de ons omringende landen),<br />
voor om de Leaderaanpak enkel toe te passen in de gebiedsgerichte werking van As 3, met<br />
als doelstellingen: verbeteren van de leefkwaliteit op <strong>het</strong> platteland en de diversificatie van<br />
de plattelandseconomie. Eén van de doelstellingen van deze evaluatie is dan ook na te gaan<br />
of en hoe Leader in dit nieuwe kader veranderd is en wat juist <strong>het</strong> verschil maakt tussen<br />
Leader en As 3.<br />
1 Deze niet-gebiedsgerichte As 3-maatregelen worden beheerd door <strong>het</strong> Departement Landbouw en Visserij.<br />
8
Figuur 1 geeft de indeling van PDPOII in Vlaanderen schematisch weer. De evaluaties in dit<br />
document hebben dus enkel betrekking op <strong>het</strong> gebiedsgerichte luik van As 3 en Leader.<br />
Figuur 1: <strong>Vlaamse</strong> PDPOII-structuur<br />
AS 1 AS 2 AS 3 LEADER<br />
Concurrentievermogen<br />
land- en bosbouw<br />
Milieu en <strong>het</strong><br />
platteland<br />
Diversificatie<br />
landbouw<br />
Gebiedsgerichte<br />
werking<br />
Bron: Eigen verwerking<br />
I.1.2 Financiële verdeling<br />
Europa heeft in de basisverordening voor <strong>het</strong> plattelandsbeleid (nr. 1698/2005)<br />
minimumpercentages voor de verdeling van de middelen over de assen voorzien: As 1 krijgt<br />
minimum 10% van de middelen, As 2 minimum 25%, As 3 minimum 10% en Leader<br />
minimum 5%. Deze percentages gelden enkel voor <strong>het</strong> Europese deel van de steun. Ook<br />
Vlaanderen en de provincies financieren immers mee in de gebiedsgerichte werking van<br />
PDPOII.<br />
Uit onderstaande tabel blijkt dat Vlaanderen ervoor koos om <strong>het</strong> grootste deel van de<br />
middelen in te zetten voor <strong>het</strong> concurrentievermogen van de land- en bosbouw (As 1). De<br />
andere assen kregen <strong>het</strong> door Europa aangegeven minimum. De technische bijstand houdt<br />
onder meer de financiering van <strong>het</strong> Vlaams Ruraal Netwerk in. Tabel 1 geeft <strong>het</strong> huidige<br />
financiële plaatje voor PDPOII (laatst gewijzigd in september 2011).<br />
In de tabel blijkt dat Leader 4,9% van de Europese middelen krijgt. Dit is volgens de huidige<br />
stand van zaken minder dan <strong>het</strong> minimum van 5%. Dit komt omdat bij een hervorming van<br />
<strong>het</strong> plattelandsbeleid (de zogenaamde health check) extra middelen aan de andere assen<br />
werd toegekend. Aan <strong>het</strong> begin van de programmaperiode voldeed Vlaanderen dus<br />
weldegelijk aan <strong>het</strong> vereiste minimum voor Leader.<br />
Het totale budget voor de gebiedsgerichte werking van As 3 en Leader bedraagt<br />
72.299.225,71 euro 2 . Zoals vermeld bestaat <strong>het</strong> uit Europese (30%), <strong>Vlaamse</strong> (33,5%) en<br />
provinciale (36,5%) middelen.<br />
Dit budget werd verdeeld tussen beide assen: 60% werd aan Leader toegewezen en 40%<br />
aan de gebiedsgerichte werking van As 3. Dit komt neer op een jaarlijks budget van<br />
ongeveer 4 miljoen euro voor As 3 en bijna 6 miljoen voor Leader.<br />
In deel II komt de verdere financiële verdeling tussen As 3 en Leader, tussen de provincies<br />
en tussen de Leadergebieden aan bod.<br />
Tabel 1: Budget PDPOII 2007 – 2013<br />
Minimum EU-steun<br />
Totale steun<br />
% (EU) € % € %<br />
As 1 10 € 146.362.115 57,5 € 464.858.857 65,2<br />
As 2 25 € 65.177.597 25,6 € 130.355.194 18,3<br />
As 3<br />
Diversificatie<br />
€ 16.497.925<br />
€ 33.674.060<br />
10<br />
10,1<br />
Geb. werking € 9.306.609 € 34.341.054<br />
9,5<br />
Leader 5 € 12.383.159 4,9 € 41.277.197 5,8<br />
Technische bijstand € 4.490.414 1,8 € 8.980.828 1,3<br />
Totaal € 254.217.819 100 € 713.487.190 100<br />
Bron: Verordening nr. 1698/2005, PDPOII 2007- 2013 en wijzigingen<br />
2 Merk op dat dit bedrag lager is dan de som van de gebiedsgerichte werking van As 3 en Leader (34.341.054 +<br />
41.277.197) in Tabel 1. Dit komt omdat ongeveer 3 miljoen euro van de gebiedsgerichte werking van As 3 niet<br />
door VLM wordt beheerd maar door departement Leefmilieu-, Natuur en Energie enerzijds en Agentschap Natuur<br />
en Bos anderzijds. Dit budget wordt gebruikt voor specifieke doeleinden en verdeelt volgens een aparte<br />
procedure.<br />
9
I.1.3 Doelstellingen<br />
De algemene doelstellingen van zowel de gebiedsgerichte werking van As 3 als van Leader<br />
zijn <strong>het</strong> verhogen van de leefkwaliteit op <strong>het</strong> platteland en diversificatie van de<br />
plattelandseconomie. Alle projecten die <strong>hier</strong>na besproken worden, passen dan ook onder<br />
deze koepel.<br />
De projecten in As 3 moeten echter ook passen binnen één van de vijf maatregelen die<br />
Vlaanderen selecteerde in de lijst van maatregelen die door Europa werd opgesteld (zie<br />
bijlage 1 voor de volledige Europese lijst met maatregelen). Leaderprojecten moeten binnen<br />
de globale doelstellingen werken maar hoeven in principe niet binnen de maatregelen te<br />
vallen. In de praktijk kunnen alle <strong>Vlaamse</strong> Leaderprojecten wel onder één van deze<br />
maatregelen gecatalogeerd worden (zie verder).<br />
Hieronder vindt u de vijf gebiedsgerichte maatregelen uit PDPOII (met hun Europese<br />
maatregelnummer), telkens met enkele voorbeelden van mogelijke projecten. In de loop van<br />
2009 werd PDPOII gewijzigd en is er zowel bij basisvoorzieningen als bij intermediaire<br />
dienstverlening een submaatregel toegevoegd. Bedoeling is een specifieke klemtoon te<br />
leggen op een bepaald aspect binnen deze maatregelen.<br />
<br />
<br />
<br />
<br />
313: Bevordering van de toeristische activiteiten<br />
bv. onthaalknooppunten, recreatieve infrastructuur, toeristische diensten,<br />
streekeducatieve begeleiding, …<br />
321:Basisvoorzieningen voor de economie en plattelandsbevolking<br />
Gericht op jeugd, ouderen, kansarmen en personen met een handicap.<br />
bv. ouderenvoorzieningen, dienstverlening naar wonen, …<br />
o 321 B: Ontwikkeling van de paardenhouderij als nieuwe economische drager<br />
op <strong>het</strong> platteland<br />
bv. samenwerkingsverbanden tussen paardenhouders en sociale instellingen<br />
therapieën met paarden, …<br />
322: Dorpskernvernieuwing en –ontwikkeling<br />
bv. renovatie en inrichting dorpshuizen, heraanleg openbaar domein, …<br />
323 A: Instandhouding en opwaardering van <strong>het</strong> landelijk erfgoed<br />
bv. restauratie van niet-beschermd kleinschalig cultuurhistorisch erfgoed, aanleg<br />
kunst- of cultuurelementen, acties rond stilte en duisternis, opwaarderen<br />
kwaliteitsvolle landschappelijke en natuurlijke elementen, …<br />
331:Intermediaire dienstverlening (opleiding en vorming van ruraal<br />
ondernemerschap)<br />
bv. opzetten van ondersteuning streekproducten, vorming, netwerkvorming en<br />
begeleiding van vormen van maatschappelijk verantwoord ondernemen,<br />
plattelandseducatie, kooklessen, stimuleren van duurzame ontwikkeling,<br />
drugspreventie, …<br />
o 331 B: De verhoging van de omgevingskwaliteit via sensibiliserende en<br />
informatieve acties<br />
bv. acties rond landschappelijke inpassing en streekeigen inrichting rond<br />
paardenhouderijen<br />
Zoals gezegd is Leader geen inhoudelijke maar een methodologische as. De Europese<br />
plattelandsverordening beschrijft hoe Leader georganiseerd wordt. In <strong>het</strong> <strong>Vlaamse</strong> PDPOII is<br />
dit verder uitgewerkt in volgende drie maatregelen (met hun Europese maatregelnummer):<br />
10
- 413: Lokale ontwikkelingsstrategieën leefkwaliteit/diversificatie<br />
Bepaalt selectiecriteria en –procedure voor de erkenning van de Leadergebieden en<br />
geeft aan hoe de door <strong>het</strong> Leadergebied bepaalde ontwikkelingsstrategie uitvoering<br />
krijgt.<br />
- 421: Samenwerkingsprojecten met andere plattelandsgebieden<br />
Bepaalt de wijze waarop samenwerkingsprojecten tussen Leadergebieden tot stand<br />
kunnen komen en de financiële middelen die ertegenover staan.<br />
- 431: Werking Plaatselijke Groepen<br />
Bepaalt de werking en de middelen van de Plaatselijke Groep (PG). De PG staat in<br />
voor <strong>het</strong> beheer van <strong>het</strong> Leaderprogramma in <strong>het</strong> eigen Leadergebied.<br />
I.1.4 Ruimtelijk gescheiden<br />
De definitie van „platteland‟ zoals ze in PDPOII is toegepast is heel ruim. Het omvat <strong>het</strong> hele<br />
<strong>Vlaamse</strong> grondgebied met uitzondering van de grootstedelijke gebieden Antwerpen en Gent<br />
en de regionaalstedelijke gebieden Aalst, Brugge, Hasselt-Genk, Kortrijk, Leuven, Mechelen,<br />
Oostende, Roeselare, Sint-Niklaas en Turnhout. De grote open ruimtegehelen van deze<br />
stedelijke gebieden werden <strong>hier</strong>bij wel tot <strong>het</strong> platteland gerekend. Bedoeling is zoveel<br />
mogelijk de relaties tussen stad en platteland in <strong>het</strong> sterk verstedelijkt Vlaanderen te<br />
ondersteunen.<br />
Zoals <strong>hier</strong>boven gesc<strong>het</strong>st zijn er twee sporen om de doelstellingen van de gebiedsgerichte<br />
werking te bereiken: As 3 en Leader. Heel wat landen/regio‟s kozen er net als Vlaanderen<br />
voor Leader enkel binnen As 3 in te zetten (zie deel IV). Uitzonderlijk voor Vlaanderen is wel<br />
dat beide sporen ruimtelijk gescheiden zijn. In gebieden waar Leader wordt toegepast,<br />
kunnen geen projecten in de gebiedsgerichte werking van As 3 worden goedgekeurd en vice<br />
versa. Dat betekent dat projecten waarvan <strong>het</strong> werkingsgebied in een Leadergebied valt,<br />
enkel aanspraak kunnen maken op Leadermiddelen en zich tot de Leaderwerking moeten<br />
wenden. Omgekeerd kunnen promotoren buiten Leadergebied enkel aankloppen bij As 3.<br />
Verder zal blijken dat deze beslissing een grote impact heeft op de gebiedsgerichte werking<br />
van PDPOII.<br />
In de praktijk zijn eerst de Leadergebieden afgebakend. Het overige platteland in Vlaanderen<br />
werd zo As 3-gebied. In 2007, toen de Leadergebieden nog niet afgebakend waren, is As 3<br />
uitzonderlijk in gans <strong>het</strong> <strong>Vlaamse</strong> platteland toegepast.<br />
Gevolg is dat projecten met een werkingsgebied dat deels in As 3- en deels in Leadergebied<br />
liggen twee aparte dossiers moeten indienen en afzonderlijke goedkeuringsprocedures<br />
moeten doorlopen. Ook de uitbetalingsdossiers moeten gesplitst worden. Een doordachte<br />
afbakening van de Leadergebieden is dan ook heel belangrijk (zie verder).<br />
Provinciedekkende projecten zijn de enige uitzondering op de ruimtelijke scheiding tussen As<br />
3 en Leader. Deze projecten worden in hun geheel binnen As 3 behandeld.<br />
I.1.5 Organisatie<br />
De inhoudelijke doelstellingen van de gebiedsgerichte werking van As 3 en Leader zijn<br />
dezelfde. Het verschil zit dus in de wijze waarop deze doelstellingen gerealiseerd worden.<br />
De organisatie van Leader wordt van onderuit gestuurd, met zowel publieke als private<br />
partners, terwijl de beslissingen in As 3 genomen worden door publieke overheden op<br />
provinciaal niveau.<br />
As 3 is opgebouwd rond een Provinciaal Managementcomité (PMC) en een Technische<br />
Werkgroep (TW). Leader werkt met een Plaatselijke Groep (PG), of zoals <strong>het</strong> in <strong>het</strong><br />
Europese jargon heet Local Action Group (LAG). VLM is beheersdienst voor beide assen.<br />
11
Samenstelling en werking van deze structuren worden in deel II besproken. Hier worden de<br />
basisprincipes overlopen zoals ze in PDPOII zijn opgenomen.<br />
A. As 3<br />
In de gebiedsgerichte werking van As 3 neemt <strong>het</strong> Provinciaal Managementcomité (PMC) de<br />
beslissingen. Dit betekent dat <strong>het</strong> projectoproepen lanceert en projecten goed- en afkeurt.<br />
Het PMC is een politiek orgaan op provinciaal niveau, waarin de drie <strong>Vlaamse</strong><br />
beleidsniveaus (Vlaanderen, provincie en gemeenten) vertegenwoordigd zijn. Er zijn dus vijf<br />
PMC‟s in Vlaanderen. Deze politieke vertegenwoordigers worden aangevuld met<br />
adviserende leden (beheersdienst, middenveldorganisaties).<br />
Het PMC wordt bijgestaan door een Technische Werkgroep (TW). Deze ambtelijke<br />
werkgroep bestaat uit experten in de verschillende thema‟s en adviseert <strong>het</strong> PMC omtrent de<br />
ingediende projecten. Ze gaat <strong>hier</strong>bij na in hoeverre <strong>het</strong> project past binnen de<br />
vooropgestelde beleidskaders en beoordeelt de kwaliteit van <strong>het</strong> project.<br />
Concreet lanceert elke provinciale PMC projectoproepen om projecten in te dienen. De<br />
provincie, <strong>het</strong> provinciale plattelandsloket met de provinciale plattelandscoördinator, zorgt<br />
voor de ondersteuning. Nadat een oproep afgesloten is, komt de TW samen om de<br />
ingediende projecten te beoordelen. Ze geeft deze beoordeling door aan <strong>het</strong> PMC die de<br />
eindbeslissing omtrent goed- of afkeuring neemt.<br />
Voor de provinciale cofinanciering worden de projecten tussendoor voorgelegd aan de<br />
Deputatie van de provincie en voor de <strong>Vlaamse</strong> en de Europese cofinanciering na<br />
goedkeuring door <strong>het</strong> PMC aan de <strong>Vlaamse</strong> minister voor Plattelandsbeleid.<br />
Figuur 2: Vergelijking van de organisatie binnen As 3 en Leader<br />
As3<br />
Oproep PMC<br />
(provincie)<br />
Leader<br />
Oproep PG<br />
(Leadergebied)<br />
Indienen bij<br />
plattelandsloket<br />
provincie<br />
Indienen bij<br />
PG<br />
Advies TW<br />
Goedkeuring<br />
PMC<br />
Goedkeuringsbrief<br />
naar<br />
promotor<br />
Bron: Eigen verwerking<br />
Voorgelegd aan Deputatie<br />
(prov. cofinanciering)<br />
Voorgelegd aan Minister<br />
(Vl. en EU cofinanciering)<br />
Advies TW<br />
van PG<br />
Goedkeuring<br />
PG<br />
Goedkeuringsbrief<br />
naar<br />
promotor<br />
12
B. Leader<br />
De Leadermethodiek houdt in dat een lokaal samenwerkingsverband (Plaatselijke Groep),<br />
bestaande uit publieke en private partners, een ontwikkelingsstrategie uitwerkt die de<br />
beleidskeuzes voor een zelf gedefinieerd en samenhangend gebied definieert.<br />
Een belangrijk verschil met As 3 is dus dat vooral lokale actoren (gemeenten,<br />
middenveldorganisaties) in de PG zetelen en dat minstens 50% van de stemgerechtigde<br />
leden privaat is, dus niet-politiek. Dit moet leiden tot een gebiedsgerichte en van onderuit<br />
gedragen visie met aandacht voor innovatie en samenwerking tussen gemeenten en<br />
sectoren.<br />
Zoals eerder beschreven koos Vlaanderen ervoor om Leader enkel in te zetten voor <strong>het</strong><br />
behalen van de doelstellingen van As 3 in maximum 10 Leadergebieden. Bij de start van<br />
PDPOII moesten potentiële Leadergebieden een zogenaamde Lokale Ontwikkelingsstrategie<br />
(LOS), met afbakening van <strong>het</strong> Leadergebied, PG-samenstelling en inhoudelijke<br />
doelstellingen, indienen bij <strong>het</strong> plattelandsloket van de provincie. De ingediende strategieën<br />
werden beoordeeld door TW/PMC dat ook instaat voor <strong>het</strong> beoordelen van As 3-projecten.<br />
Eenmaal goedgekeurd (halverwege 2008) konden de goedgekeurde Leadergebieden hun<br />
eigen, grotendeels zelf bepaalde werking opstarten. Ze krijgen <strong>hier</strong>voor een werkingsbudget<br />
waarmee ze onder meer een PG-coördinator aanstellen. Deze coördinator is<br />
verantwoordelijk voor de dagelijkse Leaderwerking. Net als PMC‟s doen PG‟s<br />
projectoproepen om de uitgetekende strategie in de praktijk te brengen. Enkele van de<br />
Leadergebieden nemen <strong>hier</strong>bij <strong>het</strong> As 3-model, met een advies van een werkgroep, over.<br />
Zoals gezegd komt de concrete werking verder uitvoerig aan bod.<br />
C. Beheersdienst<br />
De afdeling Platteland van de <strong>Vlaamse</strong> <strong>Landmaatschappij</strong> is beheersdienst van de<br />
gebiedsgerichte werking, zowel van As 3 als van Leader. VLM stelde, in samenspraak met<br />
de provincies, bij de start van <strong>het</strong> PDPOII-programma richtlijnen op voor de praktische en<br />
administratieve afhandeling van projecten. De rol van de beheersdienst verschilt in As 3 en<br />
Leader.<br />
In As 3 zetelt VLM in alle provinciale TW‟s en PMC‟s. Deze persoon waakt ook over een<br />
uniforme werkwijze over de provincies heen en voorkomt technische fouten. VLM is<br />
inhoudelijk goed op de hoogte van de projecten en behoudt een overzicht over de financiële<br />
situatie. Mogelijke knelpunten en problemen worden met de provinciale<br />
plattelandscoördinatoren besproken.<br />
De beheersdienst van As 3 controleert de ingediende declaratiedossiers (<strong>hier</strong>in worden<br />
gemaakte kosten gedeclareerd) van alle As 3-projecten, legt goedgekeurde projecten voor<br />
aan de Minister voor Plattelandsbeleid, voert terreincontroles uit en bereidt uitbetalingen voor<br />
(de eigenlijke betaling gebeurt door <strong>het</strong> Betaalorgaan bij <strong>het</strong> Agentschap voor Landbouw en<br />
Visserij (ALV)).<br />
De rol van VLM als beheersdienst voor Leader is anders. Vanuit de filosofie van<br />
responsabilisering van <strong>het</strong> gebied wordt meer verantwoordelijkheid aan <strong>het</strong> Leadergebied<br />
gegeven. VLM zit niet als beheersdienst in de Leadergroepen (soms wel als gebiedsgerichte<br />
actor). Het is de Leadercoördinator die ingediende projecten en declaratiedossiers<br />
controleert alvorens ze naar de beheersdienst te sturen. VLM doet enkel steekproefsgewijs<br />
een extra controle van de declaraties en zorgt voor de uitbetaling.<br />
De beheersdienst organiseert regelmatig coördinatorenoverleg om de werking van de tien<br />
PG‟s op elkaar af te stemmen. Toch blijkt in de praktijk dat een systematische controle van<br />
alle bij de PG ingediende projecten en declaratiedossiers door de beheersdienst, fouten zou<br />
kunnen vermijden en de technische kwaliteit van de dossiers zou verhogen. Een systeem<br />
zoals dat van As 3 betekent echter een bijkomende personeelsinzet in de beheersdienst.<br />
13
D. Vlaams Ruraal Netwerk<br />
Europa voorziet in elke lidstaat/regio een netwerk voor <strong>het</strong> platteland. Dit netwerk moet alle<br />
betrokkenen bij plattelandsontwikkeling samenbrengen.<br />
In <strong>het</strong> luik „Technische Bijstand‟ van PDPOII is de uitbouw van een Vlaams Ruraal Netwerk<br />
voorzien. Europa liet lidstaten vrij te beslissen hoe een netwerk op te richten. In deel IV zal<br />
blijken dat sommige lidstaten ervoor kozen een overheidsopdracht uit te schrijven 3 . In<br />
Vlaanderen werd <strong>het</strong> ondergebracht bij <strong>het</strong> Departement Landbouw en Visserij binnen de<br />
<strong>Vlaamse</strong> Overheid. De voornaamste doelgroepen zijn plattelandsactoren, projectpromotoren,<br />
landbouwers, middenveldorganisaties, overheden,…. Het netwerk wil sensibiliseren,<br />
activeren en ondersteunen. Het zorgt voor <strong>het</strong> opsporen en analyseren van overdraagbare<br />
goede praktijken en <strong>het</strong> verstrekken van informatie <strong>hier</strong>over, de organisatie van<br />
uitwisselingen van ervaring en knowhow, <strong>het</strong> opzetten van opleidingsprogramma's ten<br />
behoeve van PG‟s in oprichting en <strong>het</strong> verlenen van technische bijstand voor<br />
samenwerkingsprojecten.<br />
I.2. Gebruikte methodologie<br />
Als beheersdienst evalueert VLM in dit document de gebiedsgerichte werking van As 3 en<br />
Leader. Hierbij zijn verschillende methodes gebruikt, elk met hun eigen randvoorwaarden,<br />
gebruiken en gebreken. In dit hoofdstuk worden ze omschreven.<br />
Dit document is opgebouwd rond verschillende thema‟s: werking, projecten en verhouding tot<br />
andere gebiedsgerichte initiatieven. De verschillende evaluatiemethoden zijn per thema<br />
weergegeven. In de hoofdtekst van de evaluatie vindt u telkens de voornaamste<br />
bevindingen. Meer diepgaande analyses vindt u in de bijlagen.<br />
De mid term evaluatie van PDPOII (2010), een door Europa opgelegde evaluatie en<br />
uitgevoerd door een externe consultant, komt in elk van de <strong>hier</strong>op volgende delen aan bod.<br />
Ze geeft immers een goede globale evaluatie van PDPOII. De gebiedsgerichte werking was<br />
<strong>hier</strong>in slechts een onderdeel. De voornaamste bevindingen voor As 3 en Leader van de mid<br />
term evaluatie worden <strong>hier</strong> overgenomen en uitgediept.<br />
a. Deel II: Werking van de gebiedsgerichte werking<br />
Hoe de werking van As 3 en Leader verloopt en wat de kritische succesfactoren van de<br />
methodiek in beide programmadelen zijn, staat centraal in dit deel van de evaluatie. Het is<br />
moeilijk te kwantificeren informatie. Er werd dan ook voornamelijk gebruik gemaakt van<br />
informatie die de betrokkenen zelf aangaven.<br />
Beide werkmethodes worden zoveel mogelijk met elkaar vergeleken. Vermits Leader, nieuw<br />
binnen PDPO, uitgaat van een grotere lokale vrijheid dan As 3 dat meer van bovenaf<br />
geregisseerd wordt, ligt de klemtoon in sommige onderdelen vooral op Leader.<br />
De evaluatie van dit deel is opgebouwd rond verschillende thema‟s, telkens met gegevens uit<br />
volgende bronnen:<br />
- Analyse van de Provinciale Plattelandsbeleidsplannen en Lokale<br />
Ontwikkelingsstrategieën en draaiboeken van de Leadergroepen<br />
Voor de evaluatie van de werking werden voornamelijk ontwikkelingsstrategieën en<br />
draaiboeken van de tien Leadergroepen geanalyseerd. In As 3 wordt veel van de<br />
werking immers geregeld door de beheersdienst, in samenspraak met de provincies.<br />
Nadat de LOS werd goedgekeurd moest elke PG binnen zes maanden een draaiboek<br />
opstellen met de wijze waarop <strong>het</strong> programma in hun Leadergebied concreet<br />
3 Dit gebeurde in Vlaanderen ook in de vorige Leaderperiode (2000-2006)<br />
14
georganiseerd wordt. Vragen als „Hoe werkt de PG?‟, „Hoe verloopt de<br />
projectoproep?‟ en „Hoe verloopt de selectie?‟ worden in <strong>het</strong> draaiboek beantwoord.<br />
Bij wijzigingen in de werking moet <strong>het</strong> draaiboek bijgewerkt worden en aan de<br />
beheersdienst meegedeeld worden. Het valt helaas niet uit te sluiten dat dit niet in<br />
alle gevallen ook effectief gebeurt.<br />
- Enquête bij de betrokkenen van Leader (telkens in grijze kader)<br />
In september 2010 werd een grootschalige, digitale bevraging van alle PG-leden en<br />
ondersteunende Leaderactoren (CCEP, VRN, VVP, provinciale plattelandsloketten,<br />
Leadercoördinatoren) georganiseerd. Meer dan 300 mensen kregen de vraag om de<br />
anonieme enquête in te vullen. 132 respondenten (44%) vulden de enquête geheel of<br />
grotendeels 4 in.<br />
114 van deze respondenten (86%) zijn lid van een PG, 18 (14%) zijn dit niet maar zijn<br />
dus wel betrokken bij de Leaderwerking. Vermits <strong>het</strong> overgrote deel van de<br />
respondenten uit PG-leden bestaat geeft de enquête voornamelijk een eigen, lokale<br />
invalshoek. De werking in andere gebieden en de <strong>Vlaamse</strong> en Europese regels zijn<br />
meestal minder goed gekend. Zoals zal blijken loopt de Leaderwerking in de<br />
verschillende gebieden soms sterk uiteen.<br />
Voor As 3 gebeurde een dergelijke bevraging niet. Deze analyse maakt dan ook geen<br />
vergelijking van de inschatting van betrokkenen tussen beide assen mogelijk.<br />
- Gesprekken met enkele betrokkenen<br />
o.a. met VVSG, RURANT, VLM intern, …<br />
b. Projecten<br />
Het realiseren van projecten om <strong>het</strong> platteland te ontwikkelen is <strong>het</strong> voornaamste doel van<br />
zowel As 3 als Leader. De databanken met zowel goedgekeurde als afgelopen projecten<br />
werden voor de periodes zoals weergegeven in<br />
Tabel 2 dan ook uitvoerig onderzocht:<br />
- Databank met goedgekeurde projecten<br />
De 581 projecten die zowel in As 3 als Leader tot eind september 2011 werden<br />
goedgekeurd, zijn geanalyseerd op verschillende aspecten. Voor kenmerken als<br />
thema, projectgrootte, werkingsgebied, promotor, … werden eerst de verschillen<br />
tussen de assen geanalyseerd. Hierna werd ook dieper ingegaan op de verschillen<br />
tussen provincies (As 3) en Leadergebieden (Leader).<br />
- Monitoringgegevens van afgelopen projecten<br />
Van de afgelopen projecten werden de behaalde targets geanalyseerd. Voor As 3<br />
werd <strong>hier</strong>bij dezelfde periode (okt/2007-jun/2010) geanalyseerd als deze in de mid<br />
term evaluatie. Deze data werden dan ook overgenomen. Voor Leader werd gebruik<br />
gemaakt van goedgekeurde projecten tussen okt/2008 en dec/2010. Vermits de<br />
monitoringgegevens voor Leader gedetailleerder zijn dan deze die door Europa<br />
worden opgevraagd, kon <strong>hier</strong>uit extra informatie gehaald worden en kon ze<br />
vergeleken worden met As 3.<br />
- Inhoudelijke evaluatie afgelopen projecten As 3<br />
In As 3 is voor elk project van <strong>het</strong> budgetjaar 2007 (deze projecten liepen tot ten<br />
laatste 30 juni 2009) een inhoudelijke evaluatie gebeurd. Deze evaluatie ging na of<br />
de inhoudelijke doelstellingen behaald werden binnen de vooropgestelde timing. In<br />
<strong>het</strong> dit hoofd<strong>rapport</strong> worden de voornaamste conclusies weergegeven, de individuele<br />
fiches vindt u in bijlage.<br />
- Goedgekeurde samenwerkingsprojecten<br />
Ook alle tot eind juni 2010 goedgekeurde samenwerkingsprojecten zijn kort<br />
geëvalueerd.<br />
4 In dit geval is de som van de antwoorden niet gelijk aan 100%<br />
15
Tabel 2: In de evaluatie gehanteerde projectendata<br />
Goedgekeurde projecten As 3 oktober 2007 - 30 september 2011<br />
Goedgekeurde projecten Leader 5 oktober 2008 - 30 september 2011<br />
Afgelopen projecten As 3 oktober 2007 - 30 juni 2010<br />
Afgelopen projecten Leader oktober 2008 - 31 december 2010<br />
Goedgekeurde samenwerkingsprojecten Leader oktober 2008 - 30 juni 2011<br />
Bron: eigen verwerking<br />
c. PDPOII in <strong>het</strong> plattelandsbeleid<br />
PDPOII is een belangrijk onderdeel van <strong>het</strong> <strong>Vlaamse</strong> plattelandsbeleid. De verhouding<br />
tussen PDPOII en andere EU-fondsen, en de verhouding tussen <strong>het</strong> <strong>Vlaamse</strong><br />
plattelandsbeleid en <strong>het</strong> lokale beleid worden in dit deel kort besproken.<br />
Als toetsingskader en inspiratiebron werd een vergelijking gemaakt met <strong>het</strong> plattelandsbeleid<br />
en de plattelandsprogramma‟s van enkele vergelijkbare omringende landen. Dit onderzoek<br />
gebeurde voornamelijk op basis van een literatuurstudie, met volgende bronnen:<br />
- Het plattelandsprogramma in Vlaanderen en enkele vergelijkbare regio’s/landen<br />
PDPOII wordt vergeleken met <strong>het</strong> plattelandsprogramma van Wallonië, Nederland en<br />
Frankrijk (Rhônes-Alpes)<br />
- Het ruimere plattelandsbeleid in Vlaanderen en enkele vergelijkbare<br />
regio’s/landen<br />
De plaats van <strong>het</strong> plattelandsprogramma dat <strong>het</strong> Europese plattelandsbeleid vertaalt<br />
binnen <strong>het</strong> ruimere plattelandsbeleid en de link met andere Europese fondsen<br />
(EFRO, ESF) wordt, op basis van de relevante beleidsdocumenten, vergeleken met<br />
de situatie in Wallonië, Nederland en Frankrijk (Rhônes-Alpes)<br />
- De relatie van PDPOII met de lokale besturen<br />
Op basis van de projectendatabank en gegevens in verband met gemeentelijke<br />
bestuurskracht van VVSG wordt onderzocht of lokale besturen met een beperkte<br />
bestuurskracht in aanmerking komen voor PDPOII-projecten. Dit situatie in de<br />
verschillende provincies en Leadergebieden wordt in kaart gebracht.<br />
5 Omdat in 2007 de Leadergebieden geselecteerd moesten worden, werden de eerste projectoproepen in Leader<br />
pas in <strong>het</strong> najaar van 2008 gelanceerd. In 2007 werden enkel As 3-projecten goedgekeurd. Dit kon toen in heel<br />
<strong>het</strong> <strong>Vlaamse</strong> platteland (zoals in PDPOII gedefinieerd), ook in de gebieden die later Leadergebied werden.<br />
16
II.<br />
FUNCTIONEREN VAN DE GEBIEDSGERICHTE WERKING<br />
Dit deel werpt eerst een kritische blik op de werking van As 3 en Leader. Zoals aangegeven<br />
is dit niet in cijfers te gieten maar worden de documenten van provincies en Leadergebieden<br />
vergeleken. Ook de ervaring en <strong>het</strong> overzicht van de beheersdienst is <strong>hier</strong>bij belangrijk. Dit<br />
deel gaat op zoek naar parallellen en verschillen tussen de assen en plus- en minpunten van<br />
verschillende werkmethoden worden aangestipt. De resultaten van de Leaderenquête uit<br />
2010 geven een beeld op de werking van onderuit. In elk van de thema‟s zal dan ook in een<br />
grijs kader naar de resultaten van deze enquête verwezen worden.<br />
Een dergelijke enquête gebeurde niet in As 3 waardoor een vergelijking tussen beide assen<br />
vanuit de invalshoek van de betrokkenen niet mogelijk was. Wel werden relevante elementen<br />
uit de mid term evaluatie, waarin onder meer gesprekken met de provinciale coördinatoren<br />
werden gedaan, overgenomen.<br />
In een eerste gedeelte komt de opstartfase aan bod. Vermits de Leadermethodiek inhoudt<br />
dat op lokaal niveau structuren worden opgezet, gaat dit gedeelte voornamelijk in op de<br />
opstartfase van Leader. De afbakening van de Leadergebieden, verdeling van de middelen,<br />
structuur en samenstelling van de Plaatselijke Groep en de ontwikkelingsstrategie worden<br />
besproken en zoveel mogelijk vergeleken met As 3. In een tweede hoofdstuk worden de<br />
verschillende aspecten van de eigenlijke werking tegen <strong>het</strong> licht gehouden. De<br />
leadermethodiek wordt in <strong>het</strong> laatste gedeelte afzonderlijk besproken. Voornamelijk aan de<br />
hand van de resultaten van de enquête komen de verschillende Leaderkenmerken aan bod.<br />
II.1. Opstartfase<br />
2007 was <strong>het</strong> jaar waarin de Leaderwerking werd opgestart: Leadergebieden werden<br />
afgebakend, Plaatselijke Groepen gevormd en Lokale Ontwikkelingsstrategieën geschreven.<br />
In afwachting van de creatie van de Leadergebieden was <strong>het</strong> onmogelijk om Leaderprojecten<br />
goed te keuren. Zoals eerder aangehaald konden toen in heel <strong>het</strong> <strong>Vlaamse</strong> platteland (zoals<br />
gedefinieerd binnen PDPOII) As 3-projecten worden ingediend bij de provincie, volgens de<br />
voorwaarden van As 3. Doordat As 3 een jaar eerder met de projectwerking van start ging,<br />
hebben ook de As 3-bestedingen een voorsprong op deze van Leader. Dit wordt duidelijk in<br />
Deel III.<br />
Halverwege 2007 deden de PMC‟s de oproepen voor <strong>het</strong> indienen van Lokale<br />
Ontwikkelingsstrategieën. In samenwerking met de provincies werden de oproepen zo ruim<br />
mogelijk verspreid. Beheersdienst VLM voorzag een handleiding voor <strong>het</strong> opmaken van een<br />
Leaderstrategie. Potentiële Leadergebieden kregen zes maanden, tot eind 2007, om een<br />
strategie in te dienen.<br />
In de eerste maanden van 2008 werden de ingediende ontwikkelingsstrategieën beoordeeld<br />
volgens <strong>het</strong> systeem van As 3, met per provincie een Technische Werkgroep die adviseert<br />
en een PMC dat beslist.<br />
PDPOII stelde <strong>het</strong> maximale aantal Leadergebieden in op tien. Na de indiening bleken er<br />
maar tien kandidaten een strategie te hebben ingediend, twee per provincie. Er was dan<br />
ook weinig discussie in verband met de te selecteren gebieden. Enkele PG‟s kregen op basis<br />
van de opmerkingen van TW en PMC wel de opdracht om hun ontwikkelingsstrategie op<br />
enkele punten bij te werken of verduidelijkingen aan te brengen. De tien ingediende<br />
gebieden werden vervolgens goedgekeurd en konden aan de slag vanaf april 2008.<br />
In de zes maanden tussen oproep en indiening hebben enkele andere geïnteresseerden<br />
contact genomen met beheersdienst en/of provincie. Toch zijn zij niet tot een ingediende<br />
LOS gekomen. Dit is jammer omdat bijkomende initiatieven tot samenwerking in<br />
verschillende regio‟s en concurrentie tussen de ingediende strategieën zou voor wat meer<br />
17
competitie zorgen. Een aantal provincies leek zelf al uitgemaakt te hebben welke gebieden<br />
<strong>het</strong> meest geschikt zijn om erkend te worden als Leadergebieden.<br />
Voor gebieden waar nog geen traditie van samenwerking bestaat, waar bijvoorbeeld nog<br />
geen Leaderprogramma heeft bestaan, blijkt duidelijk dat (externe) procesbegeleiding van<br />
groot belang is. Het is immers niet vanzelfsprekend om aan de indieningsvoorwaarden te<br />
voldoen. Een betere omkadering en ondersteuning voor opstartende PG‟s kan <strong>het</strong> aantal<br />
ingediende Leadergebieden verhogen.<br />
Ook <strong>het</strong> feit dat enkel de goedgekeurde strategieën een vergoeding kregen voor de opmaak,<br />
12.500 euro, speelt <strong>hier</strong> mee. Het risico om afgekeurd te worden en dus geen vergoeding te<br />
krijgen voor <strong>het</strong> voorbereidende werk was dan ook groot.<br />
II.1.1 Afbakening Leadergebieden<br />
PDPOII legt volgende afbakeningscriteria voor Leadergebieden op:<br />
- vanuit fysisch (geografisch), economisch en sociaal oogpunt een homogeen geheel<br />
vormen;<br />
- coherent zijn;<br />
- beschikken over een adequate kritische massa in termen van menselijke, financiële<br />
en economische hulpbronnen;<br />
- deelgemeenten van minstens 3 gemeenten omvatten<br />
- voor minstens 90% uit "ruraal gebied” of een Leader I, II en “Leader+ gebied”<br />
bestaan. Rurale gebieden hebben hoogstens 300 inwoners per vierkante kilometer<br />
en een bebouwde oppervlakte van hoogstens 15%. Die criteria worden gezien op<br />
deelgemeenteniveau. Maximum 10% van de oppervlakte van <strong>het</strong> gebied mag nietruraal<br />
zijn, maar moet wel deel uitmaken van <strong>het</strong> buitengebied.<br />
- tussen de 5.000 en 150.000 inwoners hebben (uitzonderlijk tot 250.000 inwoners om<br />
tot een logische en coherente samenhang naar fysische gebiedskenmerken,<br />
identiteit, culturele en bestuurlijke coherentie, etc. te komen of om een kleinstedelijke<br />
kern op te kunnen nemen).<br />
Zoals eerder aangehaald konden maximaal 10 Leadergebieden in Vlaanderen ondersteund<br />
worden. Hoewel niet expliciet voorzien in PDPOII is <strong>het</strong> logisch dat 2 Leadergebieden per<br />
provincie werden geselecteerd. De provincies staan immers mee in voor de financiering en<br />
de beslissing over <strong>het</strong> goedkeuren van Leadergebieden op provinciaal niveau genomen werd<br />
(PMC). Provinciegrensoverschrijdende Leadergebieden waren wel in theorie mogelijk, maar<br />
in de praktijk zeer moeilijk te realiseren.<br />
Volgende Leadergebieden werden in <strong>het</strong> voorjaar van 2008 erkend. De rest van <strong>het</strong> <strong>Vlaamse</strong><br />
platteland werd vanaf dan As 3-gebied.<br />
Antwerpen: MarkAante Kempen<br />
Midden-Kempen Beweegt!<br />
Limburg:<br />
Haspengouw<br />
Kempen en Maasland<br />
Oost-Vlaanderen: Meetjesland-Leie-Schelde<br />
<strong>Vlaamse</strong> Ardennen<br />
Vlaams Brabant: Hageland<br />
Pajottenland+<br />
West-Vlaanderen: Tielts Plateau<br />
Westhoek<br />
18
Figuur 3: Afbakening Leadergebieden in Vlaanderen 2007-2013<br />
Bron: Vlaams Ruraal Netwerk<br />
Pajottenland is <strong>het</strong> enige Leadergebied dat (ongeveer) dezelfde afbakening heeft als tijdens<br />
de voorgaande Leader+-periode (2000-2006). De andere negen gebieden zijn nieuw, hoewel<br />
ze soms wel delen van Leader+-gebied bevatten.<br />
In totaal vallen 127 <strong>Vlaamse</strong> gemeenten in een Leadergebied. De totale oppervlakte van alle<br />
Leadergebieden samen is 5.821 km² (oppervlakte Vlaams Gewest: 13.521 km 2 ). 1.191.884<br />
mensen leven in Leadergebied, dat is een vijfde van de totale <strong>Vlaamse</strong> bevolking (NIS,<br />
2007). De Westhoek, dat 20% van de totale oppervlakte van de <strong>Vlaamse</strong> Leadergebieden<br />
beslaat, is veruit <strong>het</strong> grootste Leadergebied.<br />
Tabel 3: Grootte en inwonersaantal <strong>Vlaamse</strong> Leadergebieden<br />
Leader Vlaanderen %<br />
Oppervlakte (km²) 5.821 13.521 43,1<br />
Inwonersaantal 1.191.884 6.117.440 19,5<br />
Bron: Mid term Evaluatie PDPO 2007-2013, 2010<br />
Uit Figuur 3 blijkt dat heel wat Leadergebieden een weinig coherente afbakening hebben,<br />
soms zelfs met „gaten‟. Er is dan ook niet overal sprake van homogene regio‟s, iets wat<br />
nochtans belangrijk is voor een goede toepassing van de Leadermethodiek. Duidelijke<br />
voorbeelden zijn de Oost-<strong>Vlaamse</strong> Leadergebieden, waarbij heel wat stukken van<br />
gemeenten werden opgenomen zonder <strong>het</strong> dichtbevolktere centrum. De gemeente Gavere<br />
bijvoorbeeld ligt deels in Meetjesland-Leie-Schelde, deels in <strong>Vlaamse</strong> Ardennen en deels in<br />
As 3-gebied. Vanzelfsprekend is <strong>het</strong> voor deze gemeente moeilijk om een duidelijk<br />
engagement in de ene of andere richting op te nemen of om een gemeentelijk project in te<br />
dienen.<br />
Voor dit gebrek aan homogeniteit zijn verschillende oorzaken. Zo kunnen de PDPOII-criteria<br />
beter. Een streek wordt immers bepaald op basis van geografische of historische factoren en<br />
niet zozeer op basis van de criteria bevolkingsdichtheid en bebouwingspercentage die in<br />
PDPOII op deelgemeenteniveau gebruikt worden.<br />
19
Verder blijkt dat de criteria die in PDPOII voorzien zijn, niet overal zijn toegepast op de wijze<br />
zoals voorzien. Bedoeling van de 10% „niet-ruraal‟ gebied was bijvoorbeeld kleinstedelijke<br />
kernen in <strong>het</strong> Leadergebied te kunnen opnemen. In de praktijk zien we dat deze kernen er in<br />
vele gevallen toch zijn uitgesneden, terwijl „rurale‟ deelgemeenten wel deel uitmaken van <strong>het</strong><br />
Leadergebied. Zo werd de kern Tongeren niet opgenomen in <strong>het</strong> Leadergebied Haspengouw<br />
maar alle deelgemeenten van Tongeren maken er wel deel van uit.<br />
Een derde en belangrijke oorzaak die <strong>hier</strong>mee samenhangt is de verdeling van de middelen<br />
tussen As 3 en Leader (zie verder). Doordat de verdeling tussen de assen op voorhand vast<br />
lag en heel wat middelen aan Leader werden toegekend, moesten ook de Leadergebieden<br />
zo groot mogelijk zijn. Anders was een evenwichtige spreiding van de middelen over <strong>het</strong><br />
platteland niet mogelijk.<br />
Kwantificeerbare criteria zijn uiteraard duidelijker en makkelijk afdwingbaar om tot<br />
afbakeningen te komen. In <strong>het</strong> huidige PDPOII werden andere criteria als coherentie van de<br />
regio, bestaande samenwerkingsverbanden, … vooropgesteld. Naar de volgende<br />
programmaperiode moet nagedacht worden hoe dergelijke criteria hard gemaakt kunnen<br />
worden. In een versnipperd of weinig homogeen gebied is <strong>het</strong> immers moeilijk om tot echte<br />
streekwerking te komen.<br />
In de enquête bij PG-leden werd in twee vragen naar de afbakeningscriteria gevraagd<br />
(Figuur 4 en Figuur 5). Hieruit blijkt dat de helft van de respondenten de huidige criteria goed<br />
en doeltreffend vindt om aan streekwerking te doen. Een derde van de respondenten geeft<br />
aan de huidige afbakening(scriteria) niet geschikt te vinden.<br />
Het is <strong>hier</strong>bij niet te achterhalen of de respondenten geantwoord hebben met in <strong>het</strong><br />
achterhoofd de <strong>Vlaamse</strong> criteria of met de uiteindelijke Leaderafbakening. Dat de<br />
respondenten zelf meewerkten aan de afbakening kan hun antwoord op deze vragen<br />
kleuren.<br />
Figuur 4: Enquête: “Wat vindt u van de afbakeningscriteria?”<br />
Bron: VLM-enquête bij PG-leden, september 2010<br />
Figuur 5: Enquête: “Zijn de criteria om een Leadergebied te vormen doeltreffend om aan<br />
streekwerking te doen?”<br />
Bron: VLM-enquête bij PG-leden, september 2010<br />
20
II.1.2 Opzetten van structuren: PMC en PG<br />
A. Samenstelling<br />
In de gebiedsgerichte werking van As 3 neemt <strong>het</strong> Provinciaal Managementcomité (PMC)<br />
de beslissing omtrent de goedkeuring van projecten. Het PMC is een politiek orgaan met<br />
vertegenwoordigers van de drie <strong>Vlaamse</strong> bestuursniveaus. De samenstelling is als volgt:<br />
• Effectieve leden:<br />
- 9 vertegenwoordigers <strong>Vlaamse</strong> Regering (met in totaal 5 stemmen);<br />
- 5 vertegenwoordigers provincieraad;<br />
- 5 vertegenwoordigers gemeenten;<br />
• Adviserende leden:<br />
- 5 vertegenwoordigers middenveldorganisaties (sociale partners, milieu- en<br />
natuurverenigingen, …);<br />
- 2 vertegenwoordigers beheersdienst VLM;<br />
- 1 vertegenwoordiger programmasecretariaat PDPOII;<br />
- 2 vertegenwoordigers provinciaal plattelandsloket.<br />
De betrokkenheid van alle bestuursniveaus in de PMC‟s is dus gegarandeerd. Toch dringen<br />
vooral de lokale besturen aan op een grotere betrokkenheid. Om die betrokkenheid te<br />
vergroten is <strong>het</strong> aan te bevelen enkel gemeenten die in As 3-gebied liggen in <strong>het</strong> PMC op te<br />
nemen. Momenteel zetelen er immers ook gemeenten die in Leadergebied liggen maar<br />
<strong>hier</strong>door is <strong>het</strong> engagement van deze gemeentelijke vertegenwoordigers niet altijd verzekerd.<br />
Belangrijk is gemeentemandatarissen te vinden die <strong>het</strong> gemeentelijk belang overstijgen.<br />
In Leader vervult de Plaatselijke Groep de rol van beslissingsorgaan. Belangrijk verschil<br />
met <strong>het</strong> PMC zit in de samenstelling. Om de betrokkenheid van alle terreinactoren in de regio<br />
te garanderen legt Europa een minimum van 50% private stemmen in de PG op. De publieke<br />
actoren zijn bijna uitsluitend gemeente- en provinciemandatarissen, Vlaanderen is zelden<br />
betrokken (VLM, ANB, …). De private actoren zijn vooral middenveldorganisaties. Welke<br />
organisaties betrokken zijn, hangt sterk af van de spelers die in de regio actief zijn. Het gaat<br />
meestal over streekgebonden organisaties (toeristische diensten, regionale landschappen,<br />
…) enerzijds en regionale afdelingen van landelijke organisaties anderzijds (landelijke gilden,<br />
vakbonden, …).<br />
PG-leden kunnen soms zowel in een gemeente als in een private organisatie actief zijn. Bij<br />
de berekening van de private stemmen worden mensen met een uitvoerend ambt<br />
(burgemeester en schepenen) sowieso bij de publieke actoren gerekend, ook al<br />
vertegenwoordigen ze volgens de LOS een private organisatie.<br />
De meeste PG‟s werken net als de PMC‟s met raadgevende leden. Dit kunnen zowel<br />
publieke als private actoren zijn.<br />
Het PDPOII schrijft voor dat de PMC‟s in As 3 geadviseerd worden door een ambtelijke<br />
Technische Werkgroep (TW). Enkele PG‟s hebben deze werkwijze overgenomen. Op de<br />
werking van PMC/PG en TW wordt in hoofdstuk II.2 ingegaan.<br />
Beheersdienst VLM zetelt niet in de PG‟s. In sommige PG‟s zetelt VLM wel als<br />
gebiedsgerichte actor (provinciale buitendienst). VLM is steeds adviserend lid, enkel in<br />
Meetjesland-Leie-Schelde is ervoor gekozen om VLM als effectief lid op te nemen.<br />
Uit Tabel 4 blijkt dat enkele PG‟s zeer groot zijn. Zo heeft PG Hageland 50 en PG MarkAante<br />
Kempen 39 leden. Het spreekt voor zich dat vergaderen met een dergelijke groep niet altijd<br />
makkelijk is. De andere PG‟s hebben minder dan 30 leden, enkele zelfs minder dan 20. In<br />
PG Tielts plateau zijn alle acht gemeenten betrokken maar hebben ze samen maar vier<br />
stemmen.<br />
21
Vlaanderen<br />
provincie<br />
gemeente<br />
Middenveld<br />
(effectief)<br />
Openbare<br />
besturen<br />
(adviserend)<br />
Middenveld<br />
(adviserend)<br />
TOTAAL<br />
Dagelijks bestuur<br />
Provincie als<br />
voorzitter<br />
Tabel 4: Samenstelling Plaatselijke Groep<br />
Openbare besturen<br />
(effectief)<br />
As 3 (PMC) 9 (5) 5 5 0 5 5 29 x<br />
MAK 0 1 9 11 12 6 39 x<br />
MIK 0 1 6 7 1 5 20 x<br />
HAS 0 1 6 8 2 0 17 x<br />
KML 0 1 6 8 2 0 17 x<br />
MLS 0 1 9 10 3 0 23 x x<br />
VLA 0 1 8 14 5 0 27 x x<br />
HAG 0 1 20 21 6 2 50 x x<br />
PAJ 0 1 7 8 0 0 16 x<br />
TIP 0 4 8 (4) 9 7 0 28 x<br />
WEH 0 5 5 10 4 0 24<br />
Bron: Lokale Ontwikkelingsstrategieën, eigen verwerking<br />
De Leadermethode hangt nauw samen met initiatief van onderuit. De rol van de provincie is<br />
sterk provincieafhankelijk en hangt samen met de provinciale visie op <strong>het</strong> plattelandsbeleid.<br />
In heel wat PG‟s heeft de provincie één stem (de voorzitter) maar bijvoorbeeld in PG Tielts<br />
Plateau gaan de helft van de publieke stemmen naar de provincie. Dit mag de dynamiek van<br />
onderuit niet smoren. Gemeenten bepalen mee <strong>het</strong> beleid op <strong>het</strong> platteland en <strong>het</strong> is dan ook<br />
belangrijk dat alle gemeenten in een Leadergebied zich sterk betrokken voelen bij de<br />
besluitvorming.<br />
De voorzitter en de coördinator van PMC/PG zijn sleutelfiguren. De voorzitter zit de<br />
vergadering voor, is <strong>het</strong> uithangbord en neemt samen met de coördinator beslissingen in<br />
verband met de dagelijkse werking. De coördinator begeleidt promotoren, bereidt de<br />
vergaderingen voor en zorgt voor dynamiek in <strong>het</strong> gebied. In Leader is de coördinator<br />
<strong>hier</strong>naast ook verantwoordelijk voor de administratieve afhandeling van declaratiedossiers<br />
(zie verder). Om dit alles mogelijk te maken blijkt <strong>het</strong> in de praktijk belangrijk dat provincies<br />
en Leadergebieden zorgen voor extra administratieve/boekhoudkundige ondersteuning zodat<br />
de coördinator zijn/haar rol als spin in <strong>het</strong> web ten volle kan spelen.<br />
In As 3 is de provinciale gedeputeerde voor plattelandsbeleid in alle provincies voorzitter van<br />
<strong>het</strong> PMC. In de Oost-<strong>Vlaamse</strong> en Limburgse PG‟s is de gedeputeerde ook voorzitter van<br />
beide Leadergroepen. Dit geldt ook voor <strong>het</strong> Hageland. In de andere PG‟s is telkens een<br />
burgemeester of schepen van één van de deelnemende gemeenten voorzitter van de PG.<br />
Enkel in PG Westhoek is iemand uit <strong>het</strong> middenveld voorzitter van de PG.<br />
Omdat een PMC/PG slechts enkele malen per jaar samenkomt richtten de meeste<br />
Leadergebieden een dagelijks bestuur op. Dit bestuur bestaat minstens uit afgevaardigden<br />
van de financiële verantwoordelijke voor <strong>het</strong> Leaderprogramma (zie verder), de voorzitter<br />
van de PG en de coördinator. In As 3 en in de gebieden waar geen dagelijks bestuur werd<br />
opgericht worden deze taken binnen de provincie opgenomen.<br />
22
Uit de enquête blijkt dat de meeste PG-leden tevreden zijn met de wijze waarop de<br />
oprichting van PG verliep. Meer dan een kwart van de respondenten geeft aan geen mening<br />
te hebben. Dit kan erop wijzen dat niet alle partners even actief betrokken waren bij de<br />
oprichting. Ze zijn misschien pas op <strong>het</strong> einde van de voorbereiding gevraagd, zonder<br />
helemaal te weten wat Leader juist inhoudt.<br />
Figuur 6: Enquête: “Verliep de oprichting van de Plaatselijke Groep van een leien dakje?”<br />
Bron: VLM-enquête bij PG-leden, september 2010<br />
B. Juridische structuur PG<br />
De Europese plattelandsverordening 1698/2005 (art. 62 lid 2) voorziet in twee mogelijkheden<br />
voor de juridische structuur van een PG. Ofwel kiest de PG een administratieve en financiële<br />
eerstverantwoordelijke onder de leden, ofwel verenigen alle leden zich in een<br />
gemeenschappelijke structuur met rechtsvorm.<br />
In Vlaanderen heeft de juridische structuur van de PG‟s bij <strong>het</strong> begin van de<br />
programmaperiode tot discussie geleid. Sommige juridische diensten gaan er immers van uit<br />
dat <strong>het</strong> Gemeentedecreet niet toelaat dat gemeenten en private actoren in een gezamenlijke<br />
juridische structuur (in dit geval vzw) stappen. In de volgende programmaperiode moet<br />
ervoor gezorgd worden dat de mogelijke juridische structuren van bij aanvang duidelijk zijn.<br />
Na <strong>het</strong> bekijken van juridische adviezen gaf de Minister voor Plattelandsbeleid echter aan dat<br />
<strong>het</strong> oprichten van een vzw weldegelijk mogelijk is, voor zover die vzw niet belast is met de<br />
verwezenlijking van welbepaalde taken van gemeentelijk belang en er geen overdracht of<br />
terbeschikkingstelling van gemeentelijk personeel of overdracht van gemeentelijke<br />
infrastructuur gebeurt. De bepaling 'niet belast worden met de verwezenlijking van<br />
welbepaalde taken van gemeentelijk belang' moet <strong>hier</strong> als volgt geïnterpreteerd worden (dit<br />
blijkt ook uit de memorie van toelichting bij <strong>het</strong> decreet): de activiteiten van de vzw mogen<br />
wel op enige wijze bijdragen aan de realisatie van <strong>het</strong> gemeentelijke belang, maar <strong>het</strong> kan<br />
niet dat een gemeente taken die zij zelf uitoefent of moet uitoefenen, aan een vzw<br />
overdraagt. Bij Leader is geen sprake van dergelijke taken aangezien <strong>het</strong> gaat over <strong>het</strong><br />
tijdelijk beheer van middelen die door andere overheden ter beschikking gesteld worden voor<br />
een regio, en die de gemeenten zelf niet rechtstreeks zouden kunnen ontvangen.<br />
Andere optie is <strong>het</strong> oprichten van een vzw door de leden van de plaatselijke groep in<br />
persona. Dit biedt uiteraard minder waarborgen naar aansprakelijkheid van betrokkenen.<br />
Zoals voorzien in <strong>het</strong> Decreet Intergemeentelijke Samenwerking van 2001 komen twee<br />
samenwerkingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid in aanmerking: een „interlokale<br />
vereniging‟ en een „feitelijke vereniging‟. Een interlokale vereniging heeft geen<br />
rechtspersoonlijkheid maar <strong>het</strong> beheer van de middelen en personeel kan gebeuren door<br />
een van de deelnemende besturen, of door een deelnemende vzw. De financiële afrekening<br />
gebeurt tussen alle deelnemers op basis van de afspraken die zij onderling maken.<br />
23
De oprichting van een feitelijke vereniging kan onder dezelfde voorwaarden als deze van de<br />
oprichting van een vzw.<br />
Hierboven blijkt dus dat de <strong>Vlaamse</strong> wetgeving vier mogelijke structuren toelaat. In Tabel 5<br />
zien we dat de PG-structuur meestal in samenspraak met de provincie werd bepaald. Alle<br />
PG‟s hebben een juridische structuur zonder rechtspersoonlijkheid, met een andere<br />
rechtspersoon als eerstverantwoordelijke. Er werd dus niet geopteerd voor de oprichting van<br />
een vzw met zowel publieke als private deelnemers. Vier PG‟s opteerden voor een<br />
interlokale vereniging, de zes andere voor een feitelijke vereniging. In de Vlaams-Brabantse<br />
PG‟s hebben de private partners in de Leaderwerking een vzw opgericht die de<br />
verantwoordelijke is van de Leaderwerking en samen met de gemeentebesturen een<br />
feitelijke vereniging vormt. In <strong>het</strong> Pajottenland bestond deze vzw trouwens al in de vorige<br />
Leaderperiode. De andere PG‟s kozen voor de provincie of een aan de provincie gelieerde<br />
instantie als eerstverantwoordelijke. Enkel in <strong>Vlaamse</strong> Ardennen vervulde <strong>het</strong> plaatselijke<br />
Regionaal Landschap tijdens de eerste jaren de rol van eerstverantwoordelijke. Vanaf juni<br />
2010 is deze rol overgenomen door de Provinciale Landbouwkamer van Oost-Vlaanderen.<br />
Tabel 5: Juridisch statuut PG<br />
interlokale vereniging<br />
PG<br />
(andere rechtspersoon is<br />
eerstverantwoordelijke)<br />
MAK<br />
Rurant<br />
MIK<br />
Rurant<br />
HAS<br />
Provincie Limburg<br />
KML<br />
Provincie Limburg<br />
MLS<br />
VLA<br />
HAG<br />
PAJ<br />
TIP<br />
WEH<br />
Bron: Lokale Ontwikkelingsstrategieën, eigen verwerking<br />
feitelijke vereniging<br />
(andere rechtspersoon is eerstverantwoordelijke)<br />
Provinciale Landbouwkamer<br />
Oost-Vlaanderen<br />
Provinciale Landbouwkamer Oost-<br />
Vlaanderen<br />
vzw (opgericht voor Leader)<br />
vzw (opgericht voor Leader)<br />
Provincie West-Vlaanderen<br />
Provincie West-Vlaanderen<br />
VLM en provincies stelden bij de start van de huidige programmaperiode een<br />
samenwerkingsovereenkomst op die de verschillende bevoegdheden en<br />
verantwoordelijkheden in <strong>het</strong> kader van de gebiedsgerichte werking van PDPO II tussen de<br />
<strong>Vlaamse</strong> overheid en de provincies regelt.<br />
In 2009 nam VLM <strong>het</strong> initiatief om een soortgelijke overeenkomst tussen de <strong>Vlaamse</strong><br />
overheid en de PG‟s op te maken. Ook <strong>hier</strong> moeten immers bevoegdheden en<br />
verantwoordelijkheden geregeld worden. Europa raadt dergelijke formele overeenkomsten<br />
dan ook aan als een goede praktijk. Na verschillende inspraakrondes met provincies en PG‟s<br />
werden de tien samenwerkingsovereenkomsten in juni 2010 ter ondertekening naar de PG‟s<br />
gestuurd. Tot nu toe hebben acht PG‟s de overeenkomst ondertekend. Enkel de Limburgse<br />
PG‟s deden dit nog niet.<br />
In de volgende programmaperiode moet er dan ook voor gezorgd worden dat de nodige<br />
samenwerkingsovereenkomsten bij aanvang door alle partijen worden ondertekend.<br />
II.1.3 Plattelandsbeleidsplan en Ontwikkelingsstrategie<br />
In <strong>het</strong> begin van de programmaperiode kregen de provincies de opdracht <strong>het</strong> <strong>Vlaamse</strong><br />
PDPOII te vertalen in een Provinciaal Plattelandsbeleidsplan. Dit plan geeft aan hoe PDPOII<br />
in de eigen provincie toegepast wordt. Sommige provincies kaderen de doelstellingen in de<br />
eigen langetermijnstrategie, anderen hielden <strong>het</strong> grotendeels bij de maatregelen zoals ze in<br />
PDPOII zijn omschreven.<br />
24
Uit de Provinciale plannen blijkt dat alle provincies de vijf doelstellingen van de<br />
gebiedsgerichte werking, al dan niet geherformuleerd of gehergroepeerd, overnamen (bijlage<br />
2). Binnen de doelstellingen werden wel eigen klemtonen gelegd, afhankelijk van de situatie<br />
en werking binnen de provincie.<br />
De Lokale Ontwikkelingsstrategie die de Leadergebieden opmaakten, moet zoals eerder<br />
aangehaald, passen binnen de doelstellingen van As 3: leefkwaliteit op <strong>het</strong> platteland en<br />
diversificatie van de plattelandseconomie. De LOS moet <strong>hier</strong>binnen ook passen binnen <strong>het</strong><br />
Provinciaal Plattelandsbeleidsplan.<br />
In de Lokale Ontwikkelingsstrategieën formuleren de PG‟s eigen doelstellingen. Soms<br />
werden maatregelen van As 3 overgenomen, op andere plaatsen zijn maatregelen<br />
uitgesplitst of samengebracht en werden specifieke klemtonen en lokale accenten gelegd<br />
(bijlage 2). Zoals blijkt uit Tabel 6 kunnen alle Leaderdoelstellingen onder één van de vijf<br />
gebiedsgerichte maatregelen geplaatst worden. Er werden dus geen doelstellingen<br />
geformuleerd buiten de vijf maatregelen van As 3.<br />
Uit de doelstellingen in de ontwikkelingsstrategieën blijkt dat de PG‟s weinig gefocust<br />
hebben. De voornaamste oorzaak bleek in deel I met de geografische spreiding van As 3 en<br />
Leader. Strategieën zijn zeer breed omdat er geen alternatieven zijn voor plattelandsactoren<br />
en -sectoren die buiten de strategie zouden vallen. Uit de mid term evaluatie blijkt wel dat de<br />
provinciale plattelandscoördinatoren Leaderprojecten over <strong>het</strong> algemeen toch<br />
gebiedsspecifieker vinden dan As 3-projecten.<br />
Tabel 6: Doelstellingen As 3 en Leadergebieden<br />
toerisme basisvoorzvern.<br />
dorpskern-<br />
erfgoed intermed. # doelstellingen<br />
dienstv.<br />
ANT x x x x x 5<br />
LIM x x x x x 3<br />
OVL x x x x x 4<br />
VLB x x x x x 4<br />
WVL x x x x x 5<br />
MAK x x x x x 7<br />
MIK x x x x 8<br />
HAS x x x x 4<br />
KML x x x x 4<br />
MLS x x x x x 5<br />
VLA x x x x x 5<br />
HAG x x x x x 4<br />
PAJ x x x 7<br />
TIP x x x x x 3<br />
WEH x x x x x 6<br />
Bron: eigen verwerking<br />
Uit de enquête blijkt dat de meerderheid van de PG-leden tevreden is met de beleidskeuzes<br />
die in de LOS werden gemaakt (Figuur 7). Dit lijkt samen te gaan met de zeer brede scope<br />
van de strategieën waarin elke actor en sector zijn gading vindt. Het is ook onwaarschijnlijk<br />
dat actoren die zich niet in de doelstellingen kunnen vinden in een PG stappen.<br />
25
Figuur 7: Enquête: “Kunt u zich terugvinden in de beleidskeuzes (maatregelen) voor de<br />
huidige programmaperiode?”<br />
Bron: VLM-enquête bij PG-leden, september 2010<br />
In de enquête werd gepeild naar beleidsprioriteiten voor de volgende programmaperiode.<br />
Vier beleidsthema‟s kwamen zeer vaak terug:<br />
- inzetten op duurzame landbouw en landbouwverbreding<br />
- verbeteren van basisvoorzieningen voor de plattelandsbevolking; vaak voor (kans)armen<br />
- gemeentelijke infrastructuur en de eraan gekoppelde gemeentelijke bestuurskracht<br />
- Stimuleren van de lokale economie<br />
Minder voorkomende thema‟s zijn <strong>het</strong> aanmoedigen van initiatieven die <strong>het</strong> samenleven<br />
bevorderen, mobiliteit en openbaar vervoer en <strong>het</strong> ondersteunen van korte keteninitiatieven.<br />
Voor <strong>het</strong> opstellen van een gedragen strategie is ruime participatie en een goede<br />
procesbegeleiding vereist. Meestal werd deze door de provincie geleverd. Op andere<br />
plaatsen werd externe begeleiding gezocht. De enquête bij PG-leden vroeg naar ervaringen<br />
met dit proces. Uit Figuur 8 blijkt dat 42% van de respondenten tevreden is met de gebruikte<br />
methode maar ook dat 34% aangeeft dat de methode voor verbetering vatbaar is. Dit is<br />
belangrijk in voorbereiding van <strong>het</strong> proces dat bij <strong>het</strong> begin van de volgende<br />
programmaperiode gevoerd zal moeten worden.<br />
Figuur 8: Enquête: “Wat vindt u van de methode voor de opmaak van de Lokale<br />
Ontwikkelingsstrategie?”<br />
Bron: VLM-enquête bij PG-leden, september 2010<br />
Figuur 9 en 10 tonen dat telkens ongeveer twee derde van de ondervraagden vindt dat zowel<br />
<strong>het</strong> middenveld als de gemeenten in <strong>het</strong> Leadergebied voldoende betrokken zijn bij de<br />
opmaak van de Lokale Ontwikkelingsstrategie.<br />
26
Figuur 9: Enquête: “Werd <strong>het</strong> middenveld in uw streek voldoende betrokken bij de opmaak<br />
van de lokale ontwikkelingsstrategie?”<br />
Bron: VLM-enquête bij PG-leden, september 2010<br />
Figuur 10: Enquête: “Werden de gemeenten voldoende betrokken bij de opmaak van de<br />
lokale ontwikkelingsstrategie?”<br />
Bron: VLM-enquête bij PG-leden, september 2010<br />
II.1.4 Verdeling van de middelen<br />
In deel I kwam de verdeling tussen de assen in PDPOII aan bod. Van <strong>het</strong> totale budget voor<br />
de gebiedsgerichte werking, 72.299.225,71 euro, werd oorspronkelijk 60% voorzien voor<br />
Leader en 40% voor As 3. In deze paragraaf gaan we in op de verdere verdeling tussen de<br />
provincies en Leadergebieden.<br />
De provincies werkten in onderling overleg een methode uit om de middelen voor de<br />
gebiedsgerichte werking te verdelen. Aan de hand van <strong>het</strong> aandeel „niet-ruraal‟ en „ruraal‟<br />
gebied in Vlaanderen werd <strong>het</strong> deel van de middelen van As 3 en Leader bepaald waarop<br />
elk van de provincies recht heeft. De definitie van „ruraal‟ van PDPOII wordt <strong>hier</strong>bij gebruikt:<br />
deelgemeenten met een bevolkingsdichtheid tot 300 inwoners/km² en een bebouwde<br />
oppervlakte tot 15%. Hoe meer ruraal gebied, hoe groter <strong>het</strong> deel van de Leadermiddelen<br />
dat een provincie krijgt. Hoe meer niet-rurale oppervlakte in een provincie, hoe groter <strong>het</strong><br />
deel van de As 3-middelen.<br />
Concreet werd de verdeelsleutel bekomen door voor elke provincie <strong>het</strong> aandeel niet-ruraal<br />
gebied te vermenigvuldigen met 0,4 (As 3 krijgt 40% van de gebiedsgerichte middelen) en<br />
<strong>het</strong> aandeel ruraal gebied te vermenigvuldigen met 0,6 (Leader krijgt 60% van de<br />
gebiedsgerichte middelen). Antwerpen bijvoorbeeld heeft recht op 19,6 % van de middelen,<br />
(0,16 x 0,6) + (0,25 x 0,4).<br />
27
Tabel 7 toont de verdeling van de middelen tussen de provincies die zo werd bekomen.<br />
Tabel 7: Verdeelsleutel van de ruraliteit en niet-ruraliteit per provincie<br />
Provincie % rur / Vl rur % nt-rur / Vl nt-rur Verdeelsleutel<br />
Antwerpen 16 % 25 % 19,6 %<br />
Limburg 17 % 19 % 17,8 %<br />
Oost-Vlaanderen 21 % 23 % 21,8 %<br />
Vlaams-Brabant 15 % 19 % 16,6 %<br />
West-Vlaanderen 31 % 14 % 24,2 %<br />
Totaal 100 % 100 % 100 %<br />
Bron: Nota verdeelsleutel van de Europese financiële middelen voor PDPOII - VVP<br />
Tabel 8 geeft de uiteindelijke verdeling tussen de provincies en tussen de assen weer. Merk<br />
op dat West-Vlaanderen, vooral door zijn grote oppervlakte aan ruraal gebied, <strong>het</strong> grootste<br />
deel van de middelen krijgt. Vlaams-Brabant krijgt <strong>het</strong> kleinste budget.<br />
Verder valt in Tabel 8 op dat de provincie West-Vlaanderen de haar toegekende middelen<br />
niet volgens de verdeling 40% voor As 3 en 60% voor Leader verdeeld heeft. Om een<br />
evenwichtige verdeling van de middelen tussen de Leadergebieden enerzijds en As 3-gebied<br />
anderzijds mogelijk te maken, koos West-Vlaanderen als enige provincie voor een andere<br />
verdeling tussen beide assen (75% voor Leader en 25% voor As 3). De wijziging die dit in de<br />
financiële tabel van PDPOII met zich meebracht is later als programmawijziging<br />
doorgevoerd.<br />
Tabel 8: Verdeling van de middelen tussen de provincies<br />
Provincie Budget As 3 Budget Leader Totaal<br />
Antwerpen € 6.571.573,58 € 7.634.288,94 € 14.205.862,52<br />
Limburg € 6.104.504,87 € 6.958.435,88 € 13.062.940,75<br />
Oost-Vlaanderen € 7.142.435,34 € 8.460.331,58 € 15.602.766,92<br />
Vlaams-Brabant € 5.793.125,73 € 6.507.867,17 € 12.300.992,90<br />
West-Vlaanderen € 5.410.388,87 € 11.716.273,75 € 17.126.662,62<br />
Totaal € 31.022.028,39 € 41.277.197,32 € 72.299.225,71<br />
Bron: Nota verdeelsleutel van de Europese financiële middelen voor PDPOII - VVP<br />
De verdeling tussen de twee Leadergebieden binnen eenzelfde provincie gebeurde door <strong>het</strong><br />
provinciebestuur. Limburg en Oost-Vlaanderen kozen voor een gelijke verdeling tussen de<br />
Leadergebieden terwijl Antwerpen, Limburg en West-Vlaanderen elk een eigen<br />
verdeelsleutel uitwerkten. Ze hielden <strong>hier</strong>bij rekening met (enkele van) de volgende criteria:<br />
ruraliteit, oppervlakte, bevolkingsaantal, aantal gemeenten en gemeentelijke financiële<br />
draagkracht.<br />
Tabel 9 geeft de verdeling van <strong>het</strong> As 4-budget over de tien <strong>Vlaamse</strong> Leadergebieden. Het<br />
grootste Leadergebied, Westhoek, heeft met 8,7 miljoen euro veruit <strong>het</strong> grootste budget. Dit<br />
is dubbel zoveel als <strong>het</strong> tweede grootste budget, dat van MarkAante Kempen. Pajottenland<br />
heeft met 2 miljoen euro <strong>het</strong> kleinste budget.<br />
28
Tabel 9: Huidige verdeling Leaderbudget per provincie en per PG<br />
PG/Provincie Budget %<br />
ANT € 7.634.288,94 18,5<br />
MIK € 3.157.853,09 7,65<br />
MAK € 4.476.435,85 10,84<br />
LIM € 6.958.435,88 16,9<br />
HAS € 3.479.217,94 8,43<br />
KML € 3.479.217,94 8,43<br />
OVL € 8.460.331,58 20,5<br />
VLA € 4.230.165,79 10,25<br />
MLS € 4.230.165,79 10,25<br />
VLB € 6.507.867,17 15,8<br />
PAJ € 2.037.764,38 4,94<br />
HAG € 4.470.102,79 10,83<br />
WVL € 11.716.273,75 28,4<br />
WEH € 8.718.455,31 21,12<br />
TIP € 2.997.818,44 7,26<br />
TOTAAL € 41.277.197,32 100,0<br />
Bron: Eigen verwerking<br />
II.2. Werking<br />
De gebiedsgerichte werking van As 3 ging in <strong>het</strong> najaar van 2007 van start. Na de<br />
voorbereiding en goedkeuring van de Leadergroepen kon ook de operationele<br />
Leaderwerking halfweg 2008 starten. In dit deel wordt de werking van As 3 en Leader<br />
besproken. Hierbij worden de verschillende fases van projectvoorstel, goedkeuring,<br />
uitvoering en evaluatie gevolgd. Dit gebeurt steeds vanuit de rol die PMC (voor As 3) en PG<br />
(voor Leader) <strong>hier</strong>in spelen. De werking van de structuren in de verschillende fases komt aan<br />
bod. Uit de beschrijving zal blijken dat er heel wat variatie in de werking zit. Er is ten slotte<br />
aandacht voor regels en procedures, belangrijk voor projectpromotoren.<br />
II.2.1 Werking PMC/PG<br />
A. Hoe worden projectoproepen georganiseerd?<br />
Zowel PMC‟s als PG‟s organiseren min of meer jaarlijks projectoproepen. Op dat moment<br />
kunnen promotoren een projectvoorstel indienen aan de hand van een gedetailleerde<br />
projectfiche. Een projectfiche is een invulformulier waarin inhoudelijke, organisatorische en<br />
financiële informatie wordt gevraagd. Ze moet, eventueel met bijlagen (vergunningen,<br />
statuten, offertes, garanties, …), worden ingediend bij <strong>het</strong> secretariaat van PMC/PG.<br />
Voor As 3 is de projectfiche in alle provincies zo goed als gelijk (een voorbeeld in bijlage 3).<br />
De Leadergebieden stelden hun projectfiche zelf op. In de praktijk zijn de verschillen tussen<br />
de fiches niet zo groot.<br />
Tijdens een projectoproep kunnen potentiële promotoren voor vragen terecht bij de<br />
coördinator van provincie/Leadergebied. Soms wordt tussen de oproep en de indiendatum<br />
ook een informatiemoment voor mogelijke indieners georganiseerd. Bedoeling is zoveel<br />
mogelijk te ondersteunen met inhoudelijke en technische informatie.<br />
In As 3 gebeuren de oproepen onder begeleiding van de provincies. Ze bepalen timing en<br />
frequentie in samenspraak met de beheersdienst. De cycli worden onderling afgestemd,<br />
29
ekening houdend met vergaderingen en begrotingscycli. Algemeen worden de<br />
projectoproepen in <strong>het</strong> najaar georganiseerd zodat projectpromotoren hun goedgekeurd<br />
project kunnen starten vanaf <strong>het</strong> nieuwe jaar. Wanneer er na een eerste oproep middelen<br />
over zijn kan een tweede oproep georganiseerd worden.<br />
De PG‟s hebben heel wat meer vrijheid om zelf timing, frequentie en organisatie van hun<br />
projectoproepen te bepalen. In de praktijk zien we vooral afstemming met projectoproepen<br />
van de andere PG of met de As 3-oproep van de provincie.<br />
De meeste projectoproepen gebeuren voor alle in de strategie vastgestelde doelstellingen<br />
(Tabel 10). Sommige provincies of Leadergebieden doen soms specifieke oproepen<br />
waarbij ze een accent leggen op een bepaalde doelstelling, bijvoorbeeld omdat <strong>hier</strong>voor nog<br />
weinig projecten zijn goedgekeurd. In dat geval moet een specifieke doelgroep bereikt<br />
worden. In <strong>het</strong> kader van deze evaluatie is geen onderzoek naar <strong>het</strong> bereiken van potentiële<br />
promotoren gebeurd. Ook werden al oproepen gelanceerd (oa. PG Hageland) die specifiek<br />
op kleine projecten gericht zijn (vb. projectkost < 5.000 euro).<br />
Sommige PG‟s ontwikkelden een gefaseerd traject voor de indiening. Dit maakt <strong>het</strong> voor<br />
promotoren mogelijk om hun projectvoorstel te herwerken op basis van de opmerkingen van<br />
de PG. Bijvoorbeeld in Pajottenland, <strong>Vlaamse</strong> Ardennen en Meetjesland-Leie-Schelde<br />
dienen promotoren eerst een projectidee in. Dit bestaat uit een korte omschrijving (één A4)<br />
van <strong>het</strong> projectidee. De PG beoordeelt deze ideeën en stuurt bij, brengt samen en verwijst<br />
door waar nodig. Op basis van deze feedback dienen promotoren een volledige projectfiche<br />
in.<br />
In As 3 werd dit nog maar één keer toegepast, in Oost-Vlaanderen, waarbij de TW richting<br />
geeft aan ingediende ideeën. Vlaams-Brabant organiseerde al een indienronde uitsluitend<br />
gericht op projecten die in de vorige oproep waren afgekeurd. Ook <strong>hier</strong> kregen promotoren<br />
de kans hun project te herschrijven.<br />
Tabel 10: Overzicht projectoproep en indiening<br />
Enkel Mogelijkheid<br />
Gefaseerde<br />
algemene specifieke<br />
indiening<br />
oproep oproep<br />
ANT<br />
x<br />
LIM<br />
x<br />
OVL x x<br />
VLB<br />
x<br />
WVL<br />
x<br />
MAK x x<br />
MIK x x<br />
HAS<br />
x<br />
KML<br />
x<br />
MLS x x<br />
VLA x x<br />
HAG<br />
x<br />
PAJ x x<br />
TIP<br />
x<br />
WEH<br />
x<br />
Bron: PDPOII, draaiboeken Leadergebieden, eigen verwerking<br />
Tielts Plateau keurt als enige PG in bepaalde gevallen een project in fases goed. Volgende<br />
delen krijgen maar goedkeuring nadat <strong>het</strong> eerste deel goed verliep. Dit maakt <strong>het</strong> voor de PG<br />
mogelijk om in de loop van de projectuitvoering bij te sturen. In de praktijk blijkt deze<br />
gefaseerde goedkeuring echter veel administratie met zich mee te brengen.<br />
30
Projectvoorstellen die, onder meer dankzij een vergoeding van de voorbereidingskosten,<br />
beter uitgewerkt zijn, zouden deze procedure overbodig kunnen maken.<br />
Knelpunt in de huidige werking is immers dat kosten die een promotor maakt in de<br />
voorbereiding van een projectvoorstel (vergunningen, externe consultant, …) niet vergoed<br />
worden. Het kan vooral remmend werken voor kleinere promotoren en vernieuwende<br />
projecten met heel wat voorbereidingskosten. Een vergoeding van deze kosten, forfaitair of<br />
procentueel wordt overwogen voor de volgende programmaperiode.<br />
B. Hoe worden beslissingen genomen?<br />
Zowel PMC‟s als PG‟s worden geacht de beste projecten te selecteren. Projectfiches worden<br />
na indiening eerst gecontroleerd op ontvankelijkheidcriteria. Dit zijn criteria waaraan een<br />
dossier moet voldoen alvorens in aanmerking te komen voor beoordeling door PMC/PG. Zo<br />
moet <strong>het</strong> dossier volledig en tijdig ingediend worden, <strong>het</strong> project moet binnen de<br />
doelstellingen passen, in <strong>het</strong> juiste gebied gesitueerd zijn, eigen financiering voorzien, ….<br />
Wanneer een projectvoorstel aan deze voorwaarden voldoet komt <strong>het</strong> in aanmerking voor<br />
beoordeling. Projectvoorstellen worden getoetst aan inhoudelijke criteria en aan de gestelde<br />
beleidskaders. Voor As 3 moeten projecten passen binnen de gebiedsgerichte maatregelen<br />
van <strong>het</strong> PDPOII en <strong>het</strong> Provinciaal Plattelandsbeleidsplan, voor Leader moeten ze<br />
daarenboven uitvoering geven aan de Lokale Ontwikkelingsstrategie.<br />
De beoordelingscriteria in As 3 zijn in alle provincies gelijk (enige uitzondering: in de<br />
provincie Oost-Vlaanderen moet de werkingszetel van de projectpromotor in de provincie zelf<br />
liggen en is de eigen bijdrage verhoogd tot 20%).<br />
De criteria die de PG‟s gebruiken voor <strong>het</strong> beoordelen van projecten zijn gelijkaardig (bijlage<br />
4). Ze zijn neergeschreven in <strong>het</strong> draaiboek. Het aantal schommelt rond 15 criteria. Sommige<br />
PG‟s gebruiken er meer (tot 24 criteria) anderen doen <strong>het</strong> met veel minder (minimum: 6). De<br />
Leaderwaarden samenwerking en innovatie komen overal terug, sectoroverschrijdende<br />
samenwerking en gebiedsgerichtheid heel wat minder.<br />
Criteria als haalbaarheid, duurzaamheid, samenwerking, meerwaarde voor de promotor<br />
(verbod op reguliere werking) en continuïteit vinden we zowel in As 3 als Leader.<br />
Zoals voorzien in PDPOII (zie eerder) wordt in As 3 de beslissing van <strong>het</strong> PMC<br />
voorafgegaan door <strong>het</strong> advies van een ambtelijke werkgroep: de Technische Werkgroep<br />
(TW). Deze werkgroep bestaat uit inhoudelijke en technische experten uit de sectoren die bij<br />
<strong>het</strong> platteland betrokken zijn. De samenstelling is als volgt:<br />
- 10 experten vanuit de provincie (bv.: landbouw, platteland, toerisme, cultuur,<br />
economie, welzijn, milieu/natuur, ruimtelijke planning, EFRO, kwaliteitskamer, …);<br />
- 3 experten van <strong>Vlaamse</strong> administraties (Departement Landbouw en Visserij,<br />
Agentschap Natuur en Bos, Toerisme Vlaanderen);<br />
- 2 experten van gemeenten;<br />
- 5 experten van middenveldorganisaties (verschillend per provincie; bv. RESOC,<br />
Regionale Landschappen, Landelijke Gilden, …);<br />
- 2 experten van beheersdienst VLM.<br />
De TW beoordeelt projectfiches op ontvankelijkheid (voldoet <strong>het</strong> aan de criteria?) en op de<br />
inhoud. De TW geeft geen punten maar geeft projecten meestal een kleurcode: groen voor<br />
goede projecten, rood voor projecten die onvoldoende scoren en oranje voor de projecten er<br />
tussenin. Een TW kan promotoren vragen om projectvoorstellen te herwerken of koppelt<br />
voorwaarden aan eventuele goedkeuring.<br />
Het PMC krijgt <strong>het</strong> advies van de TW en meestal volgt ze dit in de uiteindelijke beslissing.<br />
Tussen TW en PMC worden de projecten met de rangschikking ook voorgelegd aan de<br />
provinciale deputatie. Na de volledige procedure wordt de beslissing van <strong>het</strong> PMC<br />
meegedeeld aan de projectindiener.<br />
31
Om de transparantie te vergroten kan samenstelling, agenda en verslaggeving in de<br />
volgende programmaperiode openbaar gemaakt worden.<br />
Leadergebieden hebben heel wat verschillende formules voor de beoordeling van<br />
projectvoorstellen ontwikkeld. Uit Tabel 11 blijkt dat de procedure meestal samengaat met de<br />
provincie waarbinnen de Leadergebieden zich bevinden.<br />
In sommige PG‟s (bv. MarkaAnte Kempen en Midden-Kempen) worden kandidaatpromotoren<br />
uitgenodigd om hun project voor te stellen op de PG-vergadering. Ook PG<br />
Westhoek heeft <strong>het</strong> plan dit in de toekomst te doen.<br />
In Pajottenland worden alle PG-leden betrokken bij de beoordeling van alle projecten. In<br />
PG‟s Tielts Plateau en Westhoek is <strong>het</strong> idee van een technische werkgroep overgenomen uit<br />
As 3. In de Antwerpse PG‟s geeft <strong>het</strong> dagelijks bestuur advies aan de PG. De Oost-<strong>Vlaamse</strong><br />
PG‟s verdelen de beoordeling van projectvoorstellen tussen de PG-leden op basis van hun<br />
expertise (en in PG <strong>Vlaamse</strong> Ardennen eventueel aangevuld met externe beoordelaars).<br />
In Limburg tenslotte neemt eerst de provincie een voorstel van beslissing (vaak via een<br />
schriftelijke procedure), waarna de PG met zowel effectieve als adviserende leden dit<br />
voorstel bediscussieert en een aparte vergadering met de effectieve PG-leden uiteindelijk<br />
beslist.<br />
Tabel 11: Advies in verband met ingediende projectvoorstellen<br />
Volledige leesgroep<br />
eerst provinciaal Prov. Kwaliteitskamer<br />
TW<br />
PMC/PG in PMC/PG<br />
standpunt (infrastructuurprojecten)<br />
ANT x x<br />
LIM<br />
x<br />
OVL x x<br />
VLB x x<br />
WVL x x<br />
MAK x x<br />
MIK x x<br />
HAS<br />
x<br />
KML<br />
x<br />
MLS x x<br />
VLA x x<br />
HAG x x<br />
PAJ x x<br />
TIP x x<br />
WEH x x<br />
Bron: PDPOII, draaiboeken Leadergebieden, eigen verwerking<br />
In vier van de vijf provincies (enkel Limburg niet) werd een specifiek adviesorgaan opgericht<br />
voor bouw- en infrastructuurwerken: de Provinciale Kwaliteitskamer. De kwaliteitskamer<br />
beoordeelt zowel As3- als Leaderprojecten op technisch vlak en doet waar nodig voorstellen<br />
om <strong>het</strong> project inzake ruimtelijke kwaliteit te verhogen. Het standpunt van de kwaliteitskamer<br />
maakt deel uit van <strong>het</strong> projectdossier bij de verdere besluitvorming.<br />
Een belangrijk en gevoelig aandachtspunt is de beoordeling van projectvoorstellen waarbij<br />
een PMC/PG-lid zelf betrokken is. Uit de mid term evaluatie blijkt dat 15% van de<br />
promotoren van As 3-projecten lid is van <strong>het</strong> PMC en zelfs 46% van de Leaderpromotoren lid<br />
van de PG. Dergelijke situaties zijn onvermijdelijk en creëren situaties waarin rechter en<br />
partij samenvallen. In een <strong>rapport</strong> van de Europese Rekenkamer werd dit als aandachtspunt<br />
besproken. Zowel de PMC‟s als de PG‟s hebben een deontologische code opgesteld waarin<br />
32
PMC- en PG-leden met een belang in een projectvoorstel niet aanwezig zijn bij de<br />
besluitvorming. In de praktijk blijkt blijvende waakzaamheid omtrent de toepassing van deze<br />
code geboden.<br />
De Leaderenquête vroeg PG-leden naar de werking van de structuren binnen de PG die<br />
beoordelen en beslissen. Uiteraard antwoordt elke respondent vooral vanuit de eigen<br />
werking. Toch kunnen uit onderstaande figuren enkele conclusies getrokken worden.<br />
Figuur 11: Enquête: “Biedt <strong>het</strong> advies van een technische werkgroep een meerwaarde in uw<br />
ogen?”<br />
Bron: VLM-enquête bij PG-leden, september 2010<br />
Figuur 12: Enquête: “Vindt u dat er bij elke Plaatselijke Groep een technische werkgroep<br />
moet opgericht worden?”<br />
Bron: VLM-enquête bij PG-leden, september 2010<br />
Uit Figuur 11 en Figuur 12 blijkt dat 80% van de PG-leden vindt dat een advies van een<br />
groep van experten een meerwaarde biedt en dat een kleine meerderheid van de<br />
respondenten dit zelfs zou verplichten.<br />
Uit Figuur 13 blijkt dat een ruime meerderheid van de respondenten wel vindt dat <strong>het</strong> steeds<br />
aan de PG is om beslissingen te nemen.<br />
33
Figuur 13: Enquête: “Sommige Plaatselijke Groepen werken met substructuren, waardoor de<br />
macht van de Plaatselijke Groep wordt afgebouwd. Vindt u dat de Plaatselijke Groep <strong>het</strong><br />
enige beslissingsniveau moet zijn?”<br />
Bron: VLM-enquête bij PG-leden, september 2010<br />
Uit de antwoorden die de respondenten van de enquête konden toevoegen bleek enkele<br />
malen dat sommige kleine promotoren moeite hebben met <strong>het</strong> advies van de<br />
kwaliteitskamer. Enerzijds wordt de opmaak van <strong>het</strong> dossier duurder (personeelsinzet en bv.<br />
vergoeding aan architecten voor extra documenten) zonder dat dit vergoed wordt. Anderzijds<br />
zouden de eisen die de kwaliteitskamer stelt niet altijd in verhouding staan tot de schaal van<br />
<strong>het</strong> project en de promotor. Om uit deze reacties aanbevelingen te puren is verder<br />
onderzoek naar de rol van de kwaliteitskamer nodig.<br />
C. Hoe wordt cofinanciering toegekend?<br />
Zoals bleek uit vorige hoofdstukken hebben PMC‟s en PG‟s elk een budget voor de periode<br />
2007-2013. Met dat budget bepalen ze zelf welke projecten cofinanciering krijgen. Toch zijn<br />
er regels verbonden aan <strong>het</strong> toekennen van middelen. Het budget is verdeeld over de jaren<br />
van de programmaperiode. PMC‟s en PG‟s moeten dus een zeker ritme van goedkeuren en<br />
vastleggen hanteren. Projecten die in <strong>het</strong> jaar N worden goedgekeurd krijgen een<br />
financiering die vasthangt aan budgetjaar N. De promotor moet er voor zorgen dat de<br />
effectieve bestedingen ten laatste in jaar N+2 gebeuren. Dit is de zogenaamde N+2-regel,<br />
mede bepaald door Europa. Deze regel moet promotoren aanzetten ervoor te zorgen dat<br />
hun project op tijd uitgevoerd wordt. Kosten die pas na <strong>het</strong> N+2‟e jaar gedaan zijn, worden<br />
niet terugbetaald (behalve als overmacht de vertraging veroorzaakte).<br />
Tabel 12 geeft een overzicht van <strong>het</strong> budget van de eerste jaren van de programmaperiode<br />
dat verloren ging. Het gaat zowel om projecten die minder kosten maken dan voorzien, als<br />
om projecten die stopgezet zijn. Deze middelen zijn echter niet volledig verloren. Als de<br />
provincies <strong>hier</strong>mee instemmen kunnen ze tijdens <strong>het</strong> laatste jaar van de programmaperiode<br />
gebruikt worden om bijkomende projecten goed te keuren.<br />
Tabel 12: jaarlijks percentage middelen dat niet werd uitbetaald<br />
2007 2008 2009<br />
As 3 3,51% 8,60% 7,02% 6<br />
Leader nvt 8,38% nog onbekend<br />
Bron: Eigen verwerking<br />
6 Voorlopig; kan nog licht verhogen<br />
34
Om een verlies van middelen te voorkomen keuren sommige PMC‟s en PG‟s zogenaamde<br />
„reserveprojecten‟ goed. Deze projecten gebruiken de middelen die bij vertraging of<br />
stopzetting van een ander project anders verloren zouden gaan. Nadeel is dat de promotor<br />
van een reserveproject niet zeker is van de cofinanciering. Om dit te verhelpen kiezen enkele<br />
provincies ervoor om één of enkele projecten deels effectief goed te keuren en deels als<br />
reserveproject, meestal in een verhouding van ongeveer 3/4 tegenover 1/4 van de<br />
projectkost.<br />
In tegenstelling tot de meeste andere regels wordt de vastlegging van projecten op<br />
budgetjaren niet overal op dezelfde wijze toegepast. De PMC‟s van Antwerpen en Limburg<br />
leggen projecten die meerdere jaren lopen vast op meerdere budgetjaren, waardoor<br />
promotoren minder strikt gebonden zijn aan de vooropgestelde uitvoeringstermijn.<br />
Verschuivingen tussen budgetjaren binnen een project zijn niet mogelijk. Gevolg van<br />
vastlegging op verschillende budgetjaren is dat budgetten van de komende jaren worden<br />
aangesneden (zie III.1). Andere PMC‟s doen dit niet of zelden en leggen enkel <strong>het</strong> budget<br />
van <strong>het</strong> huidige jaar vast. Door de N+2-regel kunnen projecten in dat geval niet langer dan<br />
twee en een half jaar duren (<strong>het</strong> laatste half jaar dient om laatste controles en uitbetalingen<br />
te doen). Projecten die een langere looptijd aanvragen moeten worden ingekort.<br />
Leader werkte in de vorige programmaperiode (2000-2006) met N+2-regel op niveau van <strong>het</strong><br />
Leadergebied en niet op projectniveau. De flexibiliteit lag <strong>hier</strong>door hoger vermits middelen<br />
tussen projecten verschoven konden worden als bleek dat een project vertraging opliep. Dit<br />
beperkt <strong>het</strong> risico op verlies van middelen tijdens de eerste jaren van de programmaperiode<br />
maar <strong>het</strong> responsabiliserend effect voor promotoren is minder.<br />
In de huidige periode horen de Leadergebieden, net als bij As 3, projecten vast te leggen op<br />
budgetjaren en kunnen ze niet zomaar budgetten verschuiven. De meeste PG‟s leggen<br />
meerjarige projecten vast op verschillende budgetjaren.<br />
Heel wat PG‟s namen een maximum looptijd voor projecten, een maximale projectkost en/of<br />
maximale inbreng van personeelskosten op in hun draaiboek. Tabel 13 geeft een overzicht.<br />
PDPOII legt op dat projecten in de gebiedsgerichte werking maximum 65% cofinanciering<br />
op de goedkeurde projectkost kunnen krijgen. De promotor staat bijgevolg zelf in voor<br />
minstens 35% van de kosten. Deze eigen inbreng kan van de promotor zelf komen, of hij kan<br />
<strong>hier</strong>voor (deels) gebruik maken van andere financiering. Het kan gaan om gemeentelijke of<br />
provinciale subsidies, sponsoring, … maar niet om extra Europese of <strong>Vlaamse</strong> financiering.<br />
In As 3 moet de promotor minimum 15% zelf inbrengen, in Oost-Vlaanderen zelfs 20%. Deze<br />
zelf ingebrachte middelen moeten <strong>het</strong> project verzekeren van een gemotiveerde promotor<br />
die ook zelf (financiële) verantwoordelijkheid neemt. In Leader varieert de verplichte inbreng<br />
van de promotor (Tabel 13).<br />
35
Tabel 13: Financieringsvoorwaarden projecten<br />
project op<br />
project per<br />
reserveprojecten<br />
meerdere<br />
budgetjaar<br />
budgetjaren<br />
max. duur<br />
(jaar)<br />
max.<br />
cofin.<br />
min.<br />
inbreng<br />
promotor<br />
ANT x 65 15%<br />
LIM x 65 15%<br />
OVL x x 2,5 65 20%<br />
VLB<br />
x<br />
2,5 65 15%<br />
WVL x x 2,5 65 15%<br />
MAK x 2 65 0<br />
MIK x 2 65 0<br />
HAS x 65 0<br />
KML x x<br />
3<br />
(bij<br />
voorkeur)<br />
65 0<br />
MLS x x 2,5 65 10<br />
VLA x 2,5 65 10<br />
HAG x x 60 15<br />
PAJ x 3 65 0<br />
3 (voor<br />
opstartfase<br />
TIP<br />
x<br />
basisvoorz<br />
ieningen)<br />
3 (voor<br />
opstartfase<br />
WEH<br />
x<br />
basisvoorz<br />
ieningen)<br />
Bron: PDPOII, draaiboeken Leadergebieden, eigen verwerking<br />
65 15<br />
65 0<br />
Andere<br />
Projectkost max.<br />
€200.000<br />
max. 1 VTE;<br />
max. €100.000<br />
cofin. per jaar<br />
personeelskosten<br />
max. 25% (tenzij<br />
motivatie)<br />
personeelskosten<br />
max. 25% (tenzij<br />
motivatie)<br />
max. 25% en<br />
€50.000 harde<br />
investeringen<br />
max. 25% en<br />
€50.000 harde<br />
investeringen<br />
langere projecten<br />
mits jaarlijkse<br />
evaluatie<br />
Max. €300.000<br />
cofinanciering<br />
Bep. investeringen<br />
prioritair in<br />
kwetsbare dorpen<br />
of buitengebied<br />
Belangrijk is dat, zoals steeds bij Europese projecten, promotoren zelf in staan voor <strong>het</strong><br />
prefinancieren van <strong>het</strong> project. Tweemaal per jaar kunnen ze verantwoordingsstukken<br />
(facturen en betaalbewijzen) van de gemaakte kosten naar de beheersdienst sturen. Na<br />
controle betaalt de beheersdienst de maximum 65% cofinanciering <strong>hier</strong>op terug.<br />
Het programma laat niet toe dat er een voorschot aan promotoren wordt betaald. De<br />
beheersdienst werkte <strong>hier</strong>op zelf een regeling uit waarbij promotoren van goedgekeurde<br />
projecten die aan bepaalde regels voldoen, aanspraak kunnen maken op een renteloze<br />
lening bij VLM. Voor As 3 en Leader samen werden tussen 2007 en 2010 veertien<br />
aanvragen ingediend. Elf lokale vzw‟s hebben een renteloze lening van VLM gekregen. Als<br />
gevolg van een strenger financieel beleid heeft VLM beslist om geen nieuwe<br />
prefinancieringen goed te keuren. Voor de volgende programmaperiode wordt gezocht naar<br />
een structurele oplossing om <strong>het</strong> voor kleine en minder liquide promotoren mogelijk te maken<br />
projecten te realiseren.<br />
36
Onderstaande figuur geeft aan dat de meerderheid van de respondenten <strong>het</strong> maximum van<br />
65% subsidie billijk vindt. Dit is aanzienlijk, zeker gezien <strong>het</strong> feit dat projecten in de vorige<br />
programmaperiode van Leader nog tot 90% cofinanciering kregen.<br />
Figuur 14: Enquête: “In de huidige situatie bedraagt de maximumcofinanciering 65 %. Is dat<br />
volgens u voldoende?”<br />
Bron: VLM-enquête bij PG-leden, september 2010<br />
D. Hoe worden projecten opgevolgd?<br />
Na de goedkeuring kan de promotor starten met de uitvoering. Een Europees project gaat<br />
gepaard met heel wat verplichtingen en administratie. Een goede ondersteuning inzake<br />
projectmanagement en administratie is, zeker voor kleinere promotoren, belangrijk. In de<br />
huidige programmaperiode zijn op Vlaams niveau administratieve richtlijnen beschikbaar en<br />
staan de plattelands- en Leadercoördinatoren in voor inhoudelijke begeleiding. Zij worden<br />
<strong>hier</strong>voor financieel ondersteund vanuit <strong>het</strong> programma.<br />
De opvolging van de realisaties op <strong>het</strong> terrein gebeurt op twee manieren, administratief en<br />
inhoudelijk.<br />
De administratieve opvolging wordt georganiseerd door de beheersdienst en loopt<br />
grotendeels gelijk voor beide assen. Projectpromotoren dienen twee maal per jaar een<br />
declaratiedossier in waarin de gemaakte kosten worden verantwoord. Belangrijkste verschil<br />
is dat promotoren in Leader dit dossier naar de PG-coördinator sturen, terwijl <strong>het</strong> in As 3<br />
rechtstreeks naar de beheersdienst gaat. De regels die <strong>hier</strong>bij gelden komen in hoofdstuk<br />
II.2.2 aan bod.<br />
Voor kleine gemeenten en vzw‟s is deze administratie soms een harde dobber. Door de<br />
veelheid aan taken ontbreekt <strong>het</strong> de coördinator vaak aan tijd om een uitgebreide<br />
begeleiding te doen. Inzetten op voldoende begeleiding kan de kwaliteit van de projecten,<br />
zowel in de ontwikkelingsfase (projectfiche) als in de uitvoering (declaraties), verhogen.<br />
Na controle, door de beheersdienst in As 3 en door de PG-coördinator met een<br />
steekproefsgewijze tweede controle door de beheersdienst, krijgt de promotor zijn<br />
cofinanciering uitbetaald.<br />
Naast de declaratiecontrole legt Europa ook terreincontroles op om ter plekke te verifiëren of<br />
en hoe een project wordt uitgevoerd. Elk project met minstens 20% infrastructuurkosten<br />
wordt gecontroleerd. Dit gebeurt door VLM in As 3 en door de bevoegde coördinator in<br />
Leader. Bijkomend worden projecten steekproefsgewijs ter plaatse gecontroleerd voor<br />
minstens vijf procent van de toegekende middelen. Dit gebeurt door VLM. Tot vijf jaar na de<br />
laatste uitbetaling voor <strong>het</strong> project kan VLM een controles achteraf uitvoeren.<br />
Uiteraard wordt van elk van de controles een nauwkeurig verslag gemaakt en waar nodig<br />
onregelmatigheden gemeld. Los van <strong>hier</strong>boven beschreven controles kunnen alle<br />
financierende overheden bijkomende controles doen.<br />
De inhoudelijke opvolging gebeurt minimaal door <strong>het</strong> bij elk declaratiedossier gevoegde<br />
voortgangsverslag. Hierin beschrijft de promotor de stand van zaken, realisaties en<br />
vooruitzichten van <strong>het</strong> project.<br />
37
Zowel in As 3 als Leader gaat de plattelands/leadercoördinator ter plaatse om een project op<br />
te volgen en te <strong>rapport</strong>eren aan PMC/PG. Er werden ook al terreinbezoeken voor de hele<br />
PMC/PG georganiseerd, soms zelfs gezamenlijk voor een ganse provincie. Zowat alle<br />
Leadergebieden organiseren dergelijke terreinbezoeken. Het geeft coördinatoren, PMC- en<br />
PG-leden de kans om de resultaten op <strong>het</strong> terrein te bekijken en promotoren de mogelijkheid<br />
hun project voor te stellen.<br />
Heel wat PG‟s en PMC‟s organiseren ontmoetingsdagen voor promotoren. Tijdens dergelijke<br />
meetings worden „tips & tricks‟ uitgewisseld tussen promotoren onderling en met de PGleden.<br />
Waar nodig worden projecten bijgestuurd. Het zijn ook belangrijke netwerkmomenten<br />
voor alle betrokkenen.<br />
In enkele PG‟s wordt aan promotoren gevraagd de voortgang van hun project toe te lichten<br />
tijdens een PG-vergadering. PG <strong>Vlaamse</strong> Ardennen voorzag in zijn draaiboek ook een<br />
systeem van peter-/meterschap. Hierbij zou elk project door een PG-lid opgevolgd worden,<br />
maar dit is niet in praktijk gebracht.<br />
E. Welke bijkomende rollen neemt de PG op?<br />
PG‟s worden, meer dan de PMC‟s van As 3, geacht verantwoordelijkheid te nemen voor <strong>het</strong><br />
uitvoeren van de LOS. Dit is meer dan louter organiseren van projectoproepen en<br />
goedkeuren van projecten. Coördineren, informatie verzamelen, motiveren en dynamiseren,<br />
contacten leggen binnen en buiten <strong>het</strong> gebied, opleidingen voorzien en <strong>het</strong> regiogevoel<br />
verhogen, behoren allemaal tot de taken van een PG. Ze kunnen ook op zoek gaan naar<br />
bijkomende middelen voor de ontwikkeling van <strong>het</strong> Leadergebied.<br />
Voor al deze taken voorziet PDPOII werkingsmiddelen voor PG‟s. Belangrijkste schakel is<br />
<strong>hier</strong>bij <strong>het</strong> personeel. De PG-coördinator zorgt voor een gesmeerde en dynamische<br />
Leaderwerking en wordt liefst ondersteund door een (deeltijdse) administratieve kracht.<br />
Hetzelfde geldt uiteraard voor de provinciale coördinatoren. In As 3 betaalt PDPOII (vanuit<br />
„technische bijstand‟) zowat de helft van hun loon.<br />
Tabel 14 uit de mid term evaluatie geeft een globaal overzicht van de verdeling van de<br />
werkingsmiddelen van de PG‟s voor de jaren 2008 en 2009. In 2007 waren de PG‟s nog niet<br />
operationeel en de kosten die toen gemaakt zijn werden achteraf gecompenseerd met<br />
12.500 euro per PG. In deze periode (2008-2009) werden 287 informatiesessies over <strong>het</strong><br />
Leadergebied en de LOS georganiseerd. Denk <strong>hier</strong>bij bijvoorbeeld aan de uitgave van<br />
artikels en folders, <strong>het</strong> verspreiden van persberichten en <strong>het</strong> organiseren van studiedagen en<br />
infomomenten. In totaal hebben 964 unieke personen deelgenomen aan<br />
opleidingsactiviteiten in verband met <strong>het</strong> voorbereiden en uitvoeren van Lokale<br />
Ontwikkelingsstrategieën.<br />
Zoals blijkt uit de tabel werd in de eerste jaren slechts 15% van <strong>het</strong> voorziene<br />
werkingsbudget 2007-2013 besteed.<br />
Tabel 14: Outputindicatoren in verband met de werking van PG’s (2008-2009)<br />
# gesteunde<br />
activiteiten<br />
Uitbetaald<br />
2007-2009 (€)<br />
% van<br />
totaal<br />
Studies over Leadergebied 10 14.460 1,25<br />
Informatiesessies over Leadergebied en LOS 287 96.074 8,28<br />
Opleiden ivm voorbereiding/uitvoering LOS 165 40.226 3,47<br />
Promotie 57 50.150 4,32<br />
Secretariaat- en personeelskosten 39 958.711 82,67<br />
TOTAAL 558 1.159.621 100<br />
Gepland 2007-2013 1.700 8.005.440<br />
% van gepland 32,8% 14,5%<br />
Bron: Mid term evaluatie, 2010<br />
38
II.2.2 Regels en procedures<br />
Zoals eerder aangegeven werkt <strong>het</strong> subsidiesysteem volgens <strong>het</strong> principe dat de promotor<br />
eerst zelf de kosten maakt en <strong>hier</strong>van achteraf maximum 65% kan recupereren door een<br />
declaratiedossier met de kostenbewijzen in te dienen. Aan deze declaraties zijn regels en<br />
voorwaarden verbonden. In dit hoofdstuk worden ervaringen en knelpunten besproken,<br />
onder meer aan de hand van de resultaten van de enquête.<br />
Promotoren kunnen twee maal per jaar een declaratiedossier indienen. De<br />
subsidiabiliteitsregels, dit zijn de regels in verband met ingebrachte kosten, zijn <strong>hier</strong>bij<br />
ingewikkelder dan in de vorige programmaperiode. Bedoeling is de kwaliteit van projecten te<br />
verhogen. Voor mensen met ervaring in de vorige Leaderperiode vergde dit een hele<br />
aanpassing. Omdat Leader in <strong>het</strong> plattelandsbeleid is opgenomen, moesten de regels<br />
immers worden afgestemd met As 3 zonder <strong>het</strong> kleinschalige en experimentele van Leader<br />
uit <strong>het</strong> oog te verliezen. As 3 had ook vroeger al strenge regels en procedures. Deze<br />
evenwichtsoefening zorgde ervoor dat de subsidiabiliteitsregels in <strong>het</strong> eerste jaar van<br />
PDPOII enkele malen werd aangevuld en bijgeschaafd. Dit moet in een volgende<br />
programmaperiode vermeden worden. Het creëert onduidelijkheid en frustratie bij<br />
promotoren en coördinatoren.<br />
Vereenvoudiging en afstemming van regels en administratie kan zowel promotoren,<br />
coördinatoren als beheersdienst heel wat tijd en energie besparen. In aanloop van de<br />
volgende programmaperiode moet bekeken worden welke regels en procedures eenvoudiger<br />
kunnen of overbodig zijn. Een waterdicht controlesysteem voor <strong>het</strong> beheer van publieke<br />
middelen staat uiteraard voorop.<br />
Een deel van deze regels hangt af van Europese regels. Europa werkt aan afstemming van<br />
de regels tussen de verschillende fondsen. Bijvoorbeeld de BTW-regeling is een richtlijn die<br />
voor heel wat problemen zorgt tijdens PDPOII. Openbare besturen kunnen in PDPOII<br />
immers geen subsidie op BTW krijgen, terwijl dit in andere Europese programma‟s wel kan.<br />
Een ander deel van de verantwoordelijkheid ligt in Vlaanderen. Afstemming van de<br />
verschillende Europese fondsen kan ook op Vlaams niveau beter (zie deel IV). Binnen<br />
PDPOII zorgt <strong>het</strong> samenbrengen van de verschillende financieringsstromen (Europees,<br />
Vlaams en provinciaal) voor een zekere stroefheid. Hierbij moet immers rekening gehouden<br />
worden met verschillende begrotingsregels en timing. Ook <strong>hier</strong> moet onderzocht worden hoe<br />
de flexibiliteit te verhogen, zonder in te boeten op betrouwbaarheid.<br />
Vanuit Europa wordt e-government aangemoedigd. Een dergelijk systeem wordt in<br />
verschillende landen (vb. Nederland, Frankrijk) en programma‟s (vb. EFRO - Agentschap<br />
Ondernemen) gebruikt en kan taken automatiseren, <strong>het</strong> gebruiksgemak verhogen en de<br />
communicatie tussen de verschillende stakeholders verbeteren. Promotoren en<br />
coördinatoren moeten informatie nu nog te vaak meerdere keren doorgeven. Een digitaal<br />
systeem is geen goedkope maar op termijn onvermijdelijke oplossing. Door samen te werken<br />
met beheersdiensten van andere Europese programma‟s kunnen de kosten voor<br />
ontwikkelen, testen en implementatie gedrukt worden. De kosten voor een<br />
softwaretoepassing worden geschat op 750.000 euro, als de broncode van EFRO gebruikt<br />
wordt. 7<br />
7 Informatie van beheersautoriteit EFRO: Agentschap Ondernemen (Roel Loos, 27 november 2010)<br />
39
Uit de enquête blijkt dat een grote meerderheid van de PG-leden (dikwijls zelf ook promotor)<br />
de halfjaarlijkse indiening van declaratiedossiers een goed systeem vinden. De indiendata<br />
zijn 15 januari en 15 juli. Dit zijn drukke momenten vlak voor en na verlofperiodes. Uit<br />
reacties bij promotoren en coördinatoren blijkt dan ook dat indiendata in <strong>het</strong> voorjaar en <strong>het</strong><br />
najaar de indiening vlotter zouden kunnen doen verlopen. Deze timing hangt echter samen<br />
met de <strong>Vlaamse</strong> begrotingscyclus. Naar de volgende programmaperiode moet onderzocht<br />
worden hoe de timing beter kan.<br />
Figuur 15: Enquête: “Promotoren moeten halfjaarlijks een uitgebreid voortgangs<strong>rapport</strong><br />
indienen om financiering te ontvangen. Vindt u die manier van werken goed?”<br />
Bron: VLM-enquête bij PG-leden, september 2010<br />
Uit Figuur 16 blijkt dat net geen 50% van de respondenten de huidige regels goed vindt.<br />
Slechts 17% vindt ze niet goed. De meeste opmerkingen hebben betrekking op de veelheid<br />
aan administratieve controles.<br />
Figuur 16: Enquête: “Hebben de huidige regels een meerwaarde?”<br />
Bron: VLM-enquête bij PG-leden, september 2010<br />
In de bevraging werd ook gepolst naar de subsidiabiliteitsregels. Bijna de helft van de<br />
respondenten geeft aan akkoord te gaan met <strong>het</strong> uitsluiten van bepaalde kosten (vb.<br />
aankoop grond en gebouwen, grondwerken, rioleringswerken, rollend materieel, bijdragen in<br />
natura, …). Het kwart van de respondenten dat wijzigingen voorstelt, wil vooral de regels in<br />
verband met vrijwilligerswerk en bijdrage in natura versoepeld zien (in mindere mate gronden<br />
afbraakwerken, studie- en leasekosten). Deze kosten zijn niet subsidiabel omdat hun<br />
waarde moeilijk bewijsbaar is.<br />
40
Een vaak terugkerend voorstel van projectpromotoren is de forfaitaire indiening van<br />
overheadkosten. Volgens de Europese plattelandsverordening moeten promotoren deze<br />
kosten ofwel integraal bewijzen (factuur en betalingsbewijs), ofwel een door de financiële<br />
dienst ondertekend uittreksel uit de boekhouding indienen. De overheadkosten zijn beperkt<br />
tot maximum 15% van de loon- en werkingskosten. Een forfaitair percentage overhead<br />
zonder bewijs is nu al gebruikelijk in andere Europese fondsen en zou een grote<br />
vereenvoudiging opleveren.<br />
Ook de regeling voor inkomsten uit een project kan beter. Nu moeten promotoren inkomsten<br />
aangeven die tijdens de projectperiode gegenereerd worden, waarna ze van de subsidie<br />
worden afgetrokken. Het toelaten van inkomsten als deel van de eigen inbreng zou een<br />
stimulerend effect hebben.<br />
Figuur 17: Enquête: “Bepaalde kostensoorten worden niet aanvaard in <strong>het</strong> programma (bijv.<br />
grondwerken en bijdrage in natura). Vindt u dat sommige van die kosten in de volgende<br />
programmaperiode moeten aanvaard worden?”<br />
Bron: VLM-enquête bij PG-leden, september 2010<br />
Tot slot blijkt uit de enquête een duidelijke nood aan heldere richtlijnen inzake de wet op de<br />
overheidsopdrachten. Binnen <strong>het</strong> subsidieprogramma moeten promotoren aan deze wet<br />
voldoen als hun statuut dit voorschrijft (overheden, publiekrechtelijke verenigingen, …).<br />
Vanaf een bedrag van 5.500 euro (excl. btw) zijn ze verplicht om een gunningsprocedure op<br />
te starten en drie offertes te vragen. Op zich is dit goed omdat <strong>het</strong> de marktwerking bevordert<br />
en de kosten drukt. Enkele PG‟s vragen dan ook aan alle promotoren om deze wet toe te<br />
passen. Anderzijds kan dit de uitvoering van projecten vertragen. Een veralgemeende<br />
toepassing van deze regel kan enkel als ze voor alle Europese fondsen geldt en met<br />
duidelijke richtlijnen.<br />
II.3. Evaluatie Leaderkenmerken<br />
Dit gedeelte gaat in op de Leaderwerking. Enkele van de Leaderwaarden zijn zo kwalitatief<br />
dat ze niet enkel met cijfers aangetoond kunnen worden. In de enquête bij PG-leden ging<br />
dan ook heel wat aandacht naar de beoordeling ervan. Samen met de conclusies uit de<br />
projectevaluatie (zie deel III) moet dit helpen om in te schatten wat <strong>het</strong> effect is van <strong>het</strong><br />
inlijven van Leader bij plattelandsontwikkeling en hoe Leader in de volgende periode<br />
geoptimaliseerd kan worden.<br />
De Europese verordening inzake plattelandsontwikkeling somt de minimale elementen van<br />
de Leadermethodiek op:<br />
- gebiedsgerichte plaatselijke ontwikkelingsstrategieën voor welomschreven<br />
subregionale plattelandsgebieden;<br />
- een plaatselijk publiek-privaat partnerschap (Plaatselijke Groep of PG genoemd);<br />
- een aanpak van onderuit met beslissingsbevoegdheid voor een Plaatselijke Groep<br />
wat de uitwerking en de uitvoering van plaatselijke ontwikkelingsstrategieën betreft;<br />
- een multisectorale opzet en uitvoering van de strategie, op basis van de interactie<br />
tussen actoren en projecten uit verschillende sectoren van de plaatselijke economie;<br />
41
- de uitvoering van innovatieve benaderingen;<br />
- de uitvoering van samenwerkingsprojecten;<br />
- de vorming van een netwerk van plaatselijke partnerschappen.<br />
Figuur 18: De zeven sleutelelementen van Leader<br />
Publiek-Privaat<br />
Partnerschap<br />
Netwerkvorming<br />
Gebiedsgericht<br />
Samenwerking<br />
Bron: eigen verwerking<br />
Bottom-up<br />
Innovatie<br />
Multi-Sectoraal & geïntegreerd<br />
Leader wil met deze methodiek een lokale dynamiek creëren waarbij kleinschalige,<br />
vernieuwende initiatieven een kans krijgen. Het doet dit onder meer door lokale actoren te<br />
betrekken bij de opmaak van de ontwikkelingsstrategie en door promotoren intensief te<br />
begeleiden. Dit moet <strong>het</strong> ook voor kleine of onervaren promotoren mogelijk maken projecten<br />
op te zetten.<br />
In de enquête werd gevraagd naar een globale inschatting van de PG-leden omtrent <strong>het</strong><br />
Leadergehalte van de eigen PG-werking. Uit Figuur 19 blijkt dat 60% vindt dat de <strong>Vlaamse</strong><br />
Leadergebieden werken volgens bovenvermelde principes. Iets minder dan dertig percent<br />
van de bevraagden vindt dit niet of niet volledig <strong>het</strong> geval.<br />
In Figuur 20 hebben we de antwoorden uit Figuur 19 uitgesplitst per PG. Hoewel de vraag<br />
algemeen gesteld werd, kunnen ze een indicatie geven van de Leaderwerking van elke PG<br />
afzonderlijk. Verhoudingsgewijs komen heel wat negatieve antwoorden uit de Limburgse<br />
PG‟s. Uit PG‟s Midden-Kempen en Pajottenland+ komen de meeste positieve reacties.<br />
Figuur 19: Enquête: “Merkt u dat de Plaatselijke Groepen werken volgens de principes van<br />
Leader (bottom-up, geïntegreerd, sectoroverschrijdend, streekgericht, innovatie, …)?”<br />
Bron: VLM-enquête bij PG-leden, september 2010<br />
42
Figuur 20: Enquête: “Merkt u dat de Plaatselijke Groepen werken volgens de principes van<br />
Leader (bottom-up, geïntegreerd, sectoroverschrijdend, streekgericht, innovatie, …)?”,<br />
verdeling per PG<br />
Bron: VLM-enquête bij PG-leden, september 2010<br />
Slechts een derde van de PG-leden vindt dat Leaderprojecten innovatiever of meer<br />
geïntegreerd zijn dan andere projecten, bijvoorbeeld As 3-projecten. Uit Figuur 21 blijkt wel<br />
dat 60% van de respondenten Leaderprojecten meer bottom-up vindt. Dit zal ook blijken uit<br />
de analyse van de projecten in deel III.<br />
Figuur 21: Enquête: “Laten we Leader eens vergelijken met andere projecten. Kruis aan<br />
welke uitspraken volgens u kloppen:”<br />
Bron: VLM-enquête bij PG-leden, september 2010<br />
Publiek-privaat partnerschap<br />
In <strong>het</strong> kader van <strong>het</strong> publiek-privaat partnerschap legt Europa de voorwaarde op om<br />
minstens de helft van de stemmen in een PG aan de private sector te laten. De meeste PGleden<br />
zijn overtuigd van de meerwaarde <strong>hier</strong>van (Figuur 22). Figuur 23 bevestigt dit<br />
antwoord wanneer blijkt dat drie vierde van de respondenten een zuiver politiek<br />
beslissingsorgaan zoals in As 3 in de Leaderwerking afwijst.<br />
43
Figuur 22: Enquête: “Zorgt de private of publieke maatregel (minstens de helft van de<br />
stemmen bij de Plaatselijke Groep-vergaderingen) voor een duidelijke meerwaarde?”<br />
Bron: VLM-enquête bij PG-leden, september 2010<br />
Figuur 23: Enquête: “Vindt u een politiek beslissingsorgaan nuttiger?”<br />
Bron: VLM-enquête bij PG-leden, september 2010<br />
Bovenstaande grafieken tonen de meerwaarde die een grote meerderheid van de<br />
respondenten ervaart bij de inbreng van private partners in de PG. Toch vindt bijna de helft<br />
van de PG-leden de politieke invloed te groot, een derde vindt dit niet. Mogelijke verklaringen<br />
zijn PG-leden die als private actor zetelen en ook politiek actief zijn (hoewel dit zoveel<br />
mogelijk wordt tegengegaan, zie eerder), de soms grote invloed van de provincie als PGvoorzitter<br />
en <strong>het</strong> feit dat sommige van de private organisaties toch mee bestuurd worden<br />
door gemeenten.<br />
Figuur 24: Enquête: “Vindt u dat er te veel politieke invloed is?”<br />
Bron: VLM-enquête bij PG-leden, september 2010<br />
44
Innovatie<br />
Innovatie is een moeilijk te vatten begrip. Het kan gaan om nieuwe producten en diensten,<br />
nieuwe werkmethoden, nieuwe combinaties en verbindingen, enzovoort. Aan promotoren<br />
wordt gevraagd om de innovatie in hun projectvoorstel te beschrijven. Hoewel vooral Leader<br />
innovatie beklemtoont, wordt <strong>het</strong> ook in As 3 in de beoordeling meegenomen. Een grote<br />
meerderheid van de respondenten vindt dat innovatieve projecten in <strong>het</strong> huidige kader een<br />
kans krijgen.<br />
In de mid term evaluatie werd aan de PG-coördinatoren gevraagd of ze inzake innovatie<br />
verschil zien tussen <strong>het</strong> huidige PDPOII en <strong>het</strong> vroegere aparte Leaderprogramma. Hieruit<br />
bleek dat de coördinatoren <strong>hier</strong> weinig verschil zien.<br />
Figuur 25: Enquête: “Kunnen innovatieve projecten ingang vinden in de huidige situatie?”<br />
Bron: VLM-enquête bij PG-leden, september 2010<br />
Aan de respondenten werd ook gevraagd suggesties te doen om innovatie te stimuleren.<br />
Hieruit kwamen volgende ideeën:<br />
- Een significant deel van <strong>het</strong> PG-budget voorzien voor innovatieve projecten (bv. 10% van<br />
de LOS). In deze projecten is <strong>het</strong> resultaat onderschikt aan de lessen die eruit getrokken<br />
worden. Een publicatie en/of vorming in verband met deze ervaringen zijn dan ook<br />
belangrijk.<br />
- Projecten die „reguliere werking‟ zijn, worden geweerd. Een „regulier project‟ is niet altijd<br />
eenvoudig te definiëren maar bijvoorbeeld <strong>het</strong> aanwerven van specifieke personeelsleden<br />
toont de nieuwe uitdagingen voor de projectpromotor aan.<br />
- Proactieve begeleiding van mogelijk innovatieve projectideeën door (de coördinator van)<br />
de PG. Deze ondersteuning draagt bij tot een beter projectvoorstel én zorgt voor een<br />
verlichting van de administratieve lasten (invullen projectfiche, financiële opvolging, …).<br />
Het kan een project naar een hoger niveau tillen door bijvoorbeeld nieuwe invalshoeken<br />
aan te reiken of door promotoren in contact te brengen met potentiële partners.<br />
- De begeleiding door deskundigen of gebiedsgerichte organisaties. In de provincie West-<br />
Vlaanderen kan men bijvoorbeeld beroep doen op provinciale gebiedswerkers en PG<br />
Westhoek heeft een vzw onder de arm genomen om voor elk investeringsvoorstel een<br />
duurzaamheidsscan uit te voeren, gefinancierd met de werkingsmiddelen van de PG.<br />
- Innovatieve projecten houden vaak een verhoogd risico in voor de promotor. Om zulke<br />
projectideeën in de praktijk om te zetten kan een verhoogd cofinancieringspercentage<br />
nuttig zijn.<br />
Samenwerking<br />
Een van de wegen naar innovatie is samenwerking. Het maakt projecten gedragen en<br />
geïntegreerd. Bovendien werkt <strong>het</strong> netwerkvorming in de hand en verrijkt <strong>het</strong> elk van de<br />
partners. Onderstaande grafiek toont dat 41% van de respondenten <strong>het</strong> een goed idee vindt<br />
projecten te verplichten met partners te werken. Bijna de helft van de respondenten is tegen<br />
een dergelijke verplichting.<br />
45
PG Tielts Plateau ontwikkelde een innovatieve werkwijze om zoveel mogelijk gemeenten in<br />
projecten te betrekken. Hoe meer gemeenten betrokken, hoe hoger de cofinanciering. Een<br />
project in één gemeente krijgt 50% steun. Per extra betrokken gemeente komt <strong>hier</strong> 5% bij<br />
(met een plafond van 65%).<br />
Figuur 26: Enquête: “Zou er een minimum aan partners moeten zijn in een project?”<br />
Bron: VLM-enquête bij PG-leden, september 2010<br />
Een vaak voorkomende suggestie in de enquête is <strong>het</strong> betrekken van de zelfstandige<br />
ondernemers in projecten. De bedrijfswereld heeft immers een andere kijk dan overheden en<br />
vzw‟s. Ook partnerschappen met regionale of hogere overheden kunnen helpen om <strong>het</strong><br />
kennisveld te verruimen.<br />
Tijdens een workshop met de Leadercoördinatoren in <strong>het</strong> kader van de mid term evaluatie<br />
kwamen volgende succesfactoren aan bod om samenwerking te bevorderen:<br />
- Een afbakening van <strong>het</strong> Leadergebied die overeenstemt met de historische of<br />
geografische grenzen werkt samenwerking over gemeentegrenzen in de hand.<br />
Samenwerking in een kleiner en samenhangend gebied is bovendien makkelijker dan in<br />
een groter, artificieel afgebakend gebied.<br />
- Gebieden die ook in vorige periodes werden gesteund (Leader+, doelstelling 2) plukken<br />
nu de vruchten van <strong>het</strong> opgebouwde vertrouwen tussen de lokale actoren.<br />
- In sommige PG‟s is samenwerking tussen actoren een expliciete doelstelling (met<br />
selectiecriterium). In dat geval zijn de projecten er vanzelfsprekend sterker op<br />
samenwerking gericht.<br />
- De coördinator is een belangrijke gangmaker voor samenwerking. In Oost-Vlaanderen<br />
organiseert men bijvoorbeeld speed-dates waar promotoren elkaar informeel maar toch<br />
georganiseerd kunnen ontmoeten.<br />
Gebiedsgericht<br />
Voor een gedragen gebiedsgerichte werking moeten initiatieven als Leader bekend zijn. Een<br />
brede communicatie van <strong>het</strong> programma en de mogelijkheden die <strong>het</strong> biedt zijn belangrijk.<br />
PDPOII voorziet dan ook middelen waarmee de PG‟s deze communicatie kunnen voeren.<br />
Uit Figuur 27 blijkt dat bijna twee derde van de PG-leden vindt dat Leader leeft in de eigen<br />
regio. 27% van de respondenten is <strong>het</strong> <strong>hier</strong> niet mee eens en denkt dat <strong>het</strong> beter kan. Om<br />
een goed zicht te krijgen op de bekendheid van Leader is eigenlijk een ruimere bevraging in<br />
de Leadergebieden nodig.<br />
Uit de mid term evaluatie blijkt dat de provinciale plattelandscoördinatoren Leaderprojecten<br />
over <strong>het</strong> algemeen meer gebiedsspecifiek vinden dan As 3-projecten.<br />
46
Figuur 27: Enquête: “Leeft Leader in uw streek?”<br />
Bron: VLM-enquête bij PG-leden, september 2010<br />
Een thema dat <strong>hier</strong> nauw bij aansluit is streekprofilering en -identiteit. Uit Figuur 28 blijkt dat<br />
bijna drie vierde van de PG-leden vindt dat Leader, ondanks de soms gebrekkige<br />
gebiedsafbakening, bijdraagt tot streekprofilering. De antwoorden sluiten aan bij de<br />
conclusies van Figuur 27. PG-leden vinden dat Leader helpt de streek op de kaart te zetten<br />
en kenbaar te maken.<br />
Figuur 28: Enquête: “Merkt u dat Leader bijdraagt tot streekprofilering?”<br />
Bron: VLM-enquête bij PG-leden, september 2010<br />
47
III.<br />
PROJECTEN<br />
In een financieringsprogramma als PDPOII staan de realisaties op <strong>het</strong> terrein centraal. In dit<br />
deel worden de projecten dan ook uitgebreid onder de loep genomen. Na een korte<br />
samenvatting van de huidige stand van zaken beslaat <strong>het</strong> grootste deel een vergelijkende<br />
analyse van de projecten van As 3 en Leader. Hierbij worden telkens eerst de beide assen<br />
vergeleken. Daarna wordt de opsplitsing naar provincie en Leadergebied gemaakt. Een<br />
belangrijke vraag <strong>hier</strong>bij is in hoeverre de projecten in de beide assen verschillen. Zorgt de<br />
Leadermethodiek bijvoorbeeld voor andere, meer innovatieve, gebiedsgerichte en<br />
participatieve, projecten dan As 3?<br />
In <strong>het</strong> derde onderdeel worden de resultaten en de impact van de projecten op <strong>het</strong> terrein<br />
besproken. De resultaten zijn grotendeels gebaseerd op <strong>het</strong> kader dat Europa <strong>hier</strong>voor<br />
uitwerkte en werden voor een groot deel al opgenomen in de mid term evaluatie van PDPOII.<br />
In <strong>het</strong> laatste deel wordt ingezoomd op de samenwerkingsprojecten binnen Leader.<br />
III.1.<br />
Hoever staan we?<br />
We bekijken kort hoeveel van <strong>het</strong> voor de huidige programmaperiode voorziene budget al<br />
werd vastgelegd in projecten. Dat wil niet zeggen dat deze projecten op dit ogenblik volledig<br />
uitgevoerd en uitbetaald zijn. Projecten worden namelijk toegewezen aan budgetjaren (zie<br />
eerder), waarbij de mogelijkheid geldt om uit te betalen tot twee jaar na <strong>het</strong> bedoelde<br />
budgetjaar (de zogenaamde N+2-regel). Zo betekenen hoge vastgelegde budgetten dat de<br />
budgetten van de volgende jaren al werden aangesneden. Lage vastgelegde budgetten<br />
betekenen daarentegen dat nog delen van <strong>het</strong> budget van vorige jaren moeten worden<br />
toegewezen, waardoor de tijd tussen vastlegging en effectieve besteding en uitbetaling<br />
korter wordt.<br />
Het totale budget, bestaande uit Europese, <strong>Vlaamse</strong> en provinciale middelen, voor de<br />
gebiedsgerichte werking van As 3 en Leader in de periode 2007-2013 is 72.299.226 euro.<br />
Aan de hand van <strong>hier</strong>voor besproken verdeelsleutels werd dit bedrag achtereenvolgens<br />
verdeeld over de beide assen, de provincies en de Leadergebieden.<br />
In bijhorende figuren werden enkel de projectmiddelen opgenomen, dus zonder de<br />
Leadermiddelen voor <strong>het</strong> opstellen van de ontwikkelingsstrategie, de werkingsmiddelen en<br />
de middelen voor samenwerking (deze worden apart besproken).<br />
Het totale budget voor projecten bedraagt zowat 65 miljoen euro. Daarvan werd al<br />
48.895.811 euro aan subsidie toegekend. Dit bracht een private investering van 42.435.584<br />
euro met zich mee zodat eind september 2011 al 91.331.395 euro in gebiedsgerichte<br />
PDPOII-projecten werd geïnvesteerd.<br />
Uit Figuur 29 blijkt dat Leader tot nog toe iets minder budget vastlegde dan As 3. Dit is<br />
voornamelijk te verklaren door <strong>het</strong> feit dat de Leaderwerking in 2007 startte met <strong>het</strong> vormen<br />
van de Leadergroepen en <strong>het</strong> opstellen van de lokale ontwikkelingsstrategieën. De eerste<br />
projectoproepen in Leader vonden in <strong>het</strong> najaar van 2008 plaats, een jaar na de eerste<br />
oproep in As 3.<br />
48
Figuur 29: Stand van zaken van <strong>het</strong> budget eind september 2011 volgens as<br />
Bron: goedgekeurde projecten (2007 - eind september 2011)<br />
In Figuur 30 wordt duidelijk dat de algemene percentages van de voorgaande figuur vooral<br />
binnen Leader een grotere variatie tussen de Leadergebieden verbergen. De Antwerpse<br />
Leadergroepen legden <strong>het</strong> minst en de Vlaams-Brabantse PG‟s <strong>het</strong> grootste deel van hun<br />
budget vast. Ze legden, net als de West-<strong>Vlaamse</strong>, Antwerpse en Limburgse Leadergroepen,<br />
al een deel van <strong>het</strong> budget van de jaren 2012 en soms 2013 vast in projecten die meerdere<br />
jaren lopen. In As 3 leggen enkel de provincies Antwerpen en Limburg delen van projecten<br />
op toekomstige budgetjaren vast.<br />
49
Figuur 30: Stand van zaken van <strong>het</strong> budget eind september 2011 volgens provincie / Leadergebied<br />
Bron: goedgekeurde projecten (2007 - eind september 2011)<br />
50
III.2.<br />
Analyse van de projecten<br />
De basisgegevens voor onderstaande vergelijkingen zijn alle goedgekeurde projecten tot<br />
eind september 2011 in As 3 en Leader. Zoals eerder aangehaald is <strong>het</strong> <strong>hier</strong> belangrijk te<br />
weten dat de projectwerking van Leader een jaar na As 3 werd opgestart.<br />
Voor <strong>het</strong> berekenen van de percentages voor de verschillende parameters werd <strong>het</strong> bedrag<br />
aan cofinanciering als basis gebruikt. Dat maakt duidelijk hoeveel middelen de overheid aan<br />
elk van de promotoren en thema‟s besteedt, onafhankelijk van de eigen inbreng van de<br />
promotor en onafhankelijk van <strong>het</strong> aantal projecten. Het aantal projecten wordt <strong>hier</strong>na<br />
afzonderlijk besproken en waar relevant zijn aantallen en/of totale projectbudgetten in de<br />
tekst toegevoegd. Enkel voor <strong>het</strong> aantal samenwerkingen werden de percentages berekend<br />
op basis van <strong>het</strong> aantal projecten, vermits de cofinanciering <strong>hier</strong>bij van onderschikt belang is.<br />
De grafieken en berekeningen in deze analyse vertrekken van de goedgekeurde<br />
projectkosten en niet van de effectieve uitbetalingen. Dat maakt <strong>het</strong> immers mogelijk om ook<br />
alle momenteel lopende projecten in de databank op te nemen. Uit de gegevens van de<br />
beheersdienst blijkt dat slechts een heel beperkt aantal projecten na goedkeuring niet of niet<br />
volledig wordt uitgevoerd.<br />
Uit een inhoudelijke analyse voor de 79 in 2007 goedgekeurde As 3-projecten blijkt dat 96%<br />
werd uitgevoerd zoals goedgekeurd (Figuur 31). Drie projecten hebben de doelstellingen niet<br />
of slechts gedeeltelijk behaald, of werden stopgezet. De percentages voor de andere jaren<br />
en voor Leader zijn vergelijkbaar. Bijlage 5 bevat de fiches met de evaluatie van elk van<br />
deze projecten van 2007. Voor de beoordeling werd gebruik gemaakt van <strong>het</strong> eindverslag,<br />
eventuele verslagen van terreincontrole en tussentijdse verslagen.<br />
Figuur 31: Evaluatie van de As 3-projecten uit 2007 (79 projecten)<br />
Bron: Eigen verwerking<br />
Achtereenvolgens worden <strong>het</strong> aantal projecten, de ratio tussen ingediende en goedgekeurde<br />
projecten, de gemiddelde projectgrootte, de thematische verdeling van PDPOII-middelen, de<br />
projectpromotor en <strong>het</strong> projectgebied besproken. In bijlage vindt u een uitgebreide analyse<br />
van As 3 en Leader per budgetjaar.<br />
III.2.1 Aantal projecten<br />
Figuur 32 toont <strong>het</strong> aantal projecten dat elke provincie en PG met <strong>het</strong> beschikbare budget tot<br />
nu toe goedkeurde. In totaal werden 584 projecten goedgekeurd en <strong>het</strong> aantal projecten per<br />
gebied gaat van 6 in <strong>het</strong> Pajottenland tot 74 in de As 3-werking van Oost-Vlaanderen. Zoals<br />
eerder aangehaald werden in 2007 enkel As 3-projecten goedgekeurd en konden deze ook<br />
plaatsvinden in de gebieden die vanaf 2008 als Leadergebied werden erkend. Dit maakt dat<br />
heel wat van de As 3-projecten al in 2007 werden goedgekeurd, zo is bijvoorbeeld bijna de<br />
helft van de West-<strong>Vlaamse</strong> projecten in 2007 goedgekeurd (9 van 20).<br />
51
Het aantal projecten per gebied hangt uiteraard samen met de budgetten waarover de<br />
verschillende gebieden beschikken. In wat volgt zal ook duidelijk worden dat <strong>het</strong> verschil in<br />
<strong>het</strong> aantal projecten samenhangt met de grootte van de projecten, de as waarbinnen <strong>het</strong> is<br />
goedgekeurd, <strong>het</strong> projectgebied, de projectpromotor, <strong>het</strong> thema, ….<br />
Figuur 32: Aantal goedgekeurde projecten eind september 2011 per provincie/leadergebied<br />
Bron: goedgekeurde projecten (2007 - eind september 2011)<br />
III.2.2 Indiening/goedkeuring<br />
Het totaal aantal ingediende projectvoorstellen laat zien dat er tussen 2007 en eind<br />
september 2011. In totaal 920 projectvoorstellen werden ingediend waarvan 584<br />
goedgekeurd. Bij Leader wordt in vergelijking met As 3 een groter aandeel daarvan<br />
goedgekeurd: 54% van de ingediende projecten bij As 3 wordt goedgekeurd tegenover 72%<br />
bij Leader. De redenen voor de afkeuring zijn divers, zoals onontvankelijk (bijv. vergunning<br />
niet aanwezig), onvoldoende goed project of dossier, <strong>het</strong> te verdelen subsidiebudget voor de<br />
oproep is ontoereikend, ….<br />
52
Figuur 33: Aantal ingediende en goedgekeurde projecten volgens as<br />
Bron: goedgekeurde projecten (2007 - eind september 2011)<br />
In de uitsplitsing volgens provincie en Leadergebied (Figuur 34) komt <strong>het</strong> aantal<br />
goedgekeurde projecten per gebied uit Figuur 33 terug, nu met de niet-goedgekeurde<br />
projectvoorstellen eraan toegevoegd.<br />
De grote verschillen tussen de gebieden in de verhouding tussen ingediend en goedgekeurd<br />
vallen op. Dit kan onder meer afhangen van de manier waarop <strong>het</strong> indienen en beoordelen<br />
van de projecten is georganiseerd (zie eerder). Er zijn gebieden waar alle voorstellen op<br />
<strong>het</strong>zelfde moment worden beoordeeld terwijl er ook Leadergroepen zijn die eerst naar<br />
projectideeën vragen (bv. Pajottenland, <strong>Vlaamse</strong> Ardennen, Meetjesland, …) zonder dat ze<br />
al volledig zijn uitgewerkt. Niet alle ideeën worden ook effectief als projectvoorstel ingediend.<br />
Wat opvalt is dat de Limburgse indieningsprocedure van de Leadergroepen sterk lijkt te<br />
verschillen van de Limburgse provinciale As 3-werking. De Limburgse Leadergroepen<br />
keurde <strong>het</strong> beperkte aantal projectvoorstellen dat ingediend werd bijna allemaal goed. In<br />
Vlaams-Brabant blijkt dan weer een duidelijk verschil tussen beide Leadergebieden<br />
onderling. In Pajottenland wordt een beperkt aandeel van de ingediende projecten<br />
goedgekeurd. Dit komt omdat <strong>hier</strong> heel wat ingediende projecten werden samengevoegd om<br />
tot brede en breed gedragen projecten te komen (komt verder nog aan bod).<br />
53
Figuur 34: Aantal ingediende en goedgekeurde projecten volgens provincie /<br />
Leadergebied<br />
Bron: goedgekeurde projecten (2007 - eind september 2011)<br />
54
III.2.3 Projectgrootte<br />
Het vastgelegde budget in combinatie met <strong>het</strong> aantal projecten toont de gemiddelde<br />
projectgrootte. Een gemiddeld gebiedsgericht PDPOII-project werkt met 157.180 euro<br />
waarvan 53,5% (84.133 euro) gecofinancierd wordt. Figuur 35 maakt duidelijk dat een<br />
gemiddeld project in As 3 heel wat groter is dan in Leader. Een gemiddeld Leaderproject<br />
(132.610 euro) is ongeveer twee derde van de grootte van een As 3-project (189.678 euro).<br />
Ook <strong>het</strong> aandeel cofinanciering, de subsidie die de projecten ontvangen en die maximaal<br />
65% bedraagt, ligt lager in Leader (52% of 68.864 euro) dan in As 3 (57% of 107.202 euro).<br />
Figuur 35: Gemiddelde projectgrootte en projectsubsidie volgens as<br />
Bron: goedgekeurde projecten (2007 - eind september 2011)<br />
In Figuur 36 wordt duidelijk waar dit verschil voornamelijk vandaan komt: in West-Vlaanderen<br />
zijn enkele grote projecten goedgekeurd die <strong>het</strong> gemiddelde voor As 3 sterk doen stijgen.<br />
Verder zien we dat zowel in West-Vlaanderen als in Limburg de relatief grote projecten in As<br />
3, terugkomen in de respectievelijke Leadergebieden.<br />
In Oost-Vlaanderen en Antwerpen worden relatief kleine projecten goedgekeurd in As 3 en<br />
nog kleinere in Leader. In Vlaams-Brabant is er ook <strong>hier</strong> een groot verschil tussen beide<br />
Leadergebieden; waar Hageland gemiddeld heel kleine projecten ondersteunt, doet<br />
Pajottenland <strong>het</strong> tegenovergestelde met gemiddeld de grootste Leaderprojecten. De Pajotse<br />
projecten brengen meestal diverse initiatieven rond één thema samen (zie verder).<br />
Uit de <strong>hier</strong>op volgende analyses en figuren zal blijken dat grote projecten zowel kunnen<br />
samenhangen met zware materiële investeringen (bv. West-Vlaanderen) of met projecten die<br />
een groot projectgebied hebben (bv. Pajottenland).<br />
Uit de grafieken blijkt dat sommige provincies en Leadergebieden steeds de maximumgrens<br />
van 65% cofinanciering gebruiken, terwijl andere provincies en Leadergebieden in hun<br />
respectieve strategieën strengere cofinancieringspercentages vastlegden. Dat is duidelijk <strong>het</strong><br />
geval in West-Vlaanderen, waar in <strong>het</strong> Provinciaal Plattelandsontwikkelingsplan een<br />
cofinancieringssysteem voor investeringen werd uitgewerkt, en in de West-<strong>Vlaamse</strong> en<br />
Antwerpse Leadergebieden. PG Hageland werkt met een maximaal<br />
cofinancieringspercentage van 60 %.<br />
55
Figuur 36: Gemiddelde projectgrootte en projectsubsidie volgens provincie / Leadergebied<br />
Bron: goedgekeurde projecten (2007 - eind september 2011)<br />
56
III.2.4 Thematische verdeling<br />
Projecten in As 3 moeten passen in <strong>het</strong> Provinciaal Plattelandsbeleidsplan, Leaderprojecten<br />
in de Lokale Ontwikkelingsstrategie. Uiteraard hangen de thema‟s van de goedgekeurde<br />
projecten in de eerste plaats af van de ingediende projectvoorstellen. In dit hoofdstuk wordt<br />
de thematische verdeling van de PDPOII-middelen over de vijf maatregelen van de<br />
gebiedsgerichte werking besproken. Aanvullend wordt voor twee van deze maatregelen,<br />
basisvoorzieningen en landelijk erfgoed, nagegaan of de spreiding van de middelen over<br />
Vlaanderen overeenkomt met de noden.<br />
d. Verdeling over de maatregelen<br />
In onderstaande figuren worden de projecten weergegeven volgens thema. De vijf thema‟s<br />
komen overeen met de vijf maatregelen zoals ze in de gebiedsgerichte werking van As 3 in<br />
<strong>het</strong> PDPOII zijn beschreven (zie eerder). De Leadergroepen konden binnen de<br />
overkoepelende doelstelling „leefkwaliteit op <strong>het</strong> platteland en diversificatie van de<br />
plattelandseconomie‟ eigen thematische doelstellingen formuleren. Sommige Leadergroepen<br />
hielden <strong>het</strong> bij de vijf maatregelen, anderen formuleerden eigen doelstellingen (bijlage 2).<br />
Om een vergelijking mogelijk te maken werden alle Leaderprojecten toch ingedeeld volgens<br />
de vijf maatregelen van As 3. De percentages zijn berekend op basis van de verkregen<br />
subsidie.<br />
Algemeen lijkt <strong>het</strong> logisch dat de maatregelen waarin vaak infrastructuurwerken worden<br />
uitgevoerd een groter aandeel in de verdeling van de cofinanciering hebben. Dit blijkt dan<br />
ook uit de verdeling van de gebiedsgerichte PDPOII-middelen tot nog toe: 25% voor<br />
dorpskernvernieuwing, 23,5% voor basisvoorzieningen, 19% voor landelijk erfgoed, 17%<br />
voor toerisme en 14% voor intermediaire dienstverlening.<br />
Figuur 37: Thematische verdeling van de subsidies volgens as<br />
Bron: goedgekeurde projecten (2007 - eind september 2011)<br />
57
Figuur 37 toont <strong>het</strong> verschil in focus tussen de beide assen. In As 3 is iets meer aandacht<br />
voor intermediaire dienstverlening ter bevordering van ruraal ondernemerschap, erfgoed en<br />
vooral dorpskernvernieuwing terwijl de Leadergebieden meer inzetten op toerisme en vooral<br />
basisvoorzieningen voor de economie en de plattelandsbevolking.<br />
De beperkte aandacht voor intermediaire dienstverlening binnen Leader is opmerkelijk<br />
aangezien uit de mid term evaluatie blijkt dat de Leadercoördinatoren <strong>het</strong> verhogen van<br />
menselijk potentieel en managementsvaardigheden als één van de belangrijke doelstellingen<br />
van Leader zien. Behalve projecten rond intermediaire dienstverlening kunnen ook<br />
vormingen voor PG-leden en promotoren betaald uit <strong>het</strong> werkingsbudget van de PG <strong>hier</strong>toe<br />
bijdragen.<br />
De twee submaatregelen rond paardenhouderij die in 2009 aan <strong>het</strong> PDPOII werden<br />
toegevoegd konden voor <strong>het</strong> eerst worden toegepast in de As 3-oproepen van 2011. Deze<br />
oproep is intussen afgelopen, maar geen enkel project werd binnen deze submaatregelen<br />
ingediend. Ze konden dan ook niet worden opgenomen in de onderstaande analyse. 8<br />
In Figuur 38 is de eerder besproken gemiddelde projectgrootte uitgesplitst in de vijf thema‟s.<br />
Projecten binnen Leader blijken gemiddeld voor elk van de vijf thema‟s kleiner te zijn. Voor<br />
de erfgoedprojecten is <strong>het</strong> verschil <strong>het</strong> grootst: de Leaderprojecten binnen dit thema zijn<br />
maar iets meer dan de helft zo groot als de As 3-projecten. Verder maakt deze grafiek<br />
duidelijk dat vooral dorpskernvernieuwingen en –ontwikkelingen heel wat minder dan de<br />
toegestane 65% cofinanciering krijgen.<br />
Figuur 38: Projectgrootte en projectsubsidie per maatregel volgens as<br />
Bron: goedgekeurde projecten (2007 - eind september 2011)<br />
8 Hoewel in de recente As 3-projectoproep geen projecten werden ingediend onder de submaatregelen m.b.t. paardenhouderij<br />
en omgevingskwaliteit, zijn er recent wel verschillende projecten goedgekeurd die de paardensector begunstigt. Die projecten<br />
kaderen dan in andere maatregelen, zoals toerisme (bv. paardenverhuur) of intermediaire dienstverlening (bv.<br />
voorlichtingsreeks over hypotherapie). Aan de nieuwe submaatregelen werd geen budgetverhoging gekoppeld.<br />
58
Zoals in de andere analyses verbergt ook <strong>hier</strong> de vergelijking tussen de assen veel grotere<br />
verschillen tussen de verschillende provincies en Leadergebieden. In As 3 valt onmiddellijk<br />
<strong>het</strong> grote aandeel dorpskernvernieuwing en –ontwikkeling in West-Vlaanderen en Antwerpen<br />
op. Limburg voorziet heel wat middelen voor erfgoed en intermediaire dienstverlening en<br />
Oost-Vlaanderen relatief veel op <strong>het</strong> bevorderen van toeristische activiteiten.<br />
In Leader valt de grote inzet van <strong>het</strong> Pajottenland voor basisvoorzieningen op. Net als in de<br />
As 3-werking van Limburg geven de Limburgse Leadergebieden geen PDPOII-steun aan<br />
dorpskernvernieuwing en -ontwikkeling. Haspengouw zet sterk in op landelijk erfgoed en<br />
Kempen-Maasland <strong>het</strong> meest van alle gebieden op toerisme. Westhoek zet, net als de<br />
provincie West-Vlaanderen, heel wat middelen in voor de dorpskernvernieuwing en<br />
-ontwikkeling. Intermediaire dienstverlening is een belangrijke uitgavepost in Midden-<br />
Kempen, Meetjesland, Leie & Schelde en Tielts Plateau.<br />
59
Figuur 39: Thematische verdeling van de subsidies volgens provincie / Leadergebied<br />
Bron: goedgekeurde projecten (2007 - eind september 2011)<br />
60
e. Spreiding over Vlaanderen<br />
In opdracht van de VLM rondde de universiteit van Gent in april 2011 een onderzoek naar de<br />
omschrijving van <strong>het</strong> platteland in Vlaanderen af. Dit onderzoek ontwikkelde een methodiek<br />
om <strong>het</strong> platteland op een dynamische wijze te omschrijven. Het maakt <strong>het</strong> mogelijk om<br />
plattelandsthema‟s te visualiseren op de kaart van Vlaanderen. In <strong>het</strong> onderzoek is voor zes<br />
thema‟s gezocht naar indicatoren die <strong>het</strong> mogelijk maken om deze thema‟s in beeld te<br />
brengen. Die indicatoren worden gecombineerd en in vier kwartielen opgedeeld. Het<br />
schaalniveau van de geografische weergave wordt gekozen in functie van <strong>het</strong> thema en de<br />
beschikbare data. Door de beperkte beschikbaarheid van goede data moesten sommige<br />
kaarten gemaakt worden op basis van gedeeltelijke of verouderde gegevens.<br />
In de toekomst zal de methodiek verfijnd en uitgebreid worden zodat nieuwe thema‟s<br />
ontwikkeld en datasets toegevoegd kunnen worden. Onderstaande figuren geven een eerste<br />
beeld van resultaten die de toepassing van de methodiek biedt. Voor uitgebreide toelichting<br />
en inhoudelijke en methodologische verantwoording verwijzen we naar <strong>het</strong> eind<strong>rapport</strong> van<br />
<strong>het</strong> onderzoek.<br />
In <strong>het</strong> kader van deze tussentijdse evaluatie van de gebiedsgerichte werking van PDPOII is<br />
geprobeerd om voor twee van de zes in <strong>het</strong> onderzoek ontwikkelde plattelandsthema‟s 9 na te<br />
gaan in hoeverre de PDPOII-middelen worden ingezet in de gebieden met de grootste<br />
noden. Hoewel de omschrijving van de thema‟s niet exact samenvalt, was een accuratere<br />
afstemming nog niet mogelijk binnen <strong>het</strong> bestek van deze evaluatie. De twee gekozen<br />
thema‟s worden gecombineerd met de twee maatregelen van de gebiedsgerichte werking<br />
van PDPOII die <strong>hier</strong>bij aansluiten:<br />
„aanbieden van (minimale) diensten (onderwijs, cultuur, welzijn)‟ wordt gekoppeld aan<br />
„basisvoorzieningen voor plattelandseconomie en -bevolking‟;<br />
„onderhoud en beheer van lokaal patrimonium‟ wordt gekoppeld aan „instandhouding<br />
en opwaardering van landelijk erfgoed‟.<br />
Het thema „behoud en/of versterking van lokale economie‟, dat gekoppeld zou kunnen<br />
worden aan „intermediaire dienstverlening‟, werd niet meegenomen omdat de inhoudelijke<br />
focus toch te sterk verschilt en omdat de PDPOII-projecten binnen deze maatregel meestal<br />
grote regio‟s bestrijken zonder geografische focus. Ook voor de andere thema‟s zou een<br />
dergelijke analyse inzicht verschaffen in de verhouding tussen behoefte en investeringen. Dit<br />
is met de huidige datasets helaas (nog) niet mogelijk.<br />
Zoals aangehaald wordt een thema opgebouwd door de combinatie van indicatoren die voor<br />
dit thema relevant zijn. Voor „aanbieden van (minimale) diensten‟ gaat <strong>het</strong> om volgende<br />
indicatoren:<br />
- Bevolkingsdichtheid (inw/km²)<br />
- Omgevingsadressendichtheid (aantal adressen)<br />
- Tevredenheid winkelaanbod (% ontevredenen)<br />
- Tevredenheid sociale en schoolvoorzieningen (% ontevredenen)<br />
- Tevredenheid cultuur- en recreatieaanbod (% ontevredenen)<br />
De eerste twee indicatoren verwijzen naar een noodzakelijk of minimaal draagvlak aan<br />
gebruikers voor de aangeboden dienstverlening. Bij gebrek aan data over <strong>het</strong> effectieve<br />
aanbod aan voorzieningen is gebruik gemaakt van data in verband met de appreciatie van<br />
voorzieningen door de bewoners. Bovendien komen deze gegevens uit de Sociaal-<br />
Economische Enquête van 2001. Op de kaart zijn de gegevens weergegeven op niveau van<br />
9 De andere thema‟s zijn: „behoud en/of versterken van de open ruimte‟, „aanleg, onderhoud en beheer van lokale<br />
infrastructuren‟, „minimale en/of aangepaste bereikbaarheid garanderen‟ en „behoud en/of versterking van lokale<br />
economie‟<br />
61
deelgemeenten, aangezien ook <strong>het</strong> aanbod aan diensten vooral op dit niveau betrekking<br />
heeft.<br />
Voor <strong>het</strong> thema „onderhoud en beheer van lokaal patrimonium‟ werden volgende indicatoren<br />
weerhouden:<br />
- Bouwkundig erfgoed (absoluut aantal)<br />
- Puntrelicten (absoluut aantal)<br />
- Stads- en dorpsgezichten (ha)<br />
De indicatoren hebben betrekking op de beeldwaarde van <strong>het</strong> platteland en brengen <strong>het</strong><br />
actuele erfgoed in beeld. Voor „Puntrelicten‟ en „Beschermde stads- en dorpsgezichten‟ zijn,<br />
bij gebrek aan recentere gegevens, data van 2001 gebruikt. De indicatoren worden<br />
weergegeven op <strong>het</strong> niveau van statistische sector.<br />
Voor de PDPOII-gegevens werd de cofinanciering van alle projecten binnen de<br />
geselecteerde maatregelen toegekend aan de gemeente waar ze plaatsvinden. De subsidie<br />
van projecten die over meerdere gemeenten lopen, is verdeeld over deze gemeenten. Zo<br />
werd voor projecten over twee gemeenten de subsidie door twee gedeeld, voor<br />
provinciedekkende projecten werd de subsidie gedeeld door <strong>het</strong> aantal gemeenten in de<br />
provincie. Alles samen geeft dit een zicht op de geografische spreiding van de toegekende<br />
cofinanciering voor de betrokken maatregel. Om de leesbaarheid van de kaart te verhogen<br />
werd de aanduiding voor gemeenten waaraan minder dan 5.000 euro werd toegekend,<br />
weggelaten.<br />
Enkel de projecten binnen de betrokken maatregelen zijn in de analyse opgenomen.<br />
Sommige projecten streven verschillende doelstellingen na. Zo zijn er<br />
dorpskernvernieuwingsprojecten waarin ook een dorpshuis (maatregel basisvoorziening)<br />
wordt gerestaureerd. In deze gevallen werd <strong>het</strong> project in de maatregel ondergebracht die<br />
<strong>het</strong> meest overeenkomt met de doelstellingen van <strong>het</strong> project. In onderstaande kaarten zijn<br />
<strong>hier</strong>door enkele projecten niet opgenomen terwijl ze deels aan een van beide doelstellingen<br />
werken.<br />
Een combinatie van de kaart met PDPOII-gegevens en de kaarten uit <strong>het</strong> onderzoek<br />
omschrijving platteland toont visueel de mate van afstemming van de PDPOIIsubsidiestromen<br />
op de noden. Dit beeld is echter onvolledig. Enkel een combinatie met de<br />
middelen die vanuit de andere fondsen en sectoren naar erfgoed en basisvoorzieningen<br />
vloeien, zou een volledig beeld geven. Een dergelijke analyse is in <strong>het</strong> bestek van deze<br />
evaluatie helaas niet mogelijk.<br />
Figuur 40 toont dat de focus op basisvoorzieningen globaal gezien gelegd wordt in de<br />
gebieden met de grootste nood (de tevredenheid zakt van klasse 1 naar 4). Eerder werd<br />
duidelijk dat deze maatregel vooral wordt toegepast in Leadergebieden. Dit klinkt logisch<br />
vermits dit de meest rurale gebieden zijn, waar de druk op lokale voorzieningen <strong>het</strong> grootst<br />
is. Toch zijn er ook enkele andere, kleinere regio‟s waar de tevredenheid over <strong>het</strong><br />
voorzieningenniveau laag is terwijl er geen PDPOII-projecten binnen deze maatregel worden<br />
uitgevoerd. Verder wordt duidelijk dat <strong>het</strong> probleem van voorzieningen zich vooral in <strong>het</strong><br />
zuiden van Vlaanderen stelt, terwijl dat in de provincie Antwerpen minder <strong>het</strong> geval is. De<br />
focus op andere maatregelen die uit eerdere grafieken bleek, lijkt <strong>hier</strong> dan ook terecht.<br />
In Figuur 41, rond erfgoed (lokaal patrimonium stijgt van klasse 1 naar 4), is de afstemming<br />
van middelen op noden minder duidelijk. Dit heeft in de eerste plaats te maken met <strong>het</strong><br />
schaalniveau waarop <strong>het</strong> lokaal patrimonium is weergegeven. Statistische sectoren zijn te<br />
klein om een goede vergelijking met de PDPOII-gegevens op niveau van fusiegemeente<br />
mogelijk te maken. In de toekomst zullen de gegevens voor lokaal patrimonium ook op<br />
andere schaalniveaus beschikbaar zijn. Wel visualiseert en verfijnt de kaart de spreiding van<br />
de PDPOII-investeringen in landelijk erfgoed in Vlaanderen: met name de grote aandacht in<br />
Antwerpen, Limburg en Oost-Vlaanderen, zowel binnen As 3 als Leader.<br />
62
Figuur 40: Vergelijking van de PDPOII-subsidies voor basisvoorzieningen met de spreiding van <strong>het</strong> aanbod aan diensten in Vlaanderen<br />
Bron: Combinatiekaart basisvoorzieningen uit de studie omschrijving platteland; goedgekeurde projecten (2007 - eind september 2011)<br />
63
Figuur 41: Vergelijking van de PDPOII-subsidies voor landelijk erfgoed met de spreiding van <strong>het</strong> lokaal patrimonium in Vlaanderen<br />
Bron: Combinatiekaart lokaal patrimonium uit de studie omschrijving platteland; goedgekeurde projecten (2007 - eind september 2011)<br />
64
III.2.5 Projectpromotor<br />
Projectfiches worden na indiening eerst gecontroleerd op ontvankelijkheidcriteria. Een<br />
belangrijk ontvankelijkheidscriterium is <strong>het</strong> statuut van de promotor/promotoren. Een project<br />
staat of valt immers met de capaciteit van de promotor. Ook samenwerking in een project<br />
tussen promotoren uit verschillende sectoren of binnen een ruimere regio kunnen belangrijk<br />
zijn om tot een gedragen project te komen.<br />
Terwijl in As 3 de mogelijke promotoren afhangt van de maatregel zijn de Leadergebieden<br />
vrij in <strong>het</strong> bepalen van de mogelijke promotoren.<br />
De begunstigden in As 3 worden per maatregel in <strong>het</strong> PDPOII aangegeven:<br />
- Toeristische activiteiten (313): lokale besturen, publiekrechtelijke rechtspersonen 10 en<br />
toeristische en recreatieve verenigingen;<br />
- Basisvoorzieningen (321): lokale besturen, publiekrechtelijke rechtspersonen en<br />
middenveldorganisaties (vakorganisaties);<br />
- Dorpskernvernieuwing en –ontwikkeling (322): lokale besturen, publiekrechtelijke<br />
rechtspersonen en lokale verenigingen (voor dorps- en gemeenschapshuizen);<br />
- Landelijk erfgoed (323A): lokale besturen, publiekrechtelijke rechtspersonen en<br />
vzw‟s;<br />
- Intermediaire dienstverlening (331): lokale besturen, publiekrechtelijke<br />
rechtspersonen, middenveldorganisaties en verenigingen.<br />
In Leader bepaalden de PG‟s zelf de toegelaten promotoren. Algemeen zijn de regels<br />
soepeler dan in As 3. Leadergebieden kunnen bijvoorbeeld bedrijven, feitelijke verenigingen<br />
en natuurlijke personen toelaten een project in te dienen. Uit Tabel 15 blijken heel wat<br />
verschillen. Feitelijke Verenigingen en natuurlijke personen worden in de meeste PG‟s niet<br />
uitgesloten, maar kunnen meestal enkel onder begeleiding van een intermediair. De<br />
Limburgse PG‟s Haspengouw en Kempen-Maasland aanvaarden als promotor enkel lokale<br />
besturen, publiekrechtelijke rechtspersonen, non-profitorganisaties met rechtspersoonlijkheid<br />
en cvba‟s 11 . De Antwerpse PG‟s geven alle soorten promotoren een kans om een project in<br />
te dienen maar geven wel de voorkeur aan gebiedseigen promotoren. <strong>Vlaamse</strong> Ardennen<br />
beklemtoont sterk de sociale economie als mogelijke begunstigde (VSO-statuut 12 ).<br />
10 Er bestaat geen algemeen geldende definitie of omschrijving van publiek- en privaatrechtelijke rechtspersonen.<br />
Enkele criteria moeten afgewogen worden om te bepalen of een rechtspersoon eerder publiek dan wel eerder<br />
privaat is. Bij twijfel geeft de juridische dienst van VLM uitsluitsel op basis van de statuten van de vereniging.<br />
11 Coöperatieve Vennootschap met Beperkte Aansprakelijkheid<br />
12 Vennootschap met Sociaal Oogmerk<br />
65
lokale besturen<br />
publiekrechtelijke organisaties<br />
Middenveld<br />
non- profitorganisaties met<br />
rechtspersoonlijkheid<br />
(vereniging, vzw, intercommunale, …)<br />
profitorganisaties<br />
feitelijke verenigingen (FV)<br />
natuurlijke personen (NP)<br />
Tabel 15: Mogelijke begunstigden<br />
Opmerkingen<br />
toerisme x x x<br />
basisvoorziening x x x<br />
dorpskern x x x<br />
erfgoed x x x<br />
interm. dienstv. x x x x<br />
MAK x x x x x x x<br />
MIK x x x x x x x<br />
HAS x x x x vereniging: cvba<br />
KML x x x x vereniging: cvba<br />
MLS x x x x x x x<br />
VLA x x x x x vereniging: VSO<br />
HAG x x x x x x x<br />
FV en NP, indien begeleid<br />
door intermediair<br />
PAJ x x x x<br />
TIP x x x x x x x<br />
FV en NP, indien begeleid<br />
door intermediair<br />
WEH x x x x x x x<br />
FV en NP, indien begeleid<br />
door intermediair<br />
Bron: PDPOII, draaiboeken Leadergebieden, eigen verwerking<br />
a. Statuut (hoofd)promotor<br />
In deze analyse van de projectpromotoren wordt <strong>het</strong> statuut van de promotor ingedeeld in<br />
drie categorieën: gemeente, privaat en provincie/para-provinciaal. OCMW‟s worden <strong>hier</strong>bij<br />
als „gemeentelijk‟ beschouwd en ook samenwerkingsverbanden waarin enkel gemeenten<br />
participeren en gemeentelijke publieke vzw‟s zijn „gemeentelijk‟. Met de term „privaat‟ worden<br />
particulieren, vzw‟s, middenveld, ondernemingen, e.d. bedoeld. Het kan zowel gaan om een<br />
zeer lokale vereniging als om een middenveldorganisatie die in heel Vlaanderen actief is.<br />
Instellingen die duidelijk verband houden met een provincie, zoals de Provinciale<br />
Landbouwkamer of de provinciale toeristische diensten, worden als para-provinciaal<br />
beschouwd. Wanneer een project meerdere copromotoren heeft, wordt enkel rekening<br />
gehouden met <strong>het</strong> statuut van de hoofdpromotor.<br />
44% van de gebiedsgerichte middelen gaan naar gemeenten, 42% naar private actoren en<br />
14% naar de provincie of para-provinciale diensten. Hoewel in Figuur 42 de percentages<br />
voor As 3 en Leader niet zo heel ver uit elkaar lopen zijn er binnen Leader toch 13% meer<br />
projecten met een promotor uit de private sector. In As 3 worden heel wat meer projecten<br />
goedgekeurd die worden ingediend door provinciale of para-provinciale diensten. Dit hangt<br />
onder andere samen met de bepaling dat projecten die de hele provincie als werkingsgebied<br />
hebben in As 3 ingediend moeten worden en mogelijk ook met de provinciale rol in <strong>het</strong> PMC.<br />
Om een objectieve beoordeling van deze projecten te garanderen zijn duidelijke regels in<br />
66
verband met de dubbele rol van de provincie, zowel subsidieverlener als –ontvanger,<br />
noodzakelijk (zie eerder).<br />
Figuur 42: Statuut promotor volgens as<br />
Bron: goedgekeurde projecten (2007 - eind september 2011)<br />
Bij de verdere uitsplitsing valt de grote aandacht op voor gemeenten in West-Vlaanderen,<br />
zeker in As 3 maar ook in de West-<strong>Vlaamse</strong> Leadergebieden. Antwerpen en Limburg geven<br />
relatief veel cofinanciering aan provinciale diensten, in tegenstelling tot Vlaams-Brabant en<br />
West-Vlaanderen. Binnen Leader ondersteunen MarkAante Kempen, <strong>Vlaamse</strong> Ardennen,<br />
Pajottenland en Haspengouw veel private initiatieven. Kempen-Maasland voorziet van alle<br />
Leadergebieden de meeste middelen voor provinciale projecten.<br />
Een kruising van de analyse volgens statuut promotor met de verschillende maatregelen<br />
levert enkele interessante resultaten op (bijlage 6). Provinciale diensten blijken voornamelijk<br />
rond intermediaire dienstverlening te werken. Gemeenten dienen veelal projecten in rond<br />
dorpskernvernieuwing en in mindere mate rond toerisme en basisvoorzieningen. Private<br />
promotoren zijn actief in alle plattelandsdomeinen van <strong>het</strong> platteland en dienen dan ook<br />
projecten in die verband houden met elk van de vijf maatregelen.<br />
67
Figuur 43: Statuut promotor volgens provincie / Leadergebied<br />
Bron: goedgekeurde projecten (2007 - eind september 2011)<br />
68
. Meerdere promotoren<br />
In As 3 en vooral in Leader wordt <strong>het</strong> aangaan van partnerschappen aangemoedigd omdat<br />
die kunnen zorgen voor integratie en interdisciplinariteit waarbij projecten met een groot<br />
draagvlak ontstaan.<br />
In deze paragraaf wordt de verdeling van de samenwerkingen berekend op basis van <strong>het</strong><br />
aantal projecten en niet op basis van de toegekende cofinanciering, zoals dit bij de andere<br />
grafieken <strong>het</strong> geval is.<br />
Wanneer een project wordt ingediend door meerdere indieners zijn twee varianten mogelijk:<br />
- Partnerschap: waarbij de partners wel inhoudelijk betrokken zijn maar enkel de<br />
kosten die door de hoofdpromotor gemaakt zijn gecofinancierd kunnen worden; Het<br />
gaat <strong>hier</strong>bij niet om samenwerking tussen verschillende diensten van eenzelfde<br />
koepelvereniging.<br />
- Samenwerkingsovereenkomst (SWO): tussen de copromotoren zodat ze allen een<br />
„eigen inbreng‟ inzetten en kosten kunnen declareren.<br />
Bij een partnerschap moet de hoofdpromotor enkel in de projectfiche aangeven welke<br />
partners hij in <strong>het</strong> project betrekt, bij een samenwerkingsovereenkomst moet de<br />
hoofdpromotor bij de projectfiche een samenwerkingsovereenkomst voegen, die is<br />
ondertekend door de verschillende copromotoren.<br />
In Figuur 44 komt de klemtoon op samenwerking binnen Leader ook in <strong>het</strong> aantal projecten<br />
met een samenwerkingsovereenkomst tot uiting: bij 30% van de Leaderprojecten wordt een<br />
samenwerkingsovereenkomst opgemaakt, tegenover 16% van de As 3-projecten. Vermits<br />
<strong>het</strong> aantal projecten met partners voor beide quasi gelijk is, worden in As 3 heel wat meer<br />
projecten van één indiener goedgekeurd.<br />
Figuur 44: Verdeling van <strong>het</strong> aantal projecten naar type samenwerking volgens as<br />
Bron: goedgekeurde projecten (2007 - eind september 2011)<br />
In de uitsplitsing tussen provincies/Leadergebieden (Figuur 44) wordt duidelijk dat sommige<br />
PG‟s extra inzetten op projecten met meerdere copromotoren. Ze formuleren samenwerking<br />
dan ook als aparte doelstelling in de ontwikkelingsstrategie. Uit de grafiek blijkt duidelijk dat<br />
in <strong>het</strong> Pajottenland maar ook in Kempen-Maasland zeer veel van de goedgekeurde projecten<br />
met een samenwerkingsovereenkomst werken. De cofinanciering van projecten met één<br />
69
promotor komt zoals aangehaald duidelijk meer voor in As 3 en dan vooral in West-<br />
Vlaanderen en iets minder in Vlaams-Brabant. Ook in Leader is er in die twee provincies<br />
telkens één Leadergebied, Westhoek en Hageland, met een hoog aantal projecten met één<br />
indiener, net als in Haspengouw. Daar wordt tot 40% van de projecten door één promotor<br />
uitgevoerd. Midden-Kempen, <strong>Vlaamse</strong> Ardennen, Pajottenland en Tielts Plateau hebben<br />
echter bijna geen projecten goedgekeurd die door één promotor werden ingediend. Het<br />
Tielts Plateau moedigt samenwerking onder bepaalde doelstellingen specifiek aan door 50%<br />
steun te geven voor één project in een gemeente maar dit percentage per bijkomende<br />
gemeente op te trekken met 5% (met een plafond van 65%).<br />
Figuur 45 geeft van beide assen de verdeling van de samenwerkingsovereenkomsten<br />
volgens <strong>het</strong> statuut van de verschillende copromotoren weer. Zoals eerder aangegeven zijn<br />
in Leader heel wat meer projecten met een samenwerkingsovereenkomst dan in As 3, 105<br />
projecten tegenover 36. Hieruit blijkt dat de samenwerkingsovereenkomsten vooral gemaakt<br />
worden tussen private copromotoren enerzijds en tussen publieke en private copromotoren<br />
anderzijds. De verschillen tussen beide assen zijn niet erg groot. Het aantal<br />
samenwerkingsovereenkomsten met enkel publieke promotoren is iets groter in As 3 dan in<br />
Leader. Dit lagere aandeel in Leader wordt gecompenseerd door iets hoger percentages<br />
voor publiek-private samenwerkingen (een indicatie voor interdisciplinariteit) en privaatprivate<br />
samenwerkingen (Leader laat meer categorieën van promotoren toe).<br />
Figuur 45: Aantal projecten met samenwerkingsovereenkomst (SWO) naar statuut van de<br />
promotoren volgens as<br />
AS 3 (36)<br />
LEADER (105)<br />
SWO publiek<br />
SWO publiek-privaat<br />
SWO privaat<br />
17%<br />
39%<br />
25%<br />
43%<br />
36%<br />
40%<br />
Bron: goedgekeurde projecten (2007 - eind september 2011)<br />
70
Figuur 46: Verdeling van <strong>het</strong> aantal projecten naar type samenwerking volgens provincie /<br />
Leadergebied<br />
Bron: goedgekeurde projecten (2007 - eind september 2011)<br />
71
III.2.6 Projectgebied<br />
Na informatie over de projectpromotor wordt in volgende grafieken de grootte van <strong>het</strong><br />
projectgebied besproken. Projecten die zich in twee of meer gemeenten afspelen worden<br />
<strong>hier</strong>bij als „regionaal‟ aangeduid, tenzij ze heel de provincie als werkterrein hebben.<br />
Investeringen in één bepaalde gemeente die een duidelijk aantoonbare impact hebben op<br />
andere gemeenten doordat ze door een regionale actor of een intergemeentelijke<br />
samenwerking werden ingediend zijn ook bij „regionaal‟ ingedeeld. Voorbeeld <strong>hier</strong>van zijn<br />
investeringen gelinkt aan een grootschalige functie die een hele streek bedient (vb.<br />
crematorium). Wanneer die regionale link niet duidelijk was, werden investeringen als<br />
gemeentelijk gezien.<br />
Eerst gaan we kort na of de afbakening van platteland in Vlaanderen zoals gedefinieerd in<br />
PDPOII (zie deel I), waarbij grote open ruimte gehelen van grote en regionale steden in<br />
aanmerking komen, ook effectief projecten in deze gebieden oplevert. Uit onderstaande tabel<br />
blijkt dat er inderdaad plattelandsprojecten in (deelgemeenten van) deze steden worden<br />
uitgevoerd. Tot nu zijn 11 dergelijke projecten uitgevoerd of lopende. Het zijn allemaal<br />
projecten in As 3.<br />
Tabel 16: Situering projecten in grote en regionale steden<br />
Grote/regionale stad Aantal projecten<br />
Mechelen 1<br />
Turnhout 2<br />
Genk 1<br />
Aalst 3<br />
Sint-Niklaas 2<br />
Leuven 1<br />
Bron: Eigen verwerking<br />
Uit Figuur 47 blijkt dat de subsidie voor gemeentelijke en regionale projecten tussen beide<br />
assen ongeveer gelijk is, behalve dan dat de helft van de regionale projecten in As 3<br />
provinciedekkend zijn. De 20% projecten over heel de provincie komt min of meer overeen<br />
met de 18% provinciale promotoren in Figuur 42. In Leader zijn per definitie geen<br />
provinciedekkende projecten omdat die binnen As 3 moeten worden ingediend.<br />
Figuur 48 maakt duidelijk dat de verdeling volgens as ook <strong>hier</strong> grote verschillen tussen<br />
provincies en tussen Leadergebieden verbergt. In As 3 werkt vooral Limburg met heel wat<br />
provinciedekkende projecten terwijl in West-Vlaanderen meer dan 80% van de projecten zich<br />
binnen één gemeente afspeelt. Dit hangt samen met <strong>het</strong> grote aandeel<br />
dorpskernvernieuwing en -ontwikkeling in West-Vlaanderen. Hetzelfde geldt voor de<br />
provincie Antwerpen en kan doorgetrokken worden naar de Leadergebieden in beide<br />
provincies samen met de PG Hageland. In deze Leadergebieden heeft <strong>het</strong> grote aandeel<br />
projecten op gemeentelijk schaalniveau niet altijd met dorpskernen te maken.<br />
In Leader gaf Pajottenland enkel middelen aan regionale projecten en ook in Kempen-<br />
Maasland ligt <strong>het</strong> percentage voor regionale projecten zeer hoog. Niet toevallig zagen we in<br />
beide Leadergebieden ook <strong>het</strong> hoogst aantal projecten met een<br />
samenwerkingsovereenkomst tussen verschillende copromotoren.<br />
72
Figuur 47: Projectgebied volgens as<br />
Bron: goedgekeurde projecten (2007 - eind september 2011)<br />
73
Figuur 48: Projectgebied volgens provincie / Leadergebied<br />
Bron: goedgekeurde projecten (2007 - eind september 2011)<br />
74
III.3.<br />
Evaluatie van de projecten<br />
Een analyse van de projectgrootte, <strong>het</strong> type promotor of <strong>het</strong> thema geeft nog niet weer of <strong>het</strong><br />
betrokken project effectief goed werd uitgevoerd en of er goede resultaten werden behaald.<br />
In deze paragraaf worden, voornamelijk op basis van de evaluatiegegevens zoals ze zijn<br />
doorgegeven voor de mid term evaluatie, de resultaten en de impact van de gebiedsgerichte<br />
werking besproken.<br />
III.3.1 Resultaten<br />
Europa vraagt in <strong>het</strong> kader van PDPOII om doelstellingen op te stellen voor de verschillende<br />
maatregelen. Zowel voor de outputindicatoren (aantal projecten), de resultaatindicatoren (<strong>het</strong><br />
resultaat van de projecten) als de impactindicatoren (effecten op de regio) gaf Vlaanderen<br />
doelstellingen aan.<br />
In de onderstaande tabellen worden voor As 3 de cijfers van de mid term evaluatie<br />
overgenomen; voor Leader zijn de afgelopen projecten tot eind 2010 opgenomen. Hierbij<br />
moet worden opgemerkt dat enkele indicatoren bijzonder moeilijk objectief te meten zijn. Dat<br />
blijkt ook uit de resultaten. Dit hangt grotendeels samen met de wijze waarop de indicatoren<br />
geformuleerd en verzameld zijn. Projectpromotoren die de monitoring voor <strong>het</strong> eigen project<br />
doen, verzamelen gegevens op de eigen manier en interpreteren de indicatoren niet altijd op<br />
dezelfde wijze. Hieronder zal dan ook blijken dat interpretatie van de gegevens niet<br />
eenvoudig is.<br />
In een volgende programmaperiode moet dan ook werk gemaakt worden van een Vlaams<br />
monitoring- en evaluatiekader met duidelijk meetbare indicatoren en heldere en<br />
gebruiksvriendelijke richtlijnen. Het huidige Europese instrument is immers niet voldoende<br />
verfijnd voor de <strong>Vlaamse</strong> context. De huidige Europese resultaatsindicator voor projecten die<br />
basisvoorzieningen ontwikkelen bijvoorbeeld, <strong>het</strong> aantal bijkomende internetverbindingen,<br />
heeft weinig relevantie in Vlaanderen.<br />
In de mid term evaluatie worden output-, resultaat- en impactindicatoren voor elk van de<br />
maatregelen binnen As 3 uitvoerig toegelicht. In <strong>het</strong> kader van deze evaluatie worden enkel<br />
de resultaatindicatoren en de impactindicatoren besproken. Voor meer detailgegevens en<br />
een diepgaande analyse verwijzen we dan ook naar de mid term evaluatie.<br />
De resultaatindicatoren voor Leader worden eigenlijk niet door Europa gevraagd. Hierdoor<br />
zijn voor Leader ook geen doelstellingen geformuleerd. In Vlaanderen werden ze echter toch<br />
geregistreerd en ingedeeld volgens de maatregelen van As 3. Onderstaande gegevens<br />
maken dan ook dat een vergelijking tussen de gebiedsgerichte werking in As 3 en Leader<br />
mogelijk.<br />
a. Maatregel 313: Bevordering van toeristische activiteiten<br />
Uit Tabel 17 blijkt dat de As 3-projecten die toeristische activiteiten bevorderen eerder <strong>het</strong><br />
aantal dagtoeristen verhogen terwijl in Leader enkele projecten gesubsidieerd worden die<br />
zich specifiek op overnachtingen richten. De 1.212 overnachtingen zijn geregistreerd in drie<br />
verschillende Leaderprojecten.<br />
75
Tabel 17: Maatregel 313<br />
Toerisme<br />
# projecten<br />
# toeristen met<br />
overnachting<br />
# dagtoeristen<br />
Doelstelling<br />
2007-2013<br />
% van<br />
doelstelling<br />
As 3 13 20 120.916 16.000 756%<br />
Leader 35 1.212 47.820 nvt nvt<br />
Bron: afgelopen As 3-projecten tot 30/6/2010 en afgelopen Leaderprojecten tot 31/12/2011<br />
b. Maatregel 321: Basisvoorzieningen voor de economie en de plattelandsbevolking<br />
Uit de gegevens in Tabel 18 blijkt dat de registratie van <strong>het</strong> aantal inwoners dat van<br />
basisvoorzieningen geniet niet altijd op dezelfde wijze werd geïnterpreteerd. Zo is er één<br />
project dat niet alleen <strong>het</strong> aantal inwoners maar ook <strong>het</strong> aantal bereikte toeristen registreerde<br />
(samen 500.000). De mid term evaluatie deed een aanbeveling om de registratie in de<br />
toekomst uniform te laten verlopen.<br />
Deze indicator zit ook zonder deze anomalie vele malen boven de doelstelling zoals initieel<br />
vooropgesteld. De doelstellingen zullen dan ook bijgesteld worden in <strong>het</strong> jaarverslag van<br />
2011.<br />
Tabel 18: Maatregel 321<br />
Basisvoorzieningen # projecten<br />
# inwoners in ruraal gebied<br />
dat van de<br />
basisvoorzieningen geniet<br />
# bijkomende<br />
internetaansluitingen<br />
doelstelling<br />
2007-2013<br />
% van<br />
doelstelling<br />
As 3 12 849.480 8.576 60.000 1416%<br />
Leader 23 282.911 0 nvt nvt<br />
Bron: afgelopen As 3-projecten tot 30/6/2010 en afgelopen Leaderprojecten tot 31/12/2010<br />
De indicator „aantal bijkomende internetaansluitingen‟ werd door Europa geformuleerd en is<br />
vooral relevant in afgelegen plattelandsgebieden. In Vlaanderen blijken enkel binnen As 3-<br />
projecten bijkomende internetaansluitingen gerealiseerd.<br />
c. Maatregel 322: Dorpskernvernieuwing en - ontwikkeling<br />
De cijfers in Tabel 19 tonen dat in beide assen ongeveer evenveel inwoners van de<br />
plattelandsgebieden kunnen profiteren van de verbeterde voorzieningen in de dorpskern<br />
voortkomende uit ongeveer evenveel afgelopen projecten. Dat is tot nog toe wel heel wat<br />
minder dan <strong>het</strong> vooropgestelde en waarschijnlijk te ambitieuze streefcijfer.<br />
Tabel 19: Maatregel 322<br />
Dorpskern<br />
# projecten<br />
inwoners die van de verbeterde<br />
voorzieningen profiteren<br />
doelstelling<br />
2007-2013<br />
% van<br />
doelstelling<br />
As 3 17 82.399 1.365.925 6,04%<br />
Leader 15 76.345 nvt nvt<br />
Bron: afgelopen As 3-projecten tot 30/6/2010 en afgelopen Leaderprojecten tot 31/12/2010<br />
d. Maatregel 323: Instandhouding en opwaardering van <strong>het</strong> landelijk erfgoed<br />
Hoewel uit Tabel 20 blijkt dat er eind 2010 in Leader heel wat meer projecten rond erfgoed<br />
zijn uitgevoerd, bereikten die toch slechts zowat de helft van <strong>het</strong> inwonersaantal dat in As 3<br />
van de verbeterde voorzieningen rond erfgoed kon profiteren. Ook <strong>hier</strong> blijkt <strong>het</strong><br />
vooropgestelde streefcijfer niet realistisch.<br />
76
Tabel 20: Maatregel 323<br />
Erfgoed<br />
# projecten<br />
inwoners die van de verbeterde<br />
voorzieningen profiteren<br />
doelstelling<br />
2007-2013<br />
% van<br />
doelstelling<br />
As 3 17 531.621 2.353.828 22,60%<br />
Leader 29 262.309 nvt nvt<br />
Bron: afgelopen As 3-projecten tot 30/6/2010 en afgelopen Leaderprojecten tot 31/12/2010<br />
e. Maatregel 331: Intermediaire dienstverlening (opleiding en vorming van ruraal<br />
ondernemerschap)<br />
De deelnemers van opleidingsactiviteiten kunnen naast landbouwers ook andere<br />
„zelfstandigen‟, personen die behoren tot vzw‟s, overheidsorganisaties en KMO‟s zijn. Vaak<br />
hebben projecten rond intermediaire dienstverlening in Vlaanderen immers andere<br />
doelstellingen dan training of opleiding van ondernemers (bv. aantrekken of behouden van<br />
jongeren in de rurale gebieden, <strong>het</strong> stimuleren van duurzame ontwikkeling,<br />
plattelandseducatie, drugspreventie, erfgoed, animatie, kooklessen… ). Die personen<br />
hebben eveneens allen met succes deelgenomen aan <strong>het</strong> project en werden dan ook in de<br />
onderstaande tabel opgenomen.<br />
Eén van de uitgevoerde As 3-projecten was een TV-uitzending met kooklessen. Daarvoor<br />
werd <strong>het</strong> aantal kijkers geschat en doorgegeven als „aantal andere zelfstandige<br />
ondernemers‟, wat een ernstige vertekening van de cijfers voor As 3 geeft.<br />
Tabel 21: Maatregel 331<br />
Intermediaire<br />
dienstverlening<br />
# projecten<br />
# unieke deelnemers die de opleidingsactiviteit<br />
met vrucht volbrachten<br />
doelstelling<br />
2007-2013<br />
% van<br />
doelstelling<br />
As 3 19 69.468 500 13894,00%<br />
Leader 7 875 nvt nvt<br />
Bron: afgelopen As 3-projecten tot 30/6/2010 en afgelopen Leaderprojecten tot 31/12/2010<br />
III.3.2 Impact van de gebiedsgerichte werking van As 3 en Leader<br />
De mid term evaluatie evalueert uitvoerig de effecten van PDPOII, onder meer in de<br />
gebiedsgerichte werking van As 3 en Leader. Zo komt de impact van <strong>het</strong> verhogen van <strong>het</strong><br />
menselijk potentieel en managementvaardigheden, <strong>het</strong> opwaarderen van<br />
cultuurlandschappen, <strong>het</strong> verbeteren van gemeenschapsvoorzieningen, de diversificatie van<br />
de plattelandseconomie, <strong>het</strong> verhogen van de bestuurskracht van lokale besturen en de<br />
convergentie tussen plattelandsgebieden aan bod.<br />
De Europese impactindicatoren zijn echter zeer beperkt. Er is dan ook geen sprake van <strong>het</strong><br />
meten van de impact van <strong>het</strong> programma op een regio of streek. Toch zou dit interessante<br />
informatie opleveren. Enkel in PG <strong>Vlaamse</strong> Ardennen dacht men bij <strong>het</strong> begin van <strong>het</strong><br />
programma aan <strong>het</strong> uitvoeren van een zogenaamde nulmeting, om deze meting na afloop<br />
van <strong>het</strong> programma te herhalen. Door een gebrek aan financiering en wetenschappelijke<br />
ondersteuning is dit uiteindelijk niet doorgegaan.<br />
In <strong>het</strong> kader van deze evaluatie beperken we ons tot de enige door Europa opgelegde<br />
impactindicator met relevantie voor de gebiedsgerichte werking van As 3 en Leader:<br />
tewerkstellingscreatie uit <strong>het</strong> bevorderen van toeristische activiteiten binnen As 3 en uit de<br />
Leaderprojecten.<br />
Uit Tabel 22 blijkt dat binnen de toeristische As 3-projecten 75 banen werden gecreëerd.<br />
Voor alle afgelopen Leaderprojecten samen telde men 36,3 extra banen. De verdeling<br />
volgens leeftijd ligt voor beiden in dezelfde lijn: in totaal wordt 88% van de gecreëerde banen<br />
ingevuld door mensen ouder dan 25 jaar. Algemeen is de verdeling volgens geslacht vrij<br />
77
gelijkmatig verspreid al valt op dat de banen in de toeristische activiteiten van As 3 vooral<br />
door mannen zijn ingevuld, terwijl in Leader vooral extra vrouwen werden tewerkgesteld.<br />
De verwerkte monitoringgegevens bevatten enkel data van afgelopen projecten.<br />
Langlopende projecten stellen doorgaans meer mensen tewerk, maar die waren eind 2010<br />
nog niet afgelopen en zijn dus niet in de cijfers vervat.<br />
Tabel 22: Impact op werkgelegenheid van toeristische activiteiten binnen As 3 en Leader<br />
mannen<br />
vrouwen<br />
doelstelling % van<br />
Werkgelegenheid<br />
totaal<br />
=25 =25<br />
2007-2013 doelstelling<br />
As 3 - toerisme 3 42 5 25 75 182 41%<br />
Leader - alle<br />
projecten<br />
1 14,6 4,4 16,3 36,3 nvt nvt<br />
totaal<br />
4 56,6 9,4 41,3 111,3 nvt nvt<br />
4% 51% 8% 37% 100% nvt nvt<br />
Bron: afgelopen toeristische As 3-projecten tot 30/6/2010 en alle afgelopen Leaderprojecten tot<br />
31/12/2010<br />
III.4.<br />
Samenwerkingsprojecten<br />
In Leader wordt een maatregel voorzien die aanzet tot samenwerking met andere<br />
Plaatselijke Groepen of met andere gebieden die volgens de Leadermethodiek (bottom-up,<br />
gebiedsgericht, privaat-publiek samenwerkingsverband, e.d.) georganiseerd zijn. In<br />
tegenstelling tot de Leader+-periode 2000-2006, waarbij er een gezamenlijk<br />
samenwerkingsbudget was voor oproepen die op Vlaams niveau werden gelanceerd, heeft<br />
elke Plaatselijke Groep nu een eigen budget van 125.000 euro. Om samenwerking te<br />
stimuleren wordt in PDPOII een cofinancieringspercentage van maximaal 95% voorzien (tov<br />
65% voor reguliere projecten). Met de 1.250.000 euro, dit is ongeveer 3% van <strong>het</strong> totale<br />
Leaderbudget, kunnen Leadergebieden samenwerkingsprojecten financieren die verenigbaar<br />
zijn met de doelstellingen uit <strong>het</strong> eigen LOS.<br />
Om in aanmerking te komen voor subsidie vanuit de maatregel samenwerking moet de PG<br />
een projectvoorstel indienen bij de beheersdienst. Dit kan doorlopend vanaf april 2009. De<br />
beheersdienst legt elk voorstel ter advisering voor aan <strong>het</strong> PMC van de provincie waarin <strong>het</strong><br />
Leadergebied zich bevindt en aan een <strong>Vlaamse</strong> technische werkgroep. De twee adviezen<br />
worden vervolgens voorgelegd aan de minister-president die <strong>het</strong> samenwerkingsvoorstel<br />
uiteindelijk goed- of afkeurt. Bij een positieve beslissing wordt de Europese Commissie op de<br />
hoogte gebracht van <strong>het</strong> project. Elk samenwerkingsvoorstel wordt voor maximaal 95%<br />
betoelaagd, behalve een beperkt deel van de voorbereidingskosten dat volledig kan worden<br />
gecofinancierd.<br />
Tabel 23: Maatregel 421: samenwerking<br />
doelstelling 2007-2013 /<br />
voorzien budget<br />
goedgekeurd<br />
(op 30/6/2011)<br />
% van doelstelling<br />
Aantal projecten 20 6 30%<br />
Aantal gesteunde PG‟s 10 6 60%<br />
Budget samenwerking € 1.250.000 € 583.155 47%<br />
Bron: goedgekeurde As 4 – samenwerkingsprojecten tot 30/6/2011<br />
78
Er bestaan drie soorten samenwerking: binnen de regio Vlaanderen, binnen de lidstaat<br />
België en transnationale coöperatie (binnen de EU of erbuiten). Officieel zijn <strong>het</strong> de PG‟s die<br />
met elkaar samenwerken, maar <strong>het</strong> promotorschap kan ook gedelegeerd worden naar een<br />
organisatie, bestuur of persoon binnen <strong>het</strong> Leadergebied. Op vandaag zijn er zes<br />
goedgekeurde projecten, waarvan drie transnationaal, één Belgische samenwerking<br />
(Vlaanderen-Wallonië) en twee <strong>Vlaamse</strong>. In drie van de zes projecten gebeurt <strong>het</strong><br />
promotorschap door de PG zelf. In twee gevallen delegeert de PG de uitvoering naar actoren<br />
binnen <strong>het</strong> gebied. Eén project is een samenwerking tussen een PG en een partner in een<br />
ander Leadergebied. De manier waarop PG‟s tot samenwerkingsprojecten komen varieert. In<br />
<strong>het</strong> Pajottenland kreeg <strong>het</strong> secretariaat de taak om samenwerkingsvoorstellen uit te werken.<br />
In de Westhoek daarentegen deed de PG een oproep om samenwerkingsvoorstellen in te<br />
dienen, waarna <strong>het</strong> secretariaat een begeleidende taak opnam. Bij de transnationale<br />
projecten komen de partners uitsluitend uit onze buurlanden Nederland en Frankrijk.<br />
Tabel 24: Goedgekeurde samenwerkingsprojecten binnen maatregel 421<br />
Project<br />
binnen binnen<br />
Vlaanderen België<br />
transnationaal<br />
Smaken van Europa<br />
MIK<br />
LAG Pays Vignerons (FR)<br />
Verbeteren jeugdverblijven PAJ, HAG<br />
Ontmoet je buren<br />
Zingen en koken in de<br />
Kempen<br />
Proef ons platteland<br />
MIK, MAK<br />
HAS, HAG<br />
Hesbaye<br />
Een jonge kijk op <strong>het</strong><br />
platteland<br />
Bron: goedgekeurde As 4 – samenwerkingsprojecten tot 30/6/2011<br />
PAJ<br />
LAG Plaine de Versailles (FR)<br />
LAG Weidse Weenweiden (NL)<br />
MLS<br />
LAG Noordoost Friesland (NL)<br />
In de enquête bij PG-leden werd de vraag gesteld of uitwisseling en samenwerking over de<br />
grenzen van <strong>het</strong> Leadergebied een meerwaarde bieden. Bijna drie vierde van de PG-leden<br />
vindt dat dit <strong>het</strong> geval is. Het in contact komen met vergelijkbare voorbeelden in binnen- en<br />
buitenland kan oplossingen bieden voor uitdagingen in de eigen regio. Samenwerking<br />
bevordert ook <strong>het</strong> Europese karakter van <strong>het</strong> Leaderprogramma.<br />
De PG-coördinatoren geven wel aan dat de geïnvesteerde tijd en middelen om tot<br />
samenwerkingsprojecten te komen (verplaatsingskosten, vergaderkosten, …) hoger zijn dan<br />
in lokale projecten.<br />
Figuur 49: Enquête: “Leader voorziet in een uitwisselingsprogramma tussen andere<br />
Leadergebieden. Biedt dat volgens u een meerwaarde?”<br />
Bron: VLM-enquête bij PG-leden, september 2010<br />
79
IV.<br />
PDPOII IN HET PLATTELANDSBELEID<br />
In dit hoofdstuk wordt de gebiedsgerichte werking van <strong>het</strong> PDPOII in een ruimer perspectief<br />
geplaatst. Eerst werpen we een blik op <strong>het</strong> plattelandsbeleid in de naburige regio‟s en<br />
lidstaten. Hierbij onderzoeken we enerzijds hoe <strong>het</strong> plattelandsbeleid daar vorm krijgt en<br />
anderzijds hoe <strong>het</strong> plattelandsbeleid gefinancierd wordt, in relatie met de andere Europese<br />
fondsen.<br />
In een tweede paragraaf komt de focus te liggen op de lokale besturen. Daarbij wordt in<br />
hoofdzaak nagegaan of bestuurskrachtarme gemeenten een PDPOII-project tot uitvoering<br />
(kunnen) brengen.<br />
IV.1.<br />
Vergelijking met ons omringende regio’s en landen<br />
De toepassing van eenzelfde Europees kader in andere Europese landen en regio‟s laat zien<br />
dat heel wat variatie mogelijk is. De toepassing in elke regio hangt dan ook samen met <strong>het</strong><br />
plattelandsbeleid dat daar gevoerd wordt. De buitenlandse plattelandswerking biedt heel wat<br />
interessante elementen en inspiratie voor Vlaanderen.<br />
In deze evaluatie is gezocht naar omringende landen/regio‟s die aansluiten bij <strong>het</strong> <strong>Vlaamse</strong><br />
platteland, Wallonië, Nederland en Frankrijk. In Frankrijk gaat speciale aandacht naar de<br />
regio Rhône-Alpes omdat deze net als Vlaanderen lid is van <strong>het</strong> Europese netwerk PURPLE<br />
dat Europese peri-urbane gebieden samenbrengt.<br />
Zoals eerder aangehaald bepaalde Europa een minimum van 10% van de middelen voor As<br />
3 en 5% voor Leader. In Tabel 25 wordt de invulling van <strong>het</strong> Europese plattelandsbeleid met<br />
<strong>het</strong> aandeel in de financiële middelen vanuit Europa in bovenstaande regio‟s/landen<br />
weergegeven. Nederland valt <strong>hier</strong>bij op vermits er heel wat meer middelen op beide assen<br />
wordt ingezet als door Europa geëist. De cijfers voor Rhône-Alpes liggen onder de door<br />
Europa opgelegde minima. De minima gelden echter voor <strong>het</strong> volledige Franse programma.<br />
Belangrijk is ook dat heel wat landen/regio‟s op voorhand ook middelen aan maatregelen<br />
binnen de assen toewezen. Dit maakt <strong>het</strong> mogelijk om klemtonen te leggen op bepaalde<br />
specifieke doelstellingen. Vlaanderen deed dit in de gebiedsgerichte werking niet en laat de<br />
verdeling tussen de maatregelen helemaal afhangen van de ingediende projectvoorstellen.<br />
Hieronder worden de verschillende plattelandsprogramma‟s besproken. Een uitgebreide<br />
analyse vindt u in bijlage 7. In een tweede gedeelte van dit hoofdstuk komt de relatie met<br />
enkele andere Europese fondsen aan bod.<br />
IV.1.1<br />
Plattelandsbeleid<br />
a. Wallonië<br />
In Wallonië is <strong>het</strong> plattelandsbeleid in de eerste plaats gedreven door de „Opérations de<br />
Développement Rural‟ (ODR) die uitgevoerd worden door middel van Gemeentelijke<br />
Programma‟s voor Plattelandsontwikkeling („Programmes Communaux de Développement<br />
Rural‟, PCDR). Plattelandsbeleid wordt dus in eerste instantie vormgegeven op gemeentelijk<br />
niveau. Het Waalse programma voor plattelandsontwikkeling 2007-2013 („Programme<br />
Wallon de Développement Rural‟, PwDR 2007-2013) vormt een aanvulling <strong>hier</strong>op.<br />
Het decreet in verband met <strong>het</strong> gemeentelijk plattelandsbeleid bestaat sinds 1991. Een<br />
gemeente maakt, in nauwe samenwerking met de bevolking, elke 5 jaar een PCDR op.<br />
Hierin geeft <strong>het</strong> aan welke plattelandsontwikkelings- en inrichtingsacties <strong>het</strong> zal uitvoeren.<br />
Algemeen doel is revitalisering en herstel overeenkomstig de eigen kenmerken, en de<br />
verbetering van de leefkwaliteit van de inwoners op economisch, sociaal en cultureel vlak.<br />
Een gemeente legt <strong>het</strong> plan ter goedkeuring en financiering voor aan de Waalse regering<br />
waarna <strong>het</strong> financiering krijgt voor twee soorten interventies.<br />
80
De eerste soort acties (80% van de totale kosten) zijn materiële investeringen die bijdragen<br />
aan de economische, culturele en sociale ontwikkeling van plattelandsgemeenten. Het gaat<br />
om fysieke realisaties zoals <strong>het</strong> creëren van rurale infrastructuren om ambachten en kleine<br />
bedrijven te ontvangen, de oprichting van dorpshuizen, low-cost huisvesting; inrichting van<br />
dorpscentra en –plaatsen, uitrusting van recreatiegebieden en landschapsinrichting.<br />
Het tweede soort acties is immaterieel. Ze bevorderen <strong>het</strong> proces door sensibiliseringsacties<br />
en mobiliseren lokale krachten.<br />
Het Waalse equivalent van ons PDPOII, <strong>het</strong> PwDR 2007 – 2013, vult dit aan met enerzijds<br />
gerichte maatregelen in As 3 (een belangrijke maatregel is <strong>hier</strong> steun voor bedrijfsoprichting<br />
en ontwikkeling), en anderzijds met Leader. De lokale ontwikkelingsstrategieën zijn<br />
gebaseerd op de drie assen van <strong>het</strong> PwDR.<br />
As 3 en Leader worden door de Waalse administratie beheerd („Direction des Programmes<br />
Européens‟ van DGARNE 13 ). Provincies hebben geen rol in <strong>het</strong> plattelandsbeleid. Er bestaan<br />
dan ook geen PMC‟s maar wel één Waals selectiecomité waarin vertegenwoordigers van<br />
verschillende Waalse ministers, enkele sectorale administraties, beheersdienst en socioeconomische<br />
partners (bv. Fédération Wallonne de l‟Agriculture) zetelen. Het wordt<br />
voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Minister van Landbouw en<br />
Plattelandsontwikkeling.<br />
In As 3 worden twee oproepen per jaar gelanceerd. In Leader werden op basis van de<br />
ingediende lokale ontwikkelingsstrategieën (Plans de Développement Stratégique) 15<br />
Leadergroepen geselecteerd. In tegenstelling tot Vlaanderen moeten Waalse PG‟s van bij<br />
aanvang in hun strategie alle mogelijke projecten oplijsten. Gedurende de<br />
programmaperiode kiezen de PG‟s projecten uit deze lijst en dienen ze in bij de<br />
beheersdienst voor cofinanciering. De beheersdienst gaat nogmaals na of <strong>het</strong> project werd<br />
opgenomen in de lokale ontwikkelingsstrategie.<br />
Het ruraal netwerk werd via een Europese procedure aanbesteed aan een privaat bureau.<br />
Het contract liep eerst 2,5 jaar, waarna opnieuw een openbare aanbesteding gelanceerd<br />
werd en gegund aan <strong>het</strong>zelfde bureau.<br />
b. Nederland<br />
Sinds 2006 vormt de Agenda voor een Vitaal Platteland <strong>het</strong> beleidsmatige kader<br />
plattelandsontwikkeling in Nederland. Deze Agenda bestaat uit een visie en een<br />
meerjarenprogramma (Meerjarenprogramma Agenda Vitaal Platteland 2007-2013 (MJP2)),<br />
met <strong>hier</strong>in de acties om in te spelen op veranderingen in de (plattelands)samenleving. De<br />
Agenda richt zich op alle aspecten van <strong>het</strong> platteland.<br />
Het Rijk omschreef zijn doelen voor <strong>het</strong> landelijk gebied dus in <strong>het</strong> MJP2. Binnen dit kader<br />
maken de provincies om de zeven jaar hun provinciaal meerjarenprogramma (pMJP).<br />
Om de in de Agenda gestelde doelen te bereiken werden alle middelen van de betrokken<br />
beleidsdomeinen samengebracht in <strong>het</strong> Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG). Rijk en<br />
provincies bespreken op basis van hun plannen en <strong>het</strong> beschikbare budget een verdeling<br />
van de middelen. Het ILG maakt de provincies, meer dan in Vlaanderen, verantwoordelijk<br />
voor uitvoering van <strong>het</strong> beleid in <strong>het</strong> landelijk gebied, van planvorming tot financiering. Deze<br />
uitvoering is dan ook per provincie verschillend.<br />
De provincies, <strong>het</strong> ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en <strong>het</strong><br />
ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) schreven<br />
samen <strong>het</strong> Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013 (POP2) in <strong>het</strong> kader van <strong>het</strong><br />
13 Direction Générale opérationnelle Agriculture, Ressources Naturelles, Environnement<br />
81
Europees plattelandsbeleid. Het is een programma voor heel Nederland, zonder opdeling in<br />
regionale of provinciale programma's. De periode van POP2 valt samen met die van MJP2<br />
en ILG waardoor de provincies de verschillende geldstromen kunnen bundelen in <strong>het</strong><br />
provinciaal meerjarenprogramma. Voor de gebiedsgerichte maatregelen, As 3 en Leader,<br />
kan een subsidieaanvrager in elke provincie bij één loket terecht. Provincies beslissen over<br />
<strong>het</strong> toekennen van middelen aan projecten en <strong>rapport</strong>eren aan <strong>het</strong> Rijk over de geleverde<br />
prestaties.<br />
Het ministerie van LNV is de beheersautoriteit voor <strong>het</strong> POP Nederland. In 2000 hebben de<br />
provincies en <strong>het</strong> Rijk gezamenlijk <strong>het</strong> Regiebureau POP opgezet. Het Regiebureau POP<br />
stuurt de uitvoering van <strong>het</strong> POP aan. De uitbetaling van subsidies vanuit POP2 gebeurt<br />
door Dienst Landelijk Gebied (DLG).<br />
Het financieel projectbeheer in Nederland is ingewikkelder dan in Vlaanderen. In Nederland<br />
moeten projectpromotor en beheersdienst in Nederland voor elk afzonderlijk project op zoek<br />
naar bijkomende financiering (bij provincie en/of gemeente en/of Rijk). In Vlaanderen<br />
daarentegen engageren provincies en Vlaanderen zich op voorhand voor een afgesproken<br />
bijdrage over de ganse programmaperiode.<br />
Het ruraal netwerk is een consortium van private bedrijven dat werkt in opdracht van <strong>het</strong><br />
ministerie van LNV en de provincies.<br />
c. Frankrijk<br />
In Frankrijk vormt een wet van 2005 de basis voor <strong>het</strong> huidig plattelandsbeleid. Die wet biedt<br />
een aantal instrumenten om de leefkwaliteit te bevorderen. Zo werd onder meer de<br />
„Conférence de la Ruralité‟ opgericht die verantwoordelijk is voor <strong>het</strong> toezicht op de<br />
voortgang van <strong>het</strong> plattelandsontwikkelingsbeleid, voor de opvolging van instrumenten en<br />
voor <strong>het</strong> formuleren van verbetervoorstellen. De conferentie is samengesteld uit 52 leden,<br />
met nationale en regionale volksvertegenwoordigers, vertegenwoordigers van overheid,<br />
economische sector, openbare bedrijven, verenigingen en gezinnen.<br />
Het programma voor plattelandsontwikkeling 2007-2013 (PDRH - Programme de<br />
Développement Rural Hexagonal) voor <strong>het</strong> Franse vasteland 14 wil de transformatie van <strong>het</strong><br />
platteland ondersteunen. Het PDRH bestaat uit twee componenten:<br />
- Een nationale component (socle national) met maatregelen voor <strong>het</strong> volledige Franse<br />
vasteland;<br />
- Een regionale component (volet régional) om de specifieke uitdagingen van elke<br />
regio aan te pakken.<br />
In elk „région‟ wordt een regionaal programma voor plattelandsontwikkeling (Document<br />
Régional du Développement Rural: DRDR) opgemaakt voor de uitvoering van de<br />
steunmaatregelen uit <strong>het</strong> ELFPO. Het bevat <strong>het</strong> profiel van de regio, de regionale strategie<br />
en prioriteiten, een gedetailleerde beschrijving van de regionale component en informatie<br />
over de toepassing van maatregelen uit de „socle national‟.<br />
Het „Ministère de l‟Agriculture, de l‟Alimentation et de la Pèche‟ (MAAP) is de<br />
beheersautoriteit van <strong>het</strong> PDRH. Haar hoofdkantoor beheert de maatregelen uit de „socle<br />
national‟. De „Préfet de région‟ is als vertegenwoordiger van de beheersautoriteit<br />
verantwoordelijk voor de „socle régional‟. Hij werkt <strong>hier</strong>voor samen met de decentrale<br />
overheidsdiensten en wordt ondersteund door een commissie met regionale partners.<br />
14 Corsica en andere Franse overzeese gebiedsdelen hebben aparte programma‟s<br />
82
In de regio Rhône-Alpes ontvangt de „Direction Départementale des territoires‟(DDT) de<br />
projectdossiers. Afhankelijk van de maatregel geeft ze zelf of de „Direction régionale<br />
Agriculture Alimentation et Forêt‟ (DRAAF) instructies. De cofinanciers geven advies.<br />
In <strong>het</strong> kader van Leader zijn in Rhône-Alpes na een open oproep 17 gebieden geselecteerd.<br />
Elke PG wordt gevormd door:<br />
- Een „Comité de programmation‟: beslissingsorgaan waarin de privésector sterk<br />
vertegenwoordigd is (soms heel wat meer dan 50%);<br />
- Een „Comité technique‟: bestaande uit deskundigen en vergelijkbaar met een<br />
Technische Werkgroep. Naast projectbeoordeling doet dit comité ook algemene<br />
voorstellen m.b.t. de uitvoering van de lokale ontwikkelingsstrategie.<br />
De -door de Leadergebieden gekozen- prioriteiten zijn uiteenlopend, maar dit zijn de drie<br />
belangrijkste hoofdthema's:<br />
- regionale solidariteit (waaronder complementariteit en samenwerking stad-platteland);<br />
- plattelandseconomie (met nadruk op diensten en korte keten);<br />
- opwaardering en inzet van natuurlijke hulpbronnen<br />
Ook <strong>het</strong> Franse rurale netwerk bestaat uit twee componenten: één nationaal en één<br />
regionaal. Het nationaal netwerk wordt geleid vanuit de administratie en zorgt enerzijds voor<br />
begeleiding, communicatie, kapitalisatie en steun voor samenwerkingsprojecten, en<br />
anderzijds voor dienstverlening in verband met thematische acties (aanbestedingen en<br />
oproepen voor projecten).<br />
De regionale netwerken staan in nauw contact met <strong>het</strong> nationaal netwerk en wordt in de<br />
regio Rhône-Alpes binnen de administratie vorm gegeven. Het zet in op professionalisering<br />
van plattelandsontwikkeling en organiseert opleiding en activiteiten.<br />
83
Tabel 25: Vergelijking Plattelandsprogramma 2007-2013 in verschillende landen/regio’s 2007-2013<br />
AS 3<br />
Diversificatie van de plattelandseconomie.<br />
311. Diversificatie van landbouwactiviteiten naar niet-agrarische activiteiten<br />
312. Steun voor bedrijfsoprichting en ontwikkeling<br />
313. Bevordering van toeristische activiteiten<br />
Vlaanderen Wallonië Nederland Rhône-Alpes (Fr.)<br />
10,1%<br />
x<br />
x<br />
9,6%<br />
x<br />
x<br />
x<br />
30%<br />
x<br />
x<br />
x<br />
5,5%<br />
x<br />
x<br />
x<br />
Verbetering van de leefkwaliteit op <strong>het</strong> platteland<br />
321. Basisvoorzieningen voor de economie en plattelandsbevolking<br />
322. Dorpskernvernieuwing en -ontwikkeling<br />
323. Instandhouding en opwaardering van <strong>het</strong> landelijke erfgoed<br />
x<br />
x<br />
x<br />
x<br />
x<br />
x<br />
x<br />
x<br />
x<br />
x<br />
Intermediaire dienstverlening (Opleiding en voorlichting voor economische<br />
actoren)<br />
x<br />
x<br />
x<br />
Verwerving van vakkundigheid en dynamisering met <strong>het</strong> oog op de<br />
opstelling en de uitvoering van een plaatselijke ontwikkelingsstrategie<br />
LEADER<br />
Uitvoering van plaatselijke ontwikkelingsstrategieën<br />
411. Concurrentievermogen (As 1)<br />
412. Milieu / landbeheer (As 2)<br />
413. Leefkwaliteit / diversificatie (As 3)<br />
Uitvoering van samenwerkingsprojecten<br />
Beheer van de plaatselijke groep, verwerving van vakkundigheid en<br />
dynamisering van <strong>het</strong> gebied<br />
Ruraal Netwerk publiek privaat privaat publiek<br />
Bron: Verordening (EG) nr. 1698/2005, PDPO II, PwDR 2007-2013, POP2, PDRH 2007-2013, DRDR Rhône-Alpes 2007-2013<br />
4,9%<br />
x<br />
x<br />
x<br />
5,4%<br />
x<br />
x<br />
x<br />
x<br />
x<br />
x<br />
10%<br />
x<br />
x<br />
x<br />
x<br />
x<br />
x<br />
4,2%<br />
x<br />
x<br />
x<br />
x<br />
x<br />
84
IV.1.2<br />
Relatie met andere EU-fondsen<br />
Meerdere Europese fondsen hebben een impact op plattelandsgebieden. De belangrijkste<br />
zijn:<br />
- Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO): gericht op<br />
plattelandsontwikkeling;<br />
- Europees Sociaal Fonds (ESF):, gefocust op ontwikkeling van menselijk kapitaal;<br />
- Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO): de tweede doelstelling is<br />
gericht op regionale ontwikkeling, infrastructuur en economische convergentie, onder<br />
meer in landelijke gebieden<br />
De lidstaten moeten bij de ontwikkeling van hun programma's voorzien in een zogenaamde<br />
demarcatie. Ze moeten ervoor zorgen dat projecten slechts vanuit één fonds gefinancierd<br />
worden. Sommige lidstaten doen dit door complementariteit tussen de fondsen uit te sluiten.<br />
Anderen laten wel complementariteit toe en maken ondersteuning vanuit verschillende<br />
fondsen voor <strong>het</strong> sociale, economische en ecologische welzijn van <strong>het</strong> platteland mogelijk.<br />
Zo kunnen verschillende maatregelen in As 3 van PDPOII bijvoorbeeld raakvlakken hebben<br />
met doelstellingen in EFRO en ESF.<br />
Voor de programmeringsperiode na 2013 wordt een nieuwe Europese aanpak voorzien met<br />
een gemeenschappelijk strategisch kader voor de verschillende betrokken fondsen.<br />
In dit gedeelte gaan we na hoe enkele buurlanden/regio‟s omgaan met de verschillende<br />
Europese fondsen in hun plattelandsbeleid (overzicht: Tabel 26).<br />
a. Vlaanderen<br />
In Vlaanderen draagt naast ELFPO vooral EFRO bij aan plattelandsontwikkeling (ESF niet of<br />
niet rechtstreeks). Zowel in doelstelling 2 (EFRO D2) als in doelstelling 3 of Interreg (EFRO<br />
D3) zijn er mogelijkheden. Deze doelstellingen hebben als hoofddoel <strong>het</strong> bevorderen van de<br />
ontwikkeling van Vlaanderen tot één van de meest competitieve regio‟s van Europa.<br />
Doelstelling 2 ondersteunt projecten binnen Vlaanderen, doelstelling 3 ondersteunt<br />
samenwerkingsprojecten met andere Europese landen.<br />
EFRO D2 wordt geconcentreerd op een beperkt aantal prioriteiten die de competitiviteit en<br />
attractiviteit van de <strong>Vlaamse</strong> economie versterken, Vlaanderen uitbouwen als kennis- en<br />
ondernemingsregio, en aandacht hebben voor een evenwichtige en duurzame ontwikkeling<br />
van stad en platteland. Die prioriteiten zijn:<br />
- <strong>het</strong> bevorderen van kenniseconomie en innovatie,<br />
- <strong>het</strong> stimuleren van ondernemerschap,<br />
- <strong>het</strong> verbeteren van de ruimtelijk-economische omgevingsfactoren,<br />
- <strong>het</strong> bevorderen van de stedelijke ontwikkeling.<br />
Binnen de prioriteiten innovatie, ondernemerschap en omgevingsfactoren wordt specifieke<br />
aandacht geschonken aan de duurzame economische ontwikkeling van <strong>het</strong> platteland, met<br />
onder andere innovatie in de plattelandseconomie.<br />
Uit een analyse van <strong>het</strong> Departement Landbouw en Visserij uit juni 2011 blijkt dat 4,5 miljoen<br />
euro van EFRO D2 of 4,2% van de toegekende steun in de periode 2007-2010 bestemd<br />
werd aan projecten rond plattelandsontwikkeling. Het gaat onder meer om projecten rond<br />
land- en tuinbouw, erfgoed, infrastructuur, regional branding, innovatie, energie en<br />
economische ontwikkeling (Van Zeebroeck, 2011).<br />
85
. Wallonië<br />
In Wallonië is <strong>het</strong> PwDR 2007-2013 gericht op complementariteit tussen de Europese<br />
fondsen. Het strategische kader voor EFRO, ESF en ELFPO is dus <strong>het</strong>zelfde. De<br />
voornaamste prioriteiten zijn:<br />
- de oprichting van bedrijvigheid en werkgelegenheid,<br />
- de ontwikkeling van menselijk kapitaal, knowhow en onderzoek,<br />
- de sociale integratie,<br />
- de evenwichtige en duurzame territoriale ontwikkeling.<br />
Elk fonds draagt bij aan deze prioriteiten: EFRO en ELFPO aan prioriteiten 1, 2 en 4; ESF<br />
aan prioriteiten 1, 2 en 3.<br />
Om dubbele financiering te vermijden, bijvoorbeeld tussen maatregelen van PwDR-As 3 en<br />
EFRO, zijn duidelijke afspraken gemaakt. Zo kunnen enkel bepaalde ondernemingen gebruik<br />
maken van de ELFPO-maatregel rond oprichting en ontwikkeling van micro-ondernemingen<br />
(312). Andere ondernemingen kunnen voor steun aankloppen bij EFRO.<br />
c. Nederland<br />
In Nederland zijn de maatregelen in As 3 en Leader van ELFPO uitsluitend bestemd voor<br />
landelijke gebieden (inclusief dorpen en kleine steden tot 30.000 inwoners). POP2 focust op<br />
lokale projecten gekoppeld aan de agrarische gemeenschap terwijl EFRO zich richt op<br />
grootschalige projecten en regionaal concurrentievermogen.<br />
De provincies, zowel verantwoordelijk voor ELFPO als EFRO, moeten dubbele financiering<br />
van projecten vermijden tijdens de projectselectie.<br />
De ontwikkelingsstrategie van de PG‟s kan buiten de drie assen van POP2 gaan. Wanneer<br />
een deel van die strategie gerealiseerd kan worden via EFRO, moeten extra<br />
afbakeningscriteria tussen de fondsen in de ontwikkelingsstrategie worden opgenomen.<br />
ESF is gericht op algemene kennis en vaardigheden.<br />
d. Frankrijk<br />
Ook in <strong>het</strong> Franse programma voor plattelandsontwikkeling wordt complementariteit tussen<br />
EFRO, ELFPO en ESF gezocht. Zo staat ESF in voor individuele training, verwerven van<br />
vaardigheden en integratie in de landbouwsector van mensen uit plattelandsgebieden die op<br />
zoek zijn naar een baan. ELFPO daarentegen ondersteunt opleiding en informatie die gericht<br />
zijn op de technisch-economische aspecten van agrarische bedrijven. Het diversifiëren en<br />
<strong>het</strong> bevorderen van economische activiteiten worden gestimuleerd vanuit EFRO.<br />
De coördinatie van de EU-fondsen gebeurt regionaal. Om dubbele financiering van projecten<br />
te vermijden is een regionaal comité met vertegenwoordigers van alle fondsen opgericht.<br />
Tabel 26: EU-fondsen in <strong>het</strong> plattelandsbeleid in verschillende landen/regio’s<br />
Europees Landbouwfonds voor<br />
Plattelandsontwikkeling<br />
(ELFPO)<br />
Vlaanderen Wallonië Nederland Rhône-Alpes (Fr.)<br />
x x x x<br />
Europees Fonds voor<br />
Regionale Ontwikkeling (EFRO)<br />
x x x x<br />
Europees Sociaal Fonds (ESF) x x x<br />
Bron: Demarcation and Complementarity, version 2.0 (TWG1-ENRD); EFRO - Operationeel<br />
Programma Doelstelling “Regionaal Concurrentievermogen en Werkgelegenheid” Vlaanderen 2007-<br />
2013<br />
86
IV.2.<br />
PDPOII en de lokale besturen<br />
Met 21.436.171 euro gaat 42% van <strong>het</strong> tot nog toe bestede PDPOII-budget voor<br />
gebiedsgerichte werking naar projecten die door een gemeente of OCMW zijn ingediend.<br />
Een vaak terugkerende klacht bij gemeenten is dat <strong>het</strong> indienen van projecten technisch,<br />
moeilijk en ingewikkeld is (VVSG, 2010). Kleine en bestuurskrachtarme gemeenten<br />
signaleren <strong>het</strong> moeilijk te hebben om zonder bijkomende ondersteuning kwaliteitsvolle<br />
projecten voor te bereiden. De complexiteit van de indieningsprocedure en een gebrek aan<br />
personeel en knowhow vormen de voornaamste struikelblokken. Ondersteuning is voorzien<br />
als onderdeel van <strong>het</strong> takenpakket van de Leader- en provinciale plattelandscoördinatoren<br />
maar soms ontbreekt de tijd om deze taak op een proactieve manier op te nemen.<br />
VVSG maakte in 2010 een selectie van bestuurskrachtarme plattelandsgemeenten. Hierbij<br />
werden volgende criteria gebruikt, waarbij een weging gemaakt is in functie van de relatieve<br />
afwijking van <strong>het</strong> <strong>Vlaamse</strong> gemiddelde van elk van de criteria:<br />
- Inwonersaantal (1.1.2008)<br />
- Bevolkingsdichtheid<br />
- Fiscale rijkdom (KI 2009 per inw. gegevens GF 2009)<br />
- Fiscale rijkdom (PB AJ 2008 per inwoner, gegevens GF 2009)<br />
- % bebouwde oppervlakte (1.1.2008).<br />
De groep van 32 gemeenten die <strong>het</strong> laagst scoren zijn blauw omrand weergegeven in Figuur<br />
50. Het gaat om volgende gemeenten:<br />
- West-Vlaanderen: Alveringem, Damme, Diksmuide, Heuvelland, Houthulst,<br />
Koekelare, Langemark-Poelkapelle, Lo-Reninge, Mesen, Oudenburg, Ruiselede,<br />
Spiere-Helkijn, Vleteren, Zuienkerke<br />
- Oost-Vlaanderen: Horebeke, Knesselare, Maarkedal, Moerbeke, Sint-Laureins,<br />
Wachtebeke<br />
- Vlaams-Brabant: Bekkevoort, Bever, Geetbets, Kortenaken, Zoutleeuw<br />
- Limburg: Gingelom, Hechtel-Eksel, Heers, Herstappe, Kinrooi, Meeuwen-Gruitrode,<br />
Voeren<br />
Om na te gaan in welke mate de minst bestuurskrachtige <strong>Vlaamse</strong> plattelandsgemeenten tot<br />
goedgekeurde PDPOII-projecten komen geeft Figuur 50 ook de projectsubsidies weer die<br />
naar gemeentelijke projecten gaan. Het gaat <strong>hier</strong>bij enkel om projecten die ingediend zijn<br />
door één gemeente of OCMW. Projecten van intergemeentelijke samenwerkingsverbanden<br />
zijn dus niet opgenomen.<br />
Uit Figuur 50 blijkt dat 22 van de 32 geselecteerde bestuurskrachtarme<br />
plattelandsgemeenten al een PDPOII-project goedgekeurd zag. In totaal hebben 116<br />
gemeenten een of meerdere projecten goedgekeurd gekregen. Dit terwijl bijna alle <strong>Vlaamse</strong><br />
gemeenten in aanmerking komen. De verklaringen zijn velerlei en hangen veelal samen met<br />
de werkwijze binnen een provincie of Leadergebied. Zo koos Pajottenland ervoor om grote,<br />
regionale projecten te ondersteunen. Westhoek daarentegen steunt heel duidelijk de<br />
plaatselijke gemeentebesturen met grote projecten, meestal dorpskernvernieuwingen. West-<br />
Vlaanderen heeft in zijn provinciaal plattelandsbeleidsplan dan ook speciale aandacht voor<br />
de minst bestuurskrachtige gemeenten. De provincie voorziet via de opgezette<br />
gebiedsgerichte werking ook ondersteuning bij de opmaak en indiening van projectfiches.<br />
Twee van de tien bestuurskrachtarme gemeenten zonder projecten, Mesen en Herstappe,<br />
zijn door hun specifieke ligging bij de taalgrens bijzonder klein.<br />
87
De mid term evaluatie van PDPOII heeft aandacht voor de bestuurskracht binnen Leader,<br />
omdat governance daar een expliciete doelstelling is. De effecten van Leader op governance<br />
werden op een kwalitatieve manier getoetst bij de Leadercoördinatoren. Op basis van een<br />
gesprek werden volgende conclusies getrokken:<br />
o De impact op lokale mandatarissen en lokale besturen hangt samen met „de afstand‟<br />
tot <strong>het</strong> programma. Mandatarissen die deel uitmaken van de PG krijgen vanuit dit<br />
engagement vaak een beter beeld van de regio, leren verbanden leggen met de<br />
verschillende actoren in <strong>het</strong> gebied, pikken graantjes mee van de Leadermethodiek<br />
en planten die over in de eigen bestuurspraktijk. Dat effect wordt door de<br />
Leadercoördinatoren erkend maar <strong>het</strong> is gering, aangezien slechts een handvol<br />
gemeentelijke mandatarissen per PG de Leaderwerking actief opvolgen.<br />
o Aangezien de projecten van de lokale besturen moeten voldoen aan de Leadercriteria<br />
(samenwerking, innovatie, betrokkenheid, ...), introduceert Leader op projectniveau<br />
weldegelijk nieuwe ervaringen voor de besturen. Toch is de impact van Leader<br />
gering, gezien per Leaderperiode van 6 jaar hooguit één of twee projecten per lokaal<br />
bestuur worden uitgevoerd.<br />
Samengevat doet <strong>het</strong> effect van Leader op de lokale bestuurspraktijk denken aan <strong>het</strong> effect<br />
van kleinschalige projecten in ontwikkelingssamenwerking. Op microniveau zijn <strong>het</strong><br />
hartverwarmende experimenten, maar globaal gesproken leiden ze niet tot structurele<br />
veranderingen (Idea Consult, 2010).<br />
88
Figuur 50: Situering van gemeentelijke PDPOII-projecten met aanduiding van bestuurskrachtarme plattelandsgemeenten<br />
Bron: VVSG-selectie bestuurskrachtarme plattelandsgemeenten; goedgekeurde projecten (2007 - eind september 2011)<br />
89
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN<br />
In deze evaluatie werden de verschillende aspecten van de gebiedsgerichte werking van<br />
PDPO II onderzocht. Hiervoor werden de beleidsdocumenten die op de verschillende<br />
niveaus gemaakt werden, geanalyseerd. Ook werd gebruik gemaakt van zowel kwantitatieve<br />
gegevens, de databank met projecten, als kwalitatieve info, de mening van de betrokkenen<br />
in Leader.<br />
Er werd geopteerd om de gebiedsgerichte werking van PDPOII zoveel mogelijk in zijn geheel<br />
te benaderen, zowel As 3 als Leader. Inhoudelijk zijn de doelstellingen immers gelijk, enkel<br />
de aanpak verschilt. Ook de uiteenlopende aanpak in de verschillende provincies en<br />
Leadergebieden kwam uitgebreid aan bod. Verder werd de aanpassing van Leader, dat in de<br />
huidige programmaperiode voor <strong>het</strong> eerst werd opgenomen in <strong>het</strong> kader van <strong>het</strong> Europese<br />
plattelandsbeleid, onderzocht.<br />
Na een beschrijving van <strong>het</strong> programma werden de werking en de projecten besproken. Een<br />
korte vergelijking met enkele buurlanden volgde. Op basis van de resultaten worden<br />
conclusies en aanbevelingen gegeven. Ze kunnen gebruikt worden als één van de analyses<br />
waarop voorstellen voor de nieuwe programmaperiode kunnen steunen. Bijkomend<br />
studiemateriaal en overleg met alle betrokkenen kunnen de voorstellen voor PDPOIII<br />
vervolledigen.<br />
Uit de evaluatie van de projecten blijkt zeer duidelijk de grote diversiteit in aanpak en<br />
doelstellingen tussen de verschillende provincies en Leadergebieden. De gebiedsgerichte<br />
werking van PDPOII hangt dan ook sterk af van de regio waarin ze wordt ingezet. Hoewel de<br />
aanpak tussen As 3 en Leader verschilt, blijken de resultaten op heel wat vlakken<br />
gelijklopend. De verschillen tussen provincies en PG‟s onderling zijn heel wat groter dan de<br />
verschillen tussen beide assen.<br />
De resultaten en impact van de projecten is soms moeilijk meetbaar. In de volgende<br />
programmaperiode moet dan ook een extra inspanning geleverd worden om de monitoring<br />
en evaluatie van de gebiedsgerichte werking te verbeteren. Uit de huidige gegevens is <strong>het</strong><br />
moeilijk om conclusies te trekken. In deze evaluatie werd voor <strong>het</strong> grootste deel de resultaten<br />
uit de mid term evaluatie overgenomen. Enkele zeer beperkte bijkomende analyses over de<br />
verhouding tussen de nood in de regio‟s en de inzet van PDPO-middelen blijkt dat alvast<br />
voor wat basisvoorzieningen/diensten betreft de middelen op de juiste plaats worden ingezet.<br />
Voor erfgoed kon dit niet uit de analyse opgemaakt worden. Diepgaander onderzoek is <strong>hier</strong><br />
nodig.<br />
De Leaderprojecten zijn over <strong>het</strong> algemeen een heel stuk kleiner dan de projecten in As 3.<br />
De verdeling over de vijf thema‟s van de gebiedsgerichte werking loopt in grote lijnen niet<br />
zover uiteen tussen As 3 en Leader. Toch wordt in de leadergebieden iets meer ingezet op<br />
basisvoorzieningen, terwijl in As 3 <strong>het</strong> grootste budget naar dorpskernontwikkeling gaat. In<br />
Leader komen meer private promotoren aan bod terwijl in As 3 bijna 20% van <strong>het</strong> budget<br />
naar (para-)provinciale projecten gaat. Eén van de basiskenmerken van Leader is<br />
samenwerking. Dit blijkt ook deels uit de cijfers: bijna een derde van de middelen gaat naar<br />
samenwerkingsprojecten, tegenover 16% in As 3.<br />
Uit de globale verdeling van de begunstigden blijkt dat provincies en para-provinciale<br />
instellingen veel projecten rond intermediaire dienstverlening indienen. Private promotoren<br />
zijn actief in alle plattelandsdomeinen van <strong>het</strong> platteland en dienen dan ook projecten in die<br />
verband houden met elk van de vijf maatregelen. Gemeenten dienen veel projecten in rond<br />
dorpskernen en zetten ook in op toerisme en basisvoorzieningen.<br />
90
In de provincie Antwerpen worden voornamelijk projecten goedgekeurd voor maatregelen<br />
waarbij harde investeringen kunnen gedaan worden (bv. dorpskernvernieuwingen). De<br />
Antwerpse PG‟s daarentegen zetten meer in op toerisme en erfgoed.<br />
In de provincie Limburg worden heel wat projecten voor de maatregel intermediaire<br />
dienstverlening goedgekeurd. De provincie en para-provinciale instellingen voeren er de<br />
meeste projecten uit. Dit geldt ook voor de Limburgse PG‟s. Dorpskernvernieuwingen<br />
worden in Limburg niet gesubsidieerd.<br />
Vlaams-Brabant zet in As 3 een derde van de middelen in op basisvoorzieningen. De<br />
werking van de PG‟s Hageland en Pajottenland loopt sterk uiteen. Dit blijkt uit <strong>het</strong> aantal<br />
projecten en de grootte van de projecten. Toch zetten ze beide een aanzienlijk deel van de<br />
middelen in op basisvoorzieningen.<br />
In de provincie Oost-Vlaanderen worden heel wat toeristische projecten goedgekeurd.<br />
Verder is de verdeling van de middelen tussen de doelstellingen vrij gelijklopend. Dit is ook in<br />
de beide PG‟s <strong>het</strong> geval, met een duidelijke prioriteit voor intermediaire dienstverlening in<br />
Meetjesland-Leie-Schelde.<br />
In de provincie West-Vlaanderen zijn de begunstigden in zowel As 3 als Leader voornamelijk<br />
lokale overheden en gaan de middelen naar de maatregel van de dorpskernvernieuwingen.<br />
Uit de analyse van de gemeentelijke projecten kan niet worden afgeleid dat<br />
bestuurskrachtarme gemeenten <strong>het</strong> moeilijk hebben om projecten op te stellen of<br />
goedgekeurd te krijgen. Wel blijkt duidelijk dat sommige provincies/PG‟s duidelijk meer<br />
gemeentelijke projecten goedkeuren dan andere. De invloed op de bestuurskracht in deze<br />
gemeenten verwoordde de mid term evaluatie al als volgt: “<strong>het</strong> effect van Leader op de<br />
lokale bestuurspraktijk doet denken aan <strong>het</strong> effect van kleinschalige projecten in<br />
ontwikkelingssamenwerking. Op microniveau zijn <strong>het</strong> hartverwarmende experimenten, maar<br />
globaal gesproken leiden ze niet tot structurele veranderingen.”<br />
Ook uit de vergelijking met enkele omringende landen kan inspiratie voor <strong>het</strong> uitwerken van<br />
de volgende programmaperiode geput worden. Ook al is de nationale context soms zeer<br />
verschillend en loopt de aanpak soms sterk uiteen, toch zijn sommige elementen uit de<br />
aanpak in Nederland, Frankrijk en Wallonië zeer interessant.<br />
In Wallonië hangt <strong>het</strong> plattelandsbeleid meer als bij ons samen met <strong>het</strong> gemeentelijk niveau.<br />
De Waalse Leader-werking, waarbij geen projectoproepen gebeuren maar de PG samen aan<br />
projecten voor de ganse regio werkt, zorgt voor sterke regionale ontwikkeling. De<br />
Nederlandse koppeling van verschillende middelen en de samenwerking tussen <strong>het</strong><br />
nationaal niveau en de provincies kan in de aanloop van de volgende periode verder<br />
onderzocht worden. De grote inbreng van de private sector en de inzet op relaties tussen<br />
stad en platteland in de regio Rhône-Alpes kan ook voor Vlaanderen nuttig zijn. Algemeen<br />
wordt in deze landen meer de nadruk gelegd op de plattelandseconomie en<br />
werkgelegenheid. Ook de integratie met de andere fondsen EFRO en ESF drukt dit uit.<br />
Volgende aanbevelingen en suggesties uit deze evaluatie kunnen een belangrijke bron van<br />
input leveren in de voorbereiding van <strong>het</strong> programma voor de volgende periode (post 2013).<br />
Ze reiken geen uitgewerkte voorstellen aan maar bieden een aanzet tot discussie.<br />
Programma<br />
Afhankelijk van <strong>het</strong> kader dat Europa zal aanbieden moet onderzocht worden of ook<br />
andere dan de huidige vijf in Vlaanderen toegepaste maatregelen binnen As 3 in de<br />
toekomst zinvol zijn.<br />
Vlaanderen koos ervoor om Leader enkel binnen As 3 toe te passen. In de toekomst<br />
kan overwogen worden om ook andere doelstellingen via Leader mogelijk te maken.<br />
Ervaringen in <strong>het</strong> buitenland bewijzen dat Leader ook op vlak van meer<br />
landbouwgeoriënteerde maatregelen meerwaarde kan bereiken.<br />
91
Er werden slechts evenveel Leaderstrategieën ingediend als er goedgekeurd kunnen<br />
worden. Meer competitie zou kunnen helpen aan een hogere kwaliteit van<br />
strategieën, Leaderafbakeningen en PG-werking.<br />
De ruimtelijke scheiding tussen As 3 en Leader heeft voor- en nadelen. Ze zorgt voor<br />
een duidelijk kader voor potentiële projectpromotoren. Gevolg is wel dat de<br />
Leadergebieden heel brede ontwikkelingsstrategieën ontwikkelden waarin soms<br />
weinig samenhang zit vervat. Zonder alternatieven voor plattelandsactoren en -<br />
sectoren moesten alle thema‟s meegenomen worden. Om Leader zijn rol als<br />
hefboom voor regionale ontwikkeling te laten spelen, moet die scheiding herbekeken<br />
worden.<br />
Omdat de verdeling van de middelen tussen beide assen op voorhand vast lag en<br />
heel wat middelen voor Leader voorzien werden, was <strong>het</strong> opzet in heel wat regio‟s<br />
om de Leadergebieden zo groot mogelijk te maken. Dit ging veelal ten koste van de<br />
samenhang. Deze procedure wordt dan ook best aangepast.<br />
De later toegevoegde submaatregelen (rond paardenhouderij) hebben tot nu toe<br />
weinig meerwaarde geleverd.<br />
Afbakeningen<br />
Bijna heel Vlaanderen (uitgezonderd groot- en regionaalstedelijke gebieden) komt<br />
momenteel in aanmerking voor plattelandsprojecten. Voor sommige projecten, die<br />
bijvoorbeeld de relaties tussen stad en land versterken, is dat zinvol. Voor andere<br />
betekent dat een grote versnippering van de plattelandsmiddelen.<br />
Een aantal Leadergebieden heeft niet de vooropgestelde homogeniteit en coherentie.<br />
Dit maakt echte streekwerking zeer moeilijk. Om dit in de volgende periode te<br />
verbeteren moeten de afbakeningscriteria herbekeken worden. Zowel de<br />
kwantitatieve criteria als een meer kwalitatieve beoordeling (historische of<br />
geografische samenhang, streekidentiteit, aanwezigheid van regionale stedelijke<br />
centra, gemeentegrenzen, bestaande samenwerkingsverbanden, …) zijn <strong>hier</strong>bij<br />
belangrijk.<br />
Door de scheiding tussen de provincies en de ruimtelijke scheiding tussen inzet As 3<br />
en Leader zijn projecten met een projectgebied dat deels in Leader en deels in As 3-<br />
gebied of provinciegrensoverschrijdend is, zeer moeilijk te realiseren.<br />
Financieel<br />
Vlaanderen heeft ervoor gekozen om voor As 3 en Leader <strong>het</strong> door Europa<br />
gevraagde minimumpercentage van de middelen te besteden. Afhankelijk van de<br />
werkwijze die Europa in de toekomst vooropstelt en de afweging van de verschillende<br />
noden op <strong>het</strong> <strong>Vlaamse</strong> platteland zal men tot een weloverwogen verdeling tussen de<br />
verschillende doelstellingen moeten komen.<br />
De verdeling tussen de middelen voor de gebiedsgerichte werking van As 3 en van<br />
Leader werd vastgelegd voordat <strong>het</strong> aantal en de grootte van de Leadergebieden<br />
vastlag. In combinatie met de afbakeningscriteria zorgde dit voor een problematische<br />
afbakening van de Leadergebieden.<br />
In PDPOII zorgt <strong>het</strong> samenbrengen van de verschillende financieringsstromen<br />
(Europees, Vlaams en provinciaal) voor een zekere stroefheid. Hierbij moet immers<br />
rekening gehouden worden met verschillende begrotingsregels en timing. Hier moet<br />
onderzocht worden hoe de flexibiliteit te verhogen, zonder in te boeten op<br />
betrouwbaarheid.<br />
Voor wat de <strong>Vlaamse</strong> begroting betreft moet voldoende flexibiliteit mogelijk blijven<br />
(begrotingsartikels vzw‟s en openbare besturen; een mogelijke forfaitaire vastlegging<br />
in As 3 of een dotatie aan VLM voor beide assen samen).<br />
Om de flexibiliteit te verhogen kan overwogen worden om de N+2-regel beter op<br />
gebieds- of maatregelniveau te definiëren in plaats van op projectniveau. Dit geeft<br />
projectpromotoren meer flexibiliteit maar <strong>hier</strong>bij moet er steeds over gewaakt worden<br />
92
dat op <strong>het</strong> einde van de programmaperiode voldoende middelen werden vastgelegd<br />
en verantwoord.<br />
De verdeling van de middelen tussen de Leadergebieden binnen eenzelfde provincie<br />
gebeurde door <strong>het</strong> provinciebestuur. Deze verdeling gebeurt best weloverwogen.<br />
Programmamanagement<br />
In de volgende programmaperiode moet er voor gezorgd worden dat de nodige<br />
samenwerkingsovereenkomsten tussen beheersdienst enerzijds en provincies en<br />
Leadergebieden anderzijds bij aanvang van <strong>het</strong> programma door alle partijen worden<br />
ondertekend.<br />
In een volgende programmaperiode moet werk gemaakt worden van een Vlaams<br />
monitoring- en evaluatiekader met duidelijk meetbare indicatoren en heldere en<br />
gebruiksvriendelijke richtlijnen. Het huidige Europese instrument is immers niet<br />
voldoende verfijnd voor de <strong>Vlaamse</strong> context.<br />
Provinciale en Leadercoördinatoren moeten te vaak dezelfde informatie meerdere<br />
keren doorgeven. Eén digitale projectendatabank kan <strong>hier</strong> een oplossing bieden.<br />
Werking<br />
As 3<br />
De werking van As 3 is in deze studie niet zoals de Leaderwerking met een enquête<br />
geanalyseerd. Toch is <strong>het</strong> in functie van de nieuwe programmaperiode opportuun om<br />
na te gaan wat goed functioneert en of <strong>het</strong> nog beter kan.<br />
Het PMC moet evenwichtig samengesteld worden, waarbij er steeds voldoende<br />
vertegenwoordigers van alle betrokken bestuursniveaus betrokken zijn. De voorzitter<br />
vervult een sleutelrol. Zijn objectiviteit is zeer belangrijk.<br />
Met name de lokale besturen dringen aan op een grotere betrokkenheid bij de As 3-<br />
werking. Om die betrokkenheid te vergroten is <strong>het</strong> aan te bevelen enkel gemeenten<br />
die in As 3-gebied liggen in <strong>het</strong> PMC op te nemen. Belangrijk is ook<br />
gemeentemandatarissen te selecteren die <strong>het</strong> gemeentelijk belang overstijgen.<br />
Leader<br />
Bij <strong>het</strong> opstellen van een ontwikkelingsstrategie blijkt (externe) procesbegeleiding<br />
belangrijk. Dit kan een zo groot mogelijke participatie van alle actoren verzekeren.<br />
Ook <strong>het</strong> feit dat enkel de goedgekeurde strategieën een vergoeding kregen voor de<br />
opmaak, 12.500 euro, speelt <strong>hier</strong> mee. Het risico om afgekeurd te worden en dus<br />
geen vergoeding te krijgen voor <strong>het</strong> voorbereidende werk was dan ook groot.<br />
Structuur en samenstelling PG:<br />
- Om onzekerheid te vermijden moeten de mogelijkheden in verband met de<br />
juridische structuur van een PG voor aanvang duidelijk zijn.<br />
- De rollen van PG-voorzitter en PG-coördinator zijn cruciaal. Ze moeten motiveren,<br />
bruggenbouwer zijn, de streekwerking voorop stellen en vertrouwen genieten bij<br />
zo veel mogelijk lokale actoren.<br />
- De politieke invloed moet in evenwicht zijn met de private vertegenwoordiging.<br />
- Elke gemeente die in <strong>het</strong> Leadergebied ligt moet vertegenwoordigd zijn en de rol<br />
van de provincie moet in evenwicht zijn met de van onderuit gegroeide dynamiek.<br />
Enkele Leadergebieden werken, net als As 3, met een technische werkgroep voor<br />
advisering van de projecten. Dit kan de beoordeling objectiveren en<br />
professionaliseren. De betrokkenheid van de beheersdienst kan helpen om de<br />
administratieve correctheid van de dossiers te bewaken.<br />
Het behoud van samenwerkingsintiatieven tussen Leadergebieden in binnen- en<br />
buitenland is aangewezen.<br />
93
Projectwerking<br />
Projectoproep en -begeleiding<br />
Potentiële promotoren moeten via zoveel mogelijk kanalen geïnformeerd worden.<br />
Sommige projectoproepen worden soms te beperkt gecommuniceerd. Dit zou<br />
eventueel voor de gemeenten kunnen verholpen worden door VVSG een rol te laten<br />
spelen in de bekendmaking van de projectoproepen. Voor de lokale vzw‟s moet<br />
nagegaan worden hoe een bredere communicatie mogelijk is.<br />
Om de promotoren te helpen, moet nog meer ingezet worden op begeleiding. De<br />
plattelands- of Leadercoördinator moet voldoende tijd krijgen voor deze taak. Ook<br />
regionale deskundigen of netwerkorganisaties kunnen de initiatieven van de<br />
projectpromotoren naar een betere uitwerking leiden. Hierbij moeten de begeleiding<br />
en de beoordeling van <strong>het</strong> project zoveel mogelijk gescheiden worden.<br />
In de huidige werking kunnen kosten die een promotor in de voorbereiding maakt niet<br />
vergoed worden. Het werkt remmend, dit vooral voor kleine promotoren en<br />
vernieuwende projecten met heel wat voorbereidingskosten. Een vergoeding van<br />
deze kosten, forfaitair of procentueel, moet in de volgende programmaperiode<br />
overwogen worden. Ingediende projectvoorstellen zullen <strong>hier</strong>door beter uitgewerkt<br />
zijn.<br />
Het opzetten van partnerschappen werkt innovatie in de hand. Daarbij is <strong>het</strong><br />
betrekken van personen uit de bedrijfswereld, vzw‟s of overheden verrijkend voor <strong>het</strong><br />
projectidee, omdat die actoren met een andere bril naar <strong>het</strong> projectidee kijken.<br />
Projecten die samenwerken zouden op een financiële manier gestimuleerd kunnen<br />
worden. Enkele PG‟s werkten al een systeem uit.<br />
Provinciale kwaliteitskamers verstrekken advies over de ruimtelijke kwaliteit van<br />
infrastructuurprojecten. Ze moeten <strong>hier</strong>bij rekening houden met de grootte en<br />
financiële capaciteiten van de promotor.<br />
Kleine gemeenten en lokale, onervaren promotoren hebben problemen met <strong>het</strong><br />
indienen van projecten. De indiening wordt als technisch, ingewikkeld en moeilijk<br />
ervaren. Er moet dan ook bekeken worden of de projectfiche gebruiksvriendelijker<br />
kan.<br />
Sommige gebieden werken met een gefaseerde projectindiening. Hierbij krijgen<br />
projectpromotoren de kans om hun project na een eerste evaluatie verder uit te<br />
werken of te herschrijven.<br />
Projectbeoordeling<br />
Provincies en Leadergebieden hebben heel wat uiteenlopende formules ontwikkeld<br />
voor de beoordeling van projectvoorstellen. Volgende aandachtspunten kwamen<br />
meermaals aan bod:<br />
- Promotoren stellen hun project voor op de PG, waarbij deze laatste <strong>het</strong> project<br />
van de nodige feedback en advies voorziet.<br />
- De beheersdienst bij projectbeoordeling betrekken verhoogt de kwaliteit van<br />
<strong>het</strong> project en voorkomt technische fouten (ook in Leader).<br />
- Externe organisaties van projecten.<br />
- Een technische werkgroep die een advies geeft (bestaat in As 3 en enkele<br />
Leadergebieden).<br />
- Externe lezers of organisaties bij de beoordeling betrekken Dat maakt <strong>het</strong><br />
mogelijk om de opinie van een expert mee te nemen in <strong>het</strong> advies.<br />
Financiering van de reguliere werking van een promotor moet zoveel mogelijk<br />
vermeden worden.<br />
Om de transparantie in de volgende programmaperiode te vergroten kan<br />
samenstelling, agenda en verslaggeving van TW, PMC en PG in de volgende periode<br />
openbaar gemaakt worden.<br />
94
Als subsidiërende overheid (provinciale en <strong>Vlaamse</strong> overheid) is <strong>het</strong> aangewezen om<br />
geen eigen projecten goed te keuren, omwille van <strong>het</strong> principe van scheiding van<br />
functies. Bij de beoordeling dienen TW, PMC en PG de deontologische code strikt toe<br />
te passen om situaties te vermijden waarbij de rechter ook partij is.<br />
Projectmanagement<br />
Het verhogen van menselijk potentieel en managementsvaardigheden zijn belangrijke<br />
doelstellingen, zeker in Leader. Het aanbieden van opleidingen projectmanagement<br />
voor promotoren kan de kwaliteit van projecten verhogen.<br />
Administratieve vereenvoudiging maakt <strong>het</strong> voor de promotor, de coördinator en de<br />
beheersdienst mogelijk om meer tijd vrij te maken voor de inhoud van <strong>het</strong><br />
programma.<br />
Voor tussentijdse opvolging van de projecten ter plaatse (bij de promotor) hebben de<br />
coördinatoren meestal weinig tijd. Een alternatief zou kunnen zijn om de promotoren<br />
hun project op een PG/PMC te laten brengen. Dat kan promotoren stimuleren tot een<br />
kwaliteitsvolle uitvoering.<br />
De deadlines voor indiening van de halfjaarlijkse voortgangs<strong>rapport</strong>ering zouden<br />
verschoven moeten worden (nu rond kerstmis en zomerperiode). Voorwaarde is dat<br />
<strong>het</strong> Europese boekingsjaar afsluit op 31 december in plaats van op 15 oktober. Half<br />
maart en half oktober zouden logischer zijn maar moet begrotingstechnisch mogelijk<br />
zijn.<br />
Projectfinanciering<br />
Het maximale cofinancieringspercentage van 65% wordt als billijk ervaren en kan dan<br />
ook behouden blijven.<br />
De eigen inbreng van de promotor (10-20%) wordt als positief ervaren. In As 3 en<br />
sommige Leadergebieden is dit nu al een vereiste.<br />
Promotoren moeten de gemaakte kosten steeds zelf voorschieten. Voor kleine<br />
promotoren zoals lokale vzw‟s vormt dit een drempel om projecten in te dienen. De<br />
mogelijkheden tot prefinanciering in de volgende periode moeten onderzocht worden.<br />
Subsidiabiliteitsregels<br />
Vereenvoudiging en afstemming van regels en administratie kan zowel promotoren,<br />
coördinatoren als beheersdienst heel wat tijd en energie besparen. In aanloop van de<br />
volgende programmaperiode moet bekeken worden welke regels en procedures<br />
eenvoudiger kunnen of overbodig zijn. Een voldoende waterdicht controlesysteem<br />
voor <strong>het</strong> beheer van publieke middelen staat <strong>hier</strong>bij voorop.<br />
Er is nood aan eenduidige en transparante richtlijnen die van bij de start van <strong>het</strong><br />
programma gekend zijn.<br />
Vlaanderen moet er bij Europa op aandringen om de richtlijnen in de verschillende<br />
Europese fondsen op elkaar af te stemmen.<br />
De subsidiabiliteitsregels van As 3 en Leader moeten op elkaar afgestemd zijn.<br />
Er is nood aan een gebruiksvriendelijke handleiding in verband met de wet op de<br />
overheidsopdrachten.<br />
Overheadkosten (huur, secretariaatskosten, telefoon, gas, …) zouden via een<br />
forfaitair percentage vergoed kunnen worden. Dit hangt samen met de Europese<br />
regels.<br />
Het inbrengen van onbetaald vrijwilligerswerk als eigen inbreng kan nu in de<br />
Leadergebieden en enkel binnen investeringsprojecten. Uitbreiding naar As 3 en voor<br />
andere projecten (evt. forfaitair) kan onderzocht worden. Controle is een belangrijk<br />
criterium.<br />
Inbreng in natura: vraag is of dit uitgebreid moet worden naar alle vormen waarvan de<br />
waarde bewijsbaar is.<br />
95
De Europese regel die stelt dat inkomsten die worden verkregen tijdens de<br />
projectperiode moeten afgetrokken worden blijkt onduidelijk. Ook kunnen de<br />
inkomsten vandaag niet gebruikt worden als deel van de eigen inbreng. Voor<br />
eventuele aanpassingen moet <strong>het</strong> nieuwe Europese kader afgewacht worden.<br />
96
LIJST VAN AFKORTINGEN<br />
ANT<br />
Provincie Antwerpen<br />
CCEP Coördinerende Cel Europees Plattelandsbeleid<br />
DDT<br />
Direction Départementale des Territoires<br />
DGARNE Direction Générale de l‟Agriculrure, des Ressources Naturelles et de l‟Environnement<br />
DRAAF Direction Régionale pour l‟Agriculture, l‟Alimentation et la Forêt<br />
DRDR Document Régional de Développement Rural<br />
EFRO Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling<br />
ELFPO Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling<br />
ESF<br />
Europees Sociaal Fonds<br />
EU<br />
Europese Unie<br />
GAL<br />
Groupe d‟Action Locale<br />
HAG PG Hageland+<br />
HAS<br />
PG Haspengouw<br />
ILG<br />
Investeringsbudget Landelijk Gebied<br />
IPO<br />
Interbestuurlijk Plattelandsoverleg<br />
KML<br />
PG Kempen-Maasland<br />
LAG<br />
Local Action Group<br />
Leader Liaison Entre Actions de Devéloppement de L‟Economie Rurale<br />
LIM<br />
Provincie Limburg<br />
LNV<br />
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit<br />
LOS<br />
Lokale Ontwikkelingsstrategie<br />
MAAP Ministère de l‟Agriculture, de l‟Alimentation et de la Pêche<br />
MAK PG MarkAante Kempen<br />
MIK<br />
PG Midden-Kempen beweegt!<br />
MJP<br />
Meerjarenprogramma<br />
MJP2 Meerjarenprogramma Agenda Vitaal Platteland 2007-2013<br />
MLS<br />
PG Meetjesland-Leie-Schelde<br />
ODR Opération de Développement Rural<br />
OVL<br />
Provincie Oost-Vlaanderen<br />
PAJ<br />
PG Pajottenland+<br />
PCDR Programme Communal de Développement Rural<br />
PDPO Programmadocument voor Plattelandsontwikkeling<br />
PDRH Programme de Développement Rural Hexagonal<br />
PG<br />
Plaatselijke Groep<br />
PMC Provinciaal Management Comité<br />
pMJP Provinciaal Meerjarenprogramma<br />
POP Plattelandsontwikkelingsprogramma<br />
PwDR Programme wallon de développement rural<br />
RESOC Regionaal Sociaaleconomisch Overlegcomité<br />
SPW Service Public de Wallonie<br />
SWO Samenwerkingsovereenkomst<br />
TIP<br />
PG Tielts Plateau<br />
TW<br />
Technische Werkgroep<br />
VLA<br />
PG <strong>Vlaamse</strong> Ardennen<br />
VLB<br />
Provincie Vlaams-Brabant<br />
VLM<br />
<strong>Vlaamse</strong> <strong>Landmaatschappij</strong><br />
VRN<br />
Vlaams Ruraal Netwerk<br />
VROM Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer<br />
VVP<br />
Vereniging van de <strong>Vlaamse</strong> Provincies<br />
VVSG Vereniging van <strong>Vlaamse</strong> Steden en Gemeenten<br />
WEH PG Westhoek<br />
WVL Provincie West-Vlaanderen<br />
97
LIJST VAN FIGUREN<br />
Figuur 1: <strong>Vlaamse</strong> PDPOII-structuur 9<br />
Figuur 2: Vergelijking van de organisatie binnen As 3 en Leader 12<br />
Figuur 3: Afbakening Leadergebieden in Vlaanderen 2007-2013 19<br />
Figuur 4: Enquête: “Wat vindt u van de afbakeningscriteria?” 20<br />
Figuur 5: Enquête: “Zijn de criteria om een Leadergebied te vormen doeltreffend om aan<br />
streekwerking te doen?” 20<br />
Figuur 6: Enquête: “Verliep de oprichting van de Plaatselijke Groep van een leien dakje?” 23<br />
Figuur 7: Enquête: “Kunt u zich terugvinden in de beleidskeuzes (maatregelen) voor de huidige<br />
programmaperiode?” 26<br />
Figuur 8: Enquête: “Wat vindt u van de methode voor de opmaak van de Lokale<br />
Ontwikkelingsstrategie?” 26<br />
Figuur 9: Enquête: “Werd <strong>het</strong> middenveld in uw streek voldoende betrokken bij de opmaak van de<br />
lokale ontwikkelingsstrategie?” 27<br />
Figuur 10: Enquête: “Werden de gemeenten voldoende betrokken bij de opmaak van de lokale<br />
ontwikkelingsstrategie?” 27<br />
Figuur 11: Enquête: “Biedt <strong>het</strong> advies van een technische werkgroep een meerwaarde in uw ogen?” 33<br />
Figuur 12: Enquête: “Vindt u dat er bij elke Plaatselijke Groep een technische werkgroep moet<br />
opgericht worden?” 33<br />
Figuur 13: Enquête: “Sommige Plaatselijke Groepen werken met substructuren, waardoor de macht<br />
van de Plaatselijke Groep wordt afgebouwd. Vindt u dat de Plaatselijke Groep <strong>het</strong> enige<br />
beslissingsniveau moet zijn?” 34<br />
Figuur 14: Enquête: “In de huidige situatie bedraagt de maximumcofinanciering 65 %. Is dat volgens u<br />
voldoende?” 37<br />
Figuur 15: Enquête: “Promotoren moeten halfjaarlijks een uitgebreid voortgangs<strong>rapport</strong> indienen om<br />
financiering te ontvangen. Vindt u die manier van werken goed?” 40<br />
Figuur 16: Enquête: “Hebben de huidige regels een meerwaarde?” 40<br />
Figuur 17: Enquête: “Bepaalde kostensoorten worden niet aanvaard in <strong>het</strong> programma (bijv.<br />
grondwerken en bijdrage in natura). Vindt u dat sommige van die kosten in de volgende<br />
programmaperiode moeten aanvaard worden?” 41<br />
Figuur 18: De zeven sleutelelementen van Leader 42<br />
Figuur 19: Enquête: “Merkt u dat de Plaatselijke Groepen werken volgens de principes van Leader<br />
(bottom-up, geïntegreerd, sectoroverschrijdend, streekgericht, innovatie, …)?” 42<br />
Figuur 20: Enquête: “Merkt u dat de Plaatselijke Groepen werken volgens de principes van Leader<br />
(bottom-up, geïntegreerd, sectoroverschrijdend, streekgericht, innovatie, …)?”, verdeling per PG<br />
43<br />
Figuur 21: Enquête: “Laten we Leader eens vergelijken met andere projecten. Kruis aan welke<br />
uitspraken volgens u kloppen:” 43<br />
Figuur 22: Enquête: “Zorgt de private of publieke maatregel (minstens de helft van de stemmen bij de<br />
Plaatselijke Groep-vergaderingen) voor een duidelijke meerwaarde?” 44<br />
Figuur 23: Enquête: “Vindt u een politiek beslissingsorgaan nuttiger?” 44<br />
Figuur 24: Enquête: “Vindt u dat er te veel politieke invloed is?” 44<br />
Figuur 25: Enquête: “Kunnen innovatieve projecten ingang vinden in de huidige situatie?” 45<br />
Figuur 26: Enquête: “Zou er een minimum aan partners moeten zijn in een project?” 46<br />
Figuur 27: Enquête: “Leeft Leader in uw streek?” 47<br />
Figuur 28: Enquête: “Merkt u dat Leader bijdraagt tot streekprofilering?” 47<br />
Figuur 29: Stand van zaken van <strong>het</strong> budget eind september 2011 volgens as 49<br />
Figuur 30: Stand van zaken van <strong>het</strong> budget eind september 2011 volgens provincie / Leadergebied 50<br />
Figuur 31: Evaluatie van de As 3-projecten uit 2007 (79 projecten) 51<br />
Figuur 32: Aantal goedgekeurde projecten eind september 2011 per provincie/leadergebied 52<br />
Figuur 33: Aantal ingediende en goedgekeurde projecten volgens as 53<br />
Figuur 34: Aantal ingediende en goedgekeurde projecten volgens provincie / Leadergebied 54<br />
Figuur 35: Gemiddelde projectgrootte en projectsubsidie volgens as 55<br />
Figuur 36: Gemiddelde projectgrootte en projectsubsidie volgens provincie / Leadergebied 56<br />
Figuur 37: Thematische verdeling van de subsidies volgens as 57<br />
Figuur 38: Projectgrootte en projectsubsidie per maatregel volgens as 58<br />
98
Figuur 39: Thematische verdeling van de subsidies volgens provincie / Leadergebied 60<br />
Figuur 40: Vergelijking van de PDPOII-subsidies voor basisvoorzieningen met de spreiding van <strong>het</strong><br />
aanbod aan diensten in Vlaanderen 63<br />
Figuur 41: Vergelijking van de PDPOII-subsidies voor landelijk erfgoed met de spreiding van <strong>het</strong> lokaal<br />
patrimonium in Vlaanderen 64<br />
Figuur 42: Statuut promotor volgens as 67<br />
Figuur 43: Statuut promotor volgens provincie / Leadergebied 68<br />
Figuur 44: Verdeling van <strong>het</strong> aantal projecten naar type samenwerking volgens as 69<br />
Figuur 45: Aantal projecten met samenwerkingsovereenkomst (SWO) naar statuut van de promotoren<br />
volgens as 70<br />
Figuur 46: Verdeling van <strong>het</strong> aantal projecten naar type samenwerking volgens provincie /<br />
Leadergebied 71<br />
Figuur 47: Projectgebied volgens as 73<br />
Figuur 48: Projectgebied volgens provincie / Leadergebied 74<br />
Figuur 49: Enquête: “Leader voorziet in een uitwisselingsprogramma tussen andere Leadergebieden.<br />
Biedt dat volgens u een meerwaarde?” 79<br />
Figuur 50: Situering van gemeentelijke PDPOII-projecten met aanduiding van bestuurskrachtarme<br />
plattelandsgemeenten 89<br />
99
LIJST VAN TABELLEN<br />
Tabel 1: Budget PDPOII 2007 – 2013 9<br />
Tabel 2: In de evaluatie gehanteerde projectendata 16<br />
Tabel 3: Grootte en inwonersaantal <strong>Vlaamse</strong> Leadergebieden 19<br />
Tabel 4: Samenstelling Plaatselijke Groep 22<br />
Tabel 5: Juridisch statuut PG 24<br />
Tabel 6: Doelstellingen As 3 en Leadergebieden 25<br />
Tabel 7: Verdeelsleutel van de ruraliteit en niet-ruraliteit per provincie 28<br />
Tabel 8: Verdeling van de middelen tussen de provincies 28<br />
Tabel 9: Huidige verdeling Leaderbudget per provincie en per PG 29<br />
Tabel 10: Overzicht projectoproep en indiening 30<br />
Tabel 11: Advies in verband met ingediende projectvoorstellen 32<br />
Tabel 12: jaarlijks percentage middelen dat niet werd uitbetaald 34<br />
Tabel 13: Financieringsvoorwaarden projecten 36<br />
Tabel 14: Outputindicatoren in verband met de werking van PG’s (2008-2009) 38<br />
Tabel 15: Mogelijke begunstigden 66<br />
Tabel 16: Situering projecten in grote en regionale steden 72<br />
Tabel 17: Maatregel 313 76<br />
Tabel 18: Maatregel 321 76<br />
Tabel 19: Maatregel 322 76<br />
Tabel 20: Maatregel 323 77<br />
Tabel 21: Maatregel 331 77<br />
Tabel 22: Impact op werkgelegenheid van toeristische activiteiten binnen As 3 en Leader 78<br />
Tabel 23: Maatregel 421: samenwerking 78<br />
Tabel 24: Goedgekeurde samenwerkingsprojecten binnen maatregel 421 79<br />
Tabel 25: Vergelijking Plattelandsprogramma 2007-2013 in verschillende landen/regio’s 2007-2013 84<br />
Tabel 26: EU-fondsen in <strong>het</strong> plattelandsbeleid in verschillende landen/regio’s 86<br />
100
BRONNEN<br />
Schriftelijke bronnen<br />
- Aandachtspunten PDPOII (VVSG, 20 mei 2011)<br />
-Aanvraagformulieren van promotoren en financiële en inhoudelijke voortgang<strong>rapport</strong>ages<br />
van projecten (As 3 en As 4) en Plaatselijke Groepen (As 4) (administratie beheersdienst,<br />
2007- juni 2011)<br />
-Agenda voor een Vitaal Platteland - Visie - Inspelen op veranderingen (ministerie van LNE,<br />
2004)<br />
- Arrêté de l‟Exécutif régional wallon du 01 décembre 1991 portant exécution du décret du 06<br />
juin 1991 (M.B. van 11/03/1992, p.5118)<br />
- Assessing the Impact of Rural Development Policies (incl. Leader). Extended Policy Brief<br />
(7 th framework project RuDi, Juni 2010)<br />
-Décret du 06 juin 1991 relatif au développement rural (Région Wallonne, 6 juni 1991)<br />
-Demarcation and Complementarity, draftversion 2.0 (TWG1 - European Network for Rural<br />
Development, 17 februari 2011)<br />
-Eind<strong>rapport</strong> Omschrijving Platteland (Afdeling Mobiliteit en Ruimtelijke Planning Universiteit<br />
Gent, april 2011)<br />
-EFRO – Operationeel Programma Doelstelling : “Regionaal Concurrentievermogen en<br />
Werkgelegenheid” Vlaanderen 2007-2013 CCI 2007BE162PO0002 (<strong>Vlaamse</strong> Regering en<br />
Agentschap Economie, oktober 2007)<br />
-Knelpuntennota binnen <strong>het</strong> Programma voor Plattelandsontwikkeling – As 4 (Rurant,<br />
augustus 2009)<br />
-Jaarverslagen PDPOII 2007, 2008, 2009, 2010 (Departement Landbouw & Visserij, Afdeling<br />
Monitoring & Studie, 2008, 2009, 2010 en 2011)<br />
- Loi relative au développement des territoires ruraux: guide pratique des principales<br />
mesures et exemples (Ministère de l‟Agriculture et de la Pêche, juli 2005)<br />
- Mid term evaluatie Nederlands Plattelands Ontwikkelings Programma 2007-2013 (Ecorys,<br />
2010)<br />
-Mid term evaluatie van <strong>het</strong> Vlaams Programmadocument voor Plattelandsontwikkeling<br />
2007-2013 (Idea Consult, e.a. in opdracht van Departement Landbouw & Visserij, Afdeling<br />
Monitoring & Studie, 2010)<br />
-Naar een Vlaams Plattelandsbeleidsplan (VLM, 2009)<br />
-Nota verdeelsleutel van de Europese financiële middelen voor PDPOII (Assen 3 en 4) (VVP,<br />
april 2006)<br />
- Onderzoek Omschrijving platteland (AMRP, Universiteit Gent, april 2011)<br />
101
-PDPOII – As 3 & Leader: evaluatie door lokale besturen (VVSG, januari 2010)<br />
-Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007 – 2013 voor Nederland en Bijlage 4<br />
maatregelfiches , versie 6.0 (Nederland, februari 2010)<br />
-Programmadocument voor Plattelandsontwikkeling Vlaanderen 2007-2013 (goedgekeurd<br />
door de <strong>Vlaamse</strong> Regering, 27 oktober 2006)<br />
- Programme rural de développement hexagonal 2007 – 2013, Tomes 1, 2, 3, 4 et 5, Version<br />
05 (goedgekeurd door de Europese Commissie, op 21 december 2009)<br />
-Programme Wallon de Développement Rural 2007- 2013 (Gouvernement Wallon, mei 2009)<br />
-Programme Wallon de Développement Rural : Présentation générale du système de gestion<br />
et de contrôle (Document interne, SPW – DGARNE – Département des politiques<br />
Européennes et des accords internationaux – Direction des Programmes Européens,<br />
augustus 2011)<br />
- Special Report: Implementation of the Leader approach for rural development (Luxemburg,<br />
november 2010)<br />
-Resultaten VLM – bevraging van plattelandsactoren (digitale VLM – enquête, september<br />
2010)<br />
- Rural, « Agir pour nos campagnes » (Bernard Charue, Premier Attaché, MRW – Direction<br />
générale de l‟agriculture – Division de la gestion de l‟espaces rural, 27 maart 2007)<br />
- Supplementary Report on specific aspects of Leader approach implementation (ENRD,<br />
februari 2011)<br />
-Targeting territorial specificities and needs in Rural Development Programmes – Annex 2,<br />
Final version (TWG1 – European Network for Rural Development, 9 oktober 2010)<br />
-Vademecum As 3 (bijgewerkt intern VLM – document met overzicht van gehanteerde<br />
handleidingen en procedures, januari 2011)<br />
-Vademecum As 4 (bijgewerkt intern VLM – document met overzicht van gehanteerde<br />
handleidingen en procedures, januari 2011)<br />
-Van Zeebroeck M. Cohesiebeleid in relatie tot plattelandsbeleid (Beleidsdomein Landbouw<br />
en Visserij, afdeling Monitoring en Studie, 2011)<br />
-Vergelijking draaiboeken en doelstellingen PG‟s (intern VLM – document, medio 2010)<br />
-Verordening (EG) nr.1698/2005 van de Raad van de Europese Unie van 20 september<br />
2005 (Publicatieblad de Europese Unie, 21 oktober 2005)<br />
-Volet régional Rhône-Alpes du Programme de Développement Rural Hexagonal 2007 -<br />
2013, Version 4 (validée DGPAAT, 10 augustus 2010)<br />
102
Websites<br />
-http://agriculture.gouv.fr/vie-en-milieu-rural<br />
-http://agriculture.gouv.fr/pac-developpement-rural-feader<br />
-http://ec.europa.eu/agriculture/rurdev/countries/index_en.htm<br />
-http://enrd.ec.europa.eu/rural-development-policy/country-information/rural-developmentpolicy-fiches/en/rural-development-policy-fiches_home_en.cfm<br />
-http://www.regiebureau-pop.eu/<br />
-http://www.ruraalnetwerk.be<br />
-http://www.vitaalplatteland.nu/beleidsdossiers/<br />
103
BIJLAGEN<br />
Bijlage 1: Extract verordening (EG) nr. 1695/2005 (Lijst met maatregelen binnen de assen)<br />
Bijlage 2: Doelstellingen van Provinciale Plattelandsbeleidsplannen en Lokale<br />
Ontwikkelingsstrategieën<br />
Bijlage 3: Voorbeeld van projectfiche<br />
Bijlage 4: Beoordelingscriteria PDPOII As 3<br />
Bijlage 5: Evaluatiefiches projecten 2007<br />
Bijlage 6: Evaluaties projecten per jaar voor As 3 en Leader<br />
Bijlage 7: Fiches met samenvatting van de plattelandsprogramma‟s in de besproken<br />
landen/regio‟s<br />
104