16.11.2014 Views

NJB-1423

NJB-1423

NJB-1423

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Rechtspraak<br />

de kennen – op haar verzoek slechts faciliterende<br />

activiteiten heeft verricht. [betrokkene]<br />

heeft de aanwezigheid van de verdachte als<br />

beschermend ervaren. Onder deze omstandigheden<br />

kan naar het oordeel van het hof<br />

niet worden gesproken van afwezigheid (in<br />

meer of mindere mate) van een reële keuze<br />

bij [betrokkene], zodat naar het oordeel van<br />

het hof niet wettig en overtuigend kan worden<br />

bewezen dat de verdachte [betrokkene]<br />

ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen<br />

tot het verrichten van seksuele handelingen,<br />

met of voor een derde tegen betaling.<br />

Op grond van het bovenstaande acht het hof<br />

– anders dan de rechtbank – evenmin wettig<br />

en overtuigend bewezen dat de verdachte ten<br />

aanzien van [betrokkene] handelingen heeft<br />

ondernomen waarvan hij wist dat [betrokkene]<br />

zich daardoor beschikbaar zou stellen tot<br />

het verrichten van prostitutiehandelingen.’<br />

Het middel klaagt dat het hof zijn vrijspraak<br />

van het ten eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde<br />

heeft gebaseerd op een te<br />

beperkte en daarmee onjuiste uitleg van het<br />

begrip ‘ertoe brengen’ als bedoeld in art. 273f<br />

lid 1 onder 5˚ Sr, waardoor het hof de grondslag<br />

van de tenlastelegging heeft verlaten,<br />

en/of dat ’s hofs oordeel dat geen sprake was<br />

van ‘ertoe brengen’ als bedoeld in dit artikel<br />

niet zonder meer begrijpelijk is, althans<br />

ontoereikend is gemotiveerd.<br />

Wetsgeschiedenis art. 273f lid<br />

1 onder 5˚ Sr:<br />

De wetsgeschiedenis van deze bepaling en<br />

haar voorgangers houdt onder meer het volgende<br />

in:<br />

– de memorie van antwoord bij het wetsvoorstel<br />

dat heeft geleid tot de Wet van 9 december<br />

1993 tot wijziging van de art. 250bis en<br />

250ter van het Wetboek van Strafrecht (Stb.<br />

1993, 679):<br />

‘De leden van de CDA.-fractie wezen op vragen<br />

die zouden kunnen rijzen met betrekking tot<br />

de verhouding tussen de artikelen 247 en 250<br />

Sr enerzijds en de artikelen 250bis en 250ter<br />

Sr anderzijds. Dit probleem is, zoals reeds<br />

werd vermeld, opgelost door de bij nota van<br />

wijziging voorgestelde aanvullingen van de<br />

artikelen 250bis en 250ter Sr. Alvorens op die<br />

verhouding in te gaan, merk ik ter toelichting<br />

van die nieuwe bepalingen nog het volgende<br />

op. In die bepalingen is de minderjarigheid<br />

een geobjectiveerd bestanddeel van de delictsomschrijving.<br />

Aan de bepalingen ligt de<br />

gedachte ten grondslag dat degene die als<br />

exploitant, souteneur of bemiddelaar betrokken<br />

is bij exploitatie van prostitutie, zich<br />

ervan dient te vergewissen dat hij niet met<br />

een minderjarige heeft te maken. Dit betekent<br />

dat het een ander tot prostitutie brengen en<br />

het ondernemen van enige handeling waarvan<br />

de dader weet of redelijkerwijs moet vermoeden<br />

dat de ander daardoor in de prostitutie<br />

belandt, zonder meer wordt gekwalificeerd<br />

als mensenhandel, indien die ander minderjarig<br />

is. De wil van de betrokkene is niet relevant.<br />

Dit is neergelegd in ontwerp-artikel<br />

250ter, eerste lid, onder 3°.’ (Kamerstukken II<br />

1990/91, 21027, 5, p. 11)<br />

– de nota naar aanleiding van het eindverslag<br />

bij voornoemd wetsvoorstel:<br />

‘Een persoon die zich tot prostitutie laat<br />

brengen, neemt een beslissing die verstrekkende<br />

gevolgen heeft. Ik ben van mening dat<br />

een minderjarige in het algemeen te weinig<br />

inzicht en ervaring heeft om deze gevolgen<br />

te kunnen overzien en bewust de levensloop<br />

van een prostitué(e) te kiezen. Dit geldt in<br />

mindere mate voor het plegen of dulden van<br />

ontucht. Leeftijdsgrenzen zijn uiteraard altijd<br />

enigszins arbitrair. Misschien zijn er enkele<br />

jeugdigen van zestien of zeventien jaar die<br />

de stap in de prostitutie weldoordacht zouden<br />

maken. Maar de hier aan de orde zijnde<br />

wetgeving dient te zijn afgestemd op hetgeen<br />

in het algemeen van een minderjarige<br />

kan worden verwacht. (...)<br />

De leeftijdsgrens berust op de overtuiging<br />

van de wetgever dat in het algemeen aan de<br />

exploitatie van prostitutie van minderjarigen<br />

misbruik van uit feitelijke verhoudingen<br />

voortvloeiend overwicht inherent is.’ (Kamerstukken<br />

II 1990/91, 21027, 8, p. 2).<br />

– de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel<br />

dat heeft geleid tot de Wet van 9<br />

december 2004 tot uitvoering van internationale<br />

regelgeving ter bestrijding van mensensmokkel<br />

en mensenhandel (Stb. 2004, 645):<br />

‘In onze wetgeving is de strafbaarstelling van<br />

mensenhandel neergelegd in artikel 250a Sr.<br />

Was de strafbaarstelling van mensenhandel<br />

in artikel 250ter (oud) Sr. vóór 1994 nog<br />

beperkt tot vrouwenhandel en handel in<br />

minderjarigen van het mannelijk geslacht<br />

zonder een nadere delictsomschrijving en<br />

bestraft met een gevangenisstraf van vijf<br />

jaar, in 1994 is deze strafbepaling gemoderniseerd,<br />

voorzien van een delictsomschrijving<br />

en aangescherpt. Het begrip mensenhandel<br />

is als kwalificatie in de wettekst geïntroduceerd<br />

en de maximum gevangenisstraf is verhoogd<br />

tot zes jaar; onder strafverzwarende<br />

omstandigheden geldt een maximum van<br />

acht resp. tien jaar (artikel 250ter Sr.).<br />

Sinds 1 oktober 2000 is bij gelegenheid van<br />

de wetgeving inzake de opheffing van het<br />

algemeen bordeelverbod artikel 250ter Sr.<br />

omgezet in artikel 250a Sr. De term mensenhandel<br />

is uit het artikel geschrapt. Artikel<br />

250a beoogt alle vormen van uitbuiting voor<br />

prostitutie en – sinds 1 oktober 2002 – andere<br />

vormen van seksuele uitbuiting strafbaar<br />

te stellen.<br />

Kenmerkend voor uitbuiting is de aanwezigheid<br />

van dwang in ruime zin of misleiding,<br />

in de uitgebreide formulering in artikel 250a,<br />

eerste lid, onderdeel 1°: een persoon door<br />

geweld of een andere feitelijkheid of door<br />

bedreiging daarmee dwingen of door misbruik<br />

van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend<br />

overwicht of door misleiding bewegen<br />

zich beschikbaar te stellen tot het<br />

verrichten van seksuele handelingen tegen<br />

betaling, dan wel onder deze omstandigheden<br />

enige handeling ondernemen waarvan<br />

de dader weet of redelijkerwijs moet vermoeden<br />

dat die persoon zich daardoor tot het<br />

verrichten van die handelingen beschikbaar<br />

stelt. De eis van dwang in brede zin of misleiding<br />

geldt niet voor seksuele uitbuiting van<br />

kinderen: uitbating van prostitutie door minderjarigen<br />

is zonder meer strafbaar (onderdeel<br />

3°). (...)<br />

Artikelsgewijs<br />

(...) Het voorgestelde artikel 273a, eerste lid,<br />

ziet op mensenhandel in het algemeen, daaraan<br />

gerelateerde vormen van uitbuiting en<br />

het trekken van profijt daaruit.(...)<br />

In onderdeel 5˚ is in gewijzigde vorm onderdeel<br />

3˚ van artikel 250a, eerste lid, opgenomen.<br />

Deze bepaling ziet op bescherming van<br />

kinderen. Om die reden ontbreekt de eis van<br />

het gebruik van dwangmiddelen. Daarom<br />

wordt voorgesteld deze bepaling te beperken<br />

tot het kinderen ertoe brengen zich beschikbaar<br />

te stellen tot het verrichten van seksuele<br />

handelingen met of voor een derde tegen<br />

betaling of hun organen tegen betaling<br />

beschikbaar te stellen’, (Kamerstukken II<br />

2003/04, 29291, 3, p. 8 en 18).<br />

Hoge Raad, onder meer:<br />

3.3. Mede gelet op deze wetsgeschiedenis<br />

heeft het hof met zijn oordeel dat het<br />

bestanddeel ‘ertoe brengen’ als bedoeld in art.<br />

273f, eerste lid onder 5°, Sr duidt op ‘een situatie<br />

waarin een reële eigen keuze van de<br />

prostituee in meer of mindere mate afwezig<br />

is, waarbij op zichzelf niet doorslaggevend is<br />

of de prostituee al dan niet minderjarig is’,<br />

een te beperkte en dus onjuiste betekenis<br />

toegekend aan de in de tenlastelegging voorkomende<br />

term ‘ertoe brengen’, die aldaar is<br />

gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan<br />

toekomt in art. 273f, eerste lid onder 5°, Sr.<br />

Door de verdachte van het tenlastegelegde<br />

vrij te spreken heeft het hof hem dus vrijgesproken<br />

van iets anders dan was tenlastegelegd.<br />

Het middel klaagt terecht dat het hof<br />

aldus de grondslag van de tenlastelegging<br />

heeft verlaten.<br />

3.4. In eerdere rechtspraak is beslist dat<br />

onder het tot prostitutie brengen mede dient<br />

te worden verstaan iedere gedraging gericht<br />

NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-06-2014 – AFL. 23 1569

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!