16.11.2014 Views

NJB-1423

NJB-1423

NJB-1423

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Rechtspraak<br />

in welk geval de voormalige Minister van<br />

Landbouw, Natuur en Visserij onder meer<br />

programma’s en werkplannen vaststelde die<br />

door de besloten vennootschap ID-Lelystad<br />

moesten worden uitgevoerd.<br />

Met de rechtbank is de Afdeling voorts van<br />

oordeel dat de uit de Beheerconcessie, het<br />

aandeelhouderschap en de subsidierelatie<br />

voortvloeiende bevoegdheden die de staatssecretaris<br />

heeft jegens ProRail ieder op zichzelf<br />

beschouwd onvoldoende zijn om te kunnen<br />

spreken van een directe zeggenschap<br />

over de uitvoering van de werkzaamheden.<br />

Naar het oordeel van de Afdeling kan, anders<br />

dan de rechtbank heeft overwogen, een<br />

samenstel van bevoegdheden waarover de<br />

staatssecretaris jegens ProRail beschikt en<br />

die ieder voor zich onvoldoende zijn om een<br />

directe zeggenschap van de staatssecretaris<br />

op ProRail aan te nemen, er echter niet toe<br />

leiden dat zij zich bij de uitvoering van haar<br />

werkzaamheden waarop de gevraagde informatie<br />

ziet moet richten naar opdrachten en<br />

aanwijzingen van de staatssecretaris. De<br />

staatssecretaris heeft derhalve terecht Pro-<br />

Rail wat betreft de in dit geval relevante<br />

werkzaamheden niet aangemerkt als een<br />

onder zijn verantwoordelijkheid werkzaam<br />

bedrijf.<br />

Gezien het vorenstaande heeft de rechtbank<br />

ten onrechte overwogen dat de gevraagde<br />

informatie onder de reikwijdte van artikel 3,<br />

eerste lid, van de WOB valt en dat de staatssecretaris<br />

was gehouden die informatie bij<br />

ProRail op te vragen om vervolgens inhoudelijk<br />

te toetsen of die informatie openbaar kon<br />

worden gemaakt op grond van de WOB. De<br />

betogen slagen.<br />

(…)<br />

Centrale Raad van Beroep<br />

Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.<br />

van der Ham, vice-president van de Centrale<br />

Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd<br />

Wetenschappelijk bureau van de Centrale<br />

Raad van Beroep.<br />

1148<br />

16 mei 2014, nr. 12/2548 AOW<br />

(Mrs. Van der Kade, De Vries, Lenos)<br />

ECLI:NL:CRVB:2014:1727<br />

Herhaalde aanvraag. Binnen het kader van<br />

de onderhavige beoordeling, waarbij geen<br />

sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden,<br />

bestaat er geen gehoudenheid voor<br />

de SVB om art. 4:84 van de Awb toe te passen.<br />

(Awb art. 4:6)<br />

(….)<br />

Overwegingen<br />

4.1. Tussen partijen is in geschil of de rechtbank<br />

terecht heeft geoordeeld dat de SVB het<br />

aan betrokkene toegekende ouderdomspensioen<br />

met ingang van september 2006 had<br />

moeten herzien naar het pensioen voor een<br />

alleenstaande.<br />

4.2. Bij de beoordeling van het verzoek van<br />

betrokkene van 5 april 2011 dient te worden<br />

uitgegaan van het volgende, aan artikel 4:6<br />

van de Awb ontleende, toetsingskader.<br />

4.3. Een bestuursorgaan is bevoegd om een<br />

verzoek om terug te komen van een eerder<br />

genomen besluit inhoudelijk te behandelen<br />

en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle<br />

omvang te heroverwegen. Indien na een eerder<br />

(afwijzend) besluit een besluit van dezelfde<br />

strekking wordt genomen, kan door het<br />

instellen van beroep tegen dat laatste besluit<br />

in beginsel niet worden bereikt dat de<br />

bestuursrechter dat besluit toetst als ware<br />

het een eerste afwijzing. Bij een doorlopende<br />

(periodieke) aanspraak als hier aan de orde,<br />

moet voor de toetsing een splitsing worden<br />

aangebracht. Wat betreft de periode voorafgaande<br />

aan de aanvraag, dient de bestuursrechter<br />

zich te beperken tot de vraag of sprake<br />

is van nieuw gebleken feiten of<br />

veranderde omstandigheden en, zo ja, of het<br />

bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren<br />

te vinden om het oorspronkelijke besluit<br />

te herzien. Voor de periode na de aanvraag<br />

moet het bestuursorgaan een belangenafweging<br />

maken en moet bij de bestuursrechter<br />

een minder terughoudende toets plaatsvinden.<br />

Het is met een evenwichtige en zorgvuldige<br />

belangenafweging niet verenigbaar dat<br />

een besluit waarbij ten onrechte geen of een<br />

te lage aanspraak is toegekend, in zulke<br />

gevallen blijvend aan de aanvrager wordt<br />

tegengeworpen.<br />

4.4. Hetgeen betrokkene aan zijn verzoek van<br />

5 april 2011 ten grondslag heeft gelegd, kan<br />

niet worden aangemerkt als nieuw gebleken<br />

feiten of veranderde omstandigheden, aangezien<br />

de omstandigheid dat betrokkene sinds<br />

1998 samenwoont met twee broers al vóór<br />

het toekenningsbesluit van 7 juni 2006 kon<br />

worden aangevoerd.<br />

4.5. De SVB heeft, in het kader van de toepassing<br />

van artikel 4:6 van de Awb, ten aanzien<br />

van een verzoek om terug te komen van een<br />

onmiskenbaar onjuist rechtens onaantastbaar<br />

besluit beleidsregels ontwikkeld. Volgens<br />

dit beleid kan een uitkering met een<br />

terugwerkende kracht van één jaar worden<br />

herzien indien de onjuistheid van een eerder<br />

besluit niet is te wijten aan een fout van de<br />

SVB en met een terugwerkende kracht tot<br />

een maximum van vijf jaar indien de onjuistheid<br />

het gevolg is van een fout van de SVB.<br />

Van een onjuist besluit als gevolg van een<br />

fout van de SVB is sprake als de SVB op basis<br />

van de gegevens die ten tijde van de toekenning<br />

beschikbaar waren of die bij een normaal<br />

onderzoek van de SVB beschikbaar zouden<br />

zijn geweest, de uitkering correct had<br />

kunnen vaststellen aan de hand van de toen<br />

geldende wetgeving en beleidsregels, en de<br />

belanghebbende alle relevante informatie<br />

tijdig heeft verstrekt.<br />

4.6. Volgens het beleid van de SVB wordt,<br />

voor zover van belang, de uitkering in overige<br />

gevallen met analoge toepassing van artikel<br />

17, derde lid, van de AOW verhoogd met<br />

een terugwerkende kracht van een jaar. Als<br />

sprake is van een bijzonder geval waarin het<br />

van hardheid zou getuigen om de terugwerkende<br />

kracht tot een jaar te beperken, dan<br />

komt de SVB met volledige terugwerkende<br />

kracht terug van haar besluit, echter met een<br />

maximum van vijf jaar. Van een dergelijke<br />

hardheid is sprake indien een persoon schade<br />

heeft geleden als gevolg van het niet aanvragen<br />

van de uitkering waarop hij recht zou<br />

hebben gehad. Deze schade wordt geacht te<br />

zijn opgetreden indien zijn netto inkomen<br />

mede door het niet tijdig aanvragen van de<br />

desbetreffende uitkering, onder de voor hem<br />

geldende minimumnorm is gedaald in de<br />

periode welke is gelegen tussen de datum<br />

van de aanspraakgevende gebeurtenis en de<br />

datum die ligt één jaar voor de aanvraag.<br />

4.7. De SVB heeft zich met inachtneming van<br />

zijn beleid op het standpunt gesteld dat de<br />

onjuistheid van het toekenningsbesluit van 7<br />

juni 2006 geen gevolg is van een fout van de<br />

SVB. Betrokkene heeft bij zijn aanvraag om<br />

een ouderdomspensioen nagelaten te vermelden<br />

dat hij samenwoonde met twee<br />

broers. Dit betekent volgens de SVB dat hij<br />

toen niet alle van belang zijnde informatie<br />

voor de juiste toekenning van het ouderdomspensioen<br />

heeft verstrekt. Voorts heeft<br />

de SVB geoordeeld dat er geen sprake is van<br />

een bijzonder geval. Ook al zou sprake zijn<br />

van een bijzonder geval, dan nog is van<br />

(financiële) hardheid als gevolg van de toekenning<br />

van het ouderdomspensioen naar<br />

de verkeerde norm geen sprake.<br />

4.8. Nu de SVB gevallen als het onderhavige<br />

beoordeelt aan de hand van de hiervoor<br />

weergegeven uitgangspunten, dient te worden<br />

getoetst of de SVB heeft gehandeld in<br />

strijd met deze uitgangspunten. In de<br />

gedingstukken zijn geen aanknopingspunten<br />

gevonden om deze vraag bevestigend te<br />

beantwoorden. Hieraan wordt toegevoegd dat<br />

de toepassing van deze uitgangspunten in de<br />

onderhavige zaak niet in strijd is met enige<br />

NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-06-2014 – AFL. 23 1575

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!