09.07.2015 Views

jaargang 4 nr. 2 juni 1993 - Zoogdierwinkel

jaargang 4 nr. 2 juni 1993 - Zoogdierwinkel

jaargang 4 nr. 2 juni 1993 - Zoogdierwinkel

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

ZOOGDIER (4) 93/2ring. De fanlilies spitsmuizen, woell11uizenen ware muizen zijn eenvoudigvan elkaar te onderscheiden. Hetnader op soort brengen geeft bij demeeste soorten spitsilluizen en warelTIuizen meestal maar weinig problemen.Moeilijker is het herkennen vanwoelmuizen, en het onderscheidenvan (nauw) verwante soorten zoals gewoneen tweekleurige bosspitsmuis,en de huis- en veldspitslTIuis.H et is in het begin aan te raden eenbinoculair te gebruiken bij het detern1inerenvan schedelresten; hierdoorkunje allerlei subtiele kenmerken aande kiezen veel duidelijker zien, waardoorje sneller leert hoe je de soortenkunt onderscheiden.Het is van groot belang on1 de gevondenbraakballen in een plastic zakdroog te bewaren en te voorzien vannotities over de vindplaats (nletamersfoort-coördinaten), de soortpredator, datum, en het aantal braakballen.Onldat braakballen broedplaatsenkunnen zijn van 1110tten ishet aan te raden de zak met braakballeneven in het vriesvak te zetten. Eenhalfuur is voldoende OlTI van de nlottenaf te zijn.Braakballen geven naast de soortensamenstellingook infornlatîe overaantallen. Gedurende ruim veertienjaar onderzoek nlet lnloopvallen inNederland heb ik bijvoorbeeld nauwelijksdertig waterspitsnluizen kunnenvangen. Een globale schatting vanhetgeen ik aan waterspitslTIuizen inbraakballen over dezelfde periodeheb aangetroffen leert 111ij dat ik meerdan 280 schedelresten ben tegengekomen.Dat betekent dat je door nliddelvan braakballen-onderzoek veel snellergegevens over aantallen en groveverspreidingspatronen kunt verkrijgen.Daar staat als nadeel tegenoverdat je niet de precieze vindplaats vande waterspitsmuis kunt achterhalenen dus geen biotoopvoorkeur kunt bepalen.Een onderzoek met braakballenwordt interessant voor l11onitoring alsje van een bepaalde vindplaats gedurendelTIeerdere jaren elk seizoen eenbepaalde hoeveelheid braakballenverzamelt en uitpluist. Hierdoor benje op den duur in staat schOl11melil1-gen in populaties van kleine zoogdierenvast te stellen. Aan de methodiekekant van deze nunlerieke infornlatiezitten nog wel wat haken en ogen. In12het kader van een nieuw project olnzoogdieren te monitoren wordt n10-nlenteel hard gewerkt aan een gestandaardiseerdemethode.Ook minder frequente herhalingenvan een braakballen-onderzoek vandezelfde vindplaats kan al boeiendeinformatie opleveren. Zo geeft eeneenn1aal aangetroffen noordse woel-111Uis in een partij nog geen zekerheidover de vraag of de soort werkelijk inde nabije omgeving voorkomt. Het isimlTIerS nl0gelijk dat de uil zich overeen niet onaanzienlijke afstand verplaatst)alvorens de braakbal uit tespuwen. Pas wanneer herhaaldelijk enover een langere periode schedelrestenvan noordse woelmuizen in debraakballen van dezelfde vindplaatsopduîken~ kun je er zeker van zijn dater een populatie noordse woelmuizenin de nabije omgeving van de roestplaatsaanwezig moet zijn.Enige resultatenBraakballenonderzoek heeft, ondankshet feit dat de verspreiding vande l11eeste zoogdieren in Nederlandtot in detail bekend lij kt te zijn, ook recentelijknog geregeld voor verrassingengezorgd. Zo werden in 1989 onverwachttientallen schedelresten vanveldspitsmuizen aangetroffen inbraakballen van een kerkuil in de OITIgevingvan Gramsbergen (Overijssel),terwijl de soort daarvoor recentelijkalleen nog in Zeeuwsch-Vlaanderenwas aangetroffen.De huisspitslTIuis heeft de afgelopendecennia niet alleen haar areaal inNederland uitgebreid (Broekhuizenet al., 1992), ook de aantallen van dezesoort zijn sterk toegenolTIen in kerlcuilebraakballenin de 111eeste delen vanNederland. Tot halverwege de jarenzeventig maakte de huisspitslTIuis noggeen 10 procent uit van het gen1iddeldekerkuîlenmenu. Alleen tijdenswinters in jaren n1et weinig veldnluizenliep dit percentage S0111S op tot20% of nleer (De Bruijn, 1979). In delaatste vijf jaar is het gem iddelde percentageopgelopen tot meer dan 25%(gebaseerd op meer dan 20.000 prooidieren).Ook komt het op steeds meervindplaatsen voor dat het percentagehuisspitslTIuizen ruinl de vijftig procentoverschrijdt. Dit komt vooralvoor in Zuid-Nederland, tnaar ook inandere delen van het land (Mostert,1985~ andere nog niet gepubliceerde

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!