Vossen maken regelmatig gebruik van defaunapassages.Foto Johan de Meestersage. Het is opvallend dat de vos en debunzing de tunnels bij de Kolonel vanRooyenweg en bij Zeist vrîjwel evenvaak gebruiken. Voor deze soortenlijkt de aanleg van een tunnel een geschiktemaatregel.De faunapassage bij HollandseRading werd nlÎnder frequent en doorminder soorten gebruikt dan die bij deKolonel van Rooyenweg. De onderzoeksintensiteitbij Hollandse Radinglag daarentegen veel hoger. Hieruitvolgt dat elk object uniek is en dat deresultaten van één onderzoek aan éénfaunapassage niet zonder n1eer betrekkinghebben op andere passages,al dan niet van hetzelfde type. Factorendie het gebruik en de gebruiksfrequentiebepalen zijn technische factoren,de inpassing van de tunnel in deomgeving en verstoring door demens.Technische factorenDe technische verschillen tussen detunnels (lengte, hoogte en doorzicht)kunnen een verklaring vormen voorde verschillen in de frequentie waarmeeze worden gebruikt. De tunnel bijHollandse Rading is langer (55 meter)dan die bij Amersfoort (lengte 50 lneter).Het verschil in lengte valt mee enlijkt dus geen verklarende factor. Detunnel bij Hollandse Rading is smaller(doorsnede 40 cln) dan die bij Amersfoort(doorsnede 60 cln). Een brederetunnel zou aantrekkelijker kunnenzijn voor zoogdieren. Derckx (1986)vindt echter dat tunnels van 30 en 50centitneter doorsnede frequent doordas, bunzing, haas, konijn en vos wordengebruikt De inloophoogte lijktdus ook geen beperkende factor. Ookhet doorzicht kan een rol spelen. In detunnel bij Hollandse Rading zit eenknik, de andere zijde is niet te zien. Detunnel bij Amersfoort loopt rechtdoor,de andere zijde is wel te zien.Volgens van Nierop (1988) zou eentunnel met een knik aantrekkelijkerzijn, waarbij doorzicht wordt voorkomenen de kans op verstoring wordtbeperkt. Dit komt niet overeen met deresultaten van dit onderzoek.Inpassing in de OlngevingBij de aanleg van faunavoorzieningenis een goede kennis van het gebiedeen vereiste. Aanleg van faunavoorzieningenop plaatsen waar (oude) migratie-routesvan dieren lopen, is aante bevelen. Geleiding via lijnvormigelandschapselementen of aansluitendebeplanting is van belang voor allezoogdieren (Hunt et al., 1987). Detunnel moet als het ware een verbindingvormen tussen leefgebieden aanbeide zijden van de weg. Het feit dat
ZOOGDIER (4)bij de ingang van de tunnel bij Amersfoortin 1992 vaker sporen zijn aangetroffendan in 1989, onderbouwt dezestelling; de vegetatie rond de beide ingangenheeft zich sinds 1989 verderontwikkeld.VerstoringHet feit dat de tunnel bij HollandseRading zo weinig gebruikt wordt, lijktvooral een oorzaak te vinden in verstoring.Het perron voor de trein naarHilversun1 ligt op nog geen 15 lnetervan de westelijke toegang van de tunnel.Regelmatig komen er l11ensen inhet tussenliggende gras- en bosperceel.Aan de oostkant ligt een recreatiegebied,dat toegankelijk is vanafeen verzorgingsplaats langs de A27.Eén pad loopt direct langs de oostelijkeingang. Hier dient de n1enselijkeverstoring te wordt verhinderd. Devele hekken in de omgeving vonnen aleen barrière voor de grotere zoogdieren,zodat echter venneden wordendat er nog meer hekken in de omgevingverschijnen. Het verdient aanbevelingte onderzoeken of het aantalhekwerken niet vern1inderd kan WOfdenof dat er nlaatregelen getroffenkunnen worden (bijvoorbeeld hetaanbrengen van poortjes), zodat dehekken geen barrière meer vormen.Het zeer frequente tunnelbezoekdoor de onderzoeker (tot twee ll1aalper dag) heeft lnogelijk ook bijgedragenaan de verstoring.SamenvattingDe voorwaarden voor het gebruik vanfaunapassages door zoogdieren liggenvooral in een goede inpassing in deomgeving en het voorkomen vanmenselijke verstoring. De tunnelmoet als het ware een aaneengeslotenverbinding vorn1en tussen de vegetatieaan beide zijden van de voorziening.Wanneer aan deze voorwaardenvoldaan is, zullen aanwezige groterezoogdieren frequent gebruik n1akenvan de tunnel. Muizen lijken incidenteelgebruik te nlaken van de onderzochtetypen tunnels. Voor dezegroep zullen lengte, doorsnede endoorzicht mogelijk meer bepalendzijn dan voor grotere zoogdieren.Bij de aanleg en de keuze van de lokatievan faunapassages is voornamelijklnet de grotere zoogdieren rekeninggehouden. Oorspronkelijk werdendeze tunnels dassentunnels genoemden specifiek aangelegd voordassen, lTIaar het is inn1iddels duidelijkdat deze voorzieningen niet alleen(en in dit geval geheel niet) door dassenworden gebruikt. DaarOlTI is deaanduiding zoogdiertunnels, of nogalgelTIener, faunapassages te prefereren.--rlLiteratuurApeldoorn, R. van & J. Kalkhoven, 1991.De relatie tussen zoogdieren en infra*structuur~ de effecten van habitat-frag*mentatie en verstoring. Intern rapport.Rijksinstituut voor Natuurbeheer,Leersum.Apeldoorn, R. van, M. el Daem, K. HawkHley, M. Kozakiewicz, G. Merriam, W.Nieuwenhuizen & J. Wegner, in prep.Footprints of small mammals 1. A fïeldmethod of sampling data for differentspecies (aangeboden aan Mammalia).Bekker, H" 1991. Ecoducten worden gebruikt.Zoogdier 2(2):20- 23.Both, C., 1989. Een tunnel voor zoogdieren.Onderzoek naar tunnelgebruik enverkeersslachtoffers van de A28 bijAmersfoort. Amoeba 63(8):132-135.Derckx, H., 1986. Ervaringen met dassellvoorzienîngenbij Rijksweg 73, tracéTeerschdijk-Maasbrug. Lutra 29:67-75.Hollander, H., ]989. Pootafdrukken vanmuizen. Een nieuwe inventarisatiemethode?Intern rapport. Rijksinstituutvoor Natuurbeheer, Leersum.Hollander, H., <strong>1993</strong>. Evaluatie mitigerendemaatregelen ten behoeve vanzoogdieren in de provincie Utrecht.Rapport SBW Advies & Onderzoek.Hunt, A., H.l. Dickens & RJ. Whelan,1987. Movement of mammals throughtunnels under railway lines. AustralianZoologist 24:89-93.Kalkhoven, J.T.R., 1990. Onderzoek naarde ecologische betekenis van het viaductonder Rijksweg A28 ten westenvan Zeist. Intern rapport. Rijksinstituutvoor Natuurbeheer, Leersum.Nierop, A. van, 1988. Wildpassages. StichtingNatuur en Milieu, Utrecht.Vink, H. & F. Al/eijn, 1992. Dassen in hetGooi. Een regionaal naluurbeschermingsprobleem.Zoogdier 3(3):4-8.