11.07.2015 Views

Niveau 2 - Landelijke campagne Alfabetisering Autochtone ...

Niveau 2 - Landelijke campagne Alfabetisering Autochtone ...

Niveau 2 - Landelijke campagne Alfabetisering Autochtone ...

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Zeg het voortHandleiding mentortraining voor docenten en trainers<strong>Niveau</strong> 2Zeg het voortCursus voor Ambassadeurs Geletterdheid


InhoudsopgaveInleiding 7Werving en intake 9De cursus 11Tips voor de trainer 131 Kennismaken 151.1 Voorbereiding 151.2 Uitvoering 15Bijlage 1: Voorbeeld woordweb mentor 18Bijlage 2: Mentor-/Cursistkaartjes 19Bijlage 3: Mentorvaardigheden 202 Actief luisteren 212.1 Voorbereiding 212.2 Uitvoering 21Bijlage 1: Tips voor goed luisteren 24Bijlage 2: Theorie voor actief luisteren 25Bijlage 3: Voorbeeld van goed luisteren 273 Open vragen stellen, doorvragen en samenvatten 293.1 Voorbereiding 293.2 Uitvoering 29Bijlage 1: Theorie open-, gesloten- en suggestieve vragen stellen 32Bijlage 2: Observatiekaartjes 34Handleiding mentortraining voor docenten en trainers5


De cursisten krijgen een schrift waar ze de moeilijke woorden in kunnen noteren. Bij de terugblikaan het begin van de les wordt gekeken “Wat was voor jou het belangrijkste de vorige keer?”, maarer wordt ook in het woordenschrift gekeken, “welke nieuwe woorden heb je geleerd, leg ze uit”.Oefenen van gesprekken en reflectie op gespreksvaardighedenIn de mentorcursus worden bepaalde vaardigheden geoefend, zoals een complimentgeven en ontvangen of een afspraak maken. Bij veel van deze oefeningen is de taal eenbelangrijk onderdeel. De cursisten leren bepaalde standaardzinnen en gebruiken deze in deoefengesprekken. Door het oefenen van vaardigheden wordt zo dus ook de taal geoefend.Door het herhalen van situaties en het gericht observeren van anderen wordt de taal ookverbeterd. In deze cursus wordt niet alleen gekeken of de communicatie voldoende is, maar ookhoe de communicatie is, wat effectief is en hoe het beter kan. Dit tilt de taalvaardigheid naar eenhoger niveau.Begrip cultuur verschillenDe cultuur verschillen komen op diverse momenten aan bod.Bijvoorbeeld het maken van een afspraak is een typisch Nederlands verschijnsel. Dit biedtaanknopingspunten om een gesprek hierover aan te gaan: hoe was dat in jouw land? Hebje daar erg aan moeten wennen in Nederland? Wat vind je hier goed of vervelend aan?Reeds ingeburgerde cursisten kunnen hier door hun eigen ervaringen een brug slaan tussennieuwkomers en Nederlanders. Door de mentorcursus worden ze zich bewust van hun positie enhun eigen proces van verandering en aanpassing.Door dit te verwoorden, krijgen de cursisten meer inzicht in de cultuurverschillen waar ze mee temaken krijgen, hoe ze hier zelf in staan, en de (on)mogelijkheden van anderen.Door verkregen inzichten ontstaat er zelfinzicht en zelfbewust zijn, waardoor de training ookvoorziet in een stuk empowerment.Mentortraining inzetbaar op andere vlakkenROC Nijmegen voert onderdelen van de training uit bij teams van instellingen/organisaties diebehoefte hebben aan een aantal specifieke bijeenkomsten met betrekking communicatie en/offeedback geven.Afhankelijk van de behoeften kunnen de bijeenkomsten worden samengesteld zodat er eenverkorte training ontstaat.Bovenstaande toont aan dat de mentortraining weliswaar ontwikkeld is voor het NT1-onderwijsmaar op een veel breder vlak kan worden ingezet. De persoonlijke vaardigheden die mentorenzich eigen maken zijn in allerlei alledaagse- en werksituaties toepasbaar. Hier kunnen ook anderegroepen mensen hun voordeel mee doen.8 Zeg het voort


Werving en intakeVoordat er kan worden begonnen met de werving en de selectie van geschikte kandidaten, moethet roc aan een aantal voorwaarden voldoen:• Het roc stelt een trainer (docent) aan die tijd krijgt om de werving en selectie te realiseren en dementortraining te geven.• Het roc draagt zorg voor begeleiding/ondersteuning in de vorm van terugkomdagen.• De trainer koppelt terug naar de docent van de mentor wanneer deze kan worden ingezet bijde begeleiding van nieuwe cursisten. De docent en de mentor maken hier afspraken over. Dedagelijkse begeleiding valt dan onder de verantwoordelijkheid van de docent.De potentiële mentor:• Is integer• Heeft een stabiele persoonlijkheid• Is betrouwbaar• Heeft een bepaalde mate van zelfvertrouwen• Kan anderen stimuleren en motiveren• Heeft zijn eigen situatie verwerkt• Heeft geschikte mondelinge taalvaardigheid• Is bereid tot leren• Kan zich inleven in een ander• Kan zijn eigen grenzen aangeven, respecteert die van een ander• Is bereid om 1 jaar mentor te zijnHandleiding mentortraining voor docenten en trainers9


10 Zeg het voort


De cursusOok om te kunnen starten met de training moet het roc aan een aantal voorwaarden voldoen:Er wordt een groep gevormd van maximaal 8 mensen.Er worden 8 bijeenkomsten georganiseerd op een vast dagdeel en op een vaste plaats.Het roc regelt een ruimte en indien nodig apparatuur.De cursus wordt gratis door het roc aangeboden.De cursus omvat 8 bijeenkomsten van 2,5 uur. Na de cursus worden naar behoefteterugkomdagen georganiseerd.Na het volgen van de training kan de cursist:• Open vragen stellen• Actief luisteren• Een compliment geven en ontvangen• Zijn eigen grenzen aangeven en die van een ander respecteren• Een telefoongesprek voeren• Instructie geven• Zijn eigen persoonlijke kwaliteiten inzetten als mentorHandleiding mentortraining voor docenten en trainers11


12 Zeg het voort


Tips voor de trainer• In de training wordt veel samengewerkt. Zorg er voor dat er aandacht is voor dezesamenwerking. Benoem het samenwerken, heb aandacht voor goede samenwerkingsvoorbeeldenuit de groep en maak de link naar het mentorschap. In de rol van mentor zalsamenwerking een belangrijke plek innemen.• Bekijk per bijeenkomst welke oefeningen belangrijk voor deze groep zijn. Soms is het goed omwat langer bij één oefening stil te staan of juist wat sneller. Elke groep is anders.• Pak onderdelen als ‘luisteren’ en ‘feedback’ regelmatig op als rode draad door de training.• Maak regelmatig de koppeling van het thema van de bijeenkomst naar de praktijk van hetmentorschap.Bronvermelding:• Samenwerken en communiceren op de werkvloer. Uitgeverij Angerensteijn.• Arks; sleutels tot leren project uitgevoerd binnen Socrates programma in Europa.• Methodiek voor empowerment van allochtone vrouwen; ‘Naar een grotere wereld’.• ‘Zeg het voort’ cursus voor ambassadeurs Geletterdheid CINOP.• Carrièretijger Tekst van Ysolde Bentvelsen.Handleiding mentortraining voor docenten en trainers13


14 Zeg het voort


1 Kennismaken1.1 Voorbereiding1. Beginsituatie• De cursist is na de werving en intake geschikt bevonden om tot mentor te worden opgeleid.2. Doel:De cursist:• Kan vertellen wie hij 1 is en waarom hij mentor wil worden.• Kan zich inleven waarom zijn medecursisten mentor willen worden.• Kan enkele mentortaken opnoemen.• Kan aangeven wat hij van de cursus verwacht.• Kan vertellen wat hem gemakkelijk en wat hem moeilijk lijkt in het mentorschap.1.2 Uitvoering1. Leeractiviteiten• De cursisten vertellen wie ze zijn en waarom ze mentor willen worden.• Ze maken door de opdrachten kennis met elkaar en met de verwachting die de medecursistenvan de training hebben.2. Onderwijs- en leermiddelen• Bijlage 1: Voorbeeld webwoord mentor• Bijlage 2: Mentorkaartjes• Bijlage 3: MentorvaardighedenZelf verzorgen:• Papier en stiften om naambordjes te maken. Ook nodig bij de opdracht kennismaken.• Dobbelsteen voor het vraag en antwoordspel.3. Didactische werkvormenKennismaken met elkaar• Namenrondje.• Laat de cursisten een naambordje maken en laat deze zo plaatsen dat de namen vooriedereen zichtbaar zijn.Doe-opdracht: nader kennismakenLaat de cursisten hun hand op een vel papier tekenen en laat ze• bij de pink: hun naam schrijven• bij de ringvinger: burgerlijke stand• bij de middelvinger: kinderen ja of nee• bij de wijsvinger: hun adres• bij de duim: hun hobby’sAls iedereen klaar is, lopen de cursisten door de ruimte en zoeken iemand waarmee ze degegevens uitwisselen.Aandachtspunt voor de docent: zorg dat de cursisten iemand uitzoeken die ze nog niet kennen.1 In deze handleiding kiezen wij niet voor het gebruik van de dubbele vorm hij/zij, zijn/haar, cursist/cursiste enzovoort.Voor de leesbaarheid hanteren wij de algemene formuleringen de mannelijke vorm.Handleiding mentortraining voor docenten en trainers15


De oefening wordt plenair afgesloten. De cursisten noemen de naam van hun samenwerkingspartneren één antwoord van de gegevens die zij hebben uitgewisseld.Doe-opdracht: vraag en antwoordspelElke cursist krijgt een cijfer (van 0 tot 6). De docent gooit met een dobbelsteen en stelt een vraag.Degene die hetzelfde getal heeft als het aantal ogen dat gegooid is, geeft antwoord op de vraagen geeft daarna de beurt aan een ander. Wanneer alle cursisten een antwoord gegeven hebben,gooit de docent weer met de dobbelsteen en stelt dan de volgende vraag.Vragen:1 Hoe lang woon je al in…2 Wat doe je in het dagelijkse leven?3 Welke cursus volg je? Hoe lang?4 Waar denk je aan als je het woord mentor hoort?5 Waarom wil je mentor worden?6 Waar ben je goed in?Zorg dat iedereen antwoord geeft op vraag 4. (Waar denk je aan als je het woord mentor hoort?)Schrijf deze antwoorden op het bord. Zo ontstaat er een beeld gezien door de ogen van decursisten op het mentorschap.Bespreek dit plenair en vul waar nodig aan (zie ook bijlage 1: Voorbeeld woordweb mentor).Neem de verzamelde antwoorden over. Deze worden de volgende bijeenkomst uitgereikt.Uitleg over de taken van de mentor:Elke cursist krijgt een mentorkaartje (bijlage 2). Deze wordt gezamenlijk (voor)gelezen. Waarnodig legt docent woorden en/of begrippen uit.Denk-opdracht: gemakkelijk – moeilijkLaat iedereen voor zichzelf opschrijven:• Welke taken lijken me gemakkelijk en waarom?• Welke taken lijken me moeilijk en waarom?• Plenair uitwisselen en elkaar aanmoedigen om er achter te komen waar de individueleleerpunten liggen.Taken van een mentor:• Cursisten die net zijn begonnen helpen.• Uitleg geven hoe er gewerkt wordt in de groep.• Anderen helpen om het goede materiaal of programma op de computer te vinden.• Het motiveren en stimuleren van anderen.• Hulp geven of informatie over: de cursus, het lesmateriaal, de computer, het huiswerk, de gangvan zaken binnen de groep.• Bespreekbaar maken hoe het vroeger was op school, hoe het voelt om nu weer te leren, hoehet is om nieuw te zijn in de groep, hoe ze het thuis vinden dat je weer naar school gaat.Uitleg over de inhoud van de cursus en het maken van afspraken:• Aantal bijeenkomsten en de data.• Alles kan gezegd en gevraagd worden; wat er in de training wordt besproken blijft binnen degroep.• Er kunnen altijd vragen tussendoor worden gesteld als er iets niet duidelijk is.• Benoem de thema’s van de bijeenkomsten.• Benoem het interactieve karakter; er wordt een actieve bijdrage van de cursist gevraagd.• Spreek uit welke verwachtingen je van de cursisten hebt.16 Zeg het voort


• Benoem de afwisseling tussen theorie en praktische opdrachten.• Benoem dat er met huiswerkopdrachten gewerkt wordt.Reflectie-opdrachtDeel de mentorvaardigheden uit (bijlage 3). Hierop staat vermeld over welke vaardigheden enkwaliteiten een mentor zou moeten beschikken.Neem de checklist plenair door en geef uitleg waar nodig.Laat ieder voor zich zelf invullen wat hij al kan en wat hij wil leren.Benadruk dat iedereen wat kan en dat de training is bedoeld om nieuwe dingen te leren.Vraag of iedereen de checklist volgende week weer mee brengt.AfsluitingOmschrijf met welk gevoel je naar huis gaat.Handleiding mentortraining voor docenten en trainers17


Bijlage 1: Voorbeeld woordweb mentorBegeleiderMaatjeOpenRustig zijnZeker zijnVriendelijkMentorKan goed luisterenKan iets uitleggenKan iemand helpenKan iemand op zijn gemak stellenKan ondersteunenKan vertrouwenspersoon zijnKan leiding gevenKan iemand uit laten praten18 Zeg het voort


Bijlage 2: Mentor-/CursistkaartjesMentorkaartjeMijn naam is .................................................................................MentorDat betekent dat ik hulp of informatie geef over• de cursus• het lesmateriaal• de computer• het huiswerk• de gang van zaken binnen de groep• hoe het vroeger was op school• hoe het voelt om nu weer te leren• hoe het is om nieuw te zijn in de groep• hoe ze het thuis vinden dat ik weer naar school gaCursistkaartje(Nieuwe) cursistMijn naam is .................................................................................Mijn mentor is .................................................................................Dat betekent dat ik hulp of informatie vraag over• de cursus• het lesmateriaal• de computer• het huiswerk• de gang van zaken binnen de groep• hoe het vroeger was op school• hoe het voelt om nu weer te leren• hoe het is om nieuw te zijn in de groep• hoe ze het thuis vinden dat ik weer naar school gaHandleiding mentortraining voor docenten en trainers19


Bijlage 3: MentorvaardighedenDit kan ik alDit wil ik lerenIemand op zijn gemak stellen en aanmoedigen om zijnverhaal te vertellen.Iemand aanmoedigen zijn verhaal te vertellen.Iemand uit laten praten.Goed luisteren.Open en gesloten vragen kunnen stellen.Kunnen letten en gebruik maken van non verbaal gedrag.Door kunnen vragen en kunnen samenvatten.Eigen grenzen kunnen aangeven.Grenzen van een ander respecteren.Complimenten kunnen geven en ontvangen.Feedback kunnen geven en ontvangen.Iemand kunnen stimuleren en motiveren.Telefoongesprek kunnen voorbereiden en voeren.Aantekeningen kunnen maken.Kort verslag kunnen maken.Hoofd- en bijzaken onderscheiden.Iets duidelijk kunnen uitleggen. Niet teveel tegelijk.Controleren of de ander het begrijpt.Iets uit kunnen leggen zonder het over te nemen.Informatie kunnen geven over het materiaal, de computeren de lessen.Kunnen samenwerken, door steun en advies te geven.20 Zeg het voort


2 Actief luisteren2.1 Voorbereiding1. BeginsituatieDe cursist:• Kan vertellen wie hij is en waarom hij mentor wil worden.• Kan zich inleven waarom zijn medecursisten mentor willen worden.• Kan enkele mentortaken opnoemen.• Kan aangeven wat hij van de cursus verwacht.• Kan vertellen wat hem makkelijk en wat hem moeilijk lijkt in het mentorschap.2. DoelDe cursist:• Kan actief luisteren.• Kan het verschil tussen verbaal en non-verbaal omschrijven.• Kan dit zelf in inzetten in een gesprek.2.2 Uitvoering1. Leer activiteiten• De cursisten oefenen met actief luisteren.• De cursisten ervaren het verschil tussen verschillende luisterhoudingen.• De cursisten leren het verschil tussen verbale en non-verbale communicatie.2. Onderwijs- en leermiddelen• Bijlage 1: Tips voor goed luisteren (uit ‘Zeg het voort’)• Bijlage 2: Theorie voor actief luisteren• Bijlage 3: Voorbeeld van goed luisteren3. Didactische werkvormenTerugblik op de vorige keerHaal het onderwerp van de vorige keer terug en vraag aan de cursisten wat het belangrijkste voorhen was van deze bijeenkomst?Vraag de groep of ze de mentorvaardigheden erbij willen pakken. Tijdens de vorige bijeenkomsthebben de cursisten aangekruist wat ze willen leren. Vraag de cursisten een top 3 te maken vanhun leerpunten. De docent noteert deze top 3 van de individuele cursisten. Hier kan de docentgedurende de training op een positieve manier op teruggekomen.Deel het woordweb ‘Wat is een mentor’ uit. Deze is vorige bijeenkomst gezamenlijk gemaakt.Introductie op het thema luisteren.• Laat de cursisten namen op schrijven van mensen die hen voor de geest komen bij devolgende vragen.• Ken je mensen die zó luisteren dat het je gemakkelijk valt om te praten, te vertellen wat je hoogzit of onder woorden te brengen waar je zelf nog niet over uitgedacht bent.• Ken je voorbeelden van gesprekken waarin mensen goed de toon weten te treffen.Handleiding mentortraining voor docenten en trainers21


NabesprekenBespreek deze oefening plenair aan de hand van de verschillende opdrachten.• Hoe was het om de verschillen in luisterstijl te ervaren?• Welke situatie vond je niet prettig?• Hoe kwam dat?• Hoe voelde dat?• Wat voelde wel goed?• Waardoor kwam dat?Sta stil bij de gevoelens die deze opdracht hebben opgeroepen.Reflectie-opdrachtVraag de cursisten te kijken naar de mentorvaardigheden lijst.Welke vaardigheden op deze lijst hebben te maken met actief luisteren? De cursisten kunnen iedervoor zich bekijken of ze de vaardigheden (kunnen letten op verbaal en non verbaal gedrag engoed luisteren) hebben aangekruist als vaardigheid of als leerpunt.Afsluiting: Neem een houding aan die weergeeft hoe je deze bijeenkomst hebt ervaren.HuiswerkopdrachtHoe ziet voor jou een geïnteresseerde luisteraar eruit? Kijk eens op gezette tijden om je heen. Wiegeeft jou het gevoel goed te luisteren? Let op zijn lichaamshouding en probeer dit uit als je zelfluistert. Ervaar je verandering in de manier waarop de prater praat.Kijk eens naar een praatprogramma op tv en let op het gebruik van stem en lichaamstaal van desprekers. Wat spreekt je aan? Waardoor spreekt het je aan? Schrijf er kort iets over op voor jezelf.Handleiding mentortraining voor docenten en trainers23


Bijlage 1: Tips voor goed luisterenKijk de ander aan.Laat de ander zien dat je luistert.Moedig de ander aan om door te gaan.Neem de tijd.Vraag door als je iets niet begrijpt.Vat af en toe samen.Laat je eigen mening achterwege.Hou je emoties onder controle.Jaag de ander niet op.Wees niet bang voor stiltes........................................................................................................................................................... ..........................................................................................................................................................Uit ‘Zeg het voort’, Handleiding Ambassadeurs Geletterdheid.24 Zeg het voort


Bijlage 2: Theorie voor actief luisterenLuisteren is iets anders dan horen!Goed luisteren is een ingewikkeld proces. Minstens een kwart van je leven breng je luisterenddoor. In het algemeen luister je slecht. Niets voor niets is er een bekende uitdrukking:Het ene oor in, het andere oor uit.Bij het luisteren hoor je woorden en zinnen. Je onderscheidt belangrijke en onbelangrijke zaken, jelegt verbanden met reeds in je hoofd opgeslagen gegevens en je vormt een eigen mening. Vaakis het moeilijk om de inhoud van wat je hoort objectief en kort weer te geven. Actief luisteren isdaarbij noodzakelijk.boodschapzenderontvangerterugkoppelingDe zender is degene die iets vertelt, de ontvanger is degene die naar het verhaal luistert.Bij actief luisteren gaat het erom dat:• De ontvanger de zender laat weten wat hij ontvangt (zegt in eigen woorden wat hij gehoordheeft). Zo kan de zender controleren of de boodschap juist is overgekomen en deze eventueelverbeteren (zie bijlage 3).• De ontvanger zowel de feitelijke boodschap als de ook de gevoelens die het oproept opnieuwformuleert.• De ontvanger zich verplaatst in de positie van de zender om een indruk te krijgen van degedachten en gevoelens van de zender. Het gaat om feiten en om de beleving van de feiten.• De zender het gevoel krijgt dat er echt naar hem geluisterd wordt.• Dat misverstanden worden voorkomen en wederzijds begrip bevorderd wordt.Wat moet je doen om actief te luisteren?Bij actief luisteren zijn er twee hindernissen die tot communicatie stoornissen kunnen leiden:a Je denkt sneller dan de ander spreekt. Op deze wijze verlies je een groot deel van wat de anderjou vertelt, omdat je helemaal opgaat in je eigen gedachtenb Je onthoudt alleen dat wat jou interesseert. Je hoort niet volledig wat de ander vertelt.Handleiding mentortraining voor docenten en trainers25


Om actief te luisteren zijn een aantal (gespreks)vaardigheden noodzakelijk:• Open vragen stellen• Concreet maken (zodat je het kunt zien)• Samenvatten• Letten op non-verbaal gedragNon verbaal gedrag (lichaamstaal)Onder non verbaal gedrag wordt alle gedrag verstaan dat niet verbaal is:• Lichaamshouding;• Gebaren;• Gezichtsuitdrukking;• Stemgebruik.Alleen de inhoud van de taal is verbaal, alles wat je verder met je stem en de rest van je lichaamdoet, is non verbaal. In communicatie is non verbaal gedrag heel essentieel.Bij een eerste indruk, dus tijdens een eerste ontmoeting wordt slechts• 7% van de gevoelens voor de ander bepaald door wat letterlijk gezegd wordt• 38% door de manier waarop gesproken wordt en• 55% door datgene wat we oppikken van de lichaamstaalDus het is goed om je bewust te zijn van je lichaamstaal.26 Zeg het voort


Bijlage 3: Voorbeeld van goed luisterenVoorbeeld van actief luisterenDe ontvanger laat de zender weten wat hij ontvangt. Hij zegt in eigen woorden wat hij gehoordheeft. Zo kan de zender controleren of de boodschap juist is overgekomen en deze eventueelverbeteren.De ontvangerDe zenderHandleiding mentortraining voor docenten en trainers27


28 Zeg het voort


3 Open vragen stellen, doorvragen ensamenvatten3.1 Voorbereiding1. BeginsituatieDe cursist:• Kan actief luisteren.• Kan het verschil tussen verbaal en non -verbaal omschrijven.• Kan dit zelf in inzetten in een gesprek.2. DoelDe cursist:• Kan open en gesloten vragen stellen.• Kan doorvragen.• Kan het gesprek samenvatten.3.2 Uitvoering1. Leeractiviteiten• De cursisten oefenen met het stellen van open en gesloten vragen.• De cursisten oefenen in het doorvragen in een gesprek.• De cursisten oefenen met het samenvatten van een gesprek.2. Onderwijs- en leermiddelen• Bijlage 1: Theorie open-, gesloten- en suggestieve vragen stellen• Bijlage 2: Observatiekaartjes3. Didactische werkvormenTerugblik vorige keerHaal het onderwerp van vorige keer terug en vraag aan de cursisten wat hen van dezebijeenkomst is bijgebleven?Huiswerkopdracht: Wat is de cursisten opgevallen bij de praatprogramma’sen in hun omgeving?Introductie op het thema open vragen stellen.Open en gesloten vragen stellen.Vraag aan de groep of iemand het verschil weet tussen open- en gesloten vragen. Vraag ofiemand een voorbeeld van een open- of een gesloten vraag weet.De docent, stuurt bij, vult aan en herhaalt of geeft de definitie van open- en gesloten vragen:• Gesloten vragen: Hier kan de ander met ja of nee op antwoorden.Voorbeelden: Ben je met de auto gekomen? Was het druk op de weg?Opdracht: Kun je zelf een voorbeeld geven?• Opdracht open vragen: Bij open vragen nodig je de ander uit tot een uitgebreider antwoord. Devragen beginnen met: met wie, waar, wanneer, hoe, welke en wat.Voorbeeld: Hoe ben je hier gekomen?Waar kom jij vandaan?Deel de theorie uit (bijlage 1) en neem deze theorie samen door.Handleiding mentortraining voor docenten en trainers29


Opdracht: Mijn geheimDe docent bedenkt iets (een fictief geheim). De cursisten in de groep moeten het geheim radendoor open vragen te stellen.Ze mogen 20 vragen stellen.Ze hebben 10 minuten tijdZe mogen niet meer dan 3 gesloten vragen stellen.Daarna wordt de groep in groepjes van 4 verdeeld en bedenkt een persoon uit de groep eengeheim (bedacht of werkelijk, wel realistisch en niet te zwaar) en wordt het spel nog een keergespeeld.Nabespreken: Hoe was het om open vragen te bedenken?Opdracht: Open vragen stellenLaat de cursisten een aantal open vragen bedenken die zij aan elkaar willen stellen om elkaarbeter te leren kennen. De vragen worden opgeschreven. Zorg dat iedereen voldoende vragenheeft om een gesprek mee te kunnen voeren.Vorm groepjes van 3 en laat de cursisten een gesprek van 5 minuten voeren;A is vraagsteller, B antwoordt en C observeert.A voert het gesprek en laat zien dat hij luistert. Als iemand heel korte antwoorden geeft, probeerthij een vraag te stellen die de ander uitlokt om meer te vertellen.C observeert. Luistert A goed? Waar aan kan hij dat zien? Welke tips kan hij nog geven? Terondersteuning kan C gebruik maken van de observatiekaartjes met onderstaande vragen (bijlage2):• Stelt A vragen als hij het niet begrijpt?• Laat A zien dat hij goed luistert?• Stelt A open vragen? Wie, wat, waar, wanneer en waarom.• Controleert A of hij het goed heeft begrepen?• Stelt A gesloten vragen? Met ja of nee te beantwoorden.• Wat doet A non verbaal?Wissel zodat ieder aan de beurt komt.Nabespreken: Hoe was dit om te doen?Opdracht: Gesprek samenvattenIn nieuwe tweetallen gaan de cursisten met elkaar een gesprek aan. Zorg dat iedereen iemanduitzoekt die ze nog niet zo goed kennen.Ieder krijgt 3 minuten om vragen stellen om elkaar nog beter te leren kennen en probeert aan heteind kort samen te vatten wat de ander heeft verteld. Dus in eigen woorden vertellen wat de andervertelt heeft. Vertel de belangrijkste dingen (hoofdzaken).Hierna van rol wisselen.Nabespreking: Hoe lukte het om het gesprek samen te vatten?Kon de cursist alleen de hoofdzaken vertellen?Kon de cursist het in chronologische volgorde vertellen?30 Zeg het voort


Bijlage 2: ObservatiekaartjesStelt A vragen alshij het niet begrijpt?Laat A zien dathij actief luistert?Stelt A open vragen?Wie, wat, waar, wanneeren waarom.Controleert A of hij hetgoed heeft begrepen?Stelt A gesloten vragen?Met ja of nee tebeantwoorden.Wat doet Anon-verbaal?34 Zeg het voort


Bijlage 1: KwaliteitenJe helpt een ander graagJe denkt altijd goed aan allesJe kunt goed overleggenIk kan goed met je pratenJe bent meestal vrolijkJe vindt altijd alles weer terugJe kunt goed samenwerkenJe bent rustigJe kunt goed wachten op je beurtJe houdt je aan afsprakenJe kunt goed een geheim bewarenJe houdt rekening met anderenJe bent vriendelijkJe neemt initiatiefJe hebt geduldJe toont interesseJe kan goed luisterenJe hebt mensenkennisJe bent netjesJe kan iets overbrengen38 Zeg het voort


42 Zeg het voort


5 Grenzen aangeven5.1 Voorbereiding1. BeginsituatieDe cursist:• Kan complimenten geven en ontvangen.• Kan vertellen op welke wijze je feedback aan een ander kunt geven.2. DoelDe cursist:• Kan eigen grenzen stellen.• Kan zijn grenzen aangeven door middel van een ik-boodschap.• Kan de grenzen van een ander respecteren.5.2 Uitvoering1. Leeractiviteiten• De cursisten oefenen met het aangeven van grenzen.• De cursisten oefenen met de ik-boodschap.2. Onderwijs- en leermiddelen• Bijlage 1: Reageren vanuit een ik-boodschap• Bijlage 2: Theorie grenzen aangeven3. Didactische werkvormenTerugblik op de vorige keerHeeft iedereen kunnen werken aan zijn huiswerkopdracht?Welke complimenten heb je gegeven en ontvangen? Wat is je opgevallen?Kijk terug aan de hand van de huiswerkopdrachten.Introductie grenzen aangevenBespreek gezamenlijk wat grenzen aangeven voor iedereen betekent.Kunnen cursisten hun grenzen aan geven?Op welke manier doen ze dat?Hoe voelen ze zich daar bij?Beschrijf als docent het verschil aan tussen verbale en non-verbale grenzen.Oefening: Eigen grenzen stellen en de grenzen van een ander respecterenHoe dichtbij mag je komen? Wat is prettig en wat is te dichtbij? Dat is voor iedereen verschillend.1 Ga in tweetallen tegenover elkaar staan op ongeveer 5 meter afstand. Kijk elkaar aan; Wat zieje bij de ander? De een loopt rustig naar de ander toe, tot ze dicht bij elkaar staan. Kijk elkaaraan: kijk goed of er iets in het gedrag van de ander verandert. Wat voel je? Bespreek dit evenmet z’n tweeën en draai dan de rollen om.2 Dezelfde opstelling: de cursist die stil blijft staan mag nu zelf aangeven hoe ver de ander maglopen. Wat is een veilige vertrouwde afstand? Hoe zeg je dat als iemand te dicht bij komt, of watdoe je? Even nabespreken; het gaat om je eigen grens, er is geen goed of fout. Draai daarna derollen weer om.3 De ene cursist zit op de grond, de ander loopt er naar toe en blijft er vlak voor staan. Kijk elkaaraan. Wat ervaar je in deze situatie? Kort nabespreken en de rollen omdraaien.Handleiding mentortraining voor docenten en trainers43


Nabespreken: Heeft iedereen zijn grenzen goed kunnen aangeven? Hoe was het om dat tezeggen? Hoe was het om te ervaren waar je eigen grenzen liggen?Bovenstaande oefeningen is gericht op het aangeven van fysieke (non-verbale) grenzen. Devolgende oefening is gericht op het aangeven van grenzen door middel van verbale communicatie.Oefening: Hoe reageer jij?Schets de onderstaande situatie en laat ieder voor zich antwoord geven op de onderstaandevragen:Situatieschets:Stel je voor: Je baas vraagt of je morgen over wilt werken, terwijl je net met je man/vrouw hebtafgesproken om een avondje uit te gaan. Bovendien heb je deze week al twee keer overgewerkt.Welk antwoord zou jij geven?A “Dat moet dan maar” (en je voelt meteen al een knoop in je maag, omdat je dit ook weer tegenje partner moet gaan zeggen)B “Bekijk het maar”, het is al de derde keer deze week. Je zoekt het maar uit!C “Nee, helaas, morgenavond lukt het me niet. Ik heb al een andere afspraak staan die ik niet afwil zeggen”.Schrijf de antwoorden A, B en C eventueel op het bord.Vragen:1. Hoe zou jij reageren?2. Hoe zou je eigenlijk willen reageren?3. Wat vind je de beste manier van reageren en waarom?De cursisten noteren hun antwoorden. Maak vervolgens koppels van twee en laat hen deantwoorden met elkaar uitwisselen.Bespreek gezamenlijk wat de beste manier van reageren is. Waarom is dat de beste manier vanreageren? Deel bijlage 1 (reageren vanuit de ik-boodschap) uit en neem deze gezamenlijk door.Deel de theorie grenzen aangeven (bijlage 2) uit en neem deze met de groep door.Oefenen van de ik-boodschapMaak nieuwe tweetallen en schets de volgende situatie:• Je bent mentor van een cursist, maar ze vraagt zoveel aandacht dat je niet meer aan je eigenwerk/leerproces toe komt. Dit vind je lastig, je hebt besloten er wat van te zeggen.• Je bent mentor van een cursist. Er is afgesproken dat ze aan de computer moet gaan werkenmaar een andere cursist is jullie altijd net voor. Dit is niet de eerste keer, dit is al een aantalweken zo. Je besluit er nu wat van te zeggen.Alternatief:• De docent kan er ook voor kiezen om te starten met een alledaagse situatie, of om eenalledaagse situatie plenair te oefenen waarna de cursisten twee aan twee de situaties gaanoefenen.De cursisten mogen de theorie (bijlage 2 over het samenstellen van een ik-boodschap) erbijhouden.Nabespreken: Hoe ging deze opdracht? Is het gelukt om een goede ik-boodschap te maken? Hoevoelde het om het op deze manier te doen?44 Zeg het voort


Reflectie-opdrachtKijk naar de lijst met mentorvaardigheden. Welke vaardigheden horen bij de bijeenkomst vanvandaag?De cursisten kunnen ieder voor zich bekijken of ze de vaardigheden (Eigen grenzen kunnenaangeven en Grenzen van een ander respecteren) hebben aangekruist als vaardigheid of alsleerpunt.AfsluitingVertel in één woord wat je van deze bijeenkomst vond.HuiswerkopdrachtLaat de cursisten in een voor hun veilige omgeving oefenen met een het formuleren van eenik‐boodschap.Laat de cursisten in hun omgeving luisteren of ze voorbeelden horen van ‘foute’ en goedeik‐boodschappen.Handleiding mentortraining voor docenten en trainers45


Bijlage 1: Reageren vanuit een ik-boodschapSituatie:Stel je voor: Je baas vraagt of je morgen over wilt werken, terwijl je net met je man/vrouw hebtafgesproken voor een avond uit. Bovendien heb je deze week al twee keer overgewerkt. Welkantwoord zou jij geven?Wat zeg je?A “Dat moet dan maar” (en voelt meteen al een knoop in je maag, omdat je dit ook weer tegen jepartner moet gaan zeggen)B “Bekijk het maar, het is al de derde keer deze week. Je zoekt het maar uit!C “Nee, helaas, morgenavond lukt het me niet. Ik heb al een andere afspraak staan die ik niet afwil zeggen”.Zeg jij A?Je durft niet te zeggen wat je wilt en laat je wat in de maag splitsen. Dit noemen we subassertiefgedrag. Je denkt: “Misschien wordt mijn baas wel boos als ik nee zeg” of “zo erg is het ook weerniet” of “anderen doen het ook, dus kan ik niet achterblijven”. Je geeft daardoor geen grenzen aan,je had namelijk al een afspraak.Zeg jij B?De tweede reactie is ook niet effectief. Het is een voorbeeld van agressief gedrag. Je bereikt ermisschien mee dat je niet hoeft over te werken, maar de relatie met je baas heeft wel wat deukenopgelopen. Een agressieve reactie is een te sterke reactie. Je verbreekt er alle contact mee enhebt grote kans op ruzie.Zeg jij C?Een voorbeeld van assertief gedrag. Je zegt wat je wilt, zonder onbeleefd of onderdanig te worden.Door vastberaden en vriendelijk een verzoek te weigeren, is de kans groot dat de ander zich jouwreactie zal aantrekken.De kern van assertief gedrag is dat je voor jezelf durft op te komen, je eigen grenzen durft aan tegeven, je eigen mening en je gevoel durft te uiten zonder je schuldig of onzeker te voelen. Zonderdaarbij de belangen van je gesprekspartner onnodig te schaden.46 Zeg het voort


Bijlage 2: Theorie grenzen aangevenOnderstaande tekst komt uit Carrièretijger van Ysolde Bentvelsen.Assertiviteit is het uiten van je gedachten, gevoelens en meningen op een directe, eerlijke engepaste wijze. Je komt op voor je eigen belangen op een manier die past bij de situatie. Die zowelrespectvol is naar jezelf als naar de ander.Assertiviteit betekent dat je een balans vindt tussen het behartigen van je eigen belangen en hetrekening houden met de belangen van een ander.Zie het figuur hieronder.agressiefBelangvan deanderassertiefsubassertiefBelang van jezelfAls je te veel rekening houdt met het belang van een ander en je eigen belang verwaarloost,noemen we dat subassertief.Als je vooral je eigen belang ziet en de belangen van de ander niet ziet of negeert, noemen we datagressief.Bij het aangeven van je grenzen is het verstandig om dit vanuit de ik-boodschap te doen. Jeformuleert wat jij wilt en waaraan jij behoefte hebt. Het voorkomt dat de ander je opmerking opvatals een beschuldiging.Met een ik‐boodschap houd je de mededeling dicht bij jezelf. De ander kan daar niet al te veeltegenin brengen.De ik‐boodschap brengt beter over wat je wilt bereiken en gaat minder in op de ergernis ofbelemmering die jij ervaart.Luister maar naar het verschil:A: “Wat maak je weer een herrie! Houdt het nou nooit op, dat getelefoneer van je?”B: “Karel, ik wil graag dit afmaken voor de vergadering vanmiddag. Ik word nogal afgeleid doorje telefoongesprekken. Ik zou het op prijs stellen als je even in de kamer hiernaast ging zittenbellen.”Handleiding mentortraining voor docenten en trainers47


De samenstelling van een ik‐boodschap:1 Als je nog niet in gesprek bent met degene die je iets wilt zeggen, begin dan met het noemenvan zijn of haar naam. Zo vraag je iemands aandacht.2 Begin je boodschap met ‘ik’…3 Benoem je gevoel of je belemmering. (“Ik word nogal afgeleid…”)4 Benoem het gedrag van de ander dat je niet zint. (“… door je telefoongesprekken.”)5 Geef de reden waarom dat zo is, ook geformuleerd met ‘ik’ of ‘we’. Eventueel kun je daar ookmee beginnen. (“Ik wil graag dit rapport afmaken voor de vergadering vanmiddag.”)6 Geef een suggestie van het gedrag dat je graag van de ander zou zien. Begin ook diesuggestie met ‘ik’ (“ik wil dat jij…” of “ik zou willen dat je…”). Formuleer deze suggestie bijvoorkeur niet als vraag, omdat daarop het antwoord weer direct ‘nee’ zou kunnen zijn.Voorbeeld:Jij-boodschap: Jij moet nú je mond houden.Ik-boodschap: Ik kan zo geen gesprek met je voeren. Ik wil graag dat je kalmeert en ook mij evenlaat uitpraten.48 Zeg het voort


6 Aantekeningen maken6.1 Voorbereiding1. BeginsituatieDe cursist:• Kan eigen grenzen stellen.• Kan zijn grenzen aangeven door middel van een ik-boodschap.• Kan de grenzen van een ander respecteren.2. DoelDe cursist:• Weet het verschil tussen hoofdzaken en bijzaken.• Kan gebruik maken van de 5 w’s wie, wat waar, wanneer en waarom.• Kan een kort verslag maken.6.2 Uitvoering1. Leeractiviteiten• De cursisten leren het verschil tussen hoofd- en bijzaken.• Ze oefenen met verschillende opdrachten om de hoofdzaken te leren herkennen.• De cursisten leren aantekeningen maken met behulp van de 5 w’s: wie, wat, waar, wanneer enwaarom.2. Onderwijs- en leermiddelen• Bijlage 1: Fietsen door weer en wind• Bijlage 2: Hoofdzaken invulvel• Bijlage 3: Hoofdzaken antwoordvel• Bijlage 4: Aantekeningen maken• Bijlage 5: Interview “Lees en schrijf op je werk”Zelf verzorgen:• Televisie of beamer om het interview “Lees en schrijf op je werk” te kijken.• Twee korte tekstjes (bijvoorbeeld uit de startkrant).3. Didactische werkvormenTerugblik vorige keerHebben de cursisten kunnen oefenen in het aangeven van hun grenzen door de ik-boodschap tegebruiken? Hoe was dat? Wat ging gemakkelijk en wat moeilijk?Wat hebben cursisten in hun omgeving beluisterd? Wat vinden ze daarvan?Introductie hoofd- en bijzakenDe docent zorgt voor twee kleine korte verhaaltjes.De cursisten krijgen één van de verhaaltjes en lezen deze door. Daarna vraagt de docent decursisten een zin die zij het beste bij het verhaaltje vinden passen te kiezen.Spreek dit plenair na.Vraag aan de cursisten of ze een ander woord voor hoofdzaak kunnen noemen,Bijvoorbeeld: belangrijkste, essentie, gewichtigste, kern, voornaamste.Leg het verschil tussen hoofd- en bijzaken uit. Maak hierin ook de koppeling naar het mentorschap.De informatie/uitleg van de mentor wordt duidelijker als deze zich op hoofdzaken richt.Handleiding mentortraining voor docenten en trainers49


HoofdzakenDeel bijlage 1 ‘Fietsen door weer en wind’ uit. Neem de tekst gezamenlijk door en leg uit waarnodig.Deel vervolgens bijlage 2 (Hoofdzaken invulvel) uit. Neem ook deze gezamenlijk door en leg uitwaar nodig.Laat de cursisten een kruisje zetten bij de zinnen waarvan zij denken dat het om een hoofdzaakgaat.Leg uit waarom de ene zin wel en de andere zin geen hoofdzaak is, zie ook het antwoordenvel(bijlage 3). Deze kan de docent na het uitvoeren van de opdracht aan de cursisten uitdelen.HoofdzakenDe docent neemt een aantal artikelen mee (bijvoorbeeld uit de startkrant).Elke cursist zoekt een artikel uit. Geef de cursisten de tijd om het artikel door te lezen. Laat zehierna de hoofdzaken uit de tekst noteren.Wijs de cursisten op het toepassen van de 5 w’s voor deze opdracht (wie, wat, waar, wanneer enwaarom). Door deze vragen te beantwoorden komt de hoofdzaak naar voren.Deel de theorie Aantekeningen maken (bijlage 4) uit en lees deze gezamenlijk door.Aantekeningen maken naar aanleiding van een interview.Kijk gezamenlijk naar het interview van ETV “Lees en schrijf op je werk” aflevering vrijwilligerswerk.De docent deelt bijlage 5 uit, laat de cursisten de bijlage lezen. Geef indien nodig uitleg. Laat decursisten naar het interview met deze ambassadrice luisteren en aantekeningen maken.Maak tweetallen en laat ze met elkaar vergelijken wat ze hebben opgeschreven.Weten de cursisten samen alle antwoorden?VerslagLaat de cursisten de aantekeningen uitwerken in een kort verslagje.AfsluitingVertel wat voor jou de hoofdzaak van deze les was.HuiswerkopdrachtKijk naar het journaal. Schrijf in steekwoorden op welke onderwerpen er besproken worden enprobeer van de hoofdzaken korte aantekeningen te maken.Voorbereiding voor volgende weekDe cursisten zoeken een recept uit dat ze goed kennen en nemen dit mee. Als ze het niet oppapier hebben maar goed weten hoe ze het recept moeten klaar maken is dit ook goed.50 Zeg het voort


Bijlage 1: Fietsen door weer en windRond de honderd kilometer per dag trapt fietskoerier Michel Smits (28) op zijn fiets rond ompakketjes op tijd bezorgd te krijgen in de stad. Dit doet hij door weer en wind. Sinds driejaar werkt Michel als freelance fietskoerier en daarnaast verhuurt hij fietsen aan toeristen inAmsterdam.“Fietskoerier is een eenzaam beroep”, zegt hij. Je zit in je eigen wereld en hebt verder niets metandere mensen te maken. Mijn pakketjes afleveren is het enige dat belangrijk is op dat moment.Het is een echt vak om je fiets zo snel mogelijk door de stad te sturen.”De deur van het fietsverhuurbedrijf opent zich. Twee Japanse toeristen brengen hun huurfietsterug na een middagje fietsen in de hoofdstad.“Het verhuren van fietsen en mijn baan als fietskoerier zorgen voor een balans. Ik houd contactmet mensen en ik geniet van de vrijheid als fietskoerier.”Die vrijheid is volgens Smits het grootstevoordeel.” Als koerier stippel je je eigen route uit en dan rijd ik bijvoorbeeld lekker door hetVondelpark. Heerlijk vind ik het om daar te fietsen en mijn hoofd leeg te maken.”De afwisseling van het werk ziet hij ook als een voordeel. “Het kan voorkomen dat ik twee keer perdag een pakketje aflever in Amsterdam Oost, of ik kom er weken niet. Soms bezorg ik zelfs eenpakketje in Hilversum.”Zijn hele leven staat eigenlijk in het teken van fietsen, zegt hij. Zelfs in het weekend stapt hij nogvoor zijn plezier op zijn tweewieler. “Dan maak ik bijvoorbeeld een mooie rit naar de UtrechtseHeuvelrug. Daar kan ik echt van genieten.”Smits denkt er niet over om zijn baan als koerier in te ruilen. “Bij zo’n saai kantoor lever ik ook weleens een pakketje af en dan zie ik hoe ze raar naar mijn kleding kijken. Maar ik lach dan bij mezelf,want ik zal mijn vrijheid nooit opgeven voor zo’n kantoorbaan.”Uit: Digidact. Digitaal Handboek voor docenten Nederlands als vreemde taalHandleiding mentortraining voor docenten en trainers51


Bijlage 2: HoofdzakenWelke van de onderstaande zinnen horen thuis in een samenvatting (hoofdzaken) van de tekst?Kruis aan.Michel Smits is fietskoerier in Amsterdam.Michel Smits is 28 jaar.Een fietskoerier fietst vaak 100 km per dag.Hij verhuurt ook fietsen aan toeristen.Michel Smits fietst graag door het Vondelpark.In het weekend fietst hij naar de Utrechtse Heuvelrug.Hij vindt de vrijheid en de afwisseling van zijn werk belangrijk.Hij vindt het niet leuk als mensen naar zijn kleding kijkenMichel Smits zou nooit een kantoorbaan willen hebben.Uit: Digidact. Digitaal Handboek voor docenten Nederlands als vreemde taal52 Zeg het voort


Bijlage 3: AntwoordvelJuiste antwoorden.Michel Smits is fietskoerier in Amsterdam.xMichel Smits is 28 jaar.Een fietskoerier fietst vaak 100 km per dag.xHij verhuurt ook fietsen aan toeristen.xMichel Smits fietst graag door het Vondelpark.In het weekend fietst hij naar de Utrechtse Heuvelrug.Hij vindt de vrijheid en de afwisseling van zijn werk belangrijk.xHij vindt het niet leuk als mensen naar zijn kleding kijkenMichel Smits zou nooit een kantoorbaan willen hebben.xUit: Digidact. Digitaal Handboek voor docenten Nederlands als vreemde taalHandleiding mentortraining voor docenten en trainers53


Bijlage 4: Aantekeningen makenWat is wel nodig en wat is niet nodig?Niet nodig• Alles letterlijk opschrijven• Hele volzinnen achter elkaar• Netjes schrijven• Mooie zinnen• Foutloos+ het is voor jezelf. Later kun je verbeteren.Wel nodig• Datum erboven zetten• Schrijf alleen het belangrijkste op, de hoofdzaken• Maak gebruik van de 5 w’s, wie, wat, waar, wanneer en waarom• Kort in kernwoorden• Leesbaar voor jezelf• Ruimte openlaten zodat je er nog iets bij kunt schrijven• Pijltjes zetten als iets bij elkaar hoort• Voor jezelf overzichtelijk zijn• Bij een nieuw onderwerp een streep zetten of een regel overslaan• Goed aangeven wat je eigen mening is.54 Zeg het voort


Bijlage 5: Interview “Lees en schrijf op je werk”Opdracht: Interview Lees en schijf op je werk aflevering; vrijwilligerswerkKijk naar het interview van ETV “Lees en schrijf op je werk” aflevering ‘Vrijwilligerswerk’.Luister naar het interview met deze ambassadrice. De volgende vragen worden in hetinterview gesteld. Lees eerst de vragen door. Daarna als je naar het interview luistert, maak jeaantekeningen.1 Waar werkt deze vrouw?2 Wat moet ze doen op haar werk?3 Hoe lang werkt ze daar al?4 Waarom is ze daar gaan werken?5 Wat vindt ze leuk aan het werk en waarom?6 Wat moet je kunnen voor dit werk?7 Waar heeft ze vroeger gewerkt?8 Waar had ze moeite mee?9 Waar is ze naar toe gegaan?10 Welke cursus heeft ze gevolgd?11 Wat is er voor haar veranderd door de cursus Nederlands?Handleiding mentortraining voor docenten en trainers55


56 Zeg het voort


7 Instructie geven7.1 Voorbereiding1. BeginsituatieDe cursist:• Weet het verschil tussen hoofdzaken en bijzaken.• Kan gebruik maken van de 5 w’s wie, wat waar, wanneer en waarom.• Kan een kort verslag maken.2. DoelDe cursist:• Weet dat hij langzaam en duidelijk moet spreken.• Weet dat hij niet teveel tegelijk moet vertellen.• Weet dat hij moet navragen of de ander het begrijpt.• Kan uitleggen hoe er in de groep gewerkt wordt (werkwijze portfolio, studiewijzer, materiaal).• Kan instructie geven hoe de computer werkt.7.2 Uitvoering1. Leeractiviteiten• De cursisten oefenen in het geven van instructies.• Ze leren hierbij waar ze rekening moeten houden: niet te veel vertellen, vragen of de ander hetbegrijp.2. Onderwijs- en leermiddelen• Bijlage 1: Voorbeeld recept• Bijlage 2: Tips voor het geven van instructie• Bijlage 3: Voorbeeld luciferopdracht• Bijlage 4: Antwoord luciferopdracht• Bijlage 5: Tips bij het stellen van activerende vragenZelf verzorgen:• Doosjes lucifers3. Didactische werkvormenTerugblikKijk terug op de vorige bijeenkomst. Hoe is het gegaan met de aantekeningen bij het journaal?Introductie instructie gevenDe docent geeft een opdracht in een heel snel tempo en veel tegelijk zonder na te gaan of decursisten het begrepen hebben.Nabespreking: Hoe was dit? Is de opdracht begrepen? Waardoor kwam dat?Wat is belangrijk bij het geven van uitleg?Instructie geven recept 5Deze oefening wordt in tweetallen gedaan. De cursisten hebben allemaal een recept meegebracht(indien vergeten zie bijlage 1).5 Let wel, deze oefening is vooral gericht op het geven van de instructie. De oefening leent zich echter goed voor het herhalen vaneerder geoefende vaardigheden, vandaar dat dit gecombineerd wordt.Handleiding mentortraining voor docenten en trainers57


Spreek af wie begint, dit is degene die de kookinstructie geeft (A). De ander (B) luistert goed, steltvragen als hij het niet begrijpt. Na de kookinstructie probeert B in zijn eigen woorden te vertellenhoe het recept klaargemaakt dient te worden.Nabespreken:Voor A: Hoe is het om instructie te geven? Wat ging er gemakkelijk en wat was moeilijk? Heeft decursist er aan gedacht om duidelijk en niet te snel te spreken, niet te veel in eens te zeggen, stapjevoor stapje uit te leggen?Voor B: Hoe ging het actief luisteren? Hoe ging het samenvatten?Deel de tips instructie (bijlage 2) uit. Neem deze gezamenlijk door.Iets aan elkaar uitleggen 6 uit: methode: “Angerenstein”Bij deze oefening voeren twee cursisten een gesprek en zal de rest van de groep observeren.Vraag een cursist die iets wil uitleggen over zijn werk of hobby naar voren te komen. Zijntegenspeler (B) is een nieuwe collega. A vertelt aan B wat hij moet doen.De rest van de groep observeert.De ene helft van de groep observeert A:• Zit er logische opbouw in het verhaal?• Vertelt A met name de hoofdzaken?• Kijk naar de non-verbale communicatie.• Let op de verbale communicatie.De andere helft observeert B:• Stelt hij vragen? Welk soort vragen?• Luistert hij actief?• Controleert hij of hij A goed heeft begrepen?Na plus minus 5 á 10 minuten wordt het gesprek afgerond. Daarna wordt B gevraagd dewerkzaamheden in één minuut samen te vatten.Nabespreking:Laat A en B eerst vertellen hoe zij vinden dat het gegaan is.Bespreek daarna plenair beide rollen.Voor A:• Heeft hij de werkzaamheden duidelijk uitgelegd?• Heeft hij met name de hoofdzaken verteld?• Zat er logische opbouw in zijn verhaal?• Wat is er te zeggen over zijn non-verbale communicatie?• Wat is er te zeggen over de verbale communicatie?Voor B:• Stelde B vragen als hij meer informatie wilde?• Welke gesloten en open vragen stelde B aan A?• Nodigde B A non verbaal uit om door te vertellen? Waaraan kon je dat zien?• Controleerde B of hij/zij A goed begrepen had? Waaraan kon je dat merken?• Klopte de samenvatting die B maakte van A’s verhaal?Wat heb je geleerd van deze oefening?6 Let wel, deze oefening is vooral gericht op het geven van de instructie. De oefening leent zich echter ook goed voor het herhalenvan eerder geoefende vaardigheden, vandaar dat dit gecombineerd wordt.58 Zeg het voort


Opdracht: luciferspuzzelVerdeel de groep in groepjes van 3 á 4 cursisten. Geef elke groep een pakje lucifers en bijlage 3.De cursisten leggen de lucifers op dezelfde manier als op het voorbeeldblad (24 lucifers in eenfiguur van 9 vierkanten).De cursisten moeten 8 lucifers verwijderen en slechts 2 vierkanten overhouden. Het is niet debedoeling dat de lucifers worden weggehaald. De cursist die als eerste ziet hoe het moet, probeertdoor middel van vragen of kleine aanwijzingen de ander te helpen zonder het voor te zeggen! Deoplossing staat in bijlage 4.Nabespreking: Wat hebben de cursisten hiervan geleerd? Is het moeilijk om het niet gelijk voor tezeggen? Hoe was het om de ander op weg te helpen met een vraag of een hint?Maak de link naar het mentorschap. Het is goed om de ander gelegenheid te geven zelf tot eenoplossing te komen (dus niet gelijk voorzeggen). Deel bijlage 5 uit en neem deze tips door.Instructie geven computergebruikLaat de cursisten in tweetallen nadenken over een duidelijke en korte instructie met betrekking methet opstarten van het programma Klik en Tik (of een ander computerprogramma).Laat de cursisten vervolgens aan elkaar uitleggen hoe je het programma op de computer kuntstarten.Wijs de cursisten op de vaardigheden voor instructie geven: langzaam spreken, niet teveel ineensen controleren of de ander het begrepen heeft.Nabespreken: hoe ging het? Waar moet de cursist nog opletten?Maak nieuwe tweetallen en doe de opdracht nogmaals maar geef de cursisten nu de opdracht ominstructie te geven over de werkwijze in de lesgroepen.Nabespreken: hoe ging dat? Waar moet de cursist nog op letten?Reflectie-opdrachtVraag de cursisten te kijken naar de mentorvaardigheden lijst.Welke vaardigheden op deze lijst hebben te maken met instructie geven? De cursisten kunnenieder voor zich bekijken of ze de vaardigheden (iets uit kunnen leggen, niet te veel tegelijk, ietsuit kunnen leggen zonder het over te nemen, informatie kunnen geven over het materiaal, decomputer en de lessen) hebben aangekruist als vaardigheid of als leerpunt.AfsluitingWat was belangrijk voor jou deze bijeenkomst?Handleiding mentortraining voor docenten en trainers59


Bijlage 1: Voorbeeld receptBenodigdheden:• macaroni• 1 eetlepel olie• 1 ui• 1 schaal rundergehakt• 1 theelepel gemalen kaneel• 1 blik gepelde tomaten• 1 zak spinazie• 1 zakje kaasBereiding:• Verwarm de oven voor op 200 °C.• Kook de macaroni.• Verhit ondertussen de olie in een pan en bak de ui 1 minuut.• Voeg het gehakt toe en bak het 4 minuten.• Bestrooi het gehakt met de kaneel en bak nog 1 minuut.• Voeg de tomaten toe en maak ze klein.• Voeg een handvol spinazie toe, roeren en de rest erbij voegen.• Breng op smaak met peper en zout.• Giet de macaroni af en schep deze samen met de kaas door de saus.• Doe de macaroni in de ovenschaal en bak in circa 20 minuten gaar.60 Zeg het voort


Bijlage 2: Tips voor het geven van instructieZorg dat je de aandacht vande ander hebt.Wees geduldig.Stap voor stap.Niet teveel tegelijk.Niet te snel.Duidelijk spreken.Controleren of de ander begrijptwat jij bedoelt.Sluit aan bij wat iemand al weet.Laat de ander bijvoorbeeld vertellenwat de bedoeling is.Herhaal de instructie alsdat nodig is.Handleiding mentortraining voor docenten en trainers61


Bijlage 3: Voorbeeld luciferopdracht62 Zeg het voort


Bijlage 4: Antwoord luciferopdrachtHandleiding mentortraining voor docenten en trainers63


Bijlage 5: Tips bij het stellen van activerendevragenLos het probleem niet meteen op, maar help de ander om het probleem zelf op te lossen.WachtGeef de ander minstens 10 minuten de tijd om na te denken over het antwoord op jouw vraag.ZwijgSoms is zwijgen de manier om de ander aan het denken te zetten.Grijp terugVraag naar eerdere opdrachten of situaties waarin kennis en vaardigheden aan de orde was en diede ander nu nodig heeft.VerwijsVertel over materiaal waar ze gebruik van kunnen maken.VraagStel vragen of stel de vraag op een andere manier als de ander het antwoord niet (meteen) weet.HintsGeef aanwijzingen of hints hoe de ander het probleem zou kunnen aanpakken.64 Zeg het voort


8 Telefoongesprek voorbereiden en voeren8.1 Voorbereiding1. BeginsituatieDe cursist:• Weet dat hij langzaam en duidelijk moet spreken.• Weet dat hij niet teveel tegelijk moet vertellen.• Weet dat hij moet navragen of degene de opdracht begrijpt.• Kan uitleggen hoe er in de groep gewerkt wordt (werkwijze portfolio, studiewijzer, materiaal).• Kan instructie geven hoe de computer werkt.2. DoelDe cursist:• Weet wat het verschil is tussen een formeel en informeel gesprek.• Weet wat hij over zich zelf wil vertellen.• Kan een telefoongesprek voeren.8.2 Uitvoering1. Leeractiviteiten• De cursist leert zich voor te bereiden op een telefoongesprek. Hierdoor kan de cursist hetgesprek sturen.• De cursist oefent het voeren van telefoongesprekken.• Tijdens dit gesprek kan de cursist aantekeningen maken.2. Onderwijs- en leermiddelen• Bijlage 1: Telefoongesprekken• Bijlage 2: Telefoonscript situatie 1• Bijlage 3: Telefoonscript situatie 2• Bijlage 4: Regels voor feedback• Bijlage 5: Logboek Mentor3. Didactische werkvormenTerugblik vorige bijeenkomstHebben de cursisten in hun eigen omgeving gelet op het onderscheiden van hoofd- en bijzaken?Introductie op het thema: Formeel en informeel telefoongesprekWat is een formeel gesprek? Wat zijn de regels?Wat is een informeel gesprek? Wat zijn de regels?Heeft iemand wel eens een formeel telefoongesprek gevoerd?Is een telefoongesprek moeilijker of gemakkelijker dan een gewoon gesprek?Hoe komt dat? Wat kun je doen om het gemakkelijker te maken?Bespreek de theorie: telefoongesprekken (zie bijlage 1)Maak een telefoonscript.Handleiding mentortraining voor docenten en trainers65


Leid de opdracht in door aan te geven dat het goed is om een telefoongesprek voor te bereiden.De beller stelt zichzelf in de gelegenheid om te bedenken wat hij wel en niet wil zeggen/vertellen/vragen. De beller bepaalt zo zijn eigen ‘agenda’ waardoor hij het gesprek beter sturing kan geven.Dit wordt geoefend in de oefening een telefoonscript maken.Schets de volgende situatie(1): de mentor heeft een naam doorgekregen van iemand die graageen gesprek met een mentor wil voordat hij wil starten met de les.De mentor is gevraagd contact met deze persoon op te nemen.De docent deelt bijlage 2 uit en neemt het telefoonscript door.Rechts in de witte kolommen kan de cursist zijn antwoorden op de vragen aan de linkerkantvermelden.Laat de cursisten vooraf bedenken of het een formeel of informeel gesprek is. Waar moeten decursisten dan aan denken?Geef de cursisten de tijd om deze opdracht in te vullen. Vraag kort na of het een gemakkelijke ofmoeilijke opdracht was.In situatie 2 krijgt het gesprek nog meer vorm. De cursisten worden uitgedaagd om goed over derichting van het gesprek na te denken.Situatie 2: Het maatje van de mentor is net begonnen in de groep. De mentor heeft het maatjetwee keer een beetje begeleid. Daarna is ze al twee keer niet aanwezig geweest. Er zijn afsprakengemaakt dat ze gebeld mag worden. De mentor belt haar om te vragen hoe het met haar is en watde reden van haar afwezigheid is. De mentor bekijkt ook of hij iets voor haar kan betekenen.Deel bijlage 3 uit en neem het gezamenlijk door. De werkwijze is hetzelfde, de vragen zijnaangepast aan deze situatie.Laat de cursisten vooraf bedenken of het een formeel of informeel gesprek is. Waar moeten decursisten dan aan denken?Geef de cursisten de tijd om deze opdracht in te vullen.Nabespreken: Hoe was deze opdracht om te doen? Was het een gemakkelijke of moeilijkeopdracht. Hoe is het om van te voren al na te denken over de richting van het gesprek?Oefen het telefoonscript met een medecursist.Deel bijlage 4 ‘Regels voor feedback’ uit en neem deze gezamenlijk door.Vervolgens spelen de cursisten in tweetallen de bovenstaande telefoonsituaties na:De één speelt de mentor in situatie 1 en de ander in situatie 2.De cursisten voorzien elkaar van feedback op de wijze die is vermeld in bijlage 4. Wat deeddegene goed? (tops) Waar moet hij nog aan werken? (tips)NabesprekenHoe was het om te doen?Wat hebben de cursisten van deze oefening geleerd?Aan welke tips moet er nog gewerkt worden?Aantekeningen makenBespreek met elkaar wanneer je aantekeningen maakt bij een telefoongesprek.Weten de cursisten nog wat belangrijk is bij maken van aantekeningen?Neem de theorie ‘Aantekeningen maken’ van bijeenkomst 6 erbij en neem deze nog eensgezamenlijk door.66 Zeg het voort


Aantekeningen makenMaak nieuwe koppels van twee.De mentor voert een telefoongesprek met zijn maatje (laat cursisten zelf een keuze maken uitsituatie 1 of 2) en laat de mentor aantekeningen maken tijdens het voeren van dit telefoongesprek.Afsluiting van de bijeenkomst: Wat hebben de cursisten van deze bijeenkomst geleerd?Afsluiting van de mentortrainingZorg dat hier voldoende tijd voor is. Sla bij tijdgebrek desnoods een oefening over, zodat er voorde afsluiting voldoende tijd is.Hoe nu verder?Bespreek de volgende stap met de groep. Dit is afhankelijk van de intern gemaakte afspraken vande instelling. Wees helder in wat je vanaf nu van de mentor verwacht en wat ze van de instellingmogen verwachten.Deel bijlage 5 (logboek mentor) uit en neem deze door. Deze lijst is voor in de klas als ze aan deslag gaan als mentor. Hierin kan de voortgang van het mentorschap worden bijgehouden.De docent is verantwoordelijk om dit logboek en het gebruik ervan door te spreken met de docentvan de mentor.Deel opnieuw de mentorvaardigheden uit. Neem de lijst door en vraag de cursisten de lijstnogmaals in te vullen. Als de cursisten dat gedaan hebben laat ze dan deze lijst vergelijken methun eerder ingevulde lijst.Zijn de gestelde leerpunten behaald?Hebben ze ook nog andere dingen geleerd, die ze niet verwacht hadden?Evaluatie• Wat hebben de cursisten zelf aan de training gehad?• Wat vonden ze van het materiaal?• Weten de cursisten nu hoe ze iemand kunnen begeleiden?• Welke tips hebben ze nog voor de docent?Zorg dat iedereen aan bod komt en de gelegenheid krijgt om hun mening over de training tegeven.KwaliteitDe docent vertelt aan elke individuele cursist wat zijn sterkste kwaliteit is en waarom de docent datvindt.Handleiding mentortraining voor docenten en trainers67


Bijlage 1: TelefoongesprekkenRegels formeel gesprekAls u telefoneert met officiële instanties, bedrijven, met de dokter of met een leerkrachtDe meeste formele gesprekken duren kortSpreek iemand aan met uSpreek iemand aan met mevrouw of meneerSpreek duidelijkBlijf geduldig en beleefdRegels informeel gesprekWanneer je met familie of vrienden beltDeze gesprekken kunnen lang durenIemand aanspreken met jeIemand aanspreken met de voornaamOp een grappige manier pratenOver privé dingen sprekenOver gevoelens sprekenPopulaire taal gebruikenEen goede spreekhoudingHoud het gesprek kortMaak geen lange zinnenSpreek niet te snelSpreek duidelijk en articuleer goedGeef informatie nauwkeurig doorPraat in de hoornEet, drink of rook niet tijdens het telefonerenProbeer rustig en beleefd te blijvenEen goede luisterhouding:Laat merken dat je luistert. Dat kan met een klein woordje of zinnetje bijvoorbeeld: ja, oh ja,natuurlijk ik begrijp hetBeantwoord zo goed mogelijk de vragen van de bellerZorg voor een rustige omgeving zonder harde geluidenVraag om herhaling als je iets niet goed hebt gehoordZeg het als je iets niet weet of begrijptDoe geen andere dingen tijdens het bellen68 Zeg het voort


Bijlage 2: Telefoonscript situatie 1StartMentor:Cursist:Goedemorgen, met mevrouw Janssen.Je groet en je zegt je naam.Je vertelt waarom je belt en of het uitkomt.Ja, ik heb wel even tijd.Je vertelt kort je eigen verhaal.Je vraagt of degene nog vragen heeft.Ik wil graag weten hoe ik met de computer kanwerken.Je maakt een afspraak op school en vraagt ofdegene kan.Ja, dan kan ik wel.Herhaal de afspraak en zeg gedag.Handleiding mentortraining voor docenten en trainers69


Bijlage 3: Telefoonscript situatie 2StartMentor:Cursist:Goedemorgen, met mevrouw JanssenJe groet en je zegt je naam.Je vertelt waarom je belt en of het uitkomt.Ja, ik heb wel even tijd.Je vraagt naar de reden van haar afwezigheid.Welke vragen wil je haar nog stellen?Wat kun jij voor haar betekenen?Je maakt een afspraak op school en vraagt ofdegene kan.Ja, dan kan ik wel.Herhaal de afspraak en zeg gedag.70 Zeg het voort


Bijlage 4: Regels voor feedbackFeedback gevenFeedback ontvangenZeg wat je ziet en vertel wat het je doet.Luister goed.Wacht niet te lang.Laat de ander uitpraten.Geef tips.Begrijp je het echt?Zeg zowel leuke als minder leuke dingen.Vraag door.Zeg niet teveel ineens.Ga er niet meteen tegen in.Vraag om een reactie.Ga na wat het je doet en zeg dit.Kies een goed moment.Beslis of je jouw gedrag wilt veranderen.Handleiding mentortraining voor docenten en trainers71


Bijlage 5: Logboek mentorDatum: ........................................................................................................................................................................................................................................................................................................................Met wie heb ik gewerkt? .............................................................................................................................................................................................................................................................Wat heb ik gedaan? ...........................................................................................................................................................................................................................................................................Wat vond ik makkelijk? .................................................................................................................................................................................................................................................................Wat vond ik moeilijk? .......................................................................................................................................................................................................................................................................Wat ga ik daar aan doen? .......................................................................................................................................................................................................................................................Wat heb ik geleerd? ...........................................................................................................................................................................................................................................................................Welke complimenten heb ik gegeven? ............................................................................................................................................................................................................Welke complimenten heb ik gekregen? .........................................................................................................................................................................................................72 Zeg het voort


Handleiding mentortraining voor docenten en trainers73


Uitgevoerd door CINOP in opdracht van het ministerie van OCWDeze uitgave is tot stand gekomen in opdracht van het ministerie van OCW in het kader van het AanvalsplanLaaggeletterdheid 2006-2010: Van A tot Z betrokken. De uitvoering van dit plan ligt voornamelijk in handen van StichtingLezen & Schrijven (L&S), Centrum voor innovatie van opleidingen (CINOP) en Expertisecentrum ETV.nl.74 Zeg het voort

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!