13.07.2015 Views

IN DIT NUMMER: OVER OPBRENGSTEN VAN HET ONDERWIJS

IN DIT NUMMER: OVER OPBRENGSTEN VAN HET ONDERWIJS

IN DIT NUMMER: OVER OPBRENGSTEN VAN HET ONDERWIJS

SHOW MORE
SHOW LESS
  • No tags were found...

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

versterkt. Hij moet de kinderen uitnodigenden bemoedigend tegemoettredenom een zo optimaal mogelijkveilig klimaat te scheppen. Dit pedagogischveilige klimaat in de groep iseen belangrijke voorwaarde om alleactiviteiten in domein B te kunnenuitvoeren. Kinderen moeten het gevoelkrijgen zich te kunnen uitspreken,zonder dat iemand ze uitlacht ofbelachelijk maakt. Dat betekent datde groepsleider alert moet zijn op negatieveverbale en non-verbale reactiesvan het ene kind, die de vrijheidvan spreken bij het andere kindbelemmeren. Verder kenmerkt hetgesprek zich door het uitwisselen vanmeningen en niet het overtuigen vanelkaar. In die zin vindt er geen discussieplaats, maar een gesprek. Iedereenheeft nadrukkelijk recht op zijneigen mening. De groepsleider moeter ook alert op zijn dat hij een dilemmakringniet afsluit of samenvat meteen opmerking vanuit domein A. Dusniet afsluiten met de moraliserendeopmerking : “We hebben uit dit gesprekdus geleerd, dat je nooit magliegen in dit soort situaties”.Ontwikkeling van kinderenZoals uit het voorgaande blijkt beïnvloedtde groepsleider het vermogentot rolneemvaardigheid en het moreeldenken en oordelen. Daarbij speeltde ontwikkeling van de kinderen eenrol. Om dat te kunnen vaststellenmaken we gebruik van kennis op hetcognitieve en sociale gebied.Rolneemvaardigheid.Bij sociale cognities gaat het om hetdenken over sociale situaties en kennisover het doen en laten van anderemensen. Het denken over enhandelen in de sociale situaties geschiedtvanuit bepaalde waarden. Iederindividu heeft het recht en inzekere zin de plicht om eigen waardente bepalen en het eigen gedragdaarop af te stemmen. Kortom; hetgaat hier om het vermogen je te verplaatsenin de ander, ofwel rolneemvaardigheid.Selman (in Gerris e.a.,1980) stelt dat de rolneemvaardigheidzich ontwikkelt in een oplopendevolgorde van stadia. Het eersteontwikkelingsniveau, het egocentrischgezichtspunt, is het niveau vanafwezigheid van differentiatie tussenperspectieven. Het kind maakt onderscheidtussen zichzelf en de ander,maar geen onderscheid tussenhet eigen perspectief en dat van deander. Het kind maakt geen onderscheidtussen diegenen die aanwezigwaren en die niet aanwezig waren.Het tweede ontwikkelingsniveau, desociale informatie-rolname, is hetniveau van de perspectief-differentiatie.Het kind is zich bewust van hetfeit dat twee personen niet eenzelfdeperspectief dan wel dezelfde gedachtenof gevoelens hoeven te hebben.Het kind kan nog niet hetperspectief van de ander afleiden, oftewelzich niet echt verplaatsen in degedachten en gevoelens van een ander.Het derde ontwikkelingsniveau,de zelf-reflectieve rolname, is het niveauvan eenzijdig, niet-wederkerigrolnemen. Het kind beseft dat verschillendemensen verschillendegevoelens hebben, maar kan ook heteigen perspectief en dat van de anderna elkaar afleiden. Het heeft nogmoeite met het bewustzijn dat er eenwederzijdse relatie is tussen het eneen het andere perspectief. Het vierdeontwikkelingsniveau, het wederkerigrolnemen, is het niveau van het coördinerenvan perspectieven. Het kindontdekt dat elk van de betrokkenpersonen elkaars perspectieven kunnenafleiden. Het kind schrijft aan allebetrokkenen het vermogen toe zichte verplaatsen in de ander. De verschillendeperspectieven worden nietna elkaar maar min of meer gelijktijdigafgeleid. Het is in staat om als hetware van buiten af de interactie tussenzichzelf en de ander waar te nemen.Van de groepsleider wordt gevraagd,dat hij tijdens de dilemmakring:• Kinderen bewust maakt van eenaantal belangrijke zaken, die eenrol kunnen spelen in sociale situaties.• Kinderen mogelijke oorzakenleert ontdekken en herkennen insociale situaties.• Kinderen helpt inzicht en overzichtte krijgen in een sociale situatie.• Ze leert na te denken over en invoelenvan reacties van personen, hun gedachten,bedoelingen en gevoelens.• Hen leert te reflecteren op mogelijkegevolgen van een bepaalde beslissingin een sociale situatie.• Kinderen helpt zich in te leven in de situatie,de gevoelens, gedachten enhet handelen van de ander.• Kinderen leert situaties te bekijkenvanuit verschillende perspectieven ofstandpunten van diegenen die in eenbepaalde situatie betrokken zijn endaarin beslissingen nemen.• Activiteiten en gesprekken bedenkt,waarin kinderen het vermogen zich teverplaatsen in een ander kunnen ontwikkelen.Moreel denken, oordelen enhandelenBij moreel denken en oordelen gaathet erom het kind op basis van toenemendepersoonlijke verantwoordelijkheidsteeds bewuster te lerenhouding en gedrag te bepalen, uitgaandevan eigen waarden en normenbetreffende goed en kwaad(Kappenburg 1993). Het gaat er nietom zijn moreel oordeel te beïnvloeden,dat zou immers een interventiein domein A betreffen. Tijdens hetproject maakten we gebruik van stadiain het redeneren ontleend aanLickona (Lickona en Ytsma, 1986).Tijdens de eerste fase, die van hetegocentrisch denken, oordeelt eenkind dat het goed is als hij zijn zinkrijgt zodat zijn verlangens wordenbeloond en straf vermeden. Tijdensde tweede fase, die van de gehoorzaamheid,oordeelt een kind dat hetmoet doen wat er gezegd wordt zodatmoeilijkheden worden voorkomen.Tijdens de derde fase,gekenmerkt door een van de voorwat-hoort-watredenering, oordeelthet kind als volgt: Het is goed als ikvoor mezelf zorg, maar ik moet mensendie mij billijk behandelen zelf ookbillijk behandelen. Tijdens de vierdefase, waarbij goede relaties met anderencentraal staan, redeneert hetkind: Ik moet aardig zijn en beantwoordenaan de verwachtingen vananderen om wie ik geef. Anderen zullendan goed over mij denken (socialegoedkeuring) en ik kan mezelf ookMENSEN-K<strong>IN</strong>DERENMAART 2001 15

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!