Aangeboden aan de Provinciale Staten van Utrecht door de Dijkgraaf en Hoogheemraden van BIJLEVELD en MEERDIJK.
MEMORIE
OVER
HET MAALPEIL VAN AMSTELLAND ;
AANGEBODEN DOOR
DIJKGRAAF' EN HOOGHEEMRADEN VAN
BIJLEVELD EN DEN MEERNDIJK,
AAN
DE EDELGROOTACHTBARE HEEREN STATEN
DER PROVINCIE UTRECHT.
MEMORIE
OVER
.RET MAALPEIL VAN AMSTELLAND;
AANGEBODEN DOOR
DIJKGRAAF EN HOOGHEEMRADEN VAN
BIJLEVELD EN DEN MEERNDIJK ,
AAN
DE EDELGROOTACHTBARE HEEREN STATEN
DER PROVINCIE UTRECHT.
Gedrukt ter Prov. Gouvernements-drukkerij van
L. E. BOSCH EN ZOON, te Utrecht.
Aan de Provinciale Staten van Vtrccht.
In uwe vergadering van den 4. November H.,
is door heeren gedeputeerde Staten aan uwe goedkeuring
onderworpen een REGLE~IENT, houdende
hepalingen omtrent het uitslaan van water op den
boezem van Amstelland.
Dat reglement wordt gelijktijdig hij de Staten
der provincien Noord- en Zuid-Holland hehandeld,
en kan door deze zonder bezwaar worden goedgekeurd,
orndat de bepahngen daarin voorkomende,
wat hetreft het rna len tot een zeker peil, voor de
polders en droogmakerijen , in die provincien gelegen
, geenszins nieuw zijn, maar aileen hevatten
eene regeling van hetgeen daar sedert onheugelijke
jaren was vastgesteld, doch door verschillende om·
standigheden niet algemeen werd nageleefd.
Geheel anders is het met dit reglement gelegen
voor eeu deel der provincie Utrecht. -
Door het
ontworpen reglement zou iets geheel nieuw totstandkomen,
omdat aan het waterschap van Bijleveld
en den Meerndijk een last wordt opgelegd, waaraao
1"'
hetzelve sedert zijne instelling nooit onderworpen
was; waardoor het eene verandering ziet teweeggebragt
in zijne gewigtigste regten, sedert meer dan
vierhonderd jaren uitgeoefcnd, door Z. M. Koning
Willem II erkend, en berustende op wettige titel!>
en hescheiden.
Het zal U. E. G .. A daarom niet vreemd voorlwmen ;
Dijkgraaf en Hoogheemraden van het waterschap
van Bijleveld en den Meerndijk alle pogingen in
het werk stellen, welke dienen kunnen om de
goedkeuring van dat reglement te verhoeden. -
Zij hebben daartoe in de eerste plaats eene Vergadering
helegd der landeigenaren , op de wijze hij
dit waterschap in gehruik, en aan de vergaderde
personen mededeeling gedaan van het ontworpen
reglement. - De uitslag van de het·aadslagingen dier
vergadering, waartoe de aanzienlijkste ingezetenen
dezer provincie hehooren, was, dat zij , die te
zamen een landhezit vertegenwoordigen van meer
dan 2100 hunders, gelegen in eene schoone streek
dezer .Provincie , hebben verklaard, dat de goedkeuring
van een reglement, zoozeer belemmerend
de voortdurende heboefte tot waterloozing voor
het waterscbap van Bijleveld en den Meerndijk,
de nadeeligste gevolgen voot· hunne Ianden zoude
hebben. - Zij ' 'oegden daarbij bet verzoek aan
Dijkgraaf en Hoogbeemraden , om de invoering
van bet meergemelde maalpeil voor Bijleveld te
voorkomen of af te wenden.
Dit verzoek , geheel instemmende met de ver-
5
pligtingen, welke wij hij de aanvaarding van
onze hetrekking op ons hehhen genomen, en gegrond
op de regten van het waterschap, welke wij moe ten
handhaven, heeft ons geleid tot het hesluit, om,
allereerst ons tot U , mijne heeren! te wenden
met eene memorie, waarin wij hopen uiteen te
zetten wat noodig is om U. E. G. A. de overtuiging te
geven, dat de invoer van het reglement op het uitslaan
van water op den boezem van Amstelland,
zonder eene uitzondering te maken voor het wa·
terschap
van Bijleveld en den Meerndijk, titulo
oneroso verkregen regten aantasten, het waterschap
schromelijk henadeelen en daarom in strijd
zijn zou met de helangen van deze provincie.
Om hiertoe te geraken, doen wij vooraf mededeeling
van zulke daadzaken, welke voor de heoordeeling
van deze gewigtige zaak van belang zijn.
Het waterschap van Bijleveld en den Meerndijk,
groot 2121 hunders, 29 roeden, 70 ellen, en gelegen
in de provincie Utrecht, hevat de Ianden,
vroeget· genaamd Reijnerscoop, Bijlevelt, Achthoven
en Mastwijk , nu behoorende tot de ~emeenten
Veldhuizen, Harmelen, Reijerskop , Creuningen,
Indijk, St. Pieter, Achthoven, Mastwijk,
Brendijk, Harmelerwaard en Yle uten.
Het ligt besloten tusschen kaden, waartoe de Hollandsche
kade aan de westzijde behoort.- Aan de
oostzijde is het begrensd door den dijk' die van
6
de Me ern tot tegen den Y ssel loopt, en de Meerndijk
genaamd wordt.
Ten noorden is de straatweg
tusschen de Meem en Harmelen de waterkeering;
terwijl ten zuiden de onlangs van klei- tot zandweg
aangelegen Ysseldijk de grens van het waterschap
uitmaakt.
Deze belangrijke streek is geheel gecultiveerd,
en bestaat uit voortreffelijke bouwlanden, die hij
openhare veiling tot ruim f 1000- het bunder
ophrengen , alsmede uit weilanden die tot circa
f 800- het bunder worden verkocht, maar die op
vele plaatsen zoo Jaag liggen, dat hijna het gansche
jaar, hehalve in den zomer, wanneer er versch
water van den Yssel mag worden ingelaten, de
twee watermolens, op het laagste punt nabij Harmelen
staande, moeten mal en, om het land tot
geschikt weiland te behouden. -
Dit alzoo afgevoerde
water wordt door de molens gebragt
in dat gedeelte van den Leidschen Rhijn, hetwelk
hesloten is tusschen de sl uis, a an den Held am
voor Harmelen gelegen, en de Haanwijkersluis ,
gelegeu over het dorp Harmelen, welk gedeelte
van de waterlozing, bij een hoogen stand van den
Leidschen Rhijn, veel water door het schutten van
die sluizen ontvangt, hetgeen onmiddelijk inv loed
heeft op den stand van het water voor de beide
mol ens, dewijl die slech ts door eene korte voormolenvliet
van dien Leidschen Rhijn zijn afgescheiden.
-
Het alzoo in den Rhijn opgemalen water.
wordt door eene smalle , nog geen 7 ellen hreede
trc:=
7
vaart achter het Huis te Hannelen afgevoerd, en
loopt zoo, door die vaart, langs de Breudijk, Gerverskop,
Kockengen, Spengen, Oudhuizen, in de
Heinoomsvaart, om zich daar uit te storten in de
kromme Mijdrecht of Westveender wetering, die
in den Amstel hij den Uithoorn uitloopt, en het
water door den Amstel hrengt tot aan de Diemermeer
hij Amsterdam, om door twee ringslooten
langs die Meer te vloeijen in het Nieuwediep,
hetwelk eene uitlozing heeft in het Y, door de
lpenslootersluis' waarv an het onderhoud voor een
vierde op het waterschap van Bijleveld en den
Meerndijk herust.
Het waterschap van Bijleveld en den Meerndijk
is op de hierhij gevoegde kaart N·. I afgeteekend.
Terwijl op de kaart No. II deszelfs uitwatering is
aangewezen. - De roode strepen wijzen op heide
kaarten de kaden aan, waarin hetzelve hesloten
ligt, en tevens de kaden, langs de uitwatering,
voor zoover dezel ve door Dijkgraaf en Hoogheem•
raden, volgens den schouwhrief, moet worden geschouwd,
terwijl de hlaauwe streep op N°. II den
weg aanduidt, langs welken het water van Bijleveld
naar het Y wordt afgevoerd.
Het gemeenschappelijk belang van de hovengenoemde
tot Bijleveld hehoorende landen , om van
overtollig water hevrijd te worden, deed de eigenaren,
ten jare 1413, eene uitwatering koopen
van de eigenaars der landen in Amstelland en van
de hezitters van de rivier den Amstel. Het waren
8
de graven van Beijeren, die deze uitwatering op
den Amstel verkochten, hij een brief gegeven 1.
Oct. 1413, (zie Handvesten pag. 6,) en daardooris
het waterschap van Bijleveld later met het Hoogheemraadschap
van Amstelland in hetrekking gekomen.
Onder Amstelland moeten worden verstaan de
landen, welke rondom den Amstel zijn gelegen, en
waarover een Hoogheemraadschap , na de vestiging
van het waterschap van Bijleveld, is ingesteld.
Den omtrek van dat Hoogheemraadschap vindt
men op een kaartje, in het werk, getiteld; Tegenwoordige
staat der vereenigde Nederlanden, provincie
Holland, deel VIII pag. 148. Op een exemplaar,
gevoegd hij deze memorie, is het Hoogheemraadschap
van Amstelland met eene roode kleur afgeteekend.
Deze twee collegien, op verschillende tijden ingesteld,
hehhen dus heiden verschillende helangen
om trent een zeer gewigtig punt: het waterschap
van Bijleveld, om zijn water zo
spoedig mogelijk
te ontlasten; -
Amstelland, om zoo weinig
mogelijk , immers ell in allen geval, met zoo weinig
last mogelijk water te ontvangen.
Op dit punt dan ook rust de eenige hetrel~:
king, waarin Amstelland tot Bijleveld staat. -
In het handvest namelijk van 1413 was hepaald
geworden, dat de eigenaars der Ian den in Reijers~
kop, Bijleveld, Achthoven en Mastwijk, hehoorende
tot het waterschap van Bijleveld, hunne
Ianden achter en ter zijde digt zouden houden,
zie Handvesten pag. 11 ,) dat is, aile vreemd wa-
9
ter afkeeren. -Om nu aan het Hoogheemraadschap
van Amstelland, dat op zich genomen had alleen
water van Bijleveld te ontvangen, de zekerheid te geven,
dat daarvoor strikt wierd gezorgd, heeft keizer
Karel V aan den Bailluw van Amstelland het regt
gegeven om eene schouw te voeren over den ring
der waterschutting in Amstelland, en , voor zoover
het Bijleveld aanging, heeft hij toegestaan,
dat zij ook tweemaal in het jaar, in 1\Iaart en
Augustus, den ring of omloop van Bijleveld, Achthoven,
Mastwijk en Reijerskop zullen mogen schouwen,
(zie Handvesten pag. 43.) Sedert dien tijd
is in den toestand van Bijleveld geene verandering
gekomen, hehalve dat de waterlozing, welke vroeger
liep doot· Oudhuizen, Vinkeveen en Waverveen,
hij onderling goedvinden ten jare 1677,
(zie Handvesten pag. 92 ,) is verlegd geworden,
gelijk dit hiervoren is omschreven.
De toestand van Amstellands Hoogheemraadschap
is echter, sedert de ins telling, aanmerkelijk
veranderd, want onderscheidene deelen daarvan
zijn hedijkt geworden, en Amsterdam heeft onnoemelijke
schatten hetaald voor l1et droogmaken van
meeren en plassen , waardoor vele landen werden
aangewonnen, maar waaruit tevens een hezwaar
ontstond; want nu werd het water van die plassen
en hedijkte polders dikwerf tot eene groote
hoog te in den Amstel opgevoerd , door de daarop
direct uitmalende molens, niettegenstaande de vroegbedijkte
landen zich uit gewoonte , en de polders. ,
10
later hedijkt, hij huu octrooi verpligt waren om zich
a an een peil te onderwerpen, dat is, stil te staan,
als het water op zekere hoogte in den Amstel is
geklommen, zoo schijnt het echter, dat wei klagten
tegen overtreding van het peil zijn gerezen,
maat· dat men geen algemeenen maatregel op dat
punt kon bandhaven. - Deze toestand duurde tot
aan bet einde der 18d• eeuw.
Ilet verdient opmerking' dat voor dien tijd nooit
eene enkele klagt, over bet te hoog mal en van het
• waterschap van l~ijleveld, door Amstelland aan
betzel ve is gedaan , niettegenstaande men het waterschap
heschuldigde, van vreemd water, dat is, water
waarvoor men de uitlozing niet gekocht had, te
ontvangen , hlijkens de daarover gevoerde procedures.
(Zie Handvesten, pag. 52.)
Omstreeks het einde der 18d• eeuw is men van
de zijde van Amstelland het eerst op de gedacbte
gekomen, om bet oude hekende maalpeil door een
reglement algemeen te doen werken.
Men gaf voor te hernieuwen de oude hepaling; maar
toch wilde men tevens het waterschap van Bijleveld,
nooit tot hiertoe aan het malen op pcil onderworpen,
daaronder trekken. - Sedert dien tijd tot op het
jaar 1834 zijn daartoe vele pogingen in bet werk
gesteld, en ofschoon bet collegie van Bijlcveld
zijne regten op eene onhelemmerde uitlozing gehandbaafd,
en door de verschillende regeringen
niet zag vernietigen, zoo is zijn regt op eene onheperkte
uitwatering regtstreeks erkend door Z. M.
l
f
11
Will em II, hij koninklijk besl ui t van den 19den
Julij 1844, No, 64, Zie bijl. No.- 1.
Niettegenstaande die erkenning, wordt op nieuw
eene poging gedaan, om van U, mijne Heeren!
te verkrijgen, dat gij dit regt zu] t vernietigen, en
daarom mogen wij niet nalaten, om ter dezer
plaatse, al is het ook zoo kort mogel ~k, de geschiedenis
van dien zoovele jaren gevoerden strijd aan
te stippen, en mede te deelen, hoe de Staten der
provincie Utrecht tot hiertoe nooit hebhen toegegeven
aan de eischen van Amstelland, maar bet
hestuur van Bijleveld altijd ter zijde stonden, en
het krachtig verdedigden , als het er op aankwam,
om te rerhoeden, dat meer dan 2000 hunders land
werden henadeeld, door dezen nieuwen onregtvaardigen
en aileen voor Amstelland voordeeligen
maatregel.
Het waren namelijk de ingelanden van bet waterschap
van Bijleveld, die ten jare 1769 aan Dijkgraaf
en Hoogheemraden van Bijleveld, hij gelegenheid
van eene vergadering in het kapittelhuis ten
Dom te Utrecht, verzochten om zich aan het
Hoogheemraadschap van Amstelland te wenden ;
ten einde te verkrijgen , dat de molenaars, op den
Amstel uitmalende, het oude Amsterdamsche peil,
hetwelk voor dezen altijd was geobserveerd, bij
continua tie zouden observeren, en niet , gelijk de
ondervinding leerde, tot merkelijk nadeel van dit
waterschap zouden te hoven gaan. Eene daartoe
benoemde commissie bragt dit verzoek ter
12
kennis van het hestuur in Amstelland, en dat hestuur
deed daarom de molenaars aanzeggen, dat, als het
water zes R\jnlandsche duimen hoven winterpeil
gerezen was , zij dan moesten uitscheiden met malen,
totdat het weder gezakt was. Deze aanzegging
geschiedde op 22 November 1770 ook aan de
molenaars van de Bijleveldsche molens, doch het
hestuur van Bijleveld gaf dadelijk den last, om zich
daaraan niet te onderwerpen, en den 5. Januarij
1771 maakte het hestuur van Bijleveld aan dat
van Amstelland kenbaar, dat Bijleveld ongehouden
was, een maalpeil op te volgen.
Het geschil is daarop hij de Staten 's lands van
Utrecht overgebragt, en van dezen hehhen gecommitteerden
ter kamer van finantien aan die Staten
een rapport uitgebragt, waarin woordelijk staat
geschreven: »dat, na een rijp onderzoek, het hun
»was gebleken, dat Dukgraaf en Heemraden van
>>Amstelland gansch ten onregte de observantie van
»het vastgestelde peil geextendeerd schijnen te wil
»len hebben tot alle molens, zonder onderscheid,
>of dezelve verre van den Amstel af, of nabij
»gelegen zijn, en specialijk tot de molens van
»Bijleveld, dewelke met geen schijn of reden daar
»toe geobligeerd kunnen worden." - De brief,
welken de Staten den 23. April 1771 aan die van ·
Amstelland afzonden , toont genoegzaam aan , dat
de Staten zich met dat advies hebben vereenigd.
Ofschoon na die uitspraak van de Staten pogingen
werden gedaan om eene schikking tot _ stand te
13
hrengen , hleef het geschil rusten, en Bijleveld
ongehinderd malen; maar elke nieuwe regeringsvorm
in het vader land schijnt Amstelland aanleiding
te geven , om zijne pogingen, tot het onder peil
hrengen van het waterschap van Bijleveld, ofschoon
met ongelukkig gevolg, te herhalen. Zoo keurde
Koning Lodewijk een reglement goed, waarhij het
waterschap van Bijleveld aan het algemeene maalpeil
van Amstelland werd onderworpen, doch naauwelijks
had het hestuur van Bijleveld zijne regten
doen kennen , of het werd , bij besluit van 26.
October 1809, buiten werking gesteld.
De decreten, tijdens de inlijving der Hollandsche
departementen in het Franscbe Keizerrijk, badden
de regten van Bijleveld in stand gebouden. - En
to en art.; 222 der grond wet, in wcrking onder
Z. M. Willem I, verklaarde, dat de laatst goedgekeurde
reglementen den voet van derzel ver inrigting
zouden uitmaken, was Bijleveld hevestigd in
zijn regt op onbelemmel·de uitmaling. - Vandaar,
da t, to en Z. M. Will em I, bij besl uit van 6. J ulij
1833, een maalpeil op den hoezem van het Hoogbeemraadschap
van Amstelland goedkeurde, ook
verbindend voor Bijleveld, het bestuur van Bijleveld
zich dadelijk tot den Koning wendde, waarvan
bet gevolg was, dat er op den 3. Mei 1834 te
Amsterdam eene vergadering van belanghebbenden
is gebouden, welke vrucbteloos scheen afte loopen,
doch waarna Z. M. de Koning bet departement van
binnenlandscbe zaken magtigde, om de beslis.Sing
der geschillen te verschuiven, en inmiddels waarnemingen
te do en hewerkstelligen, hlijkens de missive
van den Staatsraad Gouverneur der provincie
Utrecht, de dato 21. November 1834, no. 5, AZ .•
Het door den Koning alzoo goedgekeurde reglement
werd wederom niet in werking gehragt. -
Die
waarnemingen schijnen echter zonder medewerking
van Bijleveld te zijn geschied, en, hij een schrijven
van 24. December, 1841 , gaf bet Hoogheemraadscbap
van Amstelland aan Bijleveld kennis, dat
Z. M. Willem II bet maalpeil van Amstelland had
gemaintineerd. - Maar evenals vroeger, heeft
bet bestuur van Bijleveld zich tot den Koning gewend,
en door vertoogen, met de medewerking
van heeren Gedeput. Staten dezer provincie, van
Z. M. Willem II, den 19. Junij 1844, no. 64, bet
merkwaardig besluit verkregen, dat Z. M. handhaafde
bet reglement op bet maalpeil van Amstelland'
genomen den 6. J ulij 1833 ' n°. 46 ' en
hetzelve verbindend verklaarde voor de hinnen den
ring van Amstelland gelegen landen , UITGEZONDERD
DIE VAN BIJUVELD.
Amstelland heeft zich aan deze uitspraak van
den Koning onderworpen, want bij het on twerp voor
een nieuw reglement, op het uitslaan van bet
water op den hoezem van Amstelland, in overeenstemming
met de
gedeputeerde Staten voor de
provincie Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht,
aan den Minister van Binnenlandsche Zaken voorloopig
aangehoden, was bij art. 4 van hetzelve be-
- 3
15
paald, dat het waterschap van Bijleveld aan geen
maalpeil zou onderworpen zijn.
Zijne Excellentie de Minister van Binnenlandsche
Zaken heeft echter gemeend, dat het besluit van
den vorigen Koning niet moest worden gehandhaafd,
maar verlangt, dat het regt van Bijleveld
zal opgeheven worden. (Zie missive van 1. J ulij
1851.)
Om aan dat verlangen van Zijne Excellentie den
Minister te voldoen, brengen gedeputeerde Staten
dezer provincie in uwe vergadering ter tafel een
on twerp van reglement op het maalpeil, waarin
die uitzonder.ing voor Bijleveld in art. 4 niet voorkomt,
ofschoon die zelfde gedeputeerde Staten
vroeger hadden verklaard, dat zij bereid waren
tot de vaststelling van eene verordening, waarin
die uitzozulering wel voorkwam.
Door dit reglement nu zouden de regten van
Bijleveld worden verkort: want in art 3 en 4 is
hepaald, dat , zoodra de waterspiegel binnen den
boezem is gerezen tot 15 duimen ouder het Amsterdamsche
peil, een sein zal worden opgestoken ,
en alle molenaar&, wier molens op Amstellands
hoezem of daarmede gemeen liggende wateren
en kanalen uitslaan , hunne molens dadelijk huiten
gemaal zullen moeten stellen en houden, tot zoo
lang het seinteeken uitstaat.
Uit deze bepaling volgt, dat het waterschap van
Bijleveld zijn water niet meer vrij en onbelemmerd zal
kunnen uitmalen, maar daarin belet wordt, als)1et
. 16
water aan zijne eigene molens tot zekere hoogte is
geklommen , of wanneer het water die hoogte heeft
hereikt hij molens op uren afstands van Bijleveld
gelegen , en door oorzaken aan het waterschap van
Bijleveld en den Meerndijk vreemd, zoodat het van
de handelingen van anderen zal afhangen, of
Bijleveld zijn water al of niet mag uitmalen.
Door dit verhod nu, om te malen als het Bijleveld
oorhaar voorkomt en profijt doet, wordt een regt bij
koop verkregen aangetast.
Om daarvan overtuigd
te worden zullen U. E. G. A. slechts hehhen in te zien
het Hand vest, waarhij de Graven van Beijeren aan de
ingelanden van Bijleveld , ten j are 1413 , ( zie Handvesten
pag. 7,) hehhen >>verkocht, gegunt, om eene
sekere somma van gelden, die sy ons wettelic ende
wael hetaelt hehhen in ons -zelffs handen den lesten
penningh mitten eersten, als dat sy hoir water van
den voirsz. sullen hrengen ende leyden moghen over
al doer den onsen, tot hoirre hester oirhair ende
profyt, van uytten Rhijn tot in die Aemstel, mit
ene watergane." -
Het regt op eene onheperkte nitwatering,
zal echter nog meer hlijken als men nagaat
dat de ingelanden van Bijleveld niet alleen hehhen
gekocht het regt om hun water te leiden tot hun
hester oorbaar en profyt, maar dat zij hunnen watergang
zelven hehben gegraven, nadat zij eerst hetland
daartoe hadden gekocht en hetaald aan de buren
volgens het gebruik in den lande; blijkens een weinig
verder, in den koophrief waarin de Graven zeggen
1>Wij hebben verkogt om te oirbaren en te gebruiken
"
17
.
l> allen meren, slusen en de watergange, die hen te haten
l)moghen comen , ende soe wes lant dat sy sullen
»hehouven totten voirseyden waterganc moghen te
ll nemen, en de die ghelden om pennincks waerde
»die hy de huyeren inde lantganck is; dair dat
l>lant is geleghen". (Zie Handvesten pag. 7 en 8.)
Dat hier dus een koop en verkoop werd gesloten,
kan niet worden bet wist, en deze overeenkomst hlijft
nog verhindend voor het Hoogheeinraadsehap van
Amstelland, want dat Hoogheemraadschap is ingesteld
op het gezag van die Graven , welke het regt
van uitwatering als eigenaars hebhen verkocht. -
Maar, hovendien is die geheele verkoop door de eigenaars
van den mond van den Amstel, Schouten Sche- ·
penen namelijk van Amsterdam, goedgekeurd, en
hehhen dezen heloofd, »om Byleveld in die uit·
watering in gheenrewys hynder noch letsel te
doen, off te doen doen tot enighen tyt in wat manieren
dattet toekomen mochte." -
(Zie Hand·
schriften , pag. 12.)
Nadat die koop was gesloten, heeft de Bi&schop
van Utrecht, die toen het gezag over deze landen
in handen had, op den watergang, ten jare 1414,
een schouwhrief gegeven, waarin die alzoo gekochte
regten worden verzekerd, en de hewaring daarvan
aan Dijkgraaf en Heemraden toevertrouwd. - Het
was dus eene private onderneming van de landeigenaren
in Bijleveld, om voor gemeenschappelijke
rekening het regt van uitwatering over een anders
land te koopen, en de vaart daartoe voor eigen
2
ekening te graven. -
18
Het regt tot die uitwatering.
hehhen de l:.mdeigenaren 400 jaren ongestoord
hezeten of uitgeoefend.
Zijne ~cellentie de ~linis-t:er vail Binnenla-ndsche
Uken heefc eohter in zijne missive van 1. Julij
no. 13'7, en van 3 October o. t22, van Ire~ jaar
1851 , de redenen , waarom hij die Fegten van het
waterschap niet zoo zwaar tilt, aldus opgegeven:
»Het octrovi of privilegie van .14.13 kan aan BiJlfJ
»veld geen verkregen tegt, onaantastbaar door een
»nieuw gellod van hffoger hand, verleenen, want
>> een andere staa't van -zaken is geboren , welke het
»vervallen van het regt van vrije ttitmaling wettigd.''
Deze heschouwing van Zijne Excell. gaat naar
ons eerbiedig inzien van een verke'erd stand punt
uit ...... Het was geen octrooi of privilegie, waarhij
de Graven van Beijeren de vrije uitwatering van
Bijleveld verkochten , het was uit krachte van den
eigendom dien zij hadden aan de landen , door
welke het water zoude gevoerd worden , dat zij
handelden. -
Het was een last, dien zij op zich
namen als eigenaars. - Daarom zeggen zij: >> Wij.
>> verkoopen het lei den van water, door den onsen."
De verkoo11 is niet door Willem van Beijeren:
als Graaf van llolland en Zeeland, gedaan, maar
als erfgenaam van zijnen Heer vader, Hertoge .Aal·
hrecht. -
Dit hlijkt, buiten eenigen twijfel, hieruit,
dat zijn hroedet· Johan, die in Holland, Zeeland
en Vriesland geen gezag had, dien koop mede sloot,
(zie bandvesten pag. 6 ;) en daarom wa~ ook de
19
confirmatie noodig van Johan, de zoon van den
koning van Frankrijk , die verloofd was aan de
eenige dochter van Hertog Willem , en belooft voor
zich, zijne erven en nakomelingen, den verkoop te
zullen gestand doen, (Zie Handv. pag. 13,) zoodat
de verkoopers ter eenet·, hier als hezitters van privaat
eigendom handelden, geenszins als regerings~
personen, en de koopers ter andere zijde geenszins
waren Dijkgraaf en Hoogheemraden , maar de
goede luyden dio gelant war en in Byleveld, welke
als landeigenaren handelden.
De voormelde heschouwing van het Handvest
van Bijleveld, is dan ook niet uitgedacht voor deze
omstandigheid; maar, reeds 300 jaren geleden, hetoogde
Bijleveld, dat zijn regt van uitwatering was
een eigendomsregt, hij contract hedongen, hlijkens
eene conclusie van
antwoord aan het hof van
Holland gegeven, en vermeld in de sententie van
dat hof, d.d. 31 Julij 1548, (zie Ilandvesten, pag.
55,) waar wordt gezegd: » dat van de gedaichden
>> (Bijleveld) onder andere voor antwoort gealle
»geert is geweest, dat den ingesetenen van den
» voors. vier dorpen hij wijlen hertoge Willem van
>>Beijeren in den jare 1413, om zekere somme van
>>penningen, in vim contractus verko{t_gegunt ende
»gegeven was sy heur water souden moghen hren
>>ghen tot heur hester oirhaar.'' -
Waarlijk, zoo
hieruit niet moet hesl&ten worden tot koop en
verkoop, dan zijn de duidelijkste uitdrukkingen
onverstaanhaar.
2""
20
» Doch, '' ~egt de brief des Ministers d.d. 3 Oct. 185-1,
>wl is het regt van een waterschap om door de waterwe
»gon van een ander uit te wateren, vroeger gelijk het regt
>>van Bijleveld geleocht, thans lean het niet worden
»gereleend, te behooren tot de zaken die in den han
))del zijn. -
Dat regt lean niet het voorwerp van
))bezit, (art. 593 Burgerl. Wetboek ,) noch het y·oor
>>werp van overeenlcomst uitmaken, (art . .1368 Burgert.
)) Wetb.) en door langdurig bezit lean de eigendom
))niet worden verlcregen; (art . .1990 Burgerl. Wetb.)
Het is ons echter duister gehleven, waarom het
regt van uit te wateren door het water van een
ander geen onderwerp van
overeenkomst zoude
kunnen uitmaken, en door koop niet zoude kunnen
worden verkregen.
Uet is toch geheel te rangschikken onder de _
erfdiensthaarheden. - Voorzeker, aan den Staat
komt de eigendom toe van de hevaarbare stroomen
en rivieren, en deze zijn niet in den handel, maar
bij het Burgeri. weth. is in art. 577 uitdrukkelijk
gezegd, dat dit alles eigendom van den Staat was,
onverminderd de door titel of bezit verkregen regten
van hijzondere personen of gemeenschappen. -
Met het volste regt dus kan het waterschap van
Bijleveld de door titel verkregen regten handhaven,
en als bewijs van eigendom het ongestoord hezit
van die vrije uitwatering gedurende vier eeuwen
op de hevaarhare rivier den Amstel inroepen.
Het schijnt dat men de kracht van de regten van
Bijleveld heeft 'gevoeld, en daarom heeft men in
. .,.._,~---.~
~--·~
---
2L
\
de missive van 3. Octobet· zijne toev lugt genomen
tot een ander middel om de invoering van bet
maalpeil te verdedigen, door te heweren, dat bier
geen sprake is van ontzetting uit een eigendomsregt,
want dat het maalpeil alleen een policiemaatreget
is , waardoor de uitoefening van het
regt niet wordt ontnomen, maar om het voor de landen,
op den hoezem van Amstelland uitmalende, zoo min
mogelijk schadeli:jlc te malcen. Deze maatregelen van
polic~e,
zouden, · zegt men verder, noodzakelijk zijn
geworden door de verandering van den stand der
zaak, sedert bet tijdstip waarop bet Hand vest is uitgegeven,
omdat eerst, nadat bet water van Bijleveld,
door kunstmiddelen op den boezem van Amstelland
wordt gebragt, klagten over de vrije uitmaling van
dat waterscbap zijn gerezen. -
woorden verdient eene wederlegging.
Bijna elk van deze
Het wordt uit dezelve duidelijk, mijne heeren l
dat bet maalpeil aileen wordt ingevoerd, om bet
verkregen regt voor de landen_, op den hoezem van
Amstelland uitmalende, zoo min mogelijk schadelijk
te maken in bet nadeel van Bijleveld. -
het voordeel dus van Noord-
wordt de maatregel genomen.
In
en Zuid-Holland,
Maar heeft dan de
vroegere eigenaar van den Amstel dien voor hem
schadelijken last niet met aile gevolgen bij een
wettig contract op zich genomen '? Is hij daarvoor
niet betaald geworden, en zal het nu billijk zijn,
den kooper van een regt, door een politiemaatregel
in bet voordeel van den verkooper, te henadeelen ?
22
]:let maalpeil is
dan ook geen politiemaatregel
in de gewone heteekenis van politic; het kan politiemaatregels
genoemd worden, in den zin welken
de grondwet aan politic geeft, dat is, maatregel van
administratie, en daardoor kan zonder schadeloosstelling
niet verkort worden het genot van een
regt, hehoorende tot de eigendommen in het waterschap.
Immers het gehruik der Ianden in Bijleveld, hangt,
uithoofde hunner natuurlijke Jigging van eene onhelemmerde
uitwatering af, dat is, van het regt om
van elke gunstige gelegenheid gebruik te maken, om
ten einde het water te lozen.- De opheffing van dat
vermogen
landen. -
staat gelijk met een verlies van die
En waarom geschiedt zij ? Niet, om
daardoor ongeluHen voor het algemeen te voorkomen,
want die zijn sedert vier eeuwen, waarin men
vrij maalde, nooit voorgevallen. - De Minister
van binnenlandsche zaken heeft het ten jare 1834
zelf erkend, door te zeggen in den brief van 21.
Nov. 1834: ))met het sedert jaren ongelimiteerde
»uitmalen op Amstellands hoezem, zijn wei onge
»rieven ondervonden, maar geene ongelukken te
»weeggebragt." - Dus niet om het algemeen
belang wordt
de waarde van Bijlevelds landen
vernietigd, maat· om de uitmaling zoo min mogelijk
schadelijk voor Amstelland te maken , eene reden,
waarvan wij de waarde aan uw l'erlicht oordeel
overlaten.
Die zoogenaamde maatregel van politie is dan ook
niet noodzakelijk geworden door de verandering van
-~~
~ · .-...
-.__.
23
~ den stand der zaak iu Bijleveld, want het is onjuist,
te zeggeu: ))de klagt over vrije uitmaling van l1et
»Waterschap is eerst gerezen, nadat Bijleveld door
lJkunstmiddelen zijn water heeft geloosd."
Sedert
meer dan 3 eeuwen blijkt het, dat deszelfs kunstmiddelen
bestonden, en eerst bij het eiude der 18de
eeuw is men er toe gekomen, om Bijlevelds vrije
uitwatering te willen belemmeren.
lntegendeeJ,
het aantal molens is in Bijleveld van 3 op 2 gebragt;
de kunstmiddelen zijn verminderd; terwijl
de orntrek der Ianden dezelfde is gehleven sedert
de stichting.
Doch dat de Amstel hooger wordt opgemalen
dan vroeger, dit geschiedt wegens den veranderden
toestand van Amstelland.
Arustelland, waarin vele Ianden sedert 1600
zijn hedijkt geworden, heeft veel meer kunstmiddelen
of molens Jaargesteld dan vroeger, daardoor
heeft het behoefte, om een laag huitenwater te
hehhen, en, om daarvan voordeel te genie ten, wil
men Bijlevelds regt veruietigen, onder den vorm
van een- politiemaatregel.
Maar tc zeggen : dat BiJleveld v_oordeelen geniet
uit de verhetering der middelen van. uitmalen van
Amstelland,
en het dam·om 011Ullijk zoude zijn,
hetzelve niet te onderwerpen aan eene hepaling i~
het helang van den gemeenen hoezem vastgesteld , -
dit is eene stelling, geheel in strijd met de onder
' 'inding. - Door de IM-erd-ere molens, dan er
vroeger waren, die op den Amsteluitmalen; wordt
24
immers die nVIer aileen tot ecn hoogen stand gehragt,
zoodat de uitwatering van Bijleveld , door
de kunstmiddelen van Amstelland, moeijelijker
wordt gemaakt.
Het zijn dus nadeelen, welke de verhetering der
middelen van uitmalen van Amstelland a an Bijleveld
herokkent.- Dit hlijkt hierruit ten duidelijkste,
dat a an de land en, die, na de ins telling van het
waterschap van Bijleveld , in Amstelland het octrooi
verkregen, om zich te hedijken en op den Amstel
uit te malen, altijd werd gelast, om zich te onder·
werpen aan de verordeningen op bet uitmalen. (Zie
- Wagenaar, Eeschrijving van Amsterdam, dee] 5,
hoek 2, pag, 116 ,) en vooral hieruit, dat t~n
jare 1769 alleen wegens die verheterde uitmaling
van Amstelland, de geerfden van Bijleveld eene
commissie henoemden , om aan Dijkgraaf en
lloogheemraden van Amstelland te verzocken, dat
zij zouden zorg dragen, dat Bijlevelds vrije uitwatering
niet door de verhetering der uitmaling
van anderen wicrd henadeeld , gelijk zoo dikwerf
was geschied.
Wij mogen dus vertrouwen, door het hovenstaande,
bet hij koop verkregen regt van Bijleveld
op eene vrije en onhelemmerde uit!ozing te hehhen/
hewezen, vooral nadat wij wederlegd hehhen de
gronden, die tegen de handhaving daarvan zij n
in het midden gebragt. - Er hlijft ons dus slechts
over, om a an te toonen bet l10og helang van het
watersclJap bij deze zaak.
25
Maar voor dat wij daartoe overgaan, moe ten wij
nog onder uwe aandacht hrengen eene opmerking,
niet zonder gewigt, om te heoordeelen, hoe in deze
zaak de helangen van noord- en zuid-Holland
hoven die van Utrecht worden in bet oog gehouden.
·
Bij het hesluit namelijk van Z. M. Koning Willem
11, de dato 19 Junij 1844, n·. 64, was a an
de gedeput. Staten van Noord-Ho1Jand opgelegd,
om met Dijkgraaf en Hoogheemaaden van Amstelland
in overleg te treden , en de
middelen te
heramen tot verhetering der uitlozing van Amstel·
land. -
De hepalingen van dat hesluit doen dus
duidelijk zien, hoe de regering van dien tijd hegreep,
dat Amstelland den last van Bijleveld moest dragen,
en, als het schade had, alsdan zijne eigen
uitlozing hehoorde te verheteren.
Zijne Excellentie de Minister van binnenlandsche
zaken, keert het om, en geeft aan Bijleveld den
raad, om, indien bet maalpeil hezwaar heeft, dan
zijne eigen waterleiding naar den Amstel te ver
•·uimen , dat wil zeggen, eene nieuwe vaart te
graven, die welligt zooveel zou kosten, als al de
]anden in Bijleveld waard zijn, want, hoe men eene
vaart, eenige duizenden ellen l24,000) lang, door
kaden omgeven , waar langs openhare wegen zijn
aangelegd ; anders zal kunnen verruimen, verklaren
w ij niet te hegrij pen.
Wij will en deze Memorie eindigen, met het hetoog
van bet groot helang, dat bet ·waterschap
26
van Bijleveld heeft bij de handhaving van zijn
regt op onbelemmerde uitwatering.
Onjuist is, in ,den brief van 3. October 1851,
de aanmerking, dat de verdediging van Bijlevelds
rest op onbelemmerde uitwatering meer zou geschieden
ten gevolge van de vermeende wettigheid
van hetzelve, en minder tot aanleiding zou hebben
het nadeel. dat Bijleveld door de imoering van
een peil moet lijden.
Bij niet een enkel vertoog, gedurende den loop
van tachtig jaren over deze zaak ingediend, heeft
men nagelaten om het groote nadeel van zulk een
peil aan te wijzen. En nog laatstelijk, bij de
missive van 27. Julij 1851, aan heeren gedeputeerde
Staten van wege Bijleveld geschreven, heeft men met
uitdrukl
~-~,-:.·~~
.,..-__..-:;; - 27
want daarin wordt gezegd, dat het maalpeil strekt ,
om het zoogenaamd verkregen regt, voor de landen
op den boezem van .Amstelland uitmalende, zoo
min mogelijk , schadelijk te maken. Het is dus ,
gelijk wij vroeger opmerkten , in het belang van
.Amstelland aileen' dat een peil wordt verlangd.
Wanneer toch slaat Bijleveld zijn water uit?
lmmers dan aileen, wanneer het te vee! hemelwa
ter heeft ontvangen , want van rondsomme is hetzelve
door volkomen waterkeerende kaden omgeven.
Men mag dus vooronderstellen, dat dan aileen het
water wordt weggemalen, wanneer het nadeel zou
toebrengen. Daarin nu beperkt te worden, alleen
om Amstelland niet te schaden, is het voordeel
zoeJ,en van Amstelland , ten kosten van Bijleveld.
Uoch het groote nadeel wordt vooral duidelijk,
wanneer gij, Mijne Heeren! een oog slaat op de
hierbij gevoegde kaart N•. 2. Daaruit zult gij zien,
dat het waterschap van Bijleveld het hemelwater
van 2000 hunders land langs zeer smalle kanalen
tot aan den Amstel voert.
Worden nu de molens van Bijleveld, die eenige
uren van den .Amstel verwijderd staan, gedwongen
om zich te onderwerpen aan hetzelftle peil , hetwelk
is v astgesteld voor de molens , direct op den
Amstel uitmalende, dan moet immers daarvan het
noodzakelijk gevolg zijn, dat, bij afloop van den
Amstel , de daling het eerst hij de molens ,
aan den Amstel staande, zigtbaar wordt, maar dat
de seinmolen voor Bijlel'eld van de Kockenger-
28
polder, uitmalende aan het Bijleveld hij Kockengen,
reeds op een aanmerkelijken afstand van den Amstel
geplaatst, het sein niet zal kunnen intrekken,
voordat al de andere molens , digtet· bij de monden
van den Amstel staande, ruimschoots gelegenheid
hebben gehad, om het water weder op te mal en·
Afloopend water toch maakt een hellend v,lak, en
het verval tusschen de heide uitersten is grooter ,
naar mate de afstand meerder en de uitlozingskanalen
smaller zijn.
Zoo men nu nagaat, dat het uitlozinsskanaal van
Bijleveld 24000 ellen lang is, en op sommige plaatsen,
hij voorheeld in het dorp Kockengen, slechts
3 a 4 ellen breed is' terwijl een menigte hovelingen
den loop van het water vernaauwen, dan durven
wij gerust aan het oordeel van deskundigen de
vraag onderwerpen, of de natuurlijke toestand van
onze uitlozingskanalen niet veroorzaakt, dat de
invoer van het voorgestelde maalpeil de uitmaling
van Bijleveld vernietigt. Men houde toch wei op
het oog, dat gewoonlijk eerst dan een wezenlijk
genot van eene vrije uitmaling gctrokken wordt,
wanneer door veel hemelwater onze ]age weilanden
drassig zouden worden, en deze vallen hier
te Iande het meest bij stoppende wind en , ·
waardoor de Amstel hoog is. Mag men alsdan
niet van elke gunstige gelegenheid gebruik
maken, om uit te lozen, dan doet het water,
in den zomer of in het najaar, zijne verderfelijke
werking met eene onberekenhare schade gevoelen,
29
llet is dus niet alleen de eenstemmige verkladng
van al de helanghebbenden, dat een maalpeil Bij·
leveld hederft, maar de theorie hevestigt dat ge·
voelen , in hetwelk, sedert meer dan eene halve
eeuw, al de !eden , die elkander in het bestuur
zijn opgevolgd, hehben gedeeld. -
En waartoe,
mijne heeren! zoudt gij voor Bijleveld een toestand
trachten te veranderen, die 400 jaren he eft hestaan,
en van welken het hooge hestuur dezer Ianden
zelf heeft erkend ' dat hij wel ongerieven' maar
nooit ongelukken heeft te weeg gebragt.
Waarom zoudt gij eene verordening goedkeuren,
die U door heeren gedeputeerde Staten wordt
voorgedragen, zonder dat U wordt aangetoond,
dat het voorgeschre'ven maalpeil niet geheel en aide
uitmaling van Bijleveld vernietigt, daar het toch
aileen is, zooals zij zich uitdrukken, naar aanleiding
van het gevoelen des Ministers, dat hij
het reglement, thans voorgesteld, de uitzonde ..
ring van het waterschap van Bijleveld is weggelaten,
terwijl daarentegen het gevoelen van de
helanghehhenden en het hestuur van Bijleveld,
op ondervinding en onderzoek gegrond, overtuigend
hestaat, dat die uitzondering volstrekt noodzakelijk
is; een gevoelen, waarin zij versterkt zijn, door
de uitspaaak van de regering onder Z. M. Willem II,
'die eerst na een volledig onderzoek , de noodzakelijkheid
der uitzondering, hij hesluit van I 9 J unij
1844, heeft erkend en toegestaan.
Wij verzoeken dus dringend en verwachten met
30
voile vertrouwen, dat het U Edel-Groot-Achtharen
zal hehagen, om hetzelve reglement niet anders
goed te keuren, dan met de uitzondering voor Bij
]eveld, welke uitzondering niet verhinderen zal,
dat hetzel ve zal werken, voor al de overige polders,
in de provincie Utrecht gelegen, en hehoorende
onder Amstelland, welke tegen de invoering
van een maalpeil des te miuder hezwaar kunnen
hebhen, omdat zij, sedert hunne hepoldering,
daaraan zijn onderworpen geweest.
Utrecht,
8Nov.1851.
Dijkgraaf en Hoogheemraden
van het wate1·schap van Bijleveld
en den Meerndijk:
A. COENEN VAN 's GRAVESLOOT.
Ter ordonnantie van Dezelven,
B. G. A. PABST,
Secretaris.
BIJLAGE I.
'
Wu WILLEM II, nu DE GRATIE Goos,
KONING DER NRDERL!NDEN, PRINS VAN
0R:ANJE NAssAu, GnooT HEnTOG VAN
L UXElllDUI\G, ENZ. , ENZ., ENZ.
Op de rappot·ten van on zen Minister van hinnenlandsche
zaken van den 19. Januarij 1843, n•.135,
en 11. September 1843, n•. 167, hetreffende de
ingehragte hezwaren door sommige polderhesturen
in Noordholland, Zuidholland en Utrecht, tegen
het bij Koninklijk hesluit van den 6. Julij 1833,
n•. 94, vastgesteld Reglement voor het maalpeil
op den hoezem \'an Amstelland, tot welken ring
gemelde polders voor derzelver uitlozing behooren.
Gezien de ad viesen van den Raad van State van
den 25. Augustus 1843, n•. 4, en den 12. Januarij
1844, n•. 19.
Gezien het nader rapport van onzen Minister van ·
binnenlandsche zaken van den 14. Junij 1844,
n•. 99, 3" afdeeling.
Hebben goedgevonden en verstaan:
1 •. Met handhaving van het bij voorschreven
reglement hepaalde maalpeil van Amstelland hetzelve
verhindende te verklaren voor de binnen den
32
ring van dat Hoogheemraadschap gelegene landen ,
uitgezonderd die van Bijleveld.
2o. Aan gedeputeerde Staten van Noordholland
tevens op te dragen, om met Dijkgraaf en Hoogheemraden
van Amstelland in overleg te treden en
middelen te beramen tot verbetering der uitlozing.
's Gravenhage, den 19. Junij 18H. N. 46.
(get.)
WILLEM.