01.09.2013 Views

Kikker & Co - Provincie West-Vlaanderen

Kikker & Co - Provincie West-Vlaanderen

Kikker & Co - Provincie West-Vlaanderen

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Inhoud<br />

<strong>Kikker</strong> & <strong>Co</strong> 4<br />

‘WILDE’ PLANTEN VAN DE WATERKANT 5<br />

Eenheid in verscheidenheid<br />

Waterplanten: vier groepen 6<br />

Moerasplanten en oeverplanten<br />

Drijvende planten<br />

Ondergedoken planten<br />

Groenwieren of algen<br />

Planten maken zelf hun voedsel 7<br />

Licht<br />

Voedselproductie<br />

Zuurstof<br />

Voedingsstoffen 8<br />

Nitraten, fosfaten en co<br />

Plantenbeheer<br />

Te zuur? Te hard? 9<br />

Samenstelling van het water<br />

Ammoniak<br />

De karbonaathardheid<br />

Aangepast aan het water 10<br />

Als een kurk op het water<br />

Beweging en weerstand<br />

Bloeien of breken<br />

In de ban van de ring<br />

In het water val je niet droog<br />

Overwinteringstechnieken<br />

Laten waaien?<br />

Alles op zijn plaats 14<br />

Planten waarschuwen 16<br />

Watervervuiling<br />

Verlanding<br />

Weetjes 17<br />

DE ‘WILDE’ DIEREN VAN DE WATERKANT 18<br />

Insecten: 7 op 10! 19<br />

Metamorfose ... een toverwoord<br />

‘Waterinsecten’<br />

Ademen onder water?<br />

‘Echte’ waterinsecten 20<br />

De schaatsenrijder: droog op het nat<br />

De omgekeerde wereld van de ruggenzwemmer<br />

De duikerwants: overtuigd vegetariër!<br />

Gewapend met snorkel en kniptang<br />

De geelgerande roofmachine<br />

Van roofzuchtige larve tot de waterroofkever<br />

Grote spinnende watertor: uniek<br />

Tijdelijk te gast 25<br />

Watermonster wordt landjuweel<br />

Muggenlarven: eten is ademen<br />

‘Ver de vase’: de rode modderworm<br />

Rattenstaartjes zijn afvalvreters<br />

Schaaldieren 27<br />

De truc van de watervlo<br />

Baas in eigen buik<br />

Waterpissebed, opruimer van beroep<br />

Weekdieren 28<br />

Waterslakken<br />

Wormen 29<br />

Bloedzuigers<br />

Slingerwormen of tubifex<br />

De zwevende miniatuurwereld 30<br />

Vissen 31<br />

Ik zie er geen graten in<br />

Vissen kunnen verdrinken<br />

Spoelvorm mét vinnen<br />

Zo glad als een paling<br />

Het neusje van de zalm<br />

De stekelbaars 34<br />

Stekelbaarzen zijn rare vogels!<br />

Stekelbaas?<br />

Trek in de lente<br />

Zwangere vrouwtjes welkom<br />

Een mannetje met zorgen<br />

Stekelbaarsjes houden?<br />

Amfibieën 37<br />

Tere huid<br />

<strong>Kikker</strong>s en padden 38<br />

Een woning per seizoen<br />

De grote trektocht<br />

Blaaskaken en zacht gebrom<br />

Machopadden<br />

Een kwestie van hormonen en ‘goed’ weer<br />

Een spoor van algengeur<br />

Graag wat groen<br />

Klemvaste paartjes<br />

Afzetten en wegwezen<br />

Schema van de heentrek, paring, terugtrek<br />

<strong>Kikker</strong>dril: leve de zon<br />

Zoveel eitjes<br />

Van kikkervisje tot kikkerregen<br />

Gifklieren<br />

Katapult<br />

Blaasbalgje<br />

Zien om niet gezien te worden


<strong>Kikker</strong> of pad? 44<br />

Salamanders 46<br />

Te land en te water<br />

Van land- naar watervorm<br />

Gecompliceerde versiering<br />

Spermatoforen<br />

De eiafzetting<br />

Van larve tot salamander<br />

Met smaak en geur<br />

Een vers hemd<br />

Vuursalamander: de verdwenen soort<br />

Vier soorten salamanders 50<br />

Verspreiding 52<br />

Hoe zeldzaam zijn amfibieën tussen IJzer<br />

en Leie?<br />

Achteruitgang<br />

Alpenwatersalamander<br />

Kamsalamander<br />

Vinpootsalamander<br />

Kleine watersalamander<br />

Gewone pad<br />

Bruine kikker<br />

Groene kikker<br />

Vogels en zoogdieren in en om de plas 56<br />

De blauwe reiger<br />

Het waterhoen<br />

De wilde eend<br />

Het vliegend juweel<br />

Ratten<br />

Marters<br />

Waterspitsmuis<br />

ETEN OF GEGETEN WORDEN EN... 61<br />

OPRUIMEN!<br />

De truc van de fotosynthese 62<br />

Zonder planten geen dieren<br />

Opbouwen en afbreken<br />

De één zijn brood, de ander zijn dood 63<br />

De keten wordt een kringloop<br />

De kringloop wordt een web ...<br />

... of een piramide<br />

Energie, de bron van alle leven 65<br />

Hoe geven planten en dieren energie door?<br />

Niet storen aub!<br />

Pompen en filteren of sterven<br />

Zelfreinigen of oprotten 66<br />

Voedselrijk wordt levensarm<br />

De druk op de natuur 67<br />

Elke dag eentje minder<br />

INRICHTING EN BEHEER VAN EEN 68<br />

(TUIN-)POEL<br />

Ingrijpen is soms noodzakelijk 68<br />

De poel volgens de wet 69<br />

Vergunning niet altijd nodig<br />

Bouwvergunning<br />

Natuurvergunning<br />

Beschermde landschappen<br />

Info? Eén adres!<br />

Vuistregels voor een natuurrijk waterbiotoop 70<br />

De kwaliteit van bodem en water 71<br />

Voedselarme bodem<br />

Water vol beestjes<br />

Grote dieren: liever niet 72<br />

Water en winter 73<br />

Slib 74<br />

Signaalsoorten<br />

Slib ruimen<br />

Krijt strooien?<br />

Plantenbeheer 75<br />

Aan- en verplanten<br />

Goed om weten 76<br />

Filters en pompen<br />

Veiligheid!<br />

Natuurrijke tuinvijver in ecologische tuin<br />

Welke planten in mijn (nieuwe) poel? 77<br />

Beknopte leidraad<br />

Woekerplanten, cultivars: te vermijden!<br />

<strong>Co</strong>lofon 79<br />

3


4<br />

Het ‘wilde’ leven aan de waterkant<br />

KIKKER & CO<br />

Watergebieden, groot of klein, krioelen van het leven. Dit waterleven, klein én groot,<br />

kan niet zonder zonlicht en zuurstof, de levensbron voor alle groene planten.<br />

Dankzij de planten leven heel wat diersoorten in en om het water. Planteneters trekken<br />

op hun beurt weer andere, ‘vlees’-etende diersoorten aan. Maar ook dode planten<br />

én dieren moeten opgeruimd worden: daar zorgen de afvaleters voor.<br />

Zo is er in en om het water voor alles een eigen plaats en plaats voor van alles.<br />

Althans, voor zover het delicate evenwicht tussen de medespelers niet verstoord<br />

wordt.<br />

Welkom in het ‘wilde’ leven aan de waterkant.<br />

Vildaphoto<br />

Een koppel padden heeft zijn eisnoeren afgezet tussen de ondergedoken waterplanten. Straks verschijnen de<br />

dikkopjes: nieuw leven aan de waterkant.


‘WILDE’ PLANTEN VAN DE WATERKANT<br />

Johan Carette<br />

De zuidelijke <strong>West</strong>hoek telt nog vele mooie veedrinkpoelen in een gevarieerde omgeving. Droomgebieden voor<br />

amfibieën, libellen, waterkevers en andere waterdiertjes.<br />

Eenheid in verscheidenheid<br />

Net als landplanten moeten waterplanten voedsel aanmaken, ademen en zich beschermen.<br />

En voor ze sterven moeten ze zich weten voort te planten, zodat hun soort overleeft.<br />

Maar waterplanten leven (al dan niet gedeeltelijk) in een bijzonder milieu:<br />

‘water’. Hoe beter aangepast aan dat water, hoe meer kans op succes.<br />

Elke waterplant heeft een voorkeur voor een bepaalde leefplaats. Waterlelies zoek je<br />

niet op de oever. Sommige soorten horen ook samen. Waterlelie en gele plomp zoeken<br />

elkaars gezelschap. Dat ruimtelijk bij elkaar horen heet men ‘zonatie’.<br />

Naargelang de zonatie van een plant zullen de hoeveelheden beschikbaar licht, lucht<br />

(koolstofdioxide overdag en zuurstof ’s nachts), voedsel en de chemische samenstelling<br />

van het water bepalend zijn voor haar bouw en haar kenmerken.<br />

5


6<br />

Waterplanten: vier groepen<br />

Moerasplanten en oeverplanten<br />

Moerasplanten groeien op de (min of meer) droge oever, maar verdragen het om soms met hun voeten<br />

in het water te staan. Bekende soorten zijn leverkruid, kattenstaart, moerasspirea, watermunt, moeras-vergeet-mij-nietje,<br />

pinksterbloem, dotterbloem, echte koekoeksbloem, … Oeverplanten staan<br />

meestal met hun wortels en een gedeelte van de stengel in het water. Het zijn bijvoorbeeld gele lis,<br />

grote waterweegbree, de verschillende soorten lisdodde, riet, egelskop, … Een scherpe grens tussen<br />

beide valt moeilijk te trekken. Riet en leverkruid bijvoorbeeld groeien soms door elkaar. Ook kan een<br />

variabele waterstand die zonering sterk vervagen.<br />

Drijvende planten<br />

Bij de drijvende planten onderscheiden we soorten die volledig op het wateroppervlak drijven (vb.<br />

kroos, kikkerbeet, krabbenscheer) en soorten waarvan de bladeren drijven maar de wortels in de bodem<br />

zitten (vb. gele plomp, waterlelie, drijvend fonteinkruid, waterranonkel, …). We onderscheiden dus<br />

‘losse drijvers’ en ‘verankerde drijvers’.<br />

Ondergedoken planten<br />

De derde groep waterplanten is afhankelijk van voldoende helder water: de ondergedoken planten, die<br />

onder de waterspiegel leven. Soms zijn ze geworteld in de bodem, soms niet. Alleen om te bloeien<br />

piepen de meeste even boven het water uit: bv. waterpest, hoornblad, vederkruid, …<br />

Groenwieren of algen<br />

Last but not least zijn er de ‘opgeloste’ plantjes: groenwieren of algen. Die zweven, soms massaal, als<br />

kleine ééncellige tot zelfs draadvormige planten rond in het water. Ze zijn de belangrijkste producenten<br />

van zuurstof/stikstof en van voedsel in de waterbiotoop.<br />

Olivier Dochy Lieven Stubbe<br />

Moeras-vergeet-mij-nietjes verkiezen natte oevers. Krabbenscheer en kroos: drijvende planten met losse<br />

wortels.


Planten maken zelf hun voedsel<br />

Licht<br />

Geen enkele groene plant kan in het donker overleven. Om voldoende zonlicht<br />

op te vangen probeert ieder een zo gunstig mogelijke positie te verwerven.<br />

De meest weelderige plantengroei vinden we dan ook aan de zonnekant<br />

boven het wateroppervlak.<br />

Sommige waterplanten leerden met minder tevreden te zijn. Ze gedijen ook<br />

aan de schaduwzijde. Bittere veldkers, watermunt en waterdrieblad zijn<br />

dergelijke schaduw- of halfschaduwplanten.<br />

Ook ondergedoken planten hebben licht nodig. Dat vinden ze alleen in helder<br />

water, waar het licht niet wordt afgesnoept door drijvende planten (bv.<br />

een aaneengesloten veld kroosplanten!). In troebel water is er van ondergedoken<br />

planten veelal geen sprake.<br />

Voedselproductie<br />

Alle groene planten produceren hun eigen voedsel dankzij de bladgroenwerking.<br />

De wortels nemen water op, de bladeren ademen (overdag) koolzuurgas<br />

in. Onder invloed van het zonlicht wordt hiermee in de bladgroenkorrels<br />

suiker aangemaakt. Suiker is een energierijke verbinding. Groene<br />

planten slagen er op die manier in om de energie van de zon op te slaan en<br />

vlot verplaatsbaar te maken. De suiker wordt daarna verdeeld over de gehele<br />

plant. De opgeslagen energie dient om samen met de mineralen die de<br />

wortels ook opnamen, nieuwe bouwstoffen voor de plant aan te maken.<br />

Ondergedoken waterplanten nemen de voedselstoffen niet via hun wortels<br />

op. Die wortels dienen enkel als anker. De opname van mineralen gebeurt<br />

rechtstreeks uit het water, via de opperhuid. Om zoveel mogelijk stoffen te<br />

kunnen opnemen, zijn de blaadjes ingesneden of tot fijne slippen vervormd.<br />

Hoe groter de bladoppervlakte, hoe meer kans om voedsel (en gassen) op te<br />

nemen.<br />

Zuurstof<br />

Om de energie uit de suikermolecule beschikbaar te maken heeft de plant<br />

zuurstof nodig. Ze voorzien zich tot in hun diepste wortels van zuurstof, ook<br />

wanneer de bodem weinig of geen zuurstof bevat. Oeverplanten die in<br />

zuurstofarme modder wortelen, redden zich met trucjes. Riet bezit holle<br />

stengels en wortelstokken en verdeelt de lucht hierdoor tot in de wortels.<br />

Lisdodde, kalmoes, egelskop zijn uit luchthoudend weefsel opgebouwd. Als<br />

je een blad in zijn lengte doorsnijdt, bemerk je luchtkamertjes die de wortels<br />

van zuurstof voorzien. Veenwortel en drijvend fonteinkruid bezitten<br />

luchtkanalen in hun stengels. De lucht wordt door de huidmondjes opgenomen<br />

en langs de holle buizen in de stengels tot in de wortelstok geleid.<br />

Planten die helemaal ondergedoken leven, zoals waterpest, waterviolier of<br />

hoornblad, halen de nodige luchtgassen rechtstreeks uit het water via hun<br />

fijne poriën. Zuurstof en stikstof zijn namelijk in het water opgelost.<br />

Overdag nemen ze opgelost koolzuur uit het water op en ‘ademen’<br />

zuurstof uit. Die zuurstof lost zich in het water op. Daardoor kregen de<br />

ondergedoken planten in vijvers en aquaria hun reputatie als ‘zuurstofplanten’.<br />

’s Nachts gaat het dan wel andersom.<br />

Een vijver vol wieren en algen (zgn. erwtensoep) kan zo op één nacht tijd al<br />

zijn opgeloste zuurstof verbruiken. Een drama!<br />

luchtkanalen van<br />

7<br />

gele plomp<br />

watermunt<br />

grote egelskop<br />

drijvend fonteinkruid


8<br />

Voedingsstoffen<br />

Nitraten, fosfaten en co<br />

De basisstoffen die elke plantensoort nodig heeft om zich te voeden zijn vooral: stikstofverbindingen<br />

of nitraten (NO 3), fosforverbindingen of fosfaten (PO 4), kalium (KOH) en koolstoffen (CO 2). Verder zijn<br />

er nog sporenelementen, zouten en mineralen. Alle waterplanten in de vijver, dus ook wieren en<br />

algen, nemen deze stoffen op. De hoeveelheid aan beschikbare voedselstoffen bepaalt de algemene<br />

groeikracht van de planten. Zeer voedselrijke bodems zorgen steevast voor problemen. Sommige soorten<br />

zullen zich zo gulzig voeden dat ze overwoekeren en de andere planten overgroeien. Uiteindelijk<br />

wordt het biologische evenwicht verstoord en stort het systeem in elkaar.<br />

Nitraten en fosfaten komen op diverse manieren in het vijvermilieu terecht. De grootste hoeveelheden<br />

zijn het resultaat van de afbraak of vertering van organisch afval (dode planten en dieren) door allerlei<br />

micro-organismen (schimmels, bacteriën). Alle stoffen waaruit de levende plant was opgebouwd (de<br />

biomassa) komen bij dit proces weer vrij in het milieu.<br />

In een goed functionerend milieu, met voldoende plantengroei, vormen deze terugkerende voedingsstoffen<br />

geen probleem. De waterplanten nemen ze op en zetten die om in bladgroen. Wanneer echter<br />

de hoeveelheid voedingsstoffen zodanig toeneemt dat de aanwezige waterplanten niet meer alles kunnen<br />

opnemen, ontstaat er een probleem. Voedingsoverschot betekent automatisch algengroei.<br />

Zowel voor het bepalen van het nitraatgehalte als voor het bepalen van het fosfaatgehalte zijn er in de<br />

handel eenvoudige testen verkrijgbaar.<br />

Plantenbeheer<br />

Hoe groot of hoe klein de vijver ook is, er zal minstens jaarlijks beheer moeten plaatsvinden. Het<br />

belangrijkste beheerwerk plegen we in het najaar. We moeten de vijver dan ‘oogsten’: het teveel aan<br />

organische bestanddelen moet eruit.<br />

Een voedingsoverschot ontstaat niet alleen door een bovenmatige hoeveelheid organische bestanddelen,<br />

maar ook door stagnatie van de plantengroei of wanneer er niet voldoende planten in het vijvermilieu<br />

aanwezig zijn. Er zijn eigenlijk maar twee goede remedies tegen: veel meer groeiende waterplanten<br />

inbrengen en/of het verwijderen van de vijverbodem (met het slib) en desnoods vervangen door<br />

voedselarm substraat. Dat is natuurlijk een zéér drastische maatregel.<br />

Sofie Butaye<br />

Wanneer er in de vijver te veel planten groeien, is er maar één remedie: verwijderen! Dit gebeurt het<br />

best in september - oktober.


Te zuur? Te hard?<br />

Luk Dombrecht<br />

Om waterplanten te beheren worden steeds betere drijvende ‘maai’-machines ontwikkeld.<br />

Samenstelling van het water<br />

Deze factor is even belangrijk als en nauw verbonden met de voorgaande.<br />

Vooral de zuurtegraad van het water is van tel. Die wordt aangeduid op de<br />

‘pH-schaal’, die loopt van 0 tot 14. Een pH–waarde van 7 is neutraal en voor<br />

de meeste planten ideaal.<br />

Wanneer de zuurtegraad van het water toeneemt, brengt dit een hele<br />

reeks problemen met zich mee. Vele plantensoorten kunnen er gewoon niet<br />

tegen. Hun celstructuur wordt aangetast of hun zaden kunnen niet meer kiemen.<br />

Veel ongewervelde diertjes die belangrijk zijn voor de bestuiving of de<br />

opruiming van organisch afval sterven in een zuur milieu. Verzuring van de<br />

bodem vertraagt of verhindert de afbraak van organisch materiaal. Daardoor<br />

komen ook geen voedingsstoffen meer vrij voor de planten.<br />

Slechts weinig planten zijn aangepast om in (min of meer) zuur water te<br />

leven: veenpluis, veenmos, zonnedauw, ...<br />

Ammoniak<br />

Ammoniak kan je je best voorstellen als stinkende, rottende drek, die<br />

afkomstig kan zijn van dieren (vissen, vogels) of planten (massa’s bladval,<br />

compost, ...).<br />

De ammoniakwaarde van de vijver moet zo klein mogelijk zijn. Waardes<br />

groter dan 2 mg per liter zijn nefast.<br />

Een teveel aan ammoniak kan je merken als de vissen aan het oppervlak<br />

komen luchthappen. Dit gebeurt meestal 's morgens.<br />

De karbonaathardheid<br />

De Kh-waarde (of tijdelijke hardheid) bepaalt het zuurbindende vermogen<br />

in het water. Karbonaat ontstaat door binding van vrij koolzuur (CO 2) met<br />

kalk (calcium) en/of magnesium. Het vormt een koolzuurbron voor de planten.<br />

Wanneer het milieu voldoende CO 2 vrijgeeft om de planten te voeden,<br />

zal de KH-waarde stabiel blijven. Wanneer echter de behoefte van de planten<br />

aan CO 2 hoger is dan het aanbod, wordt de CO 2 uit het karbonaat aangesproken<br />

en daalt de Kh-waarde. Een continu dalende Kh-waarde wijst op<br />

voedseltekort en kan hogere zuurtegraad opleveren.<br />

overbemest water<br />

vissterfte: een alarmsignaal!<br />

9<br />

ronde zonnedauw<br />

rottend materiaal


10<br />

elzenpropjes<br />

waterlelie<br />

veenwortel<br />

gele lis<br />

Aangepast aan het water<br />

Als een kurk op het water<br />

Dankzij de opwaartse kracht van het water worden de bladen van drijvende<br />

soorten zoals veenwortel, gele plomp, waterlelie, kroos, drijvend fonteinkruid<br />

… op het water ‘gedragen’.<br />

Als er in het plantenweefsel lucht gevangen zit, verhoogt dit de draagkracht<br />

nog. Bij sommige soorten dienen de blaadjes ook als steun om de bloeiwijze<br />

een eindje uit het water omhoog te tillen, zodat de wind of de insecten<br />

voor de bestuiving kunnen zorgen. Veenwortel is een meester in dit vak.<br />

Net zoals de drijvende bladeren zijn de bloemstengels zo ontwikkeld dat ze<br />

door het water gedragen en omhoog geduwd worden.<br />

Het water dient bij vele soorten (bv. gele lis, waterlelie, gele plomp) ook als<br />

transportmiddel voor de zaadverspreiding. Ook de els kent deze truc.<br />

Elzenzaadjes hebben geen vleugeltjes om door de wind verspreid te worden.<br />

Omdat elzen vaak aan de waterkant groeien, vallen veel zaadjes in het<br />

water. Ze drijven tot ze uiteindelijk ergens aan een oever stranden, om daar<br />

te kiemen. Het verhaal kan van vooraf aan beginnen.<br />

Beweging en weerstand<br />

Planten moeten met het water en vooral met de wind kunnen meebewegen.<br />

Oeverplanten bezitten voldoende steun- of luchtweefsel om de wind te kunnen<br />

trotseren. Een holle buis is altijd sterker dan een volle buis van dezelfde<br />

materie. Riet bezit een holle stengel, wat de weerstand van de plant<br />

tegen sterke wind en de golfslag van het water bevordert. Daarbij komt nog<br />

dat de lintvormige bladen in alle richtingen met de wind kunnen meedraaien<br />

en dus niet afknappen.<br />

Tussen de hoge en sterke oeverplanten ontstaat een milieu dat beschermend<br />

is zodat andere planten er zich kunnen vestigen: waterzuring, grote<br />

waterweegbree, gele lis, … Drijvende planten hebben weinig last van de<br />

beweging van het water. Sommige soorten, zoals waterranonkel, bezitten,<br />

naast de drijvende bladen, ook fijn verdeelde ondergedoken bladen. Naast<br />

extra voedselopname en gasuitwisseling, verhogen ze het drijfvermogen.<br />

Drijvende planten met wortels moeten met het waterniveau kunnen mee-<br />

Olivier Dochy<br />

Een mooie vijver in het provinciedomein ‘De Vierlingen’ te Zillebeke (Ieper).<br />

Waterlelies en fonteinkruid drijven op het heldere water.


Aangepast aan het water<br />

bewegen. Daarom groeien de stengels kronkelend naar het wateroppervlak.<br />

Wanneer de waterstand stijgt, spant de stengel zich als het ware op. Bij een<br />

dalend waterpeil krijgt de stengel een lange, slappe S-vorm.<br />

Een te hoge stijging van het waterpeil, zoals bijvoorbeeld bij een wachtbekken,<br />

kan dergelijke waterplanten wel laten verdrinken. Meestal herstellen<br />

ze zich dan wel via nieuwe uitlopers.<br />

Ondergedoken waterplanten gebruiken de weerstand van het water voor<br />

hun eigen steun en stevigheid, net als een watermatras. Bovendien<br />

beweegt het water zich tussen en doorheen de diep ingesneden of fijne bladslippen,<br />

zonder deze te beschadigen. Deze aanpassing is bijzonder voordelig<br />

voor de voedselopname en gaswisseling. Maar buiten het water vallen deze<br />

planten wel slap bij gebrek aan steunweefsel. Wanneer een plas tijdelijk<br />

droogvalt, zijn ze in principe verloren.<br />

Bloeien of breken<br />

In het water kunnen stuifmeelkorrels niet rijpen. Drijvende en ondergedoken<br />

planten steken hun bloeiwijze dan ook voldoende hoog boven het water<br />

uit. De bestuiving gebeurt vooral door de wind, die ongehinderd over het<br />

wateroppervlak kan scheren en veel stuifmeel verplaatst. Nogal wat insecten,<br />

die door de bloemen worden aangetrokken, gaan bij hevige wind kopje<br />

onder. Daar halen rovertjes, zoals schaatsrijders, hun profijt uit.<br />

Een uitzondering vormt wel het gedoornd hoornblad. Dat laat zijn stuifmeel<br />

los zweven vanuit de losgekomen, drijvende bloem. Terwijl het langzaam<br />

zakt, kan het de vrouwelijke bloempjes bevruchten.<br />

De meeste waterplanten zijn sterke groeiers, die zich zeer vlot ongeslachtelijk<br />

uitbereiden. In korte tijd ontstaan nieuwe exemplaren uit wortelopslag,<br />

uitlopende of afgebroken stengels. Wortelende drijfplanten en oeverplanten<br />

bezitten meestal een wortelstok (eigenlijk een stengel) waar ieder<br />

jaar een stuk bijgroeit. Hieruit ontwikkelen zich dan nieuwe scheuten.<br />

Een ruim verspreid drijfplantje met ongeslachtelijke voortplanting is kroos.<br />

Opzij van de bladschijfjes groeien nieuwe schijfjes aan. Eenmaal volgroeid<br />

breken die af en vormen een nieuwe plant. Zo kan het wateroppervlak van<br />

een voedselrijke plas volledig met kroos bedekt worden. Een slechte zaak<br />

voor de ondergedoken planten en de meeste waterdiertjes!<br />

Ook kikkerbeet is een klein drijvend plantje dat zich uitbreidt via uitlopers.<br />

Het bestaat uit een rozet bladen met een hele bos wortels. De stengel<br />

ontwikkelt horizontale uitlopers waaruit nieuwe plantjes groeien en zich<br />

afscheiden.<br />

Bij het verwante krabbenscheer neemt dit spectaculaire vormen aan. De<br />

plant stijgt in de voorzomer en steekt half boven water uit. Na de bloei zakt<br />

ze langzaam, om tegen de wintertijd helemaal tegen de bodem te zinken.<br />

Jaarlijks vormt krabbenscheer flinke uitlopers, die zich afscheiden en nieuwe<br />

planten vormen. Onder goede omstandigheden kan dit explosief worden!<br />

Waterpest, waterranonkel en drijvend fonteinkruid planten zich vegetatief<br />

voort door ‘stengelbreuk’. Wanneer door een plotse golfslag de stengel toch<br />

afbreekt, ontwikkelen er zich uit die stukjes nieuwe planten.<br />

11<br />

waterranonkel<br />

gedoornd hoornblad<br />

kikkerbeet<br />

waterlelie, wortelstok


12<br />

waterweegbree<br />

de alg ‘kruipt’ boven water<br />

Lieven Stubbe<br />

Aangepast aan het water<br />

In de ban van de ring<br />

De zeer kleine algen, die als het ware ‘opgelost’ zweven in het water, zijn<br />

ook planten die voedsel maken door fotosynthese, overdag zuurstof uitademen<br />

en ’s nachts opnemen. Dankzij het massale voorkomen van die algen<br />

(vooral in de zee) is er genoeg zuurstof op aarde. Bovendien vormen ze de<br />

basis van de voedselpiramide en vervullen een belangrijke rol bij de zelfreiniging<br />

van het water.<br />

De groene kleur van het water verraadt wel eens hun aanwezigheid. Die erwtensoep<br />

wordt veroorzaakt door miljoenen Chromophyten rosanoffi. Deze<br />

ééncellige algen ontwikkelden de verbazingwekkende aanpassing om boven<br />

water te komen. Met behulp van twee zweepharen zwemt de alg naar de<br />

waterspiegel. Daar ontwikkelt hij een waterafstotend vocht dat een ring<br />

vormt. Vervolgens kruipt hij door deze ring, tot boven het wateroppervlak.<br />

Het onderste deel vormt daarna lange dunne draden. Deze draden hebben<br />

dezelfde taak als wortels: het evenwicht bewaren en water en voedingsstoffen<br />

opnemen.<br />

Algen zijn zo goed aangepast aan het water dat ze elk ander waterleven kunnen<br />

bedreigen, wanneer het water te veel voedingsstoffen bevat (‘eutrofiëring’).<br />

In het water val je niet droog<br />

In normale omstandigheden lopen ondergedoken waterplanten geen gevaar<br />

op uitdroging. De opperhuid, die gewone planten beschermt tegen uitdrogen,<br />

is dan ook bijna volledig verdwenen. Ook bij oeverplanten is de opperhuid<br />

minder ontwikkeld dan bij landplanten.<br />

In het begin van de zomer ontwikkelt de kattenstaart zijn mooie, paarse bloemtoorts. Ze bloeien tot eind<br />

augustus.


Aangepast aan het water<br />

Nog een verschil: bij landplanten bevinden de huidmondjes (ademopeningen)<br />

zich aan de onderkant van de bladen, bij drijvende planten zitten de<br />

huidmondjes logischerwijs op de bovenkant. Een waslaag beschermt ze<br />

tegen wateroverlast en overdadige verdamping. Ondergedoken waterplanten<br />

bezitten helemaal geen huidmondjes. Van verdamping is hier immers<br />

geen sprake meer.<br />

Sommige moeras- of oeverplanten profiteren zowel van de lucht als van het<br />

water. Waterweegbree ontwikkelde twee soorten bladeren. Grote lepelvormige<br />

bladen stijgen uit het water op en slorpen volop zonlicht op, lange lintvormige<br />

bladen blijven ondergedoken en halen rechtstreeks voedsel uit het<br />

water. De meeste drijvende planten bezitten trouwens ondergedoken bladen<br />

vooraleer ze hun drijfbladen tentoonspreiden.<br />

Overwinteringstechnieken<br />

De waterbiotoop blijft, veel meer dan de landbiotoop, gespaard van extreme<br />

temperatuurschommelingen. Dit maakt het voor heel wat soorten mogelijk<br />

om tijdens de winter te overleven.<br />

De meeste planten overwinteren door reservevoedsel op te slaan in een wortelstok.<br />

In het voorjaar schieten hieruit nieuwe scheuten. <strong>Kikker</strong>beet houdt<br />

er zijn eigen overwinteringtechniek op na. In de zomer worden er winterknoppen<br />

gevormd, die in de herfst naar de bodem zinken. Wanneer de<br />

temperatuur opnieuw stijgt, komt er lucht in de knoppen, daardoor worden<br />

ze lichter en stijgen naar boven. Dankzij het nodige reservevoedsel kan de<br />

kiem zich verder ontwikkelen tot een plant.<br />

Ook pijlkruid overwintert op een soortgelijke manier. In de nazomer ontwikkelt<br />

deze moerasplant winterknollen. De knollen hebben de grootte van een hazelnoot<br />

en zijn door vlezige scheden omgeven. Binnenin zit een groeiknop. In het<br />

voorjaar groeit uit de knol een soort steel die de knop naar boven brengt. Zo<br />

kan de nieuwe plant zich gedeeltelijk boven het water ontwikkelen.<br />

Laten waaien?<br />

Via de wind beweegt het water en ontstaat er golfslag. Hoe groter de plas,<br />

hoe meer dynamiek. Ondergedoken waterplanten laten het waaien: ze hebben<br />

er weinig last van.<br />

Wind en golfslag vormen wel een probleem voor niet-wortelende drijvers als<br />

kikkerbeet of kroos. De diepte is voor hen minder belangrijk. In kleine, rustige<br />

plassen kan kroos het wateroppervlak helemaal veroveren. Daardoor<br />

wordt de lichtinval afgesloten en … verdwijnen de ondergedoken waterplanten.<br />

Maar in grotere vijvers moeten die beschutting zoeken. Daar zijn de<br />

wortelende drijvers in het voordeel, omdat ze verankerd zijn.<br />

Bij de oeverplanten zien we twee groepen. Riet en lisdodde vangen de wind<br />

op. In de luwte krijgen meer windgevoelige soorten als gele lis, pijlkruid<br />

of waterweegbree hun kans. Ook hoge moerasplanten als kattenstaart,<br />

moerasspirea, engelwortel, valeriaan, gewone wederik worden beschut door<br />

de oeverplanten. Laaggroeiende moerasplanten als watermunt, wolfspoot of<br />

moerasrolklaver hebben weinig hinder van de wind.<br />

In onze streek waait de wind vooral uit west tot zuidwest. Bij grotere vijvers<br />

krijgt de loefzijde (winderig) dan ook een verschillende plantengroei dan de<br />

lijzijde (windstil).<br />

13<br />

moerasrolklaver<br />

engelwortel<br />

moerasspirea<br />

valeriaan


14<br />

waterlelie<br />

waterranonkel<br />

gele plomp<br />

dotterbloem<br />

Alles op zijn plaats<br />

Elke groep waterplanten groeit in een bepaalde zone van het watergebied<br />

en dit naargelang de diepte van de plas, de oeverhelling, de uitgestrektheid,<br />

de bezonning, de wind en de watervervuiling. Niet-wortelende,<br />

drijvende of zwevende planten kunnen zich verplaatsen naargelang<br />

bepaalde omstandigheden.<br />

Diepte van de plas<br />

Ondergedoken waterplanten (hoornblad, vederkruid) groeien zowat overal<br />

in de plas waar er voldoende diepte is, vanaf een halve meter is de vuistregel.<br />

De beperking komt door het licht. Zonder licht kunnen groene planten<br />

het niet stellen.<br />

pinksterbloem<br />

pitrus<br />

echte koekoeksbloem<br />

-10<br />

-20<br />

-30<br />

-75<br />

moerasspirea<br />

dotterbloem<br />

wateraardbei<br />

gele lis<br />

kattenstaart<br />

beekpunge<br />

waterweegbree<br />

watermunt


Wortelende drijvers zijn meer afhankelijk van de diepte. Waterlelie en gele<br />

plomp zijn de bekendste voorbeelden. Hun drijvende bladeren moeten verbonden<br />

blijven met de wortelstok. De gele plomp haalt vlot 2 m diepte, terwijl<br />

de waterlelie slechts 1,5 m overbrugt.<br />

Nog hoger langs de oever groeien de oeverplanten. Het grootste deel van<br />

hun stengel en bladeren blijft boven water. Lisdodde kan iets dieper groeien<br />

dan riet omdat ze onder water kan ontkiemen. Riet ontkiemt en groeit op<br />

het land, om daarna het water te veroveren via uitlopers.<br />

Op de oever zelf vinden we de moerasplanten (moeras-vergeet-mij–nietje,<br />

moeraswalstro, gele waterkers …). Natte voeten kunnen die gerust verdragen.<br />

Alles op zijn plaats: dat is de theorie. In werkelijkheid leveren de planten<br />

een ware veldslag voor elke vierkante centimeter mogelijke groeiplaats!<br />

klein kroos<br />

moeras-vergeet-me-nietje<br />

lidsteng<br />

gele boterbloem<br />

schedefonteinkruid<br />

pijlkruid<br />

kikkerbeet<br />

veenwortel<br />

waterranonkel<br />

aarvederkruid<br />

sterrekroos<br />

fijn hoornblad<br />

gekroesd fonteinkruid<br />

waterpest<br />

witte waterlelie<br />

krabbenscheer<br />

15<br />

kattenstaart<br />

moeras-vergeet-me-nietje<br />

pinksterbloem<br />

echte koekoeksbloem


vederkruid<br />

grote lisdodde<br />

riet<br />

16<br />

Rudy Claeys<br />

Planten waarschuwen<br />

Watervervuiling<br />

Bepaalde planten vertellen ons hoe het gesteld is met het (water-)milieu.<br />

Hun aan- of afwezigheid geeft aanwijzingen over de kwaliteit van het water.<br />

‘Indicatorplanten’ heet dat dan. Vervuiling en voedselrijkdom bepalen de<br />

plantenrijkdom aan de waterkant. Watervervuiling beperkt het aantal soorten<br />

dat kan overleven.<br />

Waterpest komt enkel in heel zuiver en helder water voor. Hoornblad verdraagt<br />

licht verontreinigd water. Vederkruid kan tamelijk vuil water aan.<br />

Waterpest is dus een toonbeeld voor zuiver water. Ondanks die naam …<br />

Mijnwerkers daalden vroeger met een kanarie in een kooitje af, de ondergrond<br />

in. Als het vogeltje stierf, wisten de mijnwerkers dat er giftige gassen<br />

aanwezig waren. Ze renden niet naar de vogelbescherming, maar naar de<br />

uitgang … om hun leven te redden.<br />

Indicatorplanten bezitten dezelfde signaalfunctie. Ze wijzen ons op de kwaliteit<br />

van een levensnoodzakelijk goed: gezond water!<br />

Verlanding<br />

Planten kunnen zich niet zelfstandig verplaatsen en zijn dan ook sterk<br />

plaatsgebonden. Wanneer een situatie verandert, kunnen planten niet vluchten.<br />

Ze moeten plaats maken voor soorten die beter aangepast zijn.<br />

Oeverplanten verdringen drijvende planten. Riet en lisdodde sterven af in de<br />

winter. Het afgestorven plantenmateriaal zinkt naar de bodem. De plas<br />

wordt stilaan minder diep en de drijvende planten kunnen de concurrentie<br />

met de oeverplanten niet meer aan. Die weten zich uit te breiden. Het<br />

plantenmateriaal stapelt zich verder op en de moerasplanten worden heer<br />

en meester. Uiteindelijk groeit de plas helemaal dicht. Er kunnen zelfs<br />

bomen gaan wortelen.<br />

Water wordt land. Tenslotte verandert de plas in een bos. Het verlandingsproces<br />

voltrekt zich langzaam maar zeker. Wie een plas wil behouden, moet<br />

de handen uit de mouwen steken: planten maaien of wegscheppen en afvoeren.<br />

Een kleine natuurlijke plas (‘veedrinkpoel’) moet soms gebaggerd worden.<br />

Het rottingsslib moet weg. Dit hoort bij het natuurbeheer: vaak kunnen<br />

natuurwaarden in onze dichtbewoonde en agrarische leefomgeving enkel<br />

standhouden mits menselijke tussenkomst. Hierbij kiezen we ervoor om een<br />

bepaalde tussenfase van een biotoop in stand te houden en de natuurlijke<br />

evolutie ervan stop te zetten.


Weetjes<br />

Langs een kleinere poel leven vaak oeverplanten zonder bescherming<br />

van een riet- of lisdoddegordel. Een kleine plas heeft immers veel minder<br />

last van wind. Soorten als watermunt, moeras-vergeet-me-nietje,<br />

gele lis, egelskop, waterweegbree groeien er zonder extra beschutting.<br />

Veenwortel kent twee vormen: een water- en een landvorm. Het zijn<br />

de amfibieën onder de planten.<br />

Waterstanden kunnen zich tijdelijk wijzigen. Soms vind je gele lis of<br />

andere oever- en moerasplanten bijna volledig onder water. Dat betekent<br />

niet onmiddellijk een ramp voor hen. Voortdurend onder water<br />

staan wordt echter fataal.<br />

Moerasplanten kan je ook in een vochtige weide vinden. Dotterbloem,<br />

pinksterbloem en echte koekoeksbloem kunnen zo’n natte weide omtoveren<br />

tot een bloementapijt. Maar dit beeld wordt zeldzaam: drainagetechnieken<br />

ontwateren de ‘waterzieke’ hooilanden. Enkel in<br />

beschermde natuurgebieden kan je ze nog volop ontdekken.<br />

Johan Carette<br />

17<br />

echte koekoeksbloem<br />

In de lente sieren pinksterbloem en dotterbloem natte weilanden en bronzones (natuurreservaat ‘De<br />

Broekelzen’, <strong>West</strong>outer).


18<br />

egelskop<br />

posthoornslak<br />

kokerjuffer<br />

DE ‘WILDE’ DIEREN VAN DE WATERKANT<br />

waterpest<br />

veenwortel<br />

zwanenmossel<br />

waterhoen<br />

groene kikker<br />

3-doornige stekelbaars<br />

schaatsenrijder<br />

gele plomp<br />

poelslak<br />

duikerwants<br />

waterspin<br />

pijlkruid<br />

spinnende<br />

watertor<br />

kamsalamander<br />

geelgerande<br />

watertor<br />

puntkroos<br />

klein kroos<br />

ruggenzwemmer<br />

gedoornd<br />

hoornblad


Insecten: 7 op 10!<br />

Insecten zijn ongewervelde dieren. Ze bezitten dus geen skelet of<br />

geraamte. Hun stevigheid danken ze aan hun pantser, een soort harnas.<br />

Dit pantser groeit niet mee en moet dus regelmatig vervangen worden.<br />

Tussen twee vervellingen in groeit het insect snel een stukje, tot het volwassen<br />

wordt.<br />

Een volwassen insect bestaat uit drie delen: kop, borststuk en achterlijf.<br />

Het borststuk draagt altijd 3 paar poten en 0, 1 of 2 paar vleugels.<br />

Een spin is dus geen insect, want ze bezit 4 paar poten. Schaaldieren als<br />

kreeften en garnalen bezitten 7 paar poten.<br />

In het dierenrijk beslaan insecten zomaar 70% van alle diersoorten. De<br />

gewervelden (van vissen tot zoogdieren) halen slechts 4%. Alle andere<br />

ongewervelden (schaaldieren, spinnen, duizendpoten, wormen, eencelligen,<br />

weekdieren, …): 26%.<br />

Metamorfose ... een toverwoord<br />

De meeste insecten leggen eitjes. Kenmerkend in de ontwikkeling naar volwassen<br />

dier is de gedaanteverwisseling of metamorfose. Deze kan volledig<br />

zijn, zoals bij de vlinders: uit het eitje komt een larve, die vreet zich vol en<br />

verandert in een pop. Binnen deze pop gebeurt het grote wonder en ontstaat<br />

het ‘imago’ of volwassen insect.<br />

Bij een onvolledige metamorfose, zoals bij de libelle, ontbreekt het popstadium.<br />

Uit het ei komt een ‘nimf’. Die groeit en ontwikkelt zich bij elke<br />

vervelling wat meer, tot ze tenslotte een volwaardig imago wordt.<br />

‘Waterinsecten’<br />

‘Echte’ waterinsecten leven hun hele leven, zowel als larve of als imago, in<br />

het water: geelgerande watertor, duikerwants, waterschorpioen.<br />

Andere watergebonden soorten delen hun leven op: als larve of nimf leven<br />

ze in het water, maar als volwassen insect op het land. Enkele voorbeelden:<br />

de larve van de steekmug, de rattenstaartlarve (slijkvlieg), de nimf van libel,<br />

de hafte (nimf van de ééndagsvlieg), de kokerjuffer (nimf van de schietmot).<br />

Ademen onder water?<br />

Insecten ademen via tracheeën: een systeem van fijne buisjes dat zich door<br />

het lichaam vertakt. Via de stigmata (openingen) in het lichaamsoppervlak<br />

bereikt verse lucht de tracheeën.<br />

Weinig volwassen insecten kunnen onder water ademen. Sommige specialisten<br />

leerden de truc om onder hun dekschilden een luchtbel mee te dragen<br />

of tussen de haren van de buik een luchtbel vast te houden. Daardoor wordt<br />

het zuurstofprobleem tijdelijk opgelost. Ze moeten wel geregeld naar boven<br />

om de zuurstofvoorraad te verversen.<br />

Slechts enkele soorten weten permanent onder water te leven. Hun<br />

lichaamsoppervlak is bedekt met zeer fijne, waterafstotende haren. Tussen<br />

die haartjes wordt een dun luchtlaagje vastgehouden, dat in verbinding<br />

staat met de stigmata. De verbruikte zuurstof wordt aangevuld door de in<br />

het water opgeloste zuurstof, terwijl de fijne haartjes rechtstreeks verlies<br />

van zuurstof verhinderen (= plastronademhaling).<br />

19<br />

schietmot<br />

kokerjuffer<br />

parende waterjuffers<br />

larve van waterjuffer


20<br />

schaatsenrijder<br />

schaatsenrijder<br />

schaatsenrijder<br />

ruggenzwemmer<br />

op water<br />

‘Echte’ waterinsecten<br />

Waterwantsen behoren tot de orde van de halfvleugeligen (Hemiptera).<br />

Die naam hebben ze niet gestolen. Hun vleugels doen op het eerste<br />

gezicht denken aan de schilden van een kever. Maar wie goed kijkt, merkt<br />

dat enkel het voorste gedeelte van de vleugels verhard is. De uiteinden<br />

liggen als dunne, geaderde vliesvleugels over elkaar.<br />

Waterwantsen zijn prachtig om te observeren. Binnen de groep zijn er<br />

enorme verschillen in vorm en gedrag. We bespreken de meest voorkomende<br />

soorten. Die kennen vaak nog diverse ondersoorten.<br />

De schaatsenrijder: droog op het nat<br />

Als een schicht glijdt de schaatsenrijder over de blinkende waterspiegel op<br />

zoek naar een prooi. Hoe komt het dat het diertje nooit kopje onder gaat?<br />

Dat vergt een woordje uitleg.<br />

Een regendruppel is kogelrond. Het is net alsof een vliesje alle moleculen in<br />

de druppel bijeenhoudt. Deze kracht noemt men de cohesie van een vloeistof.<br />

Ook op het wateroppervlak kan men zich zo’n vliesje inbeelden. Door de<br />

cohesiekracht ontstaat een oppervlaktespanning die het water een zekere<br />

draagkracht geeft. Wanneer die spanning verstoord wordt, verdwijnt de<br />

draagkracht. Dat gebeurt bijvoorbeeld wanneer een groot gewicht op het<br />

water belandt. Het is echter iets té eenvoudig om hieruit te besluiten dat<br />

een schaatsenrijder licht genoeg weegt (= 8 tot 9 mg) om door de oppervlaktespanning<br />

te worden gedragen. Immers, als we een spijkertje nemen<br />

van hetzelfde gewicht, dan zinkt dat wel naar de bodem. En een landinsect<br />

dat op het water terecht komt, probeert spartelend de oever te bereiken.<br />

Het blijft drijven, maar kan niet ‘schaatsen’.<br />

Het geheim zit ‘m in de haartjes. Het hele lichaam, maar vooral de buikzijde,<br />

de poten en de antennes van een schaatsenrijder zijn met viltige<br />

haartjes bedekt die sterk waterafstotend zijn. Hierdoor blijft de schaatsenrijder<br />

lekker droog op het nat.<br />

Schaatsenrijders leven van insecten die op het wateroppervlak vallen. Ze<br />

ontdekken hun prooi dankzij het gezicht, de trillingen, of hun zintuigharen<br />

op de poten. Het slachtoffer wordt met de voorpoten gegrepen. Dan doorboort<br />

de schaatsenrijder met zijn zuigsnuit de prooi en zuigt ze leeg.<br />

Smakelijk.<br />

De omgekeerde wereld van de ruggenzwemmer<br />

De ruggenzwemmer (of bootsmannetje) toont hoe wonderlijk de insectenwereld<br />

in elkaar steekt. Net zoals de schaatsenrijder steunt hij op het wateroppervlak,<br />

maar dan van onder af. Met zijn voor- en middenpoten en het uiteinde<br />

van zijn achterlijf, kleeft hij ‘omgekeerd’ aan de waterspiegel. De<br />

twee rijen haartjes op de buikzijde houden een luchtlaagje vast en functioneren<br />

dus als een soort zwemvest. Die maakt het diertje – in omgekeerde<br />

stand - lichter dan water en kleurt de buik zilver.<br />

Dicht onder het wateroppervlak loert de vraatzuchtige ruggenzwemmer op<br />

een prooi. Maar soms moet hij een luchtje scheppen. Dit gebeurt via de<br />

achterlijfspunt: met drie ademkleppen neemt hij een hapje lucht boven<br />

water. De gassen in de tracheeën worden ververst en de luchtreservoirs op<br />

de buikzijde heel snel bijgetankt. Zo krijgt hij een ‘zilveren’ kleur.


‘Echte’ waterinsecten<br />

Wanneer de ruggenzwemmer wil duiken, moet hij een kracht ontwikkelen<br />

die groter is dan de opwaartse druk van zijn zwemvest. Dit lukt aardig met<br />

zijn als roeispanen ontwikkelde achterpoten. De fel behaarde ‘voeten’ zien<br />

er uit als een lepel en vergroten het stuwoppervlak.<br />

Ruggenzwemmers vliegen goed. Wanneer de poel bijvoorbeeld met uitdrogen<br />

bedreigd wordt of er te weinig prooi te pakken is, verlaten ze het water.<br />

Ook andere waterinsecten (waterschorpioen, geelgerande watertor) kennen<br />

deze truc.<br />

De kunst om niet gezien te worden<br />

Waterdieren doen er goed aan om zich te camoufleren voor rovers. Praktisch<br />

alle soorten bezitten een donkere rug en een lichtgekleurde buik. Wanneer<br />

een prooizoeker (bv. een reiger) van boven op het water kijkt, dan levert de<br />

donkere rug weinig contrast op met de modderige bodem. Maar voor een<br />

rover onder water (bv. een snoek) contrasteert de lichte buik niet met de<br />

heldere lucht boven het water.<br />

Bij het bootsmannetje is de kleurverdeling, logischerwijs, net als zijn<br />

zwemwijze: omgekeerd. De buik is donker en de rug is licht. Een mooi<br />

voorbeeld van hoe een dier zich aanpast aan zijn leefsituatie.<br />

Gifpapje<br />

De ruggenzwemmer valt alles aan wat zijn aandacht trekt. Hij ziet goed,<br />

maar voelt nog beter. Hij ontdekt zijn prooi vooral via de trillingen die de<br />

diertjes in zijn buurt veroorzaken en die bepaalde haren op de achterpoten<br />

kunnen waarnemen. Hij grijpt het slachtoffer met beide voorste pootparen.<br />

Daarna duwt hij zijn scherpe steeksnuit door de huid. Die snuit bezit twee<br />

buisjes, door het ene vloeit gifstof die lichaamweefsels afbreekt en de<br />

vertering bevordert, met het andere wordt het voedselpapje opgezogen.<br />

Daardoor kan die steek in mensenhuid pijnlijk aanvoelen, net als een wespensteek.<br />

De duikerwants: overtuigd vegetariër!<br />

Duikerwantsen kunnen erg talrijk zijn in de plas. Dat heeft te maken met hun<br />

voedsel. In tegenstelling tot de andere waterwantsen eten duikerwantsen<br />

enkel planten en organisch afval. Met de korte voorpoten harken ze vooral<br />

eencellige algen en plantenafval bijeen. Uit draadwieren zuigen ze het bladgroen<br />

op.<br />

Een duikerwants lijkt op het eerste gezicht wat op de ruggenzwemmer. Hij<br />

zwemt en duikt echter nooit ruggelings, is afgeplat en mist de ‘roeispanen’.<br />

Duikerwantsen slaan hun luchtreserve op onder de vleugels. Om niet voortdurend<br />

als een kurk naar boven gedreven te worden, klemmen ze zich vaak<br />

vast tegen de bodem.<br />

Het diertje kan voortreffelijk zwemmen, duiken en vliegen. Er werd waargenomen<br />

hoe de duikerwants met krachtige roeislagen in een ruk uit het<br />

water omhoog schiet en wegvliegt.<br />

Duikerwantsen kunnen sjirpen als krekels. Het mannetje bezit een rij pinnetjes<br />

op de dijen van zijn voorpoten. Dat verzekert hem tijdens de paring<br />

van een stevige pak op het vrouwtje. Hij maakt zijn partner het hof door met<br />

die pinnetjes over een groef op zijn kopje te schrapen en zo een sjirpend<br />

geluid te produceren.<br />

21<br />

ruggenzwemmer<br />

ruggenzwemmer<br />

duikerwants<br />

zwemwants


22<br />

waterschorpioen<br />

larve geelgerande<br />

watertor vangt prooi<br />

Lieven Stubbe<br />

‘Echte’ waterinsecten<br />

Gewapend met snorkel en kniptang<br />

De staafwants is de ‘wandelende tak’ van het water, de waterschorpioen<br />

het ‘wandelend blad’. Beide waterwantsen bezitten een lange snorkel om<br />

rustig onder water, tussen de planten, op hun prooi te loeren. Die adembuis<br />

aan het achterlijf is via ademopeningen (stigmata) verbonden met de inwendige<br />

adembuizen (tracheeën).<br />

Waterschorpioen en staafwants hangen de hele dag met hun lange adembuis<br />

roerloos aan de waterspiegel. Door hun kleur en vorm vallen ze helemaal<br />

niet op. Dit mooie voorbeeld van vermomming (= mimicry) compenseert<br />

hun beperkte zwemkunst. Het eerste paar poten is wel vergroeid tot<br />

vervaarlijke kniptangen. De uitpuilende ogen zien erg goed en volgen een<br />

prooi aandachtig. Van zodra die in zijn bereik nadert, schiet de waterschorpioen<br />

in actie, klemt zijn prooi tussen zijn tangen en doorboort die met zijn<br />

scherpe zuigsnuit. Het opnemen van voedsel gebeurt op dezelfde wijze als<br />

bij het bootsmannetje, via een gifpapje.<br />

Het is een wonderlijk gezicht wanneer de waterschorpioen zijn ‘vleugels uitslaat’.<br />

Het warme karmijnrood van het achterlijf en de vleugels contrasteren<br />

met het donkere lijfje. De dieren vliegen niet vaak: net als bij de andere<br />

wantsen betekent vliegen een zoektocht naar ander, beter leefgebied.<br />

Volwassen staafwantsen halen 9 cm. Na de winter leggen ze hun eitjes in<br />

planten. Na 5 vervellingen zijn de nimfen volgroeid. De jonge staafwantjes<br />

die eind april/begin mei in het water leven, zien er bijzonder kwetsbaar uit.<br />

De geelgerande watertor bezit goed aangepaste zwempoten


‘Echte’ waterinsecten<br />

Waterroofkevers of ‘watertorren’ behoren tot de orde van de kevers<br />

(<strong>Co</strong>leoptera), de hoofdmacht van het bonte insectenleger. Kevers pasten<br />

zich aan diverse leefmilieus aan. Slechts een handvol drong ook tot het<br />

water door. Ze integreerden zich wonderwel binnen de watermaatschappij.<br />

Vooral de larven werden echte waterbewoners die niet boven water<br />

moeten komen om te ademen.<br />

De geelgerande roofmachine<br />

De geelgerande watertor is één van de meest beruchte rovers onder water.<br />

Hij eet zowel levende als dode prooien (insecten, kikkerlarfjes en visjes).<br />

Die ontdekken ze voornamelijk via hun sprieten, die geurprikkels opvangen.<br />

Met hun voorste paar poten grijpen ze de prooi die wordt verknipt, gekauwd<br />

en inwendig verteerd. De achterpoten vormen krachtige roeispanen. Bij het<br />

afduwen vergroten zwemborstels het oppervlak, bij de terugslag worden de<br />

stijve haren samengeplooid zodat het stuwvlak minimaal wordt.<br />

Om adem te halen piepen de waterkevers met de punt van hun achterlijf<br />

even boven het water uit. Zij nemen een hap lucht op en voeren die mee<br />

tussen de dekschilden en het achterlijf. Een luchtbelletje achter het<br />

achterlijf verraadt die voorraad.<br />

De geelgerande watertor komt vrij verspreid voor, als het water niet te vuil<br />

is en er voldoende prooidiertjes te verslinden zijn. Het vrouwtje herken je<br />

aan de dekschilden die gegroefd en eerder bruinachtig zijn; bij het mannetje<br />

zijn die glad en hebben een groenachtige metaalglans. Bovendien bezitten<br />

de mannetjes aan de voorpoten een verbreding. Dankzij dit hechtschijfje<br />

klemmen ze zich tijdens de paring aan het vrouwtje vast.<br />

De eitjes worden meestal in het voorjaar afgezet. Het vrouwtje kiest een<br />

waterplant met luchtweefsel uit: gele lis, lisdodde, … In de stengel maakt<br />

zij een sneetje met een soort mesje aan het 9de buikschild. In dat holletje<br />

legt zij een ei: dat profiteert van de beschutting én de zuurstof in de holle<br />

stengel. Na 12 dagen komt de larve te voorschijn.<br />

Van roofzuchtige larve tot waterroofkever<br />

Die larven worden nog vraatzuchtiger dan hun beruchte ouders. De monddelen<br />

zijn uitgerust met twee vervaarlijke, multifunctionele kromdolken<br />

waarmee ze hun prooi grijpen en doorboren. Die dolken zijn ook injectienaalden,<br />

om verteringssappen in het slachtoffer te spuiten en zuigbuisjes om<br />

het vleessoepje mee op te zuigen.<br />

Net als de meeste larven van waterinsecten bezitten ze een soort kieuwen:<br />

twee pluimvormige kieuwen aan hun lichaamseinde, die in verbinding staan<br />

met de tracheeën. Ze kunnen ermee onder water ademen maar ook in de lucht.<br />

Na een jaar (van zomer tot zomer) voedsel zwelgen, regelmatig vervellen<br />

en groeien, worden de larven monstertjes van meer dan 5 cm groot. In de<br />

nazomer verlaat de larve het water, zoekt een plekje op de oever en<br />

graaft een kuiltje om in te verpoppen. Na drie weken verschijnt de nieuwe<br />

kever. Aanvankelijk is die zacht en geligwit. Een week later is de kever helemaal<br />

op kleur en uitgehard. Hij verlaat zijn schuilplaats en zoekt het water<br />

op. Larven die in het najaar verpoppen, verschijnen pas in het volgende<br />

voorjaar als kever.<br />

23<br />

geelgerande watertor (man)<br />

geelgerande watertor (vrouw)<br />

larve van geelgerande watertor<br />

geelgerande watertor


24<br />

gegroefde watertor (man)<br />

gegroefde watertor (vrouw)<br />

cocon spinnende watertor<br />

grote spinnende watertor<br />

‘Echte’ waterinsecten<br />

In het water leven nog meer soorten torren. In onze streken vind je er vlot<br />

een vijf- tot tiental. Hoe beter de kwaliteit van het water en de biotoop, hoe<br />

meer soorten. Vaak ontdek je een soort geelgerande watertor-in-pocketformaat.<br />

Dit zijn dus géén jongen van de ‘grote’ geelgerande waterkever. Een<br />

verpopte kever groeit niet meer!<br />

Vooral de gegroefde watertor lijkt goed op zijn (dubbel zo) grote familiegenoot.<br />

Larven van de watertorren kunnen naargelang de soort erg verschillen.<br />

De larve van de gegroefde watertor bezit een opvallend lang, buisvormig<br />

kopje. De modderkever is een van de kleine watertorretjes die vrij algemeen<br />

voorkomt: eirond, geelbruin, 1,3 cm lang. De larve is opvallend geel-enzwart<br />

getekend en ziet er nogal garnaalachtig uit.<br />

Grote spinnende watertor: uniek<br />

Een erg bijzondere, zeldzamere watertor is de grote spinnende watertor.<br />

Deze reus onder onze waterkevers meet tot 5 cm en kleurt glimmend groenzwart.<br />

De volwassen kever is een planteneter, die vooral draadalgen lust.<br />

De grote kever weet gedeeltelijk onder water te ademen dankzij de ‘plastron’.<br />

Zo heet de strook waterafstotende haartjes op keel en borst, die lucht<br />

vasthoudt en bovendien gassen uitwisselt met het water. Een soort ‘kunstkieuw’<br />

dus. Tijdens de drukke zomerperiode wordt het zuurstofverbruik echter<br />

te hoog en moet de kever bijtanken. Dit gebeurt op merkwaardige wijze:<br />

de kever steekt een antenne boven water uit, waterafstotende<br />

haartjes op die antenne vormen een<br />

kokertje, waarlangs de lucht naar de<br />

dekschilden en de plastron doorstroomt.<br />

Je moet er maar op<br />

De cocon van de<br />

spinnende watertor<br />

Het wijfje van de grote spinnende<br />

watertor legt na de winter zowat 50<br />

eitjes in een cocon, die ze uit eigen<br />

garen spint. De lucht wordt in de drijvende<br />

cocon ververst via een ‘schoorsteentje’<br />

dat boven water uitsteekt. Na twee weken<br />

knaagt de larve zich een weg naar het water.<br />

Daar wordt ze één der meest vraatzuchtige<br />

rovers.<br />

Met 4 krachtige kaken doodt ze haar prooi, die ze boven<br />

water opeet. De prooi wordt uitwendig voorverteerd door<br />

een sterk maagzuur, dat de larve uitbraakt. Op het einde van<br />

haar jeugd eet ze uitsluitend slakken: ze stopt haar kop in<br />

de schelp, spuit het verteerzuur over het weekdier en slorpt<br />

het papje op.<br />

De volgroeide nimf wordt 7 cm lang: onze allergrootse<br />

waterlarve. Ze verpopt zich aan land in een kuiltje, om pas<br />

6 weken later als kever naar de vijver terug te keren. De<br />

kever vliegt goed en kan vlot nieuwe, geschikte poelen<br />

opzoeken.<br />

komen.<br />

Deze tor is minder snel<br />

in het water en mist<br />

de zwempoten van<br />

zijn geelgerande<br />

neef. Maar als<br />

planteneter<br />

is snelheid<br />

minder<br />

aan de<br />

orde.


Tijdelijk te gast<br />

De vaste bewoners van het water delen hun leefgebied met een troepje<br />

‘jonge gasten’, die er hun jeugd doorbrengen maar als volwassen insect<br />

het land en het luchtruim opzoeken.<br />

Watermonster wordt landjuweel<br />

Libellen en waterjuffers zijn prachtige, opvallende insecten die vaak boven<br />

of nabij water vliegen. Ze zijn op jacht naar voedsel of zoeken er een<br />

geschikte waterplant om hun eitjes af te zetten. Dat doen ze met hun legboor,<br />

die onder het wateroppervlak de eitjes in de waterplanten prikt.<br />

Naargelang de soort verschilt het leggen van de eitjes. Sommige soorten duiken<br />

helemaal kopje onder, andere tippen met hun staart voorzichtig onder<br />

water.<br />

Na korte tijd komt uit elk eitje een nimf. Die bezit grote ogen om, op het<br />

zicht, naar prooi te jagen. Wanneer iets levends (van watervlo tot salamanderlarve)<br />

in haar buurt durft te komen, schiet er bliksemsnel van onder de<br />

kop een gescharnierd grijporgaan naar voor. De greep van dat vangmasker is<br />

bijna altijd raak. De prooi wordt naar de mond gebracht en rustig opgepeuzeld.<br />

De metamorfose bij libellen en waterjuffers is gedeeltelijk: van ei via nimf<br />

tot imago, zonder popstadium. De nimf vervelt vele keren vooraleer ze<br />

een prachtige libelle wordt. Na iedere vervelling groeit en ontwikkelt het<br />

lichaam, inclusief de vleugels, een stukje. Net voor de laatste vervelling<br />

kruipt de larve langs een stengel omhoog, tot boven de waterspiegel. Na<br />

enige tijd barst de rughuid open. Het volwassen dier klautert uit zijn eigen<br />

pantser. Daarna volgen enkele belangrijke uren, waarbij het dier heel kwetsbaar<br />

is: de jonge libel moet drogen, de vleugels worden uitgestrekt en verstijven.<br />

Pas daarna kan de verkenning van een nieuwe wereld beginnen. Dit<br />

kan je in de zomer makkelijk waarnemen. Het lege pantser blijft op de stengel<br />

geklemd.<br />

Muggenlarven: eten is ademen<br />

Op een warme zomeravond kan je waarnemen hoe steekmuggen hun eitjes<br />

op het water leggen. Kleine grijze puntjes drijven zomaar op het water. Van<br />

zodra de larven uit het ei komen, kronkelen ze aan het wateroppervlak. Met<br />

hun korte adembuis bengelen ze omgekeerd aan de waterspiegel. De lucht<br />

in de adembuis geeft het achterlijf een opwaartse druk. De larve ademt net<br />

boven het water en kan daardoor ook in vervuild, zuurstofarm water<br />

overleven.<br />

Tijdens het ademen voeden de larven zich ook. Ze slorpen microscopisch<br />

kleine plantjes en diertjes op, die dicht bij de waterspiegel van het zonlicht<br />

profiteren. Bij gevaar sluiten de larven hun kleppen af en zinken naar beneden.<br />

Om terug boven te raken, moeten ze heftig kronkelend ‘zwemmen’.<br />

Na de 4de vervelling wordt de larve een pop. Die is erg beweeglijk en pendelt<br />

net als de larve tussen waterspiegel en bodem. Zowel de larven als de<br />

poppen worden met massa’s opgegeten door een leger rovertjes. In vervuild<br />

water leven er echter weinig water(roof)diertjes. Muggenlarven worden er<br />

bijzonder talrijk.<br />

De poppen scheuren na een tijdje open en daar verschijnt de steekmug.<br />

Vleermuizen die boven water jagen, verschalken vele van die ontpoppende<br />

muggen. Toch blijven er altijd genoeg over om ons ‘s zomers slapeloze nachten<br />

te bezorgen.<br />

grijporgaan van<br />

25<br />

libellennimf<br />

de libellennimf<br />

larve steekmug<br />

pop steekmug


26<br />

rattenstaartje<br />

haftenlarve<br />

larve van dansmug<br />

steenvlieglarve<br />

Tijdelijk te gast<br />

‘Ver de vase’: de rode modderworm<br />

Niet elke mug is een steekmug. Er zijn ook nog zo’n 400 soorten veder- of<br />

dansmuggen, knaasjes, kriebelmuggen, pluimmuggen, langpootmuggen, …<br />

De meeste soorten brengen hun jeugd als ‘onderwaterwezen’ door.<br />

Vissers kennen goed de bloedrode larve van de dansmug. Ze gebruiken die<br />

graag als aas: ‘ver de vase’. De larven leven soms massaal op de bodem, met<br />

hun kopjes ingegraven in zelfgemaakte kokertjes. Terwijl ze zich met organisch<br />

afval voeden, zwaaien de lijfjes heen en weer om het laatste restje<br />

zuurstof uit het water vast te krijgen. De rode kleur komt van de hemoglobine,<br />

een pigment in het bloed dat bijzonder goed zuurstof bindt.<br />

De dansmuglarve verpopt onderaan de plas en neemt dan zuurstof op via een<br />

grote, witte ‘pruik’. De ontpopping is een bloederig gebeuren: de pop<br />

drijft verticaal naar boven en pompt bloed in zijn poppenhuid, tot die<br />

openbarst. De dansmug komt daardoor onder het bloed tevoorschijn.<br />

Andere soorten muggenlarven leven hoger in de plas, waar er meer zuurstof<br />

is. Daardoor hebben ze geen nood aan hemoglobine. Sommigen zien er uit<br />

als glazen buisjes. Je ziet er de ingewanden perfect doorheen.<br />

Elke soort voedt zich zeer specifiek: de ene met algjes, een andere met<br />

afval, planten of nog een andere met kleine of zelfs grotere dieren. Om de<br />

diverse soorten op naam te krijgen is een gespecialiseerde veldgids onmisbaar.<br />

Rattenstaartjes zijn afvalvreters<br />

Wonderlijk toch hoe een ‘lelijke’ larve het tot mooie bloembezoekende<br />

zweefvlieg kan brengen. De blinde bij of slijkvlieg legt haar eitjes op modderwater<br />

vol rottend materiaal. Zelfs aalputten of natte composthopen zijn<br />

hen niet te min. De larve leeft in en van de rottende smurrie.<br />

Het rattenstaartje lijkt op een vuilwit rolrond stokje dat uitloopt in een<br />

draad, die langer of korter kan worden gemaakt. Die ‘draad’ is een buisje<br />

dat uit drie delen bestaat en als een antenne in of uit elkaar schuift. Aan het<br />

eind zit een haarkransje dat zich uitspreidt van zodra het dier met zijn<br />

adembuis aan de oppervlakte hangt.<br />

Bij gevaar verlaat de larve het oppervlak. De haartjes trekken zich samen<br />

rond een kleine luchtbel. Zo kan de larve een tijdje verder in de zuurstofarme<br />

smurrie.<br />

De larve woelt de modder om en werkt die voortdurend naar binnen. In<br />

dit slijk zitten vele organische stoffen. In zijn bek en slokdarm bezit het rattenstaartje<br />

zeefapparatuur die de organische stoffen scheidt van de minerale.<br />

Die laatste worden uitgescheiden, de eerste worden voedsel.


Schaaldieren<br />

De truc van de watervlo<br />

Watervlooien zijn géén vlooien maar kleine schaaldiertjes, verwant aan<br />

kreeften en garnalen. Ze kunnen enorm talrijk zijn en maken dan ook het<br />

stapelvoedsel uit van heel wat grotere waterdieren: salamanders, larven van<br />

libellen en torren, stekelbaarsjes, … Op hun beurt eten zij massa’s<br />

microscopisch kleine plantjes, soms ook diertjes. Op die wijze zorgen ze<br />

voor evenwicht in de algengroei van een poel. Omdat die plantjes ook zonlicht<br />

nodig hebben om voedsel en energie op te bouwen, leven de watervlooien<br />

vooral in het licht. De watervlo kent dan ook een aangeboren drang<br />

om het licht op te zoeken.<br />

Watervlooien bezitten geen poten, maar wel grote voelsprieten die ze als<br />

roeispanen inzetten. Met iedere zwaai schiet het diertje, als een echte vlo,<br />

een eindje omhoog.<br />

Met zijn poten laat de watervlo het water voortdurend circuleren. Het verse<br />

water komt tussen zijn kop en schalen terecht, loopt eerst langs zijn<br />

kieuwen en vervolgens door een fijne zeef. Daar worden kleine planten<br />

en diertjes gevangen. Vandaar gaat deze vangst naar de mond zodat de<br />

watervlo er gretig van kan smullen.<br />

Eenoogkreeftjes of cyclops behoren ook tot de watervlooien. Ze danken hun<br />

naam aan het ene oog midden op de kop. Ze hebben twee lange sprieten en<br />

het wijfje draagt twee eierzakjes.<br />

Baas in eigen buik<br />

Watervlooien vormen de dagelijkse voedselbron voor veel waterbewoners.<br />

Toch blijft hun populatie stabiel. De remedie: zich in heel korte tijd onwaarschijnlijk<br />

massaal vermenigvuldigen. De truc: eieren ontwikkelen zonder dat<br />

er een mannetje aan te pas komt. Dit verschijnsel heet ‘parthenogenese’. Zij<br />

zijn met recht ‘baas in eigen buik’. Uit de onbevruchte eitjes komen enkel<br />

vrouwtjes, die opnieuw onbevruchte eieren voortbrengen. Dat gaat zo<br />

door tot de laatste generatie in het najaar. Dan ontwikkelen zich mannetjes<br />

én vrouwtjes, die elkaar bevruchten. Die bevruchte eitjes weerstaan vrieskou<br />

en droogte. In de lente zorgen ze voor nieuwe generaties.<br />

Waterpissebed, opruimer van beroep<br />

Waterpissebedden komen normaal talrijk voor in een plas. Deze<br />

kreeftachtigen zijn nauw verwant met onze vertrouwde huis- en tuinpissebedden.<br />

Het lichaam bestaat uit een aantal geledingen, die door pantserplaatjes zijn<br />

bedekt. De achterlijfsegmenten zijn tot een brede staart vergroeid. Daar zitten<br />

de pleopoden, de kieuwachtige structuren die instaan voor de ademhaling<br />

onder water.<br />

De waterpissebed is een belangrijke opruimer in het water. Hij leeft op de<br />

bodem en neemt er genoegen met rottende planten en dode bladeren.<br />

Zijn eerste paar poten is uitgerust met kleine klauwtjes om zijn voedsel te<br />

verzamelen.<br />

27<br />

watervlo met eitjes<br />

eenoogkreeftje (vrouwtje)<br />

zoetwaterpissebed<br />

gewone pissebed


28<br />

poelslak<br />

posthoornslak<br />

Weekdieren<br />

Waterslakken<br />

In het zoete water leven twee grote groepen weekdieren: waterslakken (met één opgerolde schelp) en<br />

tweekleppige schelpdieren. In de meeste poelen komen minstens twee types waterslakken voor. Meest verspreid<br />

is de poelslak met de kegelvormige schelp. Iets minder algemeen is de posthoornslak met een spiraalvormige<br />

opgedraaide schelp.<br />

Zoetwaterslakken ademen via een soort longen of kieuwmembranen. De kieuwslakken leven meestal in<br />

stromend, zuurstofrijk water. Onze ‘gewone’ poelslak en posthoornslakken horen tot de longslakken.<br />

Eigenlijk gaat dat voor de posthoornslak maar gedeeltelijk op. Poelslakken zie je regelmatig aan het oppervlak<br />

komen. Met de ‘voet’, het gespierde deel van de buik, hangen en glijden ze aan de waterspiegel. Ze<br />

vullen hun longen door de mantelrand boven het wateroppervlak uit te stulpen. Een slijmlaag zorgt ervoor<br />

dat hierbij geen water in de longholte kan komen.<br />

De posthoornslak is beter aangepast aan het waterleven dan de poelslak en moet minder dikwijls zijn luchtreservoirs<br />

verversen. Naast een long bezit deze slak ook een hulpkieuw. Dit is het vrijhangend deel van de<br />

mantel dat rechtstreeks zuurstof uit het water opneemt. Bovendien bezit de posthoornslak rood bloed<br />

(zoals zoogdieren) dat de zuurstof beter bindt dan het blauwe bloed van de poelslak.<br />

Voor slakken is kalk levensnoodzakelijk. Om zijn huisje, dat hem stevigheid geeft te laten groeien, moet<br />

de slak via de voeding voldoende kalk kunnen opnemen. In zuur water, waarin kalk min of meer wordt opgelost,<br />

zullen de slakken dus weinig of niet voorkomen.<br />

Slakken zijn de stofzuigers van het water. Ze eten allerlei plantaardig voedsel, maar hebben een voorkeur<br />

voor de ‘weke’ weefsels van dode planten die reeds lichtjes aan het rotten zijn. In tuinvijvers die<br />

kraaknet worden onderhouden en waar elk dood blaadje uit verdwijnt, krijgen de slakken honger. Ze zullen<br />

noodgedwongen ook gezonde, frisgroene planten consumeren. Dat bezorgde de waterslakken<br />

onterecht een kwalijke reputatie. Zelf maken ze ook deel uit van het basisvoedsel<br />

voor heel wat diersoorten.<br />

Vildaphoto


Wormen<br />

Bloedzuigers<br />

De naam bloedzuiger klinkt even onheilspellend als misleidend. Niet alle<br />

soorten zuigen effectief bloed. De meesten leven op dode dieren, sommigen<br />

ook op planten. Maar sommigen zuigen inderdaad de lichaamssappen van<br />

allerlei waterdieren op. Ze kunnen dat ‘bloed’ opslaan in blindzakken, zijdelings<br />

van de middendarm. Daardoor hoeven bloedzuigers slechts met<br />

grote tussenpozen op zoek naar nieuwe bloedgevers.<br />

De voortbeweging van een bloedzuiger kunnen we vergelijken met deze van<br />

een spanrups. Terwijl het lichaam afwisselend rekt en samentrekt hechten<br />

de zuignappen zich om beurten aan de ondergrond vast. De meeste bloedzuigers<br />

zijn echter ook voortreffelijke zwemmers. Met hun verticaal gehouden<br />

lichaam maken ze in het water golvende bewegingen en verplaatsen zich<br />

op deze manier in horizontale richting.<br />

Bij bloedzuigers staat de gehele huid, net zoals bij alle wormachtigen, in<br />

dienst van de ademhaling. De huid is voorzien van vele bloedvaten, die voor<br />

de gaswisseling zorgen. Met de achterzuignap klemt hij zich vast terwijl hij<br />

met het andere uiteinde van het lichaam, golfbewegingen maakt. Hierdoor<br />

stroomt er voortdurend vers water langs dat rijker is aan zuurstof.<br />

Deze bijzondere ademhaling maakt het de bloedzuigers mogelijk om als één<br />

van de laatsten stand te houden in vervuild water.<br />

Slingerwormen of tubifex<br />

Deze wormachtigen komen alleen voor in matig vervuild water. Dit betekent<br />

dat hun ademhaling, net als bij de bloedzuigers, hieraan is aangepast.<br />

Vanuit een kokertje dat in de bodem steekt, maken ze met het achtereinde<br />

van het lichaam voortdurend slingerbewegingen. Op deze wijze wordt water<br />

uit hogere lagen aangevoerd. De snelheid waarmee dit gebeurt en de lengte<br />

van het lichaamsgedeelte dat boven de bodem uitzwaait, geven een<br />

betrouwbare aanwijzing voor het zuurstofgehalte van het water. Hoe minder<br />

zuurstof het water bevat, hoe verder het achtereinde van het<br />

lichaam uit de koker zit en hoe sneller hij heen en weer zwaait.<br />

Net zoals bij de bloedzuigers nemen de bloedvaten vlak onder de huid<br />

zuurstof uit het water op, door de huid heen.<br />

Slingerwormen leven in verstrengelde kluwens in de bovenste modderlaag<br />

van vervuilde beken en plassen. Van zodra ze iets verkeerds merken, trekken<br />

ze bliksemsnel hun ‘staart’ in. Om deze dieren te vangen moet je dan<br />

ook een 10 cm dikke modderlaag afscheppen. Ze zijn populair bij aquariumhouders<br />

die ze gebruiken als visvoer. Die verzamelen dan hun eigen tubifex<br />

op geheime plekjes.<br />

29<br />

bloedzuigers<br />

bloedzuigers<br />

bloedzuigers<br />

slingerwormen


30<br />

mosselkreeft<br />

pantoffeldier<br />

vergroting x 100<br />

eenoogkreeftje<br />

van oogwier<br />

De zwevende miniatuurwereld<br />

In de plas krioelt het van allerlei ‘leven’. Het grootste aandeel wordt<br />

gevormd door de massa plankton. Plankton komt uit het Grieks ‘plagktos’ en<br />

betekent zwevend. Het omvat zowel microscopisch kleine plantjes (= phytoplankton)<br />

als diertjes (= zoöplankton).<br />

De minieme groenwiertjes of algen komen in onmetelijke hoeveelheden<br />

voor. Zij worden vooral door de microscopisch kleine diertjes opgegeten.<br />

Het onderscheid tussen diertjes of plantjes is voor niet-kenners niet eenvoudig.<br />

Samen vormen ze een zwevende miniatuurwereld.<br />

Hoe klein ze ook zijn, de natuur heeft er voor gezorgd dat deze minuscule<br />

wezentjes aan hun milieu zijn aangepast. Hun uiterlijke vorm maakt het hen<br />

mogelijk om in het water te zweven en die plaats in te nemen die voor hen<br />

het meest geschikt is.<br />

Zij zijn onmisbaar in elke vijverbiotoop omdat ze het basisvoedsel vormen<br />

voor alle hogere diersoorten. Heel wat waterdieren leven in hun prilste larvenstadium<br />

van plankton. Dit is zowel het geval bij vissen als bij kikkers en<br />

salamanders en bij tal van insecten.<br />

Ann Vansteenhuyse<br />

Kleine en héél kleine waterwezens ontdek je pas in een loeppotje of onder de<br />

microscoop. Microscopisch kleine planten en dieren zijn onmisbaar in een gezonde<br />

poel of tuinvijver.


Vissen<br />

De meeste mensen kennen vissen enkel van prentjes, aan de haak of in<br />

hun bord. Levende vissen observeren binnen hun leefgebied is niet vanzelfsprekend.<br />

Toch zijn het bijzonder interessante dieren, met wonderlijke<br />

leefgewoonten en schitterende aanpassingen aan hun biotoop, het<br />

water.<br />

In onze vijvers en rivieren leven er niet minder dan 57 (wilde) soorten zoetwatervissen.<br />

Meestal blijft het aantal binnen een bepaald watergebied echter<br />

beperkt tot een tiental. Watervervuiling en biotoopvereisten liggen bij de<br />

meeste soorten immers erg gevoelig. Elk kiest zijn eigen stek.<br />

Stroomsnelheid, waterdiepte, bodemsamenstelling, licht, zuurstof, temperatuur,<br />

plantenrijkdom en prooidiertjes bepalen wie er waar voorkomt.<br />

Sommige soorten zoals brasem en karper nemen het dan weer niet zo nauw<br />

en komen algemeen voor.<br />

Vissen komen niet zo vaak op natuurlijke wijze in een kleinere, afgesloten<br />

vijver of poel terecht. Maar het kan! Viseitjes kleven soms aan poten of<br />

veren van watervogels en belanden zo in de poel. Meestal komt de mens<br />

tussen. Hij brengt de vissen in het water en vist er af en toe eentje uit.<br />

Kleine visjes worden groot en grote vissen krijgen veel kleintjes. Na verloop<br />

van tijd (soms reeds na enkele maanden) raakt de levensgemeenschap in de<br />

plas totaal verknoeid. Vooral karpers en brasems eten de poel leeg en woelen<br />

de bodem om. Helaas heeft dit gevolgen. Groene kikkers en watersalamanders<br />

verdwijnen uit veedrinkpoelen waar vissen in gebracht werden. De<br />

recente inventarisatieprojecten (2002/2004) bevestigen dit.<br />

Ik zie er geen graten in<br />

Vis is lekker en gezond voedsel. Het vervelende is dat hun graten kunnen<br />

prikken. Het is een hele kunst om het vlees van het visgeraamte los te<br />

maken, de beentjes kraken zo vlug.<br />

Een geraamte dient om het lichaam steun te geven. Kunnen die fijne graten<br />

voldoende steun geven aan het lichaam? Op land zou dat tegenvallen. In het<br />

water wordt het lichaam echter gesteund door de draagkracht en de druk<br />

van het water. Het geraamte mag dus wat lichter gebouwd zijn.<br />

Vissen kunnen verdrinken<br />

Vissen zwemmen altijd onder water. Wij verdrinken wanneer we niet meer<br />

kunnen ademen onder water. Vissen lossen dat probleem op dankzij hun<br />

kieuwen.<br />

In het water zit zuurstof opgelost. Water bevat wel 20 tot 30 keer minder<br />

zuurstof dan lucht. Vissen moeten dus 20 tot 30 keer zoveel water langs hun<br />

kieuwen laten stromen om evenveel zuurstof te kunnen opnemen als een<br />

landdier in één hap lucht.<br />

Een vis haalt adem door water via zijn mond naar binnen te zuigen en via de<br />

kieuwen weer naar buiten te duwen. Zo stroomt er steeds weer nieuw water<br />

over de kieuwen. Die halen de zuurstof uit het water en geven koolstofdioxide<br />

af. Dit lukt dankzij de ‘wetten van de osmose’. De kieuwen bestaan<br />

uit vele, fijne plaatjes die gedragen worden door het water. Op het droge<br />

kleven die plaatjes aan elkaar en de vis stikt.<br />

baars<br />

geraamte baars<br />

instroom van water<br />

uitstroom van<br />

31<br />

in kieuw<br />

water in kieuw


32<br />

spoelvorm, zijaanzicht<br />

spoelvorm, vooraanzicht<br />

schubben<br />

paling<br />

Vissen<br />

Met de ‘osmose’ bedoelen we de fysische wetmatigheid, waarbij er door een<br />

drukverschil in de hoeveelheid opgeloste gassen tussen het bloed en het<br />

water, een uitwisseling ontstaat. De zuurstof wordt onmiddellijk opgenomen<br />

door het bloed. Daarom kleuren actieve kieuwen rood. Maar ook in het water<br />

kan een vis het moeilijk krijgen. Als er weinig zuurstof in het water is, happen<br />

vissen lucht. Die lucht wordt in de mond vermengd met water. Als er<br />

helemaal geen zuurstof meer is in het water, verdrinken vissen.<br />

Vissen bezitten een zwemblaas. Die kun je vergelijken met een zwemvest.<br />

Met een gevulde zwemblaas stijgt de vis. Wanneer er gas ontsnapt, dalen<br />

ze. Op die manier kunnen vissen op de gewenste hoogte zweven zonder<br />

energie te verliezen. Bovendien wordt zo de druk van het water op het<br />

lichaam opgevangen.<br />

Spoelvorm mét vinnen<br />

Elk dier paste zich door de tijden heen aan zijn leefmilieu en biotoop aan.<br />

Charles Darwin en collega’s leerden ons dat enerzijds toevallige mutaties,<br />

die van pas kwamen en anderzijds de natuurlijke selectie daarvoor zorgden.<br />

Vissen bewegen, schijnbaar zonder de minste inspanning, door het water.<br />

Hun elegante spoelvorm is er geknipt voor: kop, romp en staart lopen vloeiend<br />

in elkaar over. Oorschelpen ontbreken, ze zouden in de weg zitten en<br />

de stroomlijn breken. Toch bezitten alle vissen uitsteeksels: vinnen.<br />

‘Noodzakelijk om te zwemmen’ denk je spontaan. Fout! Een vis schrikt op.<br />

Door het lichaam gaat een kronkelende beweging en het dier flitst weg. Die<br />

snelle voortbeweging ontstaat door die ‘kronkel’. Vinnen zijn instrumenten<br />

om te sturen en evenwicht te houden. Bij een rustige voortbeweging volstaat<br />

een slagje met de vinnen wel.<br />

Zo glad als een paling<br />

Vissen glippen zo tussen je vingers weg. Ze hebben geen pels of pluimen: dat<br />

zou de voortbeweging belemmeren. Een vishuid is bovendien slijmerig. Dat<br />

vermindert de wrijving met het water. De meeste vissen bezitten wel schubben.<br />

Die zijn doelmatig gerangschikt: dakpansgewijs over elkaar, netjes in de<br />

richting van de stroom die ontstaat door het zwemmen. De schubben<br />

beschermen de vis niet enkel tegen stoten of ruwe oppervlakten, maar ook<br />

tegen opgeloste zouten. Zout trekt altijd water aan. Opnieuw een gevolg van<br />

de ‘osmose’. Bloed bevat meer zout dan (zoet) water. Het water zou dus via<br />

de huid naar binnen stromen. In zoutwater gebeurt net het omgekeerde. De<br />

vis zou uitdrogen. Schubben vormen dus een scheiding tussen verschillende<br />

zoutconcentraties van het vislichaam en het water.<br />

Vissen kunnen hun eigen temperatuur niet bepalen: ze nemen de warmte van<br />

de omgeving over. Maar het mag niet te warm worden. Warm water bevat<br />

trouwens te weinig zuurstof.<br />

Te koud wordt niet vaak een probleem, omdat water een merkwaardige<br />

eigenschap kent. Water van 4°C weegt het zwaarst en komt ’s winters<br />

onderaan de plas terecht. Daar overwinteren de vissen. Ondiep water kan<br />

wel volledig dicht vriezen. Dat betekent het einde voor de vissen.


Vissen<br />

Het neusje van de zalm<br />

Niet enkel zalmen, maar alle vissen beschikken over een fijne neus. Omdat<br />

de reukstoffen in opgeloste vorm in het water aanwezig zijn, hebben vissen<br />

genoeg aan een gering oppervlak reukslijmvliezen. Een vissenneus is niet<br />

meer dan een holle buis met instroom- en uitstroomopening.<br />

Onder water kijken is niet makkelijk. Water is een troebel milieu, daarom<br />

zijn vissenogen ingesteld op dichtbij zien.<br />

Water geleidt geluiden niet goed. De meeste vissen horen dan ook niet. Zij<br />

hebben echter een vervangend zintuig: het zijlijnorgaan, dat alleen in<br />

water werkt. Het ziet er van buitenaf uit als een stippellijn, maar het<br />

orgaan zelf ligt inwendig. Via openingen stroomt het water in een holle buis.<br />

Daarin bewegen zintuighaartjes onder invloed van de waterstroom. Die<br />

bewegingen worden geregistreerd, via de zenuwen komt de informatie in de<br />

hersenen.<br />

Als de vis een voorwerp nadert, ontstaat er een drukgolfje dat tegen dit<br />

voorwerp weerkaatst. Die golf laat de zintuighaartjes bewegen en zo kan een<br />

vis de omgeving voelen, voedselplanten of prooidieren vinden, vijanden<br />

opmerken en een partner vinden.<br />

werking van het zijlijnorgaan<br />

33<br />

karper<br />

snoek<br />

zwemblaas<br />

zijlijnorgaan


34<br />

driedoornig stekelbaarsje<br />

De stekelbaars<br />

Stekelbaarzen zijn rare vogels!<br />

Stekelbaarsjes doen echt een beetje aan vogels denken. Ze maken een nest, kennen<br />

broedzorg, verdedigen een territorium, trekken, baltsen. Bovendien dragen<br />

de mannetjes een schitterend paarkleed. Allemaal normaal bij vogels, maar uitzonderlijk<br />

bij vissen.<br />

Stekelbaarzen is een verzamelnaam, onze poelen kennen twee soorten: de<br />

‘tiendoornige’ en de ‘driedoornige’, waarvan er twee vormen bestaan.<br />

De tiendoorn telt 7 tot 12 stekels op de rug. Je krijgt ze minder vaak te zien<br />

omdat ze wat verborgen tussen de waterplanten leven. Het mannetje kleurt zwart<br />

in de lente. De driedoorn bezit eigenlijk zes stekels, drie prijken op de rug.<br />

De mannetjes zijn zilverkleurig met verticale flankstrepen. In de lente, tijdens het<br />

broedseizoen, komen de mannetjes op kleur. Ze krijgen een rode keel en buik, de rug en de<br />

ogen worden blauw tot blauwgroen. Het vrouwtje blijft zilvergrijs (lichte onderzijde, donkerder rug)<br />

met grillige dwarse strepen.<br />

De driedoorn leeft meer in open water dan de tiendoorn. Zo wordt concurrentie vermeden, ondanks de<br />

gelijklopende levenswijze. Beide stekelbaarzen leven uitsluitend van dierlijk, liefst levend voedsel:<br />

watervlooien, eenoogkreeftjes, muggenlarven en andere insecten, tubifex, pekelkreeftjes, allerlei<br />

wormpjes, …<br />

www.digischool.nl/bi/onderwaterbiologie<br />

Het vrouwtje van de driedoornige stekelbaars laat de zorg voor haar kroost aan de vader over.


De stekelbaars<br />

Stekelbaas?<br />

Een stekelbaarsje dat aangevallen wordt, zet zijn rug- en buikstekels op<br />

dankzij een soort scharnier. In opgezette stand worden de stekels vergrendeld.<br />

Een snoek hapt toe … die stekels prikken hem in de bek en hij spuwt<br />

de stekelbaars weer uit. Prikkelvisjes lust hij niet. Vogels zoals ijsvogels, reigers,<br />

eenden en kokmeeuwen leren om de stekels te vermijden door het<br />

visje met de kop eerst naar binnen te werken. Zo worden de stekels plat<br />

geduwd over de rug. De stekels dienen ook om te dreigen naar soortgenoten.<br />

In het voorjaar verdedigen de mannetjes immers een territorium met hun<br />

nest. Soortgenoten worden er niet geduld, tenzij een kuitrijp vrouwtje.<br />

Trek in de lente<br />

Er leven in onze streken twee ‘rassen’ van de driedoornige stekelbaars: de<br />

trekkers en de blijvers. Het trekkersras bezit beenplaatjes op de flanken en<br />

leeft in (natuurlijke) waterlopen, meestal tegen de kusten aan. De meer<br />

algemene vorm leeft als honkvaste standvis in allerlei plassen en sloten,<br />

groot of klein.<br />

De trekkersvorm reist in het najaar zeewaarts om te overwinteren. Vanaf het<br />

vroege voorjaar keren ze terug naar het zoete water. Vroeger waren dit soms<br />

enorme aantallen. In 1776 ving men in Oost-Engeland stekelbaarzen om er<br />

het land mee te bemesten. Door de kanalisaties en vele kunstwerken (bv.<br />

sluizen) die op waterlopen zijn gebouwd, krijgen alle trekkende vissen het<br />

erg moeilijk.<br />

Na de winter zonderen de mannetjes zich af en zoeken rustig water op.<br />

Liefst niet te diep ook, zodat zonlicht het water snel kan opwarmen. Het<br />

mannetje komt op kleur en begint met de nestbouw. Hij kiest een open plekje<br />

tussen waterplanten.<br />

Door zand of modder te happen en op een andere plaats uit te spugen, wordt<br />

een kuiltje in de bodem gemaakt. Daarna gaat het mannetje op zoek naar<br />

algen voor het nestmateriaal. Met de snuit stampt hij de plantjes en ‘plakt’<br />

ze aan elkaar met draderige lijm, die door de nieren wordt aangemaakt. Met<br />

zijn achterlijf duwt hij het nest tot een ronde vorm. Daarna boort hij een<br />

tunnel, waar hij uiteindelijk doorheen kruipt. Het bouwen kan drie uur tot<br />

een dag duren.<br />

Zwangere vrouwtjes welkom<br />

Vóór het nest klaar was, werden alle vrouwtjes zonder pardon verjaagd.<br />

Maar nu wordt dat anders. Alleen zwangere wijfjes zijn welkom. Hij probeert<br />

haar met een typisch baltsgedrag zijn territorium binnen te lokken,<br />

naar zijn nesttunnel. Door die balts krijgt het vrouwtje zin om te paren, én<br />

onderdrukt het mannetje zijn eigen agressie.<br />

Als alles goed afloopt, leidt het mannetje het vrouwtje naar het nest. Ze<br />

kruipt door de tunnel en zet haar eitjes af (kuitschieten), hiertoe gestimuleerd<br />

door het ‘sidderen’ van het mannetje. Het mannetje volgt haar door<br />

de tunnel en bevrucht de eitjes met zijn hom (zaadcellen). Daarna zijn mannetje<br />

en vrouwtje weer rivalen. Het vrouwtje wordt onmiddellijk uit het territorium<br />

weggejaagd. Dat moet wel, anders vreet mamalief haar eigen eitjes<br />

op.<br />

35<br />

stekelbaarsjes<br />

tiendoornige stekelbaars<br />

driedoornige stekelbaars<br />

nest van stekelbaars


36<br />

nestbouw<br />

het “plakken”<br />

het “sidderen”<br />

het “waaien”<br />

De stekelbaars<br />

Een mannetje met zorgen<br />

De eerste 20 minuten na de bevruchting verdraagt het mannetje geen enkel<br />

gezelschap. Ook hoogzwangere vrouwtjes worden weggejaagd. Die agressie<br />

wordt opgewekt door de geur van de verse eieren. In die 20 minuten herstelt<br />

hij het nest en schikt de eitjes.<br />

Een half uurtje na de bevruchting is meneer in staat een nieuw vrouwtje<br />

naar zijn nest te verleiden. Zo verzamelt hij in totaal zes tot zeven legsels.<br />

Elk legsel wordt glad geduwd boven het vorige zodat er lagen eieren ontstaan.<br />

Er zijn tot 200 eitjes per legsel: één driedoornmannetje kan dus tot<br />

1400 nakomelingen verzorgen in zijn nest.<br />

Met de vinnen ‘waaiert’ hij voortdurend zuurstofrijk water over de eitjes.<br />

Pas als de jongen uitkomen, beginnen de echte zorgen. De kleintjes moeten<br />

in het nest blijven, weglopers worden in de bek teruggebracht en uitgespuwd.<br />

Toch moeten de jongen eenmaal ontsnappen: ze moeten naar de<br />

oppervlakte om lucht te happen voor de zwemblaas. Een uiterst gevaarlijke<br />

tocht, waarbij tientallen vijanden op de loer liggen: andere vissen, watertorren<br />

en hun larven, salamanders, roofwantsen, … De jonge stekelbaarsjes,<br />

met nog weke, ongevaarlijke stekeltjes, vormen een mals hapje maar kunnen<br />

wel fantastisch vlug zwemmen.<br />

Na 6 maanden zijn ze geslachtsrijp, in het volgende voorjaar kunnen ze zich<br />

reeds voortplanten.<br />

Stekelbaarsjes houden?<br />

Je vangt een pracht van een stekelbaarsmannetje. Levendig baasje met<br />

blauwe ogen en rode keel, glimmend lijfje met roversstrepen.<br />

Belandt thuis in een goudviskom, iedereen moet dit wilde kleinood zien. Dan<br />

volgt de teleurstelling. Na enkele dagen wordt de stekelbaars dof, verliest<br />

zijn fut en sterft tenslotte.<br />

Wie stekelbaarzen tijdelijk in een (groot!) aquarium wil houden, zorgt voor<br />

fris en zuurstofrijk water, dat nooit warm wordt. Meer dan 25° is fataal. De<br />

diertjes hebben wel zonlicht nodig: rechtstreekse ochtendzon is ideaal. Je<br />

houdt beter slechts één mannetje met enkele vrouwtjes in hetzelfde aquarium.<br />

Met wat geluk kan je zo de unieke broedzorg gadeslaan.<br />

Zoals je reeds weet lusten stekelbaarzen enkel verse prooidiertjes. Gelukkig<br />

aanvaarden ze ook diepvrieshapjes (die koop je in de winkel waar aquariumvisjes<br />

of visgerei verkocht worden). Als je dan wat beweging in het water<br />

brengt (via lucht- of waterpompje) lijkt het alsof de hapjes bewegen en slaat<br />

het visje toe.<br />

Bekijk ze aandachtig, maar geef ze na enkele weken weer de vrijheid in<br />

‘hun’ plas. Daar horen ze tenslotte thuis.


Amfibieën<br />

Hugo Willocx<br />

Meneer pad houdt zijn vrouwtje stevig omkneld (voorpoten in oksels) en<br />

laat zich meevoeren.<br />

De naam ‘amfibie’ komt uit het Grieks. Amfi betekent ‘dubbel’,<br />

bios betekent ‘leven’. Amfibieën leiden dus een ‘dubbelleven’.<br />

Ze leven zowel op land als in water. Hun jeugd<br />

maken ze steeds als waterdier door. Dat is niet uitzonderlijk:<br />

veel insecten (muggen, libellen) starten hun leven in<br />

het water. Bijzonder is wel dat amfibieën hun leven lang<br />

nauw met het water verbonden blijven, ook nadat ze als ‘volwassene’<br />

aan het landleven zijn aangepast. Ze blijven als het<br />

ware twijfelen tussen water en land.<br />

We onderscheiden twee grote groepen: kikkers en padden (de<br />

staartlozen) en salamanders (de staartdragers).<br />

<strong>Kikker</strong>billetjes<br />

als vastenmaal<br />

Tere huid<br />

De ontwikkeling van amfibieën kunnen we simpel samenvatten als: ‘van kieuwen naar longen’ of ‘van<br />

water naar land'. Toch blijven ze steeds in een min of meer vochtige omgeving leven. Hun huid is zeer<br />

dun en gevoelig voor uitdrogen. Daarom zijn amfibieën meestal ’s avonds en ‘s nachts actief. Die dunne<br />

huid biedt hen wel de mogelijkheid om, naast gewone longademhaling, ook via de huid te kunnen ademen.<br />

37<br />

Vroeger mocht men in de vastentijd geen<br />

vlees, maar enkel vis eten. Maar eetlust<br />

maakt een mens spitsvondig. Men werd het<br />

erover eens dat dieren die in het water<br />

leven ook een soort vissen waren.<br />

Gemakshalve vergat men even dat<br />

amfibieën ook op het land leven.<br />

<strong>Kikker</strong>billetjes werden dus een<br />

lekker vastenmaal.


38<br />

<strong>Kikker</strong>s en padden<br />

Een woning per seizoen<br />

Weinig mensen beschikken over een tweede of zelfs een derde woning. Padden, kikkers en salamanders<br />

horen tot die elite. Zij bezitten een lenteverblijf, een zomerverblijf én een winterverblijf.<br />

Het lenteverblijf is achtereenvolgens liefdesnest, kraamkliniek en kindercrèche. Het is de waterpartij<br />

waar amfibieën in het voorjaar naartoe trekken om er te paren en eitjes in af te zetten. In het zomerverblijf<br />

leven ze afzonderlijk en zijn er actief op zoek naar voedsel. Padden maken er uitstapjes van<br />

50 tot 150 m, de meer beweeglijke bruine kikker waagt zich verder. In dat landterritorium kiezen ze<br />

een veilige en beschutte schuilplaats waar ze overdag rustig in verblijven. Salamanders leven meestal<br />

tot de zomer in het water en kiezen pas in de nazomer voor het landleven, steeds in een vochtige en<br />

beschutte biotoop.<br />

Het winterverblijf dient om de winterperiode door te komen. Als koudbloedige dieren blijven amfibieën<br />

afhankelijk van de omgevingstemperatuur. Zonder goede beschutting dreigen ze ‘s winters dood<br />

te vriezen. Ze graven zich in onder het bodemoppervlak, vaak onder struweel, in bosgrond, of in de<br />

modder van een plas.<br />

Luk Dombrecht<br />

Een ideaal zomerverblijf voor amfibieën: gevarieerde plantengroei, vochtig, schaduwrijk (natuurreservaat ‘De<br />

Katteputten’ in Hollebeke).<br />

De grote trektocht<br />

Van februari tot eind maart, afhankelijk van het weer, trekken salamanders, padden en bruine kikkers<br />

naar hun geboorteplas. Alleen geslachtsrijpe dieren trekken. Na zonsondergang, bij zacht en (liefst)<br />

vochtig weer, verlaten ze hun winterverblijf. Goedgelegen en kwaliteitsvolle waterpartijen kunnen<br />

zo ’populair’ zijn, dat de amfibieën (vooral padden) er met enkele duizenden tegelijk naartoe trekken!<br />

Padden en kikkers kennen een uitwendige bevruchting: het mannetje brengt zijn zaadcellen niet<br />

rechtstreeks in het lichaam van het vrouwtje. Er is water nodig als transportmiddel. Omdat ze massaal<br />

naar dezelfde paaiplaats trekken, is de kans op succesvolle voortplanting verzekerd.<br />

Blaaskaken en zacht gebrom<br />

Groene kikkers maken zich liever niet moe. Ze leven het jaar door in en om het water, waardoor de trek<br />

beperkt blijft. Mannetjes lokken de vrouwtjes met hun gekwaak. Dankzij de uitwendige keelblazen, de<br />

twee ‘ballons’ aan weerszijden van de bek, klinkt hun gekwaak tot 500 m ver. De kwaakblazen worden<br />

met lucht gevuld door uitademing met gesloten neusgaten. Alvorens uit te ademen, wordt de lucht<br />

enkele malen heen en weer ‘gespoeld’ tussen kwaakblazen en longen. Elke keer passeert de lucht de<br />

stembanden. De mannetjes vormen samen een koor om nog meer indruk te maken en vrouwtjes te lokken.<br />

Die kunnen niet kwaken. De koorzang brengt iedereen in stemming om te paren.<br />

De sterkste mannetjes zetten in en krijgen ook eerst een vrouwtje. Beginnende koorknaapjes moeten<br />

hun beurt afwachten.


<strong>Kikker</strong>s en padden<br />

De lokroep of paringsroep van bruine kikkers bestaat uit een zacht<br />

gebrom, als van een ouderwetse motorfiets. De bruine kikker bezit<br />

inwendig gepaarde kwaakblazen die in de voortplantingsperiode<br />

blauw kleuren. Je moet goed luisteren om het gebrom te<br />

horen.<br />

De roep van de paddenmannetjes is vooral als afweer<br />

bedoeld. Padden hebben geen geluidsversterkende kwaakblazen,<br />

maar wel een schrille stem.<br />

De groene kikker kent nog meer geluiden: een regenroep,<br />

noodkreten, waarschuwingsgeluiden tijdens territoriale disputen.<br />

Ook de gekende ‘kikkerplons’ is een waarschuwingsgeluid.<br />

Een groene kikker die met een plons in het<br />

water springt, verwittigt zijn buur dat het oppassen geblazen<br />

is. Plons, plons, plons, … de ene na de andere duikt in het veilige<br />

water.<br />

Machopadden<br />

Paddenmannetjes bespringen alles wat rond en zacht is. Met hun<br />

voorpoten omklemmen ze hun ‘uitverkorene’. Wanneer de mannetjes zelf<br />

besprongen worden, protesteren ze met geknor en rillen met het lijf.<br />

Paarlustige vrouwtjes houden zich rustig en geven geen kik. Zo simpel is dat.<br />

Maar soms loopt het behoorlijk fout. Af en toe wordt een vrouwtjespad of<br />

bruine kikker ‘besprongen’ door een kluwen van wel 4 of 5 paddenmannen.<br />

Soms neemt een paddenmannetje een bruine of groene kikker als partner. Zo<br />

werkt het natuurlijk niet.<br />

Eenmaal een paartje gevormd, wordt elke aanrander stevig afgeweerd.<br />

Wie zich nu nog aandient, trakteert het mannetje op een paar rake trappen.<br />

Die reactie kun je zelf uitlokken door het mannetje over zijn rug te strijken.<br />

Een kwestie van hormonen en ‘goed’ weer<br />

Temperatuur en vochtigheid spelen zeker een rol in de trekperiode. Maar in<br />

<strong>Vlaanderen</strong> kan het met Kerstdag lente zijn en grijp je met Pasen naar je<br />

winterjas. De daglengte blijft gelukkig wel betrouwbaar. Temperatuur en<br />

daglengte zijn factoren die enkel werken wanneer het dier in de gepaste<br />

stemming is. De trekdrift wordt vooral op gang gebracht door hormonen.<br />

Eenmaal op stap spelen warmte en luchtvochtigheid een grote rol. Een zachte<br />

avond (rond de 10°C) en regen vormen ideaal trekweer.<br />

De bruine kikker is een ‘koude kikker’ die ook tijdens frisse avonden op trektocht<br />

gaat. De meeste groene kikkers daarentegen wachten tot mei om op<br />

vrijersvoeten te gaan.<br />

Een spoor van algengeur<br />

De wetenschap vond nog geen sluitend antwoord op de vraag hoe kikkers,<br />

padden en salamanders hun voortplantingspoel terugvinden. Het winterverblijf<br />

ligt meestal op enkele honderden tot 1.500 m van de paarplaats.<br />

Afstanden tot 3 km zijn geen zeldzaamheid. Alleen wie paarrijp is (minstens<br />

2 jaar oud) gaat op stap. Dat betekent dat deze diertjes feilloos hun weg<br />

terugvinden naar het water waar zij geboren werden. Voor sloten die dich-<br />

Paddenoverzet<br />

39<br />

In het vroege voorjaar, vanaf februari,<br />

ontwaken amfibieën uit hun winterslaap.<br />

Het enige waar die beestjes aan denken, is de<br />

voortplanting. Op stap naar een geschikte<br />

voortplantingspoel moeten die dieren soms<br />

drukke wegen oversteken in ons dicht bevolkte<br />

<strong>Vlaanderen</strong>. Daar schuilt het grote gevaar.<br />

Om aan het gevaar te ontkomen, worden<br />

padden en andere amfibieën door vrijwilligers<br />

van de ene naar de andere<br />

kant van de weg<br />

overgezet.<br />

foutje: pad omklemt groene kikker<br />

paddenkluwen


40<br />

<strong>Kikker</strong>s en padden<br />

terbij liggen, hebben ze geen belangstelling. Soms overwinteren bruine kikkers in de modder van een<br />

andere plas dan hun uitverkoren paaivijver.<br />

De Engelse bioloog Savage ontdekte dat de neerslag, enkele maanden voor de trek, een rol speelt.<br />

Regen zorgt ervoor dat het fosfaatgehalte van het water stijgt en daardoor de algengroei op gang komt.<br />

Algen geven een bepaalde geur af en deze zou de bruine kikkers aantrekken. Dat verklaart ook waarom<br />

bruine kikkers vooral bij tegenwind trekken. Die algen zijn ook belangrijk als basisvoedsel voor de dikkopjes.<br />

Graag wat groen<br />

De theorie van Savage geldt niet voor padden. Die trekken weliswaar ook terug naar de omgeving waar<br />

ze geboren werden en vinden er de geschikte poel. Hoe, dat weten we niet. Magnetische velden? Een<br />

speciaal zintuig? Ervaring leert alleszins dat padden in de omgeving van hun ‘traditionele’ voortplantingspoel<br />

vlot een nieuwe, goede waterpartij ontdekken en koloniseren.<br />

Padden hebben nood aan een waterpartij met voldoende planten en gevarieerde oevers. Ze verkiezen<br />

waterplanten die loodrecht groeien, zodat ze er hun eisnoeren makkelijk kunnen rond wikkelen. Ook<br />

een wisselende waterdiepte staat op het wenslijstje. Ondiep water warmt vlugger op, maar diepere<br />

delen zijn nodig om de dikkopjes van voedsel, schuilplaatsen en leefruimte te voorzien.<br />

Klemvaste paartjes<br />

Op de paaiplaats zijn er meer mannetjes dan vrouwtjes. Mannetjes zijn eerder paarrijp en de vrouwtjes<br />

verschijnen niet ieder jaar.<br />

Sommige mannetjes slaan hun slag reeds onderweg en laten zich door vrouwlief op de rug voeren. In de<br />

vijver is het een drukte van jewelste. Gekoppelde mannetjes houden hun partner stevig in de greep<br />

onder haar oksel. Wrattige uitsteeksels op hun vingers (‘copulatieborstels’) maken de klemhouding<br />

onwrikbaar. De onderarmen van de mannetjes zijn trouwens forser gebouwd tijdens de trek.<br />

Daarenboven scheiden bepaalde klieren kleefstoffen af.<br />

Olivier Dochy<br />

Bruine kikkers zetten hun eitjes af in klompjes. Die zwellen op tot een grote massa kikkerdril.


<strong>Kikker</strong>s en padden<br />

Afzetten en wegwezen<br />

Het vrouwtje kiest een mooie, zonnige dag om haar eitjes af te zetten.<br />

Enkele samentrekkingen van het onderlichaam, veroorzaakt door de ovulatie<br />

of eisprong, kondigen de blijde gebeurtenis aan. Van zodra de eitjes uit het<br />

lichaam komen, buigt ze haar rug en steekt haar achterpoten uit. Het mannetje<br />

zit in de ideale positie om de eitjes te bevruchten. Hij komt lager op<br />

haar rug en vormt met zijn achterpoten een ‘kommetje’ onder de cloaca van<br />

het vrouwtje. Hierin worden de eitjes verzameld en bevrucht door het sperma<br />

dat het mannetje met pompende bewegingen afscheidt.<br />

Wanneer alle eieren gelegd zijn, is het feest afgelopen: het mannetje wordt<br />

afgewezen. Een of enkele dagen later verlaat het vrouwtje het water en<br />

trekt naar het zomerverblijf. Deze terugtrek verloopt vrij snel en is niet zo<br />

massaal en opvallend als de heentrek.<br />

Schema van de heentrek, paring, terugtrek<br />

MANNETJE<br />

ontwaakt en trekt naar de paarvijver<br />

begint soms te roepen<br />

zwemt of kruipt naar bewegende, ronde voorwerpen<br />

omklemt een vrouwtje<br />

In het water:<br />

tegenover rivalen worden afweerbewegingen<br />

en geluiden gemaakt<br />

Paring:<br />

glijdt naar achteren, vormt kommetje met<br />

achterpoten<br />

stort sperma uit als de eitjes komen<br />

laat het vrouwtje los<br />

omklemt ander vrouwtje of<br />

kruipt na een paar dagen aan land,<br />

sommige blijven tot mei in het water<br />

VROUWTJE<br />

ontwaakt en trekt naar de paarvijver<br />

komt in de buurt van de mannetjes die ze prikkelt<br />

door haar bewegingen<br />

trekt traag vooruit, laat zich goed opmerken<br />

paarbereid vrouwtje gedraagt zich rustig<br />

In het water:<br />

zoekt naar goede plaats met waterplanten en<br />

voldoende diepte<br />

Paring:<br />

signaalhouding (na ovulatie): holle rug,<br />

gestrekte poten<br />

drijft de eitjes uit in twee snoeren<br />

laat de signaalhouding varen, schept lucht en<br />

zwemt rond: de snoeren worden om plantenstengels<br />

gewikkeld<br />

er komen geen eitjes meer<br />

kruipt volgende nacht aan land en trekt naar<br />

het zomerverblijf<br />

41<br />

‘copulatieborstel’


42<br />

eiklompen van<br />

bruine kikker<br />

snoeren van gewone pad<br />

evolutie eitje (kikkerdril)<br />

evolutie larve (dikkopje)<br />

<strong>Kikker</strong>s en padden<br />

<strong>Kikker</strong>dril: leve de zon<br />

Padden zetten hun eitjes geleidelijk af in snoeren. <strong>Kikker</strong>s sparen, na de<br />

eisprong, hun eitjes op in het lichaam, om ze op een gunstig moment uit te<br />

stoten: de eiklompen of ‘kikkerdril’. De zwarte eitjes zijn 2 mm groot en<br />

bevatten dooierkorrels als eerste voedsel voor de larve.<br />

De bevruchte eitjes zinken eerst naar de bodem. Het geleiachtige omhulsel<br />

neemt water op en zwelt. Door het opzwellen vergroot de inhoud, vermindert<br />

het soortelijk gewicht en gaat het kikkerdril drijven. Die kleverige,<br />

doorzichtige geleibol beschermt het eitje tegen uitdrogen, predatie en<br />

schimmelvorming. Bovendien werkt de bol als een lens die het zonlicht op<br />

het eitje concentreert en de warmte vasthoudt. Dankzij de zonnewarmte<br />

kunnen de eitjes zich ontwikkelen. Daarom worden ze nooit afgezet in sterk<br />

stromend water. In traagstromende waterlopen kunnen eitjes en dikkopjes<br />

soms 2 tot 3 kilometer ver afdrijven.<br />

<strong>Kikker</strong>dril is voorzien van een antivriessysteem. Samen met het water<br />

slorpt de vulstof ook microscopisch kleine plantjes, algjes, op. Zoals alle<br />

planten kennen die fotosynthese. Overdag komt er zuurstof vrij en wordt de<br />

drilmassa ‘luchtiger en lichter’. ’s Avonds valt de bladgroenwerking en dus<br />

de zuurstofproductie uit. De algjes verbruiken wel zuurstof en daardoor<br />

‘lost’ de vulstof een beetje en zinkt, net genoeg om niet in te vriezen aan<br />

het wateroppervlak. Als de plas tenminste diep genoeg is.<br />

Groene kikkers leggen hun eitjes pas in mei/juni. Dankzij het warmere weer<br />

ontwikkelen de eitjes reeds na één week tot larve. Hun eiklompjes blijven<br />

meer ondergedoken.<br />

Zoveel eitjes<br />

Wiskundig berekend moet elk koppeltje padden of kikkers in hun hele leven<br />

minstens twee jongen grootbrengen om de soort in stand te houden. Toch<br />

produceert elk vrouwtje jaarlijks duizenden eitjes. Een pad legt jaarlijks<br />

2.000 tot 7.000 eitjes, bruine kikkers tot 4.000, groene kikkers tussen 5.000<br />

en 10.000. Dreigen we ooit door padden en kikkers overspoeld te worden?<br />

Veel eitjes en dikkopjes sneuvelen als maaltijd van vleesetend watervolk:<br />

bootsmannetjes, salamanders, libellenlarven, waterschorpioen, waterkevers,<br />

stekelbaarsjes en andere (roof-)vissen. De vraatzuchtige larve van de<br />

geelgerande watertor alleen al eet 50 dikkopjes per dag … Ook ziektes en<br />

schimmels kunnen een hoge tol eisen.<br />

Ook voor volgroeide amfibieën loert er overal gevaar, zowel ‘te water als te<br />

land’: roofdieren, reigers, kraaien, poeslief, … Tenslotte is er nog het verkeer.<br />

Tijdens de trekperiode alleen al sneuvelen jaarlijks vele duizenden<br />

padden en kikkers.<br />

Best maar dat de natuur gul is wanneer het op eitjes aankomt.<br />

Van kikkervisje tot kikkerregen<br />

De ontwikkeling van ei tot kikkervisje duurt ongeveer drie weken. De dikkopjes<br />

met hun lange staart kent iedereen. Om goed te kunnen zwemmen,<br />

kreeg die zwemstaart een vinzoom mee. In het begin eten ze uitsluitend algjes,<br />

later staan ook kleine diertjes (watervlooien, eenoogkreeftjes, …) op<br />

het menu.


<strong>Kikker</strong>s en padden<br />

Maar kikkervisjes worden landdieren: eerst verschijnen de achterpoten,<br />

daarna de voorpoten. Langzaam ontwikkelen zich de longen. Op het einde<br />

van die metamorfose verdwijnt ook de staart. De staartweefsels worden<br />

door het lichaam opgenomen en opnieuw als bouwstoffen ingezet.<br />

‘Resorberen’ heet dergelijk proces. Wanneer de metamorfose klaar is,<br />

meten de kikkertjes en padjes amper 1,5 cm. Nu komen ze aan wal. Tijdens<br />

goede jaren kan dat zo massaal gebeuren, dat we van een ‘kikker- of paddenregen’<br />

spreken. Heel wat van die minidiertjes komen terecht in de maag<br />

van een legertje predatoren.<br />

Gifklieren<br />

Padden bezitten een wrattige huid. In die wratten zitten kliertjes die gifstoffen<br />

afscheiden. Voor de mens zijn die niet gevaarlijk.<br />

Achter het oog bevinden zich twee opvallende gifklieren, de ‘paratoïden’.<br />

Dit is een goed herkenningsmiddel voor padden. <strong>Kikker</strong>s bezitten die<br />

niet. Padden zijn kruipers die zich niet snel uit de voeten kunnen ‘springen’<br />

zoals kikkers. Om te ontsnappen aan vijanden is dat wel een nadeel. Gif<br />

brengt de oplossing. En het werkt: 92 vogelsoorten eten kikkers, slechts 18<br />

soorten lusten padden.<br />

Padden zijn meest aangepast aan het landleven. De zwemvliezen aan hun<br />

achterpoten zijn veel kleiner dan bij kikkers. Hun huid is relatief droog terwijl<br />

de kikkerhuid altijd vochtig blijft door bepaalde klieren. Op de huid ligt<br />

een dunne hoornhuid die niet meegroeit. Daarom vervellen kikkers en padden<br />

regelmatig.<br />

Katapult<br />

<strong>Kikker</strong>s en padden zijn veelvraten. Alles wat beweegt en niet te groot is,<br />

staat op het menu, van nietige mugjes tot dikke naaktslakken. Hun vangtuig<br />

is hun lange tong. Die klapt bliksemsnel uit als een katapult, de kleverige<br />

tongpunt grijpt de buit, tong met buit wordt binnengehaald. Een grote buit<br />

wordt rechtstreeks in de bek genomen. Voorpoten zijn daarbij handig. Om<br />

het voedsel te kunnen slikken, duwen de oogbollen het tot in de keelholte.<br />

Om drinken hoeven padden en kikkers zich niet te bekommeren. Hun<br />

huid is zo dun dat ze rechtstreeks water opneemt en het lichaam voldoende<br />

vocht geeft.<br />

Blaasbalgje<br />

<strong>Kikker</strong>s en padden ademen in twee bewegingen. Eerst zuigen de neusgaten<br />

lucht naar de mondholte. De mond blijft gesloten, terwijl de onderkaken en<br />

de kin wat uitzakken. Daarna worden de neusgaten gesloten, de kin perst de<br />

lucht als een kleine blaasbalg naar de longen. Die bewegingen van de onderbek<br />

zijn goed te zien, net alsof het dier kauwgom knabbelt.<br />

Om uit te ademen, spant het dier zijn lichaamswanden op, zodat de elastische<br />

longen worden samengeperst en de lucht wordt uitgestoten.<br />

Zien om niet gezien te worden<br />

Wie als ‘wild’ dier oud wil worden, zorgt er best voor om niet op te vallen.<br />

Wanneer je dan nog zelf een oogje in het zeil kunt houden, zit het helemaal<br />

goed. Groene kikkers liggen diep in het water, maar de ogen blijven boven<br />

... prooi met<br />

43<br />

evolutie larve (dikkopje)<br />

De pad vangt zijn ...<br />

zijn tong, die hij ...<br />

... als een katapult uitslaat.


44<br />

Gifklier pad<br />

<strong>Kikker</strong> of pad<br />

water. De kikker valt daardoor ook niet op voor zijn<br />

eigen prooidiertjes.<br />

Maar er is meer: ogen, neusgaten en trommelvliezen<br />

liggen bijna op één lijn net boven het wateroppervlak.<br />

Ademen, zien en horen blijven dus verzekerd.<br />

<strong>Kikker</strong>s hebben geen uitwendig oor. Wie in<br />

het water leeft, krijgt enkel last met oorschelpen.<br />

Hun trommelvlies is de ronde vlek schuin achter elk<br />

oog. Bij padden met hun wrattige huid is dat moeilijk<br />

te zien. Omdat groene kikkers in het water leven,<br />

vliegt hun buit hen dikwijls boven het kopje. Hun<br />

gezichtsvermogen werd daarop afgesteld: de optische as van<br />

de ogen maakt een hoek van 38° naar boven. De gewone pad en de bruine kikker zoeken hun voedsel<br />

op het land en dus ligt hun optische oogas bijna horizontaal. Uitstulpende kikkerogen bieden ook het<br />

voordeel dat ze achter zich kunnen kijken zonder de kop te draaien.<br />

<strong>Kikker</strong> of pad?<br />

HERKENNEN<br />

AFMETINGEN<br />

V: Vrouwtje<br />

M: Mannetje<br />

KOP<br />

POTEN<br />

ZWEMVLIEZEN<br />

HUID<br />

TANDEN<br />

TROMMELVLIES<br />

<strong>Kikker</strong>: neus, ogen en oren op één lijn<br />

gewone pad<br />

Bufo bufo<br />

opvallende gifklier<br />

achter het oog,<br />

wrattige huid<br />

V: 8-10 cm, soms meer<br />

M: tot 7 cm<br />

korte kop<br />

korte poten (kruipen)<br />

iets meer dan helft<br />

tenen<br />

ruw, leerachtig, wrattig<br />

verhemelte<br />

geen in de bovenkaak<br />

onduidelijk<br />

bruine kikker<br />

Rana temporaria<br />

donkere vlek achter het<br />

oor<br />

V: 9–10 cm<br />

M: iets kleiner<br />

bredere kop en stompere<br />

snuit<br />

springpoten<br />

goed ontwikkeld<br />

glad<br />

op bovenkaak en<br />

verhemelte<br />

duidelijk<br />

groene kikker<br />

Rana esculenta<br />

drie overlangse lichte<br />

strepen<br />

V: 8–12 cm<br />

M: 6-9 cm<br />

smalle kop en scherpere<br />

snuit<br />

springpoten<br />

volledige zwemvliezen<br />

glad, iets korrelig<br />

op bovenkaak en<br />

verhemelte<br />

meestal duidelijk


<strong>Kikker</strong> of pad<br />

KEELBLAAS<br />

VOEDSEL<br />

ZOMERGEBIED<br />

OVERWINTEREN<br />

LEVENSDUUR<br />

VOORTPLANTING<br />

paartijd<br />

eitjes<br />

dikkopjes<br />

metamorfose<br />

geslachtsrijp<br />

gewone pad<br />

gewone pad<br />

Bufo bufo<br />

geen<br />

kleine landdiertjes: insecten,<br />

spinnen, pissebedden,<br />

wormen, slakjes,<br />

...<br />

droog tot vochtig land<br />

ingegraven onder<br />

bodem<br />

10-15 jaar<br />

half februari tot eind<br />

maart, massale trek<br />

2.000/7.000,<br />

zwart-bruin, lange<br />

(tot 2 m) snoeren<br />

2 tot 3,5 cm<br />

boven zwart, onder<br />

grijs<br />

aan land in juni-juli<br />

4–5 jaar<br />

(tot maximum<br />

36 jaar oud)<br />

bruine kikker<br />

Rana temporaria<br />

inwendig<br />

idem (landdiertjes)<br />

vochtig land<br />

onder water in modder,<br />

soms ingegraven op<br />

land<br />

6-9 jaar<br />

begin februari tot half<br />

maart, massale trek<br />

750/4.500,<br />

zwart, eiklompen drijven<br />

aan oppervlak<br />

4 tot 5 cm<br />

donkerbruin met glanzende<br />

stippen,<br />

stomp staarteinde<br />

in mei-juni<br />

2-4 jaar<br />

bruine kikker<br />

groene kikker<br />

Rana esculenta<br />

uitwendig<br />

land- én waterdiertjes,<br />

ook eitjes van vissen en<br />

bruine kikker<br />

water en oever<br />

onder water,<br />

jonge dieren soms<br />

ingegraven op land<br />

5–7 jaar<br />

april tot half mei, niet<br />

opvallend<br />

5.000/10.000,<br />

bruin-zwart, eiklompen<br />

zinken tss waterplanten<br />

5 tot 8 cm<br />

olijfkleurig met bruine<br />

vlekjes, lichte buik,<br />

scherp staarteinde<br />

in aug-sept of<br />

overwinteren als larve<br />

2–3 jaar<br />

groene kikker<br />

45


46<br />

de heren<br />

kleine watersalamander<br />

vinpootsalamander<br />

alpenwatersalamander<br />

kamsalamander<br />

Salamanders<br />

In onze streek leven vier soorten watersalamanders van het geslacht<br />

Triturus: de kleine watersalamander, de vinpootsalamander, de alpenwatersalamander<br />

en de grote watersalamander of kamsalamander.<br />

De vuursalamander is een landsalamander van het geslacht Salamandra.<br />

Deze prachtsoort komt in de <strong>West</strong>hoek niet (meer) voor. Je kan dit dier<br />

wél ontdekken net over de grens, op de Zwarteberg en in enkele nabije<br />

Noord-Franse vochtige bossen ...<br />

Te land en te water<br />

Watersalamanders leven van de (na-)zomer tot de winterslaap op het land.<br />

Overdag verstoppen ze zich onder ruige vegetaties, stenen of hout, in<br />

bodemholtes, goed afgeschermd voor de zon, om zeker niet uit te drogen.<br />

‘s Nachts gaan ze op jacht naar slakjes, insecten, spinnen, wormen, duizendpoten,<br />

…<br />

Vanaf de eerste najaarskoude stoppen ze met eten en gaan op zoek naar een<br />

winterverblijf. In de loop van oktober worden ze totaal inactief: de ‘winterslaap’<br />

begint. Geprikkeld door het lengen van de dagen worden ze wakker.<br />

Wanneer de temperatuur iets stijgt, verlaten ze hun winteroord, op zoek<br />

naar hun voortplantingspoelen. De trekperiode is zeer veranderlijk, naargelang<br />

de weersomstandigheden: al vanaf begin januari kan je trekkende salamanders<br />

aantreffen.<br />

Salamanders trekken meestal vroeger dan padden. Ze blijven trouw aan hun<br />

voortplantingspoel. Jonge dieren verkennen hun geboorteplaats en de omgeving,<br />

om er 2 tot 3 jaar later, als ze geslachtsrijp worden, terug te keren. We<br />

weten niet hoe ze dit klaarspelen. Anderzijds koloniseren volwassen salamanders<br />

vrij snel nieuwe, goede poelen.<br />

Van land- naar watervorm<br />

De mannetjes bereiken de paaiplaats iets eerder dan de vrouwtjes. Ze<br />

gebruiken die voorsprong om een speciaal bruidskleed te ontwikkelen: de<br />

mooie kam en een levendig kleurpatroon. De kam begint op de rug ter<br />

hoogte van de voorpoten en loopt verder over de staart. Tijdens de landperiode<br />

is de staart rond, maar in het water wordt die een platte, sierlijke<br />

zwem- en pronkstaart. De lichaamskleur wordt levendiger, vooral de felle<br />

buikkleuren vallen op. Ook de cloaca krijgt kleur en zwelt op. Het wijfje<br />

houdt er geen speciale bruiloftstooi op na. Opvallend is haar dikke ‘buik’, vol<br />

met eitjes.<br />

Interessant om weten is dat ook de ogen veranderen. Op het land zien salamanders<br />

enkel scherp van dichtbij. In het water worden ze echter verziend,<br />

ze merken een prooi reeds van ver op. Ze schieten op hun slachtoffer toe<br />

maar door hun verziendheid happen ze er wel eens naast. Een laatste verandering<br />

is het dunner worden van de huid, waar ze beperkt mee kunnen<br />

ademen. Ze moeten wel regelmatig naar het wateroppervlak om een luchtje<br />

te scheppen.<br />

Gecompliceerde versiering<br />

Watersalamanders paren in stilstaand of zwakstromend water. Er is geen<br />

direct contact of omklemming tussen de partners, zoals bij padden en kikkers.<br />

De paring verloopt voor alle watersalamanders volgens hetzelfde basis


Salamanders<br />

patroon. Wanneer een mannetje (mét kam) een vrouwtje (zonder kam) ontmoet,<br />

gaat hij op verkenning.<br />

Hij moet er immers zeker van zijn dat het vrouwtje van zijn soort is. Daarna<br />

probeert hij haar met zijn sierlijke kam en hevige kleuren te versieren en<br />

stuurt haar met waaiende staartbewegingen prikkelende geursignalen toe.<br />

Na dergelijk machtsvertoon toont het passieve vrouwtje eindelijk bereidwilligheid<br />

en benadert het mannetje.<br />

Hij reageert dolgelukkig met ‘staartwaaien’ en loopt daarna voor het vrouwtje<br />

uit. Als ze hem blijft volgen, neemt ook zij eindelijk initiatief: ze moedigt<br />

haar partner aan door met haar snuit de staart van het mannetje herhaaldelijk<br />

aan te raken.<br />

Helaas zijn er vaak rivalen in de omgeving. Strijdlustige soortgenoten gaan<br />

een gevecht niet uit de weg. Soms moet een poot of een stuk staart eraan<br />

geloven. Zo erg is dat niet: een beschadigd lichaamsdeel kan weer aangroeien.<br />

Spermatoforen<br />

Eindelijk kan de merkwaardige bevruchting doorgaan. Lopend scheidt het<br />

mannetje twee kleverige pakketjes zaadcellen (‘spermatoforen’) af op de<br />

bodem. Het vrouwtje volgt hem op de voet en schuurt voortdurend met haar<br />

cloaca over de bodem. Zo kan ze de kleverige zaadkegeltjes in de cloaca<br />

opnemen.<br />

De opname van de kegeltjes is de meest kritieke fase van het hele avontuur.<br />

Het hele opzet lukt alleen wanneer de wederzijdse reacties van de partners<br />

elkaar op het juiste ogenblik opvolgen. Gemiddeld moet de hele<br />

bedoening drie keer herhaald worden.<br />

Salamanders lijken wat op<br />

hagedissen. Hagedissen behoren echter<br />

tot de reptielen. Om verwarring te vermijden,<br />

zetten we de belangrijkste verschillen op een rijtje.<br />

ontwikkeling<br />

huid<br />

ademhaling<br />

levendbarende hagedis<br />

salamander (amfibie)<br />

- jeugd (larve) in het<br />

water<br />

- gedaanteverwisseling<br />

- naakt, meestal vochig<br />

- kieuwen tijdens jeugd<br />

- longen en huid als<br />

volgroeid dier<br />

hagedis (reptiel)<br />

- onmiddellijk<br />

landleven<br />

- geen gedaanteverwisseling<br />

- beschubd en droog<br />

- steeds longademhaling<br />

In de <strong>West</strong>hoek komen<br />

slechts twee soorten reptielen<br />

voor: levendbarende<br />

hagedis en hazelworm. Die<br />

laatste zal je slechts zelden<br />

ontmoeten. De hazelworm<br />

is bovendien een<br />

pootloze hagedis die<br />

sterk op een slang<br />

lijkt.<br />

de dames<br />

47<br />

kleine watersalamander<br />

vinpootsalamander<br />

alpenwatersalamander<br />

kamsalamander


48<br />

eitjes van salamander<br />

larve kleine watersalamander<br />

larve kamsalamander<br />

larve vinpootsalamander<br />

Salamanders<br />

De eiafzetting<br />

De bevruchting van de eitjes door zaadcellen gebeurt dus inwendig.<br />

De eitjes zijn één of twee dagen na de paring legrijp. Bij moeilijke omstandigheden,<br />

wanneer bijvoorbeeld de poel droogvalt, of er een harde vriesperiode<br />

intreedt, kan de afzetting enige weken tot zelfs enkele maanden uitgesteld<br />

worden. Soms worden de eitjes pas in het najaar afgezet.<br />

Eitjes afzetten gebeurt erg behoedzaam. Ze worden één voor één op<br />

waterplanten ‘gekleefd’. Eerst worden de planten onderzocht: ze moeten<br />

buigzame bladeren hebben. Een geschikt blad wordt tussen de achterpoten<br />

om de cloaca gevouwen. Het vrouwtje zet het eitje af en blijft een tijdje<br />

roerloos zitten. Het eitje zwelt op, het gelatineuze eikapsel verhardt.<br />

Wanneer het vrouwtje wegzwemt, blijft het omgevouwen blad rond het ei<br />

plakken. De indirecte inwendige bevruchting en omzichtige eiafzetting<br />

levert een beter resultaat op dan bij padden en kikkers. Daarom is het aantal<br />

salamandereitjes veel kleiner: tussen 50 en 300.<br />

Van larve tot salamander<br />

Na twee tot drie weken komen de larfjes uit. Vlak achter het kopje draagt<br />

het larfje een krans van uitwendige kieuwen. Die bestaan uit vele fijne,<br />

sterk doorbloede zijtakjes die zuurstof uit het water opnemen.<br />

De larfjes leven van dierlijk plankton, niet van algjes zoals bij dikkopjes.<br />

Wanneer ze iets groter worden, jagen ze op prooitjes als watervlooien en<br />

eenoogkreeftjes.<br />

In tegenstelling tot kikkers en padden, verschijnen bij salamanderlarven<br />

eerst de voorpoten, daarna de achterpoten. Als de uitwendige kieuwen<br />

verschrompelen, zijn de longen volgroeid. De salamandertjes moeten steeds<br />

meer naar de oppervlakte om te ademen. Na twee tot drie maanden waterleven<br />

gaan ze aan land als magere, kwetsbare diertjes.<br />

Het komt wel voor dat de larven in het water overwinteren. Dit gebeurt als<br />

de eitjes erg laat (najaar!) werden afgezet. Deze larven metamorfoseren pas<br />

de volgende zomer.<br />

Bij de meeste soorten salamanders treft men af en toe exemplaren aan met<br />

uitwendige kieuwen, die toch geslachtsrijp zijn. Dit fenomeen noemt men<br />

‘neotenie’. Letterlijk: neo = nieuw, tenere = tegenhouden, dus: de vernieuwing<br />

(metamorfose) tegenhouden.<br />

Met smaak en geur<br />

Salamanders kunnen van ver een prooi opmerken. Ook de geur speelt een<br />

belangrijke rol bij het opsporen van voedsel. Voortdurend zuigt de salamander<br />

door zijn neus water aan om het langs zijn bek weg te persen. Ruikt of<br />

proeft hij in dit water een prooi, dan worden de persbewegingen van zijn<br />

keeltje heftiger en sneller, tot hij de prooi ontdekt. Alle waterdiertjes die<br />

hij kan inslikken, vallen ten prooi.<br />

Een vers hemd<br />

Normaal vervelt een salamander in het water om de 8 à 10 dagen, omdat de<br />

hoornlaag niet kan meegroeien. Daarnaast is er ook slijtage. De oude huid<br />

wordt dof en rimpelig, er vormt zich een nieuwe huid. Tussen beide komt er<br />

een soort slijm. De oude huid komt los en scheurt open aan de kop. Het


Salamanders<br />

geheel wordt dan als een hemd uitgetrokken. Als het velletje enkel nog aan<br />

de staart vastzit, gaat de salamander rondtollen en probeert zijn eigen<br />

oude huid op te eten. Vaak komen hongerige soortgenoten mee snoepen.<br />

Vuursalamander: de verdwenen soort<br />

Vuursalamanders zijn eierlevendbarend. Het vrouwtje van de vuursalamander<br />

legt geen eieren zoals de watersalamanders, maar ontwikkelt die in het<br />

lichaam tot larven. Meestal worden de goed ontwikkelde larven in langzaam<br />

stromend en zuurstofrijk water afgezet, maar ook vaak in stilstaand en zelfs<br />

voedselrijk water.<br />

In de Heuvellandse bronbosjes was de vuursalamander één van de meest<br />

zeldzame dieren. Eind jaren ‘70 van de vorige eeuw bleef slechts één vindplaats<br />

bekend: de Rodeberg in <strong>West</strong>outer. Sindsdien zijn geen volwassen dieren<br />

of larven meer gevonden. Door de toenmalige harde recreatie in het<br />

gebied werden de meeste biotopen van deze soort vernietigd. De laatste<br />

jaren werden de kwetsbare delen van het bos en de belangrijkste bronbeekjes<br />

in het gebied afgesloten voor het publiek.<br />

Laten we hopen dat de vuursalamander hier terug komt!<br />

Vier soorten salamanders<br />

De vier soorten die in onze streek voorkomen kunnen we het<br />

gemakkelijkst identificeren in de paartijd. Dan zijn de kleuren<br />

het hevigst en de kam het best ontwikkeld. Op basis van kleur<br />

en kam vind je op de volgende blz. een determinatietabel.<br />

Hugo Willocx<br />

49<br />

larve vuursalamander<br />

Vanwaar de naam<br />

vuursalamander?<br />

Deze salamanders overwinteren dikwijls<br />

onder houtmijten en -stammetjes waardoor<br />

de kans groot is dat ze met het hout in de<br />

open haard belanden. Onze voorouders<br />

geloofden dat de salamander als het ware<br />

uit het vuur kwam gekropen en de<br />

vlammen met zich meedroeg.<br />

Vandaar zijn naam ...<br />

vuursalamander.<br />

De vuursalamander komt in de <strong>West</strong>hoek niet meer voor. Net over de grens met Frankrijk (Zwarteberg) leven<br />

er wel nog gezonde populaties.


50<br />

KENMERKEN<br />

grootte<br />

rug<br />

buik<br />

keel<br />

MANNETJE<br />

mannetje in<br />

paarperiode<br />

VROUWTJE<br />

LARVE<br />

Vier soorten salamanders<br />

kleine watersalamander<br />

Triturus vulgaris<br />

6 - 11 cm, vrouwtje iets kleiner dan mannetje<br />

geelbruin met zwarte vlekken, kop gewoonlijk<br />

3 - 5 groeven<br />

vuilwit met brede, geeloranje lengtestreep en<br />

ronde bruine vlekken<br />

meestal gevlekt, indien weinig gevlekt: geelbeige<br />

kleur<br />

grote ononderbroken rug- en staartkam, aan de<br />

tenen huidzomen<br />

3 tot 5 cm, lichtbruin, staart versmalt geleidelijk<br />

in een punt, niet te onderscheiden van de<br />

larven van de vinpootsalamander<br />

vinpoot- of draadstaartsalamander<br />

Triturus helveticus<br />

iets kleiner dan de kleine watersalamander;<br />

mannetje 5 - 8 cm, vrouwtje 6,5 - 9 cm of iets<br />

groter (staartdraad niet meegerekend)<br />

geel, groen tot donkerbruin met donkere ronde<br />

vlekken<br />

rozig met een smalle gele lengtestreep en kleine<br />

vlekken op de zijden<br />

ongevlekt en rozig tot vleeskleurig (zeker bij<br />

vrouwtjes)<br />

lage rug- en iets hogere staartkam. Staartpunt<br />

versmalt plots en eindigt met een draadvormig<br />

uiteinde. Vliezen tussen de achtertenen sterk<br />

ontwikkeld.<br />

3 - 5 cm, lichtbruin, staart versmalt geleidelijk<br />

in een punt, niet te onderscheiden van de larven<br />

van de kleine watersalamander


alpenwatersalamander<br />

Triturus alpestris<br />

middelgrote watersalamander, mannetje<br />

7 - 10 cm, vrouwtje 8 - 12 cm<br />

mannetje: blauwachtig met zwarte vlekken<br />

vrouwtje: bruin-groen gemarmerd<br />

ongevlekt geel, oranje of oranjerood<br />

soms kleine donkere vlekjes op de keel<br />

lage geelachtige kam met zwarte strepen,<br />

onderzijde van de vuilwitte band tussen rug<br />

en buik met lichtblauw afgezoomd.<br />

4 - 6 cm, donkerbruin met donkere vlekjes:<br />

hoge staart eindigt in een stompe punt, oranje<br />

rugstreep<br />

kamsalamander<br />

Triturus cristatus<br />

onze grootste inheemse watersalamander,<br />

mannetje 10 - 14 cm, vrouwtje 11 - 17 cm<br />

donkerbruin met zwarte vlekken, huid relatief<br />

ruw tot wrattig<br />

geel tot oranje met zwarte vlekken<br />

gescheiden van de buik door een dwarse huidplooi,<br />

donker met witte en grijze spikkels<br />

hoge, getande rugkam, duidelijk gescheiden<br />

van de staartkam. Aan weerszijden van de<br />

staart een witte tot blauwe band.<br />

6 - 8,5 cm, lange tenen, draadstaart<br />

KENMERKEN<br />

grootte<br />

rug<br />

buik<br />

keel<br />

MANNETJE<br />

mannetje in<br />

paarperiode<br />

VROUWTJE<br />

LARVE<br />

51


52<br />

Nieuwe<br />

poelen helpen!<br />

In de <strong>West</strong>hoek gaan vijf soorten amfibieën er<br />

duidelijk op achteruit, enkel de vinpootsalamander<br />

en de gewone pad houden stand. Alle soorten<br />

werden slechts in de helft of minder van de vroegere<br />

vindplaatsen teruggevonden. Vele goede poelen zijn<br />

verloren gegaan. Dit verlies wordt voor een deel goedgemaakt<br />

door de kolonisatie van nieuwe of voorheen<br />

onbezette waterpartijen. Onderzoek toont aan dat<br />

de inrichting van nieuwe, goed beheerde poelen of<br />

(tuin-)vijvers in de juiste gebieden bijzonder<br />

zinvol is als maatregel voor het behoud of<br />

het herstel van amfibieën. En dus ook<br />

van andere streekeigen waterdie-<br />

ren. Handen uit de mouwen!<br />

Verspreiding<br />

Hoe zeldzaam zijn amfibieën tussen<br />

IJzer en Leie?<br />

Tussen 2000 en 2005 werkten zowat 130 vrijwilligers<br />

samen aan een grootschalig onderzoek naar de<br />

amfibieën in de zuidelijke <strong>West</strong>hoek, de streek<br />

tussen IJzer en Leie en het Brugse Ommeland.<br />

Beide regio’s staan bekend om hun rijkdom aan<br />

amfibieën. Er werden niet minder dan 1.313 poelen<br />

geïnventariseerd. De resultaten van de zuidelijke<br />

<strong>West</strong>hoek vatten we hier beknopt samen.<br />

Achteruitgang<br />

De verzamelde gegevens werden verwerkt in een wetenschappelijk<br />

rapport: "Poelen en amfibieën in <strong>West</strong>-<br />

<strong>Vlaanderen</strong>". Dit biedt een realistisch beeld van de verspreiding,<br />

de algemeenheid of zeldzaamheid van de verschillende<br />

soorten. Door vergelijkend onderzoek met een universitaire studie<br />

uit 1976-1978 (Ph. De Fonseca, ‘de herpetofauna in Oost- en <strong>West</strong>-<br />

<strong>Vlaanderen</strong>’, 1980) konden betrouwbare vergelijkingen en conclusies opgemaakt<br />

worden. Ook de verandering van het aantal vindplaatsen (poelen, vijvers, tuinvijvers) werd onderzocht.<br />

We beperken ons hier tot de gegevens die het rapport weergeeft over de 7 soorten die in de zuidelijke<br />

<strong>West</strong>hoek voorkomen.<br />

Dit onderzoek werd gestuurd door de <strong>Provincie</strong> <strong>West</strong>-<strong>Vlaanderen</strong>, het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek en<br />

Hyla (Werkgroep amfibieën en reptielen van Natuurpunt vzw), in samenwerking met het Regionaal Landschap<br />

<strong>West</strong>-Vlaamse Heuvels en de plaatselijke afdelingen van Natuurpunt vzw.<br />

Alpenwatersalamander<br />

De verspreidingskaartjes zijn overgenomen<br />

uit het rapport ‘Poelen en<br />

amfibieën in <strong>West</strong>-<strong>Vlaanderen</strong>’.<br />

De alpenwatersalamander is de<br />

minst kieskeurige. Hij toont toch een<br />

voorkeur voor kleine, ondiepe,<br />

beschaduwde en koele poelen, ook<br />

in karrensporen in of in de nabijheid<br />

van bossen. De soort komt overal<br />

binnen het Regionaal Landschap voor<br />

en is er de meest talrijke.<br />

Dit was en blijft een algemene soort,<br />

hoewel het aantal recente vindplaatsen<br />

slechts 2/3 van het vroegere<br />

aantal bedraagt. De soort verdween<br />

uit 60% van de vroegere vindplaatsen.<br />

25% van de recente waarnemingen<br />

komt van poelen waar de<br />

soort vroeger niet was opgemerkt. In<br />

de IJzervallei blijft het aantal vindplaatsen<br />

zeer beperkt.


Verspreiding<br />

Kamsalamander<br />

Zeldzaam in <strong>Vlaanderen</strong>, maar nog<br />

aanwezig in de heuvelstreek. De<br />

soort is sterk afhankelijk van de aanwezigheid<br />

van hagen, houtwallen,<br />

knotbomen, riet en vochtige bosjes<br />

in de directe omgeving van de poel.<br />

Stelt hoge eisen: grote poelen met<br />

watervegetatie, liefst in beekvalleien.<br />

Deze zeldzame soort gaat algemeen<br />

achteruit: het aantal recente locaties<br />

bedraagt slechts 39% van het<br />

vroegere aantal. Hij komt slechts in<br />

10% van de onderzochte poelen voor.<br />

De zuidelijke <strong>West</strong>hoek herbergt wel<br />

een belangrijke restpopulatie. In de<br />

rest van <strong>West</strong>-<strong>Vlaanderen</strong> zijn kamsalamanders<br />

bijzonder zeldzaam of<br />

ontbrekend. Toch een lichtpunt: er<br />

werden nieuwe locaties met kamsalamander<br />

ontdekt. Ook nieuw gegraven<br />

poelen in een goede omgeving<br />

blijken vlot gekoloniseerd te worden.<br />

Vinpootsalamander<br />

Zeldzaam in <strong>Vlaanderen</strong>. Enkel in<br />

het Poperingse, de Heuvelstreek en<br />

lokaal in Frans-<strong>Vlaanderen</strong> soms heel<br />

talrijk! In het Ieperse en verder komt<br />

de soort niet voor. Vinpootsalamanders<br />

verkiezen vooral waterpartijen<br />

aan de rand van bossen. Dit is de<br />

meest zeldzame watersalamander in<br />

<strong>West</strong>-<strong>Vlaanderen</strong>: de soort komt in<br />

minder dan 10% van de onderzochte<br />

poelen voor. In de zuidelijke<br />

<strong>West</strong>hoek leven ze in drie gescheiden<br />

gebieden: het westelijke deel<br />

van het Hoppeland, de <strong>West</strong>-<br />

Vlaamse heuvels en Houthulst. De<br />

soort werd teruggevonden in de helft<br />

van de vroegere vindplaatsen, 41%<br />

van de waarnemingen werd in nieuwe<br />

locaties verricht. Het totaal aantal<br />

vindplaatsen is wel toegenomen.<br />

In de omgeving van Wervik werden tussen 2004 en 2006 nieuwe<br />

vindplaatsen ontdekt. Men telde er 18 poelen met kamsalamander:<br />

een ongewoon hoge dichtheid! Deze recente gegevens vind je<br />

nog niet op het kaartje terug.<br />

53


54<br />

Verspreiding<br />

Kleine watersalamander<br />

Veel voorkomende soort en ruim verspreid<br />

in de regio. Weinig kieskeurig<br />

wat zijn water- en landbiotoop<br />

betreft. Ze komen echter niet voor<br />

in vervuild water.<br />

Vroeger was dit de meest algemene<br />

amfibiesoort in <strong>West</strong>-<strong>Vlaanderen</strong>.<br />

Dat is nu niet meer zo: het aantal<br />

recente locaties bedraagt slechts<br />

38% van het vroegere aantal. Tijdens<br />

de inventarisatie werd ze aangetroffen<br />

in 42% van de onderzochte poelen.<br />

De soort lijkt op het eerste<br />

gezicht ‘ruim verspreid’, maar gaat<br />

er toch beduidend op achteruit.<br />

Gewone pad<br />

Deze vrij algemene soort werd<br />

gevonden in 30% van de onderzochte<br />

waterpartijen. Algemeen beschouwd<br />

houdt ze vrij goed stand, hoewel ze<br />

slechts in 1/3 van de vroegere vindplaatsen<br />

is teruggevonden.<br />

Bijzonder opvallend is dat 59% van<br />

de recente waarnemingen uit nieuwe<br />

locaties komt: de pad wist een<br />

groot aantal (ook nieuwe) waterpartijen<br />

te koloniseren. Uit de inventarisatie<br />

blijkt dat de soort hier en<br />

daar zou toenemen. Een gevolg van<br />

de jarenlange beschermingsacties?<br />

Dit is de verdienste van enkele tientallen<br />

vrijwilligers die de padden tijdens<br />

de voorjaarstrek over de autowegen<br />

helpen.<br />

Wie aan deze beschermingsacties<br />

wil deelnemen, kan contact opnemen<br />

met de gemeentelijke milieudienst,<br />

het regionaal landschap of<br />

De Bron vzw.


Verspreiding<br />

Bruine kikker<br />

Alhoewel gekend als vrij algemene<br />

soort, werd de bruine kikker slechts<br />

in 23% van de onderzochte waterpartijen<br />

gevonden. De soort gaat<br />

achteruit: het aantal recente locaties<br />

bedraagt 45% van het vroegere<br />

aantal. Ze werd teruggevonden in<br />

minder dan 20% van de vroegere<br />

vindplaatsen. Slechts 25% van de<br />

recente waarnemingen werden verricht<br />

op plaatsen waar de soort vroeger<br />

niet was opgemerkt.<br />

Groene kikker (bastaardkikker)<br />

In <strong>West</strong>-Europa leven er drie soorten<br />

groene kikkers: poelkikker,<br />

bastaardkikker en meerkikker. In<br />

onze streek leeft de ‘bastaardkikker’,<br />

voorheen ook de ‘middelste<br />

groene kikker’ genoemd.<br />

In onze streek is de achteruitgang<br />

van deze kikker bijzonder groot. Het<br />

aantal recente vindplaatsen bedraagt<br />

60% van het aantal uit de<br />

periode 1976-‘78. Groene kikkers<br />

verdwenen uit 62% van de vroegere<br />

locaties. Slechts 22% van de recente<br />

waarnemingen werd verricht op<br />

plaatsen waar ze vroeger niet waren<br />

opgemerkt.<br />

55


56<br />

Vogels en zoogdieren in en om de plas<br />

Als de waterpartij enige omvang heeft, voldoende planten herbergt en wat rust geniet,<br />

is er veel kans op watervogels. Het waterhoen en de wilde eend nestelen wel eens<br />

nabij een poel. De blauwe reiger komt er op voedselbezoek. En misschien probeert een<br />

ijsvogel er een stekelbaarsje te verschalken.<br />

Nogal wat zoogdieren zoeken af en toe de waterkant op. Slechts enkele zijn échte<br />

waterratten: de muskusrat en de woelrat. Een otter, het waterroofdier bij uitstek, zal<br />

je niet meer ontmoeten: otters verdwenen in 1984 uit de streek. Maar bunzing en hermelijn<br />

duiken wel nog op nabij gevarieerde wateroevers.<br />

blauwe reiger Hans De Groote<br />

De blauwe reiger<br />

Alles aan deze grote waadvogel (90 cm) is lang en slank: de witte hals, de poten en tenen, de dolksnavel,<br />

de zwarte hoofdpluimen. Zeer typerend is de vlucht: een langzame en diepe vleugelslag, met ingetrokken<br />

hals en gestrekte poten. De roep klinkt als een rauwe, hese schreeuw.<br />

Net als de wilde eend wist de reiger zich aan verschillende biotopen aan te passen. De vogel werd tot<br />

1972 bejaagd en vervolgd, maar aanvaardt steeds meer menselijke nabijheid. Hij komt in alle soorten<br />

watergebieden voor, als hij er zijn prooi wadend in kan bemachtigen. Steeds vaker zie je ook ‘landreigers’,<br />

die op weiden en akkers naar voedsel zoeken. Reigers eten alles wat ze kunnen pakken: vissen,<br />

amfibieën, insecten, wormen, slakken, af en toe iets plantaardigs. Ook muizen, mollen en nesten van<br />

grondbroeders zijn niet veilig als een reiger langskomt.<br />

Reigers zijn koloniebroeders. Het omvangrijke nest ligt in de kruin van hoge bomen, nabij grote watergebieden.<br />

Bij poelen en kleine vijvers zal een reiger nooit broeden.


Vogels<br />

waterhoen Johan Verbanck<br />

Het waterhoen<br />

Het waterhoen bezit een leigrijs verenkleed met veel wit onder de opgewipte<br />

staart. Opvallend is de levendige, rode snavel met een gele punt. De<br />

vogel loopt op groene poten. Waterhoentjes eten dierlijk én plantaardig<br />

voedsel. Dat vinden ze zowel op het land, langs de oever, als op het water.<br />

Meerkoeten, die nauw verwant zijn aan het waterhoen, zijn eenkleurig grijszwart,<br />

met een grote witte snavel. Ze leven op grote open vijvers.<br />

Waterhoentjes houden van kleine, moerasachtige watertjes.<br />

Waterhoentjes bouwen een groot nest, meestal dicht bij of op het water. Het<br />

is goed verankerd tussen waterplanten of struiken. Een koppeltje waterhoentjes<br />

is van eind maart tot begin augustus druk doende met nestelen en<br />

kuikens opvoeden. Ze krijgen 5 tot 8 eieren die 3 weken bebroed worden. Na<br />

7 weken vliegen de jongen uit. Meestal zijn er 2, soms 3 legsels per jaar.<br />

Jonge waterhoentjes vallen regelmatig ten prooi aan roofdieren en roofvissen.<br />

De wilde eend<br />

De wilde eend is de grootste en meest algemene van de grondeleenden. Die<br />

‘slobberen’ in de waterbodem langs de oever en zeven er eetbare plantjes<br />

en diertjes uit. Ze zoeken ook diepere bodems af door ‘kopje onder’ te gaan,<br />

met het achterlijf omhoog gericht. Helemaal onder water duiken hoort er<br />

niet bij. Wanneer wilde eenden opvliegen, stijgen ze in een bijna verticale<br />

vlucht uit het water op. Tamme of verwilderde neerhofeenden zijn<br />

daarvoor te zwaar en te lomp. Ze vliegen steeds schuin op.<br />

Het mannetje, de woerd, is onmiskenbaar met zijn glimmend groene kop en<br />

hals, die eindigt met een witte ring. De staart bezit witte randen en twee<br />

zwarte, grappig opgekrulde middenstaartveertjes. Het wijfje is geelachtig<br />

gespikkeld donkerbruin. Beide bezitten een grote purperviolette vleugelspiegel,<br />

afgeboord met zwarte en witte lijnen.<br />

57<br />

waterhoen<br />

wilde eend


58<br />

Vogels<br />

Wilde eenden eten gevarieerd: diverse planten en zaden, insecten, wormen, kikkervisjes, zelfs kikkers.<br />

Het nest is verzorgd: een basis van droog gras, daarop fijner materiaal, het geheel afgewerkt met dons<br />

dat in een cirkel rondom het wijfje is geschikt. De nestplaats is heel variabel: van op de bodem, tussen<br />

hoog gras, tot in een holle boom (knot- of treurwilg). Het uitgebreide legsel (7 tot 14 eieren) wordt al<br />

in maart bebroed. De broedduur bedraagt ongeveer 28 dagen.<br />

Wilde eenden weten zich aan vele milieus aan te passen, van grote natuurgebieden tot kunstmatige<br />

tuinvijvers. Dankzij hun talrijke kroost en een brede voedselkeuze komen ze algemeen voor.<br />

Het vliegende juweel<br />

De allermooiste vogel die soms (en steeds vaker) een poel of tuinvijver bezoekt is de ijsvogel. De kleurenpracht<br />

van deze vogel is exotisch. Vooral de haast fluorescerende lichtblauwe rug is onmiskenbaar.<br />

IJsvogels duiken in helder water naar kleine prooien: stekelbaarsjes, kikkervisjes, salamanders, …<br />

Vanaf de nazomer tot het einde van de winter bezoeken ijsvogels wel eens poelen en tuinvijvers.<br />

Tuinvijvers met helder water waarin kleine goudvissen of andere opvallende soorten zwemmen, zijn<br />

voor ijsvogels een gedroomd luilekkerland! Vanaf maart zoeken ze hun broedterritorium op in rustige,<br />

waterrijke gebieden. Midden een hoge en steile aarden wand boren ze een lange nesttunnel, die eindigt<br />

in een holletje. Bewoonde ijsvogelnesten herken je aan de stank van rotte vis en de witte meststrepen<br />

op de wand.<br />

Marc Espeel<br />

IJsvogels zijn kwaliteitsmeters van het waterbiotoop: hun regelmatige aanwezigheid wijst op een goed en kwaliteitsvol<br />

leefgebied.


Zoogdieren<br />

Ratten<br />

Drie soorten ratten komen regelmatig langs en in het water voor: muskusrat,<br />

woelrat en bruine rat. Alle ratten genieten een slechte faam. De bruine rat<br />

(‘rioolrat’) leeft vooral in de nabijheid van de mens.<br />

Muskusratten zijn van oorsprong Noord-Amerikaanse knaagdieren, die hier<br />

omwille van hun pels werden ingevoerd. Een aantal ontsnapte en verspreidde<br />

zich over heel Europa. Muskusratten ondergraven oevers met hun uitgebreide<br />

gangenstelsels en veroorzaken soms waterlast. Ze eten uitsluitend<br />

plantaardig materiaal, met een voorkeur voor allerlei wortels en knollen.<br />

Vele landbouwvruchten moeten er dus aan geloven.<br />

Door de verdwijning van hun natuurlijke vijanden (vooral otter, bunzing, ook<br />

hermelijn) kunnen de ratten zich ongelooflijk snel uitbreiden. Ze worden<br />

systematisch bejaagd en bestreden door professionele rattenvangers.<br />

Daardoor blijft hun aantal enigszins onder controle.<br />

Als een … rat in het water<br />

Het lichaam van de echte waterratten, muskusrat en woelrat, is perfect aangepast<br />

aan het waterleven. De dikke, korte kop gaat direct over in een<br />

gedrongen romp, die eindigt met een lange staart. Dankzij deze spoelvorm<br />

glijden ze soepel door het water. De oorschelpen zijn nauwelijks te zien, het<br />

inwendige oor kan bij het duiken door een huidplooi worden afgesloten: een<br />

unieke aanpassing van de muskusrat.<br />

otter Rudy Claeys<br />

De otter staat symbool voor een kwaliteitsvol en waterrijk landschap.<br />

De soort verdween uit <strong>West</strong>-<strong>Vlaanderen</strong> begin jaren ‘80.<br />

59<br />

muskusrat


60<br />

woelrat<br />

bruine rat<br />

otter<br />

hermelijn<br />

Zoogdieren<br />

Muskusratten bezitten korte voorpoten en grote achterpoten die dienst doen<br />

als zwempoten. De vijf tenen zijn verbonden door korte zwemvliezen. Iedere<br />

teen is omzoomd door een ‘zwemborstel’: waterafstotende haartjes die het<br />

roeioppervlak vergroten. Tussen beide roeipoten ligt het roer: de onbehaarde,<br />

zijdelings afgeplatte staart. De woelrat bezit een ronde, behaarde<br />

staart. De glanzende pels is met fijne haren bezet en kan veel lucht opslaan.<br />

Hierdoor wordt het drijfvermogen groter.<br />

Wanneer we een ‘grote’, ‘dikke’ rat van 30 cm romplengte zien bij het<br />

water, dan zal het wel een muskusrat zijn. Het dier is erg mensenschuw en<br />

zal direct onderduiken.<br />

Zien we een ‘kleine’ rat van 15 tot 20 cm romplengte die we geruisloos kunnen<br />

benaderen, dan kan het een woelrat zijn. Deze soort is erg bijziend<br />

zodat we ze tot op enkele passen kunnen benaderen. Bij het minste geluid<br />

duikt hij onmiddellijk onder.<br />

Marters<br />

Hét roofdier van de waterkant is (was) de otter.<br />

Tot halfweg de 20ste eeuw kwam dit dier nog ruim verspreid voor in de<br />

<strong>West</strong>hoek. Sedert 1984 (in De Blankaart) zijn er geen waarnemingen meer<br />

geweest. Met klemmen, vallen, geweren, maar ook door de watervervuiling<br />

en landschapsvernietiging werd dit prachtdier uitgeroeid. Gelukkig bezit de<br />

waterkant nog andere roofdieren, die voor wat evenwicht kunnen zorgen.<br />

De bunzing, een roofdier van het gevarieerde platteland, vertoeft graag<br />

langs oevers van beken en vijvers. Als rattenvanger is hij nauwelijks te overtreffen.<br />

Zijn slanke, soepele lijf is uiterst geschikt om de ratten, ook muskusratten,<br />

in hun gangenstelsels te achtervolgen. Bunzings eten ook graag<br />

kikkers en, wat weinig roofdieren lusten, padden. Ze krijgen een zware indigestie<br />

als ze vrouwelijke kikkers of padden oppeuzelen die hun eitjes nog<br />

niet hebben afgezet. Het gelatineuze omhulsel rond de eitjes zwelt op in hun<br />

maag en ze moeten alles uitbraken.<br />

De bunzing wordt ook ‘eierdief’ en ‘stinkotter’ genoemd. Zijn eerste bijnaam<br />

is sprekend. Stinken doet het dier wanneer hij schrikt of aangevallen<br />

wordt. Uit klieren bij de anus scheidt het een stinkende vloeistof af die aanvallers<br />

(honden, vossen) ontmoedigt.<br />

Ook de hermelijn, een kleinere neef van de bunzing, is vaak aan de waterkant<br />

op jacht. Hij speurt er vooral naar woelratten en muizen. Die achtervolgt<br />

hij tot diep in hun gangen. ’s Winters krijgt de hermelijn een witte<br />

pels. Hun typerende zwarte staartpunt zorgt voor de herkenning.<br />

Als rattenvangers zijn hermelijn en bunzing van onschatbare waarde. Deze<br />

dieren verdienen dan ook echte bescherming.<br />

Waterspitsmuis<br />

Tenslotte is er ook nog een spitsmuis, die zich als waterdier specialiseerde:<br />

de waterspitsmuis. Dit vrij zeldzame diertje kan wel eens een poel of tuinvijver<br />

bezoeken. Waterspitsmuizen zijn hongerige rovertjes: ze eten alles<br />

wat leeft in het water, van kleine insectjes tot stekelbaars.


ETEN OF GEGETEN WORDEN EN ... OPRUIMEN!<br />

In deze uitgave passeerde slechts een klein deel van de vele soorten planten en dieren<br />

die in en om een poel leven de revue. Al die soorten hebben wel met elkaar te<br />

maken. Tussen alle planten en alle dieren binnen een watergebied bestaat er een<br />

voortdurende, complexe wisselwerking.<br />

Enkele eenvoudige voorbeelden: de stekelbaars bouwt zijn nest met plantaardig materiaal,<br />

watervlooien eten algen, de waterschorpioen verschuilt zich tussen de planten<br />

om op een prooi te loeren.<br />

Iets ingewikkelder klinkt deze combinatie: planten zorgen voor zuurstof in het water,<br />

dieren met kieuwen ademen die zuurstof in en koolzuur uit, planten nemen dit koolzuur<br />

op om er (via de fotosynthese) suikers uit te maken. Uit die suikers halen ze hun<br />

energie en de nodige bouwstoffen.<br />

Maar het kan nóg ingewikkelder.<br />

61


62<br />

Schema<br />

fotosynthese<br />

WATER + KOOLSTOFDIOXYDE =<br />

SUIKERS + ZUURSTOF<br />

of<br />

H 2 O + CO 2 = C 6 H 12 O 6 + O 2<br />

Schema verbranding<br />

SUIKER + ZUURSTOF =<br />

ENERGIE + KOOLSTOFDIOXYDE + WATER<br />

of<br />

C 6 H 12 O 6 + O 2 =<br />

Joule + CO 2 + H 2 O<br />

De truc van de fotosynthese<br />

Olivier Dochy<br />

Waterviolier is een prachtige maar zeldzame waterplant. Ze groeit<br />

grotendeels ondergedoken, maar steekt haar bloemen fier boven<br />

het water uit. De plant houdt van kwelzones: bewegend water dat<br />

zich op kleilagen een uitweg zoekt.<br />

Zonder planten geen dieren<br />

‘Groene planten vormen de basis van alle dierlijk leven omdat<br />

alleen planten anorganische stoffen kunnen omzetten tot organisch<br />

materiaal’. Zwaar maar waar.<br />

De voornaamste anorganische stoffen uit deze stelling zijn water (H 2 O),<br />

koolstofdioxde (CO 2 ), fosfaat (P) en nitraat (N). Simpelweg noemen we ze ‘voe-<br />

dingsstoffen’. Uit deze stoffen bouwen planten hun voedsel op. Ook voordat er leven was op aarde,<br />

kwamen die anorganische voedingsstoffen voor. Ze liggen aan de basis van het ontstaan van het leven.<br />

In het water zijn zuurstof, koolstofdioxide, fosfaten en nitraten opgelost. Dieren kunnen onmogelijk<br />

leven van deze anorganische stoffen. Ze moeten eerst door planten tot organisch materiaal of ‘voedsel’<br />

worden omgezet. Planten leggen de brug tussen de anorganische en de organische wereld. Daarom<br />

zijn ze onmisbaar.<br />

Opbouwen en afbreken<br />

Door opname van nog andere voedingsstoffen (fosfaten, nitraten, …) worden uit suikers alle bouwstenen<br />

gemaakt die de plant nodig heeft om te groeien, gezond te blijven, bloemen en vruchten te ontwikkelen.<br />

Opbouw en onderhoud van de plant kost haar wel energie. Aan bakstenen hebben wij ook niet<br />

genoeg als we een huis bouwen: er moet ook gemetseld worden!<br />

Het overgrote deel van de gevormde suikers wordt hiervoor afgebroken. Nu gebeurt precies het omgekeerde<br />

van de fotosynthese: suikers worden verbrand. Hierbij wordt een deel van de opgeloste zuurstof<br />

verbruikt, dat noemen we ‘ademhaling’. Een deel van de opgestapelde zonne-energie wordt weer vrijgegeven.<br />

Planten kunnen enkel overdag voedsel aanmaken. Zonder zonlicht valt de fotosynthese stil. Maar ook in<br />

het donker blijven planten ademhalen. Dag en nacht wordt energie verbruikt. Er zit dus verlies op het<br />

systeem.


De één zijn brood, de ander zijn dood<br />

Voor het dierenleven in het water zijn de zeer kleine planten belangrijker<br />

dan de grote planten als riet, lisdodde, gele lis. In de bovenste waterlaag<br />

leven oneindig veel microscopische kleine algen. Zij vormen het basisvoedsel<br />

voor veel (meestal kleine) waterdieren: watervlooien, eenoogkreeftjes,<br />

jonge kikkervisjes. Dat zijn de planteneters of verbruikers van de eerste<br />

orde. Watervlooien zijn op hun beurt een belangrijke prooi voor stekelbaarsjes,<br />

een vleeseter of verbruiker van de tweede orde. Stekelbaarsjes<br />

worden verschalkt door grotere roofvissen zoals de snoek, een supervleeseter<br />

of verbruiker van de derde orde. De snoek kent geen vijanden tenzij de<br />

mens en (grote) soortgenoten.<br />

Er vormt zich een keten van leven, waarbij organisch materiaal en meteen<br />

ook energie wordt doorgegeven. Deze voedselketen begint altijd met<br />

microscopisch kleine planten en eindigt bij supervleeseters.<br />

De eenvoudige voedselketen toont aan hoe de levende wezens, op basis van<br />

voedsel en energie, onderling met elkaar verbonden zijn.<br />

De keten wordt een kringloop<br />

Natuurlijk wordt niet elke plant of dier opgegeten. Vele planten (of plantendelen)<br />

sterven vooraleer te worden opgegeten. Ook de planteneters en<br />

hun predatoren, de vleeseters, sterven ooit.<br />

Al deze plantenresten, dode dieren, uitwerpselen, zakken langzaam naar de<br />

bodem van de poel. Daarbovenop komen soms nog belangrijke hoeveelheden<br />

(dood) organisch materiaal die van buiten de plas in het water belanden:<br />

bladeren en takken, …<br />

Wij noemen dit alles ‘afval’. Maar gelukkig kent de natuur het begrip<br />

‘afval’ niet. Niets gaat verloren. Een leger van opruimers staat klaar om dit<br />

‘afval’ aan te pakken. Wij kennen er reeds enkele: duikerwants, waterpissebed,<br />

slakken, … ruimen plantenresten op. De geelgerande waterkever, die<br />

ook een aaseter is, en bloedzuigers doen zich aan dode dieren tegoed.<br />

De superkampioenen onder de opruimers zijn de bacteriën. Een groot<br />

deel van deze wonderlijke, ééncellige wezentjes zetten grote hoeveelheden<br />

dood organisch materiaal terug om in bruikbare voedingsstoffen. En dat<br />

vormt de basis voor nieuw plantenleven.<br />

We begonnen bij planten en eindigen ermee. De voedselketen wordt door<br />

de opruimers min of meer tot een kringloop aaneengesloten.<br />

De kringloop wordt een web …<br />

Voedselketens en kringlopen zijn eigenlijk veel te eenvoudig om de werkelijkheid<br />

weer te geven. Veelal is eenzelfde diersoort schakel in verschillende<br />

ketens. Eenzelfde prooisoort wordt door meerdere rovers gegeten.<br />

Eenzelfde diersoort kan ook verschillende plaatsen in die keten innemen,<br />

naargelang de levensfase waarin zij vertoeft: kikkervisjes eten algen, kikkers<br />

eten diertjes.<br />

Zo worden rechtlijnige voedselketens door dwarsverbindingen met elkaar<br />

verbonden. Er ontstaat een complex net van verbanden: het voedselweb.<br />

eerste schakel<br />

tweede schakel<br />

derde schakel<br />

vierde schakel<br />

63<br />

algen<br />

eenoogkreeftjes<br />

stekelbaarsjes<br />

snoek


64<br />

De één zijn brood, de ander zijn dood<br />

… of een piramide<br />

Planten en dieren die door andere dieren worden opgegeten, komen in veel grotere aantallen voor dan<br />

de dieren, die hen als voedsel verbruiken. Er bestaat dus een duidelijk verband tussen de beschikbare<br />

hoeveelheid voedsel en het aantal dieren dat er van leeft.<br />

Om wetenschappelijk correct te zijn, hebben we het beter niet over ‘het aantal planten of dieren’,<br />

maar wel over de ‘biomassa’. De biomassa van de planten is veel groter dan deze van de planteneters,<br />

die op haar beurt groter is dan deze van de vleeseters. Deze verhouding in biomassa wordt voorgesteld<br />

door een voedselpiramide. Bovenaan staan de supervleeseters die zelf geen rechtstreekse vijand kennen.


Energie, de bron van alle leven<br />

Hoe geven planten en dieren energie door?<br />

Groene planten zijn in staat om hun eigen voedsel te produceren, mits voldoende<br />

zonlicht. Van alle opgenomen zonne-energie verbruikt de plant ongeveer<br />

40% voor haar eigen groei, opbouw en onderhoud. Van de overige 60%<br />

kunnen de planteneters genieten.<br />

Ook zij zijn erg kwistig met de energie. Het overgrote deel wordt verbruikt<br />

om te bewegen, te groeien, zich voort te planten … Hetzelfde geldt voor<br />

vleeseters.<br />

Deze doorgave van energie hoort dus ook bij de voedselpiramide. De totale<br />

biomassa van iedere schakel van de voedselpiramide bestaat uit:<br />

• een deel dat dient als bouwstof van lichaamsweefsel (bv. skelet, spieren,…),<br />

• een deel dat dient als brandstof voor scheikundige reacties en beweging,<br />

• een deel dat wordt uitgescheiden (uitwerpselen).<br />

Enkel het eerste deel, de bouwstoffen, zijn beschikbaar voor de volgende,<br />

hogere schakel.<br />

Niet storen aub!<br />

Bij een levensgemeenschap die in evenwicht is met zijn omgeving, is de totale<br />

biomassa als volgt verdeeld:<br />

9% planteneters<br />

90% opbouwers<br />

1% vleeseters<br />

Deze biomassa’s bestaan uit een rijke verscheidenheid aan planten en dieren,<br />

die elkaar in een biologisch evenwicht in stand houden. Bij verstoring<br />

verdwijnt deze verhouding en staat het evenwicht op de helling.<br />

Bemesting met voedingsstoffen zorgt voor een spectaculaire groei van de<br />

algen. Meteen vinden de planteneters heel veel voedsel. Hun aantal neemt<br />

toe. Meer planteneters betekent op termijn meer vleeseters. Het biologisch<br />

evenwicht keert terug.<br />

Pompen en filteren of sterven<br />

De verstoring kan echter zodanig groot of brutaal zijn dat de oorspronkelijke<br />

verhoudingen zich niet herstellen.<br />

Voorbeeld: in een kleine vijver worden koi’s, dure Japanse sierkarpers, uitgezet.<br />

Natuurlijke vijanden van de koi’s worden uitgeschakeld. Na korte tijd<br />

reeds is het biologisch evenwicht weg. De koi’s eten alle groen en alle kleine<br />

waterdiertjes op. Andere planteneters en vleeseters kunnen de concurrentie<br />

niet aan en verdwijnen. Net als andere karpers woelen koi’s voortdurend<br />

de bodem om. Daardoor vertroebelt het water en dringt er onvoldoende<br />

zonlicht binnen. De resterende planten sterven. Systematisch worden ook<br />

de afvaleters, zoals waterpissebedden of slingerwormen, opgegeten.<br />

Uiteindelijk ontstaat er een voedseltekort voor de vissen. Ze eten hun eigen<br />

broed op. Bovendien worden hun uitwerpselen niet meer omgezet in voedingstoffen.<br />

Daardoor ontstaan gifstoffen. De koi’s worden gevoederd, het<br />

water wordt kunstmatig gefilterd en een luchtpomp brengt er zuurstof in. De<br />

dure vissen overleven. De rest is dood. De oorspronkelijke levensgemeenschap<br />

is verdwenen. Het nieuwe evenwicht is totaal kunstmatig.<br />

eerste schakel<br />

tweede schakel<br />

derde schakel<br />

vierde schakel<br />

65<br />

zonne-energie<br />

groene planten<br />

een planteneter<br />

een vleeseter


66<br />

Zelfreinigen of oprotten<br />

Indien we in dit voorbeeld de tussenkomst van de mens stopzetten, kan de oorspronkelijke levensgemeenschap<br />

zich op termijn herstellen. Eerst zullen de vissen sterven. Nieuwe organismen (algen, bacteriën,<br />

insecten, …) zullen de vijver koloniseren en een nieuwe levensgemeenschap opbouwen.<br />

Voedselrijk wordt levensarm<br />

In een gezonde waterbiotoop verwerkt de levensgemeenschap haar eigen organisch afval.<br />

Dat is het zelfreinigende vermogen van het water. Bij overdreven of blijvende toevoer van organische<br />

stoffen (dierlijke mest, voedselresten in rioolwater) en voedingsstoffen (kunstmest, fosfaten uit<br />

zeepwater) wordt de levensgemeenschap grondig verstoord of vernietigd.<br />

Eerst zullen de bacteriën en andere afvaleters zich hard inzetten en grote hoeveelheden zuurstof verbruiken.<br />

Het zuurstofgehalte van het water daalt, de opruimers komen in de problemen.<br />

Zuurstofgebrek ontstaat ook op een andere manier. Door het opruimwerk van de bacteriën komen er<br />

voedingsstoffen vrij. Algen en wieren groeien hierdoor spectaculair aan. Overdag produceren zij overvloedig<br />

zuurstof. ’s Nachts blijven ze verder ademen en verbruiken grote hoeveelheden zuurstof. Algen,<br />

ondergedoken planten en kieuwdieren sterven. De opruiming van afgestorven planten en dieren gebeurt<br />

niet meer door de normale organismen. Het werk wordt overgenomen door bacteriën die functioneren<br />

zonder zuurstof, de ‘anaërobe bacteriën’: een proces dat wij ‘rotten’ noemen. Hierdoor komen veel<br />

giftige stoffen en gassen vrij. Het water stinkt, wordt vergiftigd en is hopeloos verknoeid. De oorspronkelijke<br />

levensgemeenschap is vernietigd.<br />

Olivier Dochy<br />

Moerassige kwelzone met een dieper uitgegraven poel in het natuurreservaat De Broekelzen in <strong>West</strong>outer. Een<br />

prachtige biotoop voor allerlei moeras- en waterplanten en waterdiertjes.


De druk op de natuur<br />

te veel voedingsstoffen:<br />

aangroei algen<br />

ontsnappen zuurstof - dag<br />

ontstaan zuurstofgebrek - nacht<br />

afsterven van zuurstofminnende bacteriën,<br />

planten, dieren<br />

Bij voortdurende toevoeging van<br />

afbraak door bacteriën zonder zuurstof<br />

stinkend water<br />

levensgemeenschap verdwenen<br />

te veel organisch afval:<br />

toename bacteriën<br />

bij afbraak wordt zuurstof verbruikt<br />

daling van het zuurstofgehalte<br />

afsterven van zuurstofminnende bacteriën,<br />

planten, dieren<br />

Elke dag eentje minder<br />

De druk op natuur en landschap laat zich in grote lijnen verklaren vanuit twee ontwikkelingen: door de<br />

groei van de (wereld)bevolking moeten we samen met minder ruimte toekomen.<br />

Dankzij de moderne, intensieve en energieverslindende technieken die binnen de industrie en de landbouw<br />

werden ontwikkeld, leven wij in grote welvaart. De inrichting en het beheer van het landschap<br />

staan daarom vooral ten dienste van die technieken.<br />

Al deze activiteiten hebben enorme effecten op natuur en landschap.<br />

Het verlies aan natuur in de 20ste eeuw is dramatisch. Van alle bekende plantensoorten die in 1900<br />

nog voorkwamen, is nu 5% uitgestorven en verkeert 53% in gevaar. Van onze 56 zoogdieren zijn er<br />

33 sterk achteruit gegaan of verdwenen. Per dag verdwijnt er een plant- of diersoort van onze aarde.<br />

Iedere dag van elk jaar …<br />

Bedreigingen moeten aangepakt worden in relatie tot de werkelijkheid. Oplossingen moeten samen met<br />

alle belanghebbenden worden afgewogen. Iedereen houdt van natuur, maar elk houdt van zijn eigen<br />

natuurbeeld.<br />

67


68<br />

INRICHTING EN BEHEER VAN EEN (TUIN-)POEL<br />

Ingrijpen is soms noodzakelijk<br />

Waarom moeten we ingrijpen in de natuur? Wat de natuur doet is toch goed gedaan? We vergeten soms<br />

dat veel van wat wij nu natuur noemen, het resultaat is van eeuwenlang volgehouden mensenwerk. In<br />

ons huidige landschap zijn de meeste poelen ontstaan door het werk van de landbouwer. Om ze als<br />

waardevolle waterbiotoop te behouden, moeten we het traditionele beheer van die poelen verder zetten.<br />

Zo krijgt elke poel ooit met een verlandingsproces te maken. Ieder levend organisme is gebonden aan<br />

een bepaalde zone. Wanneer de poel door bladval en erosie wordt opgevuld, vormt het water zich om<br />

tot land. Bepaalde soorten verdwijnen, nieuwe komen in de plaats. Een ingewikkeld probleem.<br />

Er moeten keuzes gemaakt worden en die keuze moet op deskundige wijze worden uitgevoerd.<br />

Natuurbehoud betekent dus vaak: natuur goed beheren. Dat kost inspanningen én centen.<br />

Laten we er samen werk van maken! Binnen de Regionale Landschappen werken alle partners samen aan<br />

het beheer van waardevolle kleine landschapselementen. Landbouwers kunnen hiervoor van een toelage<br />

genieten.<br />

Geïnteresseerd? Neem contact op met het secretariaat van het Regionaal Landschap in uw streek of met<br />

de gemeentelijke milieudienst.<br />

Poelen horen thuis in het landschap van de <strong>West</strong>hoek Patrick Keirsebilck


De poel volgens de wet<br />

Een nieuwe poel kun je niet zomaar beginnen graven. Je neemt eerst contact op met<br />

de dienst stedenbouw en/of ruimtelijke ordening van je stad of gemeente. Zij zullen<br />

je informeren en helpen bij het opmaken van een aanvraagdossier.<br />

In de meeste gevallen heb je een bouwvergunning nodig, soms een natuurvergunning.<br />

Vergunning niet altijd nodig<br />

Wil je een tuinvijver van maximum 30 m 2 aanleggen die ligt binnen een straal van 30 m van de uiterste<br />

grenzen van het woongebouw, dan heb je geen vergunning nodig.<br />

Een amfibiepoel of veedrinkpoel van maximum 100 m 2 en maximum 1,5 meter diep, die opgenomen is<br />

in een goedgekeurd natuurinrichtingsproject, een landinrichtingsproject of een ruilverkaveling, hoeft<br />

ook geen vergunning.<br />

Bouwvergunning<br />

In alle andere gevallen heb je wel een bouwvergunning nodig. Het aanvraagdossier krijg je, zoals reeds<br />

gezegd, van de ambtenaar stedenbouw en/of ruimtelijke ordening van je stad of gemeente. Zij zullen<br />

je ook helpen bij het invullen van het dossier. Pas als je de bouwvergunning gekregen hebt, mag je<br />

beginnen graven, niet eerder!<br />

Natuurvergunning<br />

Je hebt een natuurvergunning nodig voor het graven van een poel in die gebieden die op het gewestplan<br />

één van de volgende (groene) bestemmingen dragen: natuurgebied, parkgebied, buffergebied, bos,<br />

valleigebied, agrarisch gebied met ecologisch belang, agrarisch gebied met bijzondere waarde, speciale<br />

beschermingszone betreffende het behoud van de vogelstand, watergebied van internationale betekenis,<br />

in het bijzonder als watervogelhabitat, habitatgebied.<br />

Er zijn enkele uitzonderingen, maar je neemt best altijd contact op met de milieudienst van je stad of<br />

gemeente. Zij zullen nakijken of je al dan niet een natuurvergunning nodig hebt. Je mag zeker rekenen<br />

op advies en hulp bij het invullen van het aanvraagdossier.<br />

Beschermde landschappen<br />

Raadpleeg de dienst ruimtelijke ordening van je stad of gemeente ook om na te zien of je poel al dan<br />

niet in beschermd landschap gelegen is. Als je een poel wil graven in een beschermd landschap, dan<br />

heb je hiervoor ook toestemming nodig van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, cel<br />

Monumenten & Landschappen.<br />

Adres:<br />

ROHM <strong>West</strong>-<strong>Vlaanderen</strong>, Cel Monumenten en Landschappen<br />

Werkhuisstraat 9, 8000 Brugge<br />

Tel.: 050 44 29 55<br />

Info? Eén adres!<br />

De conclusie van dit alles: wie plannen heeft om een nieuwe waterpartij te graven, neemt best altijd<br />

contact op met de milieudienst van de stad of gemeente. Deze zal u zo nodig doorverwijzen.<br />

De dienst ruimtelijke ordening en stedenbouw zal je helpen voor de aanvraag van een bouwvergunning<br />

en meteen nazien of de nieuwe vijver in een beschermd landschap ligt. De milieudienst zelf is bevoegd<br />

voor de eventuele aanvraag van een natuurvergunning.<br />

69


70<br />

Vuistregels voor een natuurrijk waterbiotoop<br />

Een natuurlijke tuinvijver of poel, groot of klein, betekent altijd een vat vol leven.<br />

Bovendien trekt een goede waterbiotoop ook heel wat (land-)dieren aan. Vogels komen<br />

er drinken en zich wassen, zanglijsters snoepen af en toe een poelslak weg, waterhoentjes<br />

zoeken tussen de planten graag naar prooitjes. Kleine zangvogels profiteren<br />

er van het hogere insectenaanbod.<br />

Hoewel de aanleg en inrichting van een tuinvijver meestal een kunstmatige ingreep is,<br />

kan die nieuwe waterpartij perfect evolueren tot een ecologisch systeem waarbij dieren<br />

en planten elkaar in evenwicht houden en in relatie staan tot de omgeving en het<br />

(tuin-)landschap.<br />

Toon Cafmeyer<br />

Een natuurlijke tuinvijver wordt een vat vol leven. Om een evenwichtige biotoop in stand te houden, is regelmatig<br />

beheer noodzakelijk. Mits deskundige aanleg en goed beheer wordt een tuinvijver, ook van kleiner formaat,<br />

een schitterend stukje natuur dicht bij huis!


De kwaliteit van bodem en water<br />

Voedselarme bodem<br />

Op de bodem breng je best voedselarme klei aan uit de ondergrond (bv. vanaf 50 cm diepte) afgewisseld<br />

met zand. Gebruik voor een deel schelpenzand: dat levert een constante bron van calcium op.<br />

Dit wordt een belangrijkste bouwstof voor de waterdieren (skelet, harnas, schelp). Bovendien neutraliseert<br />

calcium de zuurtegraad.<br />

Gebruik nooit tuingrond of compost, ook niet in de moeraszone.<br />

Er moet een evenwicht ontstaan tussen aanvoer en uitvoer van voedselstoffen. Dus zeker geen<br />

bemesting. Er is weinig gevaar op uitputting van mineralen, alleen al vanwege de voortdurende aanvoer<br />

van nitraten en fosfaten via de ‘zure neerslag’.<br />

Vermijd veel bladval. Desnoods monteer je tijdelijk een net of fijn kippengaas boven het water om<br />

massale bladinval tijdens de herfst op te vangen! Bij grote bladinval kan je de bladeren best uitscheppen.<br />

Om evenwicht na te streven tussen de productie van zuurstof en stikstof, moet een ruim deel van het<br />

wateroppervlak (min. 50%) open blijven. Desnoods worden drijvende planten (kroos) weggeschept.<br />

Water vol beestjes<br />

Kalkrijk water met een neutrale zuurtegraad is de beste voorwaarde voor een biotoop in evenwicht.<br />

Een nieuwe vijver vul je best op met de helft regenwater en de helft leidingwater. Wie een nieuwe vijver<br />

enkel met regenwater vult, krijgt bijna zeker een te zure waterbiotoop.<br />

Leidingwater bevat steeds opgelost chloorgas. Het is best om dit twee dagen te laten rusten zodat het<br />

chloorgas kan vervliegen, vooraleer de poel verder in te richten (beplanten).<br />

Steenputwater is meestal zeer goed geschikt. Het is wel aangewezen om vooraf enkele parameters te<br />

(laten) controleren: zuurtegraad (pH), nitraat en nitriet, fosfaat, sulfaat.<br />

Een natuurrijke waterpartij bevat een breed gamma aan planten en dieren die samen een biologisch<br />

evenwicht opbouwen. Veel waterdieren koloniseren een nieuwe vijver spontaan, op eigen krachten.<br />

Vliegende insecten, die hun jeugd in het water doorbrengen, gaan immers actief op zoek naar goede<br />

poelen.<br />

Het is wel aan te raden om enkele emmers water uit natuurrijke poelen in de omgeving in een nieuwe<br />

poel te gieten. Hierdoor ‘ent’ je een basispopulatie van allerlei kleine organismen (‘microfauna’)<br />

in de nieuwe plas. Zo kan de evolutie naar een natuurlijk evenwicht zich inzetten.<br />

Met een fijnmazig netje (watervlooiennetje) kan je ook een legertje piepklein watergrut bijeenscheppen:<br />

watervlooien, eenoogkreeftjes, jonge slakjes, wormpjes, larfjes, … Die zullen graag meehelpen om<br />

de explosieve groei van algen en wieren – typisch voor een nieuwe poel - in bedwang te houden.<br />

Laat je NIET verleiden om ook grotere, vaak beschermde waterdieren (zoals alle amfibieën) weg te<br />

scheppen.<br />

Na enkele weken kan je best ook enkele slakken inbrengen (poel- en posthoornslak). Die kunnen echter<br />

reeds via het entwater (eitjes!) aangevoerd zijn. Om zeker te zijn, vraag je een vijvervriend naar enkele<br />

slakken uit een oudere (tuin-)vijver.<br />

tuinvijver Toon Cafmeyer<br />

71


72<br />

beschermd!<br />

koi’s doorwoelen<br />

knobbelzwanen<br />

meerkoeten<br />

de bodem<br />

Grote dieren: liever niet<br />

Het is niet aan te raden om een nieuwe poel met ‘grote’ waterdieren te<br />

bevolken.<br />

Alle amfibieën zijn beschermd. Het is dus wettelijk niet toegestaan om deze<br />

ergens te vangen en in je eigen vijver te gooien. Padden, kikkers en salamanders<br />

zullen, zeker wanneer ze in de omgeving voorkomen, nieuwe<br />

natuurvriendelijke vijvers vrij snel ontdekken en koloniseren.<br />

Het inbrengen van exotische diersoorten, die soms in de handel worden<br />

aangeboden, is helemaal uit den boze. Op die wijze vervals je onze eigen<br />

wilde dierenwereld. Bovendien kan je, op termijn, zelfs een heel gebied<br />

overlast bezorgen. Roodwangwaterschildpadjes of brulkikkers horen niet<br />

thuis in de Vlaamse natuur.<br />

Denk goed na vooraleer je vissen in de kleine poel of tuinvijver brengt. Alle<br />

karperachtigen doorwoelen voortdurend de bodem, vreten alles op en zetten<br />

het leven in een kleine vijver zwaar onder druk. Goudwinde of zilverwinde<br />

zijn populaire vijvervissen. Weet echter dat ze massa’s watervlooien<br />

en andere kleine waterdiertjes eten. Afhankelijk van de vijvergrootte en het<br />

aantal vissen, zullen de prooidiertjes op termijn sterk afnemen. Gevolg:<br />

algen en wieren nemen snel toe, het water vertroebelt.<br />

Stekelbaarsjes kunnen explosief toenemen als er geen of te weinig natuurlijke<br />

vijanden (bv. geelgerande watertor, reiger) de vijver bezoeken. Een<br />

overpopulatie kan je best met het schepnet onder controle houden.<br />

Tamme watervogels zijn niet gewenst in poelen en kleine vijvers. Na enkele<br />

weken zijn de oevers vertrappeld, de uitwerpselen bemesten het water.<br />

Als de vijver wat omvang heeft, zullen er vanzelf wel vogels op bezoek<br />

komen. Wilde vogels zijn natuurlijk welkom.


Water en winter<br />

Onder invloed van de temperatuur gedraagt water zich heel bijzonder: water van 4°C weegt zwaarder<br />

dan alle andere (kouder of warmer) water. Tijdens vriesperiodes zakt de waterlaag van 4°C naar de<br />

bodem en vormt daar een veilige overlevingszone. Voorwaarde is wel dat de vijver voldoende diepte<br />

kent. 100 cm is een minimum, maar 150 tot 200 cm diepte is veiliger.<br />

Als een kleine tuinvijver helemaal door ijs wordt afgesloten, kan het water geen gassen (zuurstof,<br />

koolstof) meer uitwisselen. Er kunnen zich in de bodem giftige gassen vormen door anaërobe (zuurstofloze)<br />

rottingsprocessen. Daarom is het nuttig om tijdens vriesperiodes het wateroppervlak altijd open<br />

te houden. Dit kan door tijdelijk een flinke strobundel of een takkenbos verticaal tot schuin in het water<br />

te brengen.<br />

Na de vorstperiode verwijder je dit materiaal. Kijk wel even uit naar de diertjes die zich in die nieuwe<br />

schuilplaats vestigden!<br />

Wie een tuinvijver met bewegend water heeft, kent die problemen niet: vloeiend water vriest minder<br />

vlug dicht en door de verticale waterbeweging worden de gassen vlot uitgewisseld en ververst.<br />

In grotere vijvers of poelen met een stevige, wat ruige oevervegetatie (riet, lisdodde, egelskop, …) zijn<br />

winterproblemen normaal niet aan de orde. De verticale plantenstengels zorgen voor voldoende open<br />

water en dus uitwisseling van gassen.<br />

Je mag NOOIT een gat door het ijs hakken. Vermijd ook dat er op het ijs gesprongen wordt. Harde<br />

schokken bezorgen de waterdiertjes een ziekmakende stress. Amfibieën en vissen kunnen er aan sterven!<br />

Je kan beter met enkele ketels heet water het oppervlak ‘open’ maken. Daarna vul je het gat op<br />

met een strobundel of takkenbos.<br />

Laat je niet verleiden tot installaties die het vijverwater plaatselijk opwarmen. De seizoenen hebben<br />

hun recht, de natuur is er voldoende tegen gewapend.<br />

Sofie Butaye<br />

Ruige rietoever tijdens de winter. Rond de (dorre) vegetatie vriest het water minder snel dicht.<br />

73


74<br />

Slib<br />

Signaalsoorten<br />

Met slib bedoelen we hier het bezinksel van organisch materiaal, dat min of meer afgebroken werd door<br />

de inwerking van diverse organismen. Slib hoort bij de tuinvijver: het maakt deel uit van het ecosysteem.<br />

De slibmassa mag echter niet te groot worden. Te veel slib kan leiden tot verarming en verlanding<br />

van de biotoop.<br />

Bepaalde ‘signaalsoorten’ waarschuwen ons voor teveel slib in de vijver: duikerwants, poelslak, zoetwaterpissebed,<br />

tubifex, muggenlarven. Deze diertjes leven van organisch afval. In voedselrijk water<br />

met heel veel afval komen ze dan ook massaal voor. Dat is het signaal om in te grijpen. Ook de explosieve<br />

groei van algen en wieren, diverse soorten kroos en kroosvaren, waterpest, hoornblad, krabbenscheer<br />

levert dit signaal.<br />

Slib ruimen<br />

Na 5 tot 10 jaar verwijder je best het opgehoopte slib van de vijverbodem, zeker wanneer de tuinvijver<br />

onder bomen staat. Ga wel voorzichtig te werk!<br />

Benut een droge periode met tijdelijk lagere waterstand.<br />

Pomp het water weg tot een deel van de bodem (waar je kan scheppen) droog valt. Probeer dit water<br />

zoveel mogelijk te recupereren, zeker wanneer de vijver een evenwichtige biotoop vormt.<br />

Let er tijdens het uitscheppen goed op om de vijverfolie niet te kwetsen! Dit is zeer vlug gebeurd en<br />

bijna onmogelijk te herstellen! Vermijd dus een riek of viertand met scherpe punten, gebruik géén<br />

spade. Wel een botte, afgeronde schop of een ouderwetse beerputpollepel.<br />

Lieven Stubbe<br />

Na verloop van tijd hoopt het slib zich op in de poel. Slib ruimen is de boodschap!<br />

Krijt strooien?<br />

In de handel kan je producten vinden om slibproblemen aan te pakken. Ze bestaan uit calciumcarbonaat<br />

en andere stoffen die de zuurtegraad bijregelen en vriesgedroogde micro-organismen die het<br />

bodemvuil op bacteriële wijze omzetten. Dergelijke middelen zijn vrij duur en enkel zinvol wanneer het<br />

evenwicht van de vijver duidelijk verstoord is. Een goedkoper alternatief vormt coccolietenkrijt. Dit<br />

mineraal product bestaat uit calciumcarbonaat, afkomstig van zeedieren. Het poedervormige product<br />

moet zeer goed met het water vermengd worden en wordt best verspreid in het voorjaar (maart), wanneer<br />

het water fris en zuurstofrijk is. <strong>Co</strong>ccolietenkrijt neutraliseert de verzuring en stimuleert de werking<br />

van aërobe bacteriën (die dus zuurstof nodig hebben) om het organische slib af te breken. Let er<br />

wel zeer goed op dat het coccolietenkrijt geen bijkomende meststoffen bevat (nitraat, fosfaat,<br />

potas ...)! Zo vererger je enkel het probleem.


Plantenbeheer<br />

Aan- en verplanten<br />

Wanneer de vijver eenmaal is aangelegd en gevuld is met water, oefen je best enkele dagen geduld. Pas<br />

gevulde vijvers bevatten vaak stoffen (vb chloorgassen) die agressief of zelfs giftig kunnen inwerken op<br />

waterdieren (slijmhuid, ademhalingsorganen, …). Laat de nieuwe gevulde vijver dus een tijdje ‘rusten’.<br />

Zorg steeds voor voldoende ondergedoken waterplanten in de vijver, plaats er desnoods wat nieuwe<br />

bij. Een goed streefdoel is 1/3 volume ondergedoken planten, 2/3 ‘open’ water. Vanaf 2/3 volume planten<br />

is ingrijpen aangewezen!<br />

lisdodde, de stille verlander Olivier Dochy<br />

Voldoende drijfplanten of schaduwpartijen beperken de verdamping, houden het water koel en voorkomen<br />

een explosie aan algen of wieren tijdens zonnige, warme zomerdagen.<br />

Verwijder overtallige drijfplanten indien ze méér dan de helft van het oppervlak afdekken (bv. kroos,<br />

krabbenscheer, fonteinkruiden, …). Kijk uit dat er hierbij niet teveel diertjes verloren gaan.<br />

Waterplanten kan je aan- of verplanten vanaf april tot oktober. De winter is niet geschikt.<br />

Om het kwetsbare faunaevenwicht niet te verstoren werk je best voor mei of na half september tot eind<br />

oktober. Bij het verwijderen van grote hoeveelheden planten deponeer je de planten best op een zeil<br />

dat afhelt tot in het water. Zo kunnen de diertjes ontsnappen. Ze zoeken steeds het natste, laagste deel<br />

op en komen zo opnieuw in het water terecht. Zichtbare dieren plaats je natuurlijk terug.<br />

Waterplanten kan je best beheren als ze in ruime manden aangeplant zijn. Gebruik liefst een groot formaat<br />

(50 cm diameter). De mand moet geperforeerd zijn (uitwisseling zuurstof en water). Let er goed<br />

op om de mand nooit met voedselrijke aarde te vullen, wel met voedselarme klei of zand. Het<br />

oppervlak kan je afdekken met grof zand en kiezel. Tuinvijvermensen hebben regelmatig planten op<br />

overschot. Een aantal basissoorten is makkelijk te verkrijgen: waterpest, hoornblad, fonteinkruiden,<br />

diverse moerasplanten, krabbenscheer, … Uitwisseling van vijverplanten kan erg boeiend worden.<br />

Meteen kan je ook ervaringen uitwisselen en vanuit de praktijk heel veel opsteken!<br />

Schep jaarlijks in oktober/november enkele keren de verse bladval uit het water. Plaats desnoods tijdelijk<br />

een afdeknet over het water.<br />

Elk najaar worden hoog opgroeiende moeras- en oeverplanten best gemaaid (september-oktober).<br />

Bij kleine vijvers gebruik je best geen machines: een klus voor de sikkel! Maai steeds boven het normale<br />

waterniveau. Veel planten gaan rotten als ze onder het waterniveau gemaaid worden.<br />

Het maaisel wordt steeds verwijderd en kan gecomposteerd worden.<br />

Vermijd absoluut woekerende exoten. Indien er ‘per ongeluk’ toch woekerplanten in de tuinvijver<br />

terechtkwamen, is zorgvuldig verwijderen de enige remedie.<br />

75


76<br />

Goed om weten<br />

Filters en pompen<br />

Harde filtersystemen hebben niets meer te maken met ecologisch beheer en natuurontwikkeling in de<br />

tuin. Wie dit toepast, herleidt de tuinvijver tot een reuzenaquarium, waar ALLES kunstmatig gestuurd<br />

en beïnvloed wordt.<br />

De meeste filtersystemen vernietigen immers alle microleven. Natuurlijk evenwicht is hier niet aan de<br />

orde: het is een mechanische, anti-biologische aanpak.<br />

Aan jou de keuze …<br />

Het gebruik van pompen kan wel verdedigd worden: circulatie in het water biedt vele voordelen (uitwisseling<br />

gassen, transport mineralen, minder kans op woekering van kroos). Er is wel gevaar op het<br />

systematisch ‘vermalen’ van kleine diertjes. Kies dus enkel voor systemen waarbij het pompsysteem<br />

(rotor) zo goed mogelijk afgesloten zit.<br />

Veiligheid!<br />

Kinderen worden enorm aangetrokken tot water in de tuin. Helaas onderschatten ze het gevaar. Elk jaar<br />

verdrinken er kinderen in de eigen tuinvijver! Tot 8 jaar zijn maatregelen aangewezen.<br />

Je voorkomt problemen door de bereikbare oever(s) op een open, zeer zachthellende wijze, als<br />

moeraszone in te richten. Zo zullen kinderen niet verrast worden door dieper water.<br />

Steile oevers worden best met een stevige omheining van 120 cm hoogte afgeschermd. Met wat creativiteit<br />

kan je van die (tijdelijke) situatie een interessant gegeven maken. De omheining kan met klimmende<br />

of rankende planten begroeid worden. Overigens is een kastanjehouten hekwerk met brede<br />

afstand tussen de stijlen landschappelijk mooi inpasbaar.<br />

Natuurrijke tuinvijver in ecologische tuin<br />

Het is logisch dat een ecologische tuinvijver deel uitmaakt van een tuinconcept waarbij ecologische uitgangspunten<br />

nagestreefd worden. Over ecologisch tuinieren is heel veel informatie beschikbaar.<br />

Enkele tuinideeën:<br />

Een houtkant met inheemse struiken langs de noordzijde van de vijver biedt rust- en schuilplaatsen<br />

voor dieren die gedeeltelijk in het water en op het land leven zoals libellen en amfibieën.<br />

Een houtstapel of stapelmuurtje in de omgeving biedt ideale schuilplaatsen en overwinteringsplaatsen<br />

voor amfibieën.<br />

Een bloemrijk hooiland vormt een mooie overgang tussen het grasperk en de moeraszone bij de<br />

vijver en is ideaal voor heel wat insecten (vlinders!).<br />

Blijf met alle meststoffen (ook compost) en sproeistoffen ver uit de buurt van de tuinvijver!<br />

een nat bloemrijk hooiland Johan Carette


Welke planten in mijn (nieuwe) poel?<br />

Beknopte leidraad<br />

Een nieuwe of vernieuwde vijver of poel wordt best vrij snel van voldoende waterplanten voorzien. Wie<br />

de natuur zijn geduldige werk laat doen, wordt meestal in snelheid genomen door wieren en algen. Die<br />

toveren de vijver om tot erwtensoep en dat is niet de bedoeling.<br />

Als beknopte leidraad vind je hierbij een basispakket voor de natuurvriendelijke inrichting van een kleine<br />

tot middelgrote waterpartij in de tuin. We werken uitsluitend met streekeigen soorten en vermijden<br />

woekerende soorten die op korte tijd de hele poel zouden overgroeien. Als uitgangspunt nemen we een<br />

poel met beperkte voedselrijkdom en een neutrale zuurtegraad.<br />

Deze keuze verzekert de poel van gespreide groei- en bloeiperiodes. In elk seizoen valt er iets te beleven.<br />

Elke zone krijgt zijn eigen reeks planten. Zie ook de illustratie op blz. 14-15. Hierbij blijft het<br />

jaarlijkse onderhoud eerder beperkt, maar af en toe moet je wel ingrijpen. Vooral de soorten onder ‘B’<br />

bezitten een hogere groeikracht en kunnen dus wel eens domineren.<br />

A = niet-agressieve, aanbevolen soorten<br />

B = soorten die kunnen domineren, beheer opvolgen<br />

C = zeer aantrekkelijke, maar soms moeilijke soorten<br />

moeraszone (plasdras):<br />

A : kattenstaart – beekpunge – pinksterbloem - slanke sleutelbloem – penningkruid – kruipend zenegroen<br />

- moerasvergeet-mij-niet<br />

B : leverkruid/ koninginnekruid – moerasspirea - valeriaan - watermunt<br />

C : echte koekoeksbloem – kleine valeriaan<br />

oeverzone tot -10 cm :<br />

A : waterdrieblad – moeraswederik – dotterbloem - watermunt<br />

B : gele lis – zeggen (diverse soorten)<br />

C : slangenwortel (zuur biotoop)<br />

oeverzone tot -25 cm :<br />

A : grote waterweegbree – pijlkruid<br />

B : waterzuring - grote egelskop – grote boterbloem<br />

C : zwanenbloem - wateraardbei - lidsteng (kalkrijk) – kalmoes (kalkrijk)<br />

zone tot -35 cm:<br />

A : aarvederkruid - kleine lisdodde<br />

B : mattenbies<br />

C : waterviolier<br />

drijvende soorten:<br />

A : kikkerbeet – veenwortel – gewone waternavel<br />

B : witte waterlelie – gele plomp – sterrenkroos - krabbenscheer - drijvend fonteinkruid<br />

C : waterranonkel – watergentiaan<br />

ondergedoken soorten:<br />

A : gedoornd/ongedoornd hoornblad – gekroesd fonteinkruid (e.a.)<br />

B : breedbladige waterpest<br />

C : aarvederkruid – kransvederkruid – blaasjeskruid - waterviolier<br />

77


78<br />

waterteunisbloem<br />

Olivier Dochy<br />

Welke planten in mijn (nieuwe) poel?<br />

Nieuw aangelegde poel. Bemerk de zachthellende oever. Gegraven poelen ontwikkelen zich na een paar jaar tot<br />

een volwaardige biotoop.<br />

Woekerplanten, cultivars: te vermijden!<br />

Volgende soorten worden in de plantenhandel soms aangeboden als ‘gemakkelijk’, ‘snelgroeiend’, ‘vlug<br />

resultaat’. Laat je niet verleiden: het zijn woekerende soorten die op korte tijd de hele waterpartij<br />

overgroeien. Zeker te vermijden!<br />

- kroosvaren (Azola filiculoides)<br />

- parelvederkruid of Braziliaans vederkruid (Muriophyllum brasiliense)<br />

- waterhyacint (Eichornia crassipes)<br />

- watersla (Pistia stratiotes)<br />

- grote waternavel (Hydrocotyle ranunculoides) (niet te verwarren met gewone waternavel<br />

(Hydrocotyle vulgaris), die geen woekerplant is)<br />

- waterteunisbloem (Ludwigia grandiflora of uruguayensis)<br />

Als je enkel inheemse en streekeigen soorten wil aanplanten, kan je er bij de handelaar beter op aandringen<br />

dat men je zeker geen ‘cultivars’ aanreikt. Zo zijn er dotterbloemen met dubbele bloemen en<br />

allerlei siersoorten van gele lis, lisdodde of siergrassen op de markt. Zeker bij aanplantingen in de landelijke<br />

sfeer verstoren die gekweekte soorten het natuurlijke karakter van een vijver.<br />

overwoekering met waterteunisbloem (Kasteelgracht Ieper)<br />

Olivier Dochy


<strong>Co</strong>lofon<br />

Deze uitgave kwam tot stand door onderlinge samenwerking<br />

tussen het Regionaal Landschap <strong>West</strong>-Vlaamse Heuvels, De<br />

Bron vzw, de Milieu-Educatieve dienst van Stad Ieper en de provincie<br />

<strong>West</strong>-<strong>Vlaanderen</strong>.<br />

De realisatie was mogelijk dankzij de steun van het<br />

Electrabelfonds van de Koning Boudewijnstichting.<br />

Tekst<br />

Lieven Stubbe (herwerking en eindredactie)<br />

Hendrik Carnel, Wim Verbeke.<br />

De tekst is gebaseerd op de brochure “Aan de Waterkant”, van Wim Verbeke,<br />

Hendrik Carnel (teksten) en Lieven Stubbe (illustraties); uitgave 1982,<br />

Heuvellands Landschapscentrum. (niet meer verkrijgbaar)<br />

Vormgeving<br />

Marie-Jeanne Verstegen<br />

Tekstverwerking en ondersteuning<br />

Ann Vansteenhuyse, Sofie Butaye, Katrien Mennens<br />

Illustraties<br />

Gekleurde tekeningen: Martine Le <strong>Co</strong>mte, <strong>Provincie</strong> <strong>West</strong>-<strong>Vlaanderen</strong><br />

Pentekeningen zwart/wit: Lieven Stubbe<br />

Fotografen<br />

Sofie Butaye, Toon Cafmeyer, Johan Carette, Rudy Claeys, Hans De Groote, Olivier<br />

Dochy, Luk Dombrecht, Marc Espeel, Patrick Keirsebilck, Gilbert Liefhooghe,<br />

Lieven Stubbe, Ann Vansteenhuyse, Johan Verbanck, Vildaphoto, Hugo Willocx<br />

Met dank aan<br />

Dirk Cuvelier, Wally Dequidt, Gilles De Vooght, Christophe Koether, Gilbert<br />

Liefhooghe, Nicole Louwagie, Stefaan Parreyn, Guido Quaghebeur, Sigrid<br />

Verhaeghe, Paul Wittevronghel<br />

Literatuur<br />

• Zoetwaterleven van Paul Sterry (Natuurgids Casterman)<br />

• De Vijver van Gerald Thompson, Jennifer <strong>Co</strong>ldrey, George Bernard, uitg. Lannoo<br />

• Waterrijk, flora en fauna van ons zoete water, van Midas Dekkers en Jan den<br />

Hengst; uitg. Het Spectrum<br />

• Venen, plassen en poelen, Wolfgang Engelhardt, uitg. Thieme<br />

• Vijver, plas en sloot, van Marten Scheffer en Jan Cuppen, uitg. Tirion Natuur<br />

• Poelen en amfibieën in <strong>West</strong>-<strong>Vlaanderen</strong>. Resultaten van een grootschalig poelenonderzoek<br />

door vrijwilligers in 2000-2005. Bauwens D., Jooris R., Verbelen D.<br />

& Dochy D., 2006. <strong>Provincie</strong> <strong>West</strong>-<strong>Vlaanderen</strong>, Brugge, i.s.m. Instituut voor<br />

Natuur- en Bosonderzoek, Brussel en Hyla, amfibieën- en reptielenwerkgroep van<br />

Natuurpunt, Mechelen.<br />

Verantwoordelijke uitgever<br />

Regionaal Landschap <strong>West</strong>-Vlaamse Heuvels VZW, Jan Durnez, Vaartstraat 7,<br />

8902 Zillebeke.<br />

Tot slot<br />

<strong>Kikker</strong> & co wilde je het boeiende leven in en om het water beter doen begrijpen.<br />

Wie van iets of iemand houdt, wil er meer over weten en er verantwoordelijkheid<br />

voor nemen. Leren zien, om in te zien en te ontzien.<br />

We hopen dat je nog veel plezier beleeft langs de waterkant.<br />

Ieper, november 2006<br />

79<br />

reuzenpaardenstaart<br />

waterviolier<br />

pad<br />

kleine watersalamander


Vildaphoto

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!