Kikker & Co - Provincie West-Vlaanderen
Kikker & Co - Provincie West-Vlaanderen
Kikker & Co - Provincie West-Vlaanderen
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Inhoud<br />
<strong>Kikker</strong> & <strong>Co</strong> 4<br />
‘WILDE’ PLANTEN VAN DE WATERKANT 5<br />
Eenheid in verscheidenheid<br />
Waterplanten: vier groepen 6<br />
Moerasplanten en oeverplanten<br />
Drijvende planten<br />
Ondergedoken planten<br />
Groenwieren of algen<br />
Planten maken zelf hun voedsel 7<br />
Licht<br />
Voedselproductie<br />
Zuurstof<br />
Voedingsstoffen 8<br />
Nitraten, fosfaten en co<br />
Plantenbeheer<br />
Te zuur? Te hard? 9<br />
Samenstelling van het water<br />
Ammoniak<br />
De karbonaathardheid<br />
Aangepast aan het water 10<br />
Als een kurk op het water<br />
Beweging en weerstand<br />
Bloeien of breken<br />
In de ban van de ring<br />
In het water val je niet droog<br />
Overwinteringstechnieken<br />
Laten waaien?<br />
Alles op zijn plaats 14<br />
Planten waarschuwen 16<br />
Watervervuiling<br />
Verlanding<br />
Weetjes 17<br />
DE ‘WILDE’ DIEREN VAN DE WATERKANT 18<br />
Insecten: 7 op 10! 19<br />
Metamorfose ... een toverwoord<br />
‘Waterinsecten’<br />
Ademen onder water?<br />
‘Echte’ waterinsecten 20<br />
De schaatsenrijder: droog op het nat<br />
De omgekeerde wereld van de ruggenzwemmer<br />
De duikerwants: overtuigd vegetariër!<br />
Gewapend met snorkel en kniptang<br />
De geelgerande roofmachine<br />
Van roofzuchtige larve tot de waterroofkever<br />
Grote spinnende watertor: uniek<br />
Tijdelijk te gast 25<br />
Watermonster wordt landjuweel<br />
Muggenlarven: eten is ademen<br />
‘Ver de vase’: de rode modderworm<br />
Rattenstaartjes zijn afvalvreters<br />
Schaaldieren 27<br />
De truc van de watervlo<br />
Baas in eigen buik<br />
Waterpissebed, opruimer van beroep<br />
Weekdieren 28<br />
Waterslakken<br />
Wormen 29<br />
Bloedzuigers<br />
Slingerwormen of tubifex<br />
De zwevende miniatuurwereld 30<br />
Vissen 31<br />
Ik zie er geen graten in<br />
Vissen kunnen verdrinken<br />
Spoelvorm mét vinnen<br />
Zo glad als een paling<br />
Het neusje van de zalm<br />
De stekelbaars 34<br />
Stekelbaarzen zijn rare vogels!<br />
Stekelbaas?<br />
Trek in de lente<br />
Zwangere vrouwtjes welkom<br />
Een mannetje met zorgen<br />
Stekelbaarsjes houden?<br />
Amfibieën 37<br />
Tere huid<br />
<strong>Kikker</strong>s en padden 38<br />
Een woning per seizoen<br />
De grote trektocht<br />
Blaaskaken en zacht gebrom<br />
Machopadden<br />
Een kwestie van hormonen en ‘goed’ weer<br />
Een spoor van algengeur<br />
Graag wat groen<br />
Klemvaste paartjes<br />
Afzetten en wegwezen<br />
Schema van de heentrek, paring, terugtrek<br />
<strong>Kikker</strong>dril: leve de zon<br />
Zoveel eitjes<br />
Van kikkervisje tot kikkerregen<br />
Gifklieren<br />
Katapult<br />
Blaasbalgje<br />
Zien om niet gezien te worden
<strong>Kikker</strong> of pad? 44<br />
Salamanders 46<br />
Te land en te water<br />
Van land- naar watervorm<br />
Gecompliceerde versiering<br />
Spermatoforen<br />
De eiafzetting<br />
Van larve tot salamander<br />
Met smaak en geur<br />
Een vers hemd<br />
Vuursalamander: de verdwenen soort<br />
Vier soorten salamanders 50<br />
Verspreiding 52<br />
Hoe zeldzaam zijn amfibieën tussen IJzer<br />
en Leie?<br />
Achteruitgang<br />
Alpenwatersalamander<br />
Kamsalamander<br />
Vinpootsalamander<br />
Kleine watersalamander<br />
Gewone pad<br />
Bruine kikker<br />
Groene kikker<br />
Vogels en zoogdieren in en om de plas 56<br />
De blauwe reiger<br />
Het waterhoen<br />
De wilde eend<br />
Het vliegend juweel<br />
Ratten<br />
Marters<br />
Waterspitsmuis<br />
ETEN OF GEGETEN WORDEN EN... 61<br />
OPRUIMEN!<br />
De truc van de fotosynthese 62<br />
Zonder planten geen dieren<br />
Opbouwen en afbreken<br />
De één zijn brood, de ander zijn dood 63<br />
De keten wordt een kringloop<br />
De kringloop wordt een web ...<br />
... of een piramide<br />
Energie, de bron van alle leven 65<br />
Hoe geven planten en dieren energie door?<br />
Niet storen aub!<br />
Pompen en filteren of sterven<br />
Zelfreinigen of oprotten 66<br />
Voedselrijk wordt levensarm<br />
De druk op de natuur 67<br />
Elke dag eentje minder<br />
INRICHTING EN BEHEER VAN EEN 68<br />
(TUIN-)POEL<br />
Ingrijpen is soms noodzakelijk 68<br />
De poel volgens de wet 69<br />
Vergunning niet altijd nodig<br />
Bouwvergunning<br />
Natuurvergunning<br />
Beschermde landschappen<br />
Info? Eén adres!<br />
Vuistregels voor een natuurrijk waterbiotoop 70<br />
De kwaliteit van bodem en water 71<br />
Voedselarme bodem<br />
Water vol beestjes<br />
Grote dieren: liever niet 72<br />
Water en winter 73<br />
Slib 74<br />
Signaalsoorten<br />
Slib ruimen<br />
Krijt strooien?<br />
Plantenbeheer 75<br />
Aan- en verplanten<br />
Goed om weten 76<br />
Filters en pompen<br />
Veiligheid!<br />
Natuurrijke tuinvijver in ecologische tuin<br />
Welke planten in mijn (nieuwe) poel? 77<br />
Beknopte leidraad<br />
Woekerplanten, cultivars: te vermijden!<br />
<strong>Co</strong>lofon 79<br />
3
4<br />
Het ‘wilde’ leven aan de waterkant<br />
KIKKER & CO<br />
Watergebieden, groot of klein, krioelen van het leven. Dit waterleven, klein én groot,<br />
kan niet zonder zonlicht en zuurstof, de levensbron voor alle groene planten.<br />
Dankzij de planten leven heel wat diersoorten in en om het water. Planteneters trekken<br />
op hun beurt weer andere, ‘vlees’-etende diersoorten aan. Maar ook dode planten<br />
én dieren moeten opgeruimd worden: daar zorgen de afvaleters voor.<br />
Zo is er in en om het water voor alles een eigen plaats en plaats voor van alles.<br />
Althans, voor zover het delicate evenwicht tussen de medespelers niet verstoord<br />
wordt.<br />
Welkom in het ‘wilde’ leven aan de waterkant.<br />
Vildaphoto<br />
Een koppel padden heeft zijn eisnoeren afgezet tussen de ondergedoken waterplanten. Straks verschijnen de<br />
dikkopjes: nieuw leven aan de waterkant.
‘WILDE’ PLANTEN VAN DE WATERKANT<br />
Johan Carette<br />
De zuidelijke <strong>West</strong>hoek telt nog vele mooie veedrinkpoelen in een gevarieerde omgeving. Droomgebieden voor<br />
amfibieën, libellen, waterkevers en andere waterdiertjes.<br />
Eenheid in verscheidenheid<br />
Net als landplanten moeten waterplanten voedsel aanmaken, ademen en zich beschermen.<br />
En voor ze sterven moeten ze zich weten voort te planten, zodat hun soort overleeft.<br />
Maar waterplanten leven (al dan niet gedeeltelijk) in een bijzonder milieu:<br />
‘water’. Hoe beter aangepast aan dat water, hoe meer kans op succes.<br />
Elke waterplant heeft een voorkeur voor een bepaalde leefplaats. Waterlelies zoek je<br />
niet op de oever. Sommige soorten horen ook samen. Waterlelie en gele plomp zoeken<br />
elkaars gezelschap. Dat ruimtelijk bij elkaar horen heet men ‘zonatie’.<br />
Naargelang de zonatie van een plant zullen de hoeveelheden beschikbaar licht, lucht<br />
(koolstofdioxide overdag en zuurstof ’s nachts), voedsel en de chemische samenstelling<br />
van het water bepalend zijn voor haar bouw en haar kenmerken.<br />
5
6<br />
Waterplanten: vier groepen<br />
Moerasplanten en oeverplanten<br />
Moerasplanten groeien op de (min of meer) droge oever, maar verdragen het om soms met hun voeten<br />
in het water te staan. Bekende soorten zijn leverkruid, kattenstaart, moerasspirea, watermunt, moeras-vergeet-mij-nietje,<br />
pinksterbloem, dotterbloem, echte koekoeksbloem, … Oeverplanten staan<br />
meestal met hun wortels en een gedeelte van de stengel in het water. Het zijn bijvoorbeeld gele lis,<br />
grote waterweegbree, de verschillende soorten lisdodde, riet, egelskop, … Een scherpe grens tussen<br />
beide valt moeilijk te trekken. Riet en leverkruid bijvoorbeeld groeien soms door elkaar. Ook kan een<br />
variabele waterstand die zonering sterk vervagen.<br />
Drijvende planten<br />
Bij de drijvende planten onderscheiden we soorten die volledig op het wateroppervlak drijven (vb.<br />
kroos, kikkerbeet, krabbenscheer) en soorten waarvan de bladeren drijven maar de wortels in de bodem<br />
zitten (vb. gele plomp, waterlelie, drijvend fonteinkruid, waterranonkel, …). We onderscheiden dus<br />
‘losse drijvers’ en ‘verankerde drijvers’.<br />
Ondergedoken planten<br />
De derde groep waterplanten is afhankelijk van voldoende helder water: de ondergedoken planten, die<br />
onder de waterspiegel leven. Soms zijn ze geworteld in de bodem, soms niet. Alleen om te bloeien<br />
piepen de meeste even boven het water uit: bv. waterpest, hoornblad, vederkruid, …<br />
Groenwieren of algen<br />
Last but not least zijn er de ‘opgeloste’ plantjes: groenwieren of algen. Die zweven, soms massaal, als<br />
kleine ééncellige tot zelfs draadvormige planten rond in het water. Ze zijn de belangrijkste producenten<br />
van zuurstof/stikstof en van voedsel in de waterbiotoop.<br />
Olivier Dochy Lieven Stubbe<br />
Moeras-vergeet-mij-nietjes verkiezen natte oevers. Krabbenscheer en kroos: drijvende planten met losse<br />
wortels.
Planten maken zelf hun voedsel<br />
Licht<br />
Geen enkele groene plant kan in het donker overleven. Om voldoende zonlicht<br />
op te vangen probeert ieder een zo gunstig mogelijke positie te verwerven.<br />
De meest weelderige plantengroei vinden we dan ook aan de zonnekant<br />
boven het wateroppervlak.<br />
Sommige waterplanten leerden met minder tevreden te zijn. Ze gedijen ook<br />
aan de schaduwzijde. Bittere veldkers, watermunt en waterdrieblad zijn<br />
dergelijke schaduw- of halfschaduwplanten.<br />
Ook ondergedoken planten hebben licht nodig. Dat vinden ze alleen in helder<br />
water, waar het licht niet wordt afgesnoept door drijvende planten (bv.<br />
een aaneengesloten veld kroosplanten!). In troebel water is er van ondergedoken<br />
planten veelal geen sprake.<br />
Voedselproductie<br />
Alle groene planten produceren hun eigen voedsel dankzij de bladgroenwerking.<br />
De wortels nemen water op, de bladeren ademen (overdag) koolzuurgas<br />
in. Onder invloed van het zonlicht wordt hiermee in de bladgroenkorrels<br />
suiker aangemaakt. Suiker is een energierijke verbinding. Groene<br />
planten slagen er op die manier in om de energie van de zon op te slaan en<br />
vlot verplaatsbaar te maken. De suiker wordt daarna verdeeld over de gehele<br />
plant. De opgeslagen energie dient om samen met de mineralen die de<br />
wortels ook opnamen, nieuwe bouwstoffen voor de plant aan te maken.<br />
Ondergedoken waterplanten nemen de voedselstoffen niet via hun wortels<br />
op. Die wortels dienen enkel als anker. De opname van mineralen gebeurt<br />
rechtstreeks uit het water, via de opperhuid. Om zoveel mogelijk stoffen te<br />
kunnen opnemen, zijn de blaadjes ingesneden of tot fijne slippen vervormd.<br />
Hoe groter de bladoppervlakte, hoe meer kans om voedsel (en gassen) op te<br />
nemen.<br />
Zuurstof<br />
Om de energie uit de suikermolecule beschikbaar te maken heeft de plant<br />
zuurstof nodig. Ze voorzien zich tot in hun diepste wortels van zuurstof, ook<br />
wanneer de bodem weinig of geen zuurstof bevat. Oeverplanten die in<br />
zuurstofarme modder wortelen, redden zich met trucjes. Riet bezit holle<br />
stengels en wortelstokken en verdeelt de lucht hierdoor tot in de wortels.<br />
Lisdodde, kalmoes, egelskop zijn uit luchthoudend weefsel opgebouwd. Als<br />
je een blad in zijn lengte doorsnijdt, bemerk je luchtkamertjes die de wortels<br />
van zuurstof voorzien. Veenwortel en drijvend fonteinkruid bezitten<br />
luchtkanalen in hun stengels. De lucht wordt door de huidmondjes opgenomen<br />
en langs de holle buizen in de stengels tot in de wortelstok geleid.<br />
Planten die helemaal ondergedoken leven, zoals waterpest, waterviolier of<br />
hoornblad, halen de nodige luchtgassen rechtstreeks uit het water via hun<br />
fijne poriën. Zuurstof en stikstof zijn namelijk in het water opgelost.<br />
Overdag nemen ze opgelost koolzuur uit het water op en ‘ademen’<br />
zuurstof uit. Die zuurstof lost zich in het water op. Daardoor kregen de<br />
ondergedoken planten in vijvers en aquaria hun reputatie als ‘zuurstofplanten’.<br />
’s Nachts gaat het dan wel andersom.<br />
Een vijver vol wieren en algen (zgn. erwtensoep) kan zo op één nacht tijd al<br />
zijn opgeloste zuurstof verbruiken. Een drama!<br />
luchtkanalen van<br />
7<br />
gele plomp<br />
watermunt<br />
grote egelskop<br />
drijvend fonteinkruid
8<br />
Voedingsstoffen<br />
Nitraten, fosfaten en co<br />
De basisstoffen die elke plantensoort nodig heeft om zich te voeden zijn vooral: stikstofverbindingen<br />
of nitraten (NO 3), fosforverbindingen of fosfaten (PO 4), kalium (KOH) en koolstoffen (CO 2). Verder zijn<br />
er nog sporenelementen, zouten en mineralen. Alle waterplanten in de vijver, dus ook wieren en<br />
algen, nemen deze stoffen op. De hoeveelheid aan beschikbare voedselstoffen bepaalt de algemene<br />
groeikracht van de planten. Zeer voedselrijke bodems zorgen steevast voor problemen. Sommige soorten<br />
zullen zich zo gulzig voeden dat ze overwoekeren en de andere planten overgroeien. Uiteindelijk<br />
wordt het biologische evenwicht verstoord en stort het systeem in elkaar.<br />
Nitraten en fosfaten komen op diverse manieren in het vijvermilieu terecht. De grootste hoeveelheden<br />
zijn het resultaat van de afbraak of vertering van organisch afval (dode planten en dieren) door allerlei<br />
micro-organismen (schimmels, bacteriën). Alle stoffen waaruit de levende plant was opgebouwd (de<br />
biomassa) komen bij dit proces weer vrij in het milieu.<br />
In een goed functionerend milieu, met voldoende plantengroei, vormen deze terugkerende voedingsstoffen<br />
geen probleem. De waterplanten nemen ze op en zetten die om in bladgroen. Wanneer echter<br />
de hoeveelheid voedingsstoffen zodanig toeneemt dat de aanwezige waterplanten niet meer alles kunnen<br />
opnemen, ontstaat er een probleem. Voedingsoverschot betekent automatisch algengroei.<br />
Zowel voor het bepalen van het nitraatgehalte als voor het bepalen van het fosfaatgehalte zijn er in de<br />
handel eenvoudige testen verkrijgbaar.<br />
Plantenbeheer<br />
Hoe groot of hoe klein de vijver ook is, er zal minstens jaarlijks beheer moeten plaatsvinden. Het<br />
belangrijkste beheerwerk plegen we in het najaar. We moeten de vijver dan ‘oogsten’: het teveel aan<br />
organische bestanddelen moet eruit.<br />
Een voedingsoverschot ontstaat niet alleen door een bovenmatige hoeveelheid organische bestanddelen,<br />
maar ook door stagnatie van de plantengroei of wanneer er niet voldoende planten in het vijvermilieu<br />
aanwezig zijn. Er zijn eigenlijk maar twee goede remedies tegen: veel meer groeiende waterplanten<br />
inbrengen en/of het verwijderen van de vijverbodem (met het slib) en desnoods vervangen door<br />
voedselarm substraat. Dat is natuurlijk een zéér drastische maatregel.<br />
Sofie Butaye<br />
Wanneer er in de vijver te veel planten groeien, is er maar één remedie: verwijderen! Dit gebeurt het<br />
best in september - oktober.
Te zuur? Te hard?<br />
Luk Dombrecht<br />
Om waterplanten te beheren worden steeds betere drijvende ‘maai’-machines ontwikkeld.<br />
Samenstelling van het water<br />
Deze factor is even belangrijk als en nauw verbonden met de voorgaande.<br />
Vooral de zuurtegraad van het water is van tel. Die wordt aangeduid op de<br />
‘pH-schaal’, die loopt van 0 tot 14. Een pH–waarde van 7 is neutraal en voor<br />
de meeste planten ideaal.<br />
Wanneer de zuurtegraad van het water toeneemt, brengt dit een hele<br />
reeks problemen met zich mee. Vele plantensoorten kunnen er gewoon niet<br />
tegen. Hun celstructuur wordt aangetast of hun zaden kunnen niet meer kiemen.<br />
Veel ongewervelde diertjes die belangrijk zijn voor de bestuiving of de<br />
opruiming van organisch afval sterven in een zuur milieu. Verzuring van de<br />
bodem vertraagt of verhindert de afbraak van organisch materiaal. Daardoor<br />
komen ook geen voedingsstoffen meer vrij voor de planten.<br />
Slechts weinig planten zijn aangepast om in (min of meer) zuur water te<br />
leven: veenpluis, veenmos, zonnedauw, ...<br />
Ammoniak<br />
Ammoniak kan je je best voorstellen als stinkende, rottende drek, die<br />
afkomstig kan zijn van dieren (vissen, vogels) of planten (massa’s bladval,<br />
compost, ...).<br />
De ammoniakwaarde van de vijver moet zo klein mogelijk zijn. Waardes<br />
groter dan 2 mg per liter zijn nefast.<br />
Een teveel aan ammoniak kan je merken als de vissen aan het oppervlak<br />
komen luchthappen. Dit gebeurt meestal 's morgens.<br />
De karbonaathardheid<br />
De Kh-waarde (of tijdelijke hardheid) bepaalt het zuurbindende vermogen<br />
in het water. Karbonaat ontstaat door binding van vrij koolzuur (CO 2) met<br />
kalk (calcium) en/of magnesium. Het vormt een koolzuurbron voor de planten.<br />
Wanneer het milieu voldoende CO 2 vrijgeeft om de planten te voeden,<br />
zal de KH-waarde stabiel blijven. Wanneer echter de behoefte van de planten<br />
aan CO 2 hoger is dan het aanbod, wordt de CO 2 uit het karbonaat aangesproken<br />
en daalt de Kh-waarde. Een continu dalende Kh-waarde wijst op<br />
voedseltekort en kan hogere zuurtegraad opleveren.<br />
overbemest water<br />
vissterfte: een alarmsignaal!<br />
9<br />
ronde zonnedauw<br />
rottend materiaal
10<br />
elzenpropjes<br />
waterlelie<br />
veenwortel<br />
gele lis<br />
Aangepast aan het water<br />
Als een kurk op het water<br />
Dankzij de opwaartse kracht van het water worden de bladen van drijvende<br />
soorten zoals veenwortel, gele plomp, waterlelie, kroos, drijvend fonteinkruid<br />
… op het water ‘gedragen’.<br />
Als er in het plantenweefsel lucht gevangen zit, verhoogt dit de draagkracht<br />
nog. Bij sommige soorten dienen de blaadjes ook als steun om de bloeiwijze<br />
een eindje uit het water omhoog te tillen, zodat de wind of de insecten<br />
voor de bestuiving kunnen zorgen. Veenwortel is een meester in dit vak.<br />
Net zoals de drijvende bladeren zijn de bloemstengels zo ontwikkeld dat ze<br />
door het water gedragen en omhoog geduwd worden.<br />
Het water dient bij vele soorten (bv. gele lis, waterlelie, gele plomp) ook als<br />
transportmiddel voor de zaadverspreiding. Ook de els kent deze truc.<br />
Elzenzaadjes hebben geen vleugeltjes om door de wind verspreid te worden.<br />
Omdat elzen vaak aan de waterkant groeien, vallen veel zaadjes in het<br />
water. Ze drijven tot ze uiteindelijk ergens aan een oever stranden, om daar<br />
te kiemen. Het verhaal kan van vooraf aan beginnen.<br />
Beweging en weerstand<br />
Planten moeten met het water en vooral met de wind kunnen meebewegen.<br />
Oeverplanten bezitten voldoende steun- of luchtweefsel om de wind te kunnen<br />
trotseren. Een holle buis is altijd sterker dan een volle buis van dezelfde<br />
materie. Riet bezit een holle stengel, wat de weerstand van de plant<br />
tegen sterke wind en de golfslag van het water bevordert. Daarbij komt nog<br />
dat de lintvormige bladen in alle richtingen met de wind kunnen meedraaien<br />
en dus niet afknappen.<br />
Tussen de hoge en sterke oeverplanten ontstaat een milieu dat beschermend<br />
is zodat andere planten er zich kunnen vestigen: waterzuring, grote<br />
waterweegbree, gele lis, … Drijvende planten hebben weinig last van de<br />
beweging van het water. Sommige soorten, zoals waterranonkel, bezitten,<br />
naast de drijvende bladen, ook fijn verdeelde ondergedoken bladen. Naast<br />
extra voedselopname en gasuitwisseling, verhogen ze het drijfvermogen.<br />
Drijvende planten met wortels moeten met het waterniveau kunnen mee-<br />
Olivier Dochy<br />
Een mooie vijver in het provinciedomein ‘De Vierlingen’ te Zillebeke (Ieper).<br />
Waterlelies en fonteinkruid drijven op het heldere water.
Aangepast aan het water<br />
bewegen. Daarom groeien de stengels kronkelend naar het wateroppervlak.<br />
Wanneer de waterstand stijgt, spant de stengel zich als het ware op. Bij een<br />
dalend waterpeil krijgt de stengel een lange, slappe S-vorm.<br />
Een te hoge stijging van het waterpeil, zoals bijvoorbeeld bij een wachtbekken,<br />
kan dergelijke waterplanten wel laten verdrinken. Meestal herstellen<br />
ze zich dan wel via nieuwe uitlopers.<br />
Ondergedoken waterplanten gebruiken de weerstand van het water voor<br />
hun eigen steun en stevigheid, net als een watermatras. Bovendien<br />
beweegt het water zich tussen en doorheen de diep ingesneden of fijne bladslippen,<br />
zonder deze te beschadigen. Deze aanpassing is bijzonder voordelig<br />
voor de voedselopname en gaswisseling. Maar buiten het water vallen deze<br />
planten wel slap bij gebrek aan steunweefsel. Wanneer een plas tijdelijk<br />
droogvalt, zijn ze in principe verloren.<br />
Bloeien of breken<br />
In het water kunnen stuifmeelkorrels niet rijpen. Drijvende en ondergedoken<br />
planten steken hun bloeiwijze dan ook voldoende hoog boven het water<br />
uit. De bestuiving gebeurt vooral door de wind, die ongehinderd over het<br />
wateroppervlak kan scheren en veel stuifmeel verplaatst. Nogal wat insecten,<br />
die door de bloemen worden aangetrokken, gaan bij hevige wind kopje<br />
onder. Daar halen rovertjes, zoals schaatsrijders, hun profijt uit.<br />
Een uitzondering vormt wel het gedoornd hoornblad. Dat laat zijn stuifmeel<br />
los zweven vanuit de losgekomen, drijvende bloem. Terwijl het langzaam<br />
zakt, kan het de vrouwelijke bloempjes bevruchten.<br />
De meeste waterplanten zijn sterke groeiers, die zich zeer vlot ongeslachtelijk<br />
uitbereiden. In korte tijd ontstaan nieuwe exemplaren uit wortelopslag,<br />
uitlopende of afgebroken stengels. Wortelende drijfplanten en oeverplanten<br />
bezitten meestal een wortelstok (eigenlijk een stengel) waar ieder<br />
jaar een stuk bijgroeit. Hieruit ontwikkelen zich dan nieuwe scheuten.<br />
Een ruim verspreid drijfplantje met ongeslachtelijke voortplanting is kroos.<br />
Opzij van de bladschijfjes groeien nieuwe schijfjes aan. Eenmaal volgroeid<br />
breken die af en vormen een nieuwe plant. Zo kan het wateroppervlak van<br />
een voedselrijke plas volledig met kroos bedekt worden. Een slechte zaak<br />
voor de ondergedoken planten en de meeste waterdiertjes!<br />
Ook kikkerbeet is een klein drijvend plantje dat zich uitbreidt via uitlopers.<br />
Het bestaat uit een rozet bladen met een hele bos wortels. De stengel<br />
ontwikkelt horizontale uitlopers waaruit nieuwe plantjes groeien en zich<br />
afscheiden.<br />
Bij het verwante krabbenscheer neemt dit spectaculaire vormen aan. De<br />
plant stijgt in de voorzomer en steekt half boven water uit. Na de bloei zakt<br />
ze langzaam, om tegen de wintertijd helemaal tegen de bodem te zinken.<br />
Jaarlijks vormt krabbenscheer flinke uitlopers, die zich afscheiden en nieuwe<br />
planten vormen. Onder goede omstandigheden kan dit explosief worden!<br />
Waterpest, waterranonkel en drijvend fonteinkruid planten zich vegetatief<br />
voort door ‘stengelbreuk’. Wanneer door een plotse golfslag de stengel toch<br />
afbreekt, ontwikkelen er zich uit die stukjes nieuwe planten.<br />
11<br />
waterranonkel<br />
gedoornd hoornblad<br />
kikkerbeet<br />
waterlelie, wortelstok
12<br />
waterweegbree<br />
de alg ‘kruipt’ boven water<br />
Lieven Stubbe<br />
Aangepast aan het water<br />
In de ban van de ring<br />
De zeer kleine algen, die als het ware ‘opgelost’ zweven in het water, zijn<br />
ook planten die voedsel maken door fotosynthese, overdag zuurstof uitademen<br />
en ’s nachts opnemen. Dankzij het massale voorkomen van die algen<br />
(vooral in de zee) is er genoeg zuurstof op aarde. Bovendien vormen ze de<br />
basis van de voedselpiramide en vervullen een belangrijke rol bij de zelfreiniging<br />
van het water.<br />
De groene kleur van het water verraadt wel eens hun aanwezigheid. Die erwtensoep<br />
wordt veroorzaakt door miljoenen Chromophyten rosanoffi. Deze<br />
ééncellige algen ontwikkelden de verbazingwekkende aanpassing om boven<br />
water te komen. Met behulp van twee zweepharen zwemt de alg naar de<br />
waterspiegel. Daar ontwikkelt hij een waterafstotend vocht dat een ring<br />
vormt. Vervolgens kruipt hij door deze ring, tot boven het wateroppervlak.<br />
Het onderste deel vormt daarna lange dunne draden. Deze draden hebben<br />
dezelfde taak als wortels: het evenwicht bewaren en water en voedingsstoffen<br />
opnemen.<br />
Algen zijn zo goed aangepast aan het water dat ze elk ander waterleven kunnen<br />
bedreigen, wanneer het water te veel voedingsstoffen bevat (‘eutrofiëring’).<br />
In het water val je niet droog<br />
In normale omstandigheden lopen ondergedoken waterplanten geen gevaar<br />
op uitdroging. De opperhuid, die gewone planten beschermt tegen uitdrogen,<br />
is dan ook bijna volledig verdwenen. Ook bij oeverplanten is de opperhuid<br />
minder ontwikkeld dan bij landplanten.<br />
In het begin van de zomer ontwikkelt de kattenstaart zijn mooie, paarse bloemtoorts. Ze bloeien tot eind<br />
augustus.
Aangepast aan het water<br />
Nog een verschil: bij landplanten bevinden de huidmondjes (ademopeningen)<br />
zich aan de onderkant van de bladen, bij drijvende planten zitten de<br />
huidmondjes logischerwijs op de bovenkant. Een waslaag beschermt ze<br />
tegen wateroverlast en overdadige verdamping. Ondergedoken waterplanten<br />
bezitten helemaal geen huidmondjes. Van verdamping is hier immers<br />
geen sprake meer.<br />
Sommige moeras- of oeverplanten profiteren zowel van de lucht als van het<br />
water. Waterweegbree ontwikkelde twee soorten bladeren. Grote lepelvormige<br />
bladen stijgen uit het water op en slorpen volop zonlicht op, lange lintvormige<br />
bladen blijven ondergedoken en halen rechtstreeks voedsel uit het<br />
water. De meeste drijvende planten bezitten trouwens ondergedoken bladen<br />
vooraleer ze hun drijfbladen tentoonspreiden.<br />
Overwinteringstechnieken<br />
De waterbiotoop blijft, veel meer dan de landbiotoop, gespaard van extreme<br />
temperatuurschommelingen. Dit maakt het voor heel wat soorten mogelijk<br />
om tijdens de winter te overleven.<br />
De meeste planten overwinteren door reservevoedsel op te slaan in een wortelstok.<br />
In het voorjaar schieten hieruit nieuwe scheuten. <strong>Kikker</strong>beet houdt<br />
er zijn eigen overwinteringtechniek op na. In de zomer worden er winterknoppen<br />
gevormd, die in de herfst naar de bodem zinken. Wanneer de<br />
temperatuur opnieuw stijgt, komt er lucht in de knoppen, daardoor worden<br />
ze lichter en stijgen naar boven. Dankzij het nodige reservevoedsel kan de<br />
kiem zich verder ontwikkelen tot een plant.<br />
Ook pijlkruid overwintert op een soortgelijke manier. In de nazomer ontwikkelt<br />
deze moerasplant winterknollen. De knollen hebben de grootte van een hazelnoot<br />
en zijn door vlezige scheden omgeven. Binnenin zit een groeiknop. In het<br />
voorjaar groeit uit de knol een soort steel die de knop naar boven brengt. Zo<br />
kan de nieuwe plant zich gedeeltelijk boven het water ontwikkelen.<br />
Laten waaien?<br />
Via de wind beweegt het water en ontstaat er golfslag. Hoe groter de plas,<br />
hoe meer dynamiek. Ondergedoken waterplanten laten het waaien: ze hebben<br />
er weinig last van.<br />
Wind en golfslag vormen wel een probleem voor niet-wortelende drijvers als<br />
kikkerbeet of kroos. De diepte is voor hen minder belangrijk. In kleine, rustige<br />
plassen kan kroos het wateroppervlak helemaal veroveren. Daardoor<br />
wordt de lichtinval afgesloten en … verdwijnen de ondergedoken waterplanten.<br />
Maar in grotere vijvers moeten die beschutting zoeken. Daar zijn de<br />
wortelende drijvers in het voordeel, omdat ze verankerd zijn.<br />
Bij de oeverplanten zien we twee groepen. Riet en lisdodde vangen de wind<br />
op. In de luwte krijgen meer windgevoelige soorten als gele lis, pijlkruid<br />
of waterweegbree hun kans. Ook hoge moerasplanten als kattenstaart,<br />
moerasspirea, engelwortel, valeriaan, gewone wederik worden beschut door<br />
de oeverplanten. Laaggroeiende moerasplanten als watermunt, wolfspoot of<br />
moerasrolklaver hebben weinig hinder van de wind.<br />
In onze streek waait de wind vooral uit west tot zuidwest. Bij grotere vijvers<br />
krijgt de loefzijde (winderig) dan ook een verschillende plantengroei dan de<br />
lijzijde (windstil).<br />
13<br />
moerasrolklaver<br />
engelwortel<br />
moerasspirea<br />
valeriaan
14<br />
waterlelie<br />
waterranonkel<br />
gele plomp<br />
dotterbloem<br />
Alles op zijn plaats<br />
Elke groep waterplanten groeit in een bepaalde zone van het watergebied<br />
en dit naargelang de diepte van de plas, de oeverhelling, de uitgestrektheid,<br />
de bezonning, de wind en de watervervuiling. Niet-wortelende,<br />
drijvende of zwevende planten kunnen zich verplaatsen naargelang<br />
bepaalde omstandigheden.<br />
Diepte van de plas<br />
Ondergedoken waterplanten (hoornblad, vederkruid) groeien zowat overal<br />
in de plas waar er voldoende diepte is, vanaf een halve meter is de vuistregel.<br />
De beperking komt door het licht. Zonder licht kunnen groene planten<br />
het niet stellen.<br />
pinksterbloem<br />
pitrus<br />
echte koekoeksbloem<br />
-10<br />
-20<br />
-30<br />
-75<br />
moerasspirea<br />
dotterbloem<br />
wateraardbei<br />
gele lis<br />
kattenstaart<br />
beekpunge<br />
waterweegbree<br />
watermunt
Wortelende drijvers zijn meer afhankelijk van de diepte. Waterlelie en gele<br />
plomp zijn de bekendste voorbeelden. Hun drijvende bladeren moeten verbonden<br />
blijven met de wortelstok. De gele plomp haalt vlot 2 m diepte, terwijl<br />
de waterlelie slechts 1,5 m overbrugt.<br />
Nog hoger langs de oever groeien de oeverplanten. Het grootste deel van<br />
hun stengel en bladeren blijft boven water. Lisdodde kan iets dieper groeien<br />
dan riet omdat ze onder water kan ontkiemen. Riet ontkiemt en groeit op<br />
het land, om daarna het water te veroveren via uitlopers.<br />
Op de oever zelf vinden we de moerasplanten (moeras-vergeet-mij–nietje,<br />
moeraswalstro, gele waterkers …). Natte voeten kunnen die gerust verdragen.<br />
Alles op zijn plaats: dat is de theorie. In werkelijkheid leveren de planten<br />
een ware veldslag voor elke vierkante centimeter mogelijke groeiplaats!<br />
klein kroos<br />
moeras-vergeet-me-nietje<br />
lidsteng<br />
gele boterbloem<br />
schedefonteinkruid<br />
pijlkruid<br />
kikkerbeet<br />
veenwortel<br />
waterranonkel<br />
aarvederkruid<br />
sterrekroos<br />
fijn hoornblad<br />
gekroesd fonteinkruid<br />
waterpest<br />
witte waterlelie<br />
krabbenscheer<br />
15<br />
kattenstaart<br />
moeras-vergeet-me-nietje<br />
pinksterbloem<br />
echte koekoeksbloem
vederkruid<br />
grote lisdodde<br />
riet<br />
16<br />
Rudy Claeys<br />
Planten waarschuwen<br />
Watervervuiling<br />
Bepaalde planten vertellen ons hoe het gesteld is met het (water-)milieu.<br />
Hun aan- of afwezigheid geeft aanwijzingen over de kwaliteit van het water.<br />
‘Indicatorplanten’ heet dat dan. Vervuiling en voedselrijkdom bepalen de<br />
plantenrijkdom aan de waterkant. Watervervuiling beperkt het aantal soorten<br />
dat kan overleven.<br />
Waterpest komt enkel in heel zuiver en helder water voor. Hoornblad verdraagt<br />
licht verontreinigd water. Vederkruid kan tamelijk vuil water aan.<br />
Waterpest is dus een toonbeeld voor zuiver water. Ondanks die naam …<br />
Mijnwerkers daalden vroeger met een kanarie in een kooitje af, de ondergrond<br />
in. Als het vogeltje stierf, wisten de mijnwerkers dat er giftige gassen<br />
aanwezig waren. Ze renden niet naar de vogelbescherming, maar naar de<br />
uitgang … om hun leven te redden.<br />
Indicatorplanten bezitten dezelfde signaalfunctie. Ze wijzen ons op de kwaliteit<br />
van een levensnoodzakelijk goed: gezond water!<br />
Verlanding<br />
Planten kunnen zich niet zelfstandig verplaatsen en zijn dan ook sterk<br />
plaatsgebonden. Wanneer een situatie verandert, kunnen planten niet vluchten.<br />
Ze moeten plaats maken voor soorten die beter aangepast zijn.<br />
Oeverplanten verdringen drijvende planten. Riet en lisdodde sterven af in de<br />
winter. Het afgestorven plantenmateriaal zinkt naar de bodem. De plas<br />
wordt stilaan minder diep en de drijvende planten kunnen de concurrentie<br />
met de oeverplanten niet meer aan. Die weten zich uit te breiden. Het<br />
plantenmateriaal stapelt zich verder op en de moerasplanten worden heer<br />
en meester. Uiteindelijk groeit de plas helemaal dicht. Er kunnen zelfs<br />
bomen gaan wortelen.<br />
Water wordt land. Tenslotte verandert de plas in een bos. Het verlandingsproces<br />
voltrekt zich langzaam maar zeker. Wie een plas wil behouden, moet<br />
de handen uit de mouwen steken: planten maaien of wegscheppen en afvoeren.<br />
Een kleine natuurlijke plas (‘veedrinkpoel’) moet soms gebaggerd worden.<br />
Het rottingsslib moet weg. Dit hoort bij het natuurbeheer: vaak kunnen<br />
natuurwaarden in onze dichtbewoonde en agrarische leefomgeving enkel<br />
standhouden mits menselijke tussenkomst. Hierbij kiezen we ervoor om een<br />
bepaalde tussenfase van een biotoop in stand te houden en de natuurlijke<br />
evolutie ervan stop te zetten.
Weetjes<br />
Langs een kleinere poel leven vaak oeverplanten zonder bescherming<br />
van een riet- of lisdoddegordel. Een kleine plas heeft immers veel minder<br />
last van wind. Soorten als watermunt, moeras-vergeet-me-nietje,<br />
gele lis, egelskop, waterweegbree groeien er zonder extra beschutting.<br />
Veenwortel kent twee vormen: een water- en een landvorm. Het zijn<br />
de amfibieën onder de planten.<br />
Waterstanden kunnen zich tijdelijk wijzigen. Soms vind je gele lis of<br />
andere oever- en moerasplanten bijna volledig onder water. Dat betekent<br />
niet onmiddellijk een ramp voor hen. Voortdurend onder water<br />
staan wordt echter fataal.<br />
Moerasplanten kan je ook in een vochtige weide vinden. Dotterbloem,<br />
pinksterbloem en echte koekoeksbloem kunnen zo’n natte weide omtoveren<br />
tot een bloementapijt. Maar dit beeld wordt zeldzaam: drainagetechnieken<br />
ontwateren de ‘waterzieke’ hooilanden. Enkel in<br />
beschermde natuurgebieden kan je ze nog volop ontdekken.<br />
Johan Carette<br />
17<br />
echte koekoeksbloem<br />
In de lente sieren pinksterbloem en dotterbloem natte weilanden en bronzones (natuurreservaat ‘De<br />
Broekelzen’, <strong>West</strong>outer).
18<br />
egelskop<br />
posthoornslak<br />
kokerjuffer<br />
DE ‘WILDE’ DIEREN VAN DE WATERKANT<br />
waterpest<br />
veenwortel<br />
zwanenmossel<br />
waterhoen<br />
groene kikker<br />
3-doornige stekelbaars<br />
schaatsenrijder<br />
gele plomp<br />
poelslak<br />
duikerwants<br />
waterspin<br />
pijlkruid<br />
spinnende<br />
watertor<br />
kamsalamander<br />
geelgerande<br />
watertor<br />
puntkroos<br />
klein kroos<br />
ruggenzwemmer<br />
gedoornd<br />
hoornblad
Insecten: 7 op 10!<br />
Insecten zijn ongewervelde dieren. Ze bezitten dus geen skelet of<br />
geraamte. Hun stevigheid danken ze aan hun pantser, een soort harnas.<br />
Dit pantser groeit niet mee en moet dus regelmatig vervangen worden.<br />
Tussen twee vervellingen in groeit het insect snel een stukje, tot het volwassen<br />
wordt.<br />
Een volwassen insect bestaat uit drie delen: kop, borststuk en achterlijf.<br />
Het borststuk draagt altijd 3 paar poten en 0, 1 of 2 paar vleugels.<br />
Een spin is dus geen insect, want ze bezit 4 paar poten. Schaaldieren als<br />
kreeften en garnalen bezitten 7 paar poten.<br />
In het dierenrijk beslaan insecten zomaar 70% van alle diersoorten. De<br />
gewervelden (van vissen tot zoogdieren) halen slechts 4%. Alle andere<br />
ongewervelden (schaaldieren, spinnen, duizendpoten, wormen, eencelligen,<br />
weekdieren, …): 26%.<br />
Metamorfose ... een toverwoord<br />
De meeste insecten leggen eitjes. Kenmerkend in de ontwikkeling naar volwassen<br />
dier is de gedaanteverwisseling of metamorfose. Deze kan volledig<br />
zijn, zoals bij de vlinders: uit het eitje komt een larve, die vreet zich vol en<br />
verandert in een pop. Binnen deze pop gebeurt het grote wonder en ontstaat<br />
het ‘imago’ of volwassen insect.<br />
Bij een onvolledige metamorfose, zoals bij de libelle, ontbreekt het popstadium.<br />
Uit het ei komt een ‘nimf’. Die groeit en ontwikkelt zich bij elke<br />
vervelling wat meer, tot ze tenslotte een volwaardig imago wordt.<br />
‘Waterinsecten’<br />
‘Echte’ waterinsecten leven hun hele leven, zowel als larve of als imago, in<br />
het water: geelgerande watertor, duikerwants, waterschorpioen.<br />
Andere watergebonden soorten delen hun leven op: als larve of nimf leven<br />
ze in het water, maar als volwassen insect op het land. Enkele voorbeelden:<br />
de larve van de steekmug, de rattenstaartlarve (slijkvlieg), de nimf van libel,<br />
de hafte (nimf van de ééndagsvlieg), de kokerjuffer (nimf van de schietmot).<br />
Ademen onder water?<br />
Insecten ademen via tracheeën: een systeem van fijne buisjes dat zich door<br />
het lichaam vertakt. Via de stigmata (openingen) in het lichaamsoppervlak<br />
bereikt verse lucht de tracheeën.<br />
Weinig volwassen insecten kunnen onder water ademen. Sommige specialisten<br />
leerden de truc om onder hun dekschilden een luchtbel mee te dragen<br />
of tussen de haren van de buik een luchtbel vast te houden. Daardoor wordt<br />
het zuurstofprobleem tijdelijk opgelost. Ze moeten wel geregeld naar boven<br />
om de zuurstofvoorraad te verversen.<br />
Slechts enkele soorten weten permanent onder water te leven. Hun<br />
lichaamsoppervlak is bedekt met zeer fijne, waterafstotende haren. Tussen<br />
die haartjes wordt een dun luchtlaagje vastgehouden, dat in verbinding<br />
staat met de stigmata. De verbruikte zuurstof wordt aangevuld door de in<br />
het water opgeloste zuurstof, terwijl de fijne haartjes rechtstreeks verlies<br />
van zuurstof verhinderen (= plastronademhaling).<br />
19<br />
schietmot<br />
kokerjuffer<br />
parende waterjuffers<br />
larve van waterjuffer
20<br />
schaatsenrijder<br />
schaatsenrijder<br />
schaatsenrijder<br />
ruggenzwemmer<br />
op water<br />
‘Echte’ waterinsecten<br />
Waterwantsen behoren tot de orde van de halfvleugeligen (Hemiptera).<br />
Die naam hebben ze niet gestolen. Hun vleugels doen op het eerste<br />
gezicht denken aan de schilden van een kever. Maar wie goed kijkt, merkt<br />
dat enkel het voorste gedeelte van de vleugels verhard is. De uiteinden<br />
liggen als dunne, geaderde vliesvleugels over elkaar.<br />
Waterwantsen zijn prachtig om te observeren. Binnen de groep zijn er<br />
enorme verschillen in vorm en gedrag. We bespreken de meest voorkomende<br />
soorten. Die kennen vaak nog diverse ondersoorten.<br />
De schaatsenrijder: droog op het nat<br />
Als een schicht glijdt de schaatsenrijder over de blinkende waterspiegel op<br />
zoek naar een prooi. Hoe komt het dat het diertje nooit kopje onder gaat?<br />
Dat vergt een woordje uitleg.<br />
Een regendruppel is kogelrond. Het is net alsof een vliesje alle moleculen in<br />
de druppel bijeenhoudt. Deze kracht noemt men de cohesie van een vloeistof.<br />
Ook op het wateroppervlak kan men zich zo’n vliesje inbeelden. Door de<br />
cohesiekracht ontstaat een oppervlaktespanning die het water een zekere<br />
draagkracht geeft. Wanneer die spanning verstoord wordt, verdwijnt de<br />
draagkracht. Dat gebeurt bijvoorbeeld wanneer een groot gewicht op het<br />
water belandt. Het is echter iets té eenvoudig om hieruit te besluiten dat<br />
een schaatsenrijder licht genoeg weegt (= 8 tot 9 mg) om door de oppervlaktespanning<br />
te worden gedragen. Immers, als we een spijkertje nemen<br />
van hetzelfde gewicht, dan zinkt dat wel naar de bodem. En een landinsect<br />
dat op het water terecht komt, probeert spartelend de oever te bereiken.<br />
Het blijft drijven, maar kan niet ‘schaatsen’.<br />
Het geheim zit ‘m in de haartjes. Het hele lichaam, maar vooral de buikzijde,<br />
de poten en de antennes van een schaatsenrijder zijn met viltige<br />
haartjes bedekt die sterk waterafstotend zijn. Hierdoor blijft de schaatsenrijder<br />
lekker droog op het nat.<br />
Schaatsenrijders leven van insecten die op het wateroppervlak vallen. Ze<br />
ontdekken hun prooi dankzij het gezicht, de trillingen, of hun zintuigharen<br />
op de poten. Het slachtoffer wordt met de voorpoten gegrepen. Dan doorboort<br />
de schaatsenrijder met zijn zuigsnuit de prooi en zuigt ze leeg.<br />
Smakelijk.<br />
De omgekeerde wereld van de ruggenzwemmer<br />
De ruggenzwemmer (of bootsmannetje) toont hoe wonderlijk de insectenwereld<br />
in elkaar steekt. Net zoals de schaatsenrijder steunt hij op het wateroppervlak,<br />
maar dan van onder af. Met zijn voor- en middenpoten en het uiteinde<br />
van zijn achterlijf, kleeft hij ‘omgekeerd’ aan de waterspiegel. De<br />
twee rijen haartjes op de buikzijde houden een luchtlaagje vast en functioneren<br />
dus als een soort zwemvest. Die maakt het diertje – in omgekeerde<br />
stand - lichter dan water en kleurt de buik zilver.<br />
Dicht onder het wateroppervlak loert de vraatzuchtige ruggenzwemmer op<br />
een prooi. Maar soms moet hij een luchtje scheppen. Dit gebeurt via de<br />
achterlijfspunt: met drie ademkleppen neemt hij een hapje lucht boven<br />
water. De gassen in de tracheeën worden ververst en de luchtreservoirs op<br />
de buikzijde heel snel bijgetankt. Zo krijgt hij een ‘zilveren’ kleur.
‘Echte’ waterinsecten<br />
Wanneer de ruggenzwemmer wil duiken, moet hij een kracht ontwikkelen<br />
die groter is dan de opwaartse druk van zijn zwemvest. Dit lukt aardig met<br />
zijn als roeispanen ontwikkelde achterpoten. De fel behaarde ‘voeten’ zien<br />
er uit als een lepel en vergroten het stuwoppervlak.<br />
Ruggenzwemmers vliegen goed. Wanneer de poel bijvoorbeeld met uitdrogen<br />
bedreigd wordt of er te weinig prooi te pakken is, verlaten ze het water.<br />
Ook andere waterinsecten (waterschorpioen, geelgerande watertor) kennen<br />
deze truc.<br />
De kunst om niet gezien te worden<br />
Waterdieren doen er goed aan om zich te camoufleren voor rovers. Praktisch<br />
alle soorten bezitten een donkere rug en een lichtgekleurde buik. Wanneer<br />
een prooizoeker (bv. een reiger) van boven op het water kijkt, dan levert de<br />
donkere rug weinig contrast op met de modderige bodem. Maar voor een<br />
rover onder water (bv. een snoek) contrasteert de lichte buik niet met de<br />
heldere lucht boven het water.<br />
Bij het bootsmannetje is de kleurverdeling, logischerwijs, net als zijn<br />
zwemwijze: omgekeerd. De buik is donker en de rug is licht. Een mooi<br />
voorbeeld van hoe een dier zich aanpast aan zijn leefsituatie.<br />
Gifpapje<br />
De ruggenzwemmer valt alles aan wat zijn aandacht trekt. Hij ziet goed,<br />
maar voelt nog beter. Hij ontdekt zijn prooi vooral via de trillingen die de<br />
diertjes in zijn buurt veroorzaken en die bepaalde haren op de achterpoten<br />
kunnen waarnemen. Hij grijpt het slachtoffer met beide voorste pootparen.<br />
Daarna duwt hij zijn scherpe steeksnuit door de huid. Die snuit bezit twee<br />
buisjes, door het ene vloeit gifstof die lichaamweefsels afbreekt en de<br />
vertering bevordert, met het andere wordt het voedselpapje opgezogen.<br />
Daardoor kan die steek in mensenhuid pijnlijk aanvoelen, net als een wespensteek.<br />
De duikerwants: overtuigd vegetariër!<br />
Duikerwantsen kunnen erg talrijk zijn in de plas. Dat heeft te maken met hun<br />
voedsel. In tegenstelling tot de andere waterwantsen eten duikerwantsen<br />
enkel planten en organisch afval. Met de korte voorpoten harken ze vooral<br />
eencellige algen en plantenafval bijeen. Uit draadwieren zuigen ze het bladgroen<br />
op.<br />
Een duikerwants lijkt op het eerste gezicht wat op de ruggenzwemmer. Hij<br />
zwemt en duikt echter nooit ruggelings, is afgeplat en mist de ‘roeispanen’.<br />
Duikerwantsen slaan hun luchtreserve op onder de vleugels. Om niet voortdurend<br />
als een kurk naar boven gedreven te worden, klemmen ze zich vaak<br />
vast tegen de bodem.<br />
Het diertje kan voortreffelijk zwemmen, duiken en vliegen. Er werd waargenomen<br />
hoe de duikerwants met krachtige roeislagen in een ruk uit het<br />
water omhoog schiet en wegvliegt.<br />
Duikerwantsen kunnen sjirpen als krekels. Het mannetje bezit een rij pinnetjes<br />
op de dijen van zijn voorpoten. Dat verzekert hem tijdens de paring<br />
van een stevige pak op het vrouwtje. Hij maakt zijn partner het hof door met<br />
die pinnetjes over een groef op zijn kopje te schrapen en zo een sjirpend<br />
geluid te produceren.<br />
21<br />
ruggenzwemmer<br />
ruggenzwemmer<br />
duikerwants<br />
zwemwants
22<br />
waterschorpioen<br />
larve geelgerande<br />
watertor vangt prooi<br />
Lieven Stubbe<br />
‘Echte’ waterinsecten<br />
Gewapend met snorkel en kniptang<br />
De staafwants is de ‘wandelende tak’ van het water, de waterschorpioen<br />
het ‘wandelend blad’. Beide waterwantsen bezitten een lange snorkel om<br />
rustig onder water, tussen de planten, op hun prooi te loeren. Die adembuis<br />
aan het achterlijf is via ademopeningen (stigmata) verbonden met de inwendige<br />
adembuizen (tracheeën).<br />
Waterschorpioen en staafwants hangen de hele dag met hun lange adembuis<br />
roerloos aan de waterspiegel. Door hun kleur en vorm vallen ze helemaal<br />
niet op. Dit mooie voorbeeld van vermomming (= mimicry) compenseert<br />
hun beperkte zwemkunst. Het eerste paar poten is wel vergroeid tot<br />
vervaarlijke kniptangen. De uitpuilende ogen zien erg goed en volgen een<br />
prooi aandachtig. Van zodra die in zijn bereik nadert, schiet de waterschorpioen<br />
in actie, klemt zijn prooi tussen zijn tangen en doorboort die met zijn<br />
scherpe zuigsnuit. Het opnemen van voedsel gebeurt op dezelfde wijze als<br />
bij het bootsmannetje, via een gifpapje.<br />
Het is een wonderlijk gezicht wanneer de waterschorpioen zijn ‘vleugels uitslaat’.<br />
Het warme karmijnrood van het achterlijf en de vleugels contrasteren<br />
met het donkere lijfje. De dieren vliegen niet vaak: net als bij de andere<br />
wantsen betekent vliegen een zoektocht naar ander, beter leefgebied.<br />
Volwassen staafwantsen halen 9 cm. Na de winter leggen ze hun eitjes in<br />
planten. Na 5 vervellingen zijn de nimfen volgroeid. De jonge staafwantjes<br />
die eind april/begin mei in het water leven, zien er bijzonder kwetsbaar uit.<br />
De geelgerande watertor bezit goed aangepaste zwempoten
‘Echte’ waterinsecten<br />
Waterroofkevers of ‘watertorren’ behoren tot de orde van de kevers<br />
(<strong>Co</strong>leoptera), de hoofdmacht van het bonte insectenleger. Kevers pasten<br />
zich aan diverse leefmilieus aan. Slechts een handvol drong ook tot het<br />
water door. Ze integreerden zich wonderwel binnen de watermaatschappij.<br />
Vooral de larven werden echte waterbewoners die niet boven water<br />
moeten komen om te ademen.<br />
De geelgerande roofmachine<br />
De geelgerande watertor is één van de meest beruchte rovers onder water.<br />
Hij eet zowel levende als dode prooien (insecten, kikkerlarfjes en visjes).<br />
Die ontdekken ze voornamelijk via hun sprieten, die geurprikkels opvangen.<br />
Met hun voorste paar poten grijpen ze de prooi die wordt verknipt, gekauwd<br />
en inwendig verteerd. De achterpoten vormen krachtige roeispanen. Bij het<br />
afduwen vergroten zwemborstels het oppervlak, bij de terugslag worden de<br />
stijve haren samengeplooid zodat het stuwvlak minimaal wordt.<br />
Om adem te halen piepen de waterkevers met de punt van hun achterlijf<br />
even boven het water uit. Zij nemen een hap lucht op en voeren die mee<br />
tussen de dekschilden en het achterlijf. Een luchtbelletje achter het<br />
achterlijf verraadt die voorraad.<br />
De geelgerande watertor komt vrij verspreid voor, als het water niet te vuil<br />
is en er voldoende prooidiertjes te verslinden zijn. Het vrouwtje herken je<br />
aan de dekschilden die gegroefd en eerder bruinachtig zijn; bij het mannetje<br />
zijn die glad en hebben een groenachtige metaalglans. Bovendien bezitten<br />
de mannetjes aan de voorpoten een verbreding. Dankzij dit hechtschijfje<br />
klemmen ze zich tijdens de paring aan het vrouwtje vast.<br />
De eitjes worden meestal in het voorjaar afgezet. Het vrouwtje kiest een<br />
waterplant met luchtweefsel uit: gele lis, lisdodde, … In de stengel maakt<br />
zij een sneetje met een soort mesje aan het 9de buikschild. In dat holletje<br />
legt zij een ei: dat profiteert van de beschutting én de zuurstof in de holle<br />
stengel. Na 12 dagen komt de larve te voorschijn.<br />
Van roofzuchtige larve tot waterroofkever<br />
Die larven worden nog vraatzuchtiger dan hun beruchte ouders. De monddelen<br />
zijn uitgerust met twee vervaarlijke, multifunctionele kromdolken<br />
waarmee ze hun prooi grijpen en doorboren. Die dolken zijn ook injectienaalden,<br />
om verteringssappen in het slachtoffer te spuiten en zuigbuisjes om<br />
het vleessoepje mee op te zuigen.<br />
Net als de meeste larven van waterinsecten bezitten ze een soort kieuwen:<br />
twee pluimvormige kieuwen aan hun lichaamseinde, die in verbinding staan<br />
met de tracheeën. Ze kunnen ermee onder water ademen maar ook in de lucht.<br />
Na een jaar (van zomer tot zomer) voedsel zwelgen, regelmatig vervellen<br />
en groeien, worden de larven monstertjes van meer dan 5 cm groot. In de<br />
nazomer verlaat de larve het water, zoekt een plekje op de oever en<br />
graaft een kuiltje om in te verpoppen. Na drie weken verschijnt de nieuwe<br />
kever. Aanvankelijk is die zacht en geligwit. Een week later is de kever helemaal<br />
op kleur en uitgehard. Hij verlaat zijn schuilplaats en zoekt het water<br />
op. Larven die in het najaar verpoppen, verschijnen pas in het volgende<br />
voorjaar als kever.<br />
23<br />
geelgerande watertor (man)<br />
geelgerande watertor (vrouw)<br />
larve van geelgerande watertor<br />
geelgerande watertor
24<br />
gegroefde watertor (man)<br />
gegroefde watertor (vrouw)<br />
cocon spinnende watertor<br />
grote spinnende watertor<br />
‘Echte’ waterinsecten<br />
In het water leven nog meer soorten torren. In onze streken vind je er vlot<br />
een vijf- tot tiental. Hoe beter de kwaliteit van het water en de biotoop, hoe<br />
meer soorten. Vaak ontdek je een soort geelgerande watertor-in-pocketformaat.<br />
Dit zijn dus géén jongen van de ‘grote’ geelgerande waterkever. Een<br />
verpopte kever groeit niet meer!<br />
Vooral de gegroefde watertor lijkt goed op zijn (dubbel zo) grote familiegenoot.<br />
Larven van de watertorren kunnen naargelang de soort erg verschillen.<br />
De larve van de gegroefde watertor bezit een opvallend lang, buisvormig<br />
kopje. De modderkever is een van de kleine watertorretjes die vrij algemeen<br />
voorkomt: eirond, geelbruin, 1,3 cm lang. De larve is opvallend geel-enzwart<br />
getekend en ziet er nogal garnaalachtig uit.<br />
Grote spinnende watertor: uniek<br />
Een erg bijzondere, zeldzamere watertor is de grote spinnende watertor.<br />
Deze reus onder onze waterkevers meet tot 5 cm en kleurt glimmend groenzwart.<br />
De volwassen kever is een planteneter, die vooral draadalgen lust.<br />
De grote kever weet gedeeltelijk onder water te ademen dankzij de ‘plastron’.<br />
Zo heet de strook waterafstotende haartjes op keel en borst, die lucht<br />
vasthoudt en bovendien gassen uitwisselt met het water. Een soort ‘kunstkieuw’<br />
dus. Tijdens de drukke zomerperiode wordt het zuurstofverbruik echter<br />
te hoog en moet de kever bijtanken. Dit gebeurt op merkwaardige wijze:<br />
de kever steekt een antenne boven water uit, waterafstotende<br />
haartjes op die antenne vormen een<br />
kokertje, waarlangs de lucht naar de<br />
dekschilden en de plastron doorstroomt.<br />
Je moet er maar op<br />
De cocon van de<br />
spinnende watertor<br />
Het wijfje van de grote spinnende<br />
watertor legt na de winter zowat 50<br />
eitjes in een cocon, die ze uit eigen<br />
garen spint. De lucht wordt in de drijvende<br />
cocon ververst via een ‘schoorsteentje’<br />
dat boven water uitsteekt. Na twee weken<br />
knaagt de larve zich een weg naar het water.<br />
Daar wordt ze één der meest vraatzuchtige<br />
rovers.<br />
Met 4 krachtige kaken doodt ze haar prooi, die ze boven<br />
water opeet. De prooi wordt uitwendig voorverteerd door<br />
een sterk maagzuur, dat de larve uitbraakt. Op het einde van<br />
haar jeugd eet ze uitsluitend slakken: ze stopt haar kop in<br />
de schelp, spuit het verteerzuur over het weekdier en slorpt<br />
het papje op.<br />
De volgroeide nimf wordt 7 cm lang: onze allergrootse<br />
waterlarve. Ze verpopt zich aan land in een kuiltje, om pas<br />
6 weken later als kever naar de vijver terug te keren. De<br />
kever vliegt goed en kan vlot nieuwe, geschikte poelen<br />
opzoeken.<br />
komen.<br />
Deze tor is minder snel<br />
in het water en mist<br />
de zwempoten van<br />
zijn geelgerande<br />
neef. Maar als<br />
planteneter<br />
is snelheid<br />
minder<br />
aan de<br />
orde.
Tijdelijk te gast<br />
De vaste bewoners van het water delen hun leefgebied met een troepje<br />
‘jonge gasten’, die er hun jeugd doorbrengen maar als volwassen insect<br />
het land en het luchtruim opzoeken.<br />
Watermonster wordt landjuweel<br />
Libellen en waterjuffers zijn prachtige, opvallende insecten die vaak boven<br />
of nabij water vliegen. Ze zijn op jacht naar voedsel of zoeken er een<br />
geschikte waterplant om hun eitjes af te zetten. Dat doen ze met hun legboor,<br />
die onder het wateroppervlak de eitjes in de waterplanten prikt.<br />
Naargelang de soort verschilt het leggen van de eitjes. Sommige soorten duiken<br />
helemaal kopje onder, andere tippen met hun staart voorzichtig onder<br />
water.<br />
Na korte tijd komt uit elk eitje een nimf. Die bezit grote ogen om, op het<br />
zicht, naar prooi te jagen. Wanneer iets levends (van watervlo tot salamanderlarve)<br />
in haar buurt durft te komen, schiet er bliksemsnel van onder de<br />
kop een gescharnierd grijporgaan naar voor. De greep van dat vangmasker is<br />
bijna altijd raak. De prooi wordt naar de mond gebracht en rustig opgepeuzeld.<br />
De metamorfose bij libellen en waterjuffers is gedeeltelijk: van ei via nimf<br />
tot imago, zonder popstadium. De nimf vervelt vele keren vooraleer ze<br />
een prachtige libelle wordt. Na iedere vervelling groeit en ontwikkelt het<br />
lichaam, inclusief de vleugels, een stukje. Net voor de laatste vervelling<br />
kruipt de larve langs een stengel omhoog, tot boven de waterspiegel. Na<br />
enige tijd barst de rughuid open. Het volwassen dier klautert uit zijn eigen<br />
pantser. Daarna volgen enkele belangrijke uren, waarbij het dier heel kwetsbaar<br />
is: de jonge libel moet drogen, de vleugels worden uitgestrekt en verstijven.<br />
Pas daarna kan de verkenning van een nieuwe wereld beginnen. Dit<br />
kan je in de zomer makkelijk waarnemen. Het lege pantser blijft op de stengel<br />
geklemd.<br />
Muggenlarven: eten is ademen<br />
Op een warme zomeravond kan je waarnemen hoe steekmuggen hun eitjes<br />
op het water leggen. Kleine grijze puntjes drijven zomaar op het water. Van<br />
zodra de larven uit het ei komen, kronkelen ze aan het wateroppervlak. Met<br />
hun korte adembuis bengelen ze omgekeerd aan de waterspiegel. De lucht<br />
in de adembuis geeft het achterlijf een opwaartse druk. De larve ademt net<br />
boven het water en kan daardoor ook in vervuild, zuurstofarm water<br />
overleven.<br />
Tijdens het ademen voeden de larven zich ook. Ze slorpen microscopisch<br />
kleine plantjes en diertjes op, die dicht bij de waterspiegel van het zonlicht<br />
profiteren. Bij gevaar sluiten de larven hun kleppen af en zinken naar beneden.<br />
Om terug boven te raken, moeten ze heftig kronkelend ‘zwemmen’.<br />
Na de 4de vervelling wordt de larve een pop. Die is erg beweeglijk en pendelt<br />
net als de larve tussen waterspiegel en bodem. Zowel de larven als de<br />
poppen worden met massa’s opgegeten door een leger rovertjes. In vervuild<br />
water leven er echter weinig water(roof)diertjes. Muggenlarven worden er<br />
bijzonder talrijk.<br />
De poppen scheuren na een tijdje open en daar verschijnt de steekmug.<br />
Vleermuizen die boven water jagen, verschalken vele van die ontpoppende<br />
muggen. Toch blijven er altijd genoeg over om ons ‘s zomers slapeloze nachten<br />
te bezorgen.<br />
grijporgaan van<br />
25<br />
libellennimf<br />
de libellennimf<br />
larve steekmug<br />
pop steekmug
26<br />
rattenstaartje<br />
haftenlarve<br />
larve van dansmug<br />
steenvlieglarve<br />
Tijdelijk te gast<br />
‘Ver de vase’: de rode modderworm<br />
Niet elke mug is een steekmug. Er zijn ook nog zo’n 400 soorten veder- of<br />
dansmuggen, knaasjes, kriebelmuggen, pluimmuggen, langpootmuggen, …<br />
De meeste soorten brengen hun jeugd als ‘onderwaterwezen’ door.<br />
Vissers kennen goed de bloedrode larve van de dansmug. Ze gebruiken die<br />
graag als aas: ‘ver de vase’. De larven leven soms massaal op de bodem, met<br />
hun kopjes ingegraven in zelfgemaakte kokertjes. Terwijl ze zich met organisch<br />
afval voeden, zwaaien de lijfjes heen en weer om het laatste restje<br />
zuurstof uit het water vast te krijgen. De rode kleur komt van de hemoglobine,<br />
een pigment in het bloed dat bijzonder goed zuurstof bindt.<br />
De dansmuglarve verpopt onderaan de plas en neemt dan zuurstof op via een<br />
grote, witte ‘pruik’. De ontpopping is een bloederig gebeuren: de pop<br />
drijft verticaal naar boven en pompt bloed in zijn poppenhuid, tot die<br />
openbarst. De dansmug komt daardoor onder het bloed tevoorschijn.<br />
Andere soorten muggenlarven leven hoger in de plas, waar er meer zuurstof<br />
is. Daardoor hebben ze geen nood aan hemoglobine. Sommigen zien er uit<br />
als glazen buisjes. Je ziet er de ingewanden perfect doorheen.<br />
Elke soort voedt zich zeer specifiek: de ene met algjes, een andere met<br />
afval, planten of nog een andere met kleine of zelfs grotere dieren. Om de<br />
diverse soorten op naam te krijgen is een gespecialiseerde veldgids onmisbaar.<br />
Rattenstaartjes zijn afvalvreters<br />
Wonderlijk toch hoe een ‘lelijke’ larve het tot mooie bloembezoekende<br />
zweefvlieg kan brengen. De blinde bij of slijkvlieg legt haar eitjes op modderwater<br />
vol rottend materiaal. Zelfs aalputten of natte composthopen zijn<br />
hen niet te min. De larve leeft in en van de rottende smurrie.<br />
Het rattenstaartje lijkt op een vuilwit rolrond stokje dat uitloopt in een<br />
draad, die langer of korter kan worden gemaakt. Die ‘draad’ is een buisje<br />
dat uit drie delen bestaat en als een antenne in of uit elkaar schuift. Aan het<br />
eind zit een haarkransje dat zich uitspreidt van zodra het dier met zijn<br />
adembuis aan de oppervlakte hangt.<br />
Bij gevaar verlaat de larve het oppervlak. De haartjes trekken zich samen<br />
rond een kleine luchtbel. Zo kan de larve een tijdje verder in de zuurstofarme<br />
smurrie.<br />
De larve woelt de modder om en werkt die voortdurend naar binnen. In<br />
dit slijk zitten vele organische stoffen. In zijn bek en slokdarm bezit het rattenstaartje<br />
zeefapparatuur die de organische stoffen scheidt van de minerale.<br />
Die laatste worden uitgescheiden, de eerste worden voedsel.
Schaaldieren<br />
De truc van de watervlo<br />
Watervlooien zijn géén vlooien maar kleine schaaldiertjes, verwant aan<br />
kreeften en garnalen. Ze kunnen enorm talrijk zijn en maken dan ook het<br />
stapelvoedsel uit van heel wat grotere waterdieren: salamanders, larven van<br />
libellen en torren, stekelbaarsjes, … Op hun beurt eten zij massa’s<br />
microscopisch kleine plantjes, soms ook diertjes. Op die wijze zorgen ze<br />
voor evenwicht in de algengroei van een poel. Omdat die plantjes ook zonlicht<br />
nodig hebben om voedsel en energie op te bouwen, leven de watervlooien<br />
vooral in het licht. De watervlo kent dan ook een aangeboren drang<br />
om het licht op te zoeken.<br />
Watervlooien bezitten geen poten, maar wel grote voelsprieten die ze als<br />
roeispanen inzetten. Met iedere zwaai schiet het diertje, als een echte vlo,<br />
een eindje omhoog.<br />
Met zijn poten laat de watervlo het water voortdurend circuleren. Het verse<br />
water komt tussen zijn kop en schalen terecht, loopt eerst langs zijn<br />
kieuwen en vervolgens door een fijne zeef. Daar worden kleine planten<br />
en diertjes gevangen. Vandaar gaat deze vangst naar de mond zodat de<br />
watervlo er gretig van kan smullen.<br />
Eenoogkreeftjes of cyclops behoren ook tot de watervlooien. Ze danken hun<br />
naam aan het ene oog midden op de kop. Ze hebben twee lange sprieten en<br />
het wijfje draagt twee eierzakjes.<br />
Baas in eigen buik<br />
Watervlooien vormen de dagelijkse voedselbron voor veel waterbewoners.<br />
Toch blijft hun populatie stabiel. De remedie: zich in heel korte tijd onwaarschijnlijk<br />
massaal vermenigvuldigen. De truc: eieren ontwikkelen zonder dat<br />
er een mannetje aan te pas komt. Dit verschijnsel heet ‘parthenogenese’. Zij<br />
zijn met recht ‘baas in eigen buik’. Uit de onbevruchte eitjes komen enkel<br />
vrouwtjes, die opnieuw onbevruchte eieren voortbrengen. Dat gaat zo<br />
door tot de laatste generatie in het najaar. Dan ontwikkelen zich mannetjes<br />
én vrouwtjes, die elkaar bevruchten. Die bevruchte eitjes weerstaan vrieskou<br />
en droogte. In de lente zorgen ze voor nieuwe generaties.<br />
Waterpissebed, opruimer van beroep<br />
Waterpissebedden komen normaal talrijk voor in een plas. Deze<br />
kreeftachtigen zijn nauw verwant met onze vertrouwde huis- en tuinpissebedden.<br />
Het lichaam bestaat uit een aantal geledingen, die door pantserplaatjes zijn<br />
bedekt. De achterlijfsegmenten zijn tot een brede staart vergroeid. Daar zitten<br />
de pleopoden, de kieuwachtige structuren die instaan voor de ademhaling<br />
onder water.<br />
De waterpissebed is een belangrijke opruimer in het water. Hij leeft op de<br />
bodem en neemt er genoegen met rottende planten en dode bladeren.<br />
Zijn eerste paar poten is uitgerust met kleine klauwtjes om zijn voedsel te<br />
verzamelen.<br />
27<br />
watervlo met eitjes<br />
eenoogkreeftje (vrouwtje)<br />
zoetwaterpissebed<br />
gewone pissebed
28<br />
poelslak<br />
posthoornslak<br />
Weekdieren<br />
Waterslakken<br />
In het zoete water leven twee grote groepen weekdieren: waterslakken (met één opgerolde schelp) en<br />
tweekleppige schelpdieren. In de meeste poelen komen minstens twee types waterslakken voor. Meest verspreid<br />
is de poelslak met de kegelvormige schelp. Iets minder algemeen is de posthoornslak met een spiraalvormige<br />
opgedraaide schelp.<br />
Zoetwaterslakken ademen via een soort longen of kieuwmembranen. De kieuwslakken leven meestal in<br />
stromend, zuurstofrijk water. Onze ‘gewone’ poelslak en posthoornslakken horen tot de longslakken.<br />
Eigenlijk gaat dat voor de posthoornslak maar gedeeltelijk op. Poelslakken zie je regelmatig aan het oppervlak<br />
komen. Met de ‘voet’, het gespierde deel van de buik, hangen en glijden ze aan de waterspiegel. Ze<br />
vullen hun longen door de mantelrand boven het wateroppervlak uit te stulpen. Een slijmlaag zorgt ervoor<br />
dat hierbij geen water in de longholte kan komen.<br />
De posthoornslak is beter aangepast aan het waterleven dan de poelslak en moet minder dikwijls zijn luchtreservoirs<br />
verversen. Naast een long bezit deze slak ook een hulpkieuw. Dit is het vrijhangend deel van de<br />
mantel dat rechtstreeks zuurstof uit het water opneemt. Bovendien bezit de posthoornslak rood bloed<br />
(zoals zoogdieren) dat de zuurstof beter bindt dan het blauwe bloed van de poelslak.<br />
Voor slakken is kalk levensnoodzakelijk. Om zijn huisje, dat hem stevigheid geeft te laten groeien, moet<br />
de slak via de voeding voldoende kalk kunnen opnemen. In zuur water, waarin kalk min of meer wordt opgelost,<br />
zullen de slakken dus weinig of niet voorkomen.<br />
Slakken zijn de stofzuigers van het water. Ze eten allerlei plantaardig voedsel, maar hebben een voorkeur<br />
voor de ‘weke’ weefsels van dode planten die reeds lichtjes aan het rotten zijn. In tuinvijvers die<br />
kraaknet worden onderhouden en waar elk dood blaadje uit verdwijnt, krijgen de slakken honger. Ze zullen<br />
noodgedwongen ook gezonde, frisgroene planten consumeren. Dat bezorgde de waterslakken<br />
onterecht een kwalijke reputatie. Zelf maken ze ook deel uit van het basisvoedsel<br />
voor heel wat diersoorten.<br />
Vildaphoto
Wormen<br />
Bloedzuigers<br />
De naam bloedzuiger klinkt even onheilspellend als misleidend. Niet alle<br />
soorten zuigen effectief bloed. De meesten leven op dode dieren, sommigen<br />
ook op planten. Maar sommigen zuigen inderdaad de lichaamssappen van<br />
allerlei waterdieren op. Ze kunnen dat ‘bloed’ opslaan in blindzakken, zijdelings<br />
van de middendarm. Daardoor hoeven bloedzuigers slechts met<br />
grote tussenpozen op zoek naar nieuwe bloedgevers.<br />
De voortbeweging van een bloedzuiger kunnen we vergelijken met deze van<br />
een spanrups. Terwijl het lichaam afwisselend rekt en samentrekt hechten<br />
de zuignappen zich om beurten aan de ondergrond vast. De meeste bloedzuigers<br />
zijn echter ook voortreffelijke zwemmers. Met hun verticaal gehouden<br />
lichaam maken ze in het water golvende bewegingen en verplaatsen zich<br />
op deze manier in horizontale richting.<br />
Bij bloedzuigers staat de gehele huid, net zoals bij alle wormachtigen, in<br />
dienst van de ademhaling. De huid is voorzien van vele bloedvaten, die voor<br />
de gaswisseling zorgen. Met de achterzuignap klemt hij zich vast terwijl hij<br />
met het andere uiteinde van het lichaam, golfbewegingen maakt. Hierdoor<br />
stroomt er voortdurend vers water langs dat rijker is aan zuurstof.<br />
Deze bijzondere ademhaling maakt het de bloedzuigers mogelijk om als één<br />
van de laatsten stand te houden in vervuild water.<br />
Slingerwormen of tubifex<br />
Deze wormachtigen komen alleen voor in matig vervuild water. Dit betekent<br />
dat hun ademhaling, net als bij de bloedzuigers, hieraan is aangepast.<br />
Vanuit een kokertje dat in de bodem steekt, maken ze met het achtereinde<br />
van het lichaam voortdurend slingerbewegingen. Op deze wijze wordt water<br />
uit hogere lagen aangevoerd. De snelheid waarmee dit gebeurt en de lengte<br />
van het lichaamsgedeelte dat boven de bodem uitzwaait, geven een<br />
betrouwbare aanwijzing voor het zuurstofgehalte van het water. Hoe minder<br />
zuurstof het water bevat, hoe verder het achtereinde van het<br />
lichaam uit de koker zit en hoe sneller hij heen en weer zwaait.<br />
Net zoals bij de bloedzuigers nemen de bloedvaten vlak onder de huid<br />
zuurstof uit het water op, door de huid heen.<br />
Slingerwormen leven in verstrengelde kluwens in de bovenste modderlaag<br />
van vervuilde beken en plassen. Van zodra ze iets verkeerds merken, trekken<br />
ze bliksemsnel hun ‘staart’ in. Om deze dieren te vangen moet je dan<br />
ook een 10 cm dikke modderlaag afscheppen. Ze zijn populair bij aquariumhouders<br />
die ze gebruiken als visvoer. Die verzamelen dan hun eigen tubifex<br />
op geheime plekjes.<br />
29<br />
bloedzuigers<br />
bloedzuigers<br />
bloedzuigers<br />
slingerwormen
30<br />
mosselkreeft<br />
pantoffeldier<br />
vergroting x 100<br />
eenoogkreeftje<br />
van oogwier<br />
De zwevende miniatuurwereld<br />
In de plas krioelt het van allerlei ‘leven’. Het grootste aandeel wordt<br />
gevormd door de massa plankton. Plankton komt uit het Grieks ‘plagktos’ en<br />
betekent zwevend. Het omvat zowel microscopisch kleine plantjes (= phytoplankton)<br />
als diertjes (= zoöplankton).<br />
De minieme groenwiertjes of algen komen in onmetelijke hoeveelheden<br />
voor. Zij worden vooral door de microscopisch kleine diertjes opgegeten.<br />
Het onderscheid tussen diertjes of plantjes is voor niet-kenners niet eenvoudig.<br />
Samen vormen ze een zwevende miniatuurwereld.<br />
Hoe klein ze ook zijn, de natuur heeft er voor gezorgd dat deze minuscule<br />
wezentjes aan hun milieu zijn aangepast. Hun uiterlijke vorm maakt het hen<br />
mogelijk om in het water te zweven en die plaats in te nemen die voor hen<br />
het meest geschikt is.<br />
Zij zijn onmisbaar in elke vijverbiotoop omdat ze het basisvoedsel vormen<br />
voor alle hogere diersoorten. Heel wat waterdieren leven in hun prilste larvenstadium<br />
van plankton. Dit is zowel het geval bij vissen als bij kikkers en<br />
salamanders en bij tal van insecten.<br />
Ann Vansteenhuyse<br />
Kleine en héél kleine waterwezens ontdek je pas in een loeppotje of onder de<br />
microscoop. Microscopisch kleine planten en dieren zijn onmisbaar in een gezonde<br />
poel of tuinvijver.
Vissen<br />
De meeste mensen kennen vissen enkel van prentjes, aan de haak of in<br />
hun bord. Levende vissen observeren binnen hun leefgebied is niet vanzelfsprekend.<br />
Toch zijn het bijzonder interessante dieren, met wonderlijke<br />
leefgewoonten en schitterende aanpassingen aan hun biotoop, het<br />
water.<br />
In onze vijvers en rivieren leven er niet minder dan 57 (wilde) soorten zoetwatervissen.<br />
Meestal blijft het aantal binnen een bepaald watergebied echter<br />
beperkt tot een tiental. Watervervuiling en biotoopvereisten liggen bij de<br />
meeste soorten immers erg gevoelig. Elk kiest zijn eigen stek.<br />
Stroomsnelheid, waterdiepte, bodemsamenstelling, licht, zuurstof, temperatuur,<br />
plantenrijkdom en prooidiertjes bepalen wie er waar voorkomt.<br />
Sommige soorten zoals brasem en karper nemen het dan weer niet zo nauw<br />
en komen algemeen voor.<br />
Vissen komen niet zo vaak op natuurlijke wijze in een kleinere, afgesloten<br />
vijver of poel terecht. Maar het kan! Viseitjes kleven soms aan poten of<br />
veren van watervogels en belanden zo in de poel. Meestal komt de mens<br />
tussen. Hij brengt de vissen in het water en vist er af en toe eentje uit.<br />
Kleine visjes worden groot en grote vissen krijgen veel kleintjes. Na verloop<br />
van tijd (soms reeds na enkele maanden) raakt de levensgemeenschap in de<br />
plas totaal verknoeid. Vooral karpers en brasems eten de poel leeg en woelen<br />
de bodem om. Helaas heeft dit gevolgen. Groene kikkers en watersalamanders<br />
verdwijnen uit veedrinkpoelen waar vissen in gebracht werden. De<br />
recente inventarisatieprojecten (2002/2004) bevestigen dit.<br />
Ik zie er geen graten in<br />
Vis is lekker en gezond voedsel. Het vervelende is dat hun graten kunnen<br />
prikken. Het is een hele kunst om het vlees van het visgeraamte los te<br />
maken, de beentjes kraken zo vlug.<br />
Een geraamte dient om het lichaam steun te geven. Kunnen die fijne graten<br />
voldoende steun geven aan het lichaam? Op land zou dat tegenvallen. In het<br />
water wordt het lichaam echter gesteund door de draagkracht en de druk<br />
van het water. Het geraamte mag dus wat lichter gebouwd zijn.<br />
Vissen kunnen verdrinken<br />
Vissen zwemmen altijd onder water. Wij verdrinken wanneer we niet meer<br />
kunnen ademen onder water. Vissen lossen dat probleem op dankzij hun<br />
kieuwen.<br />
In het water zit zuurstof opgelost. Water bevat wel 20 tot 30 keer minder<br />
zuurstof dan lucht. Vissen moeten dus 20 tot 30 keer zoveel water langs hun<br />
kieuwen laten stromen om evenveel zuurstof te kunnen opnemen als een<br />
landdier in één hap lucht.<br />
Een vis haalt adem door water via zijn mond naar binnen te zuigen en via de<br />
kieuwen weer naar buiten te duwen. Zo stroomt er steeds weer nieuw water<br />
over de kieuwen. Die halen de zuurstof uit het water en geven koolstofdioxide<br />
af. Dit lukt dankzij de ‘wetten van de osmose’. De kieuwen bestaan<br />
uit vele, fijne plaatjes die gedragen worden door het water. Op het droge<br />
kleven die plaatjes aan elkaar en de vis stikt.<br />
baars<br />
geraamte baars<br />
instroom van water<br />
uitstroom van<br />
31<br />
in kieuw<br />
water in kieuw
32<br />
spoelvorm, zijaanzicht<br />
spoelvorm, vooraanzicht<br />
schubben<br />
paling<br />
Vissen<br />
Met de ‘osmose’ bedoelen we de fysische wetmatigheid, waarbij er door een<br />
drukverschil in de hoeveelheid opgeloste gassen tussen het bloed en het<br />
water, een uitwisseling ontstaat. De zuurstof wordt onmiddellijk opgenomen<br />
door het bloed. Daarom kleuren actieve kieuwen rood. Maar ook in het water<br />
kan een vis het moeilijk krijgen. Als er weinig zuurstof in het water is, happen<br />
vissen lucht. Die lucht wordt in de mond vermengd met water. Als er<br />
helemaal geen zuurstof meer is in het water, verdrinken vissen.<br />
Vissen bezitten een zwemblaas. Die kun je vergelijken met een zwemvest.<br />
Met een gevulde zwemblaas stijgt de vis. Wanneer er gas ontsnapt, dalen<br />
ze. Op die manier kunnen vissen op de gewenste hoogte zweven zonder<br />
energie te verliezen. Bovendien wordt zo de druk van het water op het<br />
lichaam opgevangen.<br />
Spoelvorm mét vinnen<br />
Elk dier paste zich door de tijden heen aan zijn leefmilieu en biotoop aan.<br />
Charles Darwin en collega’s leerden ons dat enerzijds toevallige mutaties,<br />
die van pas kwamen en anderzijds de natuurlijke selectie daarvoor zorgden.<br />
Vissen bewegen, schijnbaar zonder de minste inspanning, door het water.<br />
Hun elegante spoelvorm is er geknipt voor: kop, romp en staart lopen vloeiend<br />
in elkaar over. Oorschelpen ontbreken, ze zouden in de weg zitten en<br />
de stroomlijn breken. Toch bezitten alle vissen uitsteeksels: vinnen.<br />
‘Noodzakelijk om te zwemmen’ denk je spontaan. Fout! Een vis schrikt op.<br />
Door het lichaam gaat een kronkelende beweging en het dier flitst weg. Die<br />
snelle voortbeweging ontstaat door die ‘kronkel’. Vinnen zijn instrumenten<br />
om te sturen en evenwicht te houden. Bij een rustige voortbeweging volstaat<br />
een slagje met de vinnen wel.<br />
Zo glad als een paling<br />
Vissen glippen zo tussen je vingers weg. Ze hebben geen pels of pluimen: dat<br />
zou de voortbeweging belemmeren. Een vishuid is bovendien slijmerig. Dat<br />
vermindert de wrijving met het water. De meeste vissen bezitten wel schubben.<br />
Die zijn doelmatig gerangschikt: dakpansgewijs over elkaar, netjes in de<br />
richting van de stroom die ontstaat door het zwemmen. De schubben<br />
beschermen de vis niet enkel tegen stoten of ruwe oppervlakten, maar ook<br />
tegen opgeloste zouten. Zout trekt altijd water aan. Opnieuw een gevolg van<br />
de ‘osmose’. Bloed bevat meer zout dan (zoet) water. Het water zou dus via<br />
de huid naar binnen stromen. In zoutwater gebeurt net het omgekeerde. De<br />
vis zou uitdrogen. Schubben vormen dus een scheiding tussen verschillende<br />
zoutconcentraties van het vislichaam en het water.<br />
Vissen kunnen hun eigen temperatuur niet bepalen: ze nemen de warmte van<br />
de omgeving over. Maar het mag niet te warm worden. Warm water bevat<br />
trouwens te weinig zuurstof.<br />
Te koud wordt niet vaak een probleem, omdat water een merkwaardige<br />
eigenschap kent. Water van 4°C weegt het zwaarst en komt ’s winters<br />
onderaan de plas terecht. Daar overwinteren de vissen. Ondiep water kan<br />
wel volledig dicht vriezen. Dat betekent het einde voor de vissen.
Vissen<br />
Het neusje van de zalm<br />
Niet enkel zalmen, maar alle vissen beschikken over een fijne neus. Omdat<br />
de reukstoffen in opgeloste vorm in het water aanwezig zijn, hebben vissen<br />
genoeg aan een gering oppervlak reukslijmvliezen. Een vissenneus is niet<br />
meer dan een holle buis met instroom- en uitstroomopening.<br />
Onder water kijken is niet makkelijk. Water is een troebel milieu, daarom<br />
zijn vissenogen ingesteld op dichtbij zien.<br />
Water geleidt geluiden niet goed. De meeste vissen horen dan ook niet. Zij<br />
hebben echter een vervangend zintuig: het zijlijnorgaan, dat alleen in<br />
water werkt. Het ziet er van buitenaf uit als een stippellijn, maar het<br />
orgaan zelf ligt inwendig. Via openingen stroomt het water in een holle buis.<br />
Daarin bewegen zintuighaartjes onder invloed van de waterstroom. Die<br />
bewegingen worden geregistreerd, via de zenuwen komt de informatie in de<br />
hersenen.<br />
Als de vis een voorwerp nadert, ontstaat er een drukgolfje dat tegen dit<br />
voorwerp weerkaatst. Die golf laat de zintuighaartjes bewegen en zo kan een<br />
vis de omgeving voelen, voedselplanten of prooidieren vinden, vijanden<br />
opmerken en een partner vinden.<br />
werking van het zijlijnorgaan<br />
33<br />
karper<br />
snoek<br />
zwemblaas<br />
zijlijnorgaan
34<br />
driedoornig stekelbaarsje<br />
De stekelbaars<br />
Stekelbaarzen zijn rare vogels!<br />
Stekelbaarsjes doen echt een beetje aan vogels denken. Ze maken een nest, kennen<br />
broedzorg, verdedigen een territorium, trekken, baltsen. Bovendien dragen<br />
de mannetjes een schitterend paarkleed. Allemaal normaal bij vogels, maar uitzonderlijk<br />
bij vissen.<br />
Stekelbaarzen is een verzamelnaam, onze poelen kennen twee soorten: de<br />
‘tiendoornige’ en de ‘driedoornige’, waarvan er twee vormen bestaan.<br />
De tiendoorn telt 7 tot 12 stekels op de rug. Je krijgt ze minder vaak te zien<br />
omdat ze wat verborgen tussen de waterplanten leven. Het mannetje kleurt zwart<br />
in de lente. De driedoorn bezit eigenlijk zes stekels, drie prijken op de rug.<br />
De mannetjes zijn zilverkleurig met verticale flankstrepen. In de lente, tijdens het<br />
broedseizoen, komen de mannetjes op kleur. Ze krijgen een rode keel en buik, de rug en de<br />
ogen worden blauw tot blauwgroen. Het vrouwtje blijft zilvergrijs (lichte onderzijde, donkerder rug)<br />
met grillige dwarse strepen.<br />
De driedoorn leeft meer in open water dan de tiendoorn. Zo wordt concurrentie vermeden, ondanks de<br />
gelijklopende levenswijze. Beide stekelbaarzen leven uitsluitend van dierlijk, liefst levend voedsel:<br />
watervlooien, eenoogkreeftjes, muggenlarven en andere insecten, tubifex, pekelkreeftjes, allerlei<br />
wormpjes, …<br />
www.digischool.nl/bi/onderwaterbiologie<br />
Het vrouwtje van de driedoornige stekelbaars laat de zorg voor haar kroost aan de vader over.
De stekelbaars<br />
Stekelbaas?<br />
Een stekelbaarsje dat aangevallen wordt, zet zijn rug- en buikstekels op<br />
dankzij een soort scharnier. In opgezette stand worden de stekels vergrendeld.<br />
Een snoek hapt toe … die stekels prikken hem in de bek en hij spuwt<br />
de stekelbaars weer uit. Prikkelvisjes lust hij niet. Vogels zoals ijsvogels, reigers,<br />
eenden en kokmeeuwen leren om de stekels te vermijden door het<br />
visje met de kop eerst naar binnen te werken. Zo worden de stekels plat<br />
geduwd over de rug. De stekels dienen ook om te dreigen naar soortgenoten.<br />
In het voorjaar verdedigen de mannetjes immers een territorium met hun<br />
nest. Soortgenoten worden er niet geduld, tenzij een kuitrijp vrouwtje.<br />
Trek in de lente<br />
Er leven in onze streken twee ‘rassen’ van de driedoornige stekelbaars: de<br />
trekkers en de blijvers. Het trekkersras bezit beenplaatjes op de flanken en<br />
leeft in (natuurlijke) waterlopen, meestal tegen de kusten aan. De meer<br />
algemene vorm leeft als honkvaste standvis in allerlei plassen en sloten,<br />
groot of klein.<br />
De trekkersvorm reist in het najaar zeewaarts om te overwinteren. Vanaf het<br />
vroege voorjaar keren ze terug naar het zoete water. Vroeger waren dit soms<br />
enorme aantallen. In 1776 ving men in Oost-Engeland stekelbaarzen om er<br />
het land mee te bemesten. Door de kanalisaties en vele kunstwerken (bv.<br />
sluizen) die op waterlopen zijn gebouwd, krijgen alle trekkende vissen het<br />
erg moeilijk.<br />
Na de winter zonderen de mannetjes zich af en zoeken rustig water op.<br />
Liefst niet te diep ook, zodat zonlicht het water snel kan opwarmen. Het<br />
mannetje komt op kleur en begint met de nestbouw. Hij kiest een open plekje<br />
tussen waterplanten.<br />
Door zand of modder te happen en op een andere plaats uit te spugen, wordt<br />
een kuiltje in de bodem gemaakt. Daarna gaat het mannetje op zoek naar<br />
algen voor het nestmateriaal. Met de snuit stampt hij de plantjes en ‘plakt’<br />
ze aan elkaar met draderige lijm, die door de nieren wordt aangemaakt. Met<br />
zijn achterlijf duwt hij het nest tot een ronde vorm. Daarna boort hij een<br />
tunnel, waar hij uiteindelijk doorheen kruipt. Het bouwen kan drie uur tot<br />
een dag duren.<br />
Zwangere vrouwtjes welkom<br />
Vóór het nest klaar was, werden alle vrouwtjes zonder pardon verjaagd.<br />
Maar nu wordt dat anders. Alleen zwangere wijfjes zijn welkom. Hij probeert<br />
haar met een typisch baltsgedrag zijn territorium binnen te lokken,<br />
naar zijn nesttunnel. Door die balts krijgt het vrouwtje zin om te paren, én<br />
onderdrukt het mannetje zijn eigen agressie.<br />
Als alles goed afloopt, leidt het mannetje het vrouwtje naar het nest. Ze<br />
kruipt door de tunnel en zet haar eitjes af (kuitschieten), hiertoe gestimuleerd<br />
door het ‘sidderen’ van het mannetje. Het mannetje volgt haar door<br />
de tunnel en bevrucht de eitjes met zijn hom (zaadcellen). Daarna zijn mannetje<br />
en vrouwtje weer rivalen. Het vrouwtje wordt onmiddellijk uit het territorium<br />
weggejaagd. Dat moet wel, anders vreet mamalief haar eigen eitjes<br />
op.<br />
35<br />
stekelbaarsjes<br />
tiendoornige stekelbaars<br />
driedoornige stekelbaars<br />
nest van stekelbaars
36<br />
nestbouw<br />
het “plakken”<br />
het “sidderen”<br />
het “waaien”<br />
De stekelbaars<br />
Een mannetje met zorgen<br />
De eerste 20 minuten na de bevruchting verdraagt het mannetje geen enkel<br />
gezelschap. Ook hoogzwangere vrouwtjes worden weggejaagd. Die agressie<br />
wordt opgewekt door de geur van de verse eieren. In die 20 minuten herstelt<br />
hij het nest en schikt de eitjes.<br />
Een half uurtje na de bevruchting is meneer in staat een nieuw vrouwtje<br />
naar zijn nest te verleiden. Zo verzamelt hij in totaal zes tot zeven legsels.<br />
Elk legsel wordt glad geduwd boven het vorige zodat er lagen eieren ontstaan.<br />
Er zijn tot 200 eitjes per legsel: één driedoornmannetje kan dus tot<br />
1400 nakomelingen verzorgen in zijn nest.<br />
Met de vinnen ‘waaiert’ hij voortdurend zuurstofrijk water over de eitjes.<br />
Pas als de jongen uitkomen, beginnen de echte zorgen. De kleintjes moeten<br />
in het nest blijven, weglopers worden in de bek teruggebracht en uitgespuwd.<br />
Toch moeten de jongen eenmaal ontsnappen: ze moeten naar de<br />
oppervlakte om lucht te happen voor de zwemblaas. Een uiterst gevaarlijke<br />
tocht, waarbij tientallen vijanden op de loer liggen: andere vissen, watertorren<br />
en hun larven, salamanders, roofwantsen, … De jonge stekelbaarsjes,<br />
met nog weke, ongevaarlijke stekeltjes, vormen een mals hapje maar kunnen<br />
wel fantastisch vlug zwemmen.<br />
Na 6 maanden zijn ze geslachtsrijp, in het volgende voorjaar kunnen ze zich<br />
reeds voortplanten.<br />
Stekelbaarsjes houden?<br />
Je vangt een pracht van een stekelbaarsmannetje. Levendig baasje met<br />
blauwe ogen en rode keel, glimmend lijfje met roversstrepen.<br />
Belandt thuis in een goudviskom, iedereen moet dit wilde kleinood zien. Dan<br />
volgt de teleurstelling. Na enkele dagen wordt de stekelbaars dof, verliest<br />
zijn fut en sterft tenslotte.<br />
Wie stekelbaarzen tijdelijk in een (groot!) aquarium wil houden, zorgt voor<br />
fris en zuurstofrijk water, dat nooit warm wordt. Meer dan 25° is fataal. De<br />
diertjes hebben wel zonlicht nodig: rechtstreekse ochtendzon is ideaal. Je<br />
houdt beter slechts één mannetje met enkele vrouwtjes in hetzelfde aquarium.<br />
Met wat geluk kan je zo de unieke broedzorg gadeslaan.<br />
Zoals je reeds weet lusten stekelbaarzen enkel verse prooidiertjes. Gelukkig<br />
aanvaarden ze ook diepvrieshapjes (die koop je in de winkel waar aquariumvisjes<br />
of visgerei verkocht worden). Als je dan wat beweging in het water<br />
brengt (via lucht- of waterpompje) lijkt het alsof de hapjes bewegen en slaat<br />
het visje toe.<br />
Bekijk ze aandachtig, maar geef ze na enkele weken weer de vrijheid in<br />
‘hun’ plas. Daar horen ze tenslotte thuis.
Amfibieën<br />
Hugo Willocx<br />
Meneer pad houdt zijn vrouwtje stevig omkneld (voorpoten in oksels) en<br />
laat zich meevoeren.<br />
De naam ‘amfibie’ komt uit het Grieks. Amfi betekent ‘dubbel’,<br />
bios betekent ‘leven’. Amfibieën leiden dus een ‘dubbelleven’.<br />
Ze leven zowel op land als in water. Hun jeugd<br />
maken ze steeds als waterdier door. Dat is niet uitzonderlijk:<br />
veel insecten (muggen, libellen) starten hun leven in<br />
het water. Bijzonder is wel dat amfibieën hun leven lang<br />
nauw met het water verbonden blijven, ook nadat ze als ‘volwassene’<br />
aan het landleven zijn aangepast. Ze blijven als het<br />
ware twijfelen tussen water en land.<br />
We onderscheiden twee grote groepen: kikkers en padden (de<br />
staartlozen) en salamanders (de staartdragers).<br />
<strong>Kikker</strong>billetjes<br />
als vastenmaal<br />
Tere huid<br />
De ontwikkeling van amfibieën kunnen we simpel samenvatten als: ‘van kieuwen naar longen’ of ‘van<br />
water naar land'. Toch blijven ze steeds in een min of meer vochtige omgeving leven. Hun huid is zeer<br />
dun en gevoelig voor uitdrogen. Daarom zijn amfibieën meestal ’s avonds en ‘s nachts actief. Die dunne<br />
huid biedt hen wel de mogelijkheid om, naast gewone longademhaling, ook via de huid te kunnen ademen.<br />
37<br />
Vroeger mocht men in de vastentijd geen<br />
vlees, maar enkel vis eten. Maar eetlust<br />
maakt een mens spitsvondig. Men werd het<br />
erover eens dat dieren die in het water<br />
leven ook een soort vissen waren.<br />
Gemakshalve vergat men even dat<br />
amfibieën ook op het land leven.<br />
<strong>Kikker</strong>billetjes werden dus een<br />
lekker vastenmaal.
38<br />
<strong>Kikker</strong>s en padden<br />
Een woning per seizoen<br />
Weinig mensen beschikken over een tweede of zelfs een derde woning. Padden, kikkers en salamanders<br />
horen tot die elite. Zij bezitten een lenteverblijf, een zomerverblijf én een winterverblijf.<br />
Het lenteverblijf is achtereenvolgens liefdesnest, kraamkliniek en kindercrèche. Het is de waterpartij<br />
waar amfibieën in het voorjaar naartoe trekken om er te paren en eitjes in af te zetten. In het zomerverblijf<br />
leven ze afzonderlijk en zijn er actief op zoek naar voedsel. Padden maken er uitstapjes van<br />
50 tot 150 m, de meer beweeglijke bruine kikker waagt zich verder. In dat landterritorium kiezen ze<br />
een veilige en beschutte schuilplaats waar ze overdag rustig in verblijven. Salamanders leven meestal<br />
tot de zomer in het water en kiezen pas in de nazomer voor het landleven, steeds in een vochtige en<br />
beschutte biotoop.<br />
Het winterverblijf dient om de winterperiode door te komen. Als koudbloedige dieren blijven amfibieën<br />
afhankelijk van de omgevingstemperatuur. Zonder goede beschutting dreigen ze ‘s winters dood<br />
te vriezen. Ze graven zich in onder het bodemoppervlak, vaak onder struweel, in bosgrond, of in de<br />
modder van een plas.<br />
Luk Dombrecht<br />
Een ideaal zomerverblijf voor amfibieën: gevarieerde plantengroei, vochtig, schaduwrijk (natuurreservaat ‘De<br />
Katteputten’ in Hollebeke).<br />
De grote trektocht<br />
Van februari tot eind maart, afhankelijk van het weer, trekken salamanders, padden en bruine kikkers<br />
naar hun geboorteplas. Alleen geslachtsrijpe dieren trekken. Na zonsondergang, bij zacht en (liefst)<br />
vochtig weer, verlaten ze hun winterverblijf. Goedgelegen en kwaliteitsvolle waterpartijen kunnen<br />
zo ’populair’ zijn, dat de amfibieën (vooral padden) er met enkele duizenden tegelijk naartoe trekken!<br />
Padden en kikkers kennen een uitwendige bevruchting: het mannetje brengt zijn zaadcellen niet<br />
rechtstreeks in het lichaam van het vrouwtje. Er is water nodig als transportmiddel. Omdat ze massaal<br />
naar dezelfde paaiplaats trekken, is de kans op succesvolle voortplanting verzekerd.<br />
Blaaskaken en zacht gebrom<br />
Groene kikkers maken zich liever niet moe. Ze leven het jaar door in en om het water, waardoor de trek<br />
beperkt blijft. Mannetjes lokken de vrouwtjes met hun gekwaak. Dankzij de uitwendige keelblazen, de<br />
twee ‘ballons’ aan weerszijden van de bek, klinkt hun gekwaak tot 500 m ver. De kwaakblazen worden<br />
met lucht gevuld door uitademing met gesloten neusgaten. Alvorens uit te ademen, wordt de lucht<br />
enkele malen heen en weer ‘gespoeld’ tussen kwaakblazen en longen. Elke keer passeert de lucht de<br />
stembanden. De mannetjes vormen samen een koor om nog meer indruk te maken en vrouwtjes te lokken.<br />
Die kunnen niet kwaken. De koorzang brengt iedereen in stemming om te paren.<br />
De sterkste mannetjes zetten in en krijgen ook eerst een vrouwtje. Beginnende koorknaapjes moeten<br />
hun beurt afwachten.
<strong>Kikker</strong>s en padden<br />
De lokroep of paringsroep van bruine kikkers bestaat uit een zacht<br />
gebrom, als van een ouderwetse motorfiets. De bruine kikker bezit<br />
inwendig gepaarde kwaakblazen die in de voortplantingsperiode<br />
blauw kleuren. Je moet goed luisteren om het gebrom te<br />
horen.<br />
De roep van de paddenmannetjes is vooral als afweer<br />
bedoeld. Padden hebben geen geluidsversterkende kwaakblazen,<br />
maar wel een schrille stem.<br />
De groene kikker kent nog meer geluiden: een regenroep,<br />
noodkreten, waarschuwingsgeluiden tijdens territoriale disputen.<br />
Ook de gekende ‘kikkerplons’ is een waarschuwingsgeluid.<br />
Een groene kikker die met een plons in het<br />
water springt, verwittigt zijn buur dat het oppassen geblazen<br />
is. Plons, plons, plons, … de ene na de andere duikt in het veilige<br />
water.<br />
Machopadden<br />
Paddenmannetjes bespringen alles wat rond en zacht is. Met hun<br />
voorpoten omklemmen ze hun ‘uitverkorene’. Wanneer de mannetjes zelf<br />
besprongen worden, protesteren ze met geknor en rillen met het lijf.<br />
Paarlustige vrouwtjes houden zich rustig en geven geen kik. Zo simpel is dat.<br />
Maar soms loopt het behoorlijk fout. Af en toe wordt een vrouwtjespad of<br />
bruine kikker ‘besprongen’ door een kluwen van wel 4 of 5 paddenmannen.<br />
Soms neemt een paddenmannetje een bruine of groene kikker als partner. Zo<br />
werkt het natuurlijk niet.<br />
Eenmaal een paartje gevormd, wordt elke aanrander stevig afgeweerd.<br />
Wie zich nu nog aandient, trakteert het mannetje op een paar rake trappen.<br />
Die reactie kun je zelf uitlokken door het mannetje over zijn rug te strijken.<br />
Een kwestie van hormonen en ‘goed’ weer<br />
Temperatuur en vochtigheid spelen zeker een rol in de trekperiode. Maar in<br />
<strong>Vlaanderen</strong> kan het met Kerstdag lente zijn en grijp je met Pasen naar je<br />
winterjas. De daglengte blijft gelukkig wel betrouwbaar. Temperatuur en<br />
daglengte zijn factoren die enkel werken wanneer het dier in de gepaste<br />
stemming is. De trekdrift wordt vooral op gang gebracht door hormonen.<br />
Eenmaal op stap spelen warmte en luchtvochtigheid een grote rol. Een zachte<br />
avond (rond de 10°C) en regen vormen ideaal trekweer.<br />
De bruine kikker is een ‘koude kikker’ die ook tijdens frisse avonden op trektocht<br />
gaat. De meeste groene kikkers daarentegen wachten tot mei om op<br />
vrijersvoeten te gaan.<br />
Een spoor van algengeur<br />
De wetenschap vond nog geen sluitend antwoord op de vraag hoe kikkers,<br />
padden en salamanders hun voortplantingspoel terugvinden. Het winterverblijf<br />
ligt meestal op enkele honderden tot 1.500 m van de paarplaats.<br />
Afstanden tot 3 km zijn geen zeldzaamheid. Alleen wie paarrijp is (minstens<br />
2 jaar oud) gaat op stap. Dat betekent dat deze diertjes feilloos hun weg<br />
terugvinden naar het water waar zij geboren werden. Voor sloten die dich-<br />
Paddenoverzet<br />
39<br />
In het vroege voorjaar, vanaf februari,<br />
ontwaken amfibieën uit hun winterslaap.<br />
Het enige waar die beestjes aan denken, is de<br />
voortplanting. Op stap naar een geschikte<br />
voortplantingspoel moeten die dieren soms<br />
drukke wegen oversteken in ons dicht bevolkte<br />
<strong>Vlaanderen</strong>. Daar schuilt het grote gevaar.<br />
Om aan het gevaar te ontkomen, worden<br />
padden en andere amfibieën door vrijwilligers<br />
van de ene naar de andere<br />
kant van de weg<br />
overgezet.<br />
foutje: pad omklemt groene kikker<br />
paddenkluwen
40<br />
<strong>Kikker</strong>s en padden<br />
terbij liggen, hebben ze geen belangstelling. Soms overwinteren bruine kikkers in de modder van een<br />
andere plas dan hun uitverkoren paaivijver.<br />
De Engelse bioloog Savage ontdekte dat de neerslag, enkele maanden voor de trek, een rol speelt.<br />
Regen zorgt ervoor dat het fosfaatgehalte van het water stijgt en daardoor de algengroei op gang komt.<br />
Algen geven een bepaalde geur af en deze zou de bruine kikkers aantrekken. Dat verklaart ook waarom<br />
bruine kikkers vooral bij tegenwind trekken. Die algen zijn ook belangrijk als basisvoedsel voor de dikkopjes.<br />
Graag wat groen<br />
De theorie van Savage geldt niet voor padden. Die trekken weliswaar ook terug naar de omgeving waar<br />
ze geboren werden en vinden er de geschikte poel. Hoe, dat weten we niet. Magnetische velden? Een<br />
speciaal zintuig? Ervaring leert alleszins dat padden in de omgeving van hun ‘traditionele’ voortplantingspoel<br />
vlot een nieuwe, goede waterpartij ontdekken en koloniseren.<br />
Padden hebben nood aan een waterpartij met voldoende planten en gevarieerde oevers. Ze verkiezen<br />
waterplanten die loodrecht groeien, zodat ze er hun eisnoeren makkelijk kunnen rond wikkelen. Ook<br />
een wisselende waterdiepte staat op het wenslijstje. Ondiep water warmt vlugger op, maar diepere<br />
delen zijn nodig om de dikkopjes van voedsel, schuilplaatsen en leefruimte te voorzien.<br />
Klemvaste paartjes<br />
Op de paaiplaats zijn er meer mannetjes dan vrouwtjes. Mannetjes zijn eerder paarrijp en de vrouwtjes<br />
verschijnen niet ieder jaar.<br />
Sommige mannetjes slaan hun slag reeds onderweg en laten zich door vrouwlief op de rug voeren. In de<br />
vijver is het een drukte van jewelste. Gekoppelde mannetjes houden hun partner stevig in de greep<br />
onder haar oksel. Wrattige uitsteeksels op hun vingers (‘copulatieborstels’) maken de klemhouding<br />
onwrikbaar. De onderarmen van de mannetjes zijn trouwens forser gebouwd tijdens de trek.<br />
Daarenboven scheiden bepaalde klieren kleefstoffen af.<br />
Olivier Dochy<br />
Bruine kikkers zetten hun eitjes af in klompjes. Die zwellen op tot een grote massa kikkerdril.
<strong>Kikker</strong>s en padden<br />
Afzetten en wegwezen<br />
Het vrouwtje kiest een mooie, zonnige dag om haar eitjes af te zetten.<br />
Enkele samentrekkingen van het onderlichaam, veroorzaakt door de ovulatie<br />
of eisprong, kondigen de blijde gebeurtenis aan. Van zodra de eitjes uit het<br />
lichaam komen, buigt ze haar rug en steekt haar achterpoten uit. Het mannetje<br />
zit in de ideale positie om de eitjes te bevruchten. Hij komt lager op<br />
haar rug en vormt met zijn achterpoten een ‘kommetje’ onder de cloaca van<br />
het vrouwtje. Hierin worden de eitjes verzameld en bevrucht door het sperma<br />
dat het mannetje met pompende bewegingen afscheidt.<br />
Wanneer alle eieren gelegd zijn, is het feest afgelopen: het mannetje wordt<br />
afgewezen. Een of enkele dagen later verlaat het vrouwtje het water en<br />
trekt naar het zomerverblijf. Deze terugtrek verloopt vrij snel en is niet zo<br />
massaal en opvallend als de heentrek.<br />
Schema van de heentrek, paring, terugtrek<br />
MANNETJE<br />
ontwaakt en trekt naar de paarvijver<br />
begint soms te roepen<br />
zwemt of kruipt naar bewegende, ronde voorwerpen<br />
omklemt een vrouwtje<br />
In het water:<br />
tegenover rivalen worden afweerbewegingen<br />
en geluiden gemaakt<br />
Paring:<br />
glijdt naar achteren, vormt kommetje met<br />
achterpoten<br />
stort sperma uit als de eitjes komen<br />
laat het vrouwtje los<br />
omklemt ander vrouwtje of<br />
kruipt na een paar dagen aan land,<br />
sommige blijven tot mei in het water<br />
VROUWTJE<br />
ontwaakt en trekt naar de paarvijver<br />
komt in de buurt van de mannetjes die ze prikkelt<br />
door haar bewegingen<br />
trekt traag vooruit, laat zich goed opmerken<br />
paarbereid vrouwtje gedraagt zich rustig<br />
In het water:<br />
zoekt naar goede plaats met waterplanten en<br />
voldoende diepte<br />
Paring:<br />
signaalhouding (na ovulatie): holle rug,<br />
gestrekte poten<br />
drijft de eitjes uit in twee snoeren<br />
laat de signaalhouding varen, schept lucht en<br />
zwemt rond: de snoeren worden om plantenstengels<br />
gewikkeld<br />
er komen geen eitjes meer<br />
kruipt volgende nacht aan land en trekt naar<br />
het zomerverblijf<br />
41<br />
‘copulatieborstel’
42<br />
eiklompen van<br />
bruine kikker<br />
snoeren van gewone pad<br />
evolutie eitje (kikkerdril)<br />
evolutie larve (dikkopje)<br />
<strong>Kikker</strong>s en padden<br />
<strong>Kikker</strong>dril: leve de zon<br />
Padden zetten hun eitjes geleidelijk af in snoeren. <strong>Kikker</strong>s sparen, na de<br />
eisprong, hun eitjes op in het lichaam, om ze op een gunstig moment uit te<br />
stoten: de eiklompen of ‘kikkerdril’. De zwarte eitjes zijn 2 mm groot en<br />
bevatten dooierkorrels als eerste voedsel voor de larve.<br />
De bevruchte eitjes zinken eerst naar de bodem. Het geleiachtige omhulsel<br />
neemt water op en zwelt. Door het opzwellen vergroot de inhoud, vermindert<br />
het soortelijk gewicht en gaat het kikkerdril drijven. Die kleverige,<br />
doorzichtige geleibol beschermt het eitje tegen uitdrogen, predatie en<br />
schimmelvorming. Bovendien werkt de bol als een lens die het zonlicht op<br />
het eitje concentreert en de warmte vasthoudt. Dankzij de zonnewarmte<br />
kunnen de eitjes zich ontwikkelen. Daarom worden ze nooit afgezet in sterk<br />
stromend water. In traagstromende waterlopen kunnen eitjes en dikkopjes<br />
soms 2 tot 3 kilometer ver afdrijven.<br />
<strong>Kikker</strong>dril is voorzien van een antivriessysteem. Samen met het water<br />
slorpt de vulstof ook microscopisch kleine plantjes, algjes, op. Zoals alle<br />
planten kennen die fotosynthese. Overdag komt er zuurstof vrij en wordt de<br />
drilmassa ‘luchtiger en lichter’. ’s Avonds valt de bladgroenwerking en dus<br />
de zuurstofproductie uit. De algjes verbruiken wel zuurstof en daardoor<br />
‘lost’ de vulstof een beetje en zinkt, net genoeg om niet in te vriezen aan<br />
het wateroppervlak. Als de plas tenminste diep genoeg is.<br />
Groene kikkers leggen hun eitjes pas in mei/juni. Dankzij het warmere weer<br />
ontwikkelen de eitjes reeds na één week tot larve. Hun eiklompjes blijven<br />
meer ondergedoken.<br />
Zoveel eitjes<br />
Wiskundig berekend moet elk koppeltje padden of kikkers in hun hele leven<br />
minstens twee jongen grootbrengen om de soort in stand te houden. Toch<br />
produceert elk vrouwtje jaarlijks duizenden eitjes. Een pad legt jaarlijks<br />
2.000 tot 7.000 eitjes, bruine kikkers tot 4.000, groene kikkers tussen 5.000<br />
en 10.000. Dreigen we ooit door padden en kikkers overspoeld te worden?<br />
Veel eitjes en dikkopjes sneuvelen als maaltijd van vleesetend watervolk:<br />
bootsmannetjes, salamanders, libellenlarven, waterschorpioen, waterkevers,<br />
stekelbaarsjes en andere (roof-)vissen. De vraatzuchtige larve van de<br />
geelgerande watertor alleen al eet 50 dikkopjes per dag … Ook ziektes en<br />
schimmels kunnen een hoge tol eisen.<br />
Ook voor volgroeide amfibieën loert er overal gevaar, zowel ‘te water als te<br />
land’: roofdieren, reigers, kraaien, poeslief, … Tenslotte is er nog het verkeer.<br />
Tijdens de trekperiode alleen al sneuvelen jaarlijks vele duizenden<br />
padden en kikkers.<br />
Best maar dat de natuur gul is wanneer het op eitjes aankomt.<br />
Van kikkervisje tot kikkerregen<br />
De ontwikkeling van ei tot kikkervisje duurt ongeveer drie weken. De dikkopjes<br />
met hun lange staart kent iedereen. Om goed te kunnen zwemmen,<br />
kreeg die zwemstaart een vinzoom mee. In het begin eten ze uitsluitend algjes,<br />
later staan ook kleine diertjes (watervlooien, eenoogkreeftjes, …) op<br />
het menu.
<strong>Kikker</strong>s en padden<br />
Maar kikkervisjes worden landdieren: eerst verschijnen de achterpoten,<br />
daarna de voorpoten. Langzaam ontwikkelen zich de longen. Op het einde<br />
van die metamorfose verdwijnt ook de staart. De staartweefsels worden<br />
door het lichaam opgenomen en opnieuw als bouwstoffen ingezet.<br />
‘Resorberen’ heet dergelijk proces. Wanneer de metamorfose klaar is,<br />
meten de kikkertjes en padjes amper 1,5 cm. Nu komen ze aan wal. Tijdens<br />
goede jaren kan dat zo massaal gebeuren, dat we van een ‘kikker- of paddenregen’<br />
spreken. Heel wat van die minidiertjes komen terecht in de maag<br />
van een legertje predatoren.<br />
Gifklieren<br />
Padden bezitten een wrattige huid. In die wratten zitten kliertjes die gifstoffen<br />
afscheiden. Voor de mens zijn die niet gevaarlijk.<br />
Achter het oog bevinden zich twee opvallende gifklieren, de ‘paratoïden’.<br />
Dit is een goed herkenningsmiddel voor padden. <strong>Kikker</strong>s bezitten die<br />
niet. Padden zijn kruipers die zich niet snel uit de voeten kunnen ‘springen’<br />
zoals kikkers. Om te ontsnappen aan vijanden is dat wel een nadeel. Gif<br />
brengt de oplossing. En het werkt: 92 vogelsoorten eten kikkers, slechts 18<br />
soorten lusten padden.<br />
Padden zijn meest aangepast aan het landleven. De zwemvliezen aan hun<br />
achterpoten zijn veel kleiner dan bij kikkers. Hun huid is relatief droog terwijl<br />
de kikkerhuid altijd vochtig blijft door bepaalde klieren. Op de huid ligt<br />
een dunne hoornhuid die niet meegroeit. Daarom vervellen kikkers en padden<br />
regelmatig.<br />
Katapult<br />
<strong>Kikker</strong>s en padden zijn veelvraten. Alles wat beweegt en niet te groot is,<br />
staat op het menu, van nietige mugjes tot dikke naaktslakken. Hun vangtuig<br />
is hun lange tong. Die klapt bliksemsnel uit als een katapult, de kleverige<br />
tongpunt grijpt de buit, tong met buit wordt binnengehaald. Een grote buit<br />
wordt rechtstreeks in de bek genomen. Voorpoten zijn daarbij handig. Om<br />
het voedsel te kunnen slikken, duwen de oogbollen het tot in de keelholte.<br />
Om drinken hoeven padden en kikkers zich niet te bekommeren. Hun<br />
huid is zo dun dat ze rechtstreeks water opneemt en het lichaam voldoende<br />
vocht geeft.<br />
Blaasbalgje<br />
<strong>Kikker</strong>s en padden ademen in twee bewegingen. Eerst zuigen de neusgaten<br />
lucht naar de mondholte. De mond blijft gesloten, terwijl de onderkaken en<br />
de kin wat uitzakken. Daarna worden de neusgaten gesloten, de kin perst de<br />
lucht als een kleine blaasbalg naar de longen. Die bewegingen van de onderbek<br />
zijn goed te zien, net alsof het dier kauwgom knabbelt.<br />
Om uit te ademen, spant het dier zijn lichaamswanden op, zodat de elastische<br />
longen worden samengeperst en de lucht wordt uitgestoten.<br />
Zien om niet gezien te worden<br />
Wie als ‘wild’ dier oud wil worden, zorgt er best voor om niet op te vallen.<br />
Wanneer je dan nog zelf een oogje in het zeil kunt houden, zit het helemaal<br />
goed. Groene kikkers liggen diep in het water, maar de ogen blijven boven<br />
... prooi met<br />
43<br />
evolutie larve (dikkopje)<br />
De pad vangt zijn ...<br />
zijn tong, die hij ...<br />
... als een katapult uitslaat.
44<br />
Gifklier pad<br />
<strong>Kikker</strong> of pad<br />
water. De kikker valt daardoor ook niet op voor zijn<br />
eigen prooidiertjes.<br />
Maar er is meer: ogen, neusgaten en trommelvliezen<br />
liggen bijna op één lijn net boven het wateroppervlak.<br />
Ademen, zien en horen blijven dus verzekerd.<br />
<strong>Kikker</strong>s hebben geen uitwendig oor. Wie in<br />
het water leeft, krijgt enkel last met oorschelpen.<br />
Hun trommelvlies is de ronde vlek schuin achter elk<br />
oog. Bij padden met hun wrattige huid is dat moeilijk<br />
te zien. Omdat groene kikkers in het water leven,<br />
vliegt hun buit hen dikwijls boven het kopje. Hun<br />
gezichtsvermogen werd daarop afgesteld: de optische as van<br />
de ogen maakt een hoek van 38° naar boven. De gewone pad en de bruine kikker zoeken hun voedsel<br />
op het land en dus ligt hun optische oogas bijna horizontaal. Uitstulpende kikkerogen bieden ook het<br />
voordeel dat ze achter zich kunnen kijken zonder de kop te draaien.<br />
<strong>Kikker</strong> of pad?<br />
HERKENNEN<br />
AFMETINGEN<br />
V: Vrouwtje<br />
M: Mannetje<br />
KOP<br />
POTEN<br />
ZWEMVLIEZEN<br />
HUID<br />
TANDEN<br />
TROMMELVLIES<br />
<strong>Kikker</strong>: neus, ogen en oren op één lijn<br />
gewone pad<br />
Bufo bufo<br />
opvallende gifklier<br />
achter het oog,<br />
wrattige huid<br />
V: 8-10 cm, soms meer<br />
M: tot 7 cm<br />
korte kop<br />
korte poten (kruipen)<br />
iets meer dan helft<br />
tenen<br />
ruw, leerachtig, wrattig<br />
verhemelte<br />
geen in de bovenkaak<br />
onduidelijk<br />
bruine kikker<br />
Rana temporaria<br />
donkere vlek achter het<br />
oor<br />
V: 9–10 cm<br />
M: iets kleiner<br />
bredere kop en stompere<br />
snuit<br />
springpoten<br />
goed ontwikkeld<br />
glad<br />
op bovenkaak en<br />
verhemelte<br />
duidelijk<br />
groene kikker<br />
Rana esculenta<br />
drie overlangse lichte<br />
strepen<br />
V: 8–12 cm<br />
M: 6-9 cm<br />
smalle kop en scherpere<br />
snuit<br />
springpoten<br />
volledige zwemvliezen<br />
glad, iets korrelig<br />
op bovenkaak en<br />
verhemelte<br />
meestal duidelijk
<strong>Kikker</strong> of pad<br />
KEELBLAAS<br />
VOEDSEL<br />
ZOMERGEBIED<br />
OVERWINTEREN<br />
LEVENSDUUR<br />
VOORTPLANTING<br />
paartijd<br />
eitjes<br />
dikkopjes<br />
metamorfose<br />
geslachtsrijp<br />
gewone pad<br />
gewone pad<br />
Bufo bufo<br />
geen<br />
kleine landdiertjes: insecten,<br />
spinnen, pissebedden,<br />
wormen, slakjes,<br />
...<br />
droog tot vochtig land<br />
ingegraven onder<br />
bodem<br />
10-15 jaar<br />
half februari tot eind<br />
maart, massale trek<br />
2.000/7.000,<br />
zwart-bruin, lange<br />
(tot 2 m) snoeren<br />
2 tot 3,5 cm<br />
boven zwart, onder<br />
grijs<br />
aan land in juni-juli<br />
4–5 jaar<br />
(tot maximum<br />
36 jaar oud)<br />
bruine kikker<br />
Rana temporaria<br />
inwendig<br />
idem (landdiertjes)<br />
vochtig land<br />
onder water in modder,<br />
soms ingegraven op<br />
land<br />
6-9 jaar<br />
begin februari tot half<br />
maart, massale trek<br />
750/4.500,<br />
zwart, eiklompen drijven<br />
aan oppervlak<br />
4 tot 5 cm<br />
donkerbruin met glanzende<br />
stippen,<br />
stomp staarteinde<br />
in mei-juni<br />
2-4 jaar<br />
bruine kikker<br />
groene kikker<br />
Rana esculenta<br />
uitwendig<br />
land- én waterdiertjes,<br />
ook eitjes van vissen en<br />
bruine kikker<br />
water en oever<br />
onder water,<br />
jonge dieren soms<br />
ingegraven op land<br />
5–7 jaar<br />
april tot half mei, niet<br />
opvallend<br />
5.000/10.000,<br />
bruin-zwart, eiklompen<br />
zinken tss waterplanten<br />
5 tot 8 cm<br />
olijfkleurig met bruine<br />
vlekjes, lichte buik,<br />
scherp staarteinde<br />
in aug-sept of<br />
overwinteren als larve<br />
2–3 jaar<br />
groene kikker<br />
45
46<br />
de heren<br />
kleine watersalamander<br />
vinpootsalamander<br />
alpenwatersalamander<br />
kamsalamander<br />
Salamanders<br />
In onze streek leven vier soorten watersalamanders van het geslacht<br />
Triturus: de kleine watersalamander, de vinpootsalamander, de alpenwatersalamander<br />
en de grote watersalamander of kamsalamander.<br />
De vuursalamander is een landsalamander van het geslacht Salamandra.<br />
Deze prachtsoort komt in de <strong>West</strong>hoek niet (meer) voor. Je kan dit dier<br />
wél ontdekken net over de grens, op de Zwarteberg en in enkele nabije<br />
Noord-Franse vochtige bossen ...<br />
Te land en te water<br />
Watersalamanders leven van de (na-)zomer tot de winterslaap op het land.<br />
Overdag verstoppen ze zich onder ruige vegetaties, stenen of hout, in<br />
bodemholtes, goed afgeschermd voor de zon, om zeker niet uit te drogen.<br />
‘s Nachts gaan ze op jacht naar slakjes, insecten, spinnen, wormen, duizendpoten,<br />
…<br />
Vanaf de eerste najaarskoude stoppen ze met eten en gaan op zoek naar een<br />
winterverblijf. In de loop van oktober worden ze totaal inactief: de ‘winterslaap’<br />
begint. Geprikkeld door het lengen van de dagen worden ze wakker.<br />
Wanneer de temperatuur iets stijgt, verlaten ze hun winteroord, op zoek<br />
naar hun voortplantingspoelen. De trekperiode is zeer veranderlijk, naargelang<br />
de weersomstandigheden: al vanaf begin januari kan je trekkende salamanders<br />
aantreffen.<br />
Salamanders trekken meestal vroeger dan padden. Ze blijven trouw aan hun<br />
voortplantingspoel. Jonge dieren verkennen hun geboorteplaats en de omgeving,<br />
om er 2 tot 3 jaar later, als ze geslachtsrijp worden, terug te keren. We<br />
weten niet hoe ze dit klaarspelen. Anderzijds koloniseren volwassen salamanders<br />
vrij snel nieuwe, goede poelen.<br />
Van land- naar watervorm<br />
De mannetjes bereiken de paaiplaats iets eerder dan de vrouwtjes. Ze<br />
gebruiken die voorsprong om een speciaal bruidskleed te ontwikkelen: de<br />
mooie kam en een levendig kleurpatroon. De kam begint op de rug ter<br />
hoogte van de voorpoten en loopt verder over de staart. Tijdens de landperiode<br />
is de staart rond, maar in het water wordt die een platte, sierlijke<br />
zwem- en pronkstaart. De lichaamskleur wordt levendiger, vooral de felle<br />
buikkleuren vallen op. Ook de cloaca krijgt kleur en zwelt op. Het wijfje<br />
houdt er geen speciale bruiloftstooi op na. Opvallend is haar dikke ‘buik’, vol<br />
met eitjes.<br />
Interessant om weten is dat ook de ogen veranderen. Op het land zien salamanders<br />
enkel scherp van dichtbij. In het water worden ze echter verziend,<br />
ze merken een prooi reeds van ver op. Ze schieten op hun slachtoffer toe<br />
maar door hun verziendheid happen ze er wel eens naast. Een laatste verandering<br />
is het dunner worden van de huid, waar ze beperkt mee kunnen<br />
ademen. Ze moeten wel regelmatig naar het wateroppervlak om een luchtje<br />
te scheppen.<br />
Gecompliceerde versiering<br />
Watersalamanders paren in stilstaand of zwakstromend water. Er is geen<br />
direct contact of omklemming tussen de partners, zoals bij padden en kikkers.<br />
De paring verloopt voor alle watersalamanders volgens hetzelfde basis
Salamanders<br />
patroon. Wanneer een mannetje (mét kam) een vrouwtje (zonder kam) ontmoet,<br />
gaat hij op verkenning.<br />
Hij moet er immers zeker van zijn dat het vrouwtje van zijn soort is. Daarna<br />
probeert hij haar met zijn sierlijke kam en hevige kleuren te versieren en<br />
stuurt haar met waaiende staartbewegingen prikkelende geursignalen toe.<br />
Na dergelijk machtsvertoon toont het passieve vrouwtje eindelijk bereidwilligheid<br />
en benadert het mannetje.<br />
Hij reageert dolgelukkig met ‘staartwaaien’ en loopt daarna voor het vrouwtje<br />
uit. Als ze hem blijft volgen, neemt ook zij eindelijk initiatief: ze moedigt<br />
haar partner aan door met haar snuit de staart van het mannetje herhaaldelijk<br />
aan te raken.<br />
Helaas zijn er vaak rivalen in de omgeving. Strijdlustige soortgenoten gaan<br />
een gevecht niet uit de weg. Soms moet een poot of een stuk staart eraan<br />
geloven. Zo erg is dat niet: een beschadigd lichaamsdeel kan weer aangroeien.<br />
Spermatoforen<br />
Eindelijk kan de merkwaardige bevruchting doorgaan. Lopend scheidt het<br />
mannetje twee kleverige pakketjes zaadcellen (‘spermatoforen’) af op de<br />
bodem. Het vrouwtje volgt hem op de voet en schuurt voortdurend met haar<br />
cloaca over de bodem. Zo kan ze de kleverige zaadkegeltjes in de cloaca<br />
opnemen.<br />
De opname van de kegeltjes is de meest kritieke fase van het hele avontuur.<br />
Het hele opzet lukt alleen wanneer de wederzijdse reacties van de partners<br />
elkaar op het juiste ogenblik opvolgen. Gemiddeld moet de hele<br />
bedoening drie keer herhaald worden.<br />
Salamanders lijken wat op<br />
hagedissen. Hagedissen behoren echter<br />
tot de reptielen. Om verwarring te vermijden,<br />
zetten we de belangrijkste verschillen op een rijtje.<br />
ontwikkeling<br />
huid<br />
ademhaling<br />
levendbarende hagedis<br />
salamander (amfibie)<br />
- jeugd (larve) in het<br />
water<br />
- gedaanteverwisseling<br />
- naakt, meestal vochig<br />
- kieuwen tijdens jeugd<br />
- longen en huid als<br />
volgroeid dier<br />
hagedis (reptiel)<br />
- onmiddellijk<br />
landleven<br />
- geen gedaanteverwisseling<br />
- beschubd en droog<br />
- steeds longademhaling<br />
In de <strong>West</strong>hoek komen<br />
slechts twee soorten reptielen<br />
voor: levendbarende<br />
hagedis en hazelworm. Die<br />
laatste zal je slechts zelden<br />
ontmoeten. De hazelworm<br />
is bovendien een<br />
pootloze hagedis die<br />
sterk op een slang<br />
lijkt.<br />
de dames<br />
47<br />
kleine watersalamander<br />
vinpootsalamander<br />
alpenwatersalamander<br />
kamsalamander
48<br />
eitjes van salamander<br />
larve kleine watersalamander<br />
larve kamsalamander<br />
larve vinpootsalamander<br />
Salamanders<br />
De eiafzetting<br />
De bevruchting van de eitjes door zaadcellen gebeurt dus inwendig.<br />
De eitjes zijn één of twee dagen na de paring legrijp. Bij moeilijke omstandigheden,<br />
wanneer bijvoorbeeld de poel droogvalt, of er een harde vriesperiode<br />
intreedt, kan de afzetting enige weken tot zelfs enkele maanden uitgesteld<br />
worden. Soms worden de eitjes pas in het najaar afgezet.<br />
Eitjes afzetten gebeurt erg behoedzaam. Ze worden één voor één op<br />
waterplanten ‘gekleefd’. Eerst worden de planten onderzocht: ze moeten<br />
buigzame bladeren hebben. Een geschikt blad wordt tussen de achterpoten<br />
om de cloaca gevouwen. Het vrouwtje zet het eitje af en blijft een tijdje<br />
roerloos zitten. Het eitje zwelt op, het gelatineuze eikapsel verhardt.<br />
Wanneer het vrouwtje wegzwemt, blijft het omgevouwen blad rond het ei<br />
plakken. De indirecte inwendige bevruchting en omzichtige eiafzetting<br />
levert een beter resultaat op dan bij padden en kikkers. Daarom is het aantal<br />
salamandereitjes veel kleiner: tussen 50 en 300.<br />
Van larve tot salamander<br />
Na twee tot drie weken komen de larfjes uit. Vlak achter het kopje draagt<br />
het larfje een krans van uitwendige kieuwen. Die bestaan uit vele fijne,<br />
sterk doorbloede zijtakjes die zuurstof uit het water opnemen.<br />
De larfjes leven van dierlijk plankton, niet van algjes zoals bij dikkopjes.<br />
Wanneer ze iets groter worden, jagen ze op prooitjes als watervlooien en<br />
eenoogkreeftjes.<br />
In tegenstelling tot kikkers en padden, verschijnen bij salamanderlarven<br />
eerst de voorpoten, daarna de achterpoten. Als de uitwendige kieuwen<br />
verschrompelen, zijn de longen volgroeid. De salamandertjes moeten steeds<br />
meer naar de oppervlakte om te ademen. Na twee tot drie maanden waterleven<br />
gaan ze aan land als magere, kwetsbare diertjes.<br />
Het komt wel voor dat de larven in het water overwinteren. Dit gebeurt als<br />
de eitjes erg laat (najaar!) werden afgezet. Deze larven metamorfoseren pas<br />
de volgende zomer.<br />
Bij de meeste soorten salamanders treft men af en toe exemplaren aan met<br />
uitwendige kieuwen, die toch geslachtsrijp zijn. Dit fenomeen noemt men<br />
‘neotenie’. Letterlijk: neo = nieuw, tenere = tegenhouden, dus: de vernieuwing<br />
(metamorfose) tegenhouden.<br />
Met smaak en geur<br />
Salamanders kunnen van ver een prooi opmerken. Ook de geur speelt een<br />
belangrijke rol bij het opsporen van voedsel. Voortdurend zuigt de salamander<br />
door zijn neus water aan om het langs zijn bek weg te persen. Ruikt of<br />
proeft hij in dit water een prooi, dan worden de persbewegingen van zijn<br />
keeltje heftiger en sneller, tot hij de prooi ontdekt. Alle waterdiertjes die<br />
hij kan inslikken, vallen ten prooi.<br />
Een vers hemd<br />
Normaal vervelt een salamander in het water om de 8 à 10 dagen, omdat de<br />
hoornlaag niet kan meegroeien. Daarnaast is er ook slijtage. De oude huid<br />
wordt dof en rimpelig, er vormt zich een nieuwe huid. Tussen beide komt er<br />
een soort slijm. De oude huid komt los en scheurt open aan de kop. Het
Salamanders<br />
geheel wordt dan als een hemd uitgetrokken. Als het velletje enkel nog aan<br />
de staart vastzit, gaat de salamander rondtollen en probeert zijn eigen<br />
oude huid op te eten. Vaak komen hongerige soortgenoten mee snoepen.<br />
Vuursalamander: de verdwenen soort<br />
Vuursalamanders zijn eierlevendbarend. Het vrouwtje van de vuursalamander<br />
legt geen eieren zoals de watersalamanders, maar ontwikkelt die in het<br />
lichaam tot larven. Meestal worden de goed ontwikkelde larven in langzaam<br />
stromend en zuurstofrijk water afgezet, maar ook vaak in stilstaand en zelfs<br />
voedselrijk water.<br />
In de Heuvellandse bronbosjes was de vuursalamander één van de meest<br />
zeldzame dieren. Eind jaren ‘70 van de vorige eeuw bleef slechts één vindplaats<br />
bekend: de Rodeberg in <strong>West</strong>outer. Sindsdien zijn geen volwassen dieren<br />
of larven meer gevonden. Door de toenmalige harde recreatie in het<br />
gebied werden de meeste biotopen van deze soort vernietigd. De laatste<br />
jaren werden de kwetsbare delen van het bos en de belangrijkste bronbeekjes<br />
in het gebied afgesloten voor het publiek.<br />
Laten we hopen dat de vuursalamander hier terug komt!<br />
Vier soorten salamanders<br />
De vier soorten die in onze streek voorkomen kunnen we het<br />
gemakkelijkst identificeren in de paartijd. Dan zijn de kleuren<br />
het hevigst en de kam het best ontwikkeld. Op basis van kleur<br />
en kam vind je op de volgende blz. een determinatietabel.<br />
Hugo Willocx<br />
49<br />
larve vuursalamander<br />
Vanwaar de naam<br />
vuursalamander?<br />
Deze salamanders overwinteren dikwijls<br />
onder houtmijten en -stammetjes waardoor<br />
de kans groot is dat ze met het hout in de<br />
open haard belanden. Onze voorouders<br />
geloofden dat de salamander als het ware<br />
uit het vuur kwam gekropen en de<br />
vlammen met zich meedroeg.<br />
Vandaar zijn naam ...<br />
vuursalamander.<br />
De vuursalamander komt in de <strong>West</strong>hoek niet meer voor. Net over de grens met Frankrijk (Zwarteberg) leven<br />
er wel nog gezonde populaties.
50<br />
KENMERKEN<br />
grootte<br />
rug<br />
buik<br />
keel<br />
MANNETJE<br />
mannetje in<br />
paarperiode<br />
VROUWTJE<br />
LARVE<br />
Vier soorten salamanders<br />
kleine watersalamander<br />
Triturus vulgaris<br />
6 - 11 cm, vrouwtje iets kleiner dan mannetje<br />
geelbruin met zwarte vlekken, kop gewoonlijk<br />
3 - 5 groeven<br />
vuilwit met brede, geeloranje lengtestreep en<br />
ronde bruine vlekken<br />
meestal gevlekt, indien weinig gevlekt: geelbeige<br />
kleur<br />
grote ononderbroken rug- en staartkam, aan de<br />
tenen huidzomen<br />
3 tot 5 cm, lichtbruin, staart versmalt geleidelijk<br />
in een punt, niet te onderscheiden van de<br />
larven van de vinpootsalamander<br />
vinpoot- of draadstaartsalamander<br />
Triturus helveticus<br />
iets kleiner dan de kleine watersalamander;<br />
mannetje 5 - 8 cm, vrouwtje 6,5 - 9 cm of iets<br />
groter (staartdraad niet meegerekend)<br />
geel, groen tot donkerbruin met donkere ronde<br />
vlekken<br />
rozig met een smalle gele lengtestreep en kleine<br />
vlekken op de zijden<br />
ongevlekt en rozig tot vleeskleurig (zeker bij<br />
vrouwtjes)<br />
lage rug- en iets hogere staartkam. Staartpunt<br />
versmalt plots en eindigt met een draadvormig<br />
uiteinde. Vliezen tussen de achtertenen sterk<br />
ontwikkeld.<br />
3 - 5 cm, lichtbruin, staart versmalt geleidelijk<br />
in een punt, niet te onderscheiden van de larven<br />
van de kleine watersalamander
alpenwatersalamander<br />
Triturus alpestris<br />
middelgrote watersalamander, mannetje<br />
7 - 10 cm, vrouwtje 8 - 12 cm<br />
mannetje: blauwachtig met zwarte vlekken<br />
vrouwtje: bruin-groen gemarmerd<br />
ongevlekt geel, oranje of oranjerood<br />
soms kleine donkere vlekjes op de keel<br />
lage geelachtige kam met zwarte strepen,<br />
onderzijde van de vuilwitte band tussen rug<br />
en buik met lichtblauw afgezoomd.<br />
4 - 6 cm, donkerbruin met donkere vlekjes:<br />
hoge staart eindigt in een stompe punt, oranje<br />
rugstreep<br />
kamsalamander<br />
Triturus cristatus<br />
onze grootste inheemse watersalamander,<br />
mannetje 10 - 14 cm, vrouwtje 11 - 17 cm<br />
donkerbruin met zwarte vlekken, huid relatief<br />
ruw tot wrattig<br />
geel tot oranje met zwarte vlekken<br />
gescheiden van de buik door een dwarse huidplooi,<br />
donker met witte en grijze spikkels<br />
hoge, getande rugkam, duidelijk gescheiden<br />
van de staartkam. Aan weerszijden van de<br />
staart een witte tot blauwe band.<br />
6 - 8,5 cm, lange tenen, draadstaart<br />
KENMERKEN<br />
grootte<br />
rug<br />
buik<br />
keel<br />
MANNETJE<br />
mannetje in<br />
paarperiode<br />
VROUWTJE<br />
LARVE<br />
51
52<br />
Nieuwe<br />
poelen helpen!<br />
In de <strong>West</strong>hoek gaan vijf soorten amfibieën er<br />
duidelijk op achteruit, enkel de vinpootsalamander<br />
en de gewone pad houden stand. Alle soorten<br />
werden slechts in de helft of minder van de vroegere<br />
vindplaatsen teruggevonden. Vele goede poelen zijn<br />
verloren gegaan. Dit verlies wordt voor een deel goedgemaakt<br />
door de kolonisatie van nieuwe of voorheen<br />
onbezette waterpartijen. Onderzoek toont aan dat<br />
de inrichting van nieuwe, goed beheerde poelen of<br />
(tuin-)vijvers in de juiste gebieden bijzonder<br />
zinvol is als maatregel voor het behoud of<br />
het herstel van amfibieën. En dus ook<br />
van andere streekeigen waterdie-<br />
ren. Handen uit de mouwen!<br />
Verspreiding<br />
Hoe zeldzaam zijn amfibieën tussen<br />
IJzer en Leie?<br />
Tussen 2000 en 2005 werkten zowat 130 vrijwilligers<br />
samen aan een grootschalig onderzoek naar de<br />
amfibieën in de zuidelijke <strong>West</strong>hoek, de streek<br />
tussen IJzer en Leie en het Brugse Ommeland.<br />
Beide regio’s staan bekend om hun rijkdom aan<br />
amfibieën. Er werden niet minder dan 1.313 poelen<br />
geïnventariseerd. De resultaten van de zuidelijke<br />
<strong>West</strong>hoek vatten we hier beknopt samen.<br />
Achteruitgang<br />
De verzamelde gegevens werden verwerkt in een wetenschappelijk<br />
rapport: "Poelen en amfibieën in <strong>West</strong>-<br />
<strong>Vlaanderen</strong>". Dit biedt een realistisch beeld van de verspreiding,<br />
de algemeenheid of zeldzaamheid van de verschillende<br />
soorten. Door vergelijkend onderzoek met een universitaire studie<br />
uit 1976-1978 (Ph. De Fonseca, ‘de herpetofauna in Oost- en <strong>West</strong>-<br />
<strong>Vlaanderen</strong>’, 1980) konden betrouwbare vergelijkingen en conclusies opgemaakt<br />
worden. Ook de verandering van het aantal vindplaatsen (poelen, vijvers, tuinvijvers) werd onderzocht.<br />
We beperken ons hier tot de gegevens die het rapport weergeeft over de 7 soorten die in de zuidelijke<br />
<strong>West</strong>hoek voorkomen.<br />
Dit onderzoek werd gestuurd door de <strong>Provincie</strong> <strong>West</strong>-<strong>Vlaanderen</strong>, het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek en<br />
Hyla (Werkgroep amfibieën en reptielen van Natuurpunt vzw), in samenwerking met het Regionaal Landschap<br />
<strong>West</strong>-Vlaamse Heuvels en de plaatselijke afdelingen van Natuurpunt vzw.<br />
Alpenwatersalamander<br />
De verspreidingskaartjes zijn overgenomen<br />
uit het rapport ‘Poelen en<br />
amfibieën in <strong>West</strong>-<strong>Vlaanderen</strong>’.<br />
De alpenwatersalamander is de<br />
minst kieskeurige. Hij toont toch een<br />
voorkeur voor kleine, ondiepe,<br />
beschaduwde en koele poelen, ook<br />
in karrensporen in of in de nabijheid<br />
van bossen. De soort komt overal<br />
binnen het Regionaal Landschap voor<br />
en is er de meest talrijke.<br />
Dit was en blijft een algemene soort,<br />
hoewel het aantal recente vindplaatsen<br />
slechts 2/3 van het vroegere<br />
aantal bedraagt. De soort verdween<br />
uit 60% van de vroegere vindplaatsen.<br />
25% van de recente waarnemingen<br />
komt van poelen waar de<br />
soort vroeger niet was opgemerkt. In<br />
de IJzervallei blijft het aantal vindplaatsen<br />
zeer beperkt.
Verspreiding<br />
Kamsalamander<br />
Zeldzaam in <strong>Vlaanderen</strong>, maar nog<br />
aanwezig in de heuvelstreek. De<br />
soort is sterk afhankelijk van de aanwezigheid<br />
van hagen, houtwallen,<br />
knotbomen, riet en vochtige bosjes<br />
in de directe omgeving van de poel.<br />
Stelt hoge eisen: grote poelen met<br />
watervegetatie, liefst in beekvalleien.<br />
Deze zeldzame soort gaat algemeen<br />
achteruit: het aantal recente locaties<br />
bedraagt slechts 39% van het<br />
vroegere aantal. Hij komt slechts in<br />
10% van de onderzochte poelen voor.<br />
De zuidelijke <strong>West</strong>hoek herbergt wel<br />
een belangrijke restpopulatie. In de<br />
rest van <strong>West</strong>-<strong>Vlaanderen</strong> zijn kamsalamanders<br />
bijzonder zeldzaam of<br />
ontbrekend. Toch een lichtpunt: er<br />
werden nieuwe locaties met kamsalamander<br />
ontdekt. Ook nieuw gegraven<br />
poelen in een goede omgeving<br />
blijken vlot gekoloniseerd te worden.<br />
Vinpootsalamander<br />
Zeldzaam in <strong>Vlaanderen</strong>. Enkel in<br />
het Poperingse, de Heuvelstreek en<br />
lokaal in Frans-<strong>Vlaanderen</strong> soms heel<br />
talrijk! In het Ieperse en verder komt<br />
de soort niet voor. Vinpootsalamanders<br />
verkiezen vooral waterpartijen<br />
aan de rand van bossen. Dit is de<br />
meest zeldzame watersalamander in<br />
<strong>West</strong>-<strong>Vlaanderen</strong>: de soort komt in<br />
minder dan 10% van de onderzochte<br />
poelen voor. In de zuidelijke<br />
<strong>West</strong>hoek leven ze in drie gescheiden<br />
gebieden: het westelijke deel<br />
van het Hoppeland, de <strong>West</strong>-<br />
Vlaamse heuvels en Houthulst. De<br />
soort werd teruggevonden in de helft<br />
van de vroegere vindplaatsen, 41%<br />
van de waarnemingen werd in nieuwe<br />
locaties verricht. Het totaal aantal<br />
vindplaatsen is wel toegenomen.<br />
In de omgeving van Wervik werden tussen 2004 en 2006 nieuwe<br />
vindplaatsen ontdekt. Men telde er 18 poelen met kamsalamander:<br />
een ongewoon hoge dichtheid! Deze recente gegevens vind je<br />
nog niet op het kaartje terug.<br />
53
54<br />
Verspreiding<br />
Kleine watersalamander<br />
Veel voorkomende soort en ruim verspreid<br />
in de regio. Weinig kieskeurig<br />
wat zijn water- en landbiotoop<br />
betreft. Ze komen echter niet voor<br />
in vervuild water.<br />
Vroeger was dit de meest algemene<br />
amfibiesoort in <strong>West</strong>-<strong>Vlaanderen</strong>.<br />
Dat is nu niet meer zo: het aantal<br />
recente locaties bedraagt slechts<br />
38% van het vroegere aantal. Tijdens<br />
de inventarisatie werd ze aangetroffen<br />
in 42% van de onderzochte poelen.<br />
De soort lijkt op het eerste<br />
gezicht ‘ruim verspreid’, maar gaat<br />
er toch beduidend op achteruit.<br />
Gewone pad<br />
Deze vrij algemene soort werd<br />
gevonden in 30% van de onderzochte<br />
waterpartijen. Algemeen beschouwd<br />
houdt ze vrij goed stand, hoewel ze<br />
slechts in 1/3 van de vroegere vindplaatsen<br />
is teruggevonden.<br />
Bijzonder opvallend is dat 59% van<br />
de recente waarnemingen uit nieuwe<br />
locaties komt: de pad wist een<br />
groot aantal (ook nieuwe) waterpartijen<br />
te koloniseren. Uit de inventarisatie<br />
blijkt dat de soort hier en<br />
daar zou toenemen. Een gevolg van<br />
de jarenlange beschermingsacties?<br />
Dit is de verdienste van enkele tientallen<br />
vrijwilligers die de padden tijdens<br />
de voorjaarstrek over de autowegen<br />
helpen.<br />
Wie aan deze beschermingsacties<br />
wil deelnemen, kan contact opnemen<br />
met de gemeentelijke milieudienst,<br />
het regionaal landschap of<br />
De Bron vzw.
Verspreiding<br />
Bruine kikker<br />
Alhoewel gekend als vrij algemene<br />
soort, werd de bruine kikker slechts<br />
in 23% van de onderzochte waterpartijen<br />
gevonden. De soort gaat<br />
achteruit: het aantal recente locaties<br />
bedraagt 45% van het vroegere<br />
aantal. Ze werd teruggevonden in<br />
minder dan 20% van de vroegere<br />
vindplaatsen. Slechts 25% van de<br />
recente waarnemingen werden verricht<br />
op plaatsen waar de soort vroeger<br />
niet was opgemerkt.<br />
Groene kikker (bastaardkikker)<br />
In <strong>West</strong>-Europa leven er drie soorten<br />
groene kikkers: poelkikker,<br />
bastaardkikker en meerkikker. In<br />
onze streek leeft de ‘bastaardkikker’,<br />
voorheen ook de ‘middelste<br />
groene kikker’ genoemd.<br />
In onze streek is de achteruitgang<br />
van deze kikker bijzonder groot. Het<br />
aantal recente vindplaatsen bedraagt<br />
60% van het aantal uit de<br />
periode 1976-‘78. Groene kikkers<br />
verdwenen uit 62% van de vroegere<br />
locaties. Slechts 22% van de recente<br />
waarnemingen werd verricht op<br />
plaatsen waar ze vroeger niet waren<br />
opgemerkt.<br />
55
56<br />
Vogels en zoogdieren in en om de plas<br />
Als de waterpartij enige omvang heeft, voldoende planten herbergt en wat rust geniet,<br />
is er veel kans op watervogels. Het waterhoen en de wilde eend nestelen wel eens<br />
nabij een poel. De blauwe reiger komt er op voedselbezoek. En misschien probeert een<br />
ijsvogel er een stekelbaarsje te verschalken.<br />
Nogal wat zoogdieren zoeken af en toe de waterkant op. Slechts enkele zijn échte<br />
waterratten: de muskusrat en de woelrat. Een otter, het waterroofdier bij uitstek, zal<br />
je niet meer ontmoeten: otters verdwenen in 1984 uit de streek. Maar bunzing en hermelijn<br />
duiken wel nog op nabij gevarieerde wateroevers.<br />
blauwe reiger Hans De Groote<br />
De blauwe reiger<br />
Alles aan deze grote waadvogel (90 cm) is lang en slank: de witte hals, de poten en tenen, de dolksnavel,<br />
de zwarte hoofdpluimen. Zeer typerend is de vlucht: een langzame en diepe vleugelslag, met ingetrokken<br />
hals en gestrekte poten. De roep klinkt als een rauwe, hese schreeuw.<br />
Net als de wilde eend wist de reiger zich aan verschillende biotopen aan te passen. De vogel werd tot<br />
1972 bejaagd en vervolgd, maar aanvaardt steeds meer menselijke nabijheid. Hij komt in alle soorten<br />
watergebieden voor, als hij er zijn prooi wadend in kan bemachtigen. Steeds vaker zie je ook ‘landreigers’,<br />
die op weiden en akkers naar voedsel zoeken. Reigers eten alles wat ze kunnen pakken: vissen,<br />
amfibieën, insecten, wormen, slakken, af en toe iets plantaardigs. Ook muizen, mollen en nesten van<br />
grondbroeders zijn niet veilig als een reiger langskomt.<br />
Reigers zijn koloniebroeders. Het omvangrijke nest ligt in de kruin van hoge bomen, nabij grote watergebieden.<br />
Bij poelen en kleine vijvers zal een reiger nooit broeden.
Vogels<br />
waterhoen Johan Verbanck<br />
Het waterhoen<br />
Het waterhoen bezit een leigrijs verenkleed met veel wit onder de opgewipte<br />
staart. Opvallend is de levendige, rode snavel met een gele punt. De<br />
vogel loopt op groene poten. Waterhoentjes eten dierlijk én plantaardig<br />
voedsel. Dat vinden ze zowel op het land, langs de oever, als op het water.<br />
Meerkoeten, die nauw verwant zijn aan het waterhoen, zijn eenkleurig grijszwart,<br />
met een grote witte snavel. Ze leven op grote open vijvers.<br />
Waterhoentjes houden van kleine, moerasachtige watertjes.<br />
Waterhoentjes bouwen een groot nest, meestal dicht bij of op het water. Het<br />
is goed verankerd tussen waterplanten of struiken. Een koppeltje waterhoentjes<br />
is van eind maart tot begin augustus druk doende met nestelen en<br />
kuikens opvoeden. Ze krijgen 5 tot 8 eieren die 3 weken bebroed worden. Na<br />
7 weken vliegen de jongen uit. Meestal zijn er 2, soms 3 legsels per jaar.<br />
Jonge waterhoentjes vallen regelmatig ten prooi aan roofdieren en roofvissen.<br />
De wilde eend<br />
De wilde eend is de grootste en meest algemene van de grondeleenden. Die<br />
‘slobberen’ in de waterbodem langs de oever en zeven er eetbare plantjes<br />
en diertjes uit. Ze zoeken ook diepere bodems af door ‘kopje onder’ te gaan,<br />
met het achterlijf omhoog gericht. Helemaal onder water duiken hoort er<br />
niet bij. Wanneer wilde eenden opvliegen, stijgen ze in een bijna verticale<br />
vlucht uit het water op. Tamme of verwilderde neerhofeenden zijn<br />
daarvoor te zwaar en te lomp. Ze vliegen steeds schuin op.<br />
Het mannetje, de woerd, is onmiskenbaar met zijn glimmend groene kop en<br />
hals, die eindigt met een witte ring. De staart bezit witte randen en twee<br />
zwarte, grappig opgekrulde middenstaartveertjes. Het wijfje is geelachtig<br />
gespikkeld donkerbruin. Beide bezitten een grote purperviolette vleugelspiegel,<br />
afgeboord met zwarte en witte lijnen.<br />
57<br />
waterhoen<br />
wilde eend
58<br />
Vogels<br />
Wilde eenden eten gevarieerd: diverse planten en zaden, insecten, wormen, kikkervisjes, zelfs kikkers.<br />
Het nest is verzorgd: een basis van droog gras, daarop fijner materiaal, het geheel afgewerkt met dons<br />
dat in een cirkel rondom het wijfje is geschikt. De nestplaats is heel variabel: van op de bodem, tussen<br />
hoog gras, tot in een holle boom (knot- of treurwilg). Het uitgebreide legsel (7 tot 14 eieren) wordt al<br />
in maart bebroed. De broedduur bedraagt ongeveer 28 dagen.<br />
Wilde eenden weten zich aan vele milieus aan te passen, van grote natuurgebieden tot kunstmatige<br />
tuinvijvers. Dankzij hun talrijke kroost en een brede voedselkeuze komen ze algemeen voor.<br />
Het vliegende juweel<br />
De allermooiste vogel die soms (en steeds vaker) een poel of tuinvijver bezoekt is de ijsvogel. De kleurenpracht<br />
van deze vogel is exotisch. Vooral de haast fluorescerende lichtblauwe rug is onmiskenbaar.<br />
IJsvogels duiken in helder water naar kleine prooien: stekelbaarsjes, kikkervisjes, salamanders, …<br />
Vanaf de nazomer tot het einde van de winter bezoeken ijsvogels wel eens poelen en tuinvijvers.<br />
Tuinvijvers met helder water waarin kleine goudvissen of andere opvallende soorten zwemmen, zijn<br />
voor ijsvogels een gedroomd luilekkerland! Vanaf maart zoeken ze hun broedterritorium op in rustige,<br />
waterrijke gebieden. Midden een hoge en steile aarden wand boren ze een lange nesttunnel, die eindigt<br />
in een holletje. Bewoonde ijsvogelnesten herken je aan de stank van rotte vis en de witte meststrepen<br />
op de wand.<br />
Marc Espeel<br />
IJsvogels zijn kwaliteitsmeters van het waterbiotoop: hun regelmatige aanwezigheid wijst op een goed en kwaliteitsvol<br />
leefgebied.
Zoogdieren<br />
Ratten<br />
Drie soorten ratten komen regelmatig langs en in het water voor: muskusrat,<br />
woelrat en bruine rat. Alle ratten genieten een slechte faam. De bruine rat<br />
(‘rioolrat’) leeft vooral in de nabijheid van de mens.<br />
Muskusratten zijn van oorsprong Noord-Amerikaanse knaagdieren, die hier<br />
omwille van hun pels werden ingevoerd. Een aantal ontsnapte en verspreidde<br />
zich over heel Europa. Muskusratten ondergraven oevers met hun uitgebreide<br />
gangenstelsels en veroorzaken soms waterlast. Ze eten uitsluitend<br />
plantaardig materiaal, met een voorkeur voor allerlei wortels en knollen.<br />
Vele landbouwvruchten moeten er dus aan geloven.<br />
Door de verdwijning van hun natuurlijke vijanden (vooral otter, bunzing, ook<br />
hermelijn) kunnen de ratten zich ongelooflijk snel uitbreiden. Ze worden<br />
systematisch bejaagd en bestreden door professionele rattenvangers.<br />
Daardoor blijft hun aantal enigszins onder controle.<br />
Als een … rat in het water<br />
Het lichaam van de echte waterratten, muskusrat en woelrat, is perfect aangepast<br />
aan het waterleven. De dikke, korte kop gaat direct over in een<br />
gedrongen romp, die eindigt met een lange staart. Dankzij deze spoelvorm<br />
glijden ze soepel door het water. De oorschelpen zijn nauwelijks te zien, het<br />
inwendige oor kan bij het duiken door een huidplooi worden afgesloten: een<br />
unieke aanpassing van de muskusrat.<br />
otter Rudy Claeys<br />
De otter staat symbool voor een kwaliteitsvol en waterrijk landschap.<br />
De soort verdween uit <strong>West</strong>-<strong>Vlaanderen</strong> begin jaren ‘80.<br />
59<br />
muskusrat
60<br />
woelrat<br />
bruine rat<br />
otter<br />
hermelijn<br />
Zoogdieren<br />
Muskusratten bezitten korte voorpoten en grote achterpoten die dienst doen<br />
als zwempoten. De vijf tenen zijn verbonden door korte zwemvliezen. Iedere<br />
teen is omzoomd door een ‘zwemborstel’: waterafstotende haartjes die het<br />
roeioppervlak vergroten. Tussen beide roeipoten ligt het roer: de onbehaarde,<br />
zijdelings afgeplatte staart. De woelrat bezit een ronde, behaarde<br />
staart. De glanzende pels is met fijne haren bezet en kan veel lucht opslaan.<br />
Hierdoor wordt het drijfvermogen groter.<br />
Wanneer we een ‘grote’, ‘dikke’ rat van 30 cm romplengte zien bij het<br />
water, dan zal het wel een muskusrat zijn. Het dier is erg mensenschuw en<br />
zal direct onderduiken.<br />
Zien we een ‘kleine’ rat van 15 tot 20 cm romplengte die we geruisloos kunnen<br />
benaderen, dan kan het een woelrat zijn. Deze soort is erg bijziend<br />
zodat we ze tot op enkele passen kunnen benaderen. Bij het minste geluid<br />
duikt hij onmiddellijk onder.<br />
Marters<br />
Hét roofdier van de waterkant is (was) de otter.<br />
Tot halfweg de 20ste eeuw kwam dit dier nog ruim verspreid voor in de<br />
<strong>West</strong>hoek. Sedert 1984 (in De Blankaart) zijn er geen waarnemingen meer<br />
geweest. Met klemmen, vallen, geweren, maar ook door de watervervuiling<br />
en landschapsvernietiging werd dit prachtdier uitgeroeid. Gelukkig bezit de<br />
waterkant nog andere roofdieren, die voor wat evenwicht kunnen zorgen.<br />
De bunzing, een roofdier van het gevarieerde platteland, vertoeft graag<br />
langs oevers van beken en vijvers. Als rattenvanger is hij nauwelijks te overtreffen.<br />
Zijn slanke, soepele lijf is uiterst geschikt om de ratten, ook muskusratten,<br />
in hun gangenstelsels te achtervolgen. Bunzings eten ook graag<br />
kikkers en, wat weinig roofdieren lusten, padden. Ze krijgen een zware indigestie<br />
als ze vrouwelijke kikkers of padden oppeuzelen die hun eitjes nog<br />
niet hebben afgezet. Het gelatineuze omhulsel rond de eitjes zwelt op in hun<br />
maag en ze moeten alles uitbraken.<br />
De bunzing wordt ook ‘eierdief’ en ‘stinkotter’ genoemd. Zijn eerste bijnaam<br />
is sprekend. Stinken doet het dier wanneer hij schrikt of aangevallen<br />
wordt. Uit klieren bij de anus scheidt het een stinkende vloeistof af die aanvallers<br />
(honden, vossen) ontmoedigt.<br />
Ook de hermelijn, een kleinere neef van de bunzing, is vaak aan de waterkant<br />
op jacht. Hij speurt er vooral naar woelratten en muizen. Die achtervolgt<br />
hij tot diep in hun gangen. ’s Winters krijgt de hermelijn een witte<br />
pels. Hun typerende zwarte staartpunt zorgt voor de herkenning.<br />
Als rattenvangers zijn hermelijn en bunzing van onschatbare waarde. Deze<br />
dieren verdienen dan ook echte bescherming.<br />
Waterspitsmuis<br />
Tenslotte is er ook nog een spitsmuis, die zich als waterdier specialiseerde:<br />
de waterspitsmuis. Dit vrij zeldzame diertje kan wel eens een poel of tuinvijver<br />
bezoeken. Waterspitsmuizen zijn hongerige rovertjes: ze eten alles<br />
wat leeft in het water, van kleine insectjes tot stekelbaars.
ETEN OF GEGETEN WORDEN EN ... OPRUIMEN!<br />
In deze uitgave passeerde slechts een klein deel van de vele soorten planten en dieren<br />
die in en om een poel leven de revue. Al die soorten hebben wel met elkaar te<br />
maken. Tussen alle planten en alle dieren binnen een watergebied bestaat er een<br />
voortdurende, complexe wisselwerking.<br />
Enkele eenvoudige voorbeelden: de stekelbaars bouwt zijn nest met plantaardig materiaal,<br />
watervlooien eten algen, de waterschorpioen verschuilt zich tussen de planten<br />
om op een prooi te loeren.<br />
Iets ingewikkelder klinkt deze combinatie: planten zorgen voor zuurstof in het water,<br />
dieren met kieuwen ademen die zuurstof in en koolzuur uit, planten nemen dit koolzuur<br />
op om er (via de fotosynthese) suikers uit te maken. Uit die suikers halen ze hun<br />
energie en de nodige bouwstoffen.<br />
Maar het kan nóg ingewikkelder.<br />
61
62<br />
Schema<br />
fotosynthese<br />
WATER + KOOLSTOFDIOXYDE =<br />
SUIKERS + ZUURSTOF<br />
of<br />
H 2 O + CO 2 = C 6 H 12 O 6 + O 2<br />
Schema verbranding<br />
SUIKER + ZUURSTOF =<br />
ENERGIE + KOOLSTOFDIOXYDE + WATER<br />
of<br />
C 6 H 12 O 6 + O 2 =<br />
Joule + CO 2 + H 2 O<br />
De truc van de fotosynthese<br />
Olivier Dochy<br />
Waterviolier is een prachtige maar zeldzame waterplant. Ze groeit<br />
grotendeels ondergedoken, maar steekt haar bloemen fier boven<br />
het water uit. De plant houdt van kwelzones: bewegend water dat<br />
zich op kleilagen een uitweg zoekt.<br />
Zonder planten geen dieren<br />
‘Groene planten vormen de basis van alle dierlijk leven omdat<br />
alleen planten anorganische stoffen kunnen omzetten tot organisch<br />
materiaal’. Zwaar maar waar.<br />
De voornaamste anorganische stoffen uit deze stelling zijn water (H 2 O),<br />
koolstofdioxde (CO 2 ), fosfaat (P) en nitraat (N). Simpelweg noemen we ze ‘voe-<br />
dingsstoffen’. Uit deze stoffen bouwen planten hun voedsel op. Ook voordat er leven was op aarde,<br />
kwamen die anorganische voedingsstoffen voor. Ze liggen aan de basis van het ontstaan van het leven.<br />
In het water zijn zuurstof, koolstofdioxide, fosfaten en nitraten opgelost. Dieren kunnen onmogelijk<br />
leven van deze anorganische stoffen. Ze moeten eerst door planten tot organisch materiaal of ‘voedsel’<br />
worden omgezet. Planten leggen de brug tussen de anorganische en de organische wereld. Daarom<br />
zijn ze onmisbaar.<br />
Opbouwen en afbreken<br />
Door opname van nog andere voedingsstoffen (fosfaten, nitraten, …) worden uit suikers alle bouwstenen<br />
gemaakt die de plant nodig heeft om te groeien, gezond te blijven, bloemen en vruchten te ontwikkelen.<br />
Opbouw en onderhoud van de plant kost haar wel energie. Aan bakstenen hebben wij ook niet<br />
genoeg als we een huis bouwen: er moet ook gemetseld worden!<br />
Het overgrote deel van de gevormde suikers wordt hiervoor afgebroken. Nu gebeurt precies het omgekeerde<br />
van de fotosynthese: suikers worden verbrand. Hierbij wordt een deel van de opgeloste zuurstof<br />
verbruikt, dat noemen we ‘ademhaling’. Een deel van de opgestapelde zonne-energie wordt weer vrijgegeven.<br />
Planten kunnen enkel overdag voedsel aanmaken. Zonder zonlicht valt de fotosynthese stil. Maar ook in<br />
het donker blijven planten ademhalen. Dag en nacht wordt energie verbruikt. Er zit dus verlies op het<br />
systeem.
De één zijn brood, de ander zijn dood<br />
Voor het dierenleven in het water zijn de zeer kleine planten belangrijker<br />
dan de grote planten als riet, lisdodde, gele lis. In de bovenste waterlaag<br />
leven oneindig veel microscopische kleine algen. Zij vormen het basisvoedsel<br />
voor veel (meestal kleine) waterdieren: watervlooien, eenoogkreeftjes,<br />
jonge kikkervisjes. Dat zijn de planteneters of verbruikers van de eerste<br />
orde. Watervlooien zijn op hun beurt een belangrijke prooi voor stekelbaarsjes,<br />
een vleeseter of verbruiker van de tweede orde. Stekelbaarsjes<br />
worden verschalkt door grotere roofvissen zoals de snoek, een supervleeseter<br />
of verbruiker van de derde orde. De snoek kent geen vijanden tenzij de<br />
mens en (grote) soortgenoten.<br />
Er vormt zich een keten van leven, waarbij organisch materiaal en meteen<br />
ook energie wordt doorgegeven. Deze voedselketen begint altijd met<br />
microscopisch kleine planten en eindigt bij supervleeseters.<br />
De eenvoudige voedselketen toont aan hoe de levende wezens, op basis van<br />
voedsel en energie, onderling met elkaar verbonden zijn.<br />
De keten wordt een kringloop<br />
Natuurlijk wordt niet elke plant of dier opgegeten. Vele planten (of plantendelen)<br />
sterven vooraleer te worden opgegeten. Ook de planteneters en<br />
hun predatoren, de vleeseters, sterven ooit.<br />
Al deze plantenresten, dode dieren, uitwerpselen, zakken langzaam naar de<br />
bodem van de poel. Daarbovenop komen soms nog belangrijke hoeveelheden<br />
(dood) organisch materiaal die van buiten de plas in het water belanden:<br />
bladeren en takken, …<br />
Wij noemen dit alles ‘afval’. Maar gelukkig kent de natuur het begrip<br />
‘afval’ niet. Niets gaat verloren. Een leger van opruimers staat klaar om dit<br />
‘afval’ aan te pakken. Wij kennen er reeds enkele: duikerwants, waterpissebed,<br />
slakken, … ruimen plantenresten op. De geelgerande waterkever, die<br />
ook een aaseter is, en bloedzuigers doen zich aan dode dieren tegoed.<br />
De superkampioenen onder de opruimers zijn de bacteriën. Een groot<br />
deel van deze wonderlijke, ééncellige wezentjes zetten grote hoeveelheden<br />
dood organisch materiaal terug om in bruikbare voedingsstoffen. En dat<br />
vormt de basis voor nieuw plantenleven.<br />
We begonnen bij planten en eindigen ermee. De voedselketen wordt door<br />
de opruimers min of meer tot een kringloop aaneengesloten.<br />
De kringloop wordt een web …<br />
Voedselketens en kringlopen zijn eigenlijk veel te eenvoudig om de werkelijkheid<br />
weer te geven. Veelal is eenzelfde diersoort schakel in verschillende<br />
ketens. Eenzelfde prooisoort wordt door meerdere rovers gegeten.<br />
Eenzelfde diersoort kan ook verschillende plaatsen in die keten innemen,<br />
naargelang de levensfase waarin zij vertoeft: kikkervisjes eten algen, kikkers<br />
eten diertjes.<br />
Zo worden rechtlijnige voedselketens door dwarsverbindingen met elkaar<br />
verbonden. Er ontstaat een complex net van verbanden: het voedselweb.<br />
eerste schakel<br />
tweede schakel<br />
derde schakel<br />
vierde schakel<br />
63<br />
algen<br />
eenoogkreeftjes<br />
stekelbaarsjes<br />
snoek
64<br />
De één zijn brood, de ander zijn dood<br />
… of een piramide<br />
Planten en dieren die door andere dieren worden opgegeten, komen in veel grotere aantallen voor dan<br />
de dieren, die hen als voedsel verbruiken. Er bestaat dus een duidelijk verband tussen de beschikbare<br />
hoeveelheid voedsel en het aantal dieren dat er van leeft.<br />
Om wetenschappelijk correct te zijn, hebben we het beter niet over ‘het aantal planten of dieren’,<br />
maar wel over de ‘biomassa’. De biomassa van de planten is veel groter dan deze van de planteneters,<br />
die op haar beurt groter is dan deze van de vleeseters. Deze verhouding in biomassa wordt voorgesteld<br />
door een voedselpiramide. Bovenaan staan de supervleeseters die zelf geen rechtstreekse vijand kennen.
Energie, de bron van alle leven<br />
Hoe geven planten en dieren energie door?<br />
Groene planten zijn in staat om hun eigen voedsel te produceren, mits voldoende<br />
zonlicht. Van alle opgenomen zonne-energie verbruikt de plant ongeveer<br />
40% voor haar eigen groei, opbouw en onderhoud. Van de overige 60%<br />
kunnen de planteneters genieten.<br />
Ook zij zijn erg kwistig met de energie. Het overgrote deel wordt verbruikt<br />
om te bewegen, te groeien, zich voort te planten … Hetzelfde geldt voor<br />
vleeseters.<br />
Deze doorgave van energie hoort dus ook bij de voedselpiramide. De totale<br />
biomassa van iedere schakel van de voedselpiramide bestaat uit:<br />
• een deel dat dient als bouwstof van lichaamsweefsel (bv. skelet, spieren,…),<br />
• een deel dat dient als brandstof voor scheikundige reacties en beweging,<br />
• een deel dat wordt uitgescheiden (uitwerpselen).<br />
Enkel het eerste deel, de bouwstoffen, zijn beschikbaar voor de volgende,<br />
hogere schakel.<br />
Niet storen aub!<br />
Bij een levensgemeenschap die in evenwicht is met zijn omgeving, is de totale<br />
biomassa als volgt verdeeld:<br />
9% planteneters<br />
90% opbouwers<br />
1% vleeseters<br />
Deze biomassa’s bestaan uit een rijke verscheidenheid aan planten en dieren,<br />
die elkaar in een biologisch evenwicht in stand houden. Bij verstoring<br />
verdwijnt deze verhouding en staat het evenwicht op de helling.<br />
Bemesting met voedingsstoffen zorgt voor een spectaculaire groei van de<br />
algen. Meteen vinden de planteneters heel veel voedsel. Hun aantal neemt<br />
toe. Meer planteneters betekent op termijn meer vleeseters. Het biologisch<br />
evenwicht keert terug.<br />
Pompen en filteren of sterven<br />
De verstoring kan echter zodanig groot of brutaal zijn dat de oorspronkelijke<br />
verhoudingen zich niet herstellen.<br />
Voorbeeld: in een kleine vijver worden koi’s, dure Japanse sierkarpers, uitgezet.<br />
Natuurlijke vijanden van de koi’s worden uitgeschakeld. Na korte tijd<br />
reeds is het biologisch evenwicht weg. De koi’s eten alle groen en alle kleine<br />
waterdiertjes op. Andere planteneters en vleeseters kunnen de concurrentie<br />
niet aan en verdwijnen. Net als andere karpers woelen koi’s voortdurend<br />
de bodem om. Daardoor vertroebelt het water en dringt er onvoldoende<br />
zonlicht binnen. De resterende planten sterven. Systematisch worden ook<br />
de afvaleters, zoals waterpissebedden of slingerwormen, opgegeten.<br />
Uiteindelijk ontstaat er een voedseltekort voor de vissen. Ze eten hun eigen<br />
broed op. Bovendien worden hun uitwerpselen niet meer omgezet in voedingstoffen.<br />
Daardoor ontstaan gifstoffen. De koi’s worden gevoederd, het<br />
water wordt kunstmatig gefilterd en een luchtpomp brengt er zuurstof in. De<br />
dure vissen overleven. De rest is dood. De oorspronkelijke levensgemeenschap<br />
is verdwenen. Het nieuwe evenwicht is totaal kunstmatig.<br />
eerste schakel<br />
tweede schakel<br />
derde schakel<br />
vierde schakel<br />
65<br />
zonne-energie<br />
groene planten<br />
een planteneter<br />
een vleeseter
66<br />
Zelfreinigen of oprotten<br />
Indien we in dit voorbeeld de tussenkomst van de mens stopzetten, kan de oorspronkelijke levensgemeenschap<br />
zich op termijn herstellen. Eerst zullen de vissen sterven. Nieuwe organismen (algen, bacteriën,<br />
insecten, …) zullen de vijver koloniseren en een nieuwe levensgemeenschap opbouwen.<br />
Voedselrijk wordt levensarm<br />
In een gezonde waterbiotoop verwerkt de levensgemeenschap haar eigen organisch afval.<br />
Dat is het zelfreinigende vermogen van het water. Bij overdreven of blijvende toevoer van organische<br />
stoffen (dierlijke mest, voedselresten in rioolwater) en voedingsstoffen (kunstmest, fosfaten uit<br />
zeepwater) wordt de levensgemeenschap grondig verstoord of vernietigd.<br />
Eerst zullen de bacteriën en andere afvaleters zich hard inzetten en grote hoeveelheden zuurstof verbruiken.<br />
Het zuurstofgehalte van het water daalt, de opruimers komen in de problemen.<br />
Zuurstofgebrek ontstaat ook op een andere manier. Door het opruimwerk van de bacteriën komen er<br />
voedingsstoffen vrij. Algen en wieren groeien hierdoor spectaculair aan. Overdag produceren zij overvloedig<br />
zuurstof. ’s Nachts blijven ze verder ademen en verbruiken grote hoeveelheden zuurstof. Algen,<br />
ondergedoken planten en kieuwdieren sterven. De opruiming van afgestorven planten en dieren gebeurt<br />
niet meer door de normale organismen. Het werk wordt overgenomen door bacteriën die functioneren<br />
zonder zuurstof, de ‘anaërobe bacteriën’: een proces dat wij ‘rotten’ noemen. Hierdoor komen veel<br />
giftige stoffen en gassen vrij. Het water stinkt, wordt vergiftigd en is hopeloos verknoeid. De oorspronkelijke<br />
levensgemeenschap is vernietigd.<br />
Olivier Dochy<br />
Moerassige kwelzone met een dieper uitgegraven poel in het natuurreservaat De Broekelzen in <strong>West</strong>outer. Een<br />
prachtige biotoop voor allerlei moeras- en waterplanten en waterdiertjes.
De druk op de natuur<br />
te veel voedingsstoffen:<br />
aangroei algen<br />
ontsnappen zuurstof - dag<br />
ontstaan zuurstofgebrek - nacht<br />
afsterven van zuurstofminnende bacteriën,<br />
planten, dieren<br />
Bij voortdurende toevoeging van<br />
afbraak door bacteriën zonder zuurstof<br />
stinkend water<br />
levensgemeenschap verdwenen<br />
te veel organisch afval:<br />
toename bacteriën<br />
bij afbraak wordt zuurstof verbruikt<br />
daling van het zuurstofgehalte<br />
afsterven van zuurstofminnende bacteriën,<br />
planten, dieren<br />
Elke dag eentje minder<br />
De druk op natuur en landschap laat zich in grote lijnen verklaren vanuit twee ontwikkelingen: door de<br />
groei van de (wereld)bevolking moeten we samen met minder ruimte toekomen.<br />
Dankzij de moderne, intensieve en energieverslindende technieken die binnen de industrie en de landbouw<br />
werden ontwikkeld, leven wij in grote welvaart. De inrichting en het beheer van het landschap<br />
staan daarom vooral ten dienste van die technieken.<br />
Al deze activiteiten hebben enorme effecten op natuur en landschap.<br />
Het verlies aan natuur in de 20ste eeuw is dramatisch. Van alle bekende plantensoorten die in 1900<br />
nog voorkwamen, is nu 5% uitgestorven en verkeert 53% in gevaar. Van onze 56 zoogdieren zijn er<br />
33 sterk achteruit gegaan of verdwenen. Per dag verdwijnt er een plant- of diersoort van onze aarde.<br />
Iedere dag van elk jaar …<br />
Bedreigingen moeten aangepakt worden in relatie tot de werkelijkheid. Oplossingen moeten samen met<br />
alle belanghebbenden worden afgewogen. Iedereen houdt van natuur, maar elk houdt van zijn eigen<br />
natuurbeeld.<br />
67
68<br />
INRICHTING EN BEHEER VAN EEN (TUIN-)POEL<br />
Ingrijpen is soms noodzakelijk<br />
Waarom moeten we ingrijpen in de natuur? Wat de natuur doet is toch goed gedaan? We vergeten soms<br />
dat veel van wat wij nu natuur noemen, het resultaat is van eeuwenlang volgehouden mensenwerk. In<br />
ons huidige landschap zijn de meeste poelen ontstaan door het werk van de landbouwer. Om ze als<br />
waardevolle waterbiotoop te behouden, moeten we het traditionele beheer van die poelen verder zetten.<br />
Zo krijgt elke poel ooit met een verlandingsproces te maken. Ieder levend organisme is gebonden aan<br />
een bepaalde zone. Wanneer de poel door bladval en erosie wordt opgevuld, vormt het water zich om<br />
tot land. Bepaalde soorten verdwijnen, nieuwe komen in de plaats. Een ingewikkeld probleem.<br />
Er moeten keuzes gemaakt worden en die keuze moet op deskundige wijze worden uitgevoerd.<br />
Natuurbehoud betekent dus vaak: natuur goed beheren. Dat kost inspanningen én centen.<br />
Laten we er samen werk van maken! Binnen de Regionale Landschappen werken alle partners samen aan<br />
het beheer van waardevolle kleine landschapselementen. Landbouwers kunnen hiervoor van een toelage<br />
genieten.<br />
Geïnteresseerd? Neem contact op met het secretariaat van het Regionaal Landschap in uw streek of met<br />
de gemeentelijke milieudienst.<br />
Poelen horen thuis in het landschap van de <strong>West</strong>hoek Patrick Keirsebilck
De poel volgens de wet<br />
Een nieuwe poel kun je niet zomaar beginnen graven. Je neemt eerst contact op met<br />
de dienst stedenbouw en/of ruimtelijke ordening van je stad of gemeente. Zij zullen<br />
je informeren en helpen bij het opmaken van een aanvraagdossier.<br />
In de meeste gevallen heb je een bouwvergunning nodig, soms een natuurvergunning.<br />
Vergunning niet altijd nodig<br />
Wil je een tuinvijver van maximum 30 m 2 aanleggen die ligt binnen een straal van 30 m van de uiterste<br />
grenzen van het woongebouw, dan heb je geen vergunning nodig.<br />
Een amfibiepoel of veedrinkpoel van maximum 100 m 2 en maximum 1,5 meter diep, die opgenomen is<br />
in een goedgekeurd natuurinrichtingsproject, een landinrichtingsproject of een ruilverkaveling, hoeft<br />
ook geen vergunning.<br />
Bouwvergunning<br />
In alle andere gevallen heb je wel een bouwvergunning nodig. Het aanvraagdossier krijg je, zoals reeds<br />
gezegd, van de ambtenaar stedenbouw en/of ruimtelijke ordening van je stad of gemeente. Zij zullen<br />
je ook helpen bij het invullen van het dossier. Pas als je de bouwvergunning gekregen hebt, mag je<br />
beginnen graven, niet eerder!<br />
Natuurvergunning<br />
Je hebt een natuurvergunning nodig voor het graven van een poel in die gebieden die op het gewestplan<br />
één van de volgende (groene) bestemmingen dragen: natuurgebied, parkgebied, buffergebied, bos,<br />
valleigebied, agrarisch gebied met ecologisch belang, agrarisch gebied met bijzondere waarde, speciale<br />
beschermingszone betreffende het behoud van de vogelstand, watergebied van internationale betekenis,<br />
in het bijzonder als watervogelhabitat, habitatgebied.<br />
Er zijn enkele uitzonderingen, maar je neemt best altijd contact op met de milieudienst van je stad of<br />
gemeente. Zij zullen nakijken of je al dan niet een natuurvergunning nodig hebt. Je mag zeker rekenen<br />
op advies en hulp bij het invullen van het aanvraagdossier.<br />
Beschermde landschappen<br />
Raadpleeg de dienst ruimtelijke ordening van je stad of gemeente ook om na te zien of je poel al dan<br />
niet in beschermd landschap gelegen is. Als je een poel wil graven in een beschermd landschap, dan<br />
heb je hiervoor ook toestemming nodig van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, cel<br />
Monumenten & Landschappen.<br />
Adres:<br />
ROHM <strong>West</strong>-<strong>Vlaanderen</strong>, Cel Monumenten en Landschappen<br />
Werkhuisstraat 9, 8000 Brugge<br />
Tel.: 050 44 29 55<br />
Info? Eén adres!<br />
De conclusie van dit alles: wie plannen heeft om een nieuwe waterpartij te graven, neemt best altijd<br />
contact op met de milieudienst van de stad of gemeente. Deze zal u zo nodig doorverwijzen.<br />
De dienst ruimtelijke ordening en stedenbouw zal je helpen voor de aanvraag van een bouwvergunning<br />
en meteen nazien of de nieuwe vijver in een beschermd landschap ligt. De milieudienst zelf is bevoegd<br />
voor de eventuele aanvraag van een natuurvergunning.<br />
69
70<br />
Vuistregels voor een natuurrijk waterbiotoop<br />
Een natuurlijke tuinvijver of poel, groot of klein, betekent altijd een vat vol leven.<br />
Bovendien trekt een goede waterbiotoop ook heel wat (land-)dieren aan. Vogels komen<br />
er drinken en zich wassen, zanglijsters snoepen af en toe een poelslak weg, waterhoentjes<br />
zoeken tussen de planten graag naar prooitjes. Kleine zangvogels profiteren<br />
er van het hogere insectenaanbod.<br />
Hoewel de aanleg en inrichting van een tuinvijver meestal een kunstmatige ingreep is,<br />
kan die nieuwe waterpartij perfect evolueren tot een ecologisch systeem waarbij dieren<br />
en planten elkaar in evenwicht houden en in relatie staan tot de omgeving en het<br />
(tuin-)landschap.<br />
Toon Cafmeyer<br />
Een natuurlijke tuinvijver wordt een vat vol leven. Om een evenwichtige biotoop in stand te houden, is regelmatig<br />
beheer noodzakelijk. Mits deskundige aanleg en goed beheer wordt een tuinvijver, ook van kleiner formaat,<br />
een schitterend stukje natuur dicht bij huis!
De kwaliteit van bodem en water<br />
Voedselarme bodem<br />
Op de bodem breng je best voedselarme klei aan uit de ondergrond (bv. vanaf 50 cm diepte) afgewisseld<br />
met zand. Gebruik voor een deel schelpenzand: dat levert een constante bron van calcium op.<br />
Dit wordt een belangrijkste bouwstof voor de waterdieren (skelet, harnas, schelp). Bovendien neutraliseert<br />
calcium de zuurtegraad.<br />
Gebruik nooit tuingrond of compost, ook niet in de moeraszone.<br />
Er moet een evenwicht ontstaan tussen aanvoer en uitvoer van voedselstoffen. Dus zeker geen<br />
bemesting. Er is weinig gevaar op uitputting van mineralen, alleen al vanwege de voortdurende aanvoer<br />
van nitraten en fosfaten via de ‘zure neerslag’.<br />
Vermijd veel bladval. Desnoods monteer je tijdelijk een net of fijn kippengaas boven het water om<br />
massale bladinval tijdens de herfst op te vangen! Bij grote bladinval kan je de bladeren best uitscheppen.<br />
Om evenwicht na te streven tussen de productie van zuurstof en stikstof, moet een ruim deel van het<br />
wateroppervlak (min. 50%) open blijven. Desnoods worden drijvende planten (kroos) weggeschept.<br />
Water vol beestjes<br />
Kalkrijk water met een neutrale zuurtegraad is de beste voorwaarde voor een biotoop in evenwicht.<br />
Een nieuwe vijver vul je best op met de helft regenwater en de helft leidingwater. Wie een nieuwe vijver<br />
enkel met regenwater vult, krijgt bijna zeker een te zure waterbiotoop.<br />
Leidingwater bevat steeds opgelost chloorgas. Het is best om dit twee dagen te laten rusten zodat het<br />
chloorgas kan vervliegen, vooraleer de poel verder in te richten (beplanten).<br />
Steenputwater is meestal zeer goed geschikt. Het is wel aangewezen om vooraf enkele parameters te<br />
(laten) controleren: zuurtegraad (pH), nitraat en nitriet, fosfaat, sulfaat.<br />
Een natuurrijke waterpartij bevat een breed gamma aan planten en dieren die samen een biologisch<br />
evenwicht opbouwen. Veel waterdieren koloniseren een nieuwe vijver spontaan, op eigen krachten.<br />
Vliegende insecten, die hun jeugd in het water doorbrengen, gaan immers actief op zoek naar goede<br />
poelen.<br />
Het is wel aan te raden om enkele emmers water uit natuurrijke poelen in de omgeving in een nieuwe<br />
poel te gieten. Hierdoor ‘ent’ je een basispopulatie van allerlei kleine organismen (‘microfauna’)<br />
in de nieuwe plas. Zo kan de evolutie naar een natuurlijk evenwicht zich inzetten.<br />
Met een fijnmazig netje (watervlooiennetje) kan je ook een legertje piepklein watergrut bijeenscheppen:<br />
watervlooien, eenoogkreeftjes, jonge slakjes, wormpjes, larfjes, … Die zullen graag meehelpen om<br />
de explosieve groei van algen en wieren – typisch voor een nieuwe poel - in bedwang te houden.<br />
Laat je NIET verleiden om ook grotere, vaak beschermde waterdieren (zoals alle amfibieën) weg te<br />
scheppen.<br />
Na enkele weken kan je best ook enkele slakken inbrengen (poel- en posthoornslak). Die kunnen echter<br />
reeds via het entwater (eitjes!) aangevoerd zijn. Om zeker te zijn, vraag je een vijvervriend naar enkele<br />
slakken uit een oudere (tuin-)vijver.<br />
tuinvijver Toon Cafmeyer<br />
71
72<br />
beschermd!<br />
koi’s doorwoelen<br />
knobbelzwanen<br />
meerkoeten<br />
de bodem<br />
Grote dieren: liever niet<br />
Het is niet aan te raden om een nieuwe poel met ‘grote’ waterdieren te<br />
bevolken.<br />
Alle amfibieën zijn beschermd. Het is dus wettelijk niet toegestaan om deze<br />
ergens te vangen en in je eigen vijver te gooien. Padden, kikkers en salamanders<br />
zullen, zeker wanneer ze in de omgeving voorkomen, nieuwe<br />
natuurvriendelijke vijvers vrij snel ontdekken en koloniseren.<br />
Het inbrengen van exotische diersoorten, die soms in de handel worden<br />
aangeboden, is helemaal uit den boze. Op die wijze vervals je onze eigen<br />
wilde dierenwereld. Bovendien kan je, op termijn, zelfs een heel gebied<br />
overlast bezorgen. Roodwangwaterschildpadjes of brulkikkers horen niet<br />
thuis in de Vlaamse natuur.<br />
Denk goed na vooraleer je vissen in de kleine poel of tuinvijver brengt. Alle<br />
karperachtigen doorwoelen voortdurend de bodem, vreten alles op en zetten<br />
het leven in een kleine vijver zwaar onder druk. Goudwinde of zilverwinde<br />
zijn populaire vijvervissen. Weet echter dat ze massa’s watervlooien<br />
en andere kleine waterdiertjes eten. Afhankelijk van de vijvergrootte en het<br />
aantal vissen, zullen de prooidiertjes op termijn sterk afnemen. Gevolg:<br />
algen en wieren nemen snel toe, het water vertroebelt.<br />
Stekelbaarsjes kunnen explosief toenemen als er geen of te weinig natuurlijke<br />
vijanden (bv. geelgerande watertor, reiger) de vijver bezoeken. Een<br />
overpopulatie kan je best met het schepnet onder controle houden.<br />
Tamme watervogels zijn niet gewenst in poelen en kleine vijvers. Na enkele<br />
weken zijn de oevers vertrappeld, de uitwerpselen bemesten het water.<br />
Als de vijver wat omvang heeft, zullen er vanzelf wel vogels op bezoek<br />
komen. Wilde vogels zijn natuurlijk welkom.
Water en winter<br />
Onder invloed van de temperatuur gedraagt water zich heel bijzonder: water van 4°C weegt zwaarder<br />
dan alle andere (kouder of warmer) water. Tijdens vriesperiodes zakt de waterlaag van 4°C naar de<br />
bodem en vormt daar een veilige overlevingszone. Voorwaarde is wel dat de vijver voldoende diepte<br />
kent. 100 cm is een minimum, maar 150 tot 200 cm diepte is veiliger.<br />
Als een kleine tuinvijver helemaal door ijs wordt afgesloten, kan het water geen gassen (zuurstof,<br />
koolstof) meer uitwisselen. Er kunnen zich in de bodem giftige gassen vormen door anaërobe (zuurstofloze)<br />
rottingsprocessen. Daarom is het nuttig om tijdens vriesperiodes het wateroppervlak altijd open<br />
te houden. Dit kan door tijdelijk een flinke strobundel of een takkenbos verticaal tot schuin in het water<br />
te brengen.<br />
Na de vorstperiode verwijder je dit materiaal. Kijk wel even uit naar de diertjes die zich in die nieuwe<br />
schuilplaats vestigden!<br />
Wie een tuinvijver met bewegend water heeft, kent die problemen niet: vloeiend water vriest minder<br />
vlug dicht en door de verticale waterbeweging worden de gassen vlot uitgewisseld en ververst.<br />
In grotere vijvers of poelen met een stevige, wat ruige oevervegetatie (riet, lisdodde, egelskop, …) zijn<br />
winterproblemen normaal niet aan de orde. De verticale plantenstengels zorgen voor voldoende open<br />
water en dus uitwisseling van gassen.<br />
Je mag NOOIT een gat door het ijs hakken. Vermijd ook dat er op het ijs gesprongen wordt. Harde<br />
schokken bezorgen de waterdiertjes een ziekmakende stress. Amfibieën en vissen kunnen er aan sterven!<br />
Je kan beter met enkele ketels heet water het oppervlak ‘open’ maken. Daarna vul je het gat op<br />
met een strobundel of takkenbos.<br />
Laat je niet verleiden tot installaties die het vijverwater plaatselijk opwarmen. De seizoenen hebben<br />
hun recht, de natuur is er voldoende tegen gewapend.<br />
Sofie Butaye<br />
Ruige rietoever tijdens de winter. Rond de (dorre) vegetatie vriest het water minder snel dicht.<br />
73
74<br />
Slib<br />
Signaalsoorten<br />
Met slib bedoelen we hier het bezinksel van organisch materiaal, dat min of meer afgebroken werd door<br />
de inwerking van diverse organismen. Slib hoort bij de tuinvijver: het maakt deel uit van het ecosysteem.<br />
De slibmassa mag echter niet te groot worden. Te veel slib kan leiden tot verarming en verlanding<br />
van de biotoop.<br />
Bepaalde ‘signaalsoorten’ waarschuwen ons voor teveel slib in de vijver: duikerwants, poelslak, zoetwaterpissebed,<br />
tubifex, muggenlarven. Deze diertjes leven van organisch afval. In voedselrijk water<br />
met heel veel afval komen ze dan ook massaal voor. Dat is het signaal om in te grijpen. Ook de explosieve<br />
groei van algen en wieren, diverse soorten kroos en kroosvaren, waterpest, hoornblad, krabbenscheer<br />
levert dit signaal.<br />
Slib ruimen<br />
Na 5 tot 10 jaar verwijder je best het opgehoopte slib van de vijverbodem, zeker wanneer de tuinvijver<br />
onder bomen staat. Ga wel voorzichtig te werk!<br />
Benut een droge periode met tijdelijk lagere waterstand.<br />
Pomp het water weg tot een deel van de bodem (waar je kan scheppen) droog valt. Probeer dit water<br />
zoveel mogelijk te recupereren, zeker wanneer de vijver een evenwichtige biotoop vormt.<br />
Let er tijdens het uitscheppen goed op om de vijverfolie niet te kwetsen! Dit is zeer vlug gebeurd en<br />
bijna onmogelijk te herstellen! Vermijd dus een riek of viertand met scherpe punten, gebruik géén<br />
spade. Wel een botte, afgeronde schop of een ouderwetse beerputpollepel.<br />
Lieven Stubbe<br />
Na verloop van tijd hoopt het slib zich op in de poel. Slib ruimen is de boodschap!<br />
Krijt strooien?<br />
In de handel kan je producten vinden om slibproblemen aan te pakken. Ze bestaan uit calciumcarbonaat<br />
en andere stoffen die de zuurtegraad bijregelen en vriesgedroogde micro-organismen die het<br />
bodemvuil op bacteriële wijze omzetten. Dergelijke middelen zijn vrij duur en enkel zinvol wanneer het<br />
evenwicht van de vijver duidelijk verstoord is. Een goedkoper alternatief vormt coccolietenkrijt. Dit<br />
mineraal product bestaat uit calciumcarbonaat, afkomstig van zeedieren. Het poedervormige product<br />
moet zeer goed met het water vermengd worden en wordt best verspreid in het voorjaar (maart), wanneer<br />
het water fris en zuurstofrijk is. <strong>Co</strong>ccolietenkrijt neutraliseert de verzuring en stimuleert de werking<br />
van aërobe bacteriën (die dus zuurstof nodig hebben) om het organische slib af te breken. Let er<br />
wel zeer goed op dat het coccolietenkrijt geen bijkomende meststoffen bevat (nitraat, fosfaat,<br />
potas ...)! Zo vererger je enkel het probleem.
Plantenbeheer<br />
Aan- en verplanten<br />
Wanneer de vijver eenmaal is aangelegd en gevuld is met water, oefen je best enkele dagen geduld. Pas<br />
gevulde vijvers bevatten vaak stoffen (vb chloorgassen) die agressief of zelfs giftig kunnen inwerken op<br />
waterdieren (slijmhuid, ademhalingsorganen, …). Laat de nieuwe gevulde vijver dus een tijdje ‘rusten’.<br />
Zorg steeds voor voldoende ondergedoken waterplanten in de vijver, plaats er desnoods wat nieuwe<br />
bij. Een goed streefdoel is 1/3 volume ondergedoken planten, 2/3 ‘open’ water. Vanaf 2/3 volume planten<br />
is ingrijpen aangewezen!<br />
lisdodde, de stille verlander Olivier Dochy<br />
Voldoende drijfplanten of schaduwpartijen beperken de verdamping, houden het water koel en voorkomen<br />
een explosie aan algen of wieren tijdens zonnige, warme zomerdagen.<br />
Verwijder overtallige drijfplanten indien ze méér dan de helft van het oppervlak afdekken (bv. kroos,<br />
krabbenscheer, fonteinkruiden, …). Kijk uit dat er hierbij niet teveel diertjes verloren gaan.<br />
Waterplanten kan je aan- of verplanten vanaf april tot oktober. De winter is niet geschikt.<br />
Om het kwetsbare faunaevenwicht niet te verstoren werk je best voor mei of na half september tot eind<br />
oktober. Bij het verwijderen van grote hoeveelheden planten deponeer je de planten best op een zeil<br />
dat afhelt tot in het water. Zo kunnen de diertjes ontsnappen. Ze zoeken steeds het natste, laagste deel<br />
op en komen zo opnieuw in het water terecht. Zichtbare dieren plaats je natuurlijk terug.<br />
Waterplanten kan je best beheren als ze in ruime manden aangeplant zijn. Gebruik liefst een groot formaat<br />
(50 cm diameter). De mand moet geperforeerd zijn (uitwisseling zuurstof en water). Let er goed<br />
op om de mand nooit met voedselrijke aarde te vullen, wel met voedselarme klei of zand. Het<br />
oppervlak kan je afdekken met grof zand en kiezel. Tuinvijvermensen hebben regelmatig planten op<br />
overschot. Een aantal basissoorten is makkelijk te verkrijgen: waterpest, hoornblad, fonteinkruiden,<br />
diverse moerasplanten, krabbenscheer, … Uitwisseling van vijverplanten kan erg boeiend worden.<br />
Meteen kan je ook ervaringen uitwisselen en vanuit de praktijk heel veel opsteken!<br />
Schep jaarlijks in oktober/november enkele keren de verse bladval uit het water. Plaats desnoods tijdelijk<br />
een afdeknet over het water.<br />
Elk najaar worden hoog opgroeiende moeras- en oeverplanten best gemaaid (september-oktober).<br />
Bij kleine vijvers gebruik je best geen machines: een klus voor de sikkel! Maai steeds boven het normale<br />
waterniveau. Veel planten gaan rotten als ze onder het waterniveau gemaaid worden.<br />
Het maaisel wordt steeds verwijderd en kan gecomposteerd worden.<br />
Vermijd absoluut woekerende exoten. Indien er ‘per ongeluk’ toch woekerplanten in de tuinvijver<br />
terechtkwamen, is zorgvuldig verwijderen de enige remedie.<br />
75
76<br />
Goed om weten<br />
Filters en pompen<br />
Harde filtersystemen hebben niets meer te maken met ecologisch beheer en natuurontwikkeling in de<br />
tuin. Wie dit toepast, herleidt de tuinvijver tot een reuzenaquarium, waar ALLES kunstmatig gestuurd<br />
en beïnvloed wordt.<br />
De meeste filtersystemen vernietigen immers alle microleven. Natuurlijk evenwicht is hier niet aan de<br />
orde: het is een mechanische, anti-biologische aanpak.<br />
Aan jou de keuze …<br />
Het gebruik van pompen kan wel verdedigd worden: circulatie in het water biedt vele voordelen (uitwisseling<br />
gassen, transport mineralen, minder kans op woekering van kroos). Er is wel gevaar op het<br />
systematisch ‘vermalen’ van kleine diertjes. Kies dus enkel voor systemen waarbij het pompsysteem<br />
(rotor) zo goed mogelijk afgesloten zit.<br />
Veiligheid!<br />
Kinderen worden enorm aangetrokken tot water in de tuin. Helaas onderschatten ze het gevaar. Elk jaar<br />
verdrinken er kinderen in de eigen tuinvijver! Tot 8 jaar zijn maatregelen aangewezen.<br />
Je voorkomt problemen door de bereikbare oever(s) op een open, zeer zachthellende wijze, als<br />
moeraszone in te richten. Zo zullen kinderen niet verrast worden door dieper water.<br />
Steile oevers worden best met een stevige omheining van 120 cm hoogte afgeschermd. Met wat creativiteit<br />
kan je van die (tijdelijke) situatie een interessant gegeven maken. De omheining kan met klimmende<br />
of rankende planten begroeid worden. Overigens is een kastanjehouten hekwerk met brede<br />
afstand tussen de stijlen landschappelijk mooi inpasbaar.<br />
Natuurrijke tuinvijver in ecologische tuin<br />
Het is logisch dat een ecologische tuinvijver deel uitmaakt van een tuinconcept waarbij ecologische uitgangspunten<br />
nagestreefd worden. Over ecologisch tuinieren is heel veel informatie beschikbaar.<br />
Enkele tuinideeën:<br />
Een houtkant met inheemse struiken langs de noordzijde van de vijver biedt rust- en schuilplaatsen<br />
voor dieren die gedeeltelijk in het water en op het land leven zoals libellen en amfibieën.<br />
Een houtstapel of stapelmuurtje in de omgeving biedt ideale schuilplaatsen en overwinteringsplaatsen<br />
voor amfibieën.<br />
Een bloemrijk hooiland vormt een mooie overgang tussen het grasperk en de moeraszone bij de<br />
vijver en is ideaal voor heel wat insecten (vlinders!).<br />
Blijf met alle meststoffen (ook compost) en sproeistoffen ver uit de buurt van de tuinvijver!<br />
een nat bloemrijk hooiland Johan Carette
Welke planten in mijn (nieuwe) poel?<br />
Beknopte leidraad<br />
Een nieuwe of vernieuwde vijver of poel wordt best vrij snel van voldoende waterplanten voorzien. Wie<br />
de natuur zijn geduldige werk laat doen, wordt meestal in snelheid genomen door wieren en algen. Die<br />
toveren de vijver om tot erwtensoep en dat is niet de bedoeling.<br />
Als beknopte leidraad vind je hierbij een basispakket voor de natuurvriendelijke inrichting van een kleine<br />
tot middelgrote waterpartij in de tuin. We werken uitsluitend met streekeigen soorten en vermijden<br />
woekerende soorten die op korte tijd de hele poel zouden overgroeien. Als uitgangspunt nemen we een<br />
poel met beperkte voedselrijkdom en een neutrale zuurtegraad.<br />
Deze keuze verzekert de poel van gespreide groei- en bloeiperiodes. In elk seizoen valt er iets te beleven.<br />
Elke zone krijgt zijn eigen reeks planten. Zie ook de illustratie op blz. 14-15. Hierbij blijft het<br />
jaarlijkse onderhoud eerder beperkt, maar af en toe moet je wel ingrijpen. Vooral de soorten onder ‘B’<br />
bezitten een hogere groeikracht en kunnen dus wel eens domineren.<br />
A = niet-agressieve, aanbevolen soorten<br />
B = soorten die kunnen domineren, beheer opvolgen<br />
C = zeer aantrekkelijke, maar soms moeilijke soorten<br />
moeraszone (plasdras):<br />
A : kattenstaart – beekpunge – pinksterbloem - slanke sleutelbloem – penningkruid – kruipend zenegroen<br />
- moerasvergeet-mij-niet<br />
B : leverkruid/ koninginnekruid – moerasspirea - valeriaan - watermunt<br />
C : echte koekoeksbloem – kleine valeriaan<br />
oeverzone tot -10 cm :<br />
A : waterdrieblad – moeraswederik – dotterbloem - watermunt<br />
B : gele lis – zeggen (diverse soorten)<br />
C : slangenwortel (zuur biotoop)<br />
oeverzone tot -25 cm :<br />
A : grote waterweegbree – pijlkruid<br />
B : waterzuring - grote egelskop – grote boterbloem<br />
C : zwanenbloem - wateraardbei - lidsteng (kalkrijk) – kalmoes (kalkrijk)<br />
zone tot -35 cm:<br />
A : aarvederkruid - kleine lisdodde<br />
B : mattenbies<br />
C : waterviolier<br />
drijvende soorten:<br />
A : kikkerbeet – veenwortel – gewone waternavel<br />
B : witte waterlelie – gele plomp – sterrenkroos - krabbenscheer - drijvend fonteinkruid<br />
C : waterranonkel – watergentiaan<br />
ondergedoken soorten:<br />
A : gedoornd/ongedoornd hoornblad – gekroesd fonteinkruid (e.a.)<br />
B : breedbladige waterpest<br />
C : aarvederkruid – kransvederkruid – blaasjeskruid - waterviolier<br />
77
78<br />
waterteunisbloem<br />
Olivier Dochy<br />
Welke planten in mijn (nieuwe) poel?<br />
Nieuw aangelegde poel. Bemerk de zachthellende oever. Gegraven poelen ontwikkelen zich na een paar jaar tot<br />
een volwaardige biotoop.<br />
Woekerplanten, cultivars: te vermijden!<br />
Volgende soorten worden in de plantenhandel soms aangeboden als ‘gemakkelijk’, ‘snelgroeiend’, ‘vlug<br />
resultaat’. Laat je niet verleiden: het zijn woekerende soorten die op korte tijd de hele waterpartij<br />
overgroeien. Zeker te vermijden!<br />
- kroosvaren (Azola filiculoides)<br />
- parelvederkruid of Braziliaans vederkruid (Muriophyllum brasiliense)<br />
- waterhyacint (Eichornia crassipes)<br />
- watersla (Pistia stratiotes)<br />
- grote waternavel (Hydrocotyle ranunculoides) (niet te verwarren met gewone waternavel<br />
(Hydrocotyle vulgaris), die geen woekerplant is)<br />
- waterteunisbloem (Ludwigia grandiflora of uruguayensis)<br />
Als je enkel inheemse en streekeigen soorten wil aanplanten, kan je er bij de handelaar beter op aandringen<br />
dat men je zeker geen ‘cultivars’ aanreikt. Zo zijn er dotterbloemen met dubbele bloemen en<br />
allerlei siersoorten van gele lis, lisdodde of siergrassen op de markt. Zeker bij aanplantingen in de landelijke<br />
sfeer verstoren die gekweekte soorten het natuurlijke karakter van een vijver.<br />
overwoekering met waterteunisbloem (Kasteelgracht Ieper)<br />
Olivier Dochy
<strong>Co</strong>lofon<br />
Deze uitgave kwam tot stand door onderlinge samenwerking<br />
tussen het Regionaal Landschap <strong>West</strong>-Vlaamse Heuvels, De<br />
Bron vzw, de Milieu-Educatieve dienst van Stad Ieper en de provincie<br />
<strong>West</strong>-<strong>Vlaanderen</strong>.<br />
De realisatie was mogelijk dankzij de steun van het<br />
Electrabelfonds van de Koning Boudewijnstichting.<br />
Tekst<br />
Lieven Stubbe (herwerking en eindredactie)<br />
Hendrik Carnel, Wim Verbeke.<br />
De tekst is gebaseerd op de brochure “Aan de Waterkant”, van Wim Verbeke,<br />
Hendrik Carnel (teksten) en Lieven Stubbe (illustraties); uitgave 1982,<br />
Heuvellands Landschapscentrum. (niet meer verkrijgbaar)<br />
Vormgeving<br />
Marie-Jeanne Verstegen<br />
Tekstverwerking en ondersteuning<br />
Ann Vansteenhuyse, Sofie Butaye, Katrien Mennens<br />
Illustraties<br />
Gekleurde tekeningen: Martine Le <strong>Co</strong>mte, <strong>Provincie</strong> <strong>West</strong>-<strong>Vlaanderen</strong><br />
Pentekeningen zwart/wit: Lieven Stubbe<br />
Fotografen<br />
Sofie Butaye, Toon Cafmeyer, Johan Carette, Rudy Claeys, Hans De Groote, Olivier<br />
Dochy, Luk Dombrecht, Marc Espeel, Patrick Keirsebilck, Gilbert Liefhooghe,<br />
Lieven Stubbe, Ann Vansteenhuyse, Johan Verbanck, Vildaphoto, Hugo Willocx<br />
Met dank aan<br />
Dirk Cuvelier, Wally Dequidt, Gilles De Vooght, Christophe Koether, Gilbert<br />
Liefhooghe, Nicole Louwagie, Stefaan Parreyn, Guido Quaghebeur, Sigrid<br />
Verhaeghe, Paul Wittevronghel<br />
Literatuur<br />
• Zoetwaterleven van Paul Sterry (Natuurgids Casterman)<br />
• De Vijver van Gerald Thompson, Jennifer <strong>Co</strong>ldrey, George Bernard, uitg. Lannoo<br />
• Waterrijk, flora en fauna van ons zoete water, van Midas Dekkers en Jan den<br />
Hengst; uitg. Het Spectrum<br />
• Venen, plassen en poelen, Wolfgang Engelhardt, uitg. Thieme<br />
• Vijver, plas en sloot, van Marten Scheffer en Jan Cuppen, uitg. Tirion Natuur<br />
• Poelen en amfibieën in <strong>West</strong>-<strong>Vlaanderen</strong>. Resultaten van een grootschalig poelenonderzoek<br />
door vrijwilligers in 2000-2005. Bauwens D., Jooris R., Verbelen D.<br />
& Dochy D., 2006. <strong>Provincie</strong> <strong>West</strong>-<strong>Vlaanderen</strong>, Brugge, i.s.m. Instituut voor<br />
Natuur- en Bosonderzoek, Brussel en Hyla, amfibieën- en reptielenwerkgroep van<br />
Natuurpunt, Mechelen.<br />
Verantwoordelijke uitgever<br />
Regionaal Landschap <strong>West</strong>-Vlaamse Heuvels VZW, Jan Durnez, Vaartstraat 7,<br />
8902 Zillebeke.<br />
Tot slot<br />
<strong>Kikker</strong> & co wilde je het boeiende leven in en om het water beter doen begrijpen.<br />
Wie van iets of iemand houdt, wil er meer over weten en er verantwoordelijkheid<br />
voor nemen. Leren zien, om in te zien en te ontzien.<br />
We hopen dat je nog veel plezier beleeft langs de waterkant.<br />
Ieper, november 2006<br />
79<br />
reuzenpaardenstaart<br />
waterviolier<br />
pad<br />
kleine watersalamander
Vildaphoto