05.09.2013 Views

OUDERE WERKNEMERS Een overzicht van maatregelen om ...

OUDERE WERKNEMERS Een overzicht van maatregelen om ...

OUDERE WERKNEMERS Een overzicht van maatregelen om ...

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

<strong>OUDERE</strong> <strong>WERKNEMERS</strong><br />

<strong>Een</strong> <strong>overzicht</strong> <strong>van</strong> <strong>maatregelen</strong> <strong>om</strong> oudere werknemers langer voor het<br />

Simone Aarendonk<br />

arbeidsproces te behouden<br />

Literatuuronderzoek<br />

Augustus 2003 Universiteit <strong>van</strong> Amsterdam<br />

Doctoraalscriptie Vakgroep Arbeids- en Organisatiepsychologie<br />

Studentnummer 8340099 Richting: Arbeid en Gezondheid<br />

Begeleiders: Dhr. Dr. M.J. Schabracq - Universiteit <strong>van</strong> Amsterdam<br />

Mevr. Drs. M.G. de Feyter - Taskforce Ouderen en Arbeid


VOORWOORD<br />

Deze scriptie is het eerste onderdeel <strong>van</strong> mijn afstudeeropdracht ter afsluiting <strong>van</strong> de studie<br />

Psychologie <strong>van</strong> Arbeid en Gezondheid aan de Universiteit <strong>van</strong> Amsterdam.<br />

De specifieke problemen maar vooral ook de mogelijkheden <strong>van</strong> oudere werknemers zijn een<br />

gebied waarover mijn docent en begeleider Marc Schabracq veel expertise heeft opgebouwd.<br />

In zijn colleges wekte dit onderwerp direct mijn interesse. Ik vroeg me af waar<strong>om</strong> zo veel<br />

werknemers zo vroeg mogelijk willen stoppen met werken en waar<strong>om</strong> zo veel werkgevers zo<br />

sterk de voorkeur geven aan jongeren voor hun vacatures. Dit, terwijl oud <strong>van</strong> oudsher, en<br />

nog steeds door velen, wordt geassocieerd met wijs. Waar<strong>om</strong> wordt in de wereld <strong>van</strong> het<br />

betaalde werk zo weinig geprofiteerd <strong>van</strong> die wijsheid?<br />

Jongeren kunnen <strong>van</strong> ouderen leren en ouderen <strong>van</strong> jongeren. Daar<strong>om</strong> moeten naar mijn<br />

mening alle leeftijdscategorieën in een evenwichtige opbouw <strong>van</strong> onze samenleving een rol<br />

vervullen. <strong>Een</strong> steeds grotere groep ouderen staat echter buiten de arbeidsmarkt. Deze<br />

ontwikkeling moet worden tegengegaan, een taak waarvoor onder andere de landelijke<br />

Taskforce Ouderen en Arbeid is ingesteld. De Taskforce heeft als doel: adviseren en goede<br />

ideeën leveren <strong>om</strong> oudere werknemers langer aan het werk houden. Ik ben de medewerkers<br />

<strong>van</strong> de Taskforce dankbaar voor hun adviezen en het vele materiaal dat mij ter beschikking is<br />

gesteld.<br />

In het bijzonder dank ik Marc Schabracq en Marieke de Feyter voor hun deskundige<br />

begeleiding, Marja te Lintelo voor de algemene ondersteuning en allerlei hand- en<br />

spandiensten en Bas Scheide voor de tekening op de voorkant.<br />

Het tweede onderdeel <strong>van</strong> mijn afstudeeropdracht is een verslag <strong>van</strong> een interview- en<br />

vragenlijstonderzoek onder 55+ gemeenteambtenaren dat eind <strong>van</strong> dit jaar gepresenteerd zal<br />

worden. Ik ben benieuwd naar hun mening over de <strong>maatregelen</strong> die in deze scriptie<br />

voorgesteld worden.<br />

Augustus 2003,<br />

Simone Aarendonk<br />

1


SAMENVATTING<br />

De Nederlandse bevolking vergrijst en ontgroent. Er k<strong>om</strong>en jaarlijks te weinig goed<br />

geschoolde jongeren op de arbeidsmarkt en er treden te veel ouderen voortijdig uit. De<br />

uittreding <strong>van</strong> deze ouderen betekent een verlies <strong>van</strong> waardevolle ervaring en kennis in een<br />

samenleving met een steeds grotere behoefte aan goed gekwalificeerd personeel. Oudere<br />

werknemers zouden langer moeten blijven werken. Dit vereist een mentaliteits<strong>om</strong>slag, zowel<br />

bij werkgevers als bij werknemers. De algemene vraagstelling <strong>van</strong> deze scriptie is:<br />

Welke <strong>maatregelen</strong> worden voorgesteld en toegepast <strong>om</strong> oudere werknemers beter te laten<br />

functioneren en langer te laten werken?<br />

Uitgangspunt <strong>van</strong> deze scriptie is de discrepantie tussen de wensen en vaardigheden <strong>van</strong><br />

oudere werknemers enerzijds en de eisen die de maatschappij aan deze werknemers stelt<br />

anderzijds. Hoe groter deze discrepantie des te meer problemen oudere werknemers zullen<br />

ondervinden, zowel op maatschappelijk als werk- en persoonsgebonden niveau. <strong>Een</strong> oudere<br />

werknemer wordt <strong>om</strong>schreven als een persoon in de tweede helft <strong>van</strong> zijn of haar loopbaan.<br />

Hoofdstuk 1, 2 en 3 geven een introductie in de problematiek. In hoofdstuk 4 wordt de<br />

vraagstelling beantwoord.<br />

Ouderen verschillen onderling meer dan jongeren. Wat hen bindt, is dat ze<br />

gemeenschappelijke ervaringen hebben opgedaan in de tijd waarin ze zijn opgegroeid. De 50-<br />

tot 65-jarigen <strong>van</strong> dit m<strong>om</strong>ent behoren tot de ‘babybo<strong>om</strong>-generatie’. ‘Babybo<strong>om</strong>ers’ worden<br />

gezien als actief, zelfbewust, mondig en kritisch. Zinvol werk, het gevoel mee te tellen en<br />

betrokken te worden zijn <strong>van</strong> groot belang voor leden <strong>van</strong> deze generatie.<br />

Het beeld dat oudere werknemers door biologische veroudering minder goed<br />

functioneren in het arbeidsproces is niet terecht. Zowel fysieke als mentale veroudering<br />

hoeven voor de uitoefening <strong>van</strong> het werk geen nadelige gevolgen te hebben. Veroudering leidt<br />

ook tot mentale groei en brengt daarmee juist voordelen mee in een werksituatie.<br />

Uit persoonlijkheidsonderzoek k<strong>om</strong>t naar voren dat voor veel persoonlijkheids-<br />

kenmerken geen verschillen te verwachten zijn tussen jongeren en ouderen. Wel is een<br />

tendens dat oudere mensen in het algemeen meer gewetensvol, conventioneel en bescheiden<br />

zijn, maar minder naar buiten gericht en/of veranderingsgezind.<br />

2


Uit veel onderzoeken blijkt dat er geen relatie is tussen leeftijd en arbeidsprestatie.<br />

Creatief gebruik <strong>van</strong> werkervaring kan de capaciteiten <strong>van</strong> ouder wordende werknemers in<br />

stand houden of zelfs aanzienlijk verbeteren.<br />

Oudere werknemers kunnen minder goed inzetbaar zijn en minder tevreden met hun<br />

werk door de vele veranderingen die ze niet meer kunnen of willen bijbenen. Op<br />

maatschappelijk niveau kunnen problemen optreden ten gevolge <strong>van</strong> de steeds snellere<br />

toename <strong>van</strong> technologische veranderingen, de individualisering en de negatieve<br />

beeldvorming over oudere werknemers. Werkgebonden problemen treden vooral op doordat<br />

individuele capaciteiten en behoeften zich niet genoeg aanpassen aan de snelheid <strong>van</strong><br />

veranderingen in het werk.<br />

In de persoonlijke leefsituatie kunnen vooral de financiële situatie, de thuissituatie, de<br />

ervaren gezondheid en de behoefte aan vrije tijd mensen stimuleren vervroegd te stoppen met<br />

werken.<br />

In hoofdstuk 4 wordt een <strong>overzicht</strong> gegeven <strong>van</strong> voorgestelde en toegepaste <strong>maatregelen</strong><br />

<strong>om</strong> oudere werknemers langer in het arbeidsproces te houden. Daarbij is onderscheid<br />

gemaakt naar <strong>maatregelen</strong> op maatschappelijk (macro), sector (meso) en organisatieniveau<br />

(micro). Op macroniveau wordt de rol <strong>van</strong> overheid en belangenorganisaties toegelicht, op<br />

mesoniveau de sectorafspraken op CAO-niveau. Deze afspraken scheppen het kader en de<br />

voorwaarden waarbinnen organisaties inhoud kunnen geven aan beleid. Op microniveau<br />

wordt de inhoud <strong>van</strong> <strong>maatregelen</strong> op organisatieniveau, CAO- en sectorale <strong>maatregelen</strong> en<br />

diverse vormen <strong>van</strong> personeelsbeleid voor ouderen toegelicht.<br />

De Nederlandse overheid heeft met betrekking tot de arbeidsparticipatie een<br />

voorwaardenscheppende en stimulerende rol. In overeenstemming met het Europees beleid<br />

wil de overheid bevorderen dat mensen in de nabije toek<strong>om</strong>st langer doorwerken dan ze nu<br />

doen. Daarbij zijn vijf knelpunten <strong>van</strong> belang, namelijk:<br />

(1) leeftijdsdiscriminatie,<br />

(2) langer werken is voor oudere werknemers financieel niet voldoende aantrekkelijk,<br />

(3) de onevenwichtige verdeling <strong>van</strong> arbeid over het leven,<br />

(4) oudere werknemers zijn onvoldoende ‘employable’ en<br />

(5) de steeds hogere kosten <strong>van</strong> het zorgstelsel door de vergrijzing.<br />

Maatregelen op sectorniveau worden vooral via de CAO’s afgesproken. Dit zijn meestal<br />

zogenaamde paraplubepalingen: ze creëren kader en voorwaarden waarbinnen organisaties<br />

ruimte hebben <strong>om</strong> zelf inhoud te geven aan het beleid voor (oudere) werknemers.<br />

3


De meeste inhoudelijke <strong>maatregelen</strong> worden op organisatieniveau gen<strong>om</strong>en. Dit<br />

onderdeel krijgt in deze scriptie daar<strong>om</strong> de meeste aandacht. Leeftijdsbewust personeelsbeleid<br />

kan hier een nuttige rol vervullen. Dit beleid kenmerkt zich door individueel maatwerk en<br />

erop gericht ouder wordende werknemers zo lang mogelijk vitaal, gemotiveerd en inzetbaar<br />

houden. Om dit te bereiken worden in het algemeen bestaande instrumenten gebruikt die op<br />

een andere manier worden toegepast. Ze kunnen grofweg in vijf categorieën worden<br />

ingedeeld. Maatregelen gericht op:<br />

(1) deskundig management,<br />

(2) scholing en training,<br />

(3) het aanpassen <strong>van</strong> functies aan medewerkers,<br />

(4) mobiliteit en<br />

(5) (niet inhoudelijke) arbeidsvoorwaarden.<br />

Er is een breed, gevarieerd aanbod aan <strong>maatregelen</strong> die op maatschappelijk of werkgebonden<br />

niveau worden voorgesteld en toegepast. Effecten <strong>van</strong> deze <strong>maatregelen</strong> zijn echter meestal<br />

onduidelijk. Maatregelen hebben pas effect bij voldoende draagvlak onder de<br />

beroepsbevolking. Hieraan lijkt het te schorten. Er blijft een grote uitdaging weggelegd voor<br />

de belanghebbenden.<br />

4


INHOUDSOPGAVE<br />

VOORWOORD ........................................................................................................................1<br />

SAMENVATTING...................................................................................................................2<br />

HOOFDSTUK 1: Inleiding en maatschappelijke achtergronden........................................7<br />

1. 1. Inleiding............................................................................................................................ 7<br />

1.2. Opbouw <strong>van</strong> de scriptie ....................................................................................................... 9<br />

1.3. Doelgroep en Definities .....................................................................................................10<br />

1.4 Maatschappelijke achtergronden arbeidsparticipatie oudere medewerkers ..............................10<br />

1.4.1. <strong>Een</strong> terugblik ..................................................................................................................10<br />

1.4.2. De huidige situatie ..........................................................................................................12<br />

1.4.2.1. Vergrijzing en ontgroening ...........................................................................................12<br />

1.4.2.2. Arbeidsparticipatie .......................................................................................................12<br />

1.4.2.3. Ziekteverzuim en Arbeidsongeschiktheid.......................................................................14<br />

1.4.3 De toek<strong>om</strong>st ....................................................................................................................16<br />

HOOFDSTUK 2 : Kenmerken <strong>van</strong> ouderen........................................................................18<br />

2.1. Wie zijn de oudere medewerkers <strong>van</strong> dit m<strong>om</strong>ent? ...............................................................18<br />

2.1.1. De ‘stille generatie’ (geboren tussen 1930 en 1940) ...........................................................18<br />

2.1.2. De ‘babybo<strong>om</strong>generatie’ (geboren tussen 1940 en 1955) ...................................................19<br />

2.2. Kenmerken <strong>van</strong> veroudering...............................................................................................20<br />

2.2.1. Fysieke veroudering ........................................................................................................20<br />

2.2.2. Mentale veroudering .......................................................................................................21<br />

2.2.2.1. Cognitieve veroudering ................................................................................................21<br />

2.2.2.2. Psychologische veroudering..........................................................................................22<br />

2.3. Leeftijd en arbeidsprestatie .................................................................................................27<br />

2.4. Conclusie ..........................................................................................................................28<br />

HOOFDSTUK 3: Specifieke problemen <strong>van</strong> oudere werknemers ....................................30<br />

3.1. Maatschappelijke problemen <strong>van</strong> oudere werknemers ..........................................................30<br />

3.1.1. Technologische verandering ............................................................................................30<br />

3.1.2. Sociale zekerheid ............................................................................................................32<br />

3.1.3. Sociaal-culturele verandering...........................................................................................33<br />

3.1.4. Beeldvorming.................................................................................................................34<br />

3.1.4.1. Wat is beeldvorming? ...................................................................................................35<br />

3.1.4.2. Gevolgen <strong>van</strong> beeldvorming .........................................................................................35<br />

3.1.4.3. Hoe verandert het negatieve beeld over oudere werknemers? ..........................................35<br />

3.2. Werkgebonden problemen <strong>van</strong> oudere werknemers..............................................................36<br />

3.2.1. Individuele capaciteiten en behoeften (Human Resources)................................................39<br />

3.2.1.1. Gezondheid .................................................................................................................39<br />

3.2.2.2. Scholing en c<strong>om</strong>petentie (vaardigheden en kennis).........................................................40<br />

3.2.1.3. Waarden en attitudes ....................................................................................................42<br />

3.2.1.4. Motivatie en arbeidstevredenheid ..................................................................................44<br />

3.2.2. Werk..............................................................................................................................47<br />

3.2.2.1. Fysieke kenmerken <strong>van</strong> het werk..................................................................................48<br />

3.2.2.2. Psychosociale kenmerken <strong>van</strong> werk...............................................................................50<br />

3.3. Persoonsgebonden problemen <strong>van</strong> oudere werknemers.........................................................54<br />

3.4. Samenvatting en conclusie .................................................................................................56<br />

HOOFDSTUK 4 : Maatregelen ter behoud <strong>van</strong> oudere werknemers ...............................58<br />

4.1. Inleiding ...........................................................................................................................58<br />

4.1.1. Wat willen oudere werknemers? ......................................................................................58<br />

5


4.2. Maatregelen <strong>van</strong> overheidswege .........................................................................................60<br />

4.2.1. Leeftijdsdiscriminatie ......................................................................................................61<br />

4.2.2. Langer werken is financieel niet (voldoende) aantrekkelijk ................................................64<br />

4.2.2.1. Pensioenregelingen ......................................................................................................64<br />

4.2.2.2. AOW ..........................................................................................................................65<br />

4.2.2.3. Andere financiële <strong>maatregelen</strong>......................................................................................66<br />

4.2.3. Onevenwichtige verdeling <strong>van</strong> arbeid over het leven .........................................................66<br />

4.2.4. Oudere werknemers zijn onvoldoende ‘employable’..........................................................68<br />

4.2.5. <strong>Een</strong> duur zorgstelsel........................................................................................................69<br />

4.2.6. Conclusie <strong>maatregelen</strong> Nederlandse overheid ...................................................................70<br />

4.2.7. De rol <strong>van</strong> de Zweedse overheid ......................................................................................70<br />

4.3. De rol <strong>van</strong> belangenorganisaties..........................................................................................72<br />

4.3.1. Werknemers– en werkgeversorganisaties..........................................................................72<br />

4.3.2. Ouderenorganisaties........................................................................................................75<br />

4.3.3. Andere initiatieven of organisaties ...................................................................................76<br />

4.4. Maatregelen op sectorniveau: de CAO’s..............................................................................78<br />

4.5. Maatregelen op organisatieniveau.......................................................................................79<br />

4.5.1. Soorten personeelsbeleid gericht op inzetbaarheid tot op hoge leeftijd ................................82<br />

4.5.1.1. Ouderenbeleid ‘oude stijl’.............................................................................................82<br />

4.5.1.2. Leeftijdsbewust Personeelsbeleid (LBP)........................................................................83<br />

4.5.2. LBP: <strong>maatregelen</strong> gericht op deskundig management ........................................................85<br />

4.5.2.1. Deskundig management: c<strong>om</strong>municatie en informatie ....................................................86<br />

4.5.2.2. Deskundig management: scholing en training...............................................................86<br />

4.5.2.3. Deskundig management: de juiste en voldoende middelen ..............................................88<br />

4.5.2.4. Deskundig management: beoordeling ............................................................................90<br />

4.5.2.5. Hoge verwachtingen aan het management.....................................................................90<br />

4.5.3. LBP: <strong>maatregelen</strong> gericht op scholing en training <strong>van</strong> werknemers.....................................91<br />

4.5.3.1. Geschikte scholing en training voor oudere werknemers.................................................92<br />

4.5.3.2. Soorten scholing en training voor oudere werknemers ....................................................94<br />

4.5.3.3. Scholing en training: levenslang leren............................................................................96<br />

4.5.3.4. Scholing en training: Persoonlijke Ontwikkelings Rekening (POR).................................98<br />

4.5.3.5. Scholing en training: Erkennen <strong>van</strong> elders verworven c<strong>om</strong>petenties (EVC).....................99<br />

4.5.4. LBP: <strong>maatregelen</strong> gericht op aanpassingen in werk.........................................................100<br />

4.5.4.1. Aanpassingen in werk: functieherontwerp....................................................................101<br />

4.5.5. LBP: <strong>maatregelen</strong> gericht op mobiliteit ..........................................................................104<br />

4.5.5.1. Maatregelen gericht op verticale mobiliteit..................................................................106<br />

4.5.5.2. Maatregelen gericht op horizontale mobiliteit ...............................................................107<br />

4.5.5.3. Hoe kan mobiliteit geregeld worden?...........................................................................110<br />

4.5.5.4. Naar welke functies worden oudere werknemers overgeplaatst? ....................................111<br />

4.5.6. LBP: <strong>maatregelen</strong> gericht op arbeidsvoorwaarden...........................................................112<br />

4.5.6.1. Arbeidsvoorwaarden: een goede balans <strong>van</strong> werk en privé ...........................................112<br />

4.5.6.2. Arbeidsvoorwaarden: variatie in arbeidsduur/tijden en afbouw loopbaan .......................113<br />

4.5.6.3. Arbeidsvoorwaarden: verlofregelingen ........................................................................114<br />

4.5.6.4. Arbeidsvoorwaarden: beloning op basis <strong>van</strong> c<strong>om</strong>petenties ............................................116<br />

4.5.6.5. Arbeidsvoorwaarden: moderne pensioenregelingen ......................................................117<br />

4.6. Samenvatting en conclusies ..............................................................................................117<br />

HOOFDSTUK 5: Conclusie.................................................................................................123<br />

LITERATUUR .....................................................................................................................126<br />

6


1. 1. Inleiding<br />

HOOFDSTUK 1: Inleiding en maatschappelijke achtergronden<br />

De Nederlandse bevolking vergrijst en ontgroent. In de jaren zestig in de vorige eeuw is het<br />

geboortecijfer in Nederland fors gedaald en daarna laag gebleven. Voorspeld wordt dat tot<br />

zeker halverwege deze eeuw het aantal 50- tot en met 64-jarigen hoog zal blijven (Theeuwes,<br />

2000). De arbeidsparticipatie <strong>van</strong> oudere werknemers is laag in Nederland en dit veroorzaakt<br />

zowel problemen op de arbeidsmarkt als te hoge kosten <strong>van</strong> pensioen, AOW en<br />

zorgverlening. De demografische ontwikkeling dwingt tot een <strong>om</strong>slag.<br />

Er k<strong>om</strong>en jaarlijks te weinig goed geschoolde jongeren op de arbeidsmarkt en er<br />

treden te veel ouderen voortijdig uit. De uittreding <strong>van</strong> deze ouderen houdt een verlies in <strong>van</strong><br />

waardevolle ervaring en kennis in een samenleving met een steeds grotere behoefte aan goed<br />

gekwalificeerd personeel.Volgens oud-minister <strong>van</strong> Sociale Zaken en Werkgelegenheid<br />

Willem Vermeend heeft onderzoek uitgewezen dat in 2030 het aantal oudere werknemers<br />

verdubbeld moet zijn <strong>om</strong> voldoende draagvlak voor het stelsel <strong>van</strong> sociale zekerheid te<br />

kunnen behouden (Taskforce Ouderen en Arbeid, 2001). In 2000 had niet meer dan de helft<br />

<strong>van</strong> de mannen en slechts een op de vijf vrouwen <strong>van</strong> 55 tot en met 64 jaar een betaalde baan<br />

(SCP, 2001).<br />

Doorwerken tot je 65 ste en zelfs de mogelijkheid <strong>om</strong> na je 65 ste te blijven werken is<br />

het devies <strong>van</strong> het kabinet Balkenende. Bevordering <strong>van</strong> arbeidsparticipatie is zowel<br />

econ<strong>om</strong>isch nodig als sociaal gewenst, aldus het Strategisch Accoord (CDA, LPF & VVD,<br />

2002). Om de arbeidsparticipatie <strong>van</strong> ouderen te bevorderen heeft de Sociaal Econ<strong>om</strong>ische<br />

Raad in 1999 allerlei <strong>maatregelen</strong> voorgesteld zoals onder andere een verandering <strong>van</strong> VUT<br />

naar regelingen voor flexibele pensionering, leeftijdsafhankelijke vermindering <strong>van</strong> de<br />

premies sociale verzekeringen, afschaffing <strong>van</strong> fiscale stimulering <strong>van</strong> vervroegde<br />

pensionering en het herinvoeren <strong>van</strong> een sollicitatieplicht voor 57-plussers (Heyma, 2001).<br />

Het kabinet stelt een grote <strong>om</strong>slag in beleid voor met haar voorstel voor het invoeren <strong>van</strong> een<br />

levensloopregeling. Deze regeling biedt werknemers meer mogelijkheden <strong>om</strong> te variëren in<br />

de c<strong>om</strong>binatie <strong>van</strong> werk en andere activiteiten en een <strong>om</strong>slag <strong>van</strong> pensioensparen naar sparen<br />

gericht op langer, productiever en een gezonder (arbeidzaam) leven te stimuleren (CDA, LPF<br />

& VVD, 2002). Mensen sparen dan niet alleen meer voor de oude dag maar voor alle periodes<br />

in het leven dat men minder hard kan of wil werken. De vraag is of al deze <strong>maatregelen</strong> <strong>van</strong><br />

bovenaf het gewenste effect, langer blijven werken, zullen hebben. Daarvoor moet zowel bij<br />

7


werkgevers als bij werknemers een mentaliteitsverandering op gang worden gebracht, één <strong>van</strong><br />

de doelstellingen <strong>van</strong> de Taskforce Ouderen en Arbeid. Kort geleden constateerde het<br />

Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI), na een onderzoek onder ruim<br />

3000 werknemers boven de 50, dat er nog een groot gat zit tussen wat de regering als een<br />

econ<strong>om</strong>ische wenselijke ontwikkeling ziet en wat werknemers en bedrijven willen en doen<br />

(Henkens & Van Solinge, 2003). In de afgelopen decennia is vervroegd uittreden voor<br />

werknemers een verworven recht geworden. Werk is niet alleen zaligmakend meer. Er zijn<br />

nog zoveel andere dingen in het leven. Langer werken, wat de overheid wil, gaat in tegen een<br />

sterk, collectief aangehangen verlangen steeds vroeger op te houden met werken (Theeuwes,<br />

2000). Uit het NIDI-onderzoek kwam onder andere naar voren dat de gemiddelde leeftijd<br />

waarop werknemers willen stoppen op 60 jaar ligt. Slechts 6% wil doorwerken tot 65 jaar en<br />

maar 4% denkt erover ook na de 65ste verjaardag aan het werk te blijven. In de praktijk vallen<br />

de doorwerkcijfers, volgens dit onderzoek, nog lager uit: velen laten het bij 'zeggen' alleen. En<br />

wie eenmaal is uitgetreden is verloren voor de arbeidsmarkt. Het vrije leven went snel<br />

(Henkens & Van Solinge, 2003). Alleen hoog opgeleide ouderen die hun werk aantrekkelijk<br />

vinden, willen langer door werken (Blauw, 2001). Anderzijds doen veel werkgevers weinig<br />

moeite ouderen aan zich te binden. Zij associëren werkende ouderen vooral met<br />

ziekteverzuim, lagere productiviteit, hogere arbeidskosten en weinig enthousiasme voor<br />

vernieuwing (Taskforce Ouderen en Arbeid, 2001). De algemene vraagstelling <strong>van</strong> deze<br />

scriptie is:<br />

Welke <strong>maatregelen</strong> worden voorgesteld en toegepast <strong>om</strong> oudere werknemers beter te laten<br />

functioneren en langer te laten werken?<br />

Het doel <strong>van</strong> deze scriptie is een actueel, zo c<strong>om</strong>pleet mogelijk <strong>overzicht</strong> te geven <strong>van</strong><br />

interventies die ten behoeve <strong>van</strong> het behoud <strong>van</strong> oudere werknemers op de arbeidsmarkt<br />

voorgesteld en toegepast worden. Waar mogelijk wordt ook bekeken welke effecten deze<br />

interventies hebben.<br />

8


1.2. Opbouw <strong>van</strong> de scriptie<br />

+<br />

Tegenstelling wensen en<br />

capaciteiten oudere<br />

werknemers en eisen <strong>van</strong><br />

de maatschappij<br />

Maatschappe-<br />

lijke problemen<br />

Werkgebonden<br />

problemen<br />

Persoonsgebon-<br />

den problemen<br />

Figuur 1: Procesmodel oudere werknemers<br />

Maatschappelijke<br />

<strong>maatregelen</strong><br />

Maatregelen op<br />

sectorniveau<br />

Geïndividualiseerd<br />

personeelsbeleid<br />

binnen organisaties<br />

In figuur 1 wordt de opbouw <strong>van</strong> deze scriptie toegelicht. Uitgangspunt <strong>van</strong> dit procesmodel<br />

is de discrepantie tussen de wensen en vaardigheden <strong>van</strong> oudere werknemers enerzijds en de<br />

eisen die onze maatschappij aan deze werknemers stelt anderzijds. Hoe groter deze<br />

discrepantie des te meer problemen oudere werknemers zullen ondervinden, zowel op<br />

maatschappelijk als werk- en persoonsgebonden niveau. Deze problemen geven de noodzaak<br />

tot interventies zowel op macro- (overheid en belangenorganisaties), meso- (per sector) als<br />

microniveau (personeelsbeleid in de organisatie), met het doel ouderen langer binnen het<br />

arbeidsproces te houden. Daartoe worden diverse beleidsvisies als ouderenbeleid ‘oude stijl’<br />

en ‘nieuwe stijl’ (leeftijdsbewust personeelsbeleid) en ‘ontziebeleid’ uitgelegd, evenals het<br />

onderscheid tussen preventieve en curatieve <strong>maatregelen</strong>. Concrete <strong>maatregelen</strong> worden<br />

beschreven, onderverdeeld in <strong>maatregelen</strong> gericht op c<strong>om</strong>petent management (kundige<br />

leiding), scholing en training, aanpassing <strong>van</strong> werk, mobiliteit en arbeidsvoorwaarden.<br />

Begonnen wordt met een algemene inleiding waarin aandacht wordt gegeven aan de<br />

definities en maatschappelijke achtergronden <strong>van</strong> de problematiek <strong>van</strong> ouderen op de<br />

arbeidsmarkt. In hoofdstuk 2 worden de kenmerken <strong>van</strong> de huidige generatie ouderen (de<br />

zogenaamde stille generatie en de babybo<strong>om</strong>generatie) en kenmerken <strong>van</strong> veroudering<br />

(fysiek, cognitief en psychisch) belicht. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 gekeken naar de<br />

specifieke problemen <strong>van</strong> oudere werknemers. Aan bod k<strong>om</strong>en maatschappelijke,<br />

werkgebonden en persoonsgebonden problemen. Het vierde hoofdstuk gaat over de in de<br />

Langer<br />

blijven<br />

werken<br />

9


literatuur voorgestelde interventies en er worden praktijkvoorbeelden gegeven <strong>van</strong><br />

<strong>maatregelen</strong>.<br />

1.3. Doelgroep en Definities<br />

Deze scriptie gaat over oudere werknemers. Afhankelijk <strong>van</strong> het beleidsterrein worden voor<br />

de term ‘oud’ door de beleidsmakers verschillende leeftijdsgrenzen genoemd. Het Sociaal<br />

Cultureel Planbureau spreekt bijvoorbeeld bij gebruik <strong>van</strong> gezondheidszorgvoorzieningen pas<br />

bij 75-plussers over ouderen (SCP, 2001). Wanneer over arbeid gesproken wordt, neemt het<br />

Sociaal Cultureel Planbureau 50 jaar als grens. Andere onderzoeken gebruiken grenzen <strong>van</strong>af<br />

40, 45 of 55 jaar. Verschillende auteurs pleiten ervoor ouderd<strong>om</strong> als relatief begrip te zien,<br />

zonder een directe koppeling aan leeftijd. Als het gaat <strong>om</strong> relatieve veroudering, kan een<br />

oudere werknemer <strong>om</strong>schreven worden als een persoon in de tweede helft <strong>van</strong> zijn of haar<br />

loopbaan. Het k<strong>om</strong>t nogal eens voor dat oudere werknemers niet tegemoet kunnen k<strong>om</strong>en aan<br />

veranderende <strong>om</strong>gevingseisen, waardoor ze minder goed inzetbaar zijn en minder tevreden<br />

met hun werk (Thunnissen, Thijssen & De Lange, 2000). Deze problematiek wordt in deze<br />

scriptie als uitgangspunt gen<strong>om</strong>en.<br />

1.4 Maatschappelijke achtergronden arbeidsparticipatie oudere medewerkers<br />

1.4.1. <strong>Een</strong> terugblik<br />

Om beter te kunnen begrijpen waar<strong>om</strong> de huidige arbeidsparticipatie <strong>van</strong> ouderen in<br />

Nederland zo laag is, moet naar het verleden worden gekeken.<br />

Groeiende werkeloosheid heeft in de jaren zeventig en tachtig <strong>van</strong> de vorige eeuw<br />

geleid tot de mogelijkheid voor oudere werknemers vervroegd uit het arbeidsproces te treden.<br />

Ouderen moesten plaats maken voor jongeren <strong>om</strong> te voork<strong>om</strong>en dat de jongere generatie lang<br />

zonder werk zou blijven. Dat gebeurde via VUT-regelingen, maar ook de WAO en WW<br />

fungeerden als uittredingsroute. <strong>Een</strong> Overbruggingsuitkering (OBU) werd ingesteld <strong>om</strong> op<br />

zestig jarige leeftijd met pensioen te kunnen gaan. Door het invoeren <strong>van</strong> een ouderenrichtlijn<br />

konden oudere werknemers, bijvoorbeeld bij reorganisaties, als eerste worden ontslagen; zij<br />

kwamen daardoor in de WW. Ook was het vrij gemakkelijk <strong>om</strong> in de WAO te k<strong>om</strong>en en zo<br />

een uitkering te ont<strong>van</strong>gen (Zwiggelaar, 2001).<br />

Zowel werkgevers als oudere werknemers maakten grif gebruik <strong>van</strong> deze<br />

mogelijkheden. Dat paste ook in het beeld dat destijds over ouderen bestond en wellicht nu<br />

nog steeds bestaat. In dit beeld worden ouderen geassocieerd met hoog ziekteverzuim, lagere<br />

productiviteit, hogere arbeidskosten en weinig enthousiasme voor vernieuwing (Taskforce<br />

10


Ouderen en Arbeid, 2001). Het kan zijn dat dit te maken had met de generatie ‘oudere’<br />

medewerkers in de jaren 70 en 80 <strong>van</strong> de vorige eeuw die deel uitmaakten <strong>van</strong> de<br />

zogenoemde ‘Vooroorlogse Generatie’ (geboren tussen 1910 en 1930) en de ‘Stille Generatie’<br />

(geboren tussen 1930 en 1940). Mensen uit deze generaties hadden immers een zwaar leven<br />

gehad met het meemaken <strong>van</strong> een oorlog en met het zware werk dat de opbouw <strong>van</strong><br />

Nederland na de 2 de wereldoorlog met zich mee had gebracht. Men vond dat deze ouderen<br />

hun rust wel verdiend hadden. De huidige generatie 50-plussers, de na-oorlogse<br />

‘babybo<strong>om</strong>generatie’ heeft andere kenmerken. In hoofdstuk 2 worden de verschillen nader<br />

toegelicht.<br />

In 1993 kwam de arbeidsparticipatie <strong>van</strong> ouderen in Nederland op een dieptepunt. In<br />

dat jaar werkte slechts een op de vier 55-plussers. Ook in internationaal opzicht viel de<br />

situatie in Nederland op. Volgens de ‘OECD Employment Outlook’ had Nederland, op Italië<br />

na, in dat jaar de laagste participatiegraad <strong>van</strong> mannen <strong>van</strong> 55 jaar en ouder (Theeuwes & Zijl,<br />

2001) Sindsdien is het geleidelijk aan steeds minder aantrekkelijk geworden vervroegd uit te<br />

treden en vertoont de arbeidsparticipatie weer een stijgende lijn, alhoewel deze nog steeds niet<br />

terug is op het niveau <strong>van</strong> begin jaren 70 (SCP, 2001).<br />

De ontwikkelingen in de arbeidsdeelname <strong>van</strong> mannen en vrouwen zijn de afgelopen<br />

decennia verschillend geweest. Volgens het Sociaal Cultureel Planbureau (2001) ligt de<br />

arbeidsdeelname <strong>van</strong> mannen tussen 50 en 54 jaar inmiddels weer op het niveau <strong>van</strong> begin<br />

jaren 70, maar die <strong>van</strong> 55 jaar en ouder, ondanks een geleidelijke stijging, nog ver onder dat<br />

niveau. De arbeidsdeelname <strong>van</strong> vrouwen tussen 50 en 60 jaar is de afgelopen decennia<br />

gestaag toegen<strong>om</strong>en. M<strong>om</strong>enteel werken er bijvoorbeeld twee tot drie maal zoveel vrouwen<br />

tussen de 50 en 55 jaar dan in het begin <strong>van</strong> de jaren 70, maar <strong>van</strong> de vrouwen boven de 60<br />

werkt nog altijd een kleiner percentage dan begin jaren 70 het geval was. Zwiggelaar (2001)<br />

geeft hiervoor als verklaring dat ontwikkelingen in de jaren 70 en 80 alleen gevolgen hebben<br />

gehad voor de afname <strong>van</strong> participatie <strong>van</strong> oudere mannelijke werknemers. De participatie<br />

<strong>van</strong> vrouwen is echter altijd relatief laag geweest en vertoont nu een geleidelijke stijging.<br />

In de jaren 90 werden <strong>maatregelen</strong> gen<strong>om</strong>en <strong>om</strong> vervroegd uittreden minder aantrekkelijk te<br />

maken. Zo verdwenen VUT-regelingen en in 1994 de Ouderenrichtijn (Zwiggelaar, 2001).<br />

Hiermee k<strong>om</strong>en we op de huidige situatie die in de volgende paragraaf wordt toegelicht.<br />

11


1.4.2. De huidige situatie<br />

1.4.2.1. Vergrijzing en ontgroening<br />

De Nederlandse bevolking vergrijst. Op 1 januari 2000 was ongeveer 23% <strong>van</strong> de bevolking<br />

in Nederland 55 jaar of ouder (3,7 miljoen mensen) (SCP, 2001). M<strong>om</strong>enteel bereikt de<br />

‘babybo<strong>om</strong>-generatie’, de generatie die vlak na de oorlog geboren is, de leeftijd <strong>van</strong> 55 jaar<br />

met als gevolg dat de k<strong>om</strong>ende jaren het aantal 55- tot en met 64-jarigen sterk zal stijgen. De<br />

prognose is dat in 2030 circa 35% <strong>van</strong> de bevolking 55 jaar of ouder zal zijn.<br />

De vergrijzing heeft onder andere tot gevolg dat het aantal werkenden als aandeel <strong>van</strong><br />

de totale bevolking afneemt. Daarnaast is tevens sprake <strong>van</strong> ontgroening: de k<strong>om</strong>ende jaren<br />

zal de groep 15- tot en met 64-jarigen – de potentiële beroepsbevolking – steeds kleiner<br />

worden. Dit verschijnsel heeft zich volgens het Sociaal Cultureel Planbureau (2001) nog niet<br />

eerder voorgedaan. Voorheen ging een afnemend aandeel ouderen gepaard met een<br />

toenemend aandeel jongeren en bleef het percentage 15- tot en met 64-jarigen ongeveer<br />

gelijk. De huidige afname <strong>van</strong> het aandeel 15- tot en met 64-jarigen heeft de discussie in gang<br />

gezet over de betaalbaarheid <strong>van</strong> de AOW, pensioenen en de zorg voor ouderen en de<br />

overtuiging gebracht dat het <strong>van</strong> groot belang is dat ouderen zo lang mogelijk aan het<br />

arbeidsproces deel blijven nemen.<br />

1.4.2.2. Arbeidsparticipatie<br />

De arbeidsparticipatie neemt af <strong>van</strong>af 45 jaar en neemt sterk af boven de 55 jaar (zie tabel 1).<br />

In 2001 had ongeveer een op de drie personen tussen de 55 en 64 jaar minimaal 12 uur per<br />

week betaald werk (in verhouding tot ongeveer een op de vier in 1993). Hierbij is sprake <strong>van</strong><br />

een groot verschil tussen mannen en vrouwen: ongeveer de helft <strong>van</strong> de mannen en een op de<br />

vijf vrouwen in deze leeftijdsgroep had in 2001 een betaalde baan (CBS, 2002). Zowel voor<br />

mannen als vrouwen betekent dit echter een stijging ten opzichte <strong>van</strong> 1993, namelijk <strong>van</strong> 10%<br />

voor het aandeel werkende mannen en <strong>van</strong> 9% voor het aandeel werkende vrouwen (SCP,<br />

2001). Opmerkelijk is het grote verschil in arbeidsdeelname tussen 55- tot en met 64-jarigen<br />

en 45- tot en met 54-jarigen. In 2001 had namelijk nog 89% <strong>van</strong> de mannen en 55% <strong>van</strong> de<br />

vrouwen tussen 45 en 55 jaar een betaalde baan (CBS, 2002).<br />

12


Beroepsbevolking; naar geslacht - in 2001<br />

Werkzame personen<br />

Werkzame personen: >= 12 uur<br />

per week<br />

Beroeps -<br />

bevolking<br />

Netto arbeids -<br />

participatie<br />

Persoonskenmerken Geslacht x 1000 %<br />

Totaal<br />

persoonskenmerken<br />

15-24 jarigen<br />

25-34 jarigen<br />

35-44 jarigen<br />

45-54 jarigen<br />

55-64 jarigen<br />

Totaal geslacht 7 064 65<br />

Mannen 4 215 77<br />

Vrouwen 2 848 53<br />

Totaal geslacht 854 45<br />

Mannen 454 47<br />

Vrouwen 400 43<br />

Totaal geslacht 1 956 82<br />

Mannen 1 107 91<br />

Vrouwen 849 72<br />

Totaal geslacht 2 017 79<br />

Mannen 1 212 93<br />

Vrouwen 805 64<br />

Totaal geslacht 1 678 72<br />

Mannen 1 047 89<br />

Vrouwen 630 55<br />

Totaal geslacht 559 34<br />

Mannen 396 48<br />

Vrouwen 164 20<br />

© Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen 12-10-2002<br />

Tabel 1. Arbeidsparticipatie Nederlandse beroepsbevolking naar opleiding en geslacht<br />

De arbeidsdeelname <strong>van</strong> 55-plussers in Nederland is laag in vergelijking tot andere landen.<br />

Zowel mannen als vrouwen tussen 55 en 64 jaar nemen maar liefst 17% minder vaak deel aan<br />

betaalde arbeid in vergelijking tot de gemiddelde arbeidsparticipatie in de OECD-landen<br />

(Heyma, 2001).<br />

Het is interessant te zien dat bij uittreding <strong>van</strong> oudere werknemers mannen en vrouwen<br />

een verschillend patroon vertonen. In de Rapportage Ouderen 2001 <strong>van</strong> het Sociaal Cultureel<br />

Planbureau wordt het uittredingspatroon <strong>van</strong> mannen en vrouwen in 1993 en 1994 vergeleken<br />

met 1998 en 1999. Het percentage mannen dat tussen 50 en 57 jaar stopt met werken is<br />

afgen<strong>om</strong>en. Bovendien zijn in de loop <strong>van</strong> die vijf jaren de twee uittredingspieken die het<br />

13


patroon <strong>van</strong> 1993 kenmerkten een jaar opgeschoven naar 58 en 61 jaar. Meer mannen verlaten<br />

nu op 61-jarige leeftijd de arbeidsmarkt dan op 60-jarige leeftijd. Dit duidt op een effect <strong>van</strong><br />

de wijzigingen in VUT-regelingen. De meest opvallende verandering in het uittredingspatroon<br />

<strong>van</strong> vrouwen is het ontstaan <strong>van</strong> een piek bij de 60-jarige leeftijd. Terwijl vrouwen in 1993-<br />

94 voor hun uittreding uit het arbeidsproces nog geen ‘voorkeursleeftijd’ hadden, stoppen nu<br />

bijna evenveel vrouwen als mannen op hun zestigste met werken. Doorwerken na het 60ste<br />

jaar k<strong>om</strong>t bij vrouwen nog steeds nauwelijks voor (SCP, 2001).<br />

1.4.2.3. Ziekteverzuim en Arbeidsongeschiktheid<br />

Ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid zijn veelbesproken onderwerpen in Nederland. Op<br />

dit m<strong>om</strong>ent vallen meer dan een miljoen mensen onder de Wet Arbeidsongeschiktheid<br />

(WAO). Verhoudingsgewijs veel te veel mensen zijn uit het arbeidsproces weggevallen.<br />

Ziekteverzuim fungeert als glijbaan naar de WAO: hoe langer men verzuimt, des te<br />

groter de kans arbeidsongeschikt te worden. Er zijn relaties gevonden tussen de hoogte <strong>van</strong><br />

het ziekteverzuim en werkkenmerken als mentale werkbelasting, fysieke werkbelasting,<br />

tevredenheid <strong>van</strong> werknemers, relatie met leidinggevende etc (Gaillard, 1996). Als de<br />

arbeidsparticipatie <strong>van</strong> oudere werknemers hoger moet worden, zal uitval via ziekteverzuim<br />

en WAO moeten worden tegengegaan. Het is dus belangrijk na te gaan welke rol deze<br />

uitvalsroute bij oudere werknemers speelt.<br />

Aan de hand <strong>van</strong> de gegevens <strong>van</strong> het CBS (2002) kan voor het ziekteverzuim bij het<br />

Rijk een vergelijking gemaakt worden tussen leeftijdsgroepen. Het CBS hanteert drie<br />

hoofdmaten <strong>van</strong> ziekteverzuim, namelijk het verzuimpercentage, de verzuimfrequentie en de<br />

gemiddelde verzuimduur (tabel 2).<br />

Ziekteverzuim overheid<br />

Overheids-<br />

sector<br />

Onder<br />

werpen<br />

To<br />

taal<br />

Man Vrouw<br />

59<br />

jaar<br />

Naar<br />

salarisklasse<br />

1-4 5-10 >10<br />

Rijk 2001 7,8 6,6 10,3 5,7 6,9 7,6 8,3 9,6 8,6 10,7 8,8 5,1<br />

14


Ziekteverzuim overheid<br />

Overheids<br />

Sector<br />

Meldingsfrequentie Gemiddelde verzuimduur<br />

Naar leeftijd Naar leeftijd<br />

To<br />

taal Man Vrouw 25- 35-<br />

To<br />

59<br />

34 44<br />

taal<br />

jaar<br />

jaar jaar jaar<br />

jaar jaar<br />

Man 25- 35-<br />

Vrouw 59<br />

34 44<br />

jaar jaar jaar jaar<br />

jaar jaar<br />

Jaar Absoluut Dagen<br />

Rijk 2001 1,9 1,7 2,2 1,9 2,1 2,0 1,7 1,5 1,2 16,7 16,2 17,8 7,5 12,1 15,5 20,1 26,3 28,1<br />

© Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen 2002-10-12<br />

Tabel 2: Ziekteverzuim bij het Rijk in 2001. Bron: CBS STATLINE 2002<br />

Te zien is dat het ziekteverzuim daalt als het salaris toeneemt (salarisklasse 1-4: 10,1%, >10:<br />

5,1%). Als er<strong>van</strong> uitgegaan wordt dat salaris met leeftijd toeneemt, zou daar<strong>om</strong> het<br />

ziekteverzuim met leeftijd af moeten nemen. Dit is echter niet het geval. Naarmate de leeftijd<br />

toenam, bleek zowel het verzuimpercentage als de verzuimduur in 2001 te stijgen. De<br />

verzuimfrequentie daalde daarentegen met het ouder worden. Deze gegevens ondersteunen de<br />

algemene stelling in de literatuur dat oudere medewerkers minder frequent verzuimen, maar<br />

wel langduriger. Medewerkers <strong>van</strong> 60 jaar en ouder vertonen echter een opvallende afwijking.<br />

Hun verzuimpercentage en verzuimfrequentie was in 2001 lager dan die <strong>van</strong> 55 tot en met 59.<br />

<strong>Een</strong> mogelijke verklaring hiervoor kan liggen in een selectie-effect dat het ‘healthy worker<br />

effect’ wordt genoemd: de oudste leeftijdscategorie werknemers zou bestaan uit de sterkste,<br />

gezondste en meest gemotiveerde werknemers, die daar<strong>om</strong> minder verzuim vertonen. De<br />

zwakkere, en minder gemotiveerde, broeders zijn immers al op lagere leeftijd uitgevallen of<br />

met een aantrekkelijke pensioenregeling uitgetreden (Teiger, 1994).<br />

Als algemene aantekening bij de ziekteverzuimcijfers kan worden opgemerkt, dat<br />

ziekteverzuim sterker samenhangt met de duur <strong>van</strong> de uitoefening <strong>van</strong> een functie dan met de<br />

leeftijd <strong>van</strong> een werknemer (Ziekemeyer, 1994, Quispel, 2000). Het hogere ziekteverzuim <strong>van</strong><br />

oudere werknemers is in veel gevallen dus niet een gevolg <strong>van</strong> hun leeftijd, maar <strong>van</strong> de<br />

langdurige uitoefening <strong>van</strong> dezelfde functie (duurbelasting).<br />

15


Het CBS (2002) geeft ook een <strong>overzicht</strong> <strong>van</strong> WAO-uitkeringen en WW-uitkeringen<br />

naar leeftijd. Hierin k<strong>om</strong>t naar voren dat in 2000 bijna driekwart <strong>van</strong> de personen met een<br />

WAO-uitkering en bijna de helft <strong>van</strong> de personen met een WW-uitkering 45 jaar of ouder<br />

was. Het Sociaal Cultureel Planbureau (2001) constateert in de Rapportage Ouderen dat de<br />

voortgaande stijging <strong>van</strong> de arbeidsparticipatie <strong>van</strong> mannen en vrouwen tussen de 55 en 59<br />

jaar in de laatste jaren niet samen gaat met een geringere instro<strong>om</strong> in sociale verzekeringen als<br />

WAO of WW. De auteurs kunnen geen precieze oorzaak voor de toename <strong>van</strong> de<br />

arbeidsparticipatie geven. Het lijkt er in ieder geval op dat meer mensen met een WAO-<br />

uitkering in deeltijd erbij zijn gaan werken.<br />

In een onderzoek naar arbeidsparticipatie en uittreding constateert de Organisatie voor<br />

Strategisch Arbeidsmarktonderzoek in 2001 dat vrouwen veel vaker uittreden via WAO of<br />

WW dan mannen. Aan de gegevens <strong>van</strong> het CBS (2002) is te zien dat in 2001 het verschil<br />

tussen de toetreding <strong>van</strong> mannen en vrouwen tot de WAO het grootst was in de categorie 25-<br />

tot en met 34-jarigen , namelijk 7.690 mannen in vergelijking tot 17.130 vrouwen (CBS<br />

Statline, 2002).<br />

Verder constateert deze organisatie dat laag opgeleiden vaker vervroegd uittreden dan<br />

middelbaar en hoger opgeleiden en dat er een verschil in uittredingspatroon naar bedrijfstak<br />

is. Vanuit de lichte en zware industrie is de kans vervroegd uit te treden groter dan <strong>van</strong>uit<br />

andere bedrijfstakken zoals de dienstensector (Theeuwes & Zijl, 2001). Het Sociaal Cultureel<br />

Planbureau (2001) constateert in zijn rapport dat het percentage werkende ouderen sterk<br />

varieert tussen de bedrijfstakken. In de horeca en in de c<strong>om</strong>puter- en informatiesector werken<br />

de minste 50-plussers; in nutsbedrijven, het onderwijs, uitgeverijen, sociale werkplaatsen en<br />

onderzoeksinstellingen de meeste. De kans dat iemand <strong>van</strong> 50 tot 55 jaar vijf jaar later nog in<br />

dezelfde bedrijfstak werkt is ongeveer 90% voor de sector dienstverlening, de overheid en de<br />

quartaire sector (onderwijs, gezondheids- en welzijnszorg en cultuur). In de sectoren energie-<br />

en waterleidingbedrijven, landbouw en visserij, horeca en financiële instellingen is deze kans<br />

slechts ongeveer 50%. Voor de zestigste verjaardag heeft de helft <strong>van</strong> de werknemers in deze<br />

sectoren het bedrijf verlaten.<br />

1.4.3 De toek<strong>om</strong>st<br />

De Organisatie voor Strategisch Arbeidsmarktonderzoek (OSA) heeft in 2001 een onderzoek<br />

gepubliceerd dat erop gericht was de participatie- en uittredingseffecten <strong>van</strong> een aantal <strong>van</strong> de<br />

voorgestelde beleidsveranderingen voor oudere werknemers in kaart te brengen. (Theeuwes &<br />

Zijl, 2001).<br />

16


Uit de prognoses <strong>van</strong> effecten <strong>van</strong> beleidsveranderingen kwam naar voren dat, als het<br />

mogelijk blijft onder de 60 jaar met een VUT-regeling uit te treden, die mogelijkheid ook met<br />

beide handen zal worden gegrepen. Pas bij een Flexibele Pensioneringsuitkering, waarbij<br />

gekort wordt op de uitkering bij vervroegd uittreden, verdwijnt de vervroegde uittreding<br />

(onder 60 jaar) geheel.<br />

<strong>Een</strong> korting op de uitkering voor de overige routes (zoals WAO en WW) heeft vooral<br />

effect op de participatie <strong>van</strong> vrouwen en minder voor mannen.<br />

Het aanbieden <strong>van</strong> een overbruggingsbaan, waarbij men geen overwerk meer verricht<br />

en in deeltijd gaat werken, zou de arbeidsparticipatie <strong>van</strong> ouderen kunnen bevorderen.<br />

De uittredingsroutes c<strong>om</strong>penseren elkaar niet. Als de kans <strong>van</strong> uittreding via de ene<br />

route daalt (bijvoorbeeld WAO), neemt de kans op uittreding via een andere route<br />

(bijvoorbeeld flexibele pensionering) slechts in lichte mate toe (Theeuwes & Zijl, 2001).<br />

Hoewel er steeds meer werkende ouderen k<strong>om</strong>en is dit aantal nog niet voldoende <strong>om</strong><br />

in de toek<strong>om</strong>st pensioenen, sociale zekerheid en econ<strong>om</strong>ische groei in stand te kunnen<br />

houden. Hiervoor moet in 2030 het aantal werkende mensen tussen 55 en 65 jaar zijn<br />

verdubbeld (Taskforce Ouderen en Arbeid, 2001). In 2010 moet hun aantal met 14% zijn<br />

toegen<strong>om</strong>en tot 50%, zo is in Europees verband afgesproken. Om aan deze afspraak te<br />

voldoen zal in Nederland het aantal werkende ouderen jaarlijks met ongeveer 3% toe moeten<br />

nemen, aldus Van Leeuwen <strong>van</strong> het Ministerie <strong>van</strong> Sociale Zaken en Werkgelegenheid tijdens<br />

het seminar ‘Gezond en succesvol personeelsbeleid’(2002). Er wacht ons ‘een schone taak’.<br />

17


HOOFDSTUK 2 : Kenmerken <strong>van</strong> ouderen<br />

2.1. Wie zijn de oudere medewerkers <strong>van</strong> dit m<strong>om</strong>ent?<br />

In veel publicaties wordt gesproken over dé oudere werknemer in het algemeen. Hiermee lijkt<br />

het alsof het <strong>om</strong> een groep gaat met veel meer overeenk<strong>om</strong>sten dan alleen de leeftijd. Dit<br />

geeft een vertekend beeld. Ouderen verschillen onderling meer dan jongeren eenvoudigweg<br />

<strong>om</strong>dat ouderen meer verschillende ervaringen in hun leven hebben meegemaakt dan jongeren.<br />

Wat mensen bindt, zijn de gemeenschappelijke ervaringen, opgedaan in de tijd waarin ze zijn<br />

opgegroeid. Daartoe behoren ze tot een bepaalde generatie. M<strong>om</strong>enteel kan bij de 50-plussers<br />

onderscheid gemaakt worden tussen twee generaties die hierna beschreven worden: de ‘stille<br />

generatie’ en de ‘babybo<strong>om</strong>generatie’. Hierbij moet wel aangetekend worden dat de<br />

beschrijvingen sterk generaliserend zijn. Ook leden die tot deze generaties behoren,<br />

verschillen onderling sterk.<br />

2.1.1. De ‘stille generatie’ (geboren tussen 1930 en 1940)<br />

De 65-plussers <strong>van</strong> dit m<strong>om</strong>ent behoren tot de ‘stille generatie’. Verreweg het grootste deel<br />

<strong>van</strong> deze generatie is m<strong>om</strong>enteel niet meer actief in het arbeidsproces.<br />

Schabracq (1998) vermeldt dat deze generatie mensen blootgesteld is aan moeilijke<br />

<strong>om</strong>standigheden en daar<strong>om</strong> heeft geleerd door te zetten. Deze generatie vertoonde een minder<br />

frequent maar wel langduriger ziekteverzuim dan jongeren. Als men uitviel, was er ook écht<br />

iets aan de hand. Men groeide op in een wereld waarin men duidelijk behoorde tot bepaalde<br />

categorieën als familie, sociale klasse, kerk en politieke partij. <strong>Een</strong> wereld waarin men minder<br />

leerde keuzes te maken, iets wat in de huidige tijd <strong>van</strong> iedereen wordt verlangd. Moeilijker<br />

kunnen kiezen geeft problemen met de voortdurende veranderingen in deze wereld <strong>om</strong> te gaan<br />

en verantwoording te nemen voor het eigen leven.<br />

Medewerkers uit de ‘stille generatie’ accepteren in het algemeen autoriteit zonder veel kritiek<br />

en hebben er daar<strong>om</strong> moeite mee met meer kritische, jongere medewerkers <strong>om</strong> te gaan, die in<br />

hun ogen te weinig respect tonen. Anderzijds vinden veel jonge managers het moeilijk met<br />

leden <strong>van</strong> de ‘stille generatie’ <strong>om</strong> te gaan. Het zijn vaak medewerkers die al lang bij dezelfde<br />

organisatie werken en, door hun grondige kennis <strong>van</strong> de organisatie, veel privileges hebben<br />

opgebouwd. S<strong>om</strong>s verdienen zij zelfs meer dan de jongeren en verlangen, op grond <strong>van</strong> hun<br />

senioriteit en bijdragen aan de organisatie in het verleden, enig respect <strong>van</strong> jonge<br />

leidinggevenden. S<strong>om</strong>mige jonge managers lukt het daar<strong>om</strong> niet deze oudere medewerkers te<br />

corrigeren en zijn geneigd dit te vermijden met als gevolg dat deze medewerkers te weinig<br />

18


feedback krijgen en groter risico lopen op rolonduidelijkheid en isolatie (Schabracq, 1998).<br />

De generatie die volgt op de ‘stille generatie’ heeft andere kenmerken, zo blijkt uit de<br />

literatuur. De volgende paragraaf beschrijft deze ‘babybo<strong>om</strong>generatie’ .<br />

2.1.2. De ‘babybo<strong>om</strong>generatie’ (geboren tussen 1940 en 1955)<br />

Het woord ‘bo<strong>om</strong>’ zegt het al: vlak na de oorlog was er sprake <strong>van</strong> een explosieve groei <strong>van</strong><br />

de bevolking door geboorten met als topjaar het jaar 1947. De 50- tot 65-jarigen <strong>van</strong> dit<br />

m<strong>om</strong>ent behoren tot deze generatie.<br />

De ‘babybo<strong>om</strong>ers’ worden gezien als actief, zelfbewust, mondig en kritisch. De leden<br />

<strong>van</strong> deze generatie groeiden op in de welvarende jaren 60 en 70. In de literatuur wordt deze<br />

generatie ook <strong>om</strong>schreven als de ‘protestgeneratie’.<br />

In de jaren 60 vond een soort culturele revolutie plaats met nadruk op liefde, vrede,<br />

c<strong>om</strong>municatie, (seksuele) vrijheid, zelfontplooiing, democratische verhoudingen,<br />

veranderbaarheid <strong>van</strong> sociale structuren, wezenlijke goedheid <strong>van</strong> de mens en weerzin tegen<br />

econ<strong>om</strong>ische motieven en het bedrijfs- en zakenleven in het algemeen (Schabracq, 1998).<br />

De verschillen <strong>van</strong> de ‘babybo<strong>om</strong>generatie’ met de ‘stille generatie’ liggen vooral in het<br />

opgegroeid zijn in een periode <strong>van</strong> econ<strong>om</strong>ische voorspoed en andere culturele normen en<br />

waarden. Daar<strong>om</strong> worden leden <strong>van</strong> deze generatie door ouderen nogal eens gezien als<br />

kinderachtig, onverantwoordelijk en ‘soft’, en door jongeren als idealistisch, inefficiënt en<br />

zelfingen<strong>om</strong>en.<br />

Veel ‘babybo<strong>om</strong>ers’ worden, volgens Schabracq, nu geconfronteerd met wat zij een<br />

reactionaire cultuur vinden: te behoudend, met te veel nadruk op eigen belang en met te<br />

weinig nadruk op betekenis en zingeving. Aanpassingsproblemen liggen vooral op het gebied<br />

<strong>van</strong> het aanvaarden en uitoefenen <strong>van</strong> autoriteit en het verrichten <strong>van</strong> taken zonder veel<br />

betekenis.<br />

De tweede feministische golf, gebaseerd op gelijke rechten en plichten voor mannen<br />

en vrouwen, zowel in het werk als bij de opvoeding <strong>van</strong> kinderen, vond plaats tijdens de<br />

vormende jaren <strong>van</strong> de babybo<strong>om</strong>generatie en heeft bij veel vrouwen geleid tot problemen<br />

door dubbele taakbelasting: het c<strong>om</strong>bineren <strong>van</strong> arbeid en zorg. Om deze medewerkers voor<br />

het arbeidsproces te behouden kan hun maatschappelijke achtergrond niet worden genegeerd.<br />

Zinvol werk, het gevoel mee te tellen en betrokken te worden, zijn <strong>van</strong> groot belang voor<br />

leden <strong>van</strong> deze generatie.<br />

Onafhankelijk tot welke ‘generatie’ men behoort, zijn er algemene kenmerken <strong>van</strong><br />

veroudering. In de volgende paragraaf worden deze besproken.<br />

19


2.2. Kenmerken <strong>van</strong> veroudering<br />

‘Ouderd<strong>om</strong> k<strong>om</strong>t met gebreken’. Dit is een veel gehoorde uitdrukking die op waarheid berust.<br />

Helaas heerst er ook een beeld in onze samenleving dat de ‘oudere werknemer’, op grond <strong>van</strong><br />

die gebreken, niet meer mee zou kunnen k<strong>om</strong>en in het arbeidsproces. In deze paragraaf wordt<br />

gekeken of dit beeld terecht is.<br />

Achtereenvolgens k<strong>om</strong>en de kenmerken <strong>van</strong> fysieke en mentale veroudering aan de<br />

orde, evenals hun invloed op de functionele capaciteit, het geheel <strong>van</strong> capaciteiten dat nodig is<br />

voor de uitoefening <strong>van</strong> het werk. In de conclusie zal een indruk gegeven worden <strong>van</strong> de<br />

gevolgen die veroudering kan hebben op wat oudere medewerkers in het werk kunnen, willen,<br />

mogen en moeten <strong>van</strong> zichzelf.<br />

Onder veroudering wordt hier verstaan: het afnemen <strong>van</strong> de reservecapaciteit <strong>van</strong> het<br />

lichaam. Het verouderingsproces begint al bij de geboorte, maar verloopt niet even snel voor<br />

alle onderdelen <strong>van</strong> het lichaam. Gemiddeld gen<strong>om</strong>en wordt rond de dertig jaar de top bereikt<br />

in fysieke capaciteit, maar er zijn veel verschillen tussen mensen onderling. Daarnaast zijn<br />

s<strong>om</strong>mige orgaansystemen veel minder aan slijtage onderhevig (Vis, 2000). Op de hieronder<br />

beschreven kenmerken <strong>van</strong> veroudering kunnen dus niet z<strong>om</strong>aar leeftijdsgrenzen worden<br />

geplakt. De een is met 45 al oud en versleten, de ander pas met 85.<br />

2.2.1. Fysieke veroudering<br />

Bij het ouder worden nemen de fysieke mogelijkheden die in het dagelijkse leven <strong>van</strong> belang<br />

zijn af. De maximale hartslag bijvoorbeeld neemt af <strong>van</strong> 195 slagen per minuut op ongeveer<br />

25-jarige leeftijd tot 160-170 slagen per minuut op ongeveer 65-jarige leeftijd met als gevolg<br />

een afname in maximale zuurstofopname en transportsnelheid (Vis, 2000).<br />

Ilmarinen (2001) tekent daarbij aan dat de verschillen onderling in maximale<br />

zuurstofopname groot kunnen zijn en in belangrijke mate afhankelijk <strong>van</strong> de<br />

lichaamsbeweging die men in voorgaande jaren heeft gehad. Roken kan dit proces negatief<br />

beïnvloeden. De spierkracht vermindert na ongeveer het 45ste levensjaar. Afname <strong>van</strong><br />

spierkracht door veroudering is onafhankelijk <strong>van</strong> fysiek belastend werk, althans volgens<br />

Ilmarinen. Uit follow-up- studies gedurende een periode <strong>van</strong> 10 jaar kwam namelijk naar<br />

voren dat bepaalde vormen <strong>van</strong> spierkracht met 40 tot 50% afnamen. Dit gold zowel voor<br />

mannen met een fysiek belastende baan als voor mannen met een mentaal belastende baan.<br />

Het regelen <strong>van</strong> de lichaamstemperatuur gaat, volgens Vis (2000), ouderen minder<br />

goed af dan jongeren. De temperatuur <strong>van</strong> de werk<strong>om</strong>geving is voor ouderen daar<strong>om</strong><br />

20


elangrijker dan voor jongeren. Verder worden uithoudingsvermogen, soepelheid, horen <strong>van</strong><br />

hoge tonen, reuk, smaak en gezichtsvermogen minder naarmate men ouder wordt.<br />

Ilmarinen (2001) stelt verder dat regelmatige lichaamsbeweging ervoor kan zorgen<br />

dat de fysieke capaciteit vrijwel onveranderd blijft tussen 45 en 65 jaar en dat een gebrek aan<br />

lichaamsbeweging iemand <strong>van</strong> 45 jaar minder fit kan maken dan een meer actieve collega <strong>van</strong><br />

65 jaar. Naarmate men ouder wordt, neemt de hersteltijd toe. Jarenlang fysiek belastend werk<br />

zonder preventief beleid kan veel lichamelijke klachten met zich meebrengen, vooral aan<br />

gewrichten, rug, nek en schouders. Daar<strong>om</strong> moeten hersteltijd en duur <strong>van</strong> fysiek werk<br />

aandacht krijgen.<br />

De onderlinge fysieke verschillen tussen ouder wordende werknemers zijn enorm en<br />

afhankelijk <strong>van</strong> veel verschillende factoren zowel in het werk als in de levensstijl.<br />

2.2.2. Mentale veroudering<br />

Mentale veroudering wordt in de literatuur vaak beschreven in relatie tot de vaardigheden die<br />

nodig zijn <strong>om</strong> taken die verschillende cognitieve vaardigheden vereisen uit te kunnen voeren.<br />

Deze literatuur richt zich vooral op cognitieve functies als perceptie, geheugen, leren, denken<br />

en het gebruik <strong>van</strong> taal. <strong>Een</strong> ander deel binnen dit onderzoeksgebied richt zich meer op de<br />

psychologische kenmerken <strong>van</strong> veroudering: de relatie <strong>van</strong> het individu met de buitenwereld<br />

(Ilmarinen, 2001).<br />

2.2.2.1. Cognitieve veroudering<br />

Volgens Dresens (1993) gaat veroudering samen met een afname <strong>van</strong> de capaciteit <strong>om</strong><br />

informatie op te nemen, met een daling <strong>van</strong> de snelheid <strong>van</strong> informatieverwerking en met een<br />

afname <strong>van</strong> het reactievermogen. Verder neemt het vermogen af in een constant hoog tempo<br />

te kunnen werken.<br />

Ilmarinen (2001) vermeldt dat de belangrijkste veranderingen in werkvermogen liggen<br />

in de afname <strong>van</strong> precisie en perceptiesnelheid. Deze afname heeft betrekking op het gehele<br />

systeem <strong>van</strong> informatieverwerking, te weten: (1) de opname <strong>van</strong> informatie via de zintuigen<br />

en (2) de cognitieve verwerking via het geheugen. Daarentegen nemen de taalbeheersing en<br />

de vaardigheid c<strong>om</strong>plexe problemen in onzekere situaties op te lossen met de jaren toe.<br />

Cognitieve vaardigheden kunnen worden onderscheiden in ‘vloeiende’ en<br />

‘uitgekristalliseerde’ vaardigheden (Cremer, 1995). Cremer vermeldt dat er bij het ouder<br />

worden vooral sprake is <strong>van</strong> achteruitgang <strong>van</strong> de ‘vloeiende’ cognitieve vaardigheden. Deze<br />

hebben betrekking op niet-gespecialiseerde wisselende cognitieve functies die vooral gebruikt<br />

21


worden tijdens de verwerving en transformatie <strong>van</strong> informatie, zoals de snelheid in het nemen<br />

<strong>van</strong> beslissingen, ruimtelijke visuele functies, korte-termijngeheugen en aandacht. Aan de<br />

andere kant kunnen ouderen profiteren <strong>van</strong> hun ervaring. De door ervaring ontwikkelde<br />

zogenaamde ‘uitgekristalliseerde’ cognitieve vaardigheden nemen toe met de leeftijd en zijn<br />

<strong>van</strong> grote betekenis voor het functioneren in een arbeidssituatie. Bij dagelijkse bezigheden<br />

speelt leeftijd nauwelijks een rol <strong>om</strong>dat het verlies aan vloeiende, cognitieve vaardigheden<br />

door de extra ervaring kan worden gec<strong>om</strong>penseerd. Als een hogere capaciteit vereist wordt,<br />

kunnen ouderen profiteren <strong>van</strong> hun ervaring (Cremer, 1995).<br />

In Snel & Cremer (1994) worden enkele experimenten naar vloeiende cognitieve<br />

vaardigheden beschreven. In een experiment waarin jongeren en ouderen de snelheid <strong>van</strong> een<br />

bewegend object moesten inschatten beoordeelden de ouderen de snelheid minder nauwkeurig<br />

dan de jongeren. De onderzoekers Zeef, Snel en Cremer (1994) stelden dat dit resultaat<br />

waarschijnlijk te verklaren is door de tijdsdruk in c<strong>om</strong>binatie met de tragere<br />

informatieverwerking <strong>van</strong> ouderen, waardoor zij het verwerkingsproces niet konden afronden<br />

in de beschikbare tijd.<br />

Kok, Lorist, Cremer en Snel (1994, in Snel & Cremer, 1994) stelden dat bij<br />

experimenten, waarin reactietijd een rol speelt, een c<strong>om</strong>plexe taak extra negatieve invloed<br />

heeft op de reactiesnelheid <strong>van</strong> ouderen ten opzichte <strong>van</strong> die <strong>van</strong> jongeren en dat dit effect<br />

versterkt wordt door voorwaarden die stress zouden kunnen opleveren. In een serie<br />

experimenten vonden zij robuuste ondersteuning voor dit effect en voor een versterkend effect<br />

<strong>van</strong> lawaai. Slaapgebrek en cafeïne hadden echter geen invloed.<br />

Aan de andere kant concludeerden Schooler, Mulatu en Oates (1999) uit een<br />

longitudinaal onderzoek dat relatief c<strong>om</strong>plex werk het intellectuele functioneren verbetert,<br />

c.q. op een hoger peil houdt en dat dit sterker geldt voor oudere dan voor jongere<br />

medewerkers.<br />

2.2.2.2. Psychologische veroudering<br />

Eerder werd vermeld dat een deel <strong>van</strong> het onderzoek naar mentale veroudering zich richt op<br />

de psychologische kenmerken <strong>van</strong> veroudering: de relatie <strong>van</strong> het individu met de<br />

buitenwereld (Ilmarinen, 2001). Dit onderzoeksgebied is zeer breed en gevarieerd. Daar<strong>om</strong> is<br />

deze paragraaf ingedeeld in subparagrafen die een zelfgekozen, beperkte selectie <strong>van</strong><br />

onderwerpen op het gebied <strong>van</strong> psychologische veroudering beschrijven.<br />

22


Psychologische veroudering – Levenslooptheorieën<br />

Kenmerken <strong>van</strong> psychologische veroudering worden <strong>van</strong>uit de psychologie op diverse<br />

manieren bestudeerd. <strong>Een</strong> bekend d<strong>om</strong>ein binnen dit gebied betreft de levenslooptheorieën<br />

met als onderdeel de loopbaantheorieën. Levenslooptheorieën beschrijven het leven <strong>van</strong> een<br />

persoon als een aantal ontwikkelingsfasen onderbroken door overgangsperioden.<br />

De vroegere loopbaantheorieën werden sterk beïnvloed door de biologie, waarin de<br />

menselijke levensloop het model volgt <strong>van</strong> groei en verval. <strong>Een</strong> bekend voorbeeld op dit<br />

gebied is Supers ‘Psychology of Careers’ uit 1957. Super heeft daarin een model gepubliceerd<br />

waarin de loopbaan wordt beschreven als een geordende opeenvolging <strong>van</strong> stadia, gekoppeld<br />

aan levensperiodes. Hij noemt de leeftijdsperiode tussen 45 en 60 jaar de ‘maintenance-fase’,<br />

de fase waarin de drang tot het leveren <strong>van</strong> prestaties vermindert en het werk minder aandacht<br />

en tijd krijgt, een periode <strong>van</strong> evaluatie <strong>van</strong> het voorafgaande traject en anticipatie op de<br />

toek<strong>om</strong>st (Van der B<strong>om</strong>,1995). Loopbaantheorieën hebben vaak als probleem dat de loopbaan<br />

gezien wordt <strong>van</strong>uit het perspectief dat mensen één beroep kiezen in hun leven.<br />

Tegenwoordig is dat veelal niet meer het geval.<br />

Daarnaast bestaan er specifieke levensfasetheorieën. Deze gaan er<strong>van</strong> uit dat een mens<br />

opeenvolgende ontwikkelingsfasen goed moet doorlopen <strong>om</strong> aan de eisen <strong>van</strong> de samenleving<br />

te kunnen voldoen. Na elke fase volgt een emotionele crisis, kenmerkend voor een<br />

overgangsfase naar een nieuwe ontwikkelingsuitdaging (Bloemhard, 1995). <strong>Een</strong> bekend<br />

voorbeeld is de psychosociale ontwikkelingstheorie <strong>van</strong> Erikson. De inhoud <strong>van</strong> deze theorie<br />

is mijns inziens niet direct rele<strong>van</strong>t voor deze scriptie. De meest gebruikte indeling is een<br />

indeling in drie fases: jeugd, volwassenheid en ouderd<strong>om</strong>.<br />

Conform de ideeën <strong>van</strong> de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid stelde<br />

Knipscheer (2001) voor <strong>om</strong> de fase <strong>van</strong> de ouderd<strong>om</strong> in twee fases op te splitsen; een derde<br />

levensfase tussen ongeveer 55 en 75 jaar en een vierde fase boven de 75 jaar, de fase <strong>van</strong> de<br />

‘echte’ ouderd<strong>om</strong> waarin zich hulpbehoevendheid begint af te tekenen. Sinds de laatste<br />

decennia is er sprake <strong>van</strong> een structurele kloof tussen het einde <strong>van</strong> de werkloopbaan <strong>van</strong>af<br />

ongeveer 55 jaar en het begin <strong>van</strong> de ‘echte’ ouderd<strong>om</strong> <strong>van</strong>af ongeveer 75 jaar.<br />

Maatschappelijk gezien zijn de mensen in de derde fase niet voldoende zichtbaar, ze<br />

hebben nog geen eigen rol ontwikkeld en claimen geen eigen maatschappelijke<br />

verantwoordelijkheid en hebben daar<strong>om</strong> moeite <strong>om</strong> een gerespecteerde plaats in die<br />

samenleving in te nemen. Volgens Knipscheer (2001) k<strong>om</strong>t meer dan 90 procent <strong>van</strong> hen nog<br />

steeds in de marge <strong>van</strong> het maatschappelijk gebeuren terecht, ondanks alle inzet voor<br />

volwaardige participatie.<br />

23


<strong>Een</strong> andere moderne, populaire variant op een levensfase-theorie werd gepresenteerd<br />

door Van Tol, management consultant <strong>van</strong> Cap Gemini Ernst & Young tijdens het seminar<br />

‘Gezond en succesvol personeelsbeleid’ op de 50+ beurs 2002 in Utrecht. Veroudering in<br />

psychologisch opzicht betekent voor Van Tol: ‘een verandering <strong>van</strong> het centrale thema in het<br />

leven’. De eerste helft <strong>van</strong> de loopbaan is gericht op het vergroten <strong>van</strong> talenten en<br />

vaardigheden, de tweede helft op het verbreden, toepassen en overdragen <strong>van</strong> ontwikkelde<br />

capaciteiten. Hoe ouder men wordt, des te meer men zichzelf ontwikkelt, des te effectiever<br />

men gaat werken.<br />

Psychologische veroudering – De persoonlijkheid<br />

In welke mate heeft een verandering <strong>van</strong> persoonlijkheid door veroudering invloed op het<br />

functioneren in het werk?<br />

Onderzoek naar de persoonlijkheid wordt tegenwoordig in de psychologie vaak<br />

gedaan aan de hand <strong>van</strong> de “Big Five”, de persoonlijkheidsfactoren extraversie,<br />

vriendelijkheid, gewetensvolheid, neuroticisme en openheid voor ervaringen.<br />

Uit verschillende onderzoeken lijkt naar voren te k<strong>om</strong>en dat oudere mensen in het<br />

algemeen minder neurotisch, minder extravert zijn en minder openstaan voor nieuwe<br />

ervaringen; aan de andere kant scoren ouderen hoger op vriendelijkheid en gewetensvolheid.<br />

Verder k<strong>om</strong>t uit diverse onderzoeken naar voren dat ouderen onderling op<br />

persoonlijkheidskenmerken niet meer <strong>van</strong> elkaar verschillen dan jongeren (Warr, Miles &<br />

Platts, 2001).<br />

Warr, Miles & Plats hebben in de jaren 90 in het Verenigd Koninkrijk een<br />

grootschalig vragenlijstonderzoek gedaan onder vier representatieve steekproeven uit de<br />

Britse populatie (totaal 8214 proefpersonen tussen 16 en 64 jaar). Zij maakten daarbij gebruik<br />

<strong>van</strong> vijf bekende, gevalideerde Persoonlijkheidsvragenlijsten waarin totaal 184 verschillende<br />

persoonlijkheidskenmerken werden onderzocht. Uit hun onderzoek kwam naar voren dat de<br />

helft <strong>van</strong> deze kenmerken gerelateerd was aan leeftijd. Ouderen scoorden consistent hoger op<br />

de kenmerken: gewetensvol, bescheiden, conventioneel, zorgvol in de <strong>om</strong>gang, meevoelend<br />

en behulpzaam en consistent lager op: naar buiten gericht, aandacht voor de <strong>om</strong>geving,<br />

gewenst sociaal contact, abstract denken, prestatiegerichtheid, motivatie voor carrière en<br />

voorkeur voor variatie. De factoren waarop leeftijd geen invloed had, waren: vertrouwen,<br />

assertiviteit, onafhankelijkheid, vitaliteit, ont<strong>van</strong>kelijkheid voor anderen, ondersteunend,<br />

intellectuele efficiëntie, mate <strong>van</strong> optimisme, zorgelijkheid en ontspannenheid.<br />

24


Warr en zijn collega’s vonden daarmee ondersteuning voor de conclusie uit eerdere<br />

onderzoeken dat oudere mensen in het algemeen minder extravert zijn, minder openstaan<br />

voor nieuwe ervaringen en meer gewetensvol zijn. Zij vonden geen ondersteuning voor de<br />

constatering dat ouderen minder neurotisch en vriendelijker zouden zijn. Ook constateerden<br />

zij dat ouderen qua persoonlijkheid onderling niet meer <strong>van</strong> elkaar verschillen dan jongeren.<br />

De gevonden leeftijdscontrasten waren gewoonlijk het grootst tussen de jongste en oudste<br />

leeftijdscategorie. Omdat het personeelsbestand <strong>van</strong> organisaties grotendeels de middengroep<br />

tussen 30 en 50 <strong>om</strong>vat, achtten deze onderzoekers het voor organisaties niet gerechtvaardigd<br />

gescheiden subgroep-normen toe te passen.<br />

Uit hun onderzoek concludeerden Warr en zijn collega’s dat het voor veel<br />

persoonlijkheidskenmerken niet correct is <strong>om</strong> verschillen tussen jongeren en ouderen te<br />

verwachten. Het is echter wel gerechtvaardigd oudere mensen te zien als in het algemeen<br />

meer gewetensvol, meer conventioneel en bescheiden, maar minder naar buiten gericht en/of<br />

veranderingsgezind. In de volgende paragraaf wordt bekeken of deze kenmerken ook naar<br />

voren k<strong>om</strong>en in andere literatuur die veroudering <strong>van</strong> werknemers in hun werk beschrijft.<br />

Psychologische veroudering – De Arbeids- en Gezondheidspsychologie<br />

De Arbeids- en Gezondheidspsychologie is nog niet zo lang geleden ontstaan uit<br />

samenvoeging <strong>van</strong> elementen uit de klinische psychologie en de arbeids- en<br />

organisatiepsychologie. Deze discipline kan <strong>om</strong>schreven worden als een velddiscipline <strong>van</strong> de<br />

psychologie gericht op de bevordering <strong>van</strong> het gezond en effectief kunnen functioneren <strong>van</strong><br />

mensen in arbeidsorganisaties. Vanuit deze discipline wordt de psychologische veroudering<br />

<strong>van</strong> mensen bestudeerd in relatie tot het functioneren in een werk<strong>om</strong>geving (Winnubst &<br />

Schabracq, 1995).<br />

De Finse wetenschapper Ilmarinen heeft veel onderzoek gedaan naar het functioneren<br />

<strong>van</strong> oudere werknemers. Als gesproken wordt over mentale veroudering moet naar zijn<br />

mening niet alleen gekeken worden naar de afname <strong>van</strong> cognitieve vermogens, maar vooral<br />

ook naar de mentale groei die iemand doormaakt. In de meeste werktaken kan een afname in<br />

snelheid en precisie ruimschoots gec<strong>om</strong>penseerd worden door factoren als ervaring, wijsheid<br />

en motivatie. Andere psychologische capaciteiten die met de jaren beter kunnen worden, zijn<br />

onder andere: scherpzinnigheid, vermogen tot overwegen, redeneren en begrip <strong>van</strong> het geheel,<br />

verbaal begrip, controle over het leven, verantwoording voor het werk, loyaliteit aan de<br />

werkgever, werkervaring en motivatie <strong>om</strong> te leren (Ilmarinen, 2001).<br />

25


Volgens Dresens (1993) kan deze psychologische groei zich uiten in:<br />

een grotere flexibiliteit in oordelend vermogen, mits dit in aanleg aanwezig was;<br />

een meer bewuste en meer gerichte inzet <strong>van</strong> energie voor belangrijke zaken;<br />

een grotere behoefte nauwkeuriger te werken;<br />

een sterkere sociale oriëntatie, waarbij vooral de loyaliteit ten opzichte <strong>van</strong> collega’s<br />

en het team groeit;<br />

meer tact en beter kunnen <strong>om</strong>gaan met c<strong>om</strong>plexe thema’s;<br />

een grotere behoefte aan auton<strong>om</strong>ie en verantwoordelijkheid.<br />

Vis (2000) vermeldt dat ouderen een meerwaarde voor het functioneren <strong>van</strong><br />

organisaties kunnen hebben, doordat ze in het algemeen crisisbestendig, loyaal, toegewijd en<br />

minder nodeloos c<strong>om</strong>petitief zijn, inzicht hebben in het functioneren <strong>van</strong> organisaties,<br />

overwicht hebben en rust brengen in organisaties door hun grotere emotionele stabiliteit en<br />

doordat ze beter kunnen coachen.<br />

In veel publicaties wordt vermeld dat wijsheid een meerwaarde <strong>van</strong> ouderen is<br />

(Ilmarinen, 2001, Schabracq, 1998, Vis, 2000). ‘Wijsheid k<strong>om</strong>t met de jaren’ is een<br />

veelgehoorde uitdrukking. Maar wat is wijsheid eigenlijk? En wat betekent wijsheid voor het<br />

functioneren <strong>van</strong> een oudere medewerker? En is een oudere werknemer wel wijs?<br />

Psychologische veroudering - Wijsheid<br />

Schabracq (1998) vindt wijsheid een te c<strong>om</strong>plex begrip <strong>om</strong> kort en eenduidig te definiëren.<br />

Hij beschrijft de term wijsheid onder andere aan de hand <strong>van</strong> een aantal kenmerken die meer<br />

te maken hebben met een bepaalde levenshouding dan met bepaalde vaardigheden.<br />

<strong>Een</strong> wijs persoon<br />

onderzoekt nieuwe mogelijkheden<br />

streeft naar creativiteit en vooruitgang;<br />

- negeert vooroordelen en onveranderlijke uitgangspunten;<br />

zoekt naar eigen zin en betekenis;<br />

- bekijkt hoe het dagelijkse handelen is te koppelen aan ethische principes;<br />

wil zich prettig voelen zonder al te grote emotionele uitschieters;<br />

weet ongeveer wat hij wil in het leven en bereikt dit zonder al te grote inspanningen<br />

(Schabracq, 1998).<br />

In een werk<strong>om</strong>geving kan deze <strong>om</strong>schrijving wijzen op iemand met een groter<br />

relativerings- en empathisch vermogen, die beter in staat is tot lange termijn denken en tot het<br />

zien <strong>van</strong> relaties tussen activiteiten; iemand met een zogenaamd ‘helicopterview’ (<strong>overzicht</strong><br />

26


over het grote geheel). Deze mensen functioneren goed in een werk<strong>om</strong>geving die naar eigen<br />

inzichten kan worden vormgegeven.<br />

De integratie <strong>van</strong> informatie heeft gevolgen voor de verwerkingssnelheid <strong>van</strong> het<br />

werkgeheugen. Het zou kunnen zijn dat het werkgeheugen met de jaren niet alleen trager<br />

wordt door de vermindering <strong>van</strong> capaciteit maar ook doordat bij besluitvorming steeds meer<br />

informatie wordt betrokken.<br />

Neuropsycholoog Robert Sternberg ziet wijsheid als het gebruik <strong>van</strong> intelligentie en<br />

ervaring met als doel het verwezenlijken <strong>van</strong> een gemeenschappelijk goed. <strong>Een</strong> wijs mens<br />

vindt de juiste balans tussen eigen belangen, de belangen <strong>van</strong> anderen en de belangen <strong>van</strong><br />

grotere verbanden, zoals de maatschappij cultuur of religie (Oden, 2002).<br />

De Duitse ontwikkelingspsychologen Staudinger en Baltes (in Oden, 2002) definiëren<br />

wijsheid als ‘expert knowledge of the fundamental pragmatics of life’: een wijs persoon weet<br />

hoe hij in allerlei situaties in het leven het best kan handelen. Wijsheid bestaat volgens hen uit<br />

vijf c<strong>om</strong>ponenten, namelijk: grote feitenkennis, grote kennis over hoe het er in het leven aan<br />

toegaat, een scherp bewustzijn <strong>van</strong> de context waarin men zich bevindt, kunnen <strong>om</strong>gaan met<br />

onzekerheid en relativeringsvermogen. Zij constateerden dat wijsheid niet aut<strong>om</strong>atisch met de<br />

jaren k<strong>om</strong>t. Leeftijd is slechts een <strong>van</strong> de factoren die invloed kunnen hebben op het<br />

ontwikkelen <strong>van</strong> wijsheid. Ook andere factoren als creatieve vaardigheden, open kunnen staan<br />

voor nieuwe ervaringen en <strong>om</strong> kunnen gaan met onzekerheid zijn voorwaarden voor het<br />

ontwikkelen <strong>van</strong> wijsheid. Verder zijn ‘wijze’ mensen volgens hen minder neurotisch en<br />

minder extravert (Oden, 2002).<br />

De hierboven beschreven kenmerken <strong>van</strong> mentale groei kunnen zich ontwikkelen met<br />

het ouder worden. Helaas gebeurt dat vaak niet of niet voldoende. In hoofdstuk 3 worden de<br />

problemen beschreven die oudere medewerkers in hun werk kunnen ondervinden. Eerst volgt<br />

een algemene conclusie over dit hoofdstuk.<br />

2.3. Leeftijd en arbeidsprestatie<br />

Uit veel onderzoeken k<strong>om</strong>t naar voren dat er geen relatie is tussen leeftijd en<br />

arbeidsprestatie (Ilmarinen, 2001, Schabracq, 1998, Snel & Cremer, 1994, Vis, 2000).<br />

Ilmarinen geeft hiervoor in het hierna beschreven model <strong>van</strong> ‘Salthouse’ een verklaring.<br />

27


Figuur 2: Bron: (Salthouse, 1997, in Ilmarinen, 2001)<br />

Aan de hand <strong>van</strong> het model in figuur 2 stelt Ilmarinen dat leeftijd en werkervaring op<br />

een interessante wijze met werkprestatie interacteren. Leeftijd heeft namelijk via<br />

werkervaring altijd een positief effect op werkprestatie. Werkervaring kan zowel rechtstreeks<br />

als indirect, via cognitieve vaardigheden, een positief effect hebben op de werkprestatie. Deze<br />

twee routes c<strong>om</strong>penseren elkaar. Als het effect <strong>van</strong> werkervaring de werkprestatie<br />

rechtstreeks positief beïnvloedt, zal de lijn naar cognitieve vaardigheden onderontwikkeld<br />

blijven. Als de werkervaring vooral positieve effecten op de cognitieve vaardigheden heeft,<br />

zal de rechtstreekse verbinding met de werkprestatie zwakker zijn. Hiermee concludeert<br />

Ilmarinen dat een creatief gebruik <strong>van</strong> werkervaring de capaciteiten <strong>van</strong> ouder wordende<br />

werknemers aanzienlijk kan verbeteren.<br />

Het mechanisme uit het hierboven beschreven model is volgens Ilmarinen (2001) ook<br />

te zien bij de verandering <strong>van</strong> fysieke en mentale functies. De verandering <strong>van</strong> fysieke<br />

functies verhindert niet de verbetering <strong>van</strong> s<strong>om</strong>mige mentale functies. Dit contrast is<br />

verbazingwekkend <strong>om</strong>dat met de jaren de invloed <strong>van</strong> ziektes toeneemt . Misschien werkt de<br />

verslechtering <strong>van</strong> de gezondheid juist als katalysator voor de mentale groei.<br />

Uit dit verhaal kan één algemene conclusie worden getrokken, namelijk: <strong>om</strong>dat een<br />

groot deel <strong>van</strong> de werknemers fysiek zwakker, maar mentaal sterker wordt, zou werk,<br />

naarmate men ouder wordt, ook fysiek minder belastend moeten worden en steeds meer die<br />

mentale kenmerken in moeten houden, die met de jaren groeien.<br />

2.4. Conclusie<br />

Ouderen verschillen onderling meer dan jongeren maar hebben een bepaalde binding door de<br />

28


gemeenschappelijke ervaringen, opgedaan in de tijd waarin ze zijn opgegroeid.<br />

Op basis <strong>van</strong> de beschrijving <strong>van</strong> de ‘babybo<strong>om</strong>-generatie’, persoonlijkheids-<br />

kenmerken en overige kenmerken <strong>van</strong> psychologische veroudering zou gesteld kunnen<br />

worden dat het erop lijkt dat ouderen meer moeite dan jongeren hebben met werk dat tegen<br />

hun principes ingaat, minder auton<strong>om</strong>ie geeft en minder betekenisvol is.<br />

Dit hoofdstuk gaat vooral over de invloed <strong>van</strong> veroudering op het kunnen, de<br />

capaciteiten <strong>van</strong> oudere werknemers. Concluderend kan gesteld worden dat met het ouder<br />

worden de fysieke capaciteiten minder worden, maar dat er grote verschillen zijn tussen<br />

mensen onderling. Bovendien kan regelmatige, juiste lichaamsbeweging de nadelige gevolgen<br />

<strong>van</strong> fysieke veroudering voor een groot deel teniet doen en ervoor zorgen dat men toch<br />

optimaal in het werk blijft functioneren. Verder zijn tegenwoordig de meeste functies<br />

lichamelijk niet meer zo zwaar en hebben oudere werknemers over het algemeen voldoende<br />

reservecapaciteit <strong>om</strong> ook dit wat zwaardere werk goed te kunnen doen. Lichaamsbeweging<br />

heeft ook positieve invloed op de reactiesnelheid, het functioneren <strong>van</strong> het geheugen, het<br />

verstand, de capaciteit voor informatieverwerking en het concentratievermogen (Vis, 2000).<br />

Met betrekking tot de mentale veroudering geldt dat, zolang men in het werk geen<br />

mentale ‘topsport’ hoeft te bedrijven, deze vorm <strong>van</strong> veroudering geen invloed hoeft te<br />

hebben op het functioneren <strong>van</strong> medewerkers. Integendeel: in de vorige paragraaf over<br />

psychologische veroudering is een groot aantal positieve kenmerken naar voren gek<strong>om</strong>en die<br />

voort kunnen k<strong>om</strong>en uit de mentale groei die iemand in zijn leven doormaakt.<br />

Langzamerhand is in de psychologie de visie op ouder worden positiever en<br />

optimistischer geworden. In plaats <strong>van</strong> dat het louter over gebrek gaat, wordt er nu ook<br />

gesproken over continuïteit, flexibiliteit en plasticiteit. Onder normale <strong>om</strong>standigheden blijft<br />

het intellectueel functioneren (zeer) lange tijd op niveau (continuïteit). Verloren gegane<br />

vaardigheden kunnen opnieuw worden geleerd (flexibiliteit) en ook op latere leeftijd kunnen<br />

mensen nieuwe kennis opdoen en nieuwe vaardigheden leren (plasticiteit) (B<strong>om</strong>, 1995).<br />

Het kan niet genoeg herhaald worden dat de, in dit hoofdstuk beschreven, kenmerken<br />

zeer algemeen zijn. Ouderen verschillen onderling meer dan jongeren. Dus de mate waarin<br />

kenmerken wel of niet <strong>van</strong> toepassing zijn op een oudere werknemer moet telkens per<br />

individu bekeken worden. In dit hoofdstuk is nog geen aandacht besteed aan de invloed die<br />

onze maatschappij m<strong>om</strong>enteel heeft op het functioneren <strong>van</strong> oudere werknemers, zowel op<br />

macroniveau (de samenleving als geheel), op mesoniveau (werkgebonden) als op microniveau<br />

(de persoonlijke <strong>om</strong>geving). In het volgende hoofdstuk k<strong>om</strong>en specifieke problemen aan de<br />

orde die oudere werknemers op deze verschillende niveaus kunnen ondervinden.<br />

29


HOOFDSTUK 3: Specifieke problemen <strong>van</strong> oudere werknemers<br />

In het eerste hoofdstuk is de oudere werknemer <strong>om</strong>schreven als een persoon in de tweede<br />

helft <strong>van</strong> zijn/haar loopbaan. Regelmatig zijn deze oudere werknemers minder tevreden over<br />

hun werk en minder goed inzetbaar <strong>om</strong>dat ze niet meer mee kunnen met de snelle<br />

veranderingen.(Thunnissen, Thijssen & de Lange, 2000). <strong>Een</strong> veranderde <strong>om</strong>geving stelt<br />

eisen waaraan met name oudere werknemers niet altijd tegemoet kunnen k<strong>om</strong>en. In dit<br />

hoofdstuk worden de factoren beschreven die hierop <strong>van</strong> invloed kunnen zijn. Om enige<br />

structuur aan te brengen in de hoeveelheid gevarieerde problemen <strong>van</strong> oudere werknemers is<br />

een indeling gemaakt in uitdagingen op macro- of maatschappelijk, meso- of werkgebonden<br />

en micro- of persoonsgebonden niveau. Het nadeel hier<strong>van</strong> is dat er sprake kan zijn <strong>van</strong><br />

overlap <strong>om</strong>dat een aantal problemen op verschillende niveaus een rol speelt.<br />

De informatie in dit hoofdstuk is belangrijk <strong>om</strong>dat, voor het ontwikkelen <strong>van</strong> goede<br />

interventies <strong>om</strong> oudere werknemers te behouden, inzicht nodig is in de factoren die deze<br />

werknemers bedreigen.<br />

3.1. Maatschappelijke problemen <strong>van</strong> oudere werknemers<br />

Op maatschappelijk niveau zijn er verschillende ontwikkelingen die een bedreiging zijn voor<br />

(s<strong>om</strong>mige) oudere werknemers. Vooral de snelheid <strong>van</strong> zowel technologische als sociaal-<br />

culturele veranderingen kan problemen geven. Er worden algemene maatschappelijke<br />

veranderingen beschreven die de laatste decennia hebben plaatsgevonden en negatieve<br />

gevolgen kunnen hebben voor het functioneren <strong>van</strong> oudere werknemers. Extra aandacht<br />

wordt gegeven aan het beeld dat in onze samenleving over ouderen bestaat.<br />

3.1.1. Technologische verandering<br />

Door grotere technologische mogelijkheden, onder andere op het gebied <strong>van</strong> c<strong>om</strong>municatie en<br />

informatica, is er de laatste decennia sprake <strong>van</strong> een steeds snellere toename <strong>van</strong><br />

veranderingen op allerlei gebieden (Schabracq, 1998). Volgens Thunnissen et al. (2000) zijn<br />

veranderingen op zichzelf niet het probleem. Het is meer dat veranderingen elkaar in een hoog<br />

tempo opvolgen, wat juist moeilijkheden oplevert voor oudere werknemers; men heeft het<br />

gevoel het niet meer allemaal bij te kunnen benen.<br />

Daarnaast neemt de snelheid <strong>van</strong> informatieverwerking met het ouder worden af, wat<br />

extra problemen voor ouderen kan geven.<br />

30


Ontwikkelingen in de informatica leiden tot een tweedeling in de bevolking, namelijk<br />

mensen die wel en mensen die niet met de informatica overweg kunnen (de zogenaamde<br />

‘digibeten’). Ouderen boven de 65 zijn op het gebied <strong>van</strong> de informatica duidelijk in het<br />

nadeel <strong>om</strong>dat ze, in tegenstelling tot jongeren, niet opgegroeid zijn met c<strong>om</strong>puters.<br />

De technologische mogelijkheden hebben ook geleid tot een steeds grotere toename<br />

aan en keuze uit producten, diensten en informatie. Zo was er in de jaren 70 keuze uit slechts<br />

twee televisiekanalen, tegenwoordig uit tientallen. Uit de beschrijving <strong>van</strong> de Stille Generatie<br />

in het vorige hoofdstuk kwam naar voren dat vooral leden <strong>van</strong> deze generatie moeite met<br />

keuzemogelijkheden kunnen hebben <strong>om</strong>dat zij slecht geleerd hebben keuzes te maken.<br />

Om te zorgen dat oudere werknemers inzetbaar blijven, is het dus belangrijk dat zij door hun<br />

organisatie voldoende ondersteund worden bij het bijhouden <strong>van</strong> de nieuwe technologische<br />

ontwikkelingen (SCP, 2001, Thunnissen et al., 2000).<br />

De snelle toename <strong>van</strong> vooral technologische veranderingen heeft geleid tot<br />

verschillende wijzigingen in de organisatie <strong>van</strong> het werk. Allereerst is door de opk<strong>om</strong>st <strong>van</strong> de<br />

informatietechnologie (IT) een verschuiving in type arbeid opgetreden. Veel handarbeid is<br />

door machines en c<strong>om</strong>puters overgen<strong>om</strong>en. Vaak zijn ambachtelijke functies waarin oudere<br />

werknemers werkzaam waren hierdoor verdwenen. Aan de andere kant zijn er door de<br />

opk<strong>om</strong>st <strong>van</strong> de IT ook veel nieuwe functies bijgek<strong>om</strong>en, vooral in de arbeidsintensieve<br />

dienstverlening en andere vormen <strong>van</strong> informatie-intensieve bedrijvigheid. Hieraan worden<br />

wel specifieke kwalificatie-eisen gesteld (Thijssen, 1997a , in Thunnissen et al., 2000).<br />

Volgens het Sociaal Cultureel Planbureau lopen de gevolgen <strong>van</strong> deze ontwikkelingen voor<br />

verschillende functies uiteen. Er is dus in het algemeen sprake <strong>van</strong> een verschuiving <strong>van</strong><br />

handarbeid naar hoofdarbeid. Uit onderzoek k<strong>om</strong>t naar voren dat hoofdarbeid eerder tot stress<br />

leidt dan handarbeid (Dorhout et al., 2002).<br />

<strong>Een</strong> belangrijke ontwikkeling is de verschuiving <strong>van</strong> ‘lifetime employment’ naar<br />

‘lifetime employability’: de tendens dat mensen niet meer kunnen rekenen op één baan<br />

gedurende hun hele loopbaan bij dezelfde werkgever, maar dat zij breed inzetbaar moeten<br />

kunnen zijn. Dit brengt onzekerheid, vooral voor oudere werknemers, daar hun kansen op de<br />

arbeidsmarkt veel kleiner zijn dan voor jongeren (Thunnissen et al., 2000).<br />

In paragraaf 3.2. over werkgebonden factoren k<strong>om</strong>en meer problemen aan de orde ten<br />

gevolge <strong>van</strong> de snelle technologische ontwikkelingen.<br />

31


3.1.2. Sociale zekerheid<br />

Aantrekkelijke regelingen voor vervroegde pensionering kunnen leiden tot zowel<br />

psychologische als financiële belemmeringen <strong>om</strong> te blijven werken of <strong>om</strong> weer te gaan<br />

werken. Veel regelingen bieden nog steeds een ink<strong>om</strong>ensbehoud <strong>van</strong> bijna 90% na uittreding<br />

en fungeren daar<strong>om</strong> s<strong>om</strong>s zelfs als stimulans <strong>om</strong> langer te blijven werken. Men blijft werken<br />

<strong>om</strong> maar voor zo’n regeling in aanmerking te kunnen k<strong>om</strong>en, ondanks verminderde<br />

gezondheid of grotere moeite <strong>om</strong> aan de werkeisen te voldoen.<br />

Diverse psychologische effecten kunnen een rol spelen. Als je sociale <strong>om</strong>geving al niet<br />

meer werkt zal het moeilijk zijn <strong>om</strong> zelf aan het werk te blijven. Ook in de vrije tijd kan men<br />

zich ontwikkelen en sociale contacten onderhouden. (Dorhout et al. 2002, Thunnissen et al.,<br />

2000).<br />

<strong>Een</strong> goede financiële regeling na uittreding kan tot een anticiperingseffect leiden. Dit<br />

wordt ook wel voorsorteren genoemd: ophouden met werken binnen afzienbare tijd leidt ertoe<br />

dat mensen al minder betrokken zijn bij hun werk. Henkens en Van Solinge (2003) hebben in<br />

2002 onderzoek gedaan naar voorsorteren als voortraject <strong>van</strong> uittreding. Zij concluderen dat<br />

de beslissing <strong>om</strong> eerder met werken te stoppen en voorsorteren in belangrijke mate twee<br />

verschillende processen zijn. De thuissituatie speelt een grote rol bij de beslissing eerder met<br />

werken te stoppen terwijl bij voorsorteren gezondheidsproblemen en werkgerelateerde<br />

factoren als werkdruk en weinig uitdagend werk meer invloed hebben.<br />

Voor werknemers die vervroegd uit het arbeidsproces zijn getreden via gunstige<br />

WAO-regelingen of andere uittredingsregelingen kan het onaantrekkelijk zijn weer te gaan<br />

werken. Door de verminderde kansen op de arbeidsmarkt heeft men alleen kans op banen<br />

waar minder ink<strong>om</strong>sten tegenover staan dan wel helemaal geen kans meer op een baan.<br />

Daarbij is er voor WAO’ers nog een extra risico, namelijk de mogelijkheid opnieuw uit te<br />

vallen en dan een uitkering te ont<strong>van</strong>gen die gebaseerd is op het lagere ink<strong>om</strong>en <strong>van</strong> de baan<br />

die men gen<strong>om</strong>en heeft.<br />

<strong>Een</strong> belangrijke maatschappelijke beperking is verder de verplichting <strong>om</strong> met 65 jaar<br />

met pensioen te gaan die in veel CAO’s en arbeidscontracten is opgen<strong>om</strong>en. Ook al wil<br />

iemand blijven werken, een organisatie kan die persoon dan met 65 jaar verplichten <strong>om</strong> te<br />

stoppen (Dorhout et al., 2002, Thunnissen et al., 2000).<br />

32


3.1.3. Sociaal-culturele verandering<br />

Op sociaal-cultureel vlak is een <strong>van</strong> de meest kenmerkende ontwikkelingen <strong>van</strong> de afgelopen<br />

decennia de individualisering. Dit begrip wordt door het Sociaal Cultureel Planbureau (2001)<br />

<strong>om</strong>schreven als de groeiende auton<strong>om</strong>ie <strong>van</strong> het individu ten opzichte <strong>van</strong> zijn directe<br />

<strong>om</strong>geving. Individualisering heeft veel gevolgen. Het versterkt bijvoorbeeld de individuele<br />

aanspraak op econ<strong>om</strong>ische zelfstandigheid en de individuele verantwoordelijkheid voor de<br />

eigen inzet in het arbeidsproces. <strong>Een</strong> ander gevolg is dat de levensloop <strong>van</strong> mensen niet meer<br />

volgens eenzelfde, vast patroon verloopt en dat de verschillen binnen leeftijdsgroepen groter<br />

worden.<br />

Ouderen zijn opgegroeid in een tijd waarin vaste vormen en betekenissen veel meer op<br />

de voorgrond stonden, een tijd met veel minder keuzemogelijkheden en minder snelle<br />

veranderingen. Zij kunnen daar<strong>om</strong> moeite hebben met het individualisme <strong>van</strong> jongeren die<br />

meer er<strong>van</strong> doordrongen zijn dat zij zelf keuzes moeten maken <strong>om</strong> richting aan hun leven te<br />

geven.<br />

De individualisering heeft ook gevolgen voor het personeelsbeleid dat in organisaties<br />

gevoerd wordt. Collectieve <strong>maatregelen</strong> die alleen leeftijd als uitgangspunt nemen, voldoen<br />

niet meer (Schabracq, 1998). In hoofdstuk 4 zal het belang <strong>van</strong> een individugerichte aanpak<br />

duidelijk worden gemaakt (Thunnissen et al. 2000).<br />

Het is opmerkelijk dat een zo grote groep ouderen niet actief formeel participeert in de<br />

opbouw <strong>van</strong> onze samenleving. S<strong>om</strong>migen wijzen erop dat het probleem <strong>van</strong> zo’n grote niet<br />

werkende groep in een breder verband moet worden bekeken.Werken is volgens hen namelijk<br />

niet meer zo aantrekkelijk in de huidige tijd die gekenmerkt wordt door vele veranderingen,<br />

een enorme toename aan informatie die toch met dezelfde hersencapaciteit moet worden<br />

verwerkt, een toename in gedwongen flexibilisering door de 24-uursecon<strong>om</strong>ie, lange files op<br />

de snelwegen, een steeds zakelijker relatie tussen mensen, media die de nadruk leggen op<br />

jong en snel en een streven naar groei, excelleren en consumptie. Dit alles leidt tot een grote<br />

psychische druk die ervoor zorgt dat mensen voortijdig het arbeidsproces verlaten (Doorduyn,<br />

2003).<br />

Op kleine schaal zijn echter al tegenbewegingen te zien: anti-globalisten, de trend <strong>om</strong><br />

te consuminderen en de groeiende waardering voor ‘slobbies’ (slowly but better working<br />

people). Steeds meer mensen vragen zich af wat ze met rennen bereiken. Gaat het <strong>om</strong> de<br />

eindbestemming of de weg er naar toe? De stelling ‘minder is meer’ krijgt steeds meer<br />

aanhangers. Handgeschreven brieven worden als teken <strong>van</strong> echte betrokkenheid gezien en<br />

wandelen wordt steeds populairder, ook bij jongeren. Als deze trend zich doorzet, biedt dit<br />

33


wellicht kansen voor ouderen, als het motto <strong>van</strong> onze samenleving <strong>van</strong> jong en snel verandert<br />

in oud en wijs.<br />

3.1.4. Beeldvorming<br />

In de Inleiding (hoofdstuk 1) staat vermeld dat oudere werknemers door werkgevers vaak<br />

geassocieerd worden met ziekteverzuim, lagere productiviteit, hogere arbeidskosten en weinig<br />

enthousiasme voor vernieuwing (Taskforce Ouderen en Arbeid, 2001). In de vorige<br />

hoofdstukken is duidelijk gemaakt dat deze kenmerken een gegeneraliseerd en ongenuanceerd<br />

beeld <strong>van</strong> oudere werknemers geven. Onderzoeksresultaten naar productiviteit, ziekteverzuim,<br />

arbeidskosten en motivatie zijn niet eenduidig. Daarnaast kan men zich afvragen waar<strong>om</strong> er<br />

alleen een negatief beeld over oudere werknemers bestaat terwijl in de literatuur zoveel<br />

positieve kenmerken zijn te ontdekken.<br />

Dat er een negatief beeld over oudere werknemers bestaat, wordt algemeen<br />

aangen<strong>om</strong>en. Dit is inherent aan onze cultuur. Onze cultuur is gericht op de jeugd en legt<br />

nadruk op verandering. Ouderen worden daar<strong>om</strong> gauw als ouderwets gezien: ‘iedereen wil<br />

oud worden, maar niemand wil oud zijn’.<br />

Het negatieve beeld over oudere werknemers bestaat al lang in onze samenleving en<br />

gold sterk in de jaren 70 en 80 <strong>van</strong> de vorige eeuw toen, door groeiende werkeloosheid,<br />

ouderen plaats moesten maken voor jongeren.<br />

Opmerkelijk is dat er de laatste jaren, naast het negatieve beeld over oudere<br />

werknemers een positief beeld over een andere groep ouderen is ontstaan, de zogenaamde<br />

‘vrije ouderen’. Dit zijn ouderen die niet meer werken, een hoge positie bekleden of<br />

zelfstandig ondernemen. Trefwoorden voor de groep niet-werkenden zijn: niet gehinderd door<br />

kinderen, vitaal, actief, positief, zelfstandig, koopkrachtig en zelfs jong. In de Verenigde<br />

Staten worden de niet- werkenden uit deze groep GRAMPIES genoemd (Growing Retired<br />

Active Monied Person In an Excellent State), in Nederland WEPS (Welgestelde Positieve<br />

Senioren) (Krijnen-Stelling & Schabracq, 1996). De ouderen in een hoge positie worden wel<br />

gezien als ‘wijze oude heren’ (waar zijn de dames?) die het beste met ons voor hebben.<br />

Het lijkt erop dat het negatieve beeld over oudere werknemers vooral bij werkgevers<br />

bestaat. In de volgende paragraaf over werkgebonden factoren zal hierop nader worden<br />

ingegaan. Om te kunnen begrijpen waar<strong>om</strong> beelden zo hardnekkig zijn, volgt eerst een uitleg<br />

over wat beelden zijn en hoe deze ontstaan.<br />

34


3.1.4.1. Wat is beeldvorming?<br />

Krijnen-Stelling (1996) <strong>om</strong>schrijft een ‘beeld’ als het geheel <strong>van</strong> meningen,<br />

veronderstellingen en gevoelens over een bepaald onderwerp. Mensen gebruiken beelden <strong>om</strong><br />

de grote hoeveelheid informatie die dagelijks op hen afk<strong>om</strong>t, te ordenen en te verwerken.<br />

Beelden zijn nodig <strong>om</strong> onze <strong>om</strong>geving te structureren en daarmee beter beheersbaar te maken.<br />

‘Beeldvorming’, het proces waarin beelden gevormd worden, gebeurt vaak onbewust en<br />

aut<strong>om</strong>atisch. Dit onbewuste en aut<strong>om</strong>atische karakter maakt beelden hardnekkig en moeilijk<br />

te veranderen. Beelden worden bij een eerste contact gevormd en daarna versterkt <strong>om</strong>dat<br />

mensen op grond <strong>van</strong> hun eerste indrukken selectief waarnemen. Ze letten alleen op<br />

indrukken die hun beeld kunnen bevestigen. Dit verklaart waar<strong>om</strong> beelden niet in<br />

overeenstemming met de werkelijkheid hoeven te zijn: de ‘kijk’ op de werkelijkheid wordt<br />

gekleurd en er kunnen ‘stereotypische’ beelden ontstaan.<br />

<strong>Een</strong> stereotypisch beeld is een eenzijdig, generaliserend beeld. Mensen worden op<br />

grond <strong>van</strong> één kenmerk, bijvoorbeeld leeftijd, sekse of huidskleur, als leden <strong>van</strong> een<br />

h<strong>om</strong>ogene groep gezien, terwijl individuele verschillen niet gezien worden. Deze stereotypen<br />

worden in negatieve zin vooroordelen genoemd (Krijnen-Stelling, 1996).<br />

3.1.4.2. Gevolgen <strong>van</strong> beeldvorming<br />

Vooroordelen zeggen vaak iets over de machtsverhouding in de samenleving. Daarbij kunnen<br />

vooroordelen leiden tot uitsluiting en discriminatie. Het negatieve beeld over oudere<br />

werknemers leidt ertoe dat ouderen minder kans maken op een baan en eerder uit moeten<br />

treden. Doordat er nog maar weinigen aan het werk zijn, overigens voornamelijk in hogere<br />

functies, ontstaat het onterechte idee dat oudere werknemers niet meer in het werk mee<br />

kunnen k<strong>om</strong>en, waarmee het vooroordeel versterkt wordt.<br />

Daarnaast wordt in de sociale psychologie in het algemeen aangen<strong>om</strong>en dat iemands<br />

zelfbeeld beïnvloed wordt door het beeld dat anderen <strong>van</strong> hem of haar hebben. Ouderen gaan<br />

zich gedragen naar het negatieve beeld dat over hen bestaat, een ‘self-fulfilling prophecy’<br />

(Krijnen-Stelling & Schabracq, 1996).<br />

3.1.4.3. Hoe verandert het negatieve beeld over oudere werknemers?<br />

Op basis <strong>van</strong> de hiervoor gegeven beschrijving is een verandering <strong>van</strong> het negatieve beeld<br />

over oudere werknemers niet in zicht. Toch zijn er ontwikkelingen gaande die een positieve<br />

invloed kunnen hebben. Allereerst de demografische ontwikkeling.<br />

35


De ‘babybo<strong>om</strong>generatie’ vormt een relatief grote groep in onze samenleving, die<br />

langer zal moeten blijven werken. Het aantal ouderen in het arbeidsproces zal relatief groter<br />

worden, waarmee de macht <strong>van</strong> deze groep groter wordt en daarmee de invloed op alle<br />

sectoren <strong>van</strong> onze samenleving. Bovendien kan verwacht worden dat, naarmate jongeren meer<br />

met ouderen te maken krijgen in hun werk, hun beeld genuanceerder wordt, <strong>om</strong>dat zij merken<br />

dat ouderen onderling veel verschillen.<br />

Kennisverbetering is volgens filosoof en c<strong>om</strong>municatiewetenschapper Mastenbroek<br />

(2002) dé eerste voorwaarde <strong>om</strong> een beeld te veranderen. Deze kennisverbetering zal op alle<br />

niveaus in de samenleving plaats moeten hebben en eenduidig moeten zijn. Zolang er over<br />

oudere mensen als één groep gesproken wordt en het ‘Zwitser Leven’ gevoel in de media<br />

terug blijft k<strong>om</strong>en is de kennis nog niet voldoende verbeterd.<br />

3.2. Werkgebonden problemen <strong>van</strong> oudere werknemers<br />

Werkvermogen kan worden <strong>om</strong>schreven als de mate waarin een werknemer in staat is zijn of<br />

haar werk te doen, nu en in de nabije toek<strong>om</strong>st, met inachtneming <strong>van</strong> belastende factoren en<br />

speciale kenmerken <strong>van</strong> de werknemer (De Zwart, Frings-Dresen & Van Duivenbooden,<br />

2001; Ilmarinen, 2001).<br />

In de werk<strong>om</strong>geving kan een werknemer in aanraking k<strong>om</strong>en met diverse factoren die<br />

het werkvermogen (work ability) negatief kunnen beïnvloeden. Het gaat hier <strong>om</strong> onvoldoende<br />

aanpassing <strong>van</strong> individuele capaciteiten en behoeften (human resources) aan de eisen die door<br />

het werk gesteld worden. Werkvermogen is een dynamisch concept dat aanzienlijk verandert<br />

gedurende een loopbaan, enerzijds door effecten <strong>van</strong> veroudering, anderzijds door<br />

veranderingen in de aard <strong>van</strong> het werk. Problemen treden vooral op doordat individuele<br />

capaciteiten en behoeften zich niet genoeg aanpassen aan de snelheid <strong>van</strong> veranderingen in<br />

het werk (Ilmarinen, 2001).<br />

Eind jaren 90 werd door het ‘Finnish Institute of Occupational Health’ een integraal<br />

model voor werkvermogen geïntroduceerd, dat in figuur 3 wordt weergegeven. Dit model is<br />

deels gebaseerd op de resultaten <strong>van</strong> een 11 jaar durend onderzoek onder meer dan 6500 Finse<br />

fabrieksarbeiders en kantoormedewerkers.<br />

36


Figuur 3: Bron Ilmarinen, 2001<br />

De individuele capaciteiten en behoeften (human resources) <strong>om</strong>vatten volgens de Finse<br />

wetenschapper Ilmarinen (2001) een c<strong>om</strong>binatie <strong>van</strong> de volgende factoren:<br />

- fysieke capaciteit;<br />

- mentale capaciteit;<br />

- sociaal functioneren;<br />

- scholing en c<strong>om</strong>petentie;<br />

- motivatie en arbeidstevredenheid;<br />

- attitudes en waarden.<br />

Werkvermogen wordt gevormd door de interactie <strong>van</strong> individuele capaciteiten en behoeften<br />

met fysieke en psychosociale kenmerken <strong>van</strong> het werk. Figuur 3 vormt in dit hoofdstuk het<br />

uitgangspunt voor de beschrijving <strong>van</strong> de mogelijke problemen die oudere werknemers in hun<br />

werk kunnen ondervinden. Individuele capaciteiten en behoeften worden in dit model<br />

beschreven aan de hand <strong>van</strong>:<br />

(1) gezondheid in de vorm <strong>van</strong> functionele capaciteiten (fysiek en mentaal)) en het sociaal<br />

functioneren;<br />

(2) scholing en c<strong>om</strong>petentie (vaardigheden en kennis);<br />

(3) waarden en attitudes; en<br />

(4) motivatie en arbeidstevredenheid.<br />

Als deze set individuele factoren gerelateerd wordt aan het werk in de vorm <strong>van</strong> (1) fysieke<br />

kenmerken (fysieke werkeisen en fysieke werk<strong>om</strong>geving) en (2) psychosociale kenmerken<br />

(mentale werkeisen en werkverhoudingen) kan het resultaat individueel werkvermogen<br />

worden genoemd.<br />

Tu<strong>om</strong>i heeft met enkele collega’s in Finland in 1992 en 1997 onderzoek gedaan onder<br />

1101 werkenden in 1992 met een gemiddelde leeftijd <strong>van</strong> 58,4 jaar en 175 <strong>van</strong> hen, die in<br />

1997 nog steeds werkten. Zij onderzochten, onder andere, welke factoren uit het model <strong>van</strong><br />

37


Ilmarinen het werkvermogen het sterkst beïnvloedden. De factoren die het grootste deel <strong>van</strong><br />

de variantie verklaarden (28%) hadden te maken met mentale en fysieke kenmerken <strong>van</strong> het<br />

werk en de fysieke werk<strong>om</strong>geving. De negatieve factoren waren: stijging in mentale<br />

werkdruk, slechte fysieke werkhouding, onrustige werk<strong>om</strong>geving, slecht werkklimaat, slechte<br />

materialen en slechte werkruimtes. Inhoudelijke werkverbeteringen, verandering in<br />

werk<strong>om</strong>geving en materialen en de mogelijkheid kennis en ervaring in het werk te gebruiken<br />

hadden een sterk positieve relatie met werkvermogen. Kenmerken die te maken hadden met<br />

de organisatie <strong>van</strong> het werk en onderlinge verhoudingen verklaarden voor 20% de variantie in<br />

werkvermogen. Dit waren slecht management, saai werk, gebrek aan vrijheid en onvrede met<br />

werktijden. Opvallend was de sterke negatieve relatie tussen werkvermogen en slecht<br />

management en tussen werkvermogen en slechte werkafspraken. Scholing en c<strong>om</strong>petentie<br />

verklaarden voor 15% de variantie in werkvermogen. De laagste relatie werd gevonden<br />

tussen werkvermogen en leefstijlvariabelen (13%). Van deze variabelen hadden factoren als<br />

lichaamsbeweging en creatieve hobby’s een positieve relatie met werkvermogen, en<br />

overgewicht een negatieve relatie. Verder vonden deze onderzoekers een sterke positieve<br />

relatie tussen slecht werkvermogen en plannen voor pensionering en tussen goed<br />

werkvermogen en plezier in het werk. De onderzoekers concludeerden dat <strong>maatregelen</strong> voor<br />

een beter werkvermogen vooral gericht moeten zijn op:<br />

- verbeteren <strong>van</strong> probleemoplossend vermogen,<br />

- werkhouding,<br />

- materialen,<br />

- de temperatuur op de werkplek,<br />

- benutten <strong>van</strong> kennis en ervaring,<br />

- duidelijke werkafspraken,<br />

- een gezonde leefstijl met creatieve hobbies en<br />

- het bieden <strong>van</strong> mogelijkheden voor ontwikkeling en ontplooiing zowel tijdens werk<br />

als vrije tijd (Tu<strong>om</strong>i et al., 2001).<br />

Op basis <strong>van</strong> de resultaten <strong>van</strong> het grootschalige longitudinale Finse onderzoek is een<br />

actieprogramma ontwikkeld (Maintenance of workability) en een vragenlijst (Workability<br />

Index). De vragenlijst wordt inmiddels in Nederland gebruikt als extra module in het<br />

Periodiek Arbeidskundig Geneeskundig Onderzoek (PAGO) voor oudere medewerkers in de<br />

bouwnijverheid. Uit onderzoek onder 637 bouwvakkers tussen de 40 en 60 jaar die deze<br />

module hebben ingevuld is naar voren gek<strong>om</strong>en dat werkvermogen een negatieve relatie<br />

38


vertoont met leeftijd en de verwachting het werk tot het pensioen vol te houden (De Zwart,<br />

Frings-Dresen & Van Duivenbooden, 2001).<br />

Werkvermogen is een belangrijke voorwaarde voor het ontwikkelen <strong>van</strong><br />

‘employability’ (brede inzetbaarheid), naast andere maatschappelijke factoren als kansen op<br />

de arbeidsmarkt, financiële regelingen bij uittreding, leeftijdsdiscriminatie door negatieve<br />

beeldvorming en persoonlijke, niet- werkgerelateerde factoren (Ilmarinen, 2001). Per<br />

onderwerp uit dit model wordt een selectie <strong>van</strong> problemen beschreven die oudere<br />

werknemers, volgens de literatuur, kunnen ondervinden.<br />

3.2.1. Individuele capaciteiten en behoeften (Human Resources)<br />

3.2.1.1. Gezondheid<br />

In het model over werkvermogen worden de factoren fysieke en mentale capaciteiten en het<br />

sociaal functioneren als determinanten <strong>van</strong> gezondheid in het werk genoemd.<br />

Problemen ten gevolge <strong>van</strong> fysieke en mentale veroudering zijn in hoofdstuk 2 onder de<br />

kenmerken <strong>van</strong> veroudering besproken. Hieruit kwam naar voren dat met het ouder worden de<br />

fysieke capaciteiten minder worden, maar dat er grote verschillen zijn tussen mensen<br />

onderling. Bovendien kan regelmatige, juiste lichaamsbeweging de nadelige gevolgen <strong>van</strong><br />

fysieke veroudering voor een groot deel tenietdoen en ervoor zorgen dat men toch optimaal in<br />

het werk blijft functioneren. Mentale veroudering hoeft geen negatieve gevolgen voor het<br />

functioneren te hebben, <strong>om</strong>dat functies normaal gesproken geen maximale mentale prestaties<br />

vereisen en opgebouwde ervaring en toegen<strong>om</strong>en wijsheid als uitstekende<br />

c<strong>om</strong>pensatiemechanismen kunnen fungeren en zelfs voordelen met zich mee kunnen brengen<br />

bijvoorbeeld in de vorm <strong>van</strong> wijsheid.<br />

<strong>Een</strong> veelgenoemd probleem in het sociale functioneren <strong>van</strong> oudere werknemers is de<br />

veroudering <strong>van</strong> sociale netwerken. Schabracq (1998) vermeldt dat sociale netwerken met het<br />

ouder worden achteruit plegen te gaan. Mensen houden op met werken, gaan elders wonen,<br />

gaan dood; collega’s die voor oudere werknemers belangrijk zijn voor sociale ondersteuning<br />

en behoud <strong>van</strong> hun positie in het bedrijf verdwijnen. Dit maakt dat oudere werknemers<br />

geïsoleerd kunnen raken in een organisatie, ook al <strong>om</strong>dat veel ouderen niet meer zo<br />

gemakkelijk vrienden maken als vroeger.<br />

De invloed <strong>van</strong> werk op de gezondheid is moeilijk in te schatten <strong>om</strong>dat deze tweeledig<br />

is. Aan de ene kant k<strong>om</strong>t uit de literatuur naar voren dat ‘gezond werk’ gezondheids-<br />

bevorderend is <strong>om</strong>dat het zin geeft aan het leven, de tijd structureert, gelegenheid tot<br />

zelfontplooiing geeft en financieel onafhankelijk maakt (Van Santen, 1992). Aan de andere<br />

39


kant bewijst het hoge aantal mensen in de WAO dat werk lang niet altijd<br />

gezondheidsbevorderend is. De Wereld-Gezondheidsorganisatie meldt bijvoorbeeld in haar<br />

laatste rapport dat uit een vragenlijstonderzoek op Europees niveau in 2000 naar voren kwam<br />

dat 60% <strong>van</strong> de werkenden <strong>van</strong> mening was dat werk hun gezondheid negatief beïnvloedde.<br />

Klachten betroffen voornamelijk rugklachten (33%), stress (28%), algemene vermoeidheid<br />

(23%), spierpijn in nek en schouders (23%) of armen en benen (17%) en hoofdpijn (13%)<br />

(WHO, 2002). Het lijkt erop dat werk uitsluitend gezondheidsbevorderend is als werk zelf<br />

‘gezond’ is. Dit hangt <strong>van</strong> veel factoren af die voor een belangrijk deel in deze scriptie aan de<br />

orde k<strong>om</strong>en.<br />

3.2.2.2. Scholing en c<strong>om</strong>petentie (vaardigheden en kennis)<br />

<strong>Een</strong> tweede set factoren die <strong>van</strong> invloed is op het werkvermogen is de ontwikkeling <strong>van</strong><br />

kennis en vaardigheden tijdens een loopbaan. Oudere werknemers kunnen hierin specifieke<br />

problemen ondervinden, bijvoorbeeld door scholingsachterstand ten opzichte <strong>van</strong> jongere<br />

werknemers.<br />

De Rapportage Ouderen 2001 <strong>van</strong> het Sociaal Cultureel Planbureau vermeldt dat<br />

ouderen een opleidingsachterstand hebben ten opzichte <strong>van</strong> jonge volwassenen. Elke<br />

volgende lichting jongeren gaat langer naar school dan de voorgaande en wanneer zij <strong>van</strong><br />

school af is, verandert haar opleidingsniveau niet zo heel veel meer. Zo ontstaat de situatie dat<br />

ouderen gemiddeld per definitie lager zijn opgeleid dan jongeren (SCP, 2001).<br />

Daarnaast nemen ouderen minder vaak deel aan bedrijfsgerelateerde scholing dan<br />

jongeren (Groot & Maassen <strong>van</strong> den Brink, 1997). Nieuwland (1998) refereert aan Groot &<br />

Maassen <strong>van</strong> den Brink (1997) als zij vier verschillende redenen geeft voor de geringere<br />

deelname <strong>van</strong> ouderen. Twee hier<strong>van</strong> liggen meer bij de werkgever en twee meer bij de<br />

werknemers zelf. Allereerst nemen lager opgeleide mensen minder vaak deel aan<br />

bedrijfsgerelateerde scholing dan hoger opgeleiden waar ouderen gemiddeld lager opgeleid<br />

zijn dan jongeren. <strong>Een</strong> tweede oorzaak is dat ouderen, in tegenstelling tot jongeren, niet zijn<br />

opgegroeid met het concept <strong>van</strong> ‘levenslang leren’. Vroeger was het onderwijs bovendien<br />

voornamelijk gericht op reproductief leren, een vorm <strong>van</strong> onderwijs die leerlingen niet of<br />

onvoldoende voorbereidt op scholingsactiviteiten op latere leeftijd. Verder was het formele<br />

onderwijs <strong>van</strong> oudere werknemers meer gericht op het aanleren <strong>van</strong> directe, beroepsgerichte<br />

vaardigheden en minder op het aanleren <strong>van</strong> algemene vaardigheden. Algemene<br />

vaardigheden zijn echter belangrijker voor het aanleren <strong>van</strong> nieuwe vaardigheden op latere<br />

leeftijd dan specifieke beroepsgerichte vaardigheden.<br />

40


<strong>Een</strong> reden voor werkgevers ouderen minder kansen te bieden voor deelname aan<br />

scholing kan liggen in het negatieve beeld dat werkgevers <strong>van</strong> hen hebben, onder andere de<br />

verwachting dat het econ<strong>om</strong>isch rendement <strong>van</strong> scholing bij ouderen lager zal zijn dan bij<br />

jongeren. Deze verwachting is gebaseerd op twee aannamen namelijk een lager effect <strong>van</strong><br />

scholing en een kortere terugverdientijd. Het lagere leereffect, voor zover reëel, is echter ook<br />

een kwestie <strong>van</strong> de geringe afstemming <strong>van</strong> opleidingen op ouderen. Ouderen leren in een<br />

ander tempo dan jongeren, leren minder goed onder tijdsdruk en leren beter in een duidelijk<br />

gestructureerde opleiding of cursus. Daarnaast verwachten werkgevers hun investering in<br />

scholing bij jongeren gedurende langere tijd terug te kunnen verdienen. Men vergeet dan dat<br />

jongeren in het algemeen sneller <strong>van</strong> baan veranderen dan ouderen en dat opleidingen zelf<br />

tegenwoordig snel verouderd zijn (Schabracq, 2002).<br />

Dit negatieve beeld kan negatieve invloed hebben op het zelfbeeld <strong>van</strong> s<strong>om</strong>mige<br />

oudere werknemers die op grond <strong>van</strong> hun achterstand in scholing al bij voorbaat denken niet<br />

mee te kunnen k<strong>om</strong>en bij een training. Bovendien bestaat er bij s<strong>om</strong>mige oudere werknemers<br />

een weerzin tegen trainingen. Wijs geworden door ervaring kunnen oudere werknemers de<br />

motieven <strong>van</strong> het management wantrouwen. Trainingen leiden namelijk vaak opnieuw tot een<br />

verandering in functie of afdeling waarbij ze niet betrokken zijn geweest, waar ze niet <strong>om</strong><br />

hebben gevraagd en waar<strong>van</strong> ze het nut vaak niet inzien. Verandering <strong>om</strong> de verandering lijkt<br />

een maatschappelijk principe te zijn geworden (Schabracq, 1998).<br />

In een onderzoek bij een groot aantal gemeenten waren personeelsfunctionarissen <strong>van</strong><br />

mening dat 50-plussers minder vaak deelnamen aan scholing <strong>om</strong>dat zij zich niet goed genoeg<br />

opgeleid vonden, te ‘oud’ zouden zijn in gezelschap <strong>van</strong> jonge cursisten, het niet meer bij<br />

zouden kunnen benen of reorganisatie-moe waren. Ook werd de cursusinhoud te algemeen<br />

bevonden, niet voldoende afgestemd op de behoefte <strong>van</strong> de desbetreffende medewerkers, met<br />

te weinig toegevoegde waarde of niet meer nodig aan het eind <strong>van</strong> de loopbaan (Friele &<br />

Krijnen-Stelling, 1996). Deze kritiek op de inhoud <strong>van</strong> cursussen kwam ook naar voren in<br />

een onderzoek uit 1991 onder werknemers <strong>van</strong> Shell, waarbij vermeld zij dat medewerkers<br />

ook niet deelnamen <strong>om</strong>dat de cursussen geen vooruitzichten boden op een nieuwe functie<br />

(Balemans, 1996). Al met al kan deze achterstand in scholing negatieve effecten hebben op<br />

het functioneren <strong>van</strong> oudere werknemers, vooral in het kader <strong>van</strong> geringere inzetbaarheid,<br />

minder probleemoplossend vermogen en minder mobiliteit (Groot & Maassen <strong>van</strong> den Brink,<br />

1997).<br />

Die geringere inzetbaarheid en mobiliteit kunnen leiden tot een tweede probleem met<br />

de c<strong>om</strong>petentie <strong>van</strong> oudere werknemers, namelijk ervaringsconcentratie: oudere werknemers<br />

41


vertonen de neiging binnen hun functie specialisten te worden (Thijssen, 1988, in Schabracq,<br />

1998). Met de jaren neemt de ervaring toe, maar de verscheidenheid af.<br />

Dit verschijnsel werkt door op drie niveaus: vakinhoudelijk, leerstrategisch en sociaal-<br />

cultureel. Vakinhoudelijk blijft de ervaringsopbouw op hogere leeftijd vaak beperkt tot<br />

kleinere taakaanpassingen. Formele functiewisselingen k<strong>om</strong>en steeds minder voor.<br />

Leerstrategisch gezien blijft de ervaringsopbouw op latere leeftijd vaak beperkt tot informeel<br />

of zelfs tot onbedoeld leren. In sociaal-cultureel opzicht is ervaringsconcentratie vooral<br />

herkenbaar in een steeds kleiner wordend en minder gevarieerd sociaal netwerk.<br />

Door ervaringsconcentratie kunnen werknemers niet hoger k<strong>om</strong>en dan hun huidige functie:<br />

ze zitten tegen het plafond.. Daarnaast is de kans kleiner op een andere functie of baan zowel<br />

binnen als buiten de organisatie. Langdurig dezelfde functie uitoefenen doet niet veel beroep<br />

meer op de inventiviteit en creativiteit <strong>van</strong> de werknemer, wat weer kan leiden tot een vorm<br />

<strong>van</strong> kwalitatieve onderbelasting (Schabracq, 1998).<br />

Deze ontwikkeling doet werkgevers s<strong>om</strong>s beslissen <strong>om</strong> de desbetreffende werknemers<br />

zogenaamd weg te pr<strong>om</strong>overen: ze k<strong>om</strong>en terecht in formeel hogere, maar feitelijk lege<br />

functies. <strong>Een</strong> andere mogelijkheid is dat de desbetreffende werknemers uiteindelijk in hun<br />

vakgebied op een niveau belanden dat hun c<strong>om</strong>petentie te boven gaat (het ‘Peter principle’).<br />

Ervaringsconcentratie, gekoppeld aan een hoge werkdruk kan extra problemen geven <strong>om</strong>dat<br />

de werkzaamheden steeds minder uitdagend, boeiend en motiverend werken. Schabracq<br />

refereert hierbij aan Karasek & Theorell (1990) die in dit verband spreken <strong>van</strong> de ‘high<br />

strain’condition, een toestand die, als deze lang aanhoudt, onder andere tot een voortijdige<br />

dood kan leiden (Schabracq, 1998).<br />

3.2.1.3. Waarden en attitudes<br />

Waarden kunnen in het kort <strong>om</strong>schreven worden als principes die belangrijk gevonden<br />

worden. Volgens Schabracq (1998) veranderen de waarden <strong>van</strong> werknemers met het ouder<br />

worden en kunnen gaan botsen met de belangen <strong>van</strong> een organisatie.<br />

Oudere werknemers zijn, vergeleken met jongere, in het algemeen wat minder gericht<br />

op het vergroten <strong>van</strong> ink<strong>om</strong>en. <strong>Een</strong> groeiend besef dat het leven eindig is maakt dat ze niet<br />

meer zo gericht op de toek<strong>om</strong>st maar meer bezig met de zinvolheid <strong>van</strong> huidige activiteiten,<br />

de eigen vrijheid in het werk en de algemene kwaliteiten <strong>van</strong> het werkzame leven met de<br />

daaraan gekoppelde sociale contacten. Vaak zijn ze tevreden met de behaalde status en macht<br />

en niet meer uit op verandering; ingrijpende reorganisaties en aanpassingen hoeven niet meer<br />

zo nodig (Schabracq, 1998).<br />

42


<strong>Een</strong> verschil in waarden wordt zichtbaar in de generatiekloof. De huidige oudere<br />

werknemers behoren voornamelijk tot de ‘babybo<strong>om</strong>generatie’ waar<strong>van</strong> de kenmerken in<br />

hoofdstuk 2 zijn beschreven. De ‘babybo<strong>om</strong>ers' ontmoeten in de jongere generaties een<br />

terugkeer naar vroeger waarbij weinig aandacht is voor betekenis en zingeving en nadruk op<br />

eigen belang. Jongeren vinden leden <strong>van</strong> de babybo<strong>om</strong>generatie daarentegen nogal eens<br />

overdreven idealistisch, inefficiënt en zelfingen<strong>om</strong>en. De kritische houding <strong>van</strong> de<br />

babybo<strong>om</strong>ers ten opzichte <strong>van</strong> autoriteit en de voorliefde voor vrijheid en democratie kan<br />

problemen geven met, in hun ogen, weinig zinvol werk en het aanvaarden en uitoefenen <strong>van</strong><br />

autoriteit (Schabracq, 1998).<br />

Het begrip attitude k<strong>om</strong>t veel voor in de sociaal-psychologische literatuur. In het kort<br />

kan een attitude <strong>om</strong>schreven worden als een houding. In de literatuur wordt het begrip<br />

<strong>om</strong>schreven als een cognitieve, gevoelsmatige en gedragsmatige reactie op een onderwerp.<br />

Het is een manier waarop iemand denkt (cognitief) en voelt (affectief) over een onderwerp en<br />

zich geneigd is met betrekking tot dit onderwerp te gedragen (gedrag). Attitudes worden<br />

meestal gemeten via zelf-rapportage, waarbij respondenten gevraagd wordt hoe ze over een<br />

onderwerp denken (Wilken, 1995) .<br />

Eerder in dit hoofdstuk werd beschreven dat oudere werknemers problemen<br />

ondervinden ten gevolge <strong>van</strong> het negatieve beeld in onze samenleving, vooral bij werkgevers.<br />

<strong>Een</strong> denkbeeld kan gezien worden als een attitude <strong>om</strong>dat het meestal een positieve of<br />

negatieve houding ten opzichte <strong>van</strong> een bepaald onderwerp inhoudt. Oudere werknemers<br />

kunnen daar<strong>om</strong> problemen ondervinden ten gevolge <strong>van</strong> de negatieve attitude <strong>van</strong> hun<br />

werkgever die ook negatieve gevolgen kan hebben voor hun eigen zelfbeeld, de attitude ten<br />

opzichte <strong>van</strong> zichzelf. In dit verband is het begrip ‘self efficacy’ <strong>van</strong> belang; de inschatting<br />

<strong>van</strong> eigen kunnen. Dit begrip werd in de jaren 80 geïntroduceerd door Bandura in zijn ‘social<br />

cognitive theory’ (Bandura, 1989).<br />

Self-efficacy betreft de mate waarin mensen zich in staat achten gebeurtenissen te<br />

beheersen die hun leven beïnvloeden. In Bandura’s ‘social cognitive theory’ wordt self-<br />

efficacy in c<strong>om</strong>binatie met <strong>om</strong>gevingsfactoren en andere persoonlijke factoren gezien als een<br />

sterke determinant <strong>van</strong> gedrag. Self-efficacy beïnvloedt keuzes die mensen maken, hoeveel<br />

inspanning zij investeren in activiteiten, hun doorzettingsvermogen en incasseringsvermogen<br />

na tegenslagen. Self-efficacy is rele<strong>van</strong>t gebleken voor de carrière-ontwikkeling (Bandura,<br />

1989).<br />

Bandura (1989) veronderstelt dat een goede prestatie op c<strong>om</strong>plexe of uitdagende taken<br />

niet alleen vaardigheden en capaciteiten vereist, maar ook een sterke self-efficacy. Zonder<br />

43


self-efficacy worden de capaciteiten <strong>van</strong> een persoon niet effectief benut. Mensen kiezen<br />

activiteiten en situaties die zij denken aan te kunnen, zelfs als die uitdagend zijn en vermijden<br />

taken waar<strong>van</strong> zij denken dat die hun capaciteiten te boven gaan.<br />

In de sociale psychologie wordt in het algemeen aangen<strong>om</strong>en dat iemands zelfbeeld<br />

beïnvloed wordt door het beeld dat anderen <strong>van</strong> hem of haar hebben. Ouderen gaan zich<br />

gedragen naar het negatieve beeld dat over hen bestaat, een ‘self-fulfilling prophecy’, en<br />

krijgen daardoor een negatieve indruk <strong>van</strong> hun ‘self-efficacy’ (Krijnen-Stelling, 1996).<br />

Bandura stelt dat ‘self-efficacy’ gerelateerd is aan motivatie, de volgende factor die<br />

invloed heeft op het werkvermogen <strong>van</strong> een werknemer.<br />

3.2.1.4. Motivatie en arbeidstevredenheid<br />

Motivatie<br />

Bandura (1989) <strong>om</strong>schrijft motivatie als de mate waarin iemand bereid is zich in te zetten, vol<br />

te houden en te volharden <strong>om</strong> een prestatie te leveren. Hoe sterker de ‘self-efficacy’, des te<br />

sterker de motivatie.<br />

De mate waarin oudere werknemers bereid zijn zich in te zetten kan verklaard worden<br />

met het model <strong>van</strong> Schwartz (1977, in Buunk & Veen, 1995). Schwarz ontwikkelde dit model<br />

<strong>om</strong> altruïsme, hulpvaardig gedrag, te kunnen verklaren. Het kan mijns inziens ook gebruikt<br />

worden <strong>om</strong> aan te geven waar<strong>om</strong> oudere werknemers minder gemotiveerd kunnen zijn. Het<br />

model geeft verschillende stappen die er toe kunnen leiden dat oudere werknemers wel of niet<br />

bereid zijn zich in te zetten voor hun werk.<br />

1. Mensen moeten beseffen dat anderen iets <strong>van</strong> hen nodig hebben: oudere<br />

werknemers hebben s<strong>om</strong>s te maken met een negatief beeld <strong>van</strong> werkgevers die hun<br />

duidelijk maken dat ze eigenlijk niet meer nodig zijn.<br />

2. Mensen moeten merken dat ze een bijdrage leveren aan hun organisatie: in dit<br />

verband kan er bij oudere werknemers sprake zijn <strong>van</strong> ‘perspectivische<br />

veroudering’ (Thijssen 2002, in Dorhout, Maassen <strong>van</strong> den Brink & Groot, 2002<br />

pag.48) : ouderen hebben vaak een afwijkend beroepsbeeld, dat door de heersende<br />

elite als ouderwets wordt gezien. Veel oudere werknemers hebben een vak geleerd<br />

waarvoor, naar hun mening, tegenwoordig niet genoeg waardering meer is. Deze<br />

klacht wordt bijvoorbeeld door leraren geuit die zich hebben moeten ontwikkelen<br />

<strong>van</strong> vakdeskundige naar procesbegeleider. Organisaties zijn in het algemeen steeds<br />

meer gericht op kwantiteit <strong>van</strong> productie of flexibiliteit, en meer op de markt dan<br />

op kwaliteit.<br />

44


3. Mensen moeten inschatten dat ze het werk aankunnen (zie de uitleg over self-<br />

efficacy onder 3.2.1.3.).<br />

4. Mensen moeten zich verantwoordelijk en betrokken voelen: ontwikkelingen als<br />

globalisering en te veel veranderingen achter elkaar kunnen ertoe leiden dat oudere<br />

werknemers zich niet meer verantwoordelijk voelen voor de gevolgen. Hun<br />

mening wordt niet meer gevraagd.<br />

5. Nieuwe of bestaande normen moeten worden geactiveerd en de beeldvorming over<br />

oudere werknemers moet veranderen. Mensen moeten zich weer nodig en<br />

betrokken gaan voelen, een proces dat vooral door werkgevers gestimuleerd moet<br />

worden.<br />

6. Mensen wegen bij het geven <strong>van</strong> een bijdrage kosten en baten af. Werk moet<br />

aantrekkelijk genoeg zijn en dat is het nu voor veel oudere werknemers niet<br />

voldoende.<br />

<strong>Een</strong> veel gehoord argument voor werkgevers <strong>om</strong> voor jongeren te kiezen is dat deze<br />

meer gemotiveerd en enthousiast zouden zijn dan ouderen. Cremer (1995) beschrijft een<br />

literatuurstudie <strong>van</strong> Th<strong>om</strong>ae en Lehr uit 1968. Zij onderzochten hoe de werkbeleving tijdens<br />

een mensenleeftijd verandert en concludeerden dat de houding ten opzicht <strong>van</strong> werk ( de<br />

arbeidsoriëntatie) door veroudering kan veranderen. Ouderen zouden, meer dan jongeren,<br />

intrinsiek gericht zijn: ze vinden het werk zelf de moeite waard ofwel zien het werk vooral als<br />

een manier <strong>om</strong> zichzelf te ontplooien, <strong>om</strong> sociale waardering te ont<strong>van</strong>gen en <strong>om</strong> zelfrespect<br />

op te bouwen. Jongeren bevinden zich meer in een opbouwfase en vinden daar<strong>om</strong> extrinsieke<br />

factoren als financiële beloning <strong>van</strong> groter belang. Volgens Maslow gaan behoeftes als<br />

zelfrespect en zelfontplooiing pas een rol spelen als aan deze extrinsieke behoeftes is voldaan.<br />

Schabracq en Winnubst (1995) merken op dat mensen graag ergens bij willen horen en<br />

iets nuttigs willen doen onder stabiele <strong>om</strong>standigheden. Dit zijn dan ook belangrijke redenen<br />

<strong>om</strong> te werken, buiten de noodzaak <strong>van</strong> het verdienen <strong>van</strong> geld. Veel en snel op elkaar<br />

volgende veranderingen en het idee dat dezelfde oude wijn in nieuwe zakken wordt gestopt<br />

verhoogt niet de arbeidssatisfactie <strong>van</strong> oudere medewerkers.<br />

Er bestaat een samenhang tussen motivatie en de wens tot vervroegde uittreding.<br />

Onder andere uit onderzoek onder universiteitspersoneel kwam naar voren dat een significant<br />

groter deel <strong>van</strong> de medewerkers die aangaven goed gemotiveerd te functioneren tot (of zelfs<br />

na) het 65 ste jaar wilde blijven doorwerken (Thunnissen et al. 2000). De samenhang is echter<br />

niet perfect. Er zijn oudere werknemers die laag gemotiveerd zijn, maar die toch tot hun 65 ste<br />

willen doorwerken én er zijn medewerkers die goed en gemotiveerd functioneren maar toch<br />

45


eerder willen stoppen met werken. Andere redenen spelen dus ook een rol bij een beslissing<br />

<strong>om</strong> wel of niet vervroegd met werken te stoppen.<br />

Rohde en Van Leerdam (2002) hebben in een telefonisch onderzoek onder 758<br />

werkende Nederlanders onder andere onderzocht welke factoren hen zouden verleiden langer<br />

te blijven werken. Naast geld geven factoren als waardering, respect, flexibiliteit en vrijheid<br />

daarbij de doorslag. Deze onderzoekers concluderen daar<strong>om</strong> dat verplichten tot langer<br />

doorwerken heilloos lijkt. Zij benadrukken het belang <strong>van</strong> leeftijdsbewust personeelsbeleid<br />

waarbij in een vroeg stadium en in samenspraak met de individuele medewerker de<br />

loopbaanontwikkeling wordt vastgelegd met nadruk op mogelijkheden en wensen en niet<br />

alleen op ontlastende <strong>maatregelen</strong>. Maatregelen moeten aansluiten bij de beleving <strong>van</strong><br />

werknemers.<br />

Arbeidstevredenheid<br />

Motivatie hangt sterk samen met arbeidstevredenheid. Iemand die niet gemotiveerd is voor<br />

zijn werk, zal meestal ook niet tevreden zijn met zijn werk. Het Centraal Bureau voor de<br />

Statistiek rapporteerde, naar aanleiding <strong>van</strong> een onderzoek in 2000, dat gemiddeld negen <strong>van</strong><br />

de tien werkende Nederlanders plezier in hun werk hebben. Het werk sluit doorgaans goed<br />

aan bij opleiding en ervaring, en de sfeer op het werk is over het algemeen prettig. Bovendien<br />

zijn de meeste mensen tevreden met hun salaris. Het minst tevreden over het salaris waren de<br />

werkenden in het onderwijs, de gezondheidszorg en de welzijnszorg; het meest tevreden was<br />

men bij de financiële instellingen. Opvallend is dat de aansluiting tussen het werk en de<br />

gevolgde opleiding en opgedane ervaring toeneemt naarmate het niveau <strong>van</strong> het beroep hoger<br />

wordt. Gemiddeld was in 2000 bijna driekwart <strong>van</strong> de werkende Nederlanders positief over<br />

deze aansluiting, maar <strong>van</strong> de werkenden met elementaire beroepen slechts 37% en <strong>van</strong> de<br />

werkenden met een lager beroep 58%. Van alle werkenden bleek 15% wel eens een conflict<br />

met chef of collega’s te hebben. (Frenken & Vergeer, 2001).<br />

Ongeacht de vele onderzoeken naar arbeidstevredenheid bestaat er in de wetenschap<br />

geen alles<strong>om</strong>vattende theorie over arbeidstevredenheid. Vragenlijsten die arbeidstevredenheid<br />

meten zijn vaak op verschillende theorieën gebaseerd zoals de Basisvragenlijst Amsterdam,<br />

ontwikkeld door medewerkers <strong>van</strong> de Universiteit <strong>van</strong> Amsterdam. Voor deze vragenlijst zijn<br />

op basis <strong>van</strong> twee theorieën en een vergelijking met internationale en nationale vragenlijsten<br />

vijf c<strong>om</strong>ponenten <strong>van</strong> arbeidstevredenheid geselecteerd: (1) organisatie-structurele<br />

kenmerken, (2) inhoud <strong>van</strong> de taak, (3) beloning, (4) onderlinge verhoudingen en leiderschap<br />

en (5) psychische en fysieke arbeids<strong>om</strong>standigheden (Evers, 1995).<br />

46


Ontevredenheid stimuleert vervroegd uittreden. Redenen voor ontevredenheid zijn:<br />

ervaring <strong>van</strong> onbegrip en onderwaardering, routinematig en eentonig werk, het gevoel geen<br />

inbreng te kunnen leveren en een tekort aan uitdaging en ontwikkelingsmogelijkheden<br />

(Thunnissen et al. 2000). De kans is groot dat ouderen die langer blijven werken tot de<br />

tevreden groep behoren. Dit verklaart onder andere waar<strong>om</strong> onderzoekers in het algemeen een<br />

lineaire, licht positieve relatie constateren tussen leeftijd en algemene arbeidstevredenheid.<br />

Anderen constateren een meer U-vormige relatie met een daling tot circa 35 jaar en daarna<br />

ook een stijging in positieve zin (Oswald & Warr, 1996, Haasnoot, De Gilder & Schabracq,<br />

1996). Er worden verschillende redenen voor deze positieve relatie gegeven:<br />

1. Naarmate mensen ouder worden, krijgen zij meer aantrekkelijke banen, zowel qua<br />

ink<strong>om</strong>en als qua inhoud. Dit wordt de ‘jobchange’ hypothese genoemd.<br />

2. Ouderen hechten minder waarde aan baankenmerken als de hoogte <strong>van</strong> salaris en<br />

pr<strong>om</strong>otiekansen dan jongeren.<br />

3. De ‘grinding down’-hypothese stelt dat mensen hun aspiraties verlagen bij het ouder<br />

worden.<br />

4. Volgens de ‘acc<strong>om</strong>modatiehypothese’ passen mensen na verloop <strong>van</strong> tijd hun waarden<br />

en normen aan de gegeven situaties aan. Ouderen zijn meer tevreden <strong>om</strong>dat zij al<br />

langere tijd in dezelfde werksituatie verkeren en hun attitude ten aanzien <strong>van</strong> het werk<br />

hebben aangepast aan de situatie.<br />

5. Omdat de meeste studies crossectioneel <strong>van</strong> aard zijn, kunnen leeftijdsverschillen<br />

wellicht ook verklaard worden door cohortverschillen en daarmee samenhangende<br />

verschillen tussen generaties, arbeidsmarkt etc.;<br />

6. Er kan sprake zijn <strong>van</strong> selectie door het ‘healthy worker effect’ (zie hoofdstuk 1). In<br />

de meeste studies is de onderzoeksgroep <strong>van</strong> oudere werknemers relatief klein en<br />

select;<br />

7. De algemene tevredenheid stijgt met het ouder worden door niet aan werk gerelateerde<br />

factoren (Oswald & Warr, 1996, Haasnoot, De Gilder & Schabracq, 1996).<br />

In hun onderzoek, begin jaren 90 onder 10.000 Britten, vonden Oswald & Warr (1996)<br />

ondersteuning voor deze laatste factor: arbeidstevredenheid zou door factoren als<br />

levensfase en persoonlijke <strong>om</strong>standigheden beïnvloed worden.<br />

3.2.2. Werk<br />

Tot nu toe zijn de individuele factoren behandeld die samen de ‘human resources’ (het<br />

menselijk potentieel) vormen. Nu k<strong>om</strong>en de kenmerken <strong>van</strong> het werk aan bod. De interactie<br />

47


<strong>van</strong> het werk met de ‘human resources’ bepaalt volgens het model <strong>van</strong> Ilmarinen (2001) het<br />

werkvermogen <strong>van</strong> een werknemer.<br />

De kenmerken <strong>van</strong> het werk kunnen onderverdeeld worden in:<br />

- (1) fysieke kenmerken die tot uiting k<strong>om</strong>en in de fysieke eisen die het werk<br />

stelt (physical demands) en de fysieke werk<strong>om</strong>geving (work environment) en<br />

- (2) psychosociale kenmerken (mental demands/ mentale werkeisen en work<br />

c<strong>om</strong>munity/ organisatiecultuur).<br />

Per onderdeel wordt een beschrijving gegeven <strong>van</strong> enkele specifieke problemen die oudere<br />

werknemers kunnen ondervinden.<br />

3.2.2.1. Fysieke kenmerken <strong>van</strong> het werk<br />

Er is inmiddels veel bekend over fysieke capaciteiten en fysieke eisen die door het werk<br />

gesteld worden. Deze aandacht k<strong>om</strong>t vooral uit disciplines als gezondheidswetenschappen,<br />

fysiotherapie, medische wetenschap en ergon<strong>om</strong>ie. De klassieke ergon<strong>om</strong>ie houdt zich<br />

bijvoorbeeld bezig met de aanpassing <strong>van</strong> het werk aan cognitieve, motorische en fysieke<br />

vaardigheden <strong>van</strong> de werknemer. Vanuit de psychologie is de aandacht voor fysieke<br />

werkeisen en werk<strong>om</strong>geving gering. Omdat deze scriptie de problematiek <strong>van</strong> de oudere<br />

werknemer <strong>van</strong>uit de psychologie benadert, wordt dit onderwerp hier niet in detail behandeld<br />

maar wordt het beperkt tot enkele algemene stellingen in de literatuur en een analyse <strong>van</strong> de<br />

gegevens die het CBS jaarlijks levert met betrekking tot fysieke kenmerken <strong>van</strong> arbeid en<br />

arbeids<strong>om</strong>geving.<br />

Onderzoek naar fysieke kenmerken <strong>van</strong> de arbeid richt zich vooral op de fysieke<br />

werkbelasting, de mate waarin het werk een beroep doet op iemands fysieke capaciteiten<br />

(Gaillard, 1996). In tabel 3 wordt de mate weergegeven waarin mensen bepaalde fysieke<br />

kenmerken <strong>van</strong> het werk, die als belastend gezien worden, als zodanig ervaren.<br />

48


Arbeids<strong>om</strong>standigheden: werkbelasting<br />

Onderwerpen<br />

Kenmerken Perioden %<br />

Totaal<br />

15-64 jaar<br />

2001<br />

Veel<br />

kracht<br />

moeten<br />

zetten<br />

Voortdurend<br />

zelfde<br />

houding<br />

bovenlichaam<br />

Repeterend<br />

werk met<br />

armen of<br />

handen<br />

Lichamelijke belasting<br />

Werk<br />

waarbij<br />

men<br />

bezweet<br />

raakt<br />

Hoge<br />

lichamelijke<br />

belasting<br />

Enigerlei lichamelijke belasting<br />

Enigerlei<br />

lichamelijke<br />

belasting Klachten<br />

Klachten aan bovenste<br />

aan<br />

bovenste<br />

ledematen<br />

ledematen<br />

Gevolg<br />

klachten<br />

Ziekteverzuim<br />

24 45 44 9 33 82 43 22<br />

15-24 jaar 2001 36 46 53 12 48 92 42 20<br />

25-34 jaar 2001 23 48 48 9 33 85 40 19<br />

35-44 jaar 2001 22 45 42 9 30 80 43 25<br />

45-54 jaar 2001 21 43 40 11 32 77 49 23<br />

55-64 jaar 2001 19 37 31 7 27 73 39 23<br />

© Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen 2002-10-29<br />

Tabel 3. Lichamelijke werkbelasting naar leeftijd (CBS Statline 2002)<br />

Terwijl <strong>van</strong>af 45 jaar de capaciteiten beginnen af te nemen, valt in tabel 3 op dat pas boven de<br />

55 jaar een behoorlijke afname in belastende factoren is waar te nemen. De belastende<br />

factoren die het meest gemeld worden zijn langdurig dezelfde houding <strong>van</strong> het bovenlichaam<br />

en repeterend werk. Dit zou kunnen k<strong>om</strong>en doordat dit kenmerken <strong>van</strong> beeldschermwerk zijn,<br />

een werktaak die tegenwoordig zeer veel voork<strong>om</strong>t. Opmerkelijk is dat de groep 45- tot 54-<br />

jarigen in 2001 meer klachten aan ledematen meldde, maar minder verzuimde wegens ziekte<br />

dan de groep 35- tot 44-jarigen. Verontrustend is dat bijna de helft <strong>van</strong> de 15- tot 24-jarigen<br />

(48%) in 2001 vond dat men op het werk blootgesteld was aan hoge lichamelijke belasting.<br />

<strong>Een</strong> specifiek probleem voor oudere werknemers vormt de duurbelasting. Langdurige<br />

belasting leidt onder andere tot een langere hersteltijd terwijl deze hersteltijd ook al met de<br />

leeftijd toeneemt (Snel, 1995; Ziekemeyer, 1998).<br />

Volgens de CBS-gegevens kan ongeveer een derde <strong>van</strong> de werknemers boven de 45<br />

jaar niet zijn eigen werktempo regelen, noch eigen pauzes bepalen. Meer dan een kwart <strong>van</strong><br />

de werknemers boven de 45 ervoer in 2001 een hoog werktempo en hoge tijdsdruk (CBS<br />

Statline 2002).<br />

Andere gevolgen <strong>van</strong> fysieke veroudering zijn het minder goed kunnen regelen <strong>van</strong> de<br />

lichaamstemperatuur en minder worden <strong>van</strong> gehoor, reuk, smaak en gezichtsvermogen (Vis,<br />

2002). Deze vermogens worden sterk beïnvloed door de <strong>om</strong>geving waarin men moet werken.<br />

Slechte verlichting, veel lawaai en temperatuursch<strong>om</strong>melingen kunnen het functioneren<br />

daar<strong>om</strong> negatief beïnvloeden. In tabel 4 staan de meest recente gegevens <strong>van</strong> het CBS<br />

49


vermeld over de mate waarin werknemers bepaalde kenmerken <strong>van</strong> de <strong>om</strong>geving op hun werk<br />

<strong>van</strong> toepassing achten. Deze tabel vertoont geen opvallende afwijkingen qua leeftijd.<br />

Arbeids<strong>om</strong>standigheden in 2001<br />

Kenmerken<br />

Totaal<br />

15-64 jaar<br />

Zelf temperatuur Zelf ventilatie<br />

regelen regelen<br />

Belasting door <strong>om</strong>gevingsfactoren<br />

Gevaarlijk werk<br />

Lawaai op het<br />

werk<br />

Lawaai<br />

overstemmen<br />

door hard praten<br />

Oordopjes<br />

<strong>om</strong> lawaai te<br />

overstem-<br />

42 47 5 17 21 47<br />

15-24 jaar 31 33 4 19 25 49<br />

25-34 jaar 42 49 5 17 21 49<br />

35-44 jaar 42 47 6 17 20 48<br />

45-54 jaar 44 49 4 16 21 43<br />

55-64 jaar 47 51 4 15 17 39<br />

© Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen 2002-10-21<br />

Tabel 4: Arbeids<strong>om</strong>gevingsfactoren naar leeftijd (CBS Statline 2002)<br />

De fysieke kenmerken <strong>van</strong> het werk vormen voor de meeste werknemers een relatief klein<br />

deel <strong>van</strong> de werkgebonden factoren die hun functioneren beïnvloeden. De laatste decennia<br />

zijn deze factoren minder belangrijk geworden <strong>om</strong>dat er een verschuiving heeft<br />

plaatsgevonden <strong>van</strong> handarbeid naar hoofdarbeid. Gevolgen <strong>van</strong> deze verschuiving worden in<br />

het volgende onderdeel, psychosociale kenmerken <strong>van</strong> het werk, beschreven.<br />

3.2.2.2. Psychosociale kenmerken <strong>van</strong> werk<br />

De psychosociale kenmerken <strong>van</strong> werk <strong>om</strong>vatten een breed gebied dat globaal, volgens het<br />

model voor werkvermogen, kan worden onderverdeeld in: de organisatiecultuur<br />

(werkgemeenschap) en de mentale kenmerken <strong>van</strong> het werk zelf (mentale werkeisen). Per<br />

onderdeel wordt een selectie gegeven <strong>van</strong> mogelijke problemen die oudere werknemers met<br />

deze onderwerpen kunnen ondervinden.<br />

Organisatiecultuur<br />

De term organisatiecultuur wordt in de literatuur <strong>om</strong>schreven als: ‘de gedeelde waarden<br />

binnen een organisatie, die zorgen voor zin- en betekenisgeving' ( De Boer, 1996, pag.7).<br />

Deze waarden k<strong>om</strong>en onder andere tot uiting in de structuur en samenstelling <strong>van</strong> een<br />

men<br />

50


werkorganisatie, de onderlinge verhoudingen, de stijl <strong>van</strong> leiding geven en rituelen, tradities<br />

en gedragscodes.<br />

Organisatiecultuur kan een rol spelen bij het bevredigen <strong>van</strong> drie basisbehoeften <strong>van</strong><br />

mensen: De Boer (1996) refereert hierbij aan Schein (1985), die stelt dat een individu<br />

behoefte heeft aan: identiteit (de rol <strong>van</strong> de persoon in de groep moet duidelijk zijn), sturing<br />

(de persoon moet de indruk hebben invloed op de <strong>om</strong>geving uit te kunnen oefenen) en<br />

acceptatie en intimiteit (aanvaarding door de groep en een gevoel <strong>van</strong> intimiteit).<br />

<strong>Een</strong> persoon herkent zich in een organisatiecultuur als er zinvolle gedragsregels zijn die zijn<br />

rol duidelijk maken. Gezamenlijk vastgestelde waarden geven in een organisatiecultuur aan<br />

wat aandachtspunten zijn en welke richting uitgegaan zal worden. In een degelijke<br />

organisatiecultuur is grote kans op vertrouwelijkheid, acceptatie en begrip waardoor interactie<br />

en c<strong>om</strong>municatie beter verlopen. Als oudere werknemers problemen hebben met een<br />

organisatiecultuur k<strong>om</strong>t dat vaak door gebreken in de structuur en de samenstelling <strong>van</strong><br />

organisaties, de onderlinge verhoudingen en de stijl <strong>van</strong> leidinggeven (De Boer, 1996).<br />

Structuur en samenstelling <strong>van</strong> organisaties<br />

De snelle toename <strong>van</strong> vooral technologische veranderingen heeft geleid tot verschillende<br />

wijzigingen in de structuur en samenstelling <strong>van</strong> werkorganisaties. Organisaties zijn platter<br />

geworden (minder hiërarchisch), flexibeler en meer markt- en productgericht (Schabracq,<br />

1998; Thunnissen et al., 2000). Moderne organisaties bestaan tegenwoordig uit zelfstandige,<br />

resultaatverantwoordelijke eenheden. Voor de individuele werknemers hebben deze<br />

wijzigingen belangrijke effecten als een toename <strong>van</strong> individualisering in de vorm <strong>van</strong> grotere<br />

verantwoordelijkheid voor het eigen functioneren en de noodzaak <strong>om</strong> nauwer samen te<br />

werken. Deze ontwikkelingen kunnen voor oudere werknemers zowel positieve als negatieve<br />

gevolgen hebben.<br />

Positief is dat moderne (verplatte)organisaties functies hebben die voor oudere<br />

werknemers, met hun grote ervaring, interessant zijn. Dit zijn functies waarin overdragen <strong>van</strong><br />

kennis, verzamelen <strong>van</strong> informatie en adviseren en motiveren een belangrijke rol spelen.<br />

Negatief is dat oudere werknemers niet zo gewend zijn aan voortdurende veranderingen<br />

waarbij eigen verantwoordelijkheid en zelfstandigheid belangrijk zijn. Ze kunnen problemen<br />

krijgen <strong>om</strong> meer zelf te moeten beslissen en bedenken ook al <strong>om</strong>dat ze meestal gewend waren<br />

met opdrachten te werken en de bedoelingen <strong>van</strong> het management te wantrouwen (Schabracq,<br />

1998). De nadruk op het eigen initiatief kan het gevoel <strong>van</strong> veiligheid bedreigen. Uit<br />

onderzoek is gebleken dat ouderen steeds minder solidariteit ervaren en het idee hebben te<br />

51


moeten knokken voor een eigen plek (De Boer, 1996). Ze zijn gewend te werken in een strak<br />

georganiseerde arbeidsorganisatie en ervaren te weinig ordelijkheid door voortdurende<br />

veranderingen.<br />

Onderlinge verhoudingen<br />

In de “nieuwe” organisaties moet een gezamenlijk product worden afgeleverd. Dit vraagt <strong>om</strong><br />

een goede samenwerking met collega’s en een goede werksfeer waarin de c<strong>om</strong>petenties <strong>van</strong><br />

oudere werknemers op hun waarde worden geschat (Thunnissen et al., 2000).<br />

Diverse auteurs vermelden dat met het ouder worden factoren als werksfeer en sociale<br />

contacten met collega’s belangrijker worden (Krijnen-Stelling & Schabracq, 1996;<br />

Thunnissen et al. 2000). Helaas ondervinden s<strong>om</strong>mige ouderen bepaalde specifieke<br />

problemen met betrekking tot de samenwerking en contacten met collega’s. Uit een<br />

onderzoek <strong>van</strong> Dresens in 1989 kwam naar voren dat s<strong>om</strong>mige ouderen <strong>van</strong> mening waren dat<br />

de aut<strong>om</strong>atisering en strakke planning de c<strong>om</strong>municatie tussen werknemers verarmen. Met de<br />

nadruk op individuele verantwoordelijkheid kon men niet meer rekenen op sociale steun <strong>van</strong><br />

collega’s en was er nauwelijks sprake meer <strong>van</strong> samenwerking. Bovendien ergerden<br />

s<strong>om</strong>migen zich aan de resultaatgerichtheid, het ‘snelle’ handelen <strong>van</strong> jongere collega’s en de<br />

geringe loyaliteit aan de organisatie (De Boer, 1996).<br />

Stijl <strong>van</strong> leidinggeven<br />

Uit een recent grootschalig onderzoek <strong>van</strong> het Nederlands Interdisciplinair Demografisch<br />

Instituut (NIDI) k<strong>om</strong>t naar voren dat leidinggevenden <strong>van</strong> enkele grote bedrijven en de<br />

rijksoverheid weinig moeite doen <strong>om</strong> hun oudere medewerkers langer vast te houden. De<br />

houding <strong>van</strong> leidinggevenden lijkt zich te kenmerken, volgens de onderzoekers, door een<br />

haast ‘onverschillige afstandelijkheid’: het einde <strong>van</strong> de arbeidsloopbaan is een zaak <strong>van</strong> de<br />

werknemer alleen. Zelfs als er problemen zijn met het opvullen <strong>van</strong> vacatures worden ouderen<br />

niet gezien als een structurele oplossing <strong>van</strong> dat probleem. Aan werknemers die goed<br />

functioneren en een moeilijk vervulbare functie hebben, wordt volgens dit onderzoek, vrijwel<br />

nooit gevraagd langer door te werken dan ze zelf willen. <strong>Een</strong> derde <strong>van</strong> de 800 ondervraagde<br />

ex-werknemers gaf aan wel langer te hebben willen werken indien hun dat was gevraagd<br />

(Henkens & Van Solinge, 2003, Staal, 2003).<br />

<strong>Een</strong> ander onderzoek vermeldt dat leidinggevenden <strong>van</strong> mening zijn dat oudere<br />

medewerkers de doorstr<strong>om</strong>ing beletten doordat ze aantrekkelijke functies bezetten waardoor<br />

jongeren de organisatie links laten liggen (Sengers, 2002).<br />

52


Diverse onderzoeken wijzen uit dat leidinggevenden doorgaans een negatief beeld<br />

hebben <strong>van</strong> het functioneren <strong>van</strong> hun oudere ondergeschikten (Remery, Henkens, Schippers &<br />

Ekamper, 2001, Thunnissen et al. 2000) . Dit kan een negatieve uitwerking hebben op het<br />

personeelsbeleid in de vorm <strong>van</strong> :<br />

- voorkeur voor jongeren, ongeacht capaciteiten, bij werving en selectie;<br />

- minder faciliteiten voor scholing <strong>van</strong> oudere werknemers;<br />

- vreemde, onlogische vormen <strong>van</strong> mobiliteit <strong>van</strong> oudere werknemers,<br />

bijvoorbeeld het wegpr<strong>om</strong>overen naar functies zonder inhoud;<br />

- geen eisen aan maar ook geen aandacht voor oudere werknemers.<br />

Thunnissen (2000) merkt daarbij nog op dat leidinggevenden mobieler zijn geworden. Ze<br />

zitten gemiddeld drie jaar in hun functie en moeten zich in die korte periode bewijzen. Dit<br />

versterkt de tendens instrumenteel <strong>om</strong> te gaan met de ervaren, oudere werknemers door deze<br />

vooral op projecten te zetten waarin deze eerder goed zijn gebleken. Daarnaast weten deze<br />

leidinggevenden (door hun snelle wisseling <strong>van</strong> functie) vaak niet welke ervaring oudere<br />

werknemers hebben opgedaan en kunnen ze daar<strong>om</strong> hun ontwikkeling niet goed begeleiden.<br />

Schabracq (1998) vermeldt dat veel jongere leidinggevenden het niet gemakkelijk<br />

vinden met oudere werknemers <strong>om</strong> te gaan. Deze hebben een bepaalde positie opgebouwd in<br />

een organisatie door hun arbeidsverleden en zijn wat ongrijpbaar voor het management door<br />

verkregen privileges en grondige kennis <strong>van</strong> de organisatie.. Hun senioriteit, bijdragen aan de<br />

organisatie in het verleden en leeftijd geven recht op enige mate <strong>van</strong> respect <strong>van</strong> de jongere<br />

leidinggevenden. Dit maakt het moeilijk hen tot de orde te roepen en te corrigeren. S<strong>om</strong>mige<br />

leidinggevenden kiezen er daar<strong>om</strong> voor <strong>om</strong> dit te vermijden, wat kan leiden tot isolatie, te<br />

weinig feedback en rolonduidelijkheid voor de oudere werknemers.<br />

Mentale werkeisen<br />

Onderdeel <strong>van</strong> psychosociale kenmerken zijn de mentale werkeisen: de aard en inhoud <strong>van</strong><br />

het werk zelf in psychologische zin. Deze factor heeft verhoudingsgewijs veel invloed op het<br />

werkvermogen.<br />

Problemen door mentale werkeisen<br />

In hoofdstuk 2 kwam naar voren dat oudere werknemers uit de ‘babybo<strong>om</strong>-generatie’ in het<br />

werk vooral problemen kunnen krijgen bij het uitoefenen <strong>van</strong> taken zonder veel betekenis.<br />

Zelfbewustheid, mondigheid en kritische houding ten opzichte <strong>van</strong> autoriteit kunnen ertoe<br />

53


leiden dat ‘babybo<strong>om</strong>ers’ niet goed functioneren in functies met weinig regelmogelijkheden<br />

(geringe auton<strong>om</strong>ie).<br />

In hoofdstuk 2 werd geconcludeerd dat gevolgen <strong>van</strong> cognitieve veroudering normaal<br />

gesproken geen negatieve invloed hebben op het functioneren <strong>van</strong> oudere werknemers<br />

doordat deze gec<strong>om</strong>penseerd kan worden met een grotere ervaring. Dit betekent dat er wel<br />

problemen op kunnen treden als ouderen steeds nieuwe taken moeten verrichten die niet<br />

aansluiten bij eerder opgebouwde ervaring. Dit houdt niet in dat nieuwe taken qua inhoud<br />

volledig overeen hoeven te k<strong>om</strong>en met eerder uitgeoefende werkzaamheden, maar dat deze<br />

we enigszins aan moeten sluiten bij het referentiekader dat een werknemer door de jaren heen<br />

ontwikkeld heeft.<br />

Dit geldt ook voor de c<strong>om</strong>putervaardigheden die bij die taken nodig zijn. Uit<br />

onderzoek k<strong>om</strong>t naar voren dat 45-plussers minder vaardig en snel zijn in het <strong>om</strong>gaan met<br />

c<strong>om</strong>puters. <strong>Een</strong> verklaring ligt in de grotere voorzichtigheid die ouderen in acht nemen bij<br />

het werken met c<strong>om</strong>puters door de angst voor onbekende gevolgen (Baracat & Marquié,<br />

1994).<br />

Volgens de conclusie in hoofdstuk 2 heeft het afnemende vermogen <strong>om</strong> in een hoog<br />

tempo en met een constante snelheid te kunnen werken geen negatieve invloed op het<br />

functioneren <strong>van</strong> oudere werknemers doordat er voldoende c<strong>om</strong>pensatiemogelijkheden zijn,<br />

ook op grond <strong>van</strong> opgebouwde ervaring. Opmerkelijk in dit verband is dat uit onderzoek blijkt<br />

dat werknemers <strong>van</strong> middelbare leeftijd meer moeite hebben met werkdruk dan jongeren: de<br />

klachten rond werktempo, werkhoeveelheid en emotionele belasting vertonen een piek tussen<br />

45 en 55 jaar (Thunnissen et al., 2000) . Thunnissen et al. refereren bovendien aan een zestal<br />

studies waaruit naar voren k<strong>om</strong>t dat werkdruk een aanleiding vormt voor oudere werknemers<br />

<strong>om</strong> vervroegd uit te treden. Verklaringen hiervoor moeten niet gezocht worden in de gevolgen<br />

<strong>van</strong> veroudering maar, naast de overige in dit hoofdstuk vermelde problemen, bijvoorbeeld in<br />

kenmerken <strong>van</strong> het werk als gebrekkige regelmogelijkheden, gebrekkige afwisseling in taken,<br />

geen volledige taken of werk zonder betekenis. Als aantekening moet bij de constatering <strong>van</strong><br />

Thunnissen et al. worden vermeld dat het begrip werkdruk moeilijk te interpreteren is en vaak<br />

verschillend wordt geïnterpreteerd.<br />

3.3. Persoonsgebonden problemen <strong>van</strong> oudere werknemers<br />

In paragraaf 3.2. is aan de hand <strong>van</strong> het model <strong>van</strong> Ilmarinen voor werkvermogen een aantal<br />

persoonsgebonden problemen behandeld met het functioneren in een werksituatie. Deze<br />

waren onderverdeeld in de thema’s gezondheid (3.2.1.1.), scholing en c<strong>om</strong>petentie (3.2.1.2.),<br />

54


waarden en attitudes (3.2.1.3.) en motivatie en arbeidstevredenheid (3.2.1.4.). In deze<br />

paragraaf (3.3.) k<strong>om</strong>en de persoonsgebonden factoren aan bod die samenhangen met de<br />

persoonlijke leefsituatie buiten de werk<strong>om</strong>geving. Er is gebruikgemaakt <strong>van</strong><br />

literatuuronderzoek naar persoonlijke factoren die werknemers wel of niet doen beslissen<br />

vervroegd uit het arbeidsproces te treden.<br />

De thuissituatie speelt een belangrijke rol of, volgens het meest recente onderzoek <strong>van</strong><br />

Henkens en <strong>van</strong> Solinge (2003), zelfs een hoofdrol bij de beslissing al dan niet vervroegd uit<br />

te treden. Alleenstaanden en mensen met afhankelijke, thuiswonende kinderen en een<br />

werkende partner zijn minder geneigd vervroegd uit te treden. Als beide partners werken,<br />

hebben zij een grote voorkeur gelijktijdig te stoppen met werken. De houding <strong>van</strong> partner,<br />

vrienden en familie is ook <strong>van</strong> invloed op het al dan niet eerder stoppen met werken. Als de<br />

partner de verwachte gevolgen <strong>van</strong> de vervroegde uittreding positief waardeert, is de kans dat<br />

men daadwerkelijk eerder stopt aanmerkelijk hoger (Dorhout, Maassen <strong>van</strong> den Brink &<br />

Groot, 2002 ; Henkens & Van Solinge, 2003; Thunnissen et al., 2000).<br />

<strong>Een</strong> andere belangrijke factor is gezondheid. Dit kan de eigen gezondheid zijn, de<br />

gezondheid <strong>van</strong> de partner of kinderen of, vooral bij vrouwen, de gezondheid <strong>van</strong><br />

hulpbehoevende (schoon)ouders. De zorgvraag <strong>van</strong> hulpbehoevende (schoon)ouders kan bij<br />

vrouwen een groot beslag leggen op de vrije tijd, zeker als men afk<strong>om</strong>stig is uit een klein<br />

gezin. De gezondheidssituatie is <strong>van</strong> veel factoren afhankelijk. Werkzaamheden die veel<br />

stress en vermoeidheid opleveren, kunnen leiden tot gezondheidsklachten maar ook<br />

leefstijlkenmerken als roken, gebruik <strong>van</strong> alcohol, slechte voeding, overgewicht en te weinig<br />

lichaamsbeweging hebben een slechte invloed op de gezondheid. Toch voelde meer dan<br />

driekwart <strong>van</strong> de 45- tot 65- jarigen zich in Nederland in 2000 goed gezond, volgens de<br />

meest recente gegevens <strong>van</strong> het CBS (CBS statline, 2002).<br />

Bij de beslissing vervroegd te stoppen met werken spelen diverse factoren een rol,<br />

maar een zekere garantie <strong>van</strong> ink<strong>om</strong>en is een basisvoorwaarde <strong>om</strong> een uittredingsbeslissing te<br />

kunnen nemen. Dit werd zeer onlangs nog bevestigd door het onderzoek <strong>van</strong> het Nederlands<br />

Interdisciplinair Demografisch Insituut (Henkens & Van Solinge, 2003) onder ruim 3500<br />

werknemers en ex-werknemers <strong>van</strong> boven de 50. Uit veel onderzoeken k<strong>om</strong>t naar voren dat<br />

de financiële situatie het belangrijkst is voor de beslissing wel of niet vervroegd met pensioen<br />

te gaan.<br />

Op basis <strong>van</strong> gegevens <strong>van</strong> 4700 gezinnen met een gezinshoofd tussen de 40 en 65<br />

jaar, die zowel in 1993 als in 1995 werden geïnterviewd, kwam naar voren dat oudere<br />

werknemers, los <strong>van</strong> ink<strong>om</strong>en, arbeids<strong>om</strong>standigheden of gezondheid, een grote voorkeur<br />

55


hebben voor vrije tijd. De reden waar<strong>om</strong> mensen bleven werken lag vooral in het ink<strong>om</strong>en dat<br />

zij ontvingen, waarbij het zowel ging <strong>om</strong> het loon als <strong>om</strong> het toek<strong>om</strong>stige pensioen (Heyma,<br />

2001). Er zijn echter ook aanwijzingen dat de voorkeur voor vrije tijd zo groot is dat men<br />

bereid is daarvoor flink in ink<strong>om</strong>en terug te gaan (Dorhout, Maassen <strong>van</strong> den Brink & Groot,<br />

2002). Uit een recent onderzoek onder ruim 1000 Britse 50-plussers kwam bijvoorbeeld naar<br />

voren dat deze groep steeds meer moeite heeft een goede balans tussen werk en privé te<br />

vinden. Door de groei <strong>van</strong> het aantal tweeverdieners wordt er steeds vaker een beroep op opa<br />

of <strong>om</strong>a gedaan <strong>om</strong> voor de kleinkinderen te zorgen. Veel ouderen k<strong>om</strong>en hierdoor in conflict<br />

tussen de druk <strong>van</strong> de baas <strong>om</strong> te blijven werken en de druk <strong>van</strong> het thuisfront (50-plusser<br />

voor dilemma, 2002).<br />

Andere factoren die mensen stimuleren langer te blijven werken, zijn: een sociaal<br />

netwerk met nog veel betaald werkenden, niet weten hoe de vrije tijd in te vullen en een<br />

verlies aan zelfrespect (Henkens, 1998, in Dorhout et al., 2002; Thunnissen et al., 2000). De<br />

vraag is in hoeverre deze andere factoren ouderen stimuleren langer te blijven werken. Uit<br />

onderzoek k<strong>om</strong>t namelijk ook naar voren dat het zelf kunnen beslissen wat te doen en meer<br />

tijd voor hobby’s en sport als grootste voordeel worden gezien <strong>van</strong> stoppen met werken<br />

(Kerkhofs et al., 2000, in Dorhout et al. 2002). Door de lage arbeidsparticipatie hebben veel<br />

ouderen meer contact met niet-werkenden dan met betaald werkenden. Niet-werkende<br />

senioren met voldoende financiële middelen zijn de laatste jaren een aantrekkelijke doelgroep<br />

voor zowel de overheid als het bedrijfsleven geworden. Er bestaan tegenwoordig vele<br />

manieren <strong>om</strong> invulling aan de vrije tijd te geven, zowel gericht op consumptie als op<br />

ontwikkeling via bijvoorbeeld vrijwilligerswerk, lange reizen of interessante, algemeen<br />

vormende cursussen. Al deze mogelijkheden, alsmede het besef niet de enige te zijn, kunnen<br />

het verlies aan zelfrespect voork<strong>om</strong>en of beperkt houden en het blijven werken<br />

onaantrekkelijk maken. Het lijkt er daar<strong>om</strong> op dat, <strong>om</strong> oudere werknemers langer voor de<br />

arbeidsmarkt te kunnen behouden, in ieder geval voor een deel tegemoet moet worden<br />

gek<strong>om</strong>en aan de sterke behoefte aan vrije tijd, bijvoorbeeld door een vorm <strong>van</strong> deeltijdwerk in<br />

c<strong>om</strong>binatie met deeltijdpensioen aan te bieden.<br />

3.4. Samenvatting en conclusie<br />

In dit hoofdstuk is een selectie <strong>van</strong> problemen behandeld waarmee oudere werknemers te<br />

maken kunnen krijgen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen problemen door de<br />

ontwikkeling <strong>van</strong> onze samenleving als geheel (macro-niveau), problemen in relatie tot werk<br />

(meso-niveau) en problemen ten gevolge <strong>van</strong> de persoonlijke leefsituatie (micro-niveau).<br />

56


Daarbij is verreweg de meeste aandacht besteed aan werkgebonden problemen, <strong>om</strong>dat deze<br />

problemen <strong>van</strong>uit het werk, via onder andere personeelsbeleid, te beïnvloeden zijn.<br />

Op macroniveau kunnen vooral problemen optreden ten gevolge <strong>van</strong> de steeds snellere<br />

toename <strong>van</strong> technologische veranderingen, de individualisering, het feit dat een steeds groter<br />

wordende groep niet meer actief formeel participeert in de opbouw <strong>van</strong> onze samenleving en<br />

de negatieve beeldvorming over oudere werknemers.<br />

Leidraad voor de behandeling <strong>van</strong> werkgebonden problemen was het model voor<br />

werkvermogen <strong>van</strong> Ilmarinen (2001). Werkvermogen (work ability) wordt, volgens<br />

Ilmarinen, bepaald door de interactie <strong>van</strong> individuele capaciteiten en behoeften (human<br />

resources) met fysieke en psychosociale kenmerken <strong>van</strong> werk. De individuele capaciteiten en<br />

behoeften worden in dit model gevormd door een c<strong>om</strong>binatie <strong>van</strong> de factoren fysieke<br />

capaciteit, mentale capaciteit, sociaal functioneren, scholing en c<strong>om</strong>petentie, motivatie,<br />

attitudes en waarden. Fysieke en psychosociale kenmerken <strong>van</strong> werk worden onderverdeeld<br />

in fysieke en mentale werkeisen, de fysieke werk<strong>om</strong>geving en de organisatiecultuur.<br />

Werkvermogen is volgens Ilmarinen (2001) een basisvoorwaarde voor het<br />

ontwikkelen <strong>van</strong> ‘employability’, een optimale inzetbaarheid in verschillende werksituaties of<br />

volgens het sociaal jaarverslag 2000 <strong>van</strong> Siemens: ‘het vermogen en de snelheid waarmee<br />

medewerkers kunnen reageren op veranderingen in arbeidstaken en werk<strong>om</strong>geving’ (Siemens,<br />

2000, pag. 11). Voor het ontwikkelen <strong>van</strong> employability zijn echter ook maatschappelijke<br />

factoren, bijvoorbeeld de beeldvorming in de samenleving, en kenmerken <strong>van</strong> de leefsituatie<br />

<strong>van</strong> belang.<br />

Als laatste onderdeel werd de problematiek ten gevolge <strong>van</strong> de persoonlijke<br />

leefsituatie behandeld. Onderzoek laat zien dat vooral financiën, thuissituatie, ervaren<br />

gezondheid en behoefte aan vrije tijd een belangrijke rol te spelen bij de beslissing wel of niet<br />

vervroegd met pensioen te gaan.<br />

Het volgende hoofdstuk zal een <strong>overzicht</strong> geven <strong>van</strong> de <strong>maatregelen</strong> die voorgesteld<br />

en toegepast worden <strong>om</strong> de ‘employability’ <strong>van</strong> oudere werknemers te verhogen.<br />

57


4.1. Inleiding<br />

HOOFDSTUK 4 : Maatregelen ter behoud <strong>van</strong> oudere werknemers<br />

In dit hoofdstuk wordt een <strong>overzicht</strong> gegeven <strong>van</strong> in de literatuur voorgestelde en toegepaste<br />

<strong>maatregelen</strong>. Om structuur aan te brengen in de gevonden <strong>maatregelen</strong> is weer een indeling<br />

gemaakt op macro-, meso- en microniveau. Op macroniveau wordt de rol <strong>van</strong> overheid,<br />

belangenorganisaties en andere nationale initiatieven toegelicht. Op mesoniveau zijn vooral<br />

de sectorafspraken op CAO-niveau <strong>van</strong> belang. Deze scheppen kader en voorwaarden<br />

waarbinnen organisaties inhoud aan beleid kunnen geven. Op microniveau worden<br />

inhoudelijke <strong>maatregelen</strong> op organisatieniveau en diverse vormen <strong>van</strong> personeelsbeleid voor<br />

ouderen beschreven.<br />

Eerst volgt een korte paragraaf waarin wordt beschreven wat oudere werknemers<br />

willen in hun werk. Dat zou een <strong>van</strong> de belangrijkste uitgangspunten moeten zijn voor het<br />

ontwikkelen <strong>van</strong> beleid dat ouderen stimuleert langer te blijven werken<br />

4.1.1. Wat willen oudere werknemers?<br />

Allereerst moet gesteld worden dat niet eenvoudig aan te geven is wat oudere werknemers<br />

willen.Ouderen verschillen daarvoor onderling te veel <strong>van</strong> elkaar. Wel zijn uit de vorige<br />

hoofdstukken enkele wensen <strong>van</strong> oudere werknemers naar voren gek<strong>om</strong>en. Uit de<br />

beschrijving <strong>van</strong> de ‘babybo<strong>om</strong>generatie’ bleek bijvoorbeeld dat zinvol werk en<br />

betrokkenheid <strong>van</strong> groot belang is voor veel leden <strong>van</strong> deze generatie. Deze generatie is<br />

opgegroeid in de jaren 60 en wordt niet voor niets de ‘protestgeneratie’ genoemd. Ook kwam<br />

naar voren dat ouderen, in vergelijking met jongeren, meer behoefte hebben aan vrije tijd en<br />

meer waarde hechten aan de intrinsieke aspecten <strong>van</strong> werk: werk dat nut heeft en werk als<br />

middel tot sociale waardering, zelfrespect en zelfontplooiing.<br />

Verder zijn veel ouderen veranderingsmoe. Ze twijfelen aan het nut <strong>van</strong> zoveel<br />

veranderingen, vooral als ze merken dat bepaalde veranderingen al eerder onder een andere<br />

naam of in een iets andere maar soortgelijke vorm zijn uitgeprobeerd; ingrijpende<br />

reorganisaties vragen vaak aanpassingen waarop ze niet zitten te wachten.Ouderen zijn meer<br />

gericht op het behoud <strong>van</strong> wat zij hebben en het benutten <strong>van</strong> het hier en nu (Schabracq,<br />

1998). Meer aandacht voor sociale binding op de werkvloer, meer ruimte voor mensen,<br />

minder starre regels en procedures en een optimale c<strong>om</strong>municatie vormen de basis voor een<br />

organisatie waarin werknemers zich thuis voelen (Lampert & Schraders, 2002).<br />

58


Uitzendbureau 65+ laat weten dat het extra geld voor gepensioneerden niet dé primaire<br />

reden is <strong>om</strong> zich in te schrijven. De meesten blijven werken wegens de sociale contacten, het<br />

maatschappelijk actief willen blijven en het aanwenden <strong>van</strong> kennis en ervaring (Oudere<br />

werknemer kan zonder prestige, 2002).<br />

De American Association of Retired Persons heeft in 2002 een onderzoek laten doen onder<br />

meer dan 2500 werknemers tussen de 45 en 74 jaar. Hierin werd ondermeer de vraag gesteld<br />

hoe de ideale baan er voor deze werknemers uit zou zien. De ideale baan werd volgens de<br />

respondenten gekenmerkt door:<br />

- een vriendelijke werk<strong>om</strong>geving (94%),<br />

- respect <strong>van</strong> collega’s (90%),<br />

- respect <strong>van</strong> leidinggevenden (84%),<br />

- mogelijkheden <strong>om</strong> talenten en vaardigheden te benutten (94%),<br />

- iets nuttigs doen (91%),<br />

- iets nieuws leren (88%),<br />

- anderen helpen (86%)<br />

- en iets doen wat men altijd al heeft willen doen (75%).<br />

<strong>Een</strong> minder groot deel (60%) <strong>van</strong> de respondenten beschouwde pensioenregelingen en hoge<br />

salarissen als essentiële onderdelen <strong>van</strong> de ideale baan (Montenegro, Fischer & Remez, 2002).<br />

Uit een onderzoek onder een veel kleiner aantal HBO docenten (n=31) kwam naar<br />

voren dat effectief en zinvol ouderenbeleid zich vooral dient te richten op zaken die <strong>van</strong><br />

belang zijn voor het werk en de organisatie: waardering en erkenning <strong>van</strong> het werk, trots op<br />

het vak, verantwoordelijkheid voor eigen werk, zien waartoe het werk leidt.. Er hoeven geen<br />

nieuwe <strong>maatregelen</strong> te worden ontwikkeld, bestaande <strong>maatregelen</strong> moeten beter worden<br />

toegepast, aldus de docenten (Hermanussen & Hendrikse, 2001).<br />

De FNV heeft tijdens de laatste 50+ beurs een enquête gehouden onder 777 bezoekers,<br />

waar<strong>van</strong> 53% nog werkte. Hieruit kwam naar voren dat men wel langer wil werken, maar toch<br />

liever minder uren per week en in een andere, gezien de leeftijd en ervaring, meer passende<br />

functie (FNV, 2002). Alhoewel onvergelijkbaar qua opzet en inhoud geven de drie<br />

onderzoeken allen aan dat intrinsieke aspecten <strong>van</strong> werk <strong>van</strong> groot belang zijn voor de<br />

respondenten.<br />

Het gaat echter niet alleen <strong>om</strong> de oudere werknemers <strong>van</strong> nu. De jongere werknemers<br />

<strong>van</strong> nu zijn de oudere <strong>van</strong> morgen. De vergrijzing zal nog vele jaren duren en het is dus ook<br />

belangrijk te weten hoe jongeren nu over werk denken. Uit een recent onderzoek <strong>van</strong> KPMG<br />

Ebbinge onder studenten kwam naar voren dat deze nu vooral kiezen voor veiligheid in de<br />

59


vorm <strong>van</strong> baanzekerheid en financiële zekerheid. Verder hebben zij een duidelijke voorkeur<br />

voor een goede balans tussen werk en privé, vrijheid, flexibele werktijden, afwisseling,<br />

dynamiek en een niet al te lange werkweek (Nederland vindt..,2002).<br />

<strong>Een</strong> onderzoek <strong>van</strong> AXA verzekering onder ruim 1000 Nederlanders boven de 25<br />

bracht naar voren dat bijna driekwart <strong>van</strong> de respondenten het werkleven geleidelijk af zou<br />

willen bouwen. Slechts een kwart zag nog iets in de traditionele manier <strong>van</strong> met pensioen<br />

gaan (AXA, 2002).<br />

Werkorganisaties zouden extra moeten letten op een goede balans tussen werk- en<br />

privésituatie bij het stimuleren <strong>van</strong> <strong>maatregelen</strong> ouderen langer in het arbeidsproces te<br />

houden. Recent onderzoek heeft namelijk duidelijk gemaakt dat de thuissituatie, vooral de<br />

houding <strong>van</strong> de partner, een hoofdrol speelt bij de beslissing <strong>om</strong> al dan niet vervroegd uit te<br />

treden (Henkens & <strong>van</strong> Solinge, 2003).<br />

4.2. Maatregelen <strong>van</strong> overheidswege<br />

De Nederlandse overheid heeft in de arbeidsparticipatie een voorwaardenscheppende en<br />

stimulerende rol. Daarbij laat zij zich adviseren door de Sociaal Econ<strong>om</strong>ische Raad (SER).<br />

De Europese Unie heeft tegenwoordig veel invloed op <strong>maatregelen</strong> die <strong>van</strong><br />

overheidswege worden gen<strong>om</strong>en. Hoog op de Europese agenda staat het concept ‘Active<br />

Ageing’. Dit houdt in dat wordt nagestreefd leren, werken, maatschappelijk actief zijn en<br />

recreëren tot op hoge leeftijd met elkaar te c<strong>om</strong>bineren. Om de negatieve gevolgen <strong>van</strong><br />

vergrijzing tegen te gaan is tijdens de Europese Raad <strong>van</strong> Barcelona <strong>van</strong> 15 tot 16 maart 2002<br />

onder andere de afspraak gemaakt dat de gemiddelde leeftijd waarop werknemers stoppen met<br />

werken in 2010 met ongeveer 5 jaar moet zijn toegen<strong>om</strong>en. Op basis <strong>van</strong> deze afspraak zijn in<br />

Europees verband diverse plannen gemaakt. Zo moeten VUT-regelingen worden ontmoedigd<br />

en moeten er meer inspanningen worden gedaan <strong>om</strong> de arbeidsmarktkansen voor oudere<br />

werknemers te vergroten, bijvoorbeeld door formules voor gedeeltelijke pensionering in de<br />

wet vast te leggen. Het vrijwillig langer doorwerken <strong>van</strong> oudere werknemers zou als uitdaging<br />

moeten worden gehonoreerd en vervroegd uittreden mag niet worden gebruikt <strong>om</strong><br />

herstructureringsproblemen op te lossen. Flexibele vormen <strong>van</strong> arbeidsorganisatie zoals<br />

deeltijd werken, telewerk en levenslang leren zijn instrumenten waarmee het behoud <strong>van</strong><br />

oudere werknemers kan worden gestimuleerd. Pensioenstelsels moeten volgens de Europese<br />

Unie worden hervormd tot geleidelijke, flexibele regelingen waardoor mensen blijven<br />

doorwerken tot een pensioenleeftijd die meer in overeenstemming is met de toegen<strong>om</strong>en<br />

levensverwachting. Pensioenregelingen moeten leiden tot een geleidelijke overgang <strong>van</strong> een<br />

60


volledige baan naar pensioen en tot actieve deelname <strong>van</strong> ouderen aan het openbare,<br />

maatschappelijke en culturele leven (Europese Raad <strong>van</strong> Barcelona, 2002).<br />

De afspraken in Europees verband zijn in overeenstemming met het laatste advies <strong>van</strong><br />

de SER, dat vervroegd uittreden minder aantrekkelijk moet worden gemaakt en dat oudere<br />

werknemers goede toegang moeten krijgen tot levenslang leren (De Geus, Rutte & Nicolai,<br />

2002).<br />

Op basis <strong>van</strong> de Europese afspraken kunnen de volgende knelpunten voor de<br />

Nederlandse overheid worden geformuleerd:<br />

1. leeftijdsdiscriminatie: het negatieve beeld over oudere werknemers in onze<br />

samenleving;<br />

2. langer werken is financieel niet aantrekkelijk;<br />

3. onevenwichtige verdeling <strong>van</strong> arbeid over het leven;<br />

4. oudere werknemers zijn niet voldoende ‘employable’;<br />

5. steeds hogere kosten <strong>van</strong> het zorgstelsel door de vergrijzing.<br />

Per knelpunt worden hierna huidige overheids<strong>maatregelen</strong> toegelicht en voorstellen voor<br />

toek<strong>om</strong>stige <strong>maatregelen</strong>. Het gaat hier voornamelijk <strong>om</strong> financiële <strong>maatregelen</strong> ter<br />

bevordering <strong>van</strong> de arbeidsparticipatie <strong>van</strong> oudere werknemers.<br />

4.2.1. Leeftijdsdiscriminatie<br />

In hoofdstuk 3 werd besproken dat er helaas nog steeds een negatief beeld over oudere<br />

werknemers bestaat bij veel Nederlandse werkgevers. Verandering <strong>van</strong> dit beeld is niet<br />

makkelijk, maar de overheid kan hierin een belangrijke stimulerende rol spelen door zelf als<br />

werkgever het goede voorbeeld te geven. Daarnaast kan de overheid zowel via wetten als via<br />

voorlichtingscampagnes trachten leeftijdsdiscriminatie tegen te gaan.<br />

In hoofdstuk 3 werd vermeld dat, met de toename <strong>van</strong> ouderen in het arbeidsproces,<br />

de macht <strong>van</strong> deze groep groter wordt en daarmee de invloed op alle sectoren <strong>van</strong> onze<br />

samenleving. Bovendien kan verwacht worden dat naarmate jongeren meer met ouderen te<br />

maken krijgen in hun werk, hun beeld over ouderen genuanceerder zal worden <strong>om</strong>dat zij<br />

merken dat ouderen onderling zeer veel <strong>van</strong> elkaar verschillen. De personeelsopbouw <strong>van</strong><br />

werkorganisaties zou meer in overeenstemming moeten zijn met de leeftijdsopbouw <strong>van</strong> de<br />

samenleving.<br />

De overheid wil werkgevers stimuleren meer ouderen in dienst te nemen en/of ouderen<br />

langer in dienst te houden door:<br />

61


- uitbreiding VLW: <strong>om</strong> de kansen op een baan voor oudere werklozen te verbeteren is sinds 1<br />

januari 2001 de regeling Afdrachtvermindering Langdurig Werklozen (VLW) verruimd:<br />

werkgevers die langdurig werklozen in dienst nemen hoeven gedurende een periode <strong>van</strong><br />

maximaal 4 jaar minder belasting voor hen af te dragen. Voor werklozen <strong>van</strong> 50 jaar en ouder<br />

bestaat geen minimale inschrijvingsduur <strong>om</strong> als langdurig werkloos bestempeld te worden,<br />

bovendien is de maximale ink<strong>om</strong>ensgrens voor toepassing <strong>van</strong> de regeling voor hen hoger.<br />

Inmiddels heeft het huidige tweede kabinet Balkenende bepaald dat, <strong>van</strong>wege de nodige<br />

bezuinigingen, er <strong>van</strong>af 2004 geen geld meer beschikbaar is voor deze regeling (NOS, 2003).;<br />

- beloning in dienst blijven oudere werknemers: werkgevers worden <strong>van</strong>af april 2002 beloond<br />

voor het langer doorwerken <strong>van</strong> hun werknemers <strong>van</strong> 57 tot 65 jaar door middel <strong>van</strong> een<br />

korting op hun WAO-premie;<br />

- 65-plussers zijn extra aantrekkelijk voor werkgevers <strong>om</strong>dat voor hen geen sociale premies<br />

meer hoeven te worden betaald (Van Berkel, Cornelissen, Mulder, Quispel & Steen, 2002;<br />

werkwijzer, 2002; nyfer, 2002).<br />

Verder wordt in 2003 een regel <strong>van</strong> kracht die inhoudt dat werkgevers die een<br />

werknemer <strong>van</strong> 57,5 jaar of ouder ontslaan als boete een deel <strong>van</strong> de WW-uitkering moeten<br />

betalen. Probleem hierbij is dat de huidige financiële prikkels <strong>om</strong> de WW onaantrekkelijk te<br />

maken niet voldoende werken. In s<strong>om</strong>mige CAO's is namelijk vastgelegd dat werknemers <strong>van</strong><br />

57,5 jaar en ouder, die worden ontslagen, in het kader <strong>van</strong> een reorganisatie tot aan hun 65ste<br />

jaar een aanvulling op hun uitkering krijgen (Van Berkel et al., 2002; Nyfer, 2002).<br />

Dorhout et al.(2002 ) stellen voor dat voor werknemers tussen de 55 en 65 één<br />

belastingtarief, het laagste tarief, wordt vastgesteld, waarmee de arbeidskosten <strong>van</strong> deze<br />

werknemers voor werkgevers <strong>om</strong>laag gaan. Dit noemen zij een ‘flattax’ maatregel.<br />

Door herinvoering <strong>van</strong> sollicitatieplicht voor nieuwe werklozen <strong>van</strong> 57,5 jaar en ouder<br />

wil de overheid de arbeidsparticipatie <strong>van</strong> ouderen bevorderen.<br />

M<strong>om</strong>enteel is voor de uitvoering <strong>van</strong> de EG-kaderrichtlijn ‘Gelijke behandeling in<br />

arbeid en beroep’ een wetsvoorstel in behandeling dat werkgevers en CAO-partijen verbiedt<br />

direct of indirect onderscheid te maken naar leeftijd. Volgens dit nieuwe wetsvoorstel is het<br />

verboden onderscheid te maken op grond <strong>van</strong> leeftijd bij werving, selectie, ontslag,<br />

bevordering, scholing, opleiding en arbeidsvoorwaarden. Dit voorstel kan grote gevolgen<br />

hebben voor het ouderenbeleid dat door organisaties gevoerd wordt. Bijvoorbeeld<br />

leeftijdsgerelateerde salarisverhogingen zijn enkel toegestaan als aangetoond kan worden dat<br />

een hogere leeftijd of een groter aantal dienstjaren leidt tot meer kennis en kunde. Ook<br />

moeten werkgevers straks aan kunnen tonen waar<strong>om</strong> zij speciale <strong>maatregelen</strong> voor ouderen<br />

62


toepassen als seniorendagen, parttime arbeid en vrijstelling <strong>van</strong> overwerk, <strong>van</strong> ploegendienst<br />

en <strong>van</strong> andere fysiek zware en/of psychisch belastende taken. Waarschijnlijk wordt dan<br />

gewezen op de verantwoordelijkheid voor de veiligheid en de gezondheid <strong>van</strong> de<br />

medewerker. Het is de vraag of deze argumenten doorslaggevend genoeg zullen zijn en welke<br />

leeftijdsgrenzen daarbij aangegeven zullen worden. In het wetsvoorstel wordt ontslag bij 65<br />

jaar, de verplichte pensioenleeftijd, wel als rechtvaardig gezien. Dit werd eveneens door de<br />

Hoge Raad bevestigd ((Blanken, 2002; Osse, 1999).<br />

In de Verenigde Staten wordt een verplichte pensioenleeftijd wel gezien als een vorm<br />

<strong>van</strong> leeftijdsdiscriminatie. De opvatting dat werknemers, na hun 65 ste , zowel de mogelijkheid<br />

moeten hebben <strong>om</strong> te stoppen als te blijven werken, wordt in Nederland steeds vaker<br />

verkondigd (Dorhout et al. 2002). De afspraak <strong>om</strong> pensionering op 65- jarige leeftijd te laten<br />

beginnen dateert uit het begin <strong>van</strong> de twintigste eeuw toen slechts 6-8 % <strong>van</strong> de bevolking<br />

ouder was dan 65 jaar. Nu is in Nederland 13% ouder dan 65 jaar en in 2035 ongeveer 25%<br />

(Knipscheer, 2000).<br />

Knipscheer (2000) stelt voor <strong>om</strong> een collectieve ouderd<strong>om</strong>sverzekering als de AOW<br />

te reserveren voor de oudste 10% <strong>van</strong> de bevolking. Wie eerder wil stoppen met werken moet<br />

dat uit eigen middelen financieren. Anderen verwachten dat het optrekken <strong>van</strong> de<br />

pensioengerechtigde leeftijd waarschijnlijk pas op de langere termijn zal leiden tot een hogere<br />

arbeidsdeelname <strong>om</strong>dat m<strong>om</strong>enteel slechts 11% <strong>van</strong> de werknemers doorwerkt tot het 65 e<br />

jaar. Deze maatregel zou wel kunnen leiden tot een vermindering <strong>van</strong> het anticiperingseffect:<br />

de zekerheid <strong>om</strong> op een bepaalde leeftijd te (moeten) stoppen met werken, kan er namelijk toe<br />

leiden dat men er naar toe gaat leven en de laatste jaren geen extra moeite meer doet <strong>om</strong> zich<br />

te blijven ontwikkelen in het werk (Dorhout et al. 2002; Knipscheer, 2000).<br />

In hoofdstuk 3 werd in de paragraaf over beeldvorming geconcludeerd dat<br />

kennisverbetering op alle niveaus in de samenleving een eerste voorwaarde is <strong>om</strong> het<br />

negatieve beeld over oudere werknemers te kunnen veranderen. Deze kennisverbetering zal<br />

zowel een mentaliteits<strong>om</strong>slag in organisaties als bij medewerkers zelf laten ontstaan. De<br />

media zijn hierbij een machtig instrument. De overheid speelt hierin een stimulerende rol<br />

door het (financieel) ondersteunen <strong>van</strong> initiatieven en instellingen die leeftijdsdiscriminatie<br />

tegengaan, zoals het Landelijk Bureau Leeftijdsdiscriminatie (LBL).<br />

63


4.2.2. Langer werken is financieel niet (voldoende) aantrekkelijk<br />

<strong>Een</strong> tweede knelpunt voor de overheid is dat langer werken voor veel werknemers financieel<br />

niet (voldoende) aantrekkelijk is. Opgebouwde pensioenregelingen bieden als aanvulling op<br />

de AOW de mogelijkheden vroeg te stoppen met werken.<br />

4.2.2.1. Pensioenregelingen<br />

Uit veel onderzoeken k<strong>om</strong>t naar voren dat de financiële situatie het belangrijkst is voor de<br />

beslissing wel of niet vervroegd met pensioen te gaan. Vut-regelingen bieden werknemers al<br />

vele jaren de mogelijkheid uit te treden tegen 80 á 90% <strong>van</strong> hun laatstverdiende loon.<br />

Vut-uitkeringen worden opgebracht door premies die werkenden betalen. Dit wordt<br />

het <strong>om</strong>slagstelsel genoemd. Door de vergrijzing wordt dit systeem onbetaalbaar. Er zijn<br />

eenvoudig te weinig werkenden tegenover te veel ‘vutters’. De overheid stimuleert daar<strong>om</strong><br />

<strong>om</strong>zetting <strong>van</strong> vut-regelingen in pre- en flexpensioenen via fiscale <strong>maatregelen</strong>. Werknemers<br />

bouwen volgens deze nieuwe regelingen zelf een pensioenvermogen op. In dit kapitaalstelsel<br />

wordt de premie die een werknemer betaalt opgespaard, belegd en uitbetaald bij<br />

(pré)pensionering. Werknemers betalen alleen voor hun eigen pensioenvermogen. Naarmate<br />

een werknemer langer doorwerkt krijgt hij een hoger pensioen. De financiële verschillen<br />

tussen nog een paar jaar langer doorwerken en vroeg stoppen kunnen aanzienlijk zijn.<br />

M<strong>om</strong>enteel worden bij s<strong>om</strong>mige vutregelingen bijverdiensten afgetrokken <strong>van</strong> de<br />

uitkering. Bij flexibele pensioenregelingen zijn er nooit beperkingen <strong>om</strong> bij te verdienen.<br />

De overgang <strong>van</strong> vervroegde uittreding via de VUT naar een stelsel <strong>van</strong> pre- of<br />

flexibel pensioen is helaas zeer kostbaar. Mensen die nu voor hun eigen vervroegde uittreding<br />

sparen via een pre- of flexibel pensioen betalen ook premie voor de huidige vutters.<br />

Daarnaast is prépensioen onvoordelig bij deeltijdwerk <strong>om</strong>dat over een lager salaris<br />

pensioen wordt opgebouwd. Dit werkt ontmoedigend op oudere werknemers die minder<br />

willen gaan werken. Langer werken in c<strong>om</strong>binatie met deeltijdpensioen kan hiervoor een<br />

oplossing bieden, waardoor de overgang naar pensionering geleidelijker verloopt. Bovendien<br />

wordt de ink<strong>om</strong>ensachteruitgang, door het langer werken, financieel gec<strong>om</strong>penseerd.<br />

Om te voork<strong>om</strong>en dat werknemers die een stap terug willen doen in hun loopbaan<br />

pensioenrechten verliezen, wil de overheid een recht creëren op een zogenaamde<br />

knipbepaling. In veel pensioenregelingen is deze knipbepaling al ingevoerd. Zo kunnen<br />

werknemers die tijdelijk gedeeltelijk of geheel stoppen met werken (bijvoorbeeld <strong>van</strong>wege<br />

zorgtaken of ander verlof) toch een goed pensioen opbouwen (FNV, 2002; Nyfer, 2002).<br />

64


Het vorige kabinet Balkenende stelde voor <strong>om</strong> de pensioenopbouw te verlagen <strong>van</strong> 2%<br />

naar 1,75% <strong>van</strong> het bruto jaarsalaris. Werknemers moeten dan 40 jaar gewerkt hebben <strong>om</strong> op<br />

een pensioen <strong>van</strong> 70% <strong>van</strong> het laatst verdiende salaris uit te k<strong>om</strong>en. Om de financiële<br />

achteruitgang door een slechtere pensioenregeling zoveel mogelijk te beperken wil de FNV<br />

dat pensioenopbouw over alle gewerkte jaren wordt ingevoerd in plaats <strong>van</strong>, zoals m<strong>om</strong>enteel<br />

gebruikelijk is, <strong>van</strong>af 25 jaar (FNV, 2002)<br />

Recent onderzoek <strong>van</strong> het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI)<br />

wijst uit dat veel werknemers niet goed beseffen dat ze nooit een uitkering <strong>van</strong> 70% <strong>van</strong> het<br />

laatstverdiende loon zullen bereiken, onder andere door te weinig pensioenopbouw en de<br />

overgangsregelingen <strong>van</strong> VUT naar prepensioen. Zij hebben slechts een beperkte kennis <strong>van</strong><br />

hun regeling en het toek<strong>om</strong>stig ink<strong>om</strong>en. Het NIDI raadt werknemers aan zich beter en tijdig<br />

te oriënteren op de financiële gevolgen die gewijzigde pensioenregelingen voor hen hebben<br />

(Henkens & Van Solinge, 2003).<br />

<strong>Een</strong> andere ontwikkeling die zorgen baart is de verhoging <strong>van</strong> de pensioenpremies. In<br />

het Financieele Dagblad <strong>van</strong> 4 november 2002 stond bijvoorbeeld dat werknemers in<br />

ziekenhuizen, thuiszorg en andere zorg- en welzijnsinstellingen in 2004 ruim 70% meer<br />

pensioenpremie gaan betalen dan nu. Volledige prijsc<strong>om</strong>pensatie (indexering) <strong>van</strong> de<br />

pensioenen is niet meer <strong>van</strong>zelfsprekend. Met ingang <strong>van</strong> 2003 stijgt de pensioenpremie<strong>van</strong><br />

7,6% <strong>van</strong> het brutosalaris naar 10,3%. In 2004 moet dit percentage zijn opgelopen tot 13%<br />

<strong>van</strong> het salaris, de werkelijke kostprijs <strong>van</strong> de pensioenen. Deze verhoging wordt vooral<br />

veroorzaakt door lage beleggingsrendementen en strengere financieringseisen (PGGM, 2002).<br />

Ook wordt m<strong>om</strong>enteel het solidariteitsprincipe ter discussie gesteld. Jongeren betalen<br />

inmiddels een forse premie <strong>om</strong> hun oude dag en die <strong>van</strong> de inmiddels gepensioneerden te<br />

financieren. Ouderen moeten daar<strong>om</strong>, volgens CNV-voorzitter Terpstra , wellicht af gaan zien<br />

<strong>van</strong> hun eis op jaarlijkse indexering <strong>van</strong> hun pensioen (Gepensioneerde moet,2003). Deze<br />

veranderingen dwingen zowel werkgevers als werknemers te overwegen of het huidige<br />

systeem nog wel te handhaven is en of de pensioengerechtigde leeftijd verder verhoogd moet<br />

gaan worden.<br />

4.2.2.2. AOW<br />

In Nederland krijgt sinds 1957 iedereen boven de 65 jaar een uitkering in het kader <strong>van</strong> de<br />

Algemene Ouderd<strong>om</strong>swet (AOW), ongeacht arbeidsverleden of financiële situatie. Naast een<br />

AOW-uitkering mag onbeperkt worden bijverdiend. De vrees bestaat dat de AOW door de<br />

vergrijzing op den duur onbetaalbaar wordt. De Wetenschappelijke Raad voor het<br />

65


Regeringsbeleid (WRR) stelt voor draagkrachtige gepensioneerde ouderen zelf ook aan deze<br />

regeling te laten meebetalen, dus niet alleen de werkende bevolking (Nyfer, 2002). Uit een<br />

onderzoek onder een representatieve steekproef <strong>van</strong> de Nederlandse bevolking (n=1551)<br />

kwam naar voren dat de meeste respondenten (38%) dit als de meest aanvaardbare oplossing<br />

zagen in vergelijking tot <strong>maatregelen</strong> als verhoging <strong>van</strong> de AOW-premie (33%), doorwerken<br />

tot 65 ste (16%), verhoging AOW-leeftijd naar 67 (9%), verlaging AOW-uitkering (2%) of<br />

kinderen verplichten hun bejaarde ouders te steunen (2%). Slechts 13% <strong>van</strong> de respondenten<br />

onder de 65 vond doorwerken tot 65 de beste oplossing (Henkens, 2001).<br />

Knipscheer (2000) stelt differentiatie in de AOW voor door de AOW stapsgewijs op te<br />

bouwen: bijvoorbeeld <strong>van</strong>af 65 wordt 25% <strong>van</strong> de AOW uitgekeerd, <strong>van</strong>af 67 50% enzovoort.<br />

Indien deze <strong>maatregelen</strong> doorgaan, is de kans groot dat veel mensen, <strong>om</strong> financiële redenen,<br />

langer door moeten werken.<br />

<strong>Een</strong> andere oplossing zou zijn <strong>om</strong> de AOW-leeftijd, zoals in de Verenigde Staten is<br />

gebeurd, ieder jaar met één maand te verhogen (Dorhout et al., 2002). Onlangs meldde de<br />

FNV dat per januari 2003 in Engeland het AOW-systeem gewijzigd is: Engelse ouderen die<br />

tot hun 70ste blijven werken, krijgen vijftig procent meer staatspensioen. Zeventig- plussers<br />

die met pensioen gaan ont<strong>van</strong>gen, inclusief de toeslag, € 230 per week en dat is ongeveer<br />

evenveel als een AOW-er in Nederland. Behalve de invoering <strong>van</strong> de pensionering met het<br />

70ste jaar schrapt de Britse regering de verplichting <strong>van</strong> werknemers <strong>om</strong> met hun 65ste te<br />

stoppen met werken en kunnen ambtenaren voortaan pas op hun 65ste met pensioen in plaats<br />

<strong>van</strong> op hun 60ste. Groot-Brittannië neemt als eerste dergelijke pensioen<strong>maatregelen</strong> <strong>om</strong> het<br />

staatspensioen in de toek<strong>om</strong>st betaalbaar te houden (Berichtenservice FNV,2003).<br />

4.2.2.3. Ande re financiële <strong>maatregelen</strong><br />

Naast werkgevers krijgen ook werknemers <strong>van</strong>af 57 jaar een extra fiscaal voordeel in de vorm<br />

<strong>van</strong> een verhoogde arbeidskorting, die toeneemt naarmate de leeftijd toeneemt. De al eerder<br />

beschreven ‘flattax’-maatregel zou het netto loon voor oudere werknemers verhogen. <strong>Een</strong><br />

ander voorstel is oudere werknemers een bonus uit te keren als ze doorwerken tot het 70 ste<br />

levensjaar, zoals in Australië gebeurt.<br />

4.2.3. Onevenwichtige verdeling <strong>van</strong> arbeid over het leven<br />

Bovenberg (2002) bekritiseert in het NRC <strong>van</strong> 6 mei de onevenwichtige verdeling <strong>van</strong> arbeid<br />

over het leven, een derde knelpunt voor de overheid. Aan de ene kant hebben veel mensen<br />

moeite werk met zorg voor jonge kinderen te c<strong>om</strong>bineren terwijl een grote groep gezonde<br />

66


ouderen niet meer werkt maar nog steeds een goede bijdrage zou kunnen leveren aan het<br />

arbeidsproces. Werken zou beter over een mensenleven verdeeld moeten worden. Men zou<br />

zonder al te grote financiële offers (tijdelijk) minder moeten kunnen werken <strong>om</strong> andere<br />

plichten te kunnen vervullen (zorg voor (klein)kinderen of hulpbehoevende ouders, zichzelf<br />

ontwikkelen via studie of <strong>om</strong> geleidelijk het werk over te laten gaan in pensionering).<br />

Hierbij past de opvatting <strong>om</strong> de wettelijk verplichte pensioenleeftijd te verhogen en<br />

mogelijkheden voor deeltijdpensioen te stimuleren. Helaas hebben nog veel werknemers een<br />

pensioenregeling die gebaseerd is op een eindloonregeling. Deze pensioenregelingen maken<br />

het financieel zeer onaantrekkelijk de laatste jaren voor pensionering in deeltijd te gaan<br />

werken, <strong>om</strong>dat zij gebaseerd zijn op het laatst verdiende salaris dat door deeltijdwerk<br />

natuurlijk flink <strong>om</strong>laag gaat. Middelloonregelingen zijn daarentegen gebaseerd op het<br />

gemiddelde loon dat men gedurende de hele loopbaan heeft verdiend. Volgens Bovenberg zit<br />

ons land ge<strong>van</strong>gen in een vicieuze cirkel: 'mensen gaan vroeg met pensioen <strong>om</strong>dat hun<br />

menselijk kapitaal niet goed is onderhouden en werkenden schrijven hun menselijk kapitaal<br />

snel af zodat ze vroeg uit kunnen treden' .<br />

De overheid heeft inmiddels verschillende <strong>maatregelen</strong> ingevoerd die de mogelijkheid<br />

bieden <strong>om</strong> gedurende een bepaalde periode minder te werken. Hieronder volgen drie<br />

voorbeelden.<br />

- De Wet Financiering Loopbaanonderbreking geeft werknemers tot maximaal<br />

anderhalf jaar de kans ertussenuit te gaan.Indien een uitkeringsgerechtigde als<br />

ver<strong>van</strong>ger wordt aangesteld, heeft de verlofganger recht op een beperkte<br />

maandelijkse uitkering tot maximaal 6 maanden (Osse, 1999); deze voorwaarde<br />

geldt niet als het gaat <strong>om</strong> zorg voor naasten die in hun laatste levensfase zijn<br />

(Palliatieve zorg, 2002).<br />

- De Wet Arbeid en Zorg biedt recht op kortdurend zorgverlof. Werknemers mogen<br />

per jaar maximaal 10 dagen betaald verlof opnemen voor de verzorging <strong>van</strong> zieke<br />

kinderen of naaste familie .<br />

- De Wet Aanpassing Arbeidsduur geeft de werknemer onder bepaalde voorwaarden<br />

het recht zijn arbeidsduur te verminderen of uit te breiden. De werkgever moet het<br />

verzoek inwilligen, tenzij hij zwaarwegende bedrijfsbelangen kan aanvoeren. De<br />

wet geldt niet voor werkgevers met minder dan 10 werknemers (FNV, 2002;<br />

Osse,1999).<br />

De overheid zou volgens Bovenberg (2002) meer fiscale mogelijkheden moeten bieden <strong>om</strong><br />

middelen die beschikbaar zijn in de, voor velen relatief welvarende, seniorenfase te<br />

67


verschuiven naar het ‘spitsuur’ <strong>van</strong> het leven. Jonge ouders moeten een deel <strong>van</strong> het<br />

aanvullende pensioen kunnen benutten <strong>om</strong> te investeren in het menselijk kapitaal <strong>van</strong> zichzelf<br />

of hun kinderen. Arbeid wordt op die manier verschoven <strong>van</strong> de biologisch bepaalde leeftijd<br />

waarop mensen kinderen krijgen naar latere leeftijd waarop men, door de hogere<br />

levensverwachting, nog een bijdrage kan leveren aan het arbeidsproces. <strong>Een</strong> betere verdeling<br />

<strong>van</strong> arbeid over het leven vereist dat menselijk kapitaal goed wordt onderhouden en<br />

(deeltijd)werk op latere leeftijd niet langer wordt ontmoedigd. Dit is het doel <strong>van</strong> de mede<br />

door Bovenberg bedachte ‘levensloopverzekering’, een regeling die het eerste kabinet<br />

Balkenende in had willen voeren. Deze nieuwe regeling wil alle regelingen <strong>van</strong> verlof,<br />

spaarloon en lijfrente samenvoegen, eventueel in samenhang met de pensioenregeling. De<br />

levensloopverzekering is een soort individuele spaarpot die het mogelijk maakt leren, werken,<br />

zorgen en vrije tijd beter over het leven te verdelen. De overheid ondersteunt een periode <strong>van</strong><br />

betaald verlof met fiscale middelen.<br />

4.2.4. Oudere werknemers zijn onvoldoende ‘employable’<br />

Het vierde knelpunt voor de overheid, het probleem <strong>van</strong> te beperkte inzetbaarheid dat nogal<br />

eens bij oudere werknemers blijkt voor te k<strong>om</strong>en is al uitgebreid behandeld in hoofdstuk 3. In<br />

dat hoofdstuk zijn verschillende oorzaken genoemd. <strong>Een</strong> belangrijke oorzaak ligt in<br />

scholingsachterstand. Ouderen zijn lager opgeleid en nemen bovendien minder vaak deel aan<br />

bedrijfsgerelateerde scholing dan jongeren (Groot & Maassen <strong>van</strong> den Brink, 1997). Om deze<br />

achterstand op te heffen heeft de overheid een stimuleringsmaatregel in het leven geroepen<br />

onder de naam 'Scholingsaftrek Oudere Werknemers. Werkgevers die investeren in de<br />

scholing <strong>van</strong> hun medewerkers worden daarvoor door de overheid fiscaal beloond. Scholing<br />

<strong>van</strong> medewerkers <strong>van</strong> 40 jaar en ouder wordt beloond met extra aftrek <strong>van</strong> 40% <strong>van</strong> de<br />

scholingskosten (Dorhout et al., 2002).<br />

Omdat de effectiviteit <strong>van</strong> scholingsprogramma’s voor werklozen laag is, stellen<br />

Dorhout et al. (2002) voor <strong>om</strong> werklozen en ex WAO’ ers binnen bedrijven te scholen. <strong>Een</strong><br />

deel <strong>van</strong> de werkloosheidsuitkering zou bijvoorbeeld in een scholingsvoucher <strong>om</strong>gezet<br />

kunnen worden die binnen bedrijven besteed kan worden. De effectiviteit <strong>van</strong> de<br />

programma’s neemt daarmee toe en het stigmatiseringseffect af.<br />

De overheid probeert daarnaast op allerlei mogelijke manieren te voork<strong>om</strong>en dat<br />

werknemers via WAO of WW uit het arbeidsproces raken. In de Arbowet zijn specifieke<br />

<strong>maatregelen</strong> opgen<strong>om</strong>en die oudere werknemers beschermen tegen overbelasting door werk<br />

68


zoals bijvoorbeeld een verplichte vrijstelling <strong>van</strong> nachtdiensten <strong>van</strong>af 55 jaar (Van Berkel et<br />

al., 2002).<br />

Nyfer (2002) pleit ervoor <strong>om</strong> de werknemer meer eigen verantwoordelijkheid te geven<br />

voor de gevolgen <strong>van</strong> werkloosheid door de invoering <strong>van</strong> een individueel spaarfonds.<br />

Volgens dit systeem betaalt een werknemer geen premies meer voor een collectieve<br />

verzekering tegen werkloosheid, maar spaart hij verplicht een vast percentage <strong>van</strong> zijn<br />

belastbaar ink<strong>om</strong>en en stort dit in een individueel spaarfonds dat zijn eigend<strong>om</strong> is. Verliest hij<br />

zijn werk, dan ont<strong>van</strong>gt hij een uitkering uit dat fonds. Werklozen die weer een baan vinden,<br />

moeten eerst hun spaarfonds aanvullen. <strong>Een</strong> werknemer kan ophouden met sparen als er<br />

genoeg geld in het fonds zit <strong>om</strong> gedurende een half jaar een uitkering <strong>van</strong> 70 % <strong>van</strong> het laatst<br />

verdiende loon te betalen. Als een werknemer het fonds niet heeft opgemaakt voor zijn 65ste<br />

mag hij het aan zijn pensioen toevoegen. Het voordeel <strong>van</strong> zo’n regeling is dat werknemers er<br />

belang bij hebben niet snel werkloos te worden en zelf investeren in activiteiten die een snelle<br />

instro<strong>om</strong> naar nieuw werk bevorderen. Onder meer in Australië worden individuele<br />

spaarfondsen gebruikt <strong>om</strong> pensioenen <strong>van</strong> werknemers te financieren.<br />

4.2.5. <strong>Een</strong> duur zorgstelsel<br />

De kosten <strong>van</strong> de zorg zijn m<strong>om</strong>enteel al een dagelijks terugkerend onderwerp in het nieuws<br />

en daarmee een belangrijk knelpunt voor de overheid. Door de vergrijzing wordt verwacht dat<br />

deze kosten voorlopig blijven toenemen. Mensen worden steeds ouder en zullen steeds meer<br />

zorg nodig hebben. Veel vrouwen zullen informele zorg gaan verlenen (feminisering <strong>van</strong> de<br />

zorg) maar hebben hiervoor eigenlijk geen ruimte <strong>om</strong>dat ze ook steeds meer betaald werk<br />

doen (Dorhout et al., 2002). Zoals hiervoor beschreven bestaat er op dit m<strong>om</strong>ent alleen recht<br />

op betaald verlof wegens palliatieve zorg naast meer uitgebreide vormen <strong>van</strong> onbetaald<br />

zorgverlof. De vraag is of deze regelingen afdoende zijn <strong>om</strong> de spanning tussen langer moeten<br />

werken en informele zorgverlening teniet te doen.<br />

Knipscheer(2001) stelt een meer structurele aanpak voor door aan 50-plussers<br />

vouchers met recht op toek<strong>om</strong>stige zorg uit te keren indien men bereid is, eventueel naast een<br />

parttime baan, enkele dagen per week in de zorgsector werkzaam te zijn. Zo is het, volgens<br />

Knipscheer, mogelijk de verzorgingsstaat te blijven financieren, verzekert men zich <strong>van</strong><br />

toek<strong>om</strong>stige zorg en wordt verzorging als betaald werk gewaardeerd.<br />

De gemeente Amsterdam heeft inmiddels een experiment gedaan: mensen die in hun<br />

beroep dreigden vast te lopen, kregen alternatieve werkzaamheden in de zorg aangeboden.<br />

<strong>Een</strong> stratenmaker met rugklachten c<strong>om</strong>bineerde drie dagen straten maken met twee dagen<br />

69


werk in een verpleeghuis, volgens Knipscheer naar eigen tevredenheid en die <strong>van</strong> de<br />

verpleeghuisbewoners (Knipscheer, 2001).<br />

4.2.6. Conclusie <strong>maatregelen</strong> Nederlandse overheid<br />

Zoals eerder vermeld beperken de <strong>maatregelen</strong> <strong>van</strong> de Nederlandse overheid zich<br />

voornamelijk tot het scheppen <strong>van</strong> voorwaarden en stimulering. Bij de directe <strong>maatregelen</strong><br />

ligt de nadruk op algemene financiële <strong>maatregelen</strong> die werknemers stimuleren langer te<br />

blijven werken en werkgevers beperken oudere werknemers vervroegd te ontslaan. <strong>Een</strong><br />

vergelijking met het model voor werkvermogen <strong>van</strong> Ilmarinen (zie hoofdstuk 3) geeft aan dat<br />

de Nederlandse overheid voor oudere werknemers alleen een algemene stimulerende en<br />

voorwaardenscheppende rol speelt via bijvoorbeeld de ARBO-wet en een financiële<br />

stimulerende scholingsmaatregel, zonder overigens te investeren in algemene<br />

scholingsmogelijkheden voor ouderen. Verder zijn <strong>maatregelen</strong> ter bevordering <strong>van</strong><br />

employability vooral gericht op werkgevers. Burgers worden rechtstreeks vrijwel niet<br />

geprikkeld.<br />

Vooral met betrekking tot de wensen en behoeften <strong>van</strong> mensen is de overheid de<br />

laatste tijd ter discussie k<strong>om</strong>en te staan. Burgers voelen zich niet meer serieus gen<strong>om</strong>en en<br />

niet meer betrokken. Wellicht ligt er nog een grote uitdaging voor de Nederlandse overheid<br />

door oudere werknemers en werkgevers meer bij de problematiek <strong>van</strong> de vergrijzing te<br />

betrekken, zodat begrip ontstaat, door te vragen wat de partijen willen en hen daarbij keuzes<br />

te bieden. Dit gebeurt al bij de invoering <strong>van</strong> regelingen voor flexibel pensioen.Werknemers<br />

kunnen kiezen uit vroeger met pensioen met minder salaris of later met meer. Alleen een regel<br />

die een boete aan werkgevers oplegt bij ontslag <strong>van</strong> ouderen kan mijns inziens niet werken<br />

zolang werkgevers met instemming <strong>van</strong> vakbonden oudere werknemers bij reorganisatie<br />

vervroegd ontslag aanbieden, zoals dat nog niet zo lang geleden nog gebeurde bij Gasunie en<br />

Dupont.<br />

4.2.7. De rol <strong>van</strong> de Zweedse overheid<br />

Het is interessant <strong>om</strong> te kijken naar de rol <strong>van</strong> de overheid in Zweden, een land met een veel<br />

hogere arbeidsparticipatie <strong>van</strong> oudere werknemers. In Zweden werkte in 2001 67% <strong>van</strong> de<br />

werknemers tussen de 55 en 64 jaar. Het percentage <strong>van</strong> 60-64 jarigen lag op 55%. Ter<br />

vergelijking: het Nederlandse percentage 55-64 jarige werkenden lag in dat jaar op 34<br />

procent.<br />

70


Terwijl in Nederland de arbeidsparticipatie <strong>van</strong> ouderen geleidelijk toeneemt, neemt<br />

deze in Zweden af. Ook de Zweedse overheid maakt zich zorgen over de gevolgen <strong>van</strong> de<br />

vergrijzing voor de arbeidsmarkt. In ‘Sweden’s Action Plan for Employment 2002’ staan<br />

acties beschreven die de overheid in 2002 neemt <strong>om</strong> de arbeidsmarkt gezond te houden.<br />

Het plan vermeldt dat het arbeidsmarktbeleid gebaseerd is op het werk- en<br />

trainingsprincipe. Dit betekent dat, als er geen werk beschikbaar is, geschikte scholings- of<br />

trainingsfaciliteiten of praktische werkervaring moet worden geboden, gericht op het<br />

verkrijgen <strong>van</strong> werk (The Swedish Government, 2002). In 1991 werd daarvoor door de<br />

overheid het bedrijf Samhall AB opgericht, een bedrijf met een maatschappelijke doelstelling,<br />

namelijk werk bieden aan personen met een arbeidshandicap. Het uiteindelijke doel is<br />

werknemers (weer) geschikt en aantrekkelijk te maken voor de arbeidsmarkt. Inmiddels is<br />

Samhall een <strong>van</strong> de grootste bedrijven <strong>van</strong> Zweden en wordt het voor de helft gefinancierd<br />

door de overheid. Thunnissen, Thijssen en de Lange (2000) vermelden dat Samhall succesvol<br />

is in het laten doorstr<strong>om</strong>en <strong>van</strong> werknemers naar een baan bij een andere werkgever.Verder<br />

heeft het bedrijf positieve effecten op aspecten als zingeving en verbetering <strong>van</strong> de<br />

maatschappelijke positie.<br />

Om de arbeidsparticipatie <strong>van</strong> ouderen te stimuleren worden in het plan <strong>maatregelen</strong><br />

opgen<strong>om</strong>en <strong>om</strong> verdere training te stimuleren en daarmee kwalificaties voor een tweede<br />

loopbaan te verwerven. Verder heeft de overheid voor alle leeftijdsgroepen een 11-punts<br />

programma opgesteld <strong>om</strong> de gezondheid in het werk te bevorderen.<br />

Ook het pensioensysteem is hervormd. Het biedt nu betere beloning als men later met<br />

pensioen gaat en recht <strong>om</strong> tot 67 jaar door te werken. In het nieuwe pensioensysteem is het<br />

pensioenink<strong>om</strong>en gebaseerd op het gehele ink<strong>om</strong>en dat in een leven is verdiend, zodat iemand<br />

door langer door te werken meer pensioen ont<strong>van</strong>gt. Vervroegd gepensioneerden kunnen weer<br />

terug aan het werk zonder hun rechten op vervroegd pensioen kwijt te raken. Als laatste biedt<br />

het systeem mensen ook de mogelijkheid met 61 jaar met deeltijdpensioen te gaan (The<br />

Swedish Government, 2002).<br />

Het werkgelegenheidsplan legt veel nadruk op levenslang leren. Het Zweedse<br />

volwassenenonderwijs is zeer uitgebreid en heeft een lange traditie. Zowel gemeenten als<br />

privé-instellingen bieden een breed aanbod aan onderwijs afgestemd op individuele wensen.<br />

In 1997 heeft de Zweedse overheid de grootste investering ooit in het volwassenenonderwijs<br />

gedaan: de ‘Adult Education Initiative’. Met dit budget zijn nieuwe onderwijsvormen<br />

ontwikkeld (The Swedish Government, 2002).<br />

71


4.3. De rol <strong>van</strong> belangenorganisaties<br />

Naast de overheid kunnen belangenorganisaties een belangrijke rol spelen in het stimuleren<br />

<strong>van</strong> beleid dat de arbeidsparticipatie <strong>van</strong> oudere werknemers bevordert. Hiermee wordt vooral<br />

gerefereerd aan werknemers- , werkgevers- en ouderenorganisaties. Volgens Ziekemeyer<br />

(1999) kunnen deze instanties vooral helpen bij de bewustwording, het stimuleren <strong>van</strong><br />

initiatieven en het faciliteren <strong>van</strong> de uitvoering <strong>van</strong> beleid. Daarvoor kunnen ondersteunende<br />

activiteiten worden ontwikkeld als:<br />

- verhogen <strong>van</strong> bewustwording en verruimen <strong>van</strong> het denkkader;<br />

- verzamelen en verstrekken <strong>van</strong> informatie, methoden en instrumenten;<br />

- uitoefenen <strong>van</strong> ‘externe’ druk op zowel overheid als werkgevers en werknemers;<br />

- stimuleren <strong>van</strong> druk <strong>van</strong> binnenuit;<br />

- laten zien dat het werkt;<br />

- aanbieden <strong>van</strong> opleidingen zowel voor de doelgroep als voor het management.<br />

Nu volgt een beschrijving <strong>van</strong> de standpunten en activiteiten <strong>van</strong> werkgevers-, werknemers-<br />

en ouderenorganisaties. Ook wordt aandacht gegeven aan andere organisaties die bepaalde<br />

belangen <strong>van</strong> ouderen vertegenwoordigen.<br />

4.3.1. Werknemers– en werkgeversorganisaties<br />

Werknemers- en werkgeversorganisaties zijn vertegenwoordigd in de Stichting <strong>van</strong> de Arbeid.<br />

Deze stichting benadrukt al jaren de noodzaak <strong>van</strong> leeftijdsbewust personeelsbeleid: beleid<br />

dat rekening houdt met de specifieke kenmerken <strong>van</strong> ouder wordende werknemers in de<br />

verschillende fasen <strong>van</strong> hun loopbaan (Van Berkel et al., 2002).<br />

In het boekje 'Doorlopende banen' <strong>van</strong> Paulien Osse worden tal <strong>van</strong><br />

praktijkvoorbeelden gegeven <strong>om</strong> boven de 40 jaar prettig te werken. De FNV vindt dat de<br />

positie <strong>van</strong> 40-plussers op veel punten beter kan en geeft op de website extra aandacht aan 40-<br />

plussers. De bond wil bijvoorbeeld stimuleren dat mensen via collegiale inleen de overstap<br />

<strong>van</strong> een baan in de ene sector naar een baan in een andere kunnen maken (Osse, 1999).<br />

In de nota “Prettig werken na je 40 ste” formuleert de FNV uitgangspunten en aanbevelingen<br />

voor beleid. Ze pleit op haar website vóór een evenwichtiger verdeling <strong>van</strong> werk over het<br />

leven, vóór goede flexibele pensioenregelingen, vóór een flinke verhoging in scholing <strong>van</strong> 40-<br />

plus werknemers, vóór meer investeren in de tweede helft <strong>van</strong> de loopbaan en tégen<br />

leeftijdsdiscriminatie en herinvoering <strong>van</strong> de sollicitatieplicht voor mensen boven de 57,5 jaar<br />

(FNV, 2002).<br />

72


De CNV pleit op haar website voor ‘employability’ met het accent op persoonlijke<br />

ontwikkeling, zonder onderscheid naar leeftijd. Hiervoor heeft deze bond een<br />

onderzoeksproject uitgevoerd in diverse sectoren. De resultaten zijn in een boekje<br />

geformuleerd als praktische leidraad voor personeelsfunctionarissen, ondernemingsraden en<br />

cao-onderhandelaars. Beide bonden bieden op hun website een pakket diensten voor<br />

werknemers aan, uiteenlopend <strong>van</strong> cursussen, trainingen en workshops tot individuele<br />

begeleidingstrajecten; bedoeld voor werknemers die graag de ontwikkelingsmogelijkheden in<br />

hun loopbaan voor ontwikkeling willen onderzoeken, maar daarvoor niet bij hun bedrijf<br />

terecht kunnen of willen (CNV, 2002; FNV, 2002).<br />

De Centrale <strong>van</strong> Middelbare en Hogere Functionarissen (CMHF) vindt dat het<br />

seniorenbeleid te veel gericht is op <strong>maatregelen</strong> die werknemers ontzien. Er moet meer<br />

gekeken worden naar nieuwe mogelijkheden voor senioren, uitgaande <strong>van</strong> hun jarenlange<br />

ervaring.Voorbeelden <strong>van</strong> functies waarvoor ervaring belangrijk is, zijn bijvoorbeeld:<br />

secretariaat <strong>van</strong> c<strong>om</strong>missies voor bezwaarschriften, lid <strong>van</strong> een klachtenc<strong>om</strong>missie of een<br />

functie als raadsgriffier (Van Berkel et al., 2002). In het algemeen zijn de vakbonden voor de<br />

mogelijkheid langer door te werken, zelfs boven de 65 jaar, maar alleen als mensen het zelf<br />

willen.<br />

Deze laatste opvatting wordt ook gedeeld door de grootste werkgeversorganisatie<br />

Algemene Werkgevers Vereniging Nederland (AWVN). De AWVN is een meerjaren<br />

programma leeftijdsbewust sociaal beleid gestart. Daarbij hoort de brochure ‘De oudere<br />

medewerker’ met voorbeelden uiteenlopend <strong>van</strong> bedrijven die proberen oudere werknemers<br />

te werven en vast te houden (Nutricia) tot een bedrijf als Pink Roccade dat<br />

ontwikkelingsmogelijkheden op alle leeftijden biedt.<br />

Ook het MKB (Midden en Klein Bedrijf) heeft een brochure gepubliceerd met<br />

voorbeelden <strong>van</strong> ouderenbeleid, waarbij rekening gehouden wordt met de specifieke<br />

kenmerken <strong>van</strong> 40- en 50-plus medewerkers (Van Berkel et al., 2002). Daarnaast kunnen<br />

branches met dreigende personeelstekorten door vergrijzing en ontgroening samen met het<br />

Servicecentrum MKB aan oplossingen werken. Op 1 oktober 2002 is het project Ouderen,<br />

Arbeid en het MKB gestart. Dit project is erop gericht <strong>om</strong> oudere werknemers langer te<br />

behouden voor het arbeidsproces en de instro<strong>om</strong> <strong>van</strong> 40-plussers te verhogen. Voordeel <strong>van</strong><br />

samenwerking met het Servicepunt is dat branches gebruik kunnen maken <strong>van</strong> de kennis en<br />

expertise die daar aanwezig is. Het project wordt ondersteund door de Taskforce Ouderen en<br />

Arbeid (MKB, 2003).<br />

73


In 2001 hebben werkgeversverenigingen uit verschillende Europese landen het<br />

werkgeversplatform Pro Age opgericht dat ervoor pleit mensen te stimuleren langer door te<br />

werken. De AWVN vindt daarbij een aantal zaken <strong>van</strong> belang.<br />

- Veranderingen in de pensioensystemen invoeren zoals een flexibele<br />

pensioenleeftijd, stimuleren <strong>van</strong> middelloonregelingen in plaats <strong>van</strong><br />

eindloonregelingen, zodat werknemers aan het eind <strong>van</strong> hun loopbaan zonder<br />

financiële gevolgen een stapje terug kunnen doen, en een overkoepelende regeling<br />

voor de overdracht <strong>van</strong> pensioenen bij verandering <strong>van</strong> baan.<br />

- leeftijdsdiscriminatie goed toepassen: de nieuwe wet op leeftijdsdiscriminatie mag<br />

niet betekenen dat voorzieningen die oudere werknemers beschermen, worden<br />

afgeschaft. De aut<strong>om</strong>atische pensioenleeftijd <strong>van</strong> 65 jaar moet worden afgeschaft.<br />

De beslissing met pensioen te gaan moet aan de betrokkenen, werkgever en<br />

werknemer, worden overgelaten.<br />

- Opleidingsmogelijkheden: werknemers moeten zich blijven scholen ook als ze<br />

ouder worden.<br />

- Cultuur<strong>om</strong>slag: de wil moet <strong>van</strong> twee kanten k<strong>om</strong>en. Werkgevers moeten het als<br />

een voordeel zien ouderen en hun ervaring te behouden en werknemers zelf<br />

moeten het een aantrekkelijke gedachte vinden langer deel uit te maken <strong>van</strong> het<br />

arbeidsproces (Heerma <strong>van</strong> Voss, 2002).<br />

In een artikel in het maandblad Kernpunten (november 2002) <strong>van</strong> de AWVN uit een directeur<br />

Human Resource Management nogal wat kritiek op het streven ouderen te stimuleren langer<br />

te blijven werken. De econ<strong>om</strong>ische situatie is volgens deze directeur inmiddels zo slecht<br />

geworden dat hij sterk twijfelt aan de noodzaak <strong>van</strong> dergelijk beleid. Door dit langer blijven<br />

werken, moeten werkgevers langer pensioenpremies betalen voor deze werknemers en ze<br />

worden daarmee op kosten gejaagd. Het zijn vooral pensioenfondsen die werknemers<br />

stimuleren langer door te werken onder het motto dat het pensioen hoger is als ze later<br />

uittreden, maar werkgevers hebben hierin niets te zeggen. Volgens deze directeur is het niet<br />

prettig voor een werkgever als een werknemer blijft terwijl zijn bijdrage te beperkt is<br />

geworden <strong>om</strong>dat de baan <strong>van</strong> s<strong>om</strong>migen zich heeft ontwikkeld tot een zogenaamde ‘uit-het-<br />

raam-kijk-baan: de koffie is goed, het uitzicht prachtig en de baas doet niet moeilijk’ . De<br />

werkgever kan dan geen kant op (Ouwerkerk, 2002). Het is wel spijtig dat deze directeur zich<br />

in het artikel niet afvraagt waaróm de functie <strong>van</strong> deze werknemers zich tot een ‘uit-het-raam-<br />

kijk-baan’ heeft ontwikkeld. Zou de werkgever zelf daarin geen belangrijke rol hebben?<br />

Werkgever en werknemer zouden, naar de mening <strong>van</strong> deze directeur, tijdig -bijvoorbeeld als<br />

74


de medewerker 55 jaar is- afspraken moeten maken over hoe zij gezamenlijk naar het einde<br />

<strong>van</strong> de loopbaan <strong>van</strong> de werknemer zullen toewerken. Deze opvattingen laten zien dat het<br />

beleid dat officieel mondeling beleden wordt, lang niet altijd door het werkveld wordt<br />

ondersteund. <strong>Een</strong> mentaliteits<strong>om</strong>slag is nodig.<br />

4.3.2. Ouderenorganisaties<br />

De grotere ouderenbonden ANBO, NISBO, NVOG, PCOB en Unie KBO zijn samen verenigd<br />

in het Coördinatieorgaan Samenwerkende Ouderenorganisaties (CSO).Op de websites <strong>van</strong> de<br />

afzonderlijke organisaties, behalve op die <strong>van</strong> de ANBO, is geen informatie te vinden over<br />

standpunten met betrekking tot de arbeidsparticipatie <strong>van</strong> oudere werknemers. Alleen de<br />

ANBO is hierop een uitzondering.<br />

Volgens de ANBO moeten oudere en jongere werknemers gelijkwaardig worden<br />

behandeld en gelijke kansen op arbeid hebben. Ouderen moeten langer aan betaalde arbeid<br />

kunnen blijven deelnemen dan nu het geval is. Daarvoor moeten organisaties aan een aantal<br />

voorwaarden voldoen, zoals werken met een leeftijdbewust personeelsbeleid, aandacht voor<br />

arbeids<strong>om</strong>standigheden, <strong>om</strong>-, her-, en bijscholing voor ouderen, doorstr<strong>om</strong>ingsperspectieven,<br />

flexibele pensionering, recht op deeltijdwerk, verbod op leeftijdsdiscriminatie, regelingen<br />

voor zorg- en calamiteitenverlof, en het doorbreken <strong>van</strong> vooroordelen en negatieve<br />

beeldvorming.<br />

Voork<strong>om</strong>en moet worden dat de betaalbaarheid <strong>van</strong> het sociale zekerheidsstelsel,<br />

demografische ontwikkelingen en de situatie op de arbeidsmarkt gaan bepalen hoelang men<br />

straks door moet blijven werken. Ouderen moeten volgens de ANBO flexibel kunnen stoppen<br />

met werken. Ook na pensionering moet het nog mogelijk zijn betaald te werken.<br />

Sollicitatieplicht voor 57,5-jarigen invoeren is niet effectief zolang werkgevers zich te weinig<br />

inspannen oudere werknemers via een gericht arbeids<strong>om</strong>standigheden- en personeelsbeleid<br />

langer in dienst te houden. De ANBO zou het toejuichen als de werknemers fiscaal<br />

gestimuleerd zouden worden. Niemand met een baan mag verplicht worden minder te gaan<br />

werken <strong>om</strong> de overeengek<strong>om</strong>en arbeidsduur te verminderen. Bij een beslissing een minder<br />

zware functie te gaan vervullen is onvrijwillige loonsverlaging volgens de ANBO<br />

ontoelaatbaar. Dit is niet het middel <strong>om</strong> de arbeidsparticipatie <strong>van</strong> ouderen te vergroten.<br />

Loonsverlaging bevestigt het negatieve vooroordeel over oudere werknemers en is daar<strong>om</strong><br />

ongewenst. Betaalde arbeid en zorgtaken zouden beter gec<strong>om</strong>bineerd moeten worden en beter<br />

verdeeld tussen partners.<br />

75


De ANBO pleit voor een verruiming <strong>van</strong> de fiscale aftrekmogelijkheden voor<br />

'mantelzorgers' en verbetering <strong>van</strong> zorgverlofregelingen voor mensen die de zorg op zich<br />

willen nemen voor terminale familieleden. Uit een ANBO-enquête blijkt, dat drie <strong>van</strong> de vier<br />

ouderen de mogelijkheid wil hebben langer door te werken. Volgens deze bond willen veel<br />

50-plussers werken, maar krijgen zij de kans niet. Het wordt dus volgens deze bond hoog tijd<br />

dat de houding <strong>van</strong> werkgevers tegenover 50-plus werknemers verandert (ANBO, 2002).<br />

Blauw (2001) refereert aan de belangrijke rol die de American Association of Retired<br />

Persons (AARP) in de Verenigde Staten voor ouderen vervult. De AARP is een organisatie<br />

<strong>van</strong> gepensioneerde Amerikanen die al jaren haar best doet <strong>om</strong> ouderen te adviseren en s<strong>om</strong>s<br />

<strong>om</strong> ouderen te adviseren en s<strong>om</strong>s te begeleiden bij het behouden of opnieuw verkrijgen <strong>van</strong><br />

werk. De AARP heeft invloed op de houding <strong>van</strong> werkgevers in de Verenigde Staten. Veel<br />

ouderen blijven werken in dienst als jobtrainer en de mogelijkheden <strong>van</strong> job-sharing zijn daar<br />

groter. De AARP vervult voor ouderen in de Verenigde Staten een belangrijke rol als gids en<br />

belangenbehartiger, die veel bijdraagt aan de bewustwording <strong>van</strong> ouderen. In Nederland<br />

bestaat zo’n organisatie nog niet. Hier ligt volgens Blauw een grote uitdaging voor<br />

vakbeweging, werkgeversorganisaties en ouderenorganisaties.<br />

De Deense ouderenorganisatie DaneAge verzorgt zowel extern als ’inc<strong>om</strong>pany’<br />

trainingen loopbaansturing voor oudere medewerkers (DaneAge, 2002).<br />

4.3.3. Andere initiatieven of organisaties<br />

In 1999 werd het project Werkwijzer in Noord Brabant gestart. Dit is een centrum voor<br />

ouderen & werk dat informatie, voorlichting en advies geeft aan werkende en werkzoekende<br />

45-plussers, bedrijven en intermediaire organisaties, en voorbeeldprojecten organiseert. Doel<br />

<strong>van</strong> Werkwijzer is een <strong>om</strong>slag in denken te realiseren met betrekking tot ouderen en werk.<br />

M<strong>om</strong>enteel is Werkwijzer, deels met Europees subsidiegeld, bezig landelijk zes vestigingen<br />

te realiseren (Werkwijzer, 2002).<br />

<strong>Een</strong> aantal netwerkorganisaties voor oudere werkzoekenden zijn: de vereniging SEE<br />

(Strategische Exploitatie <strong>van</strong> Expertise), de Federatie Belangenorganisaties <strong>van</strong> oudere<br />

Werkzoekenden (FBW), de Stichting Talentplus, de Stichting Wise, Job Rotary en de<br />

Nestorkring. Leden <strong>van</strong> SEE hebben diverse programma’s ontwikkeld zoals Teamstart, een<br />

ondersteunend programma voor startende ondernemers, een training voor consulenten<br />

reïntegratie of trajectbegeleiding en een trainingsprogramma Vitaliseren dat ouderen helpt<br />

weer zin te krijgen in het zoeken naar werk.<br />

76


Talentplus is een niet-c<strong>om</strong>mercieel sollicitatie-project met het doel hoger opgeleiden<br />

<strong>van</strong> veertig jaar en ouder, die buiten het arbeidsproces zijn k<strong>om</strong>en te staan, te ondersteunen in<br />

hun individuele streven opnieuw een betaalde baan te krijgen.<br />

Stichting WISE heeft als doel het ondernemen of zelfstandig werken <strong>van</strong> senioren te<br />

stimuleren en hun kans op succes te vergroten. Zij doet dit door individuen of groepen<br />

ouderen, die hun kennis op het gebied <strong>van</strong> ondernemen met elkaar willen delen, te stimuleren<br />

en te ondersteunen.<br />

Job Rotary werd in 1999 opgericht door zeven Rotary-afdelingen en probeert via het<br />

netwerk <strong>van</strong> Rotary 40-plussers die langer dan een half jaar werkloos zijn aan het werk te<br />

krijgen.<br />

Nestorkring is een landelijke groep senioren die hun managementexpertise als coach<br />

of als adviseur inzetten voor non-profit organisaties. Dit gebeurt tegen een<br />

onkostenvergoeding (Werkwijzer, 2002).<br />

<strong>Een</strong> soortgelijk project is het Programma Uitzending Managers (PUM) waarbij zo’n<br />

3500 senior-vrijwilligers staan ingeschreven die tijdelijk als adviseur overal op de wereld<br />

kunnen worden ingezet. Ondernemers, managers en vakmensen onder de 70 kunnen zich<br />

inschrijven en worden in het buitenland ingezet voor ontwikkelingshulp aan bedrijven en<br />

organisaties, die behoefte hebben aan specialistische kennis en ervaring die in de eigen streek<br />

niet beschikbaar is. De organisatie wordt gefinancierd door de ministeries <strong>van</strong> Econ<strong>om</strong>ische<br />

Zaken en Ontwikkelingssamenwerking. Het Programma Uitzending Ambtenaren (PUA) biedt<br />

soortgelijke mogelijkheden aan ex-ambtenaren. Doel <strong>van</strong> het PUA is de kwaliteit <strong>van</strong> het<br />

overheidsapparaat te verbeteren in de Oost- Europese landen die binnenkort tot de Europese<br />

Unie toetreden (pre-accessielanden). Op verzoek <strong>van</strong> de landen zelf brengen voormalig<br />

ambtenaren er gedurende een of twee weken hun kennis en ervaring over en maken ter plaatse<br />

een beknopt verslag met aanbevelingen en conclusies. Zowel PUM’ers als PUA’ers<br />

ont<strong>van</strong>gen geen salaris, wel een onkostenvergoeding en zakgeld (Oudgedienden, 2002; Van<br />

Es, 2002).<br />

Er bestaan ook c<strong>om</strong>merciële initiatieven <strong>om</strong> ouderen aan werk te helpen.. Zo bestaan<br />

er diverse uitzendbureaus. <strong>Een</strong> aantal richt zich op oudere werknemers. Anderen richten zich<br />

juist op gepensioneerden die er wat bij willen doen. Op Internet is bijvoorbeeld informatie te<br />

vinden over de uitzendbureaus My Generation (40-plussers), 55-Plus Uitzendbureau, Midlife<br />

(50-plussers + vacaturebank), Seniorgroep (40-plussers), Topsenior (45-plussers), Ervaren<br />

Jaren (40-plussers), Workoud (65-plussers), Oudstanding (50-plussers), Uitzendbureau 65-<br />

plus en Reva 50+ bemiddeling dat op basis <strong>van</strong> freelance overeenk<strong>om</strong>sten werkt. Ook een<br />

77


grote algemene uitzendorganisatie als Tempo Team heeft een speciale afdeling voor oudere<br />

werknemers (FNV, 2002).<br />

Op de websites <strong>van</strong> de verschillende uitzendbureaus wordt vooral gewezen op de<br />

voordelen <strong>van</strong> oudere werknemers als loyaliteit, betrouwbaarheid, punctualiteit,<br />

voorzichtigheid, ervaring en hoge motivatie. De uitzendbureaus die zich op gepensioneerden<br />

richten vermelden daarnaast nog voordelen als flexibiliteit en lagere arbeidskosten. Oudere<br />

werkzoekenden zelf worden geworven met motieven als plezierige tijdsbesteding, extra<br />

ink<strong>om</strong>en en sociale contacten. Ondanks alle positieve informatie worden de verschillende<br />

uitzendbureaus geconfronteerd met een aantal knelpunten in de wet- en regelgeving, zoals de<br />

moeilijkheid <strong>om</strong> een 65-plusser via een ziekteverzuimverzekering verzekerd te krijgen, het<br />

feit dat een 65-plusser niet terug kan vallen op een uitkering bij ziekte <strong>om</strong>dat hiervoor geen<br />

premie wordt afgedragen en beperkingen in CAO en VUT-regelingen (Heerkens, Helsloot &<br />

Prins, 2001).<br />

Seniorweb.nl biedt gratis internetcursussen online voor senioren (Seniorweb.nl). Het<br />

tijdschrift Plus geeft op haar website voorlichting aan mensen die op latere leeftijd nog voor<br />

zichzelf willen beginnen (Plusonline, 2002).<br />

In 2001 is door het Ministerie <strong>van</strong> Sociale Zaken en Werkgelegenheid een landelijke<br />

Taskforce Ouderen en Arbeid ingesteld. Het doel <strong>van</strong> deze tijdelijke organisatie is: adviseren<br />

en goede ideeën leveren <strong>om</strong> oudere werknemers langer aan het werk houden, betaald en<br />

onbetaald. De Taskforce heeft hiervoor twee jaar de tijd gekregen en probeert een<br />

mentaliteitsverandering op gang te brengen zowel bij werkgevers als bij werknemers. Dit<br />

gebeurt op verschillende manieren onder andere door het <strong>om</strong>buigen <strong>van</strong> achterhaalde<br />

praktijken, het aanbrengen <strong>van</strong> verbeteringen, het optreden als adviseur en het verspreiden<br />

<strong>van</strong> kennis (Taskforce Ouderen en Arbeid, 2003).<br />

4.4. Maatregelen op sectorniveau: de CAO’s<br />

Cao-afspraken zijn de belangrijkste <strong>maatregelen</strong> op sectorniveau. Meestal zijn CAO-<br />

afspraken zogenaamde paraplubepalingen. Ze creëren kaders en voorwaarden waarbinnen<br />

organisaties ruimte hebben zelf inhoud te geven aan het beleid voor (oudere) werknemers.<br />

Helaas blijven, volgens de FNV (2002), CAO-afspraken te vaak steken in papieren beleid,<br />

waar inhoudelijk verder weinig mee wordt gedaan. In een groot aantal CAO’S staan afspraken<br />

die betrekking hebben op oudere werknemers, verspreid of samengebracht in een aparte<br />

paragraaf, onder verschillende noemers als ouderenbeleid, seniorenregelingen, oudere<br />

werknemers of leeftijdsbewust personeelsbeleid (Van Berkel et al., 2002).<br />

78


De Arbeidsinspectie publiceert jaarlijks resultaten <strong>van</strong> een onderzoek naar afspraken<br />

tussen sociale partners met betrekking tot oudere werknemers. Hierin worden gegevens<br />

gepubliceerd over een representatieve steekproef <strong>van</strong> CAO’s. In deze paragraaf wordt een<br />

beschrijving gegeven <strong>van</strong> de mate waarin beleid, gericht op oudere werknemers, in de CAO’s<br />

is opgen<strong>om</strong>en. Specifieke voorbeelden <strong>van</strong> inhoudelijke afspraken k<strong>om</strong>en in de volgende<br />

paragraaf (4.5.) naar voren. De Arbeidsinspectie publiceerde de volgende conclusies over<br />

onderzoek in 2001.<br />

- In vrijwel alle CAO’s worden afspraken over oudere werknemers aangetroffen.<br />

Het begrip oudere werknemer wordt echter niet eenduidig <strong>om</strong>schreven. de leeftijd<br />

waarop afspraken <strong>van</strong> toepassing zijn varieert bijvoorbeeld <strong>van</strong> werknemers boven<br />

de 40 jaar tot werknemers boven de 60 jaar.<br />

- De meeste afspraken hebben betrekking op <strong>maatregelen</strong> die oudere werknemers<br />

ontzien in de vorm <strong>van</strong> taakverlichting door minder of aangepaste arbeidsuren<br />

zoals extra vakantiedagen (90% <strong>van</strong> de CAO’s), aangepaste arbeidstijden (76%<br />

<strong>van</strong> de CAO’s) of arbeidsduurverkorting (67% <strong>van</strong> de CAO’s). In minder dan een<br />

kwart <strong>van</strong> de CAO’s wordt over loopbaan<strong>om</strong>buiging gesproken in de vorm <strong>van</strong><br />

een lagere functie (demotie).In vergelijking tot 1998 is er op deze onderdelen<br />

weinig veranderd.<br />

- In vergelijking tot 1998 laten de CAO’s meer uiteenlopende flexibele<br />

uittredingsregelingen en mogelijkheden voor deeltijdpensioen zien. In slechts 26%<br />

<strong>van</strong> de CAO’s wordt nog alleen over een VUT-regeling gesproken. In nog maar<br />

44% <strong>van</strong> de CAO’s bestaat de mogelijkheid met deeltijdpensioen te gaan. In<br />

slechts 21% <strong>van</strong> de CAO’s staan afspraken die de werknemer de mogelijkheid<br />

bieden na het 65 ste jaar door te werken,. 11% vermeldt een jongere<br />

pensioengerechtigde leeftijd dan 65 jaar (Spijkerman & Klaassen, 2002).<br />

4.5. Maatregelen op organisatieniveau<br />

Als onderdeel <strong>van</strong> de samenleving krijgen arbeidsorganisaties te maken met de gevolgen <strong>van</strong><br />

ontgroening en vergrijzing. De vergrijzing is inmiddels al goed zichtbaar in de<br />

personeelsbestanden <strong>van</strong> veel bedrijven. Het aandeel ouderen neemt gestaag toe. Door de<br />

vroege uittreding <strong>van</strong> veel ouderen kan veel rele<strong>van</strong>te kennis verloren gaan en kunnen<br />

organisaties moeite krijgen <strong>om</strong> hun personeelsbestand op peil te houden. Leeftijdsdiversiteit<br />

leidt tot samenwerking tussen jong en oud en kan daarmee creativiteit, innovativiteit en<br />

kwaliteit <strong>van</strong> een organisatie bevorderen (Drewniak, 2002).<br />

79


Naast de demografische noodzaak zien steeds meer organisaties dat het ook <strong>om</strong><br />

c<strong>om</strong>merciële redenen belangrijk is dat de leeftijdsstructuur <strong>van</strong> de klanten weerspiegeld is in<br />

die <strong>van</strong> hun werknemers. Banken zien bijvoorbeeld dat het aantal 50-plusklanten steeds groter<br />

wordt. Kennis en ervaring <strong>van</strong> medewerkers uit dezelfde generatie kunnen een nuttige<br />

bijdrage leveren aan het aanvoelen en interpreteren <strong>van</strong> behoeftes <strong>van</strong> deze klanten. Mark<br />

Pearson <strong>van</strong> Kingfischer Bouwmarkten (doe-het zelfproducten) meent dat met ouder<br />

personeel zelfs hógere <strong>om</strong>zetten worden gerealiseerd. <strong>Een</strong> bedrijf moet zich richten op het<br />

‘cust<strong>om</strong>er profile’ en kan daarbij gebruik maken <strong>van</strong> productkennis en vakmanschap die<br />

ouderen opgedaan hebben in eerdere functies. Bouwmarkten waarin veel 55-plussers werken<br />

scoren hoog in klanttevredenheid (Pearson, 2002: toespraak tijdens European HR Forum,<br />

Frankfurt, 2002).<br />

Als organisaties naar een evenwichtige leeftijdsopbouw streven, zullen ze <strong>maatregelen</strong><br />

moeten nemen <strong>om</strong> oudere werknemers langer te behouden door rekening te houden met de<br />

specifieke wensen en behoeften <strong>van</strong> deze werknemers. Om een goed werkbaar<br />

personeelsbeleid op het gebied <strong>van</strong> leeftijd en arbeid te kunnen voeren moet de inrichting <strong>van</strong><br />

de organisatie aan een aantal randvoorwaarden voldoen.<br />

<strong>Een</strong> eerste vereiste is transparantie en duidelijkheid. Medewerkers moeten kunnen zien<br />

welke richting de organisatie uit gaat en welke mogelijkheden de organisatie hun kan bieden.<br />

<strong>Een</strong> gedetailleerd, geaut<strong>om</strong>atiseerd en gemakkelijk toegankelijk personeelsinformatiesysteem<br />

is daarbij een nuttig hulpmiddel. Medewerkers kunnen zien welke c<strong>om</strong>petenties voor welke<br />

functies zijn vereist en over welke c<strong>om</strong>petenties hun collega’s beschikken (Osse, 1999). Het<br />

management kan bijvoorbeeld beschikken over actuele gegevens met betrekking tot de<br />

leeftijdsopbouw <strong>van</strong> het personeel en over ziekteverzuimgegevens.<br />

Verder moet het personeelsbeleid geïntegreerd zijn in missie en doelen <strong>van</strong> de<br />

organisatie. Siemens Nederland, een organisatie met een voorbeeldfunctie op het gebied <strong>van</strong><br />

Leeftijdsbewust Personeelsbeleid, geeft de volgende <strong>om</strong>schrijving <strong>van</strong> sociaal beleid: ‘het<br />

bieden <strong>van</strong> werkgelegenheid in een bedrijfsklimaat dat een goede samenwerking mogelijk<br />

maakt, waarbij gestreefd wordt naar een evenwicht tussen doelmatig functioneren <strong>van</strong> de<br />

onderneming enerzijds en de normen, waarden en verwachtingen <strong>van</strong> de medewerkers<br />

anderzijds. Dit met het oogmerk dat iedere medewerker optimale ontplooiingsmogelijkheden<br />

heeft en zoveel mogelijk voldoening in zijn werk vindt’ (Siemens Nederland, 2000, pag. 3).<br />

Het personeelsbeleid zou door het gehele personeel moeten worden ondersteund en<br />

gedragen. Werknemers moeten zelf invloed kunnen uitoefenen op het personeelsbeleid<br />

bijvoorbeeld via een formeel orgaan als de Ondernemingsraad. Het k<strong>om</strong>t nogal eens voor dat<br />

80


het management <strong>van</strong> een organisatie voorgestelde <strong>maatregelen</strong> formeel wel ondersteunt, maar<br />

dat de heersende mentaliteit ervoor zorgt dat deze <strong>maatregelen</strong> niet goed worden uitgevoerd.<br />

<strong>Een</strong> klachtenbureau leeftijdsdiscriminatie zou ertoe kunnen bijdragen dat problemen snel<br />

zichtbaar worden. Het Landelijk Bureau Leeftijdsdiscriminatie heeft onlangs een boek<br />

gepubliceerd met adviezen aan de Ondernemingsraad (Van Berkel et al., 2002).<br />

Ouderen zelf kunnen zich op vele manieren organiseren <strong>om</strong> invloed uit te oefenen.<br />

Binnen een politiekorps hebben de 45-plus medewerkers bijvoorbeeld een eigen gezicht<br />

gekregen door de instelling <strong>van</strong> een werkgroep die hun belangen behartigt. Uit een enquête<br />

kwam naar voren dat mensen helemaal niet zo nodig andere functies willen als ze ouder<br />

worden. Ze willen alleen niet dat hun kennis en ervaring worden gebagatelliseerd. De<br />

actiegroep heeft discussiedagen gehouden en k<strong>om</strong>t regelmatig samen met Personeelszaken en<br />

Arbo-deskundigen (Osse, 1999).<br />

Uit Engeland is kort geleden het kwaliteitskeurmerk ‘Investors in People’<br />

overgewaaid. Dit kwaliteitsstempel geeft aan dat een bedrijf investeert in de ontwikkeling <strong>van</strong><br />

haar medewerkers, bijvoorbeeld door opleidingen, coaching en stimulerend leiderschap. Door<br />

gesprekken met medewerkers op alle niveaus wordt nagegaan of het ‘investeren in mensen’<br />

bij iedereen tussen de oren zit. Als managers en medewerkers verschillend over het gevoerde<br />

beleid praten wordt het keurmerk nog niet toegekend (Voorwinden, 2002).<br />

In Europa heeft alleen Groot-Brittannië een gedragscode die voor leeftijd en arbeid<br />

een wezenlijk beleid vaststelt. Politici en sociaal ingestelde ondernemers hebben de basis<br />

gelegd voor deze code en werkgevers- en werknemersorganisaties ondersteunen hem.<br />

Ondanks dit goede ondernemersinitiatief k<strong>om</strong>t de invoering op ondernemingsniveau<br />

nauwelijks <strong>van</strong> de grond <strong>om</strong>dat er geen prikkels aan zijn verbonden ( Koning & Kercq, 2000).<br />

<strong>Een</strong> organisatie die er naar streeft dat alle personeelsleden optimaal en plezierig<br />

werken, moet stimuleren dat oud en jong met elkaar gaan samenwerken. Onderzoek bij een<br />

Deens kabelbedrijf wees uit dat het samenwerken <strong>van</strong> jong en oud in teams positieve effecten<br />

op de bedrijfsresultaten had (Holm, 1994). In veel organisaties was het gewoonte <strong>om</strong> ouderen<br />

op een zijspoor te zetten. Dit beleid stimuleerde het ontstaan <strong>van</strong> een negatief beeld over<br />

oudere werknemers en benam de werklust bij de oudere werknemers zelf. McDonald’s Corp<br />

in Brook, Illinois heeft zich dat gerealiseerd en heeft inmiddels veel succes bij het werven <strong>van</strong><br />

ouderen. Daarvoor heeft het bedrijf een ‘buddy-systeem’ opgezet, waarbij elke nieuwe,<br />

oudere werknemer iemand heeft die hem helpt te wennen en laat zien hoe er bij McDonald’s<br />

wordt gewerkt. Nieuwe medewerkers kunnen kiezen voor één bepaalde functie of<br />

verschillende functies te leren vervullen (Schabracq, 1998).<br />

81


Uit paragraaf 4.1.1. kwam naar voren dat oudere werknemers in het algemeen waarde<br />

hechten aan betekenisvol werk. Maatschappelijk verantwoord ondernemen en meer in het<br />

algemeen normen en waarden, passen bij deze behoefte. Zo heeft ABN Amro (2002) een<br />

gedragscode ingevoerd waarop managers mede beoordeeld worden. Deze code bestaat uit<br />

tien ‘business principles’ waaraan medewerkers zich dienen te houden. Het gaat daarbij <strong>om</strong><br />

zaken als vertrouwen en loyaliteit, maar ook <strong>om</strong> respect voor mensenrechten en milieu.<br />

Hiervoor is een aantal randvoorwaarden geformuleerd op basis waar<strong>van</strong> personeelsbeleid,<br />

gericht op oudere werknemers, goed kan worden gevoerd. In de volgende paragraaf worden<br />

de diverse vormen <strong>van</strong> dit beleid <strong>om</strong>schreven.<br />

4.5.1. Soorten personeelsbeleid gericht op inzetbaarheid tot op hoge leeftijd<br />

Er worden verschillende termen gebruikt voor personeelsbeleid dat gericht is op oudere<br />

werknemers. Dit is goed te zien in de verschillende CAO’s die afgesloten worden. Gebruikte<br />

termen zijn bijvoorbeeld: ouderenbeleid, seniorenbeleid, leeftijdsbewust personeelsbeleid,<br />

leeftijdsonafhankelijk beleid, levensfasenbeleid en leeftijdspersoneelsbeleid (Thunnissen et<br />

al., 2000, Van Berkel et al., 2002). De laatste jaren k<strong>om</strong>t de term leeftijdsbewust<br />

personeelsbeleid steeds meer in zwang en verdwijnt de term ouderenbeleid geleidelijk . Dit<br />

k<strong>om</strong>t vooral door veranderingen in de wijze waarop tegen oudere werknemers wordt<br />

aangekeken. Thijssen (1997, in Thunnissen et al., 2000) maakt onderscheid tussen<br />

ouderenbeleid ‘oude stijl’ en ouderenbeleid ‘nieuwe stijl’. Voor ouderenbeleid ‘nieuwe stijl’<br />

wordt meestal de term leeftijdsbewust personeelsbeleid gebruikt.<br />

4.5.1.1. Ouderenbeleid ‘oude stijl’<br />

Oorspronkelijk werd bij de <strong>om</strong>schrijving <strong>van</strong> een oudere werknemer gebruikgemaakt <strong>van</strong> een<br />

specifieke leeftijdsgrens. Het ouderenbeleid ‘oude stijl’ richt zich op die leeftijdsdrempels<br />

zoals bijvoorbeeld VUT <strong>van</strong>af 57,5 jaar en geen onregelmatige diensten <strong>van</strong>af 55 jaar.<br />

Typerend voor deze vorm <strong>van</strong> beleid is de collectieve behandeling <strong>van</strong> oudere werknemers:<br />

voor een bepaalde categorie werknemers wordt een standaardregeling toegepast. CAO-<br />

afspraken of VUT-regelingen die op sectorniveau worden afgesproken zijn veelal <strong>van</strong> dit<br />

type. In het algemeen hebben <strong>maatregelen</strong> in het kader <strong>van</strong> ouderenbeleid ‘oude stijl’ geen<br />

betrekking op de inhoud <strong>van</strong> het werk, maar op arbeidsvoorwaarden. Volgens Thijssen<br />

hanteren bedrijven, die deze vorm <strong>van</strong> beleid toepassen, de beperkte inzetbaarheid <strong>van</strong> oudere<br />

werknemers als uitgangspunt. Daarbij worden twee verschillende strategieën toegepast.<br />

Enerzijds zijn er aantrekkelijke uittredings- of vertrekregelingen: de verversingsstrategie. Aan<br />

82


de andere kant kunnen bedrijven ervoor kiezen oudere werknemers te verzorgen door hen te<br />

ondersteunen met <strong>maatregelen</strong> die de werkbelasting verminderen. Thijssen noemt dit de<br />

verzorgingsstrategie. Het grote nadeel <strong>van</strong> deze vorm <strong>van</strong> personeelsbeleid is dat er geen<br />

rekening gehouden wordt met de meestal grote individuele verschillen tussen werknemers.<br />

Dit gebeurt wel bij het Leeftijdsbewust Personeelsbeleid dat hierna besproken wordt.<br />

4.5.1.2. Leeftijdsbewust Personeelsbeleid (LBP)<br />

LBP (ouderenbeleid ‘nieuwe stijl’) gaat niet uit <strong>van</strong> een leeftijdsgrens maar houdt er rekening<br />

mee dat mensen onderling sterk <strong>van</strong> elkaar verschillen en dat bepaalde fasen in het leven zo<br />

hun eigen eisen aan het individu stellen. Bekend is bijvoorbeeld dat jongeren gemiddeld meer<br />

risico nemen dan ouderen. Gevaarlijk werk kan in hun handen levensgevaarlijk worden.<br />

Figuur 4: Leeftijd & Arbo VGW -profiel. Bron: M. Ziekemeyer, Bureau Ageproof (Van Berkel et al., 2002)<br />

Het Leeftijd & Arbo VGW-profiel <strong>van</strong> Marianne Ziekemeyer (Thunnissen en al, 2000; <strong>van</strong><br />

Berkel et al, 2002) laat zien dat fysieke kracht (F-lijn) <strong>van</strong> mensen weliswaar langzaam<br />

afneemt, maar dat de lijn <strong>van</strong> risicotaxatie (R-lijn) toeneemt. De W-lijn (welzijn) laat zien dat<br />

er dipjes in mensenlevens voork<strong>om</strong>en die min of meer gerelateerd zijn aan risicoperiodes in<br />

een mensenleven. In het algemeen is het daar<strong>om</strong> niet verstandig jonge mensen heel veel<br />

verantwoordelijkheid te geven of gevaarlijk werk te laten doen. Denk aan de<br />

effectentransacties <strong>van</strong> Nick Leeson <strong>van</strong> Barings. De effectenwereld is een typische wereld<br />

waarin <strong>van</strong>wege de hectiek en vereiste snelheid <strong>van</strong> handelen vooral jongeren werken (Osse,<br />

1999) .<br />

Leeftijdsbewust personeelsbeleid is gericht op het zo lang mogelijk vitaal,<br />

gemotiveerd en inzetbaar houden <strong>van</strong> (ouder wordende) werknemers uitgaande <strong>van</strong><br />

83


individueel maatwerk. Het gaat uit <strong>van</strong> gedeelde verantwoordelijkheid: de werkgever biedt<br />

werknemers faciliteiten <strong>om</strong> zich te ontplooien, maar de werknemers zijn zelf verantwoordelijk<br />

voor het gebruikmaken <strong>van</strong> deze faciliteiten. Het is beleid gericht op ‘employability’, brede<br />

en flexibele inzetbaarheid <strong>van</strong> alle werknemers. Siemens Nederland neemt bijvoorbeeld<br />

mensen aan voor een loopbaan, niet voor één bepaalde functie (Blauw, 2000). Iedere<br />

werknemer, ongeacht leeftijd of loopbaanfase, maakt volgens Siemens deel uit <strong>van</strong> het<br />

menselijke kapitaal <strong>van</strong> de onderneming (Dorhout et al., 2002). DSM noemt het stro<strong>om</strong>beleid<br />

(Osse, 1999).<br />

Bij leeftijdsbewust personeelsbeleid kunnen twee strategieën worden onderscheiden.<br />

De ontwikkelingsstrategie is gebaseerd op begeleidings<strong>maatregelen</strong> die op de lange termijn<br />

effect hebben. Dit zijn vooral preventieve <strong>maatregelen</strong> bijvoorbeeld gericht op het weer ‘leren<br />

leren’. Aan de andere kant wordt een korte termijnstrategie toegepast: de<br />

‘blokkeringsstrategie’. Hierbij worden werknemers gedwongen tot flexibilisering doordat<br />

bijvoorbeeld financiële uittredingsregelingen minder aantrekkelijk worden gemaakt. Het gaat<br />

hierbij vooral <strong>om</strong> curatieve <strong>maatregelen</strong> voor werknemers die al knelpunten vertonen<br />

(Thijssen, in Thunnissen et al., 2000).<br />

Thunnissen, Thijssen en de Lange (2000) formuleren de volgende vijf doelen <strong>van</strong><br />

leeftijdsbewust personeelsbeleid:<br />

1. behoud en verbetering <strong>van</strong> arbeidstevredenheid;<br />

2. behoud en verbetering <strong>van</strong> functionele inzetbaarheid;<br />

3. goede balans tussen belasting en belastbaarheid;<br />

4. een gedifferentieerd financieel arrangement;<br />

5. deskundig management.<br />

Om deze doelen te bereiken worden in het algemeen bestaande instrumenten gebruikt die op<br />

een andere manier worden toegepast. Ze kunnen grofweg in vijf categorieën worden<br />

ingedeeld:<br />

1. Maatregelen gericht op deskundig management (zie 4.5.2.);<br />

2. Maatregelen gericht op scholing en training (zie 4.5.3.) ;<br />

3. Maatregelen gericht op het aanpassen <strong>van</strong> functies aan medewerkers (zie 4.5.4.);<br />

4. Maatregelen gericht op mobiliteit: het regelmatig wisselen <strong>van</strong> functie en/of<br />

werkgever ( zie 4.5.5.)<br />

5. Maatregelen gericht op (niet inhoudelijke) arbeidsvoorwaarden (4.5.6.).<br />

In de volgende paragrafen worden deze instrumenten <strong>om</strong>schreven.<br />

84


4.5.2. LBP: <strong>maatregelen</strong> gericht op deskundig management<br />

Ilmarinen (2002) beschouwt ‘leeftijdsmanagement’ als het beste instrument <strong>om</strong> het<br />

werkvermogen <strong>van</strong> de ouder wordende werknemer te verbeteren. Onderzoeksresultaten laten<br />

zien dat deskundig management <strong>van</strong> het ouder wordende personeel vier dimensies <strong>om</strong>vat:<br />

(1) een positieve attitude ten opzichte <strong>van</strong> zowel de eigen veroudering als die <strong>van</strong><br />

anderen,<br />

(2) ondersteuning voor en bijdrage aan het werken in teams,<br />

(3) zoeken <strong>van</strong> individuele oplossingen die passen bij de veranderende sterke en<br />

zwakke punten ten gevolge <strong>van</strong> veroudering, en<br />

(4) open staan voor nieuwe ontwikkelingen in werkorganisaties.<br />

Leidinggevenden moeten in deze dimensies getraind worden.<br />

Uit onderzoek bij negen grote Nederlandse organisaties blijken managers zichzelf te<br />

overschatten als leidinggevende. Het zelfbeeld <strong>van</strong> de managers k<strong>om</strong>t althans op veel<br />

aspecten niet overeen met het beeld dat de medewerkers <strong>van</strong> hen hebben. Managers <strong>van</strong> deze<br />

organisaties vonden dat ze in (redelijk) sterke mate coachend leiding geven. Medewerkers<br />

gaven echter aan dat hun managers onvoldoende aan hun behoefte aan coachend leiderschap<br />

voldoen. Dit kan te maken hebben met de korte-termijn- gerichtheid <strong>van</strong> veel<br />

leidinggevenden, gestimuleerd door de econ<strong>om</strong>ische prioriteiten <strong>van</strong> organisaties en door hun<br />

veelvuldige functieveranderingen (Donders & Stoker, 2002). De meeste en belangrijkste<br />

effecten <strong>van</strong> Leeftijdsbewust Personeelsbeleid worden echter pas zichtbaar op de lange<br />

termijn. Dit geeft spanningen.<br />

Managers hebben een grote invloed op de sfeer op een afdeling. <strong>Een</strong> goede werksfeer<br />

blijkt vooral bij oudere vrouwelijke werknemers een belangrijke rol te spelen. Onderzoek<br />

onder caissières en verkoopsters bij een supermarktorganisatie liet zien dat de 40-plus<br />

medewerksters meer waarde hechtten aan een goede werksfeer dan de jongere (Krijnen-<br />

Stelling, 1996). Het belang <strong>van</strong> een goede werksfeer wordt ook aangegeven door drie<br />

vrouwelijke verpleegkundigen die als verpleegkundige ‘met de handen aan het bed’ hun<br />

pensioen haalden: zij vormen hiermee een grote uitzondering, gezien de fysieke belasting <strong>van</strong><br />

hun werk. Open c<strong>om</strong>municatie, oog voor ieders sterke en zwakke kanten, rekening houden<br />

met fysieke aspecten, een positieve mentaliteit, loyaliteit, bereidwilligheid, waardering en<br />

collegiale steun zijn volgens hen daarbij <strong>van</strong> belang (Van Veen, 2002).<br />

<strong>Een</strong> manager moet hierin een ondersteunende en een voorbeeldrol vervullen. Ouderen<br />

zijn in het algemeen meer gericht op behoud <strong>van</strong> wat zij hebben en het benutten <strong>van</strong> het hier<br />

en nu en zien vaak weinig in ingrijpende reorganisaties en de aanpassingen die deze <strong>van</strong> hen<br />

85


vereisen. Dit is iets wat managers tijdens het coachen <strong>van</strong> oudere medewerkers in hun<br />

achterhoofd moeten houden (Schabracq, 1998).<br />

Verder is het voor managers verstandig zich steeds goed af te vragen of een<br />

voorgen<strong>om</strong>en verandering wel zo zinvol is en hierover steeds advies te vragen aan (oudere)<br />

medewerkers. Hiermee worden twee resultaten bereikt: een kritische analyse <strong>van</strong> een<br />

maatregel (oudere werknemers hebben immers al veel veranderingen meegemaakt) en een<br />

groter draagvlak doordat werknemers bij een beslissing betrokken worden.<br />

Het ontwikkelen <strong>van</strong> draagvlak, begrip, voldoende kennis en vaardigheden bij<br />

leidinggevenden <strong>om</strong> leeftijdsbewust personeelsbeleid goed uit te voeren, kan op verschillende<br />

manieren gebeuren, namelijk door middel <strong>van</strong><br />

(1) c<strong>om</strong>municatie en informatie,<br />

(2) scholing en training,<br />

(3) beschikbaar stellen <strong>van</strong> de juiste en voldoende middelen en<br />

(4) beoordeling op basis <strong>van</strong> hun bijdrage aan gewenste effecten (Thunnissen et al., 2000)<br />

Per onderdeel wordt een toelichting gegeven.<br />

4.5.2.1. Deskundig management: c<strong>om</strong>municatie en informatie<br />

Door c<strong>om</strong>municatie en informatie kunnen verschillende doelen worden bereikt. Allereerst kan<br />

gerichte informatie een bijdrage leveren aan de vermindering <strong>van</strong> negatieve stereotypen over<br />

oudere werknemers, bijvoorbeeld door leidinggevenden te confronteren met feitelijke cijfers<br />

over inzetbaarheid, ziekteverzuim en arbeidstevredenheid. In de tweede plaats kunnen<br />

leidinggevenden zo geïnformeerd worden over noodzaak en belang, mogelijkheden en<br />

knelpunten <strong>van</strong> leeftijdsbewust personeelsbeleid. Leeftijdsbewust personeelsbeleid is<br />

individugericht maatwerk en toepassing <strong>van</strong> dit beleid kost tijd en geld. Leidinggevenden<br />

moeten beseffen dat deze investeringen nodig zijn. Zowel voor de afdeling Personeel en<br />

Organisatie als voor het hoger management ligt hier een rol. Het hoger management moet<br />

duidelijk maken dat toepassen <strong>van</strong> leeftijdsbewust personeelsbeleid belangrijk is en prioriteit<br />

heeft. De afdeling Personeel en Organisatie geeft uitleg over de inhoud en vorm <strong>van</strong> het<br />

beleid (Thunnissen et al., 2000).<br />

4.5.2.2. Deskundig management: scholing en training<br />

Scholing en training kunnen zowel gericht zijn op inhoudelijke onderbouwing <strong>van</strong><br />

leeftijdsbewust personeelsbeleid als op ontwikkeling <strong>van</strong> de juiste vaardigheden <strong>om</strong> dit beleid<br />

86


toe te passen, zoals gesprekstechnieken, luistervaardigheden, sociale vaardigheden of een<br />

coachende stijl <strong>van</strong> leidinggeven (Thunnissen et al., 2000).<br />

Ilmarinen (2002) vindt dat een inhoudelijke onderbouwing <strong>van</strong> leeftijdsbewust<br />

personeelsbeleid gebaseerd moet zijn op de fundamentele vraag wat managers over ouder<br />

worden zouden moeten weten. Dit betreft volgens Ilmarinen kennis over:<br />

- de huidige en toek<strong>om</strong>stige leeftijdsopbouw <strong>van</strong> de eigen organisatie en<br />

- idem vergelijkingen met andere organisaties,<br />

- exit- en ziekteverzuimgegevens,<br />

- werkvermogen en ‘employability’,<br />

- de relatie tussen werkvermogen en bedrijfsresultaten,<br />

- de verhouding tussen veroudering en productiviteit,<br />

- gezondheid en mentale groei,<br />

- functionele capaciteiten en leren,<br />

- de balans tussen belasting en belastbaarheid,<br />

- instrumenten voor leeftijdsbewust personeelsbeleid en<br />

- het voorkómen <strong>van</strong> leeftijdsdiscriminatie.<br />

Leidinggevenden <strong>van</strong> het ministerie <strong>van</strong> Landbouw, Natuurbeheer en Visserij krijgen<br />

bijvoorbeeld een inhoudelijke cursus over levensfasen-management. In deze cursus wordt<br />

duidelijk gemaakt dat niet de leeftijd <strong>van</strong> een medewerker het uitgangspunt is, maar de<br />

levensfase waarin iemand zich bevindt. Veertigers hebben s<strong>om</strong>s de kenmerken <strong>van</strong> twintigers<br />

en anders<strong>om</strong> (Thunnissen et al. 2002). Het bureau Quest for Quality organiseert een<br />

kortdurende training voor managers, gericht op veranderen <strong>van</strong> de beeldvorming. De training<br />

heet TARGET (Third Age Rapid Growth Experience Training) (Quest for Quality, 2002).<br />

Ook Siemens Nederland heeft een opleidingsprogramma voor leidinggevenden dat er<strong>van</strong><br />

uitgaat dat een leiderschapsstijl het beste resultaat behaalt wanneer de relatie tussen<br />

leidinggevende en medewerker gelijkwaardig is en medewerkers de ruimte krijgen die nodig<br />

is bij een onderneming waar snelheid, flexibiliteit, klantgerichtheid, gedrevenheid en<br />

innovatie de boventoon voert (Siemens Nederland, 2000).<br />

Vaardigheden <strong>om</strong> het beleid toe te passen zijn <strong>van</strong> even groot belang als inhoudelijke<br />

kennis. Volgens Lenette Schuijt, directeur <strong>van</strong> een coaching- en adviesbureau bereiken<br />

managers die personeel willen motiveren vaak het tegendeel. Ze richten zich namelijk op wat<br />

beter moet, niet op wat goed gaat. Dit heeft te maken met een gebrek aan<br />

coachingsvaardigheden (Motiveren, 2002). Managers <strong>van</strong> tegenwoordig moeten zowel coach<br />

zijn als gecoacht worden. Er bestaat echter meningsverschil over wat coachend leiderschap is.<br />

87


Na een analyse <strong>van</strong> een aantal publicaties <strong>om</strong>schrijven Donders en Stoker (2002) dit begrip<br />

als het zorgdragen voor de ontwikkeling <strong>van</strong> vaardigheden en c<strong>om</strong>petenties <strong>van</strong> individuele<br />

medewerkers.<br />

4.5.2.3. Deskundig management: de juiste en voldoende middelen<br />

Beschikken over voldoende tijd en de juiste instrumenten zijn essentiële randvoorwaarden<br />

voor leidinggevenden <strong>om</strong> leeftijdsbewust personeelsbeleid effectief toe te kunnen passen. Het<br />

gaat <strong>om</strong> individueel maatwerk dat, zeker in het begin, veel tijd en, daarmee, veel geld kost. Er<br />

moet bijvoorbeeld voldoende budget vrijgemaakt worden <strong>om</strong> zowel leidinggevenden te<br />

scholen als medewerkers scholing aan te bieden.<br />

Het Zweedse bedrijf Samhall AB, dat werk biedt aan personen met een<br />

arbeidshandicap, geeft hoge prioriteit aan kennis en vaardigheden <strong>van</strong> het management <strong>om</strong><br />

medewerkers optimaal te ondersteunen. Roulatie <strong>van</strong> managers, ondersteuning door experts<br />

en scholing en training zorgen ervoor dat managers kennis hebben over de arbeidshandicaps<br />

en deze integreren in de financieel econ<strong>om</strong>ische doelstellingen <strong>van</strong> de organisatie (Thunnissen<br />

et al., 2000).<br />

Leidinggevenden moeten formeel tijd ter beschikking krijgen <strong>om</strong> loopbaan-<br />

begeleidingsinstrumenten als functioneringsgesprekken, persoonlijke ontwikkelplannen (POP)<br />

en c<strong>om</strong>petentiemanagement in te kunnen zetten.<br />

Functioneringsgesprekken<br />

Functioneringsgesprekken zijn een belangrijk instrument voor loopbaanbeleid en<br />

leeftijdsbewust personeelsbeleid, en kunnen een leidinggevende veel informatie geven over de<br />

tot nu toe gerealiseerde en gewenste ontwikkeling <strong>van</strong> een medewerker. In<br />

functioneringsgesprekken kan bovendien tijdig aandacht besteed worden aan signalen <strong>van</strong><br />

verminderd functioneren en ontevredenheid, bijvoorbeeld door een verstoorde balans tussen<br />

belasting en belastbaarheid. <strong>Een</strong> goed functioneringsgesprek is open, duidelijk en<br />

gelijkwaardig. De werknemer voelt zich vrij <strong>om</strong> wensen en problemen kenbaar te maken. De<br />

leidinggevende is duidelijk in hetgeen hij of zijzelf en de organisatie de werknemer kunnen<br />

bieden en waar knelpunten liggen.<br />

Bureau Berenschot heeft een inzetbaarheidstest ontwikkeld die door een werknemer,<br />

voorafgaand aan het gesprek, ingevuld kan worden. Hierin kan de werknemer vertellen wat<br />

hij vindt <strong>van</strong> de organisatie, de aansturing en ondersteuning, het werk en de werkdruk, de<br />

balans tussen belasting en belastbaarheid, opleiding, ontwikkeling, beoordeling en beloning<br />

88


(Osse, 1999). Verder is het belangrijk te werken aan een goede balans <strong>van</strong> werk en privé. Het<br />

is daar<strong>om</strong> jammer dat de privé-situatie <strong>om</strong> privacy redenen vaak buiten het<br />

functioneringsgesprek wordt gehouden.<br />

In het kader <strong>van</strong> leeftijdsbewust personeelsbeleid worden functioneringsgesprekken<br />

met oudere medewerkers anders ingezet dan met jongeren. Ouderen zijn in vergelijking met<br />

jongeren bijvoorbeeld minder vaak gericht op verticale pr<strong>om</strong>otie en zijn gewend zelfstandig te<br />

werken. Ook is het <strong>van</strong> belang dat leidinggevenden tijdig in gesprek gaan met medewerkers<br />

over de laatste fase <strong>van</strong> de arbeidsloopbaan. Dit gebeurt volgens het recente NIDI onderzoek<br />

maar weinig (Henkens & Van Solinge, 2003). NIDI adviseert leidinggevenden en<br />

medewerkers gezamenlijk zorg te laten dragen voor een actieve en productieve laatste fase<br />

<strong>van</strong> de arbeidsloopbaan. Zo kan vroegtijdig afhaken worden voork<strong>om</strong>en.<br />

Na een analyse <strong>van</strong> resultaten <strong>van</strong> alle functioneringsgesprekken kan een soort<br />

groepsplaatje <strong>van</strong> een afdeling gemaakt worden. Dit <strong>overzicht</strong> geeft inzicht in gezondheid,<br />

kwaliteit <strong>van</strong> personeel, opleidingsnoodzaak en –vraag en eventuele andere wensen <strong>van</strong> het<br />

personeel (Osse, 1999).<br />

Persoonlijke Ontwikkelplannen<br />

DSM was voorloper met de invoering <strong>van</strong> Persoonlijke Ontwikkel Plannen (POP’s) door de<br />

invoering <strong>van</strong> zogenoemde stro<strong>om</strong>gesprekken eind jaren 90. <strong>Een</strong> stro<strong>om</strong>gesprek is een<br />

ontwikkelingsgesprek waarin wordt besproken wat mensen willen, kunnen en gegarandeerd<br />

gaan doen. Via stro<strong>om</strong>gesprekken worden loopbaanpaden uitgezet en wordt adequaat<br />

opgeleid personeel voor de toek<strong>om</strong>st gekweekt. DSM gaat er wel <strong>van</strong>uit dat een medewerker<br />

hiervoor tenminste drie jaar in een functie moet zitten. Daarna wordt bekeken of een<br />

horizontale of verticale verandering gewenst is. Voor het voeren <strong>van</strong> zo’n stro<strong>om</strong>gesprek<br />

hebben zowel medewerkers als leidinggevenden een training gehad. De werknemer is er zelf<br />

verantwoordelijk voor geboden kansen aan te pakken. Dit bevoordeelt mondige werknemers.<br />

Het stro<strong>om</strong>beleid werd ontwikkeld op basis <strong>van</strong> ervaringen met brandweerlieden die al met 55<br />

met pensioen gaan en zich s<strong>om</strong>s al op die leeftijd afgeschreven voelden. Zij kregen <strong>van</strong> DSM<br />

de mogelijkheid binnen werktijd te studeren voor een andere functie binnen DSM ,<br />

bijvoorbeeld als chauffeur. Het resultaat was onder meer dat het zelfbeeld <strong>van</strong> de<br />

brandweerlieden verbeterde (Osse, 1999). Inmiddels wordt in veel meer organisaties<br />

gebruikgemaakt <strong>van</strong> dit instrument, maar dan onder de noemer Persoonlijk Ontwikkelplan.<br />

89


C<strong>om</strong>petentiemanagement<br />

C<strong>om</strong>petentiemanagement k<strong>om</strong>t in personeelstijdschriften veel aan de orde. Er zijn echter nog<br />

meningsverschillen over wat het precies inhoudt. Hamel en Prahalad (1994) die het begrip<br />

geïntroduceerd hebben, <strong>om</strong>schrijven c<strong>om</strong>petentiemanagement als het benadrukken <strong>van</strong> díe<br />

eigenschappen en c<strong>om</strong>petenties bij personeel die organisaties nodig achten <strong>om</strong> hun<br />

strategische intenties waar te maken. Toepassing <strong>van</strong> dit instrument laat nogal wat knelpunten<br />

zien, zoals:<br />

- medewerkers voelen zich te veel in een hokje geduwd <strong>om</strong>dat ze aan een bepaald<br />

profiel moeten voldoen;<br />

- bedrijven hebben onvoldoende zicht op wat ze in de toek<strong>om</strong>st aan personeel nodig<br />

hebben en analyseren niet goed welke c<strong>om</strong>petenties in het personeel ze nodig<br />

hebben, maar gebruiken vaak standaardprofielen;<br />

- mensen beoordelen op ontwikkelpunten is nog niet gewoon in veel Nederlandse<br />

organisaties;<br />

- medewerkers zijn zelf verantwoordelijk voor hun eigen ontwikkeling. Dit betekent<br />

dat vooral de betere, mondige werknemers boven k<strong>om</strong>en drijven en de zwakke<br />

groep dreigt te verzuipen (Busato, 2002).<br />

4.5.2.4. Deskundig management: beoordeling<br />

Leeftijdsbewust personeelsbeleid werkt voor een belangrijk deel pas op de lange termijn.<br />

Leidinggevenden worden echter vaak door econ<strong>om</strong>ische prioriteiten gedwongen zich te<br />

richten op kortetermijn resultaten, waardoor de uitvoering <strong>van</strong> beleid dat rekening houdt met<br />

oudere werknemers in het gedrang kan k<strong>om</strong>en. <strong>Een</strong> leidinggevende kan zelf werken aan en<br />

afgerekend worden op leeftijdsbewust personeelsbeleid als voor dit beleid concrete<br />

tussendoelen en een duidelijk einddoel zijn geformuleerd. Bij verandering <strong>van</strong> management<br />

kan de opvolger gelijk zien wat de voorganger heeft bereikt en het proces snel oppikken<br />

(Thunnissen et al., 2000).<br />

4.5.2.5. Hoge verwachtingen aan het management<br />

De in paragraaf 4.5.2.1 tot en met 4 beschreven middelen kunnen leidinggevenden voldoende<br />

faciliteren <strong>om</strong> het leeftijdsbewust personeelsbeleid optimaal toe te kunnen passen. Er wordt<br />

tegenwoordig echter veel verwacht <strong>van</strong> een deskundig leidinggevende. Men moet zowel<br />

mensgericht als taakgericht kunnen werken en dit gaat niet altijd samen. Omdat een<br />

leidinggevende regelmatig voorkeur heeft voor een <strong>van</strong> deze twee aspecten kan overwogen<br />

90


worden co-management in te voeren: twee leidinggevenden op hetzelfde niveau waar<strong>van</strong> de<br />

ene verantwoordelijk is voor de mensgerichte aspecten <strong>van</strong> het leidinggeven en de ander voor<br />

de taakgerichte aspecten. Van belang is dat deze twee goed met elkaar kunnen samenwerken<br />

en c<strong>om</strong>municeren zodat samen weloverwogen prioriteiten kunnen worden vastgesteld<br />

(Schabracq, 2002) .<br />

<strong>Een</strong> verwante oplossing is direct leidinggevenden <strong>van</strong> bepaalde mensgerichte taken te<br />

ontlasten door deze uit te besteden aan iemand met een eigen verantwoordelijkheid en<br />

specialistische functie in de organisatie. Deze persoon moet voldoende bevoegdheden hebben<br />

invloed uit te oefenen op het gedrag <strong>van</strong> de direct leidinggevende indien deze niet goed<br />

functioneert op bepaalde taken. Hier lijkt een rol weggelegd voor oudere werknemers die door<br />

hun ervaring goed op de hoogte zijn <strong>van</strong> alle ins en outs in een organisatie, niet meer zo<br />

gericht zijn op het manifesteren <strong>van</strong> zichzelf en wijsheid hebben ontwikkeld. Door hun<br />

ervaringen zijn zij goed in staat <strong>om</strong> te gaan met en vorm te geven aan radicale veranderingen<br />

die het leven s<strong>om</strong>s oplegt (Schabracq, 2002).<br />

Voorbeelden <strong>van</strong> functies waarbij ouderen bepaalde taken <strong>van</strong> direct leidinggevenden<br />

overnemen, zijn een ex-politieagent die zich ontwikkeld heeft tot reïntegratiespecialist bij een<br />

politiecorps of een ex-bouwvakker die zich ontwikkeld heeft tot arbocoördinator bij een<br />

middelgrote bouwonderneming. Beiden trachten mensen, die uitvallen wegens ziekte, zo snel<br />

mogelijk weer goed op de werkvloer terug te krijgen en begeleiden hen daarbij. Door hun<br />

vakkennis, ervaring in dezelfde functie en gelijke hiërarchische niveau worden zij eerder<br />

vertrouwd dan de directe leidinggevende (Congres TNO Arbeid, 2002).<br />

4.5.3. LBP: <strong>maatregelen</strong> gericht op scholing en training <strong>van</strong> werknemers<br />

In hoofdstuk 3 is vermeld dat oudere werknemers gemiddeld lager opgeleid zijn dan jongere<br />

en bovendien minder vaak deelnemen aan bedrijfsgerelateerde scholing. Dit ligt enerzijds aan<br />

de oudere werknemers zelf, die gemiddeld minder interesse tonen in scholing, anderzijds<br />

bieden werkgevers die ouderen minder kansen <strong>om</strong> zich bij te scholen.<br />

Naar aanleiding <strong>van</strong> een onderzoek in de zorgsector werd door de onderzoekers<br />

bijvoorbeeld geconcludeerd dat extra aandacht nodig is voor de bijscholing <strong>van</strong> ouderen die in<br />

deze sector werkzaam zijn. Hier hebben vooral parttimers achterstand opgelopen doordat<br />

cursussen gegeven werden op tijden dat zij niet aanwezig konden zijn of er geen ver<strong>van</strong>ging<br />

beschikbaar was. Gezien het grote aantal parttimers in deze sector en de snelle verandering<br />

<strong>van</strong> eisen die aan de uitoefening <strong>van</strong> functies worden gesteld, geeft dit op den duur problemen<br />

(Ziekemeyer, Van Veldhuisen, Smit & Simons, 1999).<br />

91


Te weinig mogelijkheid voor deelname aan scholing is deels te voork<strong>om</strong>en door recht<br />

op scholing in de CAO vast te leggen. In de CAO verplicht HEMA zich medewerkers<br />

regelmatig (bij) te scholen op hun specifieke vakgebied (Van Berkel et al., 2002). In de<br />

Horeca-CAO is vastgelegd dat de werkgever – onder bepaalde voorwaarden – 75% <strong>van</strong> de<br />

scholingskosten betaalt, met een bepaald maximum (CNV, 2002). Volgens de CAO <strong>van</strong> DSM<br />

krijgt elke werknemer <strong>van</strong>af 1 januari 1999 vijf doorbetaalde opleidingsdagen per jaar. Dit<br />

geldt ook voor parttimers, WAO’ers die in deeltijd werken en ouderen die parttime werken.<br />

Die dagen worden in overleg ingevuld. DSM en zijn werknemers kunnen elkaar erop<br />

aanspreken die vijf dagen optimaal in te zetten, opdat de DSM’er blijft ‘str<strong>om</strong>en’ (Osse,<br />

1999).<br />

4.5.3.1. Geschikte scholing en training voor oudere werknemers<br />

Oudere werknemers leren niet moeilijker dan jongeren. Wel verandert het leren <strong>van</strong> karakter<br />

<strong>om</strong>dat met het ouder worden de voorkeur voor de manier <strong>van</strong> leren verandert. Ouderen<br />

hebben in het algemeen wat meer moeite met abstracte, contextloze kennis en met het volgen<br />

<strong>van</strong> klassikaal onderwijs. Dit k<strong>om</strong>t deels <strong>om</strong>dat men geen onderwijs meer gewend is, deels<br />

<strong>om</strong>dat men er niet gemotiveerd voor is en deels <strong>om</strong>dat het niet aansluit op wat men al weet en<br />

kan (Dorhout et al., 2002).<br />

Schabracq (1998) geeft een aantal suggesties <strong>om</strong> trainingen voor ouderen<br />

aantrekkelijker en effectiever te maken:<br />

1. Het moet duidelijk zijn welke kennis en vaardigheden de betrokken medewerker<br />

nodig heeft. <strong>Een</strong> training moet hierop inspelen <strong>om</strong> een averechts effect op de motivatie<br />

<strong>van</strong> de medewerker te voork<strong>om</strong>en.<br />

2. Vaardigheden <strong>van</strong> de werknemers zijn uitgangspunt voor een training.<br />

3. <strong>Een</strong> training moet aansluiten bij de waarden, motieven, ervaring en vaardigheden<br />

<strong>van</strong> de werknemers en het moet duidelijk zijn wat de meerwaarde voor het werk zal<br />

zijn.<br />

4. De training moet niet in een c<strong>om</strong>petitieve sfeer plaatsvinden maar in een sfeer <strong>van</strong><br />

met elkaar samenwerken en elkaar ondersteunen.<br />

5. De inhoud en vorm <strong>van</strong> een training moet samen met medewerkers worden<br />

vastgesteld en de training zelf moet het liefst interactief zijn met ruimte voor het<br />

inbrengen <strong>van</strong> nuttige informatie en creativiteit.<br />

6. De trainer moet zoveel mogelijk voorbeelden geven uit de dagelijkse praktijk en<br />

systematische feedback waar de ander iets mee kan.<br />

92


7. Trainer en cursisten moeten individueel contact kunnen hebben. Voor cursisten<br />

moeten intervisiegroepjes worden opgezet <strong>om</strong> te kunnen praten over de inhoud <strong>van</strong><br />

hun vak, de wijze <strong>van</strong> uitoefening er<strong>van</strong> en <strong>van</strong> elkaar te leren (Osse, 1999)<br />

8. De nieuwe kennis en vaardigheden moeten direct in het werk toegepast kunnen<br />

worden en onder begeleiding verder aangeleerd, “ on the job training”. Dit is een<br />

essentiële voorwaarde voor het succes <strong>van</strong> een training. Hierbij kan de direct<br />

leidinggevende een belangrijke stimulerende en begeleidende rol spelen.<br />

<strong>Een</strong> werknemer moet voldoende tijd en ruimte krijgen <strong>om</strong> het geleerde in praktijk te<br />

brengen en <strong>om</strong> bijvoorbeeld te reflecteren: leren is in dit verband nadenken over waar<br />

je mee bezig bent en hoe het beter kan. Van den Berg ziet veel voordelen aan leren op<br />

de werkplek , los <strong>van</strong> het volgen <strong>van</strong> een extra cursus. De relatie met de<br />

werkzaamheden is duidelijk en men hoeft niet terug naar de schoolbanken. Dit kan de<br />

acceptatie <strong>van</strong> het programma bij medewerkers vergroten. Bovendien doet deze vorm<br />

<strong>van</strong> scholing een minder groot beroep op financiële middelen, <strong>om</strong>dat er niet of<br />

nauwelijks terugval in productie plaatsvindt als gevolg <strong>van</strong> het afwezig zijn <strong>van</strong><br />

medewerkers en ook niet hoeft te worden geïnvesteerd in ver<strong>van</strong>ging <strong>van</strong> afwezige<br />

medewerkers. Voor deze vorm <strong>van</strong> training kunnen ervaren, oudere medewerkers<br />

worden ingezet (Van den Berg, 1996);<br />

9. Tot slot zou de training moeten resulteren in grotere verantwoordelijkheid voor de<br />

eigen ontwikkeling (Schabracq, 1998).<br />

Bij veel trainingen wordt onvoldoende rekening gehouden met de hierboven<br />

genoemde suggesties. Stahlwerke in Bremen heeft daar<strong>om</strong> zelf trainings- en<br />

ontwikkelingsprogramma’s voor oudere werknemers ontworpen en ingevoerd. Uitgangspunt<br />

was dat eerst de trainers zelf de specifiek benodigde educatieve en didactische vaardigheden<br />

moesten beheersen <strong>om</strong> daarna in staat te zijn benodigde vaardigheden aan oudere werknemers<br />

over te brengen. Er werden vooral oudere werknemers als trainer geselecteerd. Speciaal voor<br />

medewerkers <strong>van</strong> een bepaalde productieafdeling werd een training ontwikkeld door een 65-<br />

jarige ex-medewerker samen met een jongere werknemer. Op die manier kunnen werknemers<br />

<strong>van</strong> verschillende leeftijden <strong>van</strong> elkaar leren, een advies dat ook gegeven wordt door MKB<br />

Nederland in haar brochure ‘ Tekort aan personeel? Veertig- en vijftigplussers in beeld!’ .<br />

Ottenhoff (1998) vindt het voor s<strong>om</strong>mige trainingen extra nuttig <strong>om</strong> oudere trainers<br />

voor de groep te hebben staan, bijvoorbeeld bij c<strong>om</strong>putercursussen waarbij plussers andere<br />

plussers wegwijs maken. De trainingen bij Stahlwerke Bremen hebben succes gehad in die<br />

zin dat getrainde oudere werknemers beter inzetbaar zijn geworden en waardering hebben<br />

93


gekregen voor hun trainingsactiviteiten. Bovendien zijn de contacten tussen collega’s<br />

aanzienlijk verbeterd en werden de trainingen door de deelnemers beschouwd als een goede<br />

kans buiten de dagelijkse routine ervaringen uit te wisselen en nieuwe ideeën op te doen<br />

(Thunnissen et al., 2000).<br />

Ook s<strong>om</strong>mige Nederlandse bedrijven beseffen inmiddels dat een gezamenlijke training<br />

de motivatie verhoogt. <strong>Een</strong> werknemersopleiding kan ervoor zorgen dat werknemers zich<br />

meer met elkaar verbonden voelen. Scholing kan ook gezellig zijn met als bijk<strong>om</strong>end gevolg<br />

dat werknemers het (weer) leuker vinden samen te werken (Osse, 1999).<br />

Oudere werknemers in de autobranche hebben sinds 1999 recht op één extra<br />

scholingsdag per jaar. Op kosten <strong>van</strong> de werkgevers kunnen zij een cursus volgen <strong>om</strong> bij te<br />

blijven in het vak. Er wordt echter weinig gebruikgemaakt <strong>van</strong> dit recht, enerzijds <strong>om</strong>dat veel<br />

ouderen niet meer gewend zijn te leren en er s<strong>om</strong>s voor terugschrikken, anderzijds doordat<br />

werkgevers hun personeel lang niet altijd wijzen op dit recht (Smit, 2002).<br />

4.5.3.2. Soorten scholing en training voor oudere werknemers<br />

Er zijn enorm veel verschillende manieren waarop mensen in hun werk kunnen leren.<br />

Grofweg kan er onderscheid gemaakt worden tussen formele en informele leeractiviteiten.<br />

Onder formele leeractiviteiten vallen cursussen, trainingen, congressen en workshops.<br />

Informele leeractiviteiten zijn bijvoorbeeld vormen <strong>van</strong> zelfstudie, werkbegeleiding, stage en<br />

bedrijfsfitness. Vaak wordt verondersteld dat een tekort aan formele leeractiviteiten door<br />

informele leeractiviteiten wordt gec<strong>om</strong>penseerd. Dit blijkt echter niet het geval. Volgens<br />

Thijssen (1997, in Thunnissen et al., 2000) is er een samenhang tussen beide leerwegen.<br />

Naarmate men meer deelneemt aan formele leeractiviteiten, neemt ook de deelname aan<br />

informele leeractiviteiten toe.<br />

<strong>Een</strong> ander onderscheid kan worden gemaakt in scholing gericht op het aanleren <strong>van</strong><br />

functiegerichte vaardigheden en scholing gericht op meer algemene ontwikkeling.<br />

Functiegerichte scholing wordt relatief vaker in bedrijven georganiseerd dan scholing gericht<br />

op algemene ontwikkeling. Voorbeelden <strong>van</strong> scholing in functiegerichte vaardigheden zijn<br />

trainingen in gebruik <strong>van</strong> bepaalde c<strong>om</strong>puterprogramma’s, trainingen in gesprekstechnieken<br />

of tilcursussen. De bouwsector biedt bijvoorbeeld een systeem <strong>van</strong> vakopleidingen dat<br />

werknemers een goed <strong>overzicht</strong> geeft hoe horizontaal of verticaal te groeien in een loopbaan.<br />

<strong>Een</strong> ander voorbeeld zijn topkoks die samen een soort netwerk hebben gevormd waarin<br />

leerlingen de mogelijkheid hebben <strong>om</strong> bij verschillende koks hun capaciteiten verder te<br />

ontwikkelen (Osse, 1999).<br />

94


Na onderzoek bij vijf bedrijven adviseert Van den Berg (1996) bedrijven niet alleen<br />

aandacht te besteden aan vaktechnische scholing maar ook aan onderwerpen die onder de<br />

noemer ‘bedrijfsgerichtheid’ kunnen worden aangeduid. Dit zijn onderwerpen die met het<br />

functioneren <strong>van</strong> de eigen afdeling of de organisatie als geheel te maken hebben, bijvoorbeeld<br />

kwaliteitsbewustzijn, kostenbewustzijn of samenwerking.<br />

Onder de tweede soort, algemeen vormende training, valt bijvoorbeeld de scholing die<br />

Philips Lighting in Roosendaal voor haar werknemers organiseert. Bij dit bedrijf kunnen<br />

werknemers intern terug naar school voor Nederlandse les, maar ook voor exacte vakken. De<br />

cursussen worden voor of na de ploegendiensten gegeven. De scholingsactiviteiten vallen<br />

voor Philips onder een zeer gunstig belastingtarief (Osse, 1999).<br />

<strong>Een</strong> andere algemeen vormende training is training in zelfmanagement. In deze<br />

training ontwikkelt de medewerker de vaardigheid zijn functie, loopbaan en verdere leven zo<br />

in te richten dat hij er meer plezier aan beleeft en dat het tot een groter effect leidt en tot<br />

verdere ontwikkeling. Het nemen <strong>van</strong> eigen verantwoordelijkheid en initiatief is voorwaarde<br />

voor het ontwikkelen <strong>van</strong> employability. Cursisten staan stil bij wat zij zelf willen en kunnen,<br />

wat de basale thema’s en motieven in hun leven en werk zijn, en welke kansen en<br />

beperkingen de organisatie en haar <strong>om</strong>geving hen biedt <strong>om</strong> deze motieven en talenten te<br />

verwezenlijken. Oudere medewerkers kunnen in zo’n training een vorm <strong>van</strong> wijsheid<br />

ontwikkelen die hen in staat stelt een nieuwe invulling te geven aan hun laatste jaren in de<br />

organisatie. De training resulteert in een persoonlijke doelstelling en een plan voor de<br />

toek<strong>om</strong>st (Schabracq, Cooper & <strong>van</strong> Maanen, 2001).<br />

Employability wordt ook gestimuleerd door middel <strong>van</strong> cursussen in oriëntatie op de<br />

arbeidsmarkt of loopbaanplanning (Ottenhoff, 1998). <strong>Een</strong> voorbeeld hier<strong>van</strong> is het project<br />

Arbeidstoek<strong>om</strong>stverkenning door ouderen <strong>van</strong> het Hoger Onderwijs voor Ouderen (HOVO),<br />

waarin 50+ werknemers en HOVO-cursisten een training krijgen in levensloop- en<br />

toek<strong>om</strong>stverkenning. Het risico <strong>om</strong> werk te verliezen doordat kennis en vaardigheden<br />

verouderen is niet in alle bedrijfssectoren gelijk. <strong>Een</strong> goed uitgevoerd scholingsprogramma<br />

vermindert dat risico. Het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) <strong>van</strong> de<br />

Universiteit Maastricht heeft voor iedere bedrijfssector een risicoprofiel opgesteld. Het ROA<br />

heeft ook bekeken in welke mate door scholing op bestaande risico’s wordt ingespeeld en<br />

geeft in het rapport Werkgelegenheid en scholing 2001 een <strong>overzicht</strong> <strong>van</strong> de meest<br />

perspectiefvolle scholingstrajecten per risicogroep (Werk en scholing, 2002).<br />

Buiten de werkkring worden veel scholingsmogelijkheden aan ouderen geboden, via<br />

buurthuizen, ouderenbonden en formele onderwijsinstellingen, maar ook op Internet. Op<br />

95


Internet worden diverse c<strong>om</strong>putercursussen voor senioren aangeboden, bijvoorbeeld op de site<br />

<strong>van</strong> Seniorweb (Seniorweb, 2002). Het Nederlands Platform Ouderen en Europa (NPOE) is<br />

onlangs gestart met de SESAM Academie: een nieuwe postdoctorale module <strong>van</strong> 12 weken,<br />

bedoeld voor hoogopgeleide senioren, die als vrijwilliger aan de slag willen in de non-<br />

profitsector (NPOE, 2002).<br />

‘Ik heb geen spijt geleefd te hebben, <strong>om</strong>dat ik zo geleefd heb dat ik meen niet voor<br />

niets te zijn geboren’, schreef Cicero in 44 voor Christus in zijn boek over de ouderd<strong>om</strong>.<br />

Cicero zag de ouderd<strong>om</strong> als een waardevolle en verantwoordelijke levensfase. Mensen die<br />

succesvol ouder worden, hebben een geïntegreerd geheel <strong>van</strong> hun leven gemaakt en kunnen<br />

zich goed aanpassen aan veranderingen die samenhangen met het ouder worden.<br />

Steeds meer k<strong>om</strong>t de opvatting naar voren dat succesvol ouder worden te leren is.<br />

Hiervoor zijn allerlei trainingen ontwikkeld, onder andere door Schabracq, waarbij<br />

bijvoorbeeld vaak gebruik wordt gemaakt <strong>van</strong> reminiscentie (herinnering): mensen worden<br />

verzocht hun levensverhaal te vertellen of op te schrijven. Deze trainingen willen mensen het<br />

unieke <strong>van</strong> hun leven laten ervaren en waardoor ze nieuwe interessegebieden vinden. <strong>Een</strong><br />

andere training, ontwikkeld door de Vrije Universiteit, richt zich op mensen <strong>van</strong> middelbare<br />

leeftijd en geeft hen de taak vooruit te denken en bezig te zijn met wat men op de oude dag<br />

wil verwezenlijken (Riksen, 2002).<br />

4.5.3.3. Scholing en training: levenslang leren<br />

Scholing en training kunnen een belangrijke rol spelen bij het voork<strong>om</strong>en en oplossen <strong>van</strong><br />

moeilijkheden die oudere medewerkers ondervinden. De laatste jaren is er veel aandacht voor<br />

het fen<strong>om</strong>een levenslang leren. Door het vermogen <strong>om</strong> te leren kunnen mensen zich<br />

gemakkelijker aanpassen aan nieuwe <strong>om</strong>standigheden. Leren gaat over het vermogen<br />

persoonlijke kennis te structureren en inzicht te verwerven. Werkorganisaties maken<br />

optimaal gebruik <strong>van</strong> hun ‘menselijke kapitaal’ door lerende organisaties te creëren. De<br />

kwaliteit <strong>van</strong> het menselijke kapitaal is daarbij <strong>van</strong> doorslaggevend belang (KPC groep,<br />

2002).<br />

Voortdurende training wordt gezien als hét middel voor het ontwikkelen <strong>van</strong><br />

employability. De Nederlandse overheid speelt hierin een stimulerende en<br />

voorwaardenscheppende rol, alhoewel getwijfeld wordt of dit voldoende is <strong>om</strong> mensen<br />

levenslang aan het leren te krijgen. Met interesse wordt daar<strong>om</strong> gekeken naar Engeland waar<br />

in het kader <strong>van</strong> de ‘ Campaign for Life Long Learning’ zeer gevarieerde activiteiten en<br />

experimenten worden ondern<strong>om</strong>en die het individu direct aanspreken. Voorbeelden zijn onder<br />

96


andere de projecten ‘Individual Learning Accounts’, C<strong>om</strong>puters don’t bite en het BBC<br />

Learning Channel. Doelgroepen worden laagdrempelig aangesproken via voetbalclubs en<br />

soapseries op televisie (Bve-raad, 2002).<br />

In de meeste Europese landen is de deelname <strong>van</strong> oudere werknemers aan<br />

werkgerelateerde scholing relatief laag. Behalve in Zweden, waar veel oudere Zweden wel<br />

aan deze vorm <strong>van</strong> scholing deelnemen. Het op peil houden <strong>van</strong> c<strong>om</strong>petenties is er <strong>van</strong> belang<br />

voor zowel werknemers als werkgevers <strong>om</strong>dat lonen aan c<strong>om</strong>petenties zijn gekoppeld en<br />

<strong>om</strong>dat er een tekort aan goed gekwalificeerde krachten is op de arbeidsmarkt. Dit gegeven,<br />

gec<strong>om</strong>bineerd met de beperkte mogelijkheden voor Zweedse bedrijven <strong>om</strong> medewerkers te<br />

ontslaan, noodzaakt bedrijven de vaardigheden en kwalificaties <strong>van</strong> eigen personeel goed op<br />

peil te houden. Levenslang leren is dan ook een belangrijk thema dat door de Zweedse<br />

overheid en vakbonden wordt ondersteund. Het land heeft een <strong>van</strong> de meest uitgebreide<br />

systemen <strong>van</strong> educatief verlof. Werknemers hebben een wettelijk recht op educatief verlof<br />

zonder restrictie op de duur <strong>van</strong> het verlof en de keuze <strong>van</strong> de studie. De werkgever kan alleen<br />

verzoeken het verlof maximaal zes maanden uit te stellen (Thunnissen et al., 2000). Ook<br />

Noorwegen heeft in 2001 op nationaal niveau een herziening <strong>van</strong> de volwasseneneducatie<br />

ingevoerd onder de naam ‘C<strong>om</strong>petence Reform’. Dit programma heeft als doel een nauwere<br />

samenwerking tussen het onderwijssysteem en de werkplek tot stand te brengen. Alle sociale<br />

partners leveren een bijdrage. Zo zijn initiatieven ingevoerd als recht op onbetaald<br />

studieverlof voor alle werknemers die minimaal drie jaar werken waar<strong>van</strong> twee bij de zelfde<br />

werkgever en een nationaal online-leerprogramma op Internet dat voor alle burgers<br />

toegankelijk is met allerlei soorten trainings- en scholingsprogramma’s op alle niveaus<br />

(Butler, 2001).<br />

Volgens de Sociaal Econ<strong>om</strong>ische Raad (SER) loopt Nederland op het gebied <strong>van</strong><br />

levenslang leren achter bij landen als Zweden, Groot-Brittannië, Denemarken en Finland.<br />

Veel mensen zijn er inmiddels <strong>van</strong> overtuigd dat blijven leren zinvol is voor de eigen<br />

inzetbaarheid op de arbeidsmarkt. Tot nu toe, k<strong>om</strong>t er <strong>van</strong> levenslang leren in de praktijk<br />

echter weinig terecht. Volgens de SER bevat het overheidsbeleid nauwelijks prikkels die<br />

mensen rechtstreeks stimuleren <strong>om</strong> meer scholing te volgen. De meeste <strong>maatregelen</strong> zijn<br />

gericht op werkgevers, uitkeringsinstanties of gemeenten. De SER stelt dat het tijd is voor het<br />

‘nieuwe leren’, passend bij de individualisering <strong>van</strong> onze samenleving, waarin het individu<br />

centraal staat. Hierbij past de Persoonlijke Ontwikkelings Rekening (POR).<br />

97


4.5.3.4. Scholing en training: Persoonlijke Ontwikkelings Rekening (POR)<br />

<strong>Een</strong> Persoonlijke Ontwikkelings Rekening (POR) biedt werknemers de kans zelf<br />

verantwoordelijkheid te dragen en eigen keuzes te maken bij het vergroten <strong>van</strong> hun<br />

inzetbaarheid op de arbeidsmarkt. De overheid zou die persoonlijke ontwikkelingsrekeningen<br />

moeten stimuleren met fiscale regelingen (Voorwinden, 2002). <strong>Een</strong> POR is een individuele<br />

rekening waarop een werknemer kan sparen voor scholing <strong>om</strong> zichzelf te ontwikkelen. Het<br />

idee is overgewaaid uit het Groot-Brittannië. Met een POR wil de overheid onder andere<br />

ouderen stimuleren te blijven leren. Daartoe krijgt de werknemer <strong>van</strong> de werkgever en<br />

eventueel ook <strong>van</strong> de overheid geld (ca. 500 euro) <strong>om</strong> scholing te volgen. Bij de Nederlandse<br />

rijksoverheid wordt inmiddels geëxperimenteerd met POR. Door verschil <strong>van</strong> mening tussen<br />

overheid en sociale partners over de financiering <strong>van</strong> de vergoeding is de regeling echter nog<br />

niet algemeen ingevoerd. De FNV wil dat naast de overheid ook werkgevers via de CAO’s<br />

afspreken geld op de rekeningen te storten. <strong>Een</strong> werknemer zou het opgespaarde tegoed<br />

binnen acht jaar moeten besteden aan opleidingen, trainingen of andere vormen <strong>van</strong><br />

persoonlijke ontwikkeling (bijvoorbeeld loopbaanadviezen, assessments).<br />

Sinds september 2000 is de regeling in Groot-Brittannië landelijk ingevoerd en per<br />

augustus 2001 waren er meer dan 1,2 miljoen ‘Individual Learning Account’-houders<br />

waar<strong>van</strong> er 800.000 al echt gebruik hadden gemaakt <strong>van</strong> de rekening <strong>om</strong> scholing te<br />

financieren. Speciaal voor de invoering <strong>van</strong> de POR is het Individual Learning Account<br />

Centre (ILAC) opgericht, dat verantwoordelijk is voor het hele proces. Werknemers openen<br />

zelf een rekening bij het ILAC en volgen opleidingen bij instituten die het ILAC-keurmerk<br />

dragen.<br />

Sinds januari 2002 kunnen in Zweden werknemers zelf een POR openen bij een bank.<br />

Als er zo’n 450 euro op de rekening is bijgeschreven ont<strong>van</strong>gt men een zelfde bedrag als<br />

aan<strong>van</strong>gspremie <strong>van</strong> de overheid. Verder worden er kortingen (tot 80 %) verleend op<br />

cursussen die de overheid <strong>van</strong> belang acht en worden stortingen <strong>van</strong> zowel werkgever als<br />

werknemer fiscaal gestimuleerd. In principe is men in Zweden helemaal vrij de gelden op de<br />

rekening naar eigen wens te besteden. Voor niet-c<strong>om</strong>petentiegerichte bestedingsdoelen moet<br />

de rekeninghouder drie procent opnamekosten betalen. Wordt het geld besteed aan scholing of<br />

persoonlijke ontwikkeling (bijvoorbeeld loopbaanonderzoek) dan is de opname vrij. En wordt<br />

het geld besteed aan scholing die aan bepaalde criteria voldoet dan kan men nog in<br />

aanmerking k<strong>om</strong>en voor een extra premie. <strong>Een</strong> voordeel <strong>van</strong> de regelingen en experimenten in<br />

Nederland is dat het budget zichtbaar is: medewerkers krijgen een rekeningafschrift. Dit<br />

vormt een prikkel tot deelname en benutting.<br />

98


De adviesbureaus Berenschot en Price Waterhouse Coopers adviseren <strong>om</strong> het begrip<br />

rekening te ver<strong>van</strong>gen door het ruimere persoonsgebonden budget (net als in de zorg) en het<br />

begrip scholing ook ruim te hanteren. Via het Persoonlijk Ontwikkel Plan (POP) kan de<br />

besteding <strong>van</strong> dit bedrag ondersteund en gecontroleerd worden (Spruit, 2002; Tjallema, 2002;<br />

Voorwinden, 2002).<br />

4.5.3.5. Scholing en training: Erkennen <strong>van</strong> elders verworven c<strong>om</strong>petenties (EVC)<br />

Recentelijk is een nieuw waarderingssysteem voor c<strong>om</strong>petenties ontwikkeld: EVC (elders<br />

verworven c<strong>om</strong>petenties). Het systeem beoogt officieel erkenning te geven aan bepaalde,<br />

buiten het formele onderwijs, verworven c<strong>om</strong>petenties. Vooral lager opgeleiden die relatief<br />

minder formele scholing hebben gevolgd, kunnen profijt hebben <strong>van</strong> dit systeem <strong>om</strong>dat het<br />

officiële erkenning geeft aan hun door ervaring opgedane kennis en vaardigheden. De<br />

gedachte achter dit systeem is extra stimulans te geven aan het blijven leren, zowel voor<br />

werkgevers als werknemers. De erkenning wordt gegeven door middel <strong>van</strong> certificering,<br />

vrijstellingen of dipl<strong>om</strong>a’s.<br />

In 1998 startte bij Frico Cheese een EVC-pilot met als belangrijkste doel snel en<br />

effectief te investeren in de inzetbaarheid <strong>van</strong> laag opgeleid productiepersoneel. Men erkende<br />

dat dit personeel weerstand had tegen de vormen <strong>van</strong> scholing die het bedrijf aanbood. Door<br />

officiële erkenning <strong>van</strong> de capaciteiten die deze medewerkers via hun werk ontwikkeld<br />

hadden, hoopte het bedrijf dat deze medewerkers, op basis <strong>van</strong> deze erkenning, verder<br />

zouden gaan leren en dat daarmee hun inzetbaarheid en verdere ontwikkeling vergroot zou<br />

worden. De beoordeling werd door directe leidinggevenden op de werkplek gedaan. Daarna<br />

bestond de mogelijkheid op de werkplek, aan de hand <strong>van</strong> praktijkopdrachten, samen met<br />

collega’s en met ondersteuning <strong>van</strong> de direct leidinggevende verder te leren. Het samen leren<br />

op de werkplek bevorderde het enthousiasme <strong>van</strong> de betrokken medewerkers.Volgens het<br />

bedrijf heeft de pilot gezorgd voor verbeterde inzetbaarheid, verhoogd bewustzijn <strong>van</strong> de<br />

eigen kwaliteiten, verhoogde motivatie <strong>om</strong> (samen) te leren en grotere betrokkenheid bij<br />

elkaars werk en bij het bedrijf. Daarnaast heeft het traject invloed gehad op de leerprocessen<br />

<strong>van</strong> de medewerkers: ze maken elkaar enthousiast <strong>om</strong> te leren, het leren gebeurt op de<br />

werkplek, is praktijkgericht en men krijgt begeleiding <strong>van</strong> mensen die precies weten waar het<br />

over gaat (Verhaar & König, 2002).<br />

99


4.5.4. LBP: <strong>maatregelen</strong> gericht op aanpassingen in werk<br />

Met het ouder worden veranderen de c<strong>om</strong>petenties <strong>van</strong> werknemers zowel in de zin <strong>van</strong><br />

wensen en behoeften als met betrekking tot kennis en vaardigheden. <strong>Een</strong> optimale fit tussen<br />

het werk en de persoon die het werk doet, vereist aanpassingen zowel in het werk als in de<br />

persoon (Thunnissen et al., 2000). In deze paragraaf worden de aanpassingen in het werk<br />

behandeld, zonder dat sprake is <strong>van</strong> verandering <strong>van</strong> functie en/of werkgever.<br />

Aanpassingen in werk kunnen aspecten zijn die de belasting <strong>van</strong> een functie<br />

verminderen, maar ook aspecten die motivatie bevorderen. De behoefte aan inhoudelijk<br />

interessant werk, die vroeger vooral werd opgemerkt bij hoger opgeleiden verspreidt zich nu<br />

breder over de beroepsbevolking en wordt steeds groter (Nederland vindt, 2002).<br />

Uitgangspunt bij het aanbrengen <strong>van</strong> aanpassingen is de kwaliteit <strong>van</strong> de werknemer. De<br />

aanpassingen kunnen zowel een preventieve als curatieve werking hebben (Thunnissen et al.,<br />

2000).<br />

De Arbowet schrijft voor dat inrichting <strong>van</strong> arbeidsplaatsen, werkmethoden en bij de<br />

arbeid gebruikte arbeidsmiddelen zoveel mogelijk aangepast moeten zijn aan de persoonlijke<br />

eigenschappen <strong>van</strong> werknemers. In een plan <strong>van</strong> aanpak moet specifiek aandacht worden<br />

besteed aan risico´s voor oudere werknemers, bijvoorbeeld bij lawaai, licht en gevaarlijke<br />

stoffen. Deze risico´s nemen toe bij langdurige uitoefening <strong>van</strong> een functie (duurbelasting).<br />

Om te voork<strong>om</strong>en dat werknemers uit gaan vallen <strong>om</strong> fysieke redenen kunnen<br />

organisaties bijvoorbeeld in een contract vastleggen dat jaarlijks een medische checkup wordt<br />

gedaan. In sectoren als de bouw en de zorg worden til- en veiligheidscursussen gegeven<br />

(Osse, 1999). In s<strong>om</strong>mige CAO’s wordt expliciet verwezen naar de arbeids<strong>om</strong>standigheden<br />

<strong>van</strong> oudere werknemers. De CAO voor Woningcorporaties stelt bijvoorbeeld dat werknemers<br />

<strong>van</strong> 55 jaar en ouder niet meer verplicht worden zwaar en belastend werk te doen, zoals<br />

werken op daken, werken in kleine ruimten en ontstoppen (<strong>van</strong> Berkel et al., 2002).<br />

In de bouwsector is door de vergrijzing inmiddels meer aandacht voor een<br />

verantwoorde c<strong>om</strong>binatie <strong>van</strong> draaglast en draagkracht. In de middelgrote bouwonderneming<br />

Hazenberg BV probeert men door taakaanpassing en sociaal-medische begeleiding klachten<br />

<strong>van</strong> het bewegingsapparaat op te <strong>van</strong>gen en zoveel mogelijk te voork<strong>om</strong>en. Vormen <strong>van</strong><br />

taakaanpassing zijn:<br />

- het zwaardere (timmer)werk ver<strong>van</strong>gen door een sturende positie als meewerkend<br />

voorman;<br />

- samenwerking met jongere, minder ervaren uitvoerders waarbij de oudere<br />

medewerker een soort mentorfunctie vervult;<br />

100


- een mix <strong>van</strong> jong en oud door een jongere medewerker als ‘maatje’ bij een oudere<br />

medewerker te zetten. Het zware sjouwwerk wordt dan door de jongere gedaan en<br />

de oudere medewerker zorgt voor wat ‘opleiding’;<br />

- tempo-reductie: de medewerker werkt wat rustiger (Vro<strong>om</strong>, 1997).<br />

Ook de zorgsector is bezig de fysieke belasting <strong>van</strong> een functie aan leeftijd en<br />

duurbelasting aan te passen. zijn. Ziekemeyer en collega’s pleiten in hun onderzoeksverslag<br />

bijvoorbeeld voor betere middelen <strong>om</strong> fysiek werk beter uit te kunnen oefenen zoals<br />

(hydraulische) tilapparatuur, aanpassingen in lichtsterkte, betere regeling <strong>van</strong> klimaat en<br />

vochtigheid in ziekenhuizen, uniformen <strong>van</strong> natuurlijk ademend materiaal, goed leesbaar<br />

schriftelijk materiaal en werkroosters die passen bij het bioritme (Ziekemeyer, Van<br />

Veldhuisen, Smit & Simons, 1999). Opgelet moet worden dat de taakverlichting <strong>van</strong> de ene<br />

groep een andere groep niet extra belast. Daar<strong>om</strong> moeten alle leeftijdsgroepen bij beleid<br />

betrokken worden. In het onderwijs is bijvoorbeeld tussen werkgevers en werknemers<br />

afgesproken dat oudere docenten geleidelijk aan meer ontlast worden door hun takenpakket<br />

aan te passen. Door zowel jongere als oudere docenten bij de uitvoering <strong>van</strong> dit beleid te<br />

betrekken kan per functie en per persoon een uitgebalanceerd takenpakket samen worden<br />

gesteld. Daarbij wordt rekening gehouden met leeftijdsgebonden kansen en risico’s. Waar de<br />

een wil doorgroeien, kan de ander juist afbouwen. Er wordt geëxperimenteerd met co-<br />

docentschap waarbij een oudere en jongere docent samen de verantwoordelijkheid krijgen<br />

voor een of meer klassen (TNO Arbeid, 2002). Ook MKB Nederland geeft in een brochure<br />

het advies <strong>om</strong> jongere en oudere werknemers elkaars werk over te laten nemen en over en<br />

weer <strong>van</strong> elkaar te laten leren.<br />

Veel aanpassingen in het werk hebben uitsluitend tot doel het werk aan te passen aan<br />

de specifieke mogelijkheden en vermogens <strong>van</strong> de individuele werknemer (Thunnissen et al.,<br />

2000). Daarnaast kunnen aanpassingen tot doel hebben de c<strong>om</strong>petenties <strong>van</strong> een werknemer<br />

uit te breiden en te verbeteren. Dit gebeurt bij functieherontwerp.<br />

4.5.4.1. Aanpassingen in werk: functieherontwerp<br />

Functies kunnen worden ‘herontworpen’ op een manier die enerzijds tot betere producten<br />

leidt en anderzijds bijdraagt aan een hogere kwaliteit <strong>van</strong> de arbeid in de zin <strong>van</strong> plezier,<br />

effectiviteit en ontwikkelingsmogelijkheden. De sociotechniek houdt zich bezig met<br />

functieherontwerp en is gericht op verbetering <strong>van</strong> de arbeidsinhoud en de organisatie <strong>van</strong> het<br />

werk (Schabracq, 1998).<br />

101


Taakverbreding is een manier <strong>van</strong> herontwerpen <strong>van</strong> functies waarbij verschillende<br />

(uitvoerende) werkzaamheden en taken op hetzelfde niveau worden samengevoegd<br />

(Thunnissen et al., 2000). Taakverbreding is een nuttige manier <strong>om</strong> ervaringsconcentratie,<br />

eentonigheid en duurbelasting tegen te gaan. <strong>Een</strong> bekend voorbeeld is dat <strong>van</strong> de<br />

Gemeentewerkers Groningen: stratenmakers en plantsoenbeheerders zijn met elkaar één<br />

multidisciplinair team gaan vormen <strong>om</strong> samen klussen te klaren en kregen de tijd <strong>om</strong> elkaars<br />

functies te leren. De nieuwe functie kreeg de naam buurtbeheerder. Dit was vooral voor<br />

oudere stratenmakers een manier <strong>om</strong> minder belastend werk te kunnen gaan doen. <strong>Een</strong> aantal<br />

stratenmakers zag de overgang helemaal niet zitten <strong>om</strong>dat men geen opleiding had gehad voor<br />

de nieuwe functie. Ook voelde men zich in de ‘beroepstrots’ gekrenkt. Vroeger was men dé<br />

specialist en had daardoor meer zelfvertrouwen. <strong>Een</strong> ander aspect dat problemen gaf, was dat<br />

<strong>van</strong> de buurtbeheerder eigen initiatief en auton<strong>om</strong>ie werd verwacht. Hij moest zelf nadenken<br />

over wat te doen en met creatieve ideeën k<strong>om</strong>en <strong>om</strong> problemen in de buurt op te lossen. Voor<br />

s<strong>om</strong>migen was dat erg moeilijk <strong>om</strong>dat ze nooit geleerd hadden eigen initiatief te nemen. Om<br />

problemen als beroepstrots, cultuurverschillen en kennisverschillen op te lossen was opleiding<br />

én begeleiding nodig. (Osse, 1999; Schabracq, 1998).<br />

Bij het tegenovergestelde <strong>van</strong> taakverbreding, taakversmalling worden bepaalde<br />

(belastende) taken uit een functie gehaald. Uit een onderzoek onder leden <strong>van</strong> de<br />

Vakorganisatie voor Middelbaar en Hoger Personeel (VHP) kwam naar voren dat<br />

respondenten <strong>van</strong> 50 jaar en ouder aangaven iets minder behoefte aan verandering te hebben<br />

en meer waarde hechtten aan de specialistische kennis die men in de huidige functie opdeed<br />

of in, zo mogelijk, een smallere functie (Reijbroek, 1996).<br />

Het gebrek aan waardering voor vakkennis is een veelgehoorde klacht onder oudere<br />

docenten in het onderwijs (Hermanussen & Hendrikse, 2001). Zo gaven oudere HBO-<br />

docenten in een onderzoek aan dat een <strong>van</strong> de belangrijkste demotiverende factoren in het<br />

werk verlies <strong>van</strong> de expertrol is, zonder dat daar een nieuwe invulling voor in de plaats is<br />

gek<strong>om</strong>en. De deelnemers aan dit onderzoek wensten geen terugkeer naar de oude situatie,<br />

maar gaven wel aan dat kennis en visie over de specifieke kennis en ervaring <strong>van</strong> ouderen in<br />

het HBO en de toepassing daar<strong>van</strong> in rollen, functies en taken vereist zijn. Dit is nodig en<br />

misschien zelfs een voorwaarde <strong>om</strong> met succes leeftijdsbewust personeelsbeleid in te kunnen<br />

zetten (Hermanussen & Hendrikse, 2001).<br />

Taakverrijking houdt in dat taken c<strong>om</strong>pleter worden gemaakt. Medewerkers krijgen<br />

verantwoordelijkheid voor zowel de voorbereiding, uitvoering, controle en evaluatie <strong>van</strong> een<br />

taak met als gevolg meer variatie, auton<strong>om</strong>ie en zichtbare, beheersbare resultaten. In Zuid<br />

102


Limburg werden buschauffeurs in zelfsturende teams verantwoordelijk gemaakt voor één<br />

c<strong>om</strong>plete buslijn. Dit betrof het rijden <strong>van</strong> de bus, de dienstroosters en zelfs de marketing <strong>van</strong><br />

de buslijn. <strong>Een</strong> coach begeleidde het proces. Dit bleek goed te werken bij nieuwe buslijnen,<br />

waarbij de taken nog niet verdeeld waren (Osse, 1999).<br />

In s<strong>om</strong>mige organisaties worden in het kader <strong>van</strong> het herontwerpen <strong>van</strong> functies<br />

zelfsturende teams ingevoerd: een team krijgt gezamenlijk verantwoordelijkheid voor de<br />

totstandk<strong>om</strong>ing <strong>van</strong> een eindproduct. In zelfsturende teams of auton<strong>om</strong>e taakgroepen geven<br />

de medewerkers zelf vorm aan hun werkwijze en samenwerking zonder dat er sprake is <strong>van</strong><br />

onnodige fragmentering <strong>van</strong> taken. Deze aanpak is overigens vooral populair wegens de<br />

gunstige effecten op de kwaliteit en de kosten <strong>van</strong> de productie en niet zozeer wegens het<br />

gunstige effect op het welbevinden <strong>van</strong> werknemers (Schabracq, Cooper & Van Maanen,<br />

2001; Thunnissen et al., 2000).<br />

Naar aanleiding <strong>van</strong> hun onderzoek in de zorgsector adviseren Ziekemeyer,Van<br />

Veldhuijsen, Smit en Simons (1999) oudere verzorgenden en verpleegkundigen vooral die<br />

taken te geven waarin zij gemiddeld sterker zijn dan jongeren namelijk de kernaspecten <strong>van</strong><br />

het beroep: het zorgverlenend aspect en de bejegening <strong>van</strong> patiënten. Ook in c<strong>om</strong>plexe<br />

situaties bewijst de ervaring <strong>van</strong> ouderen haar waarde. Ouderen hebben doorgaans meer<br />

bagage in huis voor het leveren <strong>van</strong> hoogwaardige psychosociale (terminale) zorg. Zij hebben<br />

hier veel ervaring mee, hebben minder angst voor de dood en worden vaker gemakkelijker<br />

geaccepteerd door patiënten en familie. Oudere verzorgenden hebben ook vaker meer plezier<br />

in het leveren <strong>van</strong> kwalitatieve directe zorg en in zelfstandig werken.<br />

MKB Nederland raadt werkgevers aan vijftigplussers bij modernisering en innovatie te<br />

betrekken. In hun brochure worden enkele voorbeelden gegeven: een 56-jarige<br />

servicemanager bij een autobedrijf die eerst de werkplaats gereorganiseerd heeft en daarna is<br />

begonnen met de organisatie <strong>van</strong> een nieuwe bedrijfsvestiging of een 53-jarige chef<br />

werkplaats <strong>van</strong> een machinefabriek die meedenkt met de tekenaar of constructeur bij een idee<br />

voor een nieuwe machine (LBL & MKB Nederland, 2000).<br />

Om meer tegemoet te k<strong>om</strong>en aan het beginsel <strong>van</strong> maatschappelijk verantwoord<br />

ondernemen stelt ABN AMRO medewerkers in de gelegenheid maximaal één week per jaar<br />

betaald vrij te nemen <strong>om</strong> activiteiten met maatschappelijk nut te ondernemen. Dit is in de<br />

CAO vastgelegd (Werkwijzer, 2002).<br />

Al deze vormen <strong>van</strong> functieherontwerp kunnen, indien de werknemer gemotiveerd is,<br />

een preventieve werking hebben. Het werk wordt namelijk uitdagender en c<strong>om</strong>petenties<br />

breder, waardoor de arbeidstevredenheid en inzetbaarheid beter wordt.<br />

103


4.5.5. LBP: <strong>maatregelen</strong> gericht op mobiliteit<br />

Regelmatig wisselen <strong>van</strong> werkgever en functie kan een positieve bijdrage leveren aan de<br />

inzetbaarheid en daarmee het behoud <strong>van</strong> oudere werknemers voor de arbeidsmarkt. Door<br />

regelmatig <strong>van</strong> functie te wisselen blijft werken uitdagend en wordt onder- en duurbelasting<br />

vermeden. Voorwaarde is dat functies redelijk op elkaar aansluiten. Thijssen (1997, in<br />

Thunnissen et al., 2000) pleit voor een dakpansgewijze ervarings- en deskundigheidsopbouw.<br />

Is hier<strong>van</strong> geen sprake, dan bestaat de kans op een te grote fragmentatie <strong>van</strong> expertise en<br />

attitudes.<br />

Het belang <strong>van</strong> mobiliteit wordt inmiddels breed ingezien. Siemens (2000) acht bij<br />

werving en selectie de geschiktheid <strong>van</strong> nieuwe medewerkers voor een loopbaan minstens<br />

even belangrijk als de geschiktheid voor een bepaalde functie. Dit bedrijf hecht namelijk zeer<br />

veel waarde aan interne doorstro<strong>om</strong> <strong>van</strong> medewerkers.<br />

S<strong>om</strong>s krijgen medewerkers zelfs een hoger salaris als ze bereid zijn tot mobiliteit,<br />

bijvoorbeeld bij Stork of wordt een mobiliteitsclausule in het contract opgen<strong>om</strong>en zoals bij<br />

het ministerie <strong>van</strong> Buitenlandse Zaken (Ottenhoff, 1998). Na een onderzoek in de zorgsector<br />

werd geadviseerd <strong>om</strong> schotten tussen functies op te heffen, daar waar een organisatorische<br />

scheiding in functies belemmerend werkt voor doorstr<strong>om</strong>ing (Ziekemeyer et al., 1999).<br />

<strong>Een</strong> belangrijke reden oudere werknemers een andere functie aan te bieden is fysieke<br />

slijtage. <strong>Een</strong> functie kan op den duur én met het ouder worden fysiek te zwaar worden voor<br />

een werknemer. Bert Lokhorst <strong>van</strong> de ANBO (Algemene Nederlandse Bond voor Ouderen) is<br />

<strong>van</strong> mening dat werkgevers bij het bepalen <strong>van</strong> de arbeidsvoorwaarden <strong>van</strong> fysiek belastende<br />

banen uit moeten gaan <strong>van</strong> de slijtageduur <strong>van</strong> functies. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij<br />

profvoetballers. Deze krijgen extra betaald <strong>om</strong>dat dit beroep maar gedurende ongeveer 15 jaar<br />

uitgeoefend kan worden. Min of meer hetzelfde zou kunnen gelden voor bijvoorbeeld<br />

stratenmakers of medewerkers in de bouw die boven de veertig al slijtageverschijnselen gaan<br />

vertonen (gesprek 50+ beurs, 20 september 2002).<br />

<strong>Een</strong> werkgever zou ervoor kunnen kiezen extra c<strong>om</strong>pensatie niet te steken in extra<br />

salaris maar in een speciaal gecreëerd sectorfonds te storten <strong>om</strong> een aanvulling op salaris uit<br />

te kunnen keren op het m<strong>om</strong>ent dat iemand wegens fysieke redenen een functie met minder<br />

salaris aan moet nemen of zich <strong>om</strong> moet scholen. <strong>Een</strong> voormalig huisschilder zou wellicht<br />

prima werk kunnen doen als adviseur in een verfspeciaalzaak. Het loon in de detailhandel ligt<br />

echter veel lager dan het loon dat hij als huisschilder verdiende. Zijn voormalige werkgever<br />

kan dan door middel <strong>van</strong> het ‘Mobiliteitsfonds’ bijspringen. Op het gebied <strong>van</strong> opleidingen<br />

104


gebeurt dit al in veel bedrijfstakken: de Opleidings- en Ontwikkelingsfondsen worden<br />

gefinancierd via afdracht <strong>van</strong> een bepaald percentage <strong>van</strong> de loons<strong>om</strong>.<br />

De nieuwe functie moet de werknemer wel voldoende uitdaging bieden. Dit werd<br />

bijvoorbeeld aan<strong>van</strong>kelijk niet beseft door Vredestein Banden. Bij dit bedrijf dient zich het<br />

probleem <strong>van</strong> fysieke slijtage aan bij de groep 30-45 jarigen die 10 á 15 jaar zware functies<br />

hebben vervuld. Doorstr<strong>om</strong>ing naar lichtere functies vond in het verleden alleen plaats naar<br />

volgens een vast stramien. Maar behalve lichter waren deze functies ook beperkter <strong>van</strong> inhoud<br />

en meer routinematig. Daar het <strong>om</strong> een groep goed gekwalificeerde werknemers gaat, wordt<br />

nu inmiddels gestreefd naar doorstro<strong>om</strong> naar andersoortige functies met een gelijkwaardig<br />

karakter. Er is een systeem voor belangstellingsregistratie ingevoerd. Medewerkers worden<br />

intensief begeleid naar een nieuwe functie en krijgen eerst de mogelijkheid kennis te maken<br />

met de nieuwe functie (Van den Berg, 1996).<br />

De gemeente Amsterdam probeert door tijdige <strong>om</strong>scholing en herplaatsing de toename<br />

<strong>van</strong> ziekteverzuim en uitstro<strong>om</strong> naar WAO in bepaalde fysiek belastende functies tegen te<br />

gaan. Stratenmakers en verpleegkundigen worden tussen hun 35 ste en 45 ste , respectievelijk hun<br />

40 ste en 50 ste <strong>om</strong>geschoold voor ander werk binnen de gemeente. Dit beleid is in de plaats<br />

gek<strong>om</strong>en <strong>van</strong> het zogenaamde functioneel leeftijdsontslag (FLO) met 55 jaar voor deze<br />

functies. De gemeente Amsterdam onderzoekt de mogelijkheid het leeftijdscriterium voor de<br />

<strong>om</strong>scholing te ver<strong>van</strong>gen door criteria op individueel niveau <strong>om</strong> het risico <strong>van</strong> verzuim en<br />

arbeidsongeschiktheid te traceren (Van Berkel et al., 2002).<br />

<strong>Een</strong> andere formule die de gemeente Amsterdam sinds 1997 met succes toepaste was<br />

de Wisselwerkformule: fysiek zwaar belaste werknemers kregen <strong>van</strong>af een bepaalde leeftijd<br />

de kans <strong>om</strong> een deel <strong>van</strong> hun werktijd in maatschappelijke organisaties door te brengen. Het<br />

salaris werd doorbetaald en zo konden zij een bijdrage leveren aan verschillende activiteiten<br />

en werkzaamheden bij instellingen op het gebied <strong>van</strong> natuur, cultuur, zorg, welzijn en sport.<br />

De vrijgek<strong>om</strong>en vacatureruimte werd herbezet door wachtgelders, herintreders,<br />

loopbaankandidaten, gedeeltelijk arbeidsongeschikten of deelnemers aan gesubsidieerde<br />

arbeid. Deze maatregel had voor de gemeente veel voordelen. Oudere werknemers<br />

overbrugden op deze manier de periode tot aan hun pensioen op een gezonde en<br />

maatschappelijk nuttige wijze en bereidden zich tevens voor op de periode na hun<br />

pensionering. De mobiliteit in hun loopbaan werd ermee bevorderd. Het ziekteverzuim en de<br />

WAO-instro<strong>om</strong> daalden. Tenslotte had het een positief effect op het imago <strong>van</strong> de gemeente<br />

Amsterdam als maatschappelijk betrokken werkgever. Ondanks deze positieve effecten is<br />

deze formule m<strong>om</strong>enteel helaas niet meer <strong>van</strong> kracht (Werkwijzer, 2002).<br />

105


Mobiliteit kan op veel verschillende manieren worden ingezet. <strong>Een</strong> eerste belangrijk<br />

onderscheid dat kan worden gemaakt is tussen verticale en horizontale mobiliteit.<br />

4.5.5.1. Maatregelen gericht op verticale mobiliteit<br />

Bij verticale mobiliteit wordt veelal in eerste instantie gedacht aan pr<strong>om</strong>otie: de overstap naar<br />

een hogere functie met meer verantwoordelijkheden. De ervaring en kennis <strong>van</strong> oudere<br />

werknemers kan worden benut door pr<strong>om</strong>otie naar een functie <strong>van</strong> mentor waarin ze<br />

supervisie of instructie kunnen geven of door bijvoorbeeld iemand een productieproces op<br />

schrift te laten zetten (Schabracq, 1998).<br />

Aan de andere kant bestaat er demotie: een vrijwillige overplaatsing naar een minder<br />

belastende functie, vaak met minder verantwoordelijkheden, s<strong>om</strong>s met minder beloning.<br />

Demotie zou in c<strong>om</strong>binatie met loonverlaging werkgevers ook een oplossing kunnen bieden<br />

voor de te hoog opgelopen arbeidskosten <strong>van</strong> oudere werknemers. Het begrip heeft niet alleen<br />

hierdoor een nogal negatieve klank gekregen, maar ook doordat demotie een stigmatiserend<br />

effect heeft: werken in een lagere functie betekent dat men afgeschreven is (Schabracq, 1998).<br />

De ink<strong>om</strong>ensachteruitgang is een belangrijk probleem. Men vindt het onaanvaardbaar aan het<br />

eind <strong>van</strong> een loopbaan in salaris achteruit te gaan. Wellicht speelt hierbij een rol dat men aan<br />

het begin <strong>van</strong> de loopbaan vaak met een verhoudingsgewijs te laag salaris is begonnen.<br />

Ouderen hebben te maken gehad met het traditionele beloningssysteem, gebaseerd op<br />

senioriteit, waarbij jongeren verhoudingsgewijs te weinig ink<strong>om</strong>en krijgen en ouderen te veel.<br />

Dit beloningssysteem is tegenwoordig nog steeds in de meeste organisaties <strong>van</strong> kracht<br />

alhoewel de verschillen minder worden.. Ontwikkeling naar een beloningssysteem op basis<br />

<strong>van</strong> c<strong>om</strong>petenties in plaats <strong>van</strong> leeftijd zou dit probleem in de toek<strong>om</strong>st misschien kunnen<br />

verminderen. Leeftijd speelt dan geen rol meer bij het vaststellen <strong>van</strong> beloning. Des te<br />

gewilder de c<strong>om</strong>petenties, des te meer men krijgt betaald, ongeacht leeftijd.<br />

De ink<strong>om</strong>ensachteruitgang heeft ook een negatieve invloed op pensioenregelingen die<br />

gebaseerd zijn op het laatstverdiende salaris (eindloonregelingen). Deze regelingen k<strong>om</strong>en<br />

nog veel voor. <strong>Een</strong> verlaging in loon geeft dan minder pensioen.<br />

Demotie k<strong>om</strong>t op grond <strong>van</strong> deze bezwaren dan ook nauwelijks voor en als het<br />

voork<strong>om</strong>t, gebeurt dat zelden in c<strong>om</strong>binatie met loonsverlaging. Meestal wordt demotie<br />

toegepast wegens gezondheidsredenen (Dorhout et al., 2002) Zowel vakbonden als<br />

ouderenorganisaties zijn over het algemeen tegen demotie (FNV, 2002; ANBO, 2002).<br />

Als besloten wordt tot geleidelijke afbouw <strong>van</strong> een loopbaan is het <strong>van</strong> belang<br />

zorgvuldig te kijken naar de manier waarop. Voor veel mensen betekent geleidelijke afbouw<br />

106


het afstoten <strong>van</strong> verantwoordelijkheden, waardoor men gevoelsmatig minder status en<br />

aandacht krijgt. Ter c<strong>om</strong>pensatie moeten de nieuwe werkzaamheden zinvol zijn, met<br />

voldoende eigen verantwoordelijkheid en mogelijkheden het werk zelf in te delen in eventueel<br />

minder werkuren. Dit kunnen werkzaamheden zijn die voor jongeren wellicht minder<br />

interessant zijn <strong>om</strong>dat deze weinig carrière perspectief bieden (Van Seggelen, 2002).<br />

Theeuwes (2000) stelt voor de term demotie te ver<strong>van</strong>gen door de meer positief<br />

klinkende term brugbanen. Dit zijn functies waarin men minder uren werkt of overstapt naar<br />

een minder zware functie en in verhouding ook minder verdient zonder dat het nadelige<br />

gevolgen heeft voor het pensioen. Hierbij wordt het ink<strong>om</strong>ensverlies (voor een deel)<br />

goedgemaakt met een aanvullende uitkering. Brugbanen geven werknemers de mogelijkheid<br />

te kiezen voor een geleidelijke overgang naar volledige uittreding.<br />

4.5.5.2. Maatregelen gericht op horizontale mobiliteit<br />

Van horizontale mobiliteit is sprake als een overstap wordt gemaakt naar een functie op<br />

hetzelfde niveau. Na een onderzoek in de zorgsector werd geconcludeerd dat wegens de<br />

relatief hoge intrinsieke motivatie <strong>van</strong> oudere werknemers horizontale mobiliteit geschikter is<br />

dan verticale mobiliteit als het er<strong>om</strong> gaat mensen voor het werk te behouden. Niet iedereen<br />

heeft echter volgens deze onderzoekers behoefte aan mobiliteit. Verplichte mobiliteit brengt<br />

in de zorg veel onbegrip met zich mee. Bij oudere werknemers in de zorg zou bij<br />

functieverandering vooral gedacht moeten worden aan c<strong>om</strong>plexe (niet-technische)<br />

zorgfuncties, functies met meer zelfstandigheid, mentor- en coachende functies en functies<br />

met meer nadruk op psycho-sociale aspecten, de <strong>om</strong>gang met cliënten (Ziekemeyer et al.<br />

1999).<br />

<strong>Een</strong> veel voork<strong>om</strong>ende vorm <strong>van</strong> horizontale mobiliteit is functieroulering (job<br />

rotation) Dit kan gaan <strong>om</strong> een overstap naar een andere functie met andere taken en<br />

werkzaamheden of <strong>om</strong> een overstap naar een soortgelijke functie op een andere plek,<br />

bijvoorbeeld een andere afdeling, met als voordeel dat het sociale netwerk wordt uitgebreid.<br />

Job-rotation heeft een preventieve werking tegen bijvoorbeeld ervaringsconcentratie als het<br />

voor alle medewerkers wordt toegepast. Bij het ministerie <strong>van</strong> Buitenlandse Zaken moet elke<br />

medewerker <strong>om</strong> de vier of vijf jaar <strong>van</strong> functie verwisselen (Thunnissen et al., 2000). Siemens<br />

(2000) verstaat onder job-rotation: het veranderen <strong>van</strong> functie teneinde in het belang <strong>van</strong> de<br />

ontwikkeling <strong>van</strong> de medewerker en in het belang <strong>van</strong> de organisatie de medewerker bredere<br />

ervaring te laten opdoen. Er zijn wel randvoorwaarden. Uitgangspunten zijn onder andere: een<br />

positieve invalshoek, drie tot zeven jaar in één functie, in principe geen leeftijdsgrenzen, en<br />

107


inzicht in vraag en aanbod. <strong>Een</strong> speciale vorm <strong>van</strong> overstap naar een soortgelijke functie op<br />

een andere plek wordt geboden door het bemiddelingsbureau Wisselwerk. Dit bureau probeert<br />

banenruil te realiseren zodat mensen dichter bij huis kunnen gaan werken (Banenruilbureau,<br />

2002).<br />

Veel organisaties werken op basis <strong>van</strong> projecten; een prima manier <strong>om</strong> medewerkers<br />

tijdelijk nieuwe ervaring en expertise op te laten doen. <strong>Een</strong> project biedt deelnemers<br />

mogelijkheden tot uitbreiding <strong>van</strong> hun netwerk en functie; vaak kunnen ze er ook hun<br />

specifieke kennis en vaardigheden in kwijt (Schabracq, 1998). Samenwerking met jongeren<br />

kan ertoe bijdragen dat beeldvorming wordt bijgesteld. S<strong>om</strong>s dienen projecten als experiment<br />

<strong>om</strong> iets nieuws uit te proberen, bijvoorbeeld een nieuwe vorm <strong>van</strong> samenwerken.<br />

Verpleeghuis Velserduin in Velsen heeft door middel <strong>van</strong> een project de meester-<br />

gezelrelatie ingevoerd. <strong>Een</strong> docent (meester) doet een leerling (gezel) voor hoe je een<br />

handeling uitvoert of hoe je een patiënt benadert. Het bijzondere <strong>van</strong> de ‘meesters’ is dat zij<br />

allemaal opnieuw aan het werk gaan na een periode arbeidsongeschikt te zijn geweest. Het<br />

bijzondere <strong>van</strong> de ‘gezellen’ is dat zij allemaal wat ouder zijn en vroeger nooit de kans<br />

hebben gehad een opleiding te volgen. Alle gezellen krijgen acht uur per week gericht<br />

onderwijs. Dit project biedt oudere herintreders de mogelijkheid weer in de zorg te gaan<br />

werken. Ondanks het succes <strong>van</strong> het project zijn er niet alleen maar positieve geluiden te<br />

horen. Er zijn pioniersproblemen: de teambuilding verloopt nogal moeizaam, werkbegeleiders<br />

moeten intensiever overleggen, een teamleider wordt gemist en er is meer personeel nodig<br />

dan gewoonlijk (Van Beelen, 2002).<br />

S<strong>om</strong>s worden oudere medewerkers tijdelijk in andere organisaties gedetacheerd. Er<br />

bestaan bijvoorbeeld uitwisselingsprogramma’s <strong>van</strong> ambtenaren tussen ministeries en tussen<br />

gemeenten. Detachering kan zowel nuttig zijn voor de organisatie als voor de medewerkers.<br />

De organisatie kan daarna profiteren <strong>van</strong> de ervaring en kennis die de medewerker heeft<br />

opgedaan. Voor de medewerker betekent het een stimulans voor de eigen ontwikkeling.<br />

<strong>Een</strong> voorbeeld <strong>van</strong> detachering is het project Wisselwerk (niet te verwarren met<br />

bureau Wisselwerk). Via dit project krijgen leerkrachten de mogelijkheid vrijwillig, tijdelijk<br />

(drie maanden tot twee jaar) de mogelijkheid een andere functie uit te oefenen. Beoogd wordt<br />

de loopbaanontwikkeling en mobiliteit <strong>van</strong> leerkrachten te vergroten (De Vro<strong>om</strong>, 1995).<br />

Begeleiding bij verplichte uitplaatsing (outplacement) wordt vaak toegepast als<br />

werknemers overbodig zijn geworden, bijvoorbeeld na reorganisaties. Het wordt bij alle<br />

leeftijdsgroepen gebruikt als instrument <strong>om</strong> op een goede manier afscheid te nemen <strong>van</strong> een<br />

werknemer. Het kan gezien worden als een vorm <strong>van</strong> coaching naar een andere baan alhoewel<br />

108


er meestal geen baangarantie tegenover staat. Het helpt werknemers hun verdere loopbaan te<br />

bepalen en hoe ze daar vorm aan gaan geven (Thunnissen et al., 2000; Kuiper, 2002).<br />

Outsourcing is een vorm <strong>van</strong> uitplaatsing. De oudere werknemer verzelfstandigt met<br />

behulp <strong>van</strong> de organisatie. S<strong>om</strong>s wordt samen met andere collega’s een nieuwe organisatie<br />

opgezet, veelal in de sfeer <strong>van</strong> consultancy, zoals in het geval <strong>van</strong> IBM Sernet. Dit bedrijf<br />

werd in 1991 opgericht door IBM Italië samen met een groep IBM-managers tussen de 55 en<br />

65 jaar en biedt organisaties professionele ondersteuning en consulting op het gebied <strong>van</strong> IT.<br />

Het bestaat uit 3 administratieve krachten, 11 partners <strong>van</strong> 55 tot 65 jaar met veel kennis en<br />

ervaring en een netwerk bestaande uit 40 externe consultants die onafhankelijk op<br />

projectbasis kunnen worden ingezet. Uitgangspunten voor IBM waren: bepaalde activiteiten<br />

uitbesteden uit noodzaak tot concentratie op kernactiviteiten en oudere werknemers de<br />

gelegenheid bieden geleidelijk uit te treden. De eerste jaren bood de moederorganisatie<br />

werkgarantie. Inmiddels krijgt IBM Sernet ook opdrachten <strong>van</strong> andere bedrijven. Dit initiatief<br />

heeft zowel voor IBM als de betrokken werknemers positieve effecten gehad. Het bedrijf<br />

profiteert tegen beperkte kosten langer <strong>van</strong> de professionele vaardigheden en ervaring die<br />

deze werknemers hebben opgedaan. IBM bood de betrokken werknemers de gelegenheid<br />

langer econ<strong>om</strong>isch actief te blijven en professioneel te blijven groeien in een voor hen meer<br />

plezierige werksituatie (meer flexibiliteit, aangepaste werktijden). Aan de andere kant<br />

ondervonden zij enig verlies <strong>van</strong> status en aanzien <strong>om</strong>dat men niet meer direct werkzaam was<br />

bij een <strong>van</strong> de grootste bedrijven <strong>van</strong> de wereld met alle privileges <strong>van</strong>dien (Schabracq, 1998;<br />

Thunnissen et al., 2000).<br />

Het k<strong>om</strong>t ook voor dat werknemers na hun pensionering op freelance-basis<br />

terugk<strong>om</strong>en bij hun organisatie. S<strong>om</strong>s is een andere arbeidsverhouding, bijvoorbeeld free-<br />

lance of via een uitzendbureau, de enige oplossing <strong>om</strong> na verplicht functioneel leeftijdsontslag<br />

of boven de 65 jaar te blijven werken. Inmiddels wordt in steeds meer CAO’s vastgelegd dat<br />

het mogelijk is door te werken. Het wetsvoorstel Gelijke Behandeling vermeldt dat verplichte<br />

pensionering vóór het 65 ste jaar niet meer toegestaan is (Van Berkel et al., 2002).<br />

Aan zelfstandig ondernemerschap zitten voordelen als vrijheid, eigen tijd in kunnen<br />

delen en werk doen dat je interesseert, maar ook belangrijke nadelen als overal alleen voor<br />

staan, zelf alle risico dragen, veel regeltjes, hoge kosten voor pensioen en sociale zekerheid en<br />

bepaalde fiscale problemen ten gevolge <strong>van</strong> dubbele belasting (belast als ondernemer én als<br />

werknemer). Leden <strong>van</strong> FNV Zelfstandige Bondgenoten pleiten onder andere daar<strong>om</strong> voor<br />

goede ondersteuning en gerichte, functionele netwerkactiviteiten, waar zelfstandigen aan<br />

elkaar advies kunnen vragen en kennis kunnen uitwisselen (FNV, 2002; <strong>Een</strong>manszaak, 2002).<br />

109


Op een congres <strong>van</strong> Stichting Wise kwam naar voren dat oudere starters minder<br />

risico’s kunnen nemen dan jongeren en hechten aan langduriger coaching. Stichting Wise wil<br />

ervaren senior-ondernemers en senior-starters met elkaar in contact brengen (Nyfer, 2002).<br />

TNO Arbeid heeft onder 400 45-plussers onderzocht wat mensen beweegt <strong>om</strong> op<br />

latere leeftijd nog voor zichzelf te beginnen. Duidelijk is dat een eigen bedrijf 45-plussers<br />

extra kansen biedt <strong>om</strong> langer te blijven werken of weer aan de slag te gaan. Ouderen hebben<br />

vaak minder kansen op de arbeidsmarkt maar niet als ondernemer. Met behulp <strong>van</strong> de kennis<br />

en ervaring die in loondienst is opgebouwd wordt daar<strong>om</strong> een eigen bedrijf gestart. Anderen<br />

gebruiken het zelfstandig ondernemerschap als opmars naar geheel ander werk (Brands,<br />

2002).<br />

4.5.5.3. Hoe kan mobiliteit geregeld worden?<br />

S<strong>om</strong>mige bedrijven hebben eigen ontwikkelingscentra opgericht waar werknemers verder<br />

gebracht kunnen worden in hun loopbaanontwikkeling, zowel binnen bedrijf of sector als<br />

daarbuiten. Dit geldt bijvoorbeeld voor grote bedrijven als IBM en Nedlloyd. Het ‘job<br />

development center’ <strong>van</strong> IBM is met opzet in een apart pand gevestigd, zodat werknemers<br />

anoniem assistentie kunnen vragen. Daarentegen kunnen de medewerkers <strong>van</strong> Nedlloyd alleen<br />

met medeweten <strong>van</strong> hun leidinggevenden advies vragen aan het ‘development center’.<br />

Heineken heeft de databank Match. Match staat voor Mobiliteits Advies en Trainings<br />

Centrum Heineken en is bedoeld <strong>om</strong> de interne arbeidsmarkt transparant te maken en daarmee<br />

de inzetbaarheid <strong>van</strong> medewerkers te bevorderen. Daarnaast ondersteunt Match medewerkers<br />

bij loopbaankeuzes aan de hand <strong>van</strong> onder andere inzetbaarheidstests. Door Match ontstaat<br />

voor de medewerkers veel openheid over het loopbaanbeleid en zicht en grip op de eigen<br />

loopbaanmogelijkheden (Osse, 1999; Werkwijzer, 2002).<br />

Kleine organisaties hebben normaal gesproken geen mogelijkheden eigen<br />

mobiliteitscentra in te richten en zijn afhankelijk <strong>van</strong> initiatieven die gezamenlijk, op<br />

brancheniveau of op sectorniveau gen<strong>om</strong>en worden. Algra (1993) pleit in dit verband voor<br />

sectorgewijze pools waar mensen aan zinvol werk geholpen kunnen worden. Zo bestaat er<br />

bijvoorbeeld een ontwikkelingscentrum voor de slagerssector . Het loopbaanproject Bouw<br />

begeleidt werknemers binnen de sector bouwnijverheid naar een andere functie. Voorbeelden<br />

<strong>van</strong> samenwerking tussen branches, sectoren op het gebied <strong>van</strong> mobiliteit zijn in dit<br />

onderzoek niet gevonden. Er bestaan wel ideeën <strong>om</strong> centra <strong>van</strong> verschillende bedrijven met<br />

elkaar samen te laten werken zodat een soort super arbeidsreservoir <strong>van</strong> personeel ontstaat dat<br />

optimaal door kan str<strong>om</strong>en. <strong>Een</strong> tiental gemeenten in de <strong>om</strong>geving <strong>van</strong> Arnhem en Nijmegen<br />

110


ieden hun ambtenaren de mogelijkheid kosteloos een cursus loopbaanoriëntatie te volgen bij<br />

het gezamenlijke, in samenwerking met Randstad en Tempo Team opgezette,<br />

mobiliteitsbureau (Osse, 1999). Het project Wisselwerk voor leerkrachten is een ander<br />

voorbeeld <strong>van</strong> een project waarbij relatief kleine arbeidsorganisaties met weinig<br />

functiedifferentiatie collectief, door middel <strong>van</strong> een uitgebreid netwerk <strong>van</strong> intermediairs,<br />

vraag en aanbod bij elkaar hebben gebracht (De Vro<strong>om</strong>, 1995).<br />

4.5.5.4. Naar welke functies worden oudere werknemers overgeplaatst?<br />

Omdat ouderen onderling zeer veel <strong>van</strong> elkaar verschillen, valt niet z<strong>om</strong>aar aan te geven<br />

welke functies bij oudere werknemers passen. Dat zal steeds individueel met de<br />

desbetreffende werknemers moeten worden afgestemd. Wel k<strong>om</strong>en in publicaties steeds<br />

functies met bepaalde kenmerken naar voren waarvoor ouderen worden ingezet. <strong>Een</strong> aantal<br />

voorbeelden is al eerder in dit hoofdstuk gegeven. Het meest genoemd zijn de mentorfuncties<br />

waarbij ouderen ingezet worden voor begeleiding of waarbij ze hun kennis en vaardigheden<br />

over kunnen dragen, bijvoorbeeld de electriciën die praktijkopleider werd bij een<br />

electrotechnisch opleidingscentrum of de gemeenteambtenaar die algemeen intern adviseur<br />

voor zijn gemeente werd op basis <strong>van</strong> zijn ervaring en kennis over alle ins en outs binnen de<br />

gemeente. Zo worden hoge externe adviseurs kosten uitgespaard. Andere voorbeelden zijn de<br />

politieagent die reïntegratiespecialist bij zijn corps werd en de bouwvakker die arbo-<br />

coördinator bij zijn onderneming werd. Het gaat hier dus steeds <strong>om</strong> functies waarbij de<br />

begeleiding <strong>van</strong> collega’s een belangrijke rol speelt (Taskforce Ouderen en Arbeid, 2002;<br />

Mudde, 2002). Knipscheer (2001) noemt het voorbeeld <strong>van</strong> leraren die op basis <strong>van</strong> hun<br />

ervaring ingezet worden als documentalist. Voorbeelden uit de bouwnijverheid zijn een<br />

metselaar die <strong>om</strong>geschoold werd tot restauratiemedewerker en een meewerkend voorman die<br />

calculator/werkvoorbereider werd. Al eerder in deze paragraaf werden geschikte functietypes<br />

in de zorg genoemd die uit onderzoek naar voren zijn gek<strong>om</strong>en.<br />

Mobiliteit is een krachtig instrument, waarmee mensen zich breed kunnen<br />

ontwikkelen. De laatste tijd wordt het steeds meer als <strong>van</strong>zelfsprekend gezien regelmatig <strong>van</strong><br />

functie te veranderen gedurende de gehele loopbaan. Werknemers worden ofwel gestimuleerd<br />

ofwel gedwongen regelmatig <strong>van</strong> functie te veranderen. Voorheen was dit echter niet het<br />

geval. Men koos een baan voor het leven. Banen voor het leven zijn bijna verdwenen. Dit kan<br />

een probleem vormen voor oudere werknemers die dit niet gewend zijn. Indien met deze<br />

achtergrond rekening gehouden wordt, bestaan er echter nog volop mogelijkheden creatief en<br />

111


naar tevredenheid <strong>van</strong> de werknemers hun mogelijkheden optimaal te benutten in<br />

verschillende functies.<br />

4.5.6. LBP: <strong>maatregelen</strong> gericht op arbeidsvoorwaarden<br />

Van werknemers wordt verwacht dat zij zich keer op keer voor vernieuwing op het werk,<br />

nieuw werk of een andere baan enthousiast kunnen inzetten. Rust en continuïteit in de sfeer<br />

<strong>van</strong> arbeidsvoorwaarden en werk<strong>om</strong>standigheden kan dit bevorderen. Op dit gebied worden<br />

veel <strong>maatregelen</strong> gen<strong>om</strong>en tot behoud <strong>van</strong> oudere werknemers.<br />

De meeste afspraken in CAO verband hebben betrekking op arbeidsvoorwaarden die<br />

oudere werknemers ontzien in de vorm <strong>van</strong> taakverlichting door minder of aangepaste<br />

arbeidsuren, bijvoorbeeld geen onregelmatige diensten, geen overwerk, minder uren werken<br />

voor het zelfde salaris: standaardregels die gelden voor iedereen <strong>van</strong>af een bepaalde leeftijd..<br />

Hierdoor nemen de arbeidskosten <strong>van</strong> de oudere werknemer toe en neemt de inzetbaarheid af.<br />

Ook kan het bij jongere werknemers gevoelens <strong>van</strong> onrechtvaardige behandeling geven <strong>om</strong>dat<br />

zij zwaarder worden belast.Veel ‘ontzie-<strong>maatregelen</strong>’ hebben bovendien een sterk ‘afbouw<br />

<strong>van</strong> werk’ karakter en vormen daar<strong>om</strong> voor nogal wat bedrijven juist de reden de<br />

desbetreffende werknemers als eersten te ontslaan en bij vacatures oudere sollicitanten te<br />

negeren.<br />

Maatwerk biedt een oplossing. Maatwerk betekent arbeidsvoorwaarden aangepast aan<br />

de levensfase waarin iemand zich bevindt. Daarbij wordt rekening gehouden met zowel de<br />

persoonlijke situatie als de eisen die werk aan iemand stelt. Leeftijdsbewust beleid is gericht<br />

op wat iemand kan en wil en levert daar<strong>om</strong> meer rendement op.<br />

In deze paragraaf wordt onder verschillende thema’s een aantal randvoorwaarden<br />

behandeld die stimuleren dat ouderen langer kunnen blijven werken.<br />

4.5.6.1. Arbeidsvoorwaarden: een goede balans <strong>van</strong> werk en privé<br />

<strong>Een</strong> goede balans <strong>van</strong> werk en privé is een belangrijke randvoorwaarde <strong>om</strong> optimaal in het<br />

werk te kunnen functioneren (Osse, 1999). Er kunnen tal <strong>van</strong> redenen zijn <strong>om</strong> tijdelijk wat<br />

minder te werken of aangepast werk te doen. Stimuleringsmaatregel Dagindeling subsidieert<br />

140 experimenten op het gebied <strong>van</strong> dagindeling. Het doel is zoveel mogelijk creatieve ideeën<br />

en oplossingen te ‘mobiliseren’ <strong>om</strong> de c<strong>om</strong>binatie <strong>van</strong> werk en privé te vergemakkelijken.<br />

Meer informatie kan gevonden worden op www.dagindeling.nl. De experimenten op het<br />

gebied <strong>van</strong> werk op maat variëren qua inhoud <strong>van</strong> flexibele werktijden, telewerken,<br />

wijzigingen in dagindeling en werkroutines tot een flexibele mobiliteitspool voor bijstand<br />

112


ouders, zelfsturing, c<strong>om</strong>binatie <strong>van</strong> arbeid en zorg (bijvoorbeeld mantelzorg), bewuster<br />

<strong>om</strong>gaan met werk, duobanen en flexibele vervoersoplossingen (vervoer <strong>van</strong> huis naar werk)<br />

(Dagindeling, 2002).<br />

4.5.6.2. Arbeidsvoorwaarden: variatie in arbeidsduur/tijden en afbouw loopbaan<br />

Variatie in arbeidsduur gaat onder andere over de mogelijkheid in deeltijd te gaan werken.<br />

Door deeltijdwerk neemt de hersteltijd toe en heeft de werknemer meer mogelijkheid <strong>om</strong><br />

aandacht te besteden aan zaken in de privé-sfeer. <strong>Een</strong> andere mogelijkheid is variatie in<br />

loopbaanlengte bijvoorbeeld door de keuze te hebben op verschillende leeftijden met pensioen<br />

te gaan (flexregelingen), in deeltijd met pensioen te gaan of een c<strong>om</strong>binatie <strong>van</strong> beide.<br />

Flexibele regelingen bieden de mogelijkheid geleidelijk de loopbaan af te bouwen<br />

(Thunnissen et al., 2000).<br />

<strong>Een</strong> goede manier <strong>om</strong> deeltijdpensioen te c<strong>om</strong>bineren met werk is afspraken maken<br />

voor een duobaan: samen één volledige baan. Werkgevers lopen echter niet gauw warm voor<br />

duobanen. Betaalde overlegtijd en dubbele investering in scholing en training kunnen het<br />

voor de werkgever duurder maken. Daartegenover staan voordelen als bij ziekte <strong>van</strong> één<br />

werknemer is de ander nog altijd beschikbaar, twee arbeidskrachten met al hun ervaring voor<br />

de prijs <strong>van</strong> één, waar de één niet goed in is kan de ander dat wel zijn en grotere flexibiliteit in<br />

de organisatie. <strong>Een</strong> duobaan biedt de mogelijkheid op niveau te blijven werken en het werk<br />

toch te c<strong>om</strong>bineren met privé-leven (FNV, 2002). Op de website www.duojob.nl staat<br />

uitgebreide informatie over de voor- en nadelen <strong>van</strong> een duobaan.<br />

In Zweden hebben werknemers inmiddels het recht deeltijdpensioen te c<strong>om</strong>bineren<br />

met een parttime baan (Thunnissen et al., 2000). De Franse overheid stimuleert<br />

deeltijdpensionering in de vorm <strong>van</strong> een bijdrage <strong>van</strong> 25% aan het salaris <strong>van</strong> de werknemer<br />

die 50% gaat werken. Voorts wordt het parttime werken fiscaal gestimuleerd door een<br />

belastingvoordeel te geven aan bedrijven die parttimers in dienst nemen. Het Franse bedrijf<br />

Axa biedt werknemers de mogelijkheid met 55 jaar met deeltijdpensioen te gaan. Ze blijven<br />

echter oproepbaar <strong>om</strong> meer te gaan werken als dit nodig is. De regeling is <strong>van</strong> toepassing op<br />

werknemers in de laatste drie of vier jaar voor hun volledige pensionering. Ze ont<strong>van</strong>gen 65%<br />

<strong>van</strong> hun salaris en vullen het overige deel aan met pensioen (Ottenhoff, 1998).<br />

In Nederland is deeltijdpensioen nog geen recht voor alle werknemers. Het is<br />

afhankelijk <strong>van</strong> de pensioenregeling, CAO-afspraken en interne regels <strong>van</strong> een organisatie.<br />

Het onderwijs kent bijvoorbeeld de BAPO-regeling (Bevordering Arbeids Participatie<br />

Ouderen) die erop neer k<strong>om</strong>t dat docenten <strong>van</strong>af hun 52 ste minder kunnen werken voor minder<br />

113


salaris (TNO Arbeid, 2002). Bij een Nederlandse plasticfabrikant hebben werknemers al<br />

<strong>van</strong>af 45 jaar de mogelijkheid met financiële ondersteuning een minder zware baan te nemen.<br />

Daarnaast kunnen de medewerkers variëren met hun pensioenleeftijd of <strong>van</strong>af 55 jaar met<br />

deeltijdpensioen gaan. Bouwvakkers kunnen <strong>van</strong>af 55 jaar, tegen relatief geringe kosten, 4<br />

dagen gaan werken (Osse, 1999).<br />

Variatie in arbeidstijden heeft onder andere betrekking op verlichting <strong>van</strong> werk door<br />

bijvoorbeeld ouderen vrij te stellen <strong>van</strong> onregelmatige diensten. Vanaf 55 jaar hoeven<br />

werknemers volgens de wet geen nachtdiensten meer te verrichten. Ouderen kunnen ook<br />

voordelen bieden als het <strong>om</strong> variatie in arbeidstijden gaat. Er zijn bedrijven die juist uit<br />

flexibiliteitsoverwegingen ouderen werven die bereid zijn minder uren en op bepaalde tijden<br />

te werken. Het Italiaanse bedrijf L’ Incontro Cooperative is zo’n voorbeeld. Deze non-profit<br />

zorginstelling had begin jaren 90 moeite flexibel gekwalificeerd personeel uit de<br />

gezondheidszorg aan te trekken. Om toch aan personeel te k<strong>om</strong>en heeft L’Incontro zich<br />

gericht op een specifieke groep op de arbeidsmarkt: gekwalificeerde en ervaren<br />

verpleegkundigen die vervroegd met pensioen waren gegaan maar nog wel parttime wilden<br />

werken. Deze ouderen boden een oplossing voor het personeelstekort en maakten de instelling<br />

meer flexibel <strong>om</strong>dat zij ook bereid waren op piekuren te werken (Thunnissen et al., 2000).<br />

Het Amerikaanse kabeltelevisiebedrijf H<strong>om</strong>eshopping Network biedt een ander<br />

voorbeeld. Dit bedrijf zendt 24 uur per dag uit en heeft daar<strong>om</strong> behoefte aan flexibele<br />

parttime arbeidskrachten. Het is gevestigd in een <strong>om</strong>geving waar veel gepensioneerden wonen<br />

die wel iets willen bijverdienen. Texas Refinery Corp., een bedrijf dat bekend staat <strong>om</strong> zijn<br />

seniorenbeleid, erkent dat flexibele arbeidstijden, aangepast aan de individuele werknemer,<br />

belangrijk zijn voor het behoud <strong>van</strong> oudere werknemers (Schabracq, 1998).<br />

4.5.6.3. Arbeidsvoorwaarden: verlofregelingen<br />

Het op peil houden <strong>van</strong> c<strong>om</strong>petenties, kwaliteiten en motivatie is <strong>van</strong> belang voor zowel<br />

werkgevers als werknemers. De mogelijkheid verlof te nemen is een prima middel <strong>om</strong><br />

tussentijds inspiratie op te doen of tegemoet te k<strong>om</strong>en aan andere verplichtingen in het leven.<br />

Zweden, het land met de hoogste arbeidsparticipatie <strong>van</strong> oudere werknemers in Europa, heeft<br />

een <strong>van</strong> de meest uitgebreide systemen <strong>van</strong> educatief verlof, zonder restrictie op de duur <strong>van</strong><br />

het verlof of op de keuze <strong>van</strong> de studie. De werkgever kan alleen verzoeken het verlof<br />

maximaal zes maanden uit te stellen. Financiering <strong>van</strong> deze regeling staat echter op losse<br />

schroeven door de econ<strong>om</strong>ische teruggang (Thunnissen et al., 2000).<br />

114


Hoe kunnen verlofperiodes worden gefinancierd? In paragraaf 4.2.3.is het idee <strong>van</strong> het<br />

eerste kabinet Balkenende voor een levensloopregeling toegelicht. Er bestaan inmiddels op<br />

CAO- en organisatieniveau al veel regelingen waarmee werknemers zelf voor verlofperiodes<br />

kunnen sparen. Hierin is de individualisering goed te zien. Er is sprake <strong>van</strong> een verschuiving<br />

<strong>van</strong> collectieve financiering naar individuele financiering. In veel organisaties is het mogelijk<br />

een aantal vakantiedagen en adv-dagen op te sparen en deze na een aantal jaren gezamenlijk<br />

op te nemen. <strong>Een</strong> organisatie voor ontwikkelingssamenwerking geeft daarbij nog een bonus<br />

<strong>van</strong> drie weken extra als de werknemer het verlof voor educatieve redenen opneemt (Osse,<br />

1999).<br />

Ook bestaat in een aantal organisaties de mogelijkheid extra vakantiedagen te kopen<br />

tegen inlevering <strong>van</strong> loon. Dit wordt uitruil <strong>van</strong> arbeidsvoorwaarden genoemd en gebeurt in<br />

het kader <strong>van</strong> het cafetariasysteem, dat tegenwoordig gezien wordt als middel <strong>om</strong><br />

arbeidsvoorwaarden aan individuele wensen en behoeften <strong>van</strong> werknemers aan te passen.<br />

Werknemers kunnen bij zo’n systeem kiezen uit een pakket arbeidsvoorwaarden. Rabobank<br />

Nederland kent bijvoorbeeld twee middelen <strong>om</strong> voor verlof te sparen: medewerkers kunnen<br />

maximaal 10% <strong>van</strong> het brutoloon opzij zetten of vrije dagen en overuren sparen<br />

(Verlofsparen, 2002).<br />

<strong>Een</strong> Regionaal Opleidingen Centrum biedt alle mogelijke vormen <strong>van</strong> verlof <strong>om</strong><br />

docenten weer enthousiast voor hun eigen werk te maken, bijvoorbeeld voor studie of zorg<br />

maar ook <strong>om</strong> bijvoorbeeld ontwikkelingswerk te gaan doen of een eigen bedrijf op te zetten.<br />

Om verlof te krijgen moet duidelijk zijn hoe de ver<strong>van</strong>ging kan worden geregeld en hoe de<br />

ontwikkeling <strong>van</strong> vacatures in de nabije toek<strong>om</strong>st zal zijn (Osse, 1999).<br />

Het Zweedse bedrijf Scandia probeert te stimuleren dat werknemers een verlofperiode aan<br />

opleiding besteden. Daarvoor heeft het de ‘C<strong>om</strong>petence Insurance’ polis ontwikkeld.<br />

Werknemers kunnen ervoor kiezen jaarlijks 1% tot 5% <strong>van</strong> hun brutosalaris opzij te zetten.<br />

Scandia verdubbelt het bedrag en verdrievoudigt het bedrag bij 45-plussers als werknemers<br />

dit willen inzetten voor een opleiding tijdens een sabbatical leave (Thunnissen et al., 2000).<br />

Bij havenoverslagbedrijf ECT bedachten ze een CAO waarin werknemers meer keuzes<br />

hebben. Voor jongeren en ouderen is het mogelijk te sparen voor ouderschapsverlof of een<br />

half jaar vrij <strong>om</strong> te reizen. Voor ouderen is het ook mogelijk te sparen voor een vierdaagse<br />

werkweek,een hoger pensioen of <strong>om</strong> eerder met pensioen te gaan. Bij ECT kan overwerk in<br />

vrije tijd worden uitbetaald maar deze tijd kan ook worden opgespaard <strong>om</strong> uiteindelijk tot een<br />

vierdaagse werkweek te k<strong>om</strong>en. <strong>Een</strong> ECT’er die meer pensioen wil, kan jaarlijks vijf<br />

115


vakantiedagen, seniorendagen, zes adv-dagen en tijd-voor-tijd-dagen ‘storten’. Daarnaast kan<br />

eventueel de jubileumuitkering worden gestort en opgespaard. (Osse, 1999).<br />

Indien het langer werken voor ouderen zich door gaat zetten, zou men kunnen<br />

overwegen een aantal <strong>van</strong> deze voorwaarden aan te bieden aan oudere werknemers die<br />

mantelzorg aan bijvoorbeeld hulpbehoevende ouders willen verlenen. In 2002 is een enquête<br />

gedaan door de Erasmus Universiteit onder directies en ondernemingsraden <strong>om</strong> na te gaan in<br />

hoeverre men gemotiveerd is stimulans en steun te bieden aan medewerkers die naast hun<br />

werk mantelzorg bieden. Ondanks de lage respons (7,57% = 1568 vragenlijsten) werd<br />

geconcludeerd dat in het Nederlandse bedrijfsleven brede ondersteuning is voor een meer<br />

actieve betrokkenheid <strong>van</strong> bedrijven bij medewerkers die mantelzorg verlenen.<br />

Mantelzorgondersteuning kan op verschillende manieren plaats vinden. Veel bedrijven<br />

denken aan ondersteuning <strong>van</strong> eigen medewerkers die mantelzorg verlenen bijvoorbeeld door<br />

mogelijkheden te geven binnen werktijd of soepel <strong>om</strong> te gaan met zorgverlof. <strong>Een</strong> andere<br />

mogelijkheid is ondersteuning <strong>van</strong> mantelzorgprojecten met geld of tijd (Meijs, 2002).<br />

4.5.6.4. Arbeidsvoorwaarden: beloning op basis <strong>van</strong> c<strong>om</strong>petenties<br />

Werknemers klagen nogal over de hoge loonkosten <strong>van</strong> oudere werknemers. <strong>Een</strong> reden<br />

hiervoor is dat het beloningssysteem in Nederland traditioneel gebaseerd is op ancienniteit. In<br />

dit systeem krijgt een werknemer elk jaar een aut<strong>om</strong>atische loonsverhoging, meestal tot het<br />

maximum <strong>van</strong> een schaal is bereikt. Uitgangspunt is dat de werknemer al doende leert en zijn<br />

meerwaarde zo voor de organisatie toeneemt. Dit systeem veroorzaakt dat jongeren met een<br />

verhoudingsgewijs laag loon beginnen en ouderen jarenlang op een schaalmaximum blijven<br />

hangen, maar niet <strong>van</strong> baan kunnen veranderen <strong>om</strong>dat andere organisaties minder salaris<br />

bieden. Loon wordt dan niet optimaal gebruikt <strong>om</strong> te motiveren. Inmiddels schaffen steeds<br />

meer organisaties het aut<strong>om</strong>atisme <strong>van</strong> de periodieke verhoging af en voeren geleidelijk aan<br />

beloningssystemen in die gebaseerd zijn op c<strong>om</strong>petenties (functioneren en ontwikkeling). In<br />

de praktijk blijkt het echter lastig een systeem in te voeren dat voor alle betrokken partijen<br />

aanvaardbaar en begrijpelijk is. <strong>Een</strong> concreet persoonlijk ontwikkelingsplan met een tijdsplan<br />

met daaraan verbonden voorwaarden schept duidelijkheid en maakt evaluatie mogelijk.<br />

Maar zijn leidinggevenden wel in staat <strong>om</strong> goed, objectief, inzichtelijk, systematisch<br />

en door middel <strong>van</strong> eenduidige criteria te beoordelen? En moeten werknemers financieel<br />

worden beloond als ze moeite doen zich te ontwikkelen als de werkgever al tijd en ruimte<br />

beschikbaar stelt? Bovendien is het beoordelen <strong>van</strong> het functioneren <strong>van</strong> een werknemer in de<br />

116


praktijk vaak kostbaar en tijdrovend (Bakker, 2002; Dorhout et al.; 2002; Thunnissen et al.,<br />

2000).<br />

Als alternatief stelt de FNV voor periodieke salarisverhoging op basis <strong>van</strong><br />

functiewaardering én c<strong>om</strong>petenties in te voeren. Binnen de functieschalen mag op<br />

c<strong>om</strong>petenties worden beoordeeld. Het gaat dan echter <strong>om</strong> een beloning bovenop het gewone<br />

salaris, zodat werknemers niet te veel benadeeld kunnen worden. De bond is tegen het<br />

systeem <strong>van</strong> variabele beloning (Van den Brink, 2002).<br />

<strong>Een</strong> goede, geaccepteerde en begrijpelijke invoering <strong>van</strong> een beloningssysteem op<br />

basis <strong>van</strong> c<strong>om</strong>petenties zal toek<strong>om</strong>stige oudere werknemers wellicht financieel kunnen<br />

prikkelen langer te blijven werken.<br />

4.5.6.5. Arbeidsvoorwaarden: moderne pensioenregelingen<br />

Moderne pensioenregelingen houden financieel rekening met het feit dat werknemers er wel<br />

eens een periode tussenuit zijn, bieden de mogelijkheid parttime met pensioen te gaan, zonder<br />

financiële beperkingen <strong>van</strong> baan te veranderen, en de mogelijkheid bij te sparen via<br />

bijvoorbeeld bedrijfsspaarregelingen (Osse, 1999). Veel pensioenregelingen voldoen nog niet<br />

aan deze <strong>om</strong>schrijving en organisaties zitten in een overgangsfase. <strong>Een</strong> organisatie als ABN<br />

AMRO biedt m<strong>om</strong>enteel twee vormen <strong>van</strong> pensioen aan, de oude traditionele<br />

eindloonregeling en een flexibele, moderne middelloonregeling met keuzemogelijkheden.<br />

Nieuwe medewerkers krijgen alleen de nieuwe middelloonregeling aangeboden. Zij kunnen<br />

bijvoorbeeld kiezen <strong>om</strong> een deel <strong>van</strong> de door de bank betaalde premie zelf te gaan beleggen of<br />

dit in handen <strong>van</strong> het pensioenfonds te laten. Verder heeft ABN AMRO met de vakbonden<br />

afgesproken <strong>om</strong> de VUT-gerechtigde leeftijd tot 62 jaar te verhogen (Bakker, 2002) . Dit<br />

thema is verder al uitgebreid toegelicht in paragraaf 4.2.2.<br />

4.6. Samenvatting en conclusies<br />

In dit hoofdstuk is een <strong>overzicht</strong> gegeven <strong>van</strong> voorgestelde en toegepaste <strong>maatregelen</strong> <strong>om</strong><br />

oudere werknemers langer in het arbeidsproces te houden. Daarbij is onderscheid gemaakt<br />

naar <strong>maatregelen</strong> op macro-, meso- en microniveau. Op macroniveau werd de rol <strong>van</strong><br />

overheid, belangenorganisaties en andere nationale initatieven toegelicht en op mesoniveau de<br />

sectorale afspraken op CAO-niveau. Deze scheppen het kader en de voorwaarden waarbinnen<br />

organisaties inhoud kunnen geven aan beleid. Op microniveau werd de inhoud <strong>van</strong><br />

<strong>maatregelen</strong> op organisatieniveau, CAO- en sector<strong>maatregelen</strong> en diverse vormen <strong>van</strong><br />

personeelsbeleid voor ouderen toegelicht.<br />

117


Eerst werd beschreven wat oudere werknemers willen in hun werk en in hoeverre ze<br />

daarin afwijken <strong>van</strong> jongere werknemers en/of onderling verschillen. Generaliserend kan<br />

gesteld worden dat oudere werknemers waarde hechten aan zinvol werk, waarin kennis en<br />

ervaring kunnen worden benut, in een sociale, respectvolle <strong>om</strong>geving en indien mogelijk in<br />

wat minder uren per week. In vergelijking tot jongeren hechten ouderen meer aan de<br />

intrinsieke aspecten <strong>van</strong> werk in verhouding tot de extrinsieke aspecten. Zowel de voorkeur<br />

voor een geleidelijke afbouw naar pensionering als de belangrijke rol die de thuissituatie<br />

speelt bij een beslissing al dan niet langer te blijven werken, geven aan dat een goede balans<br />

tussen werk en privé <strong>van</strong> essentieel belang kan zijn.<br />

De Nederlandse overheid heeft met betrekking tot de arbeidsparticipatie een<br />

voorwaardenscheppende en stimulerende rol. In overeenstemming met het Europese beleid<br />

wil de overheid bevorderen dat mensen in de nabije toek<strong>om</strong>st langer doorwerken dan ze nu<br />

doen. Daarbij werden vijf knelpunten geconstateerd:<br />

(1) leeftijdsdiscriminatie,<br />

(2) langer werken is voor oudere werknemers financieel niet voldoende aantrekkelijk,<br />

(3) de onevenwichtige verdeling <strong>van</strong> arbeid over het leven,<br />

(4) oudere werknemers zijn onvoldoende ‘employable’ en<br />

(5) de steeds hogere kosten <strong>van</strong> het zorgstelsel door de vergrijzing.<br />

Concluderend kan gesteld worden dat de nadruk <strong>van</strong> de overheid ligt op algemene<br />

financiële <strong>maatregelen</strong> die werknemers stimuleren langer te blijven werken en werkgevers<br />

beperken oudere werknemers vervroegd te ontslaan. Deze <strong>maatregelen</strong> zijn vooral gericht op<br />

werkgevers, uitkeringsinstanties of gemeenten. Burgers worden rechtstreeks vrijwel niet<br />

geprikkeld hun eigen inzetbaarheid te verbeteren door bijvoorbeeld het volgen <strong>van</strong> scholing.<br />

De Scandinavische landen en het Verenigd Koninkrijk bieden hierin meer interessante<br />

voorbeelden zoals bijvoorbeeld in de uitwerking <strong>van</strong> de Persoonlijke Ontwikkelings Rekening<br />

(POR), een wettelijk recht met deeltijdpensioen te gaan, het recht tot 67 door te werken en<br />

een breed aanbod aan volwassenenonderwijs.<br />

Na de <strong>maatregelen</strong> <strong>van</strong> overheidswege werd de rol <strong>van</strong> belangenorganisaties toegelicht.<br />

Zowel werkgevers- en werknemersorganisaties als de ouderenorganisatie ANBO benadrukken<br />

de noodzaak <strong>van</strong> leeftijdsbewust personeelsbeleid, aandacht voor arbeids<strong>om</strong>standigheden,<br />

scholing voor ouderen, doorstr<strong>om</strong>ingsperspectieven en recht op deeltijdwerk, en zijn voor<br />

flexibele pensioenregelingen. Verder zijn zij voor de mogelijkheid <strong>om</strong> boven 65 door te<br />

werken, maar alleen op vrijwillige basis: werkgevers moeten het als een voordeel zien<br />

ouderen met hun ervaring te behouden en werknemers zelf moeten het een aantrekkelijke<br />

118


gedachte vinden langer deel te nemen aan het arbeidsproces. Los <strong>van</strong> de sociale partners<br />

bestaat er een uitgebreid, gevarieerd aanbod aan zowel c<strong>om</strong>merciële als non-profit<br />

organisaties die de deelname <strong>van</strong> ouderen aan het arbeidsproces willen bevorderen.<br />

Maatregelen op sectorniveau worden vooral via de CAO’s afgesproken. Dit zijn<br />

meestal zogenaamde paraplubepalingen: ze creëren kader en voorwaarden waarbinnen<br />

organisaties ruimte hebben <strong>om</strong> zelf inhoud te geven aan het beleid voor (oudere) werknemers.<br />

Opvallend is dat oudere werknemers niet eenduidig worden <strong>om</strong>schreven in de verschillende<br />

CAO’s: de leeftijdsgrenzen variëren bijvoorbeeld <strong>van</strong> 40 tot 60 jaar. Verder betreffen de<br />

meeste afspraken collectieve <strong>maatregelen</strong> die oudere werknemers <strong>van</strong>af een bepaalde leeftijd<br />

ontzien door minder of aangepaste arbeidsuren. Steeds meer CAO’s laten flexibele<br />

uittreedregelingen en mogelijkheden voor deeltijdpensioen zien.<br />

Als laatste onderdeel <strong>van</strong> dit hoofdstuk werden <strong>maatregelen</strong> op organisatieniveau<br />

besproken met s<strong>om</strong>s een verwijzing naar inhoudelijke sectorafspraken. Dit onderdeel kreeg<br />

veel aandacht <strong>om</strong>dat vooral op organisatieniveau inhoudelijke <strong>maatregelen</strong> worden<br />

vastgesteld.<br />

Het belangrijkste onderscheid dat in de literatuur tussen de verschillende soorten<br />

personeelsbeleid voor oudere werknemers wordt gemaakt is tussen ouderenbeleid ‘oude stijl’<br />

en ouderenbeleid ‘nieuwe stijl’, oftewel leeftijdsbewust personeelsbeleid. Leeftijdsbewust<br />

personeelsbeleid houdt rekening met de grote individuele verschillen tussen werknemers en<br />

gaat er bovendien <strong>van</strong> uit dat bepaalde fasen in het leven zo hun eigen eisen aan het individu<br />

stellen. Het wil ouder wordende werknemers zo lang mogelijk vitaal, gemotiveerd en<br />

inzetbaar houden en kenmerkt zich door individueel maatwerk.Om dit te bereiken worden in<br />

het algemeen bestaande instrumenten gebruikt die op een andere manier worden toegepast. Ze<br />

kunnen grofweg in vijf categorieën worden ingedeeld: <strong>maatregelen</strong> gericht op:<br />

(1) deskundig management,<br />

(2) scholing en training,<br />

(3) het aanpassen <strong>van</strong> functies aan medewerkers,<br />

(4) mobiliteit en<br />

(5) (niet inhoudelijke) arbeidsvoorwaarden.<br />

<strong>Een</strong> knelpunt voor het management is dat leeftijdsbewust personeelsbeleid pas op de<br />

lange termijn werkt. Leidinggevenden worden echter vaak door econ<strong>om</strong>ische prioriteiten<br />

gedwongen zich te richten op korte termijnresultaten, waardoor de uitvoering <strong>van</strong> beleid dat<br />

rekening houdt met oudere werknemers in het gedrang kan k<strong>om</strong>en. De beschrijving laat zien<br />

dat er in het algemeen <strong>van</strong> leidinggevenden zoveel wordt verwacht dat het de vraag is of zij<br />

119


daaraan kunnen voldoen. Oudere werknemers die op de hoogte zijn <strong>van</strong> alle ins en outs in een<br />

organisatie kunnen wellicht een belangrijke ondersteunende rol voor de leidinggevenden<br />

vervullen.<br />

Op het gebied <strong>van</strong> scholing en training is het nog steeds zo dat oudere werknemers<br />

minder bedrijfsgerichte scholing volgen en <strong>van</strong> hun werkgever minder kans krijgen dergelijke<br />

scholing te volgen. Gekeken is hoe scholing nuttiger en aantrekkelijker voor ouderen kan<br />

worden gemaakt en welke soorten scholing aangeboden worden.Geadviseerd wordt oudere<br />

werknemers een zinvolle rol te laten vervullen bij het ontwikkelen, invullen en geven <strong>van</strong><br />

trainingen. Waar scholing kan worden ingedeeld in vaktechnisch, bedrijfsgericht of algemeen<br />

vormend, ligt in veel organisaties de nadruk op de eerste vorm, terwijl ontwikkeling <strong>van</strong><br />

employability meer gebaat zou zijn bij bredere vormen <strong>van</strong> scholing. Hierbij is het belangrijk<br />

dat werknemers leren waar hun mogelijkheden en beperkingen liggen en zelf de richting<br />

kunnen bepalen waarin ze zich willen ontwikkelen.<br />

Extra aandacht is gegeven aan recente ontwikkelingen als levenslang leren en<br />

erkenning <strong>van</strong> verworven c<strong>om</strong>petenties (EVC). Tot nu toe k<strong>om</strong>t er in Nederland nog weinig<br />

<strong>van</strong> levenslang leren terecht. Nederland loopt achter en moet leren <strong>van</strong> initiatieven in andere<br />

landen. Het Nederlandse overheidsbeleid bevat volgens de SER nauwelijks prikkels die<br />

mensen direct stimuleren scholing te volgen. <strong>Een</strong> Persoonlijke Ontwikkelings Rekening<br />

(POR) waarmee werknemers zelf verantwoordelijkheid voor hun ontplooiing krijgen kan<br />

hieraan een bijdrage leveren. Het nieuwe systeem <strong>van</strong> erkennen <strong>van</strong> elders verworven<br />

c<strong>om</strong>petenties (EVC) kan vooral oudere, laagopgeleide werknemers met weinig formele<br />

scholing, maar veel ervaring een stimulans geven zich verder te ontwikkelen.<br />

Aanpassingen in werk betreffen bij oudere werknemers vooral aspecten die de<br />

belasting <strong>van</strong> een functie verminderen. Belangrijk is daarbij op te letten dat taakverlichting<br />

<strong>van</strong> de ene groep een andere niet extra belast. Jong en oud met elkaar laten samenwerken met<br />

een passende taakverdeling kan een oplossing bieden. Door middel <strong>van</strong> functieherontwerp<br />

kunnen de c<strong>om</strong>petenties <strong>van</strong> een werknemer worden uitgebreid en verbeterd. Taakverbreding<br />

en taakverrijking zijn vormen <strong>van</strong> functieherontwerp waarmee ervaringsconcentratie,<br />

eentonigheid en duurbelasting <strong>van</strong> een functie worden tegengegaan. Het is <strong>van</strong> belang oudere<br />

werknemers bij wijzigingen mee te laten denken, goede begeleiding en opleiding te bieden bij<br />

het aanleren <strong>van</strong> nieuwe taken en vooral die taken toe te wijzen waarbij hun extra capaciteiten<br />

worden benut.<br />

Mobiliteit, het regelmatig wisselen <strong>van</strong> werkgever en/of functie kan een belangrijke<br />

positieve bijdrage leveren aan de inzetbaarheid <strong>van</strong> oudere medewerkers en daarmee hun<br />

120


ehoud voor de arbeidsmarkt. Door regelmatig <strong>van</strong> functie te wisselen blijft werken uitdagend<br />

en wordt onder- en duurbelasting vermeden. Voorwaarde is dat functies redelijk op elkaar<br />

aansluiten. De meeste initiatieven op dit gebied vinden plaats op organisatie- of branche<br />

niveau. Sector-overstijgende <strong>maatregelen</strong> zijn echter zeldzaam en wellicht juist nodig als in<br />

een branche veel fysiek belastende functies voork<strong>om</strong>en. Recente initiatieven zijn <strong>maatregelen</strong><br />

die werknemers de mogelijkheid bieden een deel <strong>van</strong> hun werktijd op maatschappelijk nuttige<br />

wijze door te brengen.<br />

Er zijn veel vormen <strong>van</strong> mobiliteit. Vooral demotie, een vorm <strong>van</strong> verticale mobiliteit,<br />

wordt in de literatuur aanbevolen als oplossing <strong>om</strong> oudere werknemers aan het werk te<br />

houden, echter in de praktijk nauwelijks toegepast <strong>om</strong>dat het stigmatiseert en<br />

ink<strong>om</strong>ensachteruitgang <strong>van</strong> oudere werknemers een moeilijk punt is. Demotie zonder<br />

ink<strong>om</strong>ensverlaging kan wellicht een oplossing zijn als de nieuwe werkzaamheden nieuwe<br />

verantwoordelijkheden, zin en vrijheid bieden. Gezien de negatieve klank zou een nieuwe<br />

term hieraan gegeven kunnen worden, bijvoorbeeld brugbanen.<br />

Van horizontale mobiliteit is sprake als een overstap wordt gemaakt naar een functie<br />

op hetzelfde niveau. Vormen zijn functieroulering, werken op basis <strong>van</strong> projecten,<br />

detachering, outplacement, outsourcing (verzelfstandiging). Vooral verzelfstandiging wordt<br />

als een oplossing voor oudere werknemers gezien <strong>om</strong>, ondanks kleinere kansen op de<br />

arbeidsmarkt, te blijven werken of geleidelijk het werken te kunnen afbouwen. Oudere<br />

werknemers worden het meest overgeplaatst naar functies als begeleider of opleider.<br />

Op het gebied <strong>van</strong> arbeidsvoorwaarden worden veel <strong>maatregelen</strong> gen<strong>om</strong>en tot behoud<br />

<strong>van</strong> oudere werknemers. De meeste voorwaarden in CAO-verband betreffen algemene<br />

<strong>maatregelen</strong> die oudere werknemers <strong>van</strong>af een bepaalde leeftijd ontzien in de vorm <strong>van</strong><br />

taakverlichting door minder of aangepaste arbeidsuren. Deze <strong>maatregelen</strong> verhogen echter de<br />

arbeidskosten <strong>van</strong> oudere werknemers. Geïndividualiseerde <strong>maatregelen</strong> en maatwerk,<br />

aangepast aan de levensfase waarin iemand zich bevindt, rekening houdend met de<br />

persoonlijke situatie en de eisen die het werk stelt, bieden mogelijk een betere oplossing.<br />

Voorbeelden zijn <strong>maatregelen</strong> in het kader <strong>van</strong> een goede balans <strong>van</strong> werk en privé, variatie in<br />

arbeidsduur en arbeidstijden, flexibele pensioenregelingen, deeltijdpensioen, verlofregelingen<br />

voor bijvoorbeeld mantelzorg en beloning op basis <strong>van</strong> c<strong>om</strong>petenties.<br />

In het algemeen kan gesteld worden dat <strong>om</strong> een goed werkbaar personeelsbeleid op<br />

het gebied <strong>van</strong> leeftijd en arbeid te kunnen voeren de inrichting <strong>van</strong> de organisatie moet<br />

voldoen aan randvoorwaarden als transparantie en duidelijkheid, integratie <strong>van</strong> het<br />

121


personeelsbeleid in missie en doelen <strong>van</strong> de organisatie, draagvlak onder het gehele personeel<br />

en jong en oud met elkaar samen laten werken in het arbeidsproces.<br />

Concluderend kan gesteld worden dat in de literatuur, vakpers en op verschillende<br />

internetsites veel verschillende <strong>maatregelen</strong> worden voorgesteld. Zelden wordt echter<br />

duidelijk aangegeven of de betreffende <strong>maatregelen</strong> de gewenste effecten hebben gehad.<br />

Bovendien is niet veel onderzoek gevonden over wat oudere werknemers zelf willen. Het lijkt<br />

erop dat veel ouderenbeleid buiten de ouderen <strong>om</strong> wordt gemaakt. Werkgevers zouden bij<br />

elke maatregel die aan een werknemer voorgesteld wordt, rekening moeten houden met wat<br />

een werknemer werkelijk wil en waarvoor deze zich in wil zetten. Uit overwegingen <strong>van</strong><br />

sociale wenselijkheid en/of angst zullen werknemers hierover tijdens<br />

functioneringsgesprekken niet altijd duidelijk en/of eerlijk zijn tegenover hun leidinggevende.<br />

Inzicht in relatief vaak voork<strong>om</strong>ende wensen kan leidinggevenden helpen aangepast beleid te<br />

ontwikkelen.<br />

Leeftijdsbewust personeelsbeleid kenmerkt zich door individueel maatwerk: wat past<br />

bij een medewerker op een bepaald m<strong>om</strong>ent in zijn/haar leven. De term leeftijdsbewust is<br />

mijns inziens daarbij niet goed gekozen. De ene 55-jarige heeft heel andere wensen en<br />

vaardigheden op een bepaalde leeftijd dan de andere 55-jarige. Beter kan gekozen worden<br />

voor de term levensfasebewust dus rekening houdend met de levensfase waarin iemand zich<br />

bevindt en de daarbij horende wensen en vaardigheden.<br />

122


HOOFDSTUK 5: Conclusie<br />

De vraagstelling <strong>van</strong> deze scriptie was welke <strong>maatregelen</strong> er worden voorgesteld en toegepast<br />

<strong>om</strong> oudere werknemers beter te laten functioneren en langer te laten werken.<br />

Op grond <strong>van</strong> de in hoofdstuk 2 beschreven kenmerken <strong>van</strong> veroudering kan worden<br />

geconcludeerd dat biologische veroudering meestal geen negatieve invloed heeft op een goede<br />

functie-uitoefening. Biologische veroudering is dan ook geen reden niet langer te blijven<br />

werken. De oorzaken <strong>van</strong> vervroegde uittreding liggen kennelijk elders, bijvoorbeeld in de<br />

beeldvorming over oudere werknemers in onze samenleving of in een slechte aansluiting<br />

tussen wat oudere werknemers willen en kunnen en de eisen die het werk aan hen stelt.<br />

In hoofdstuk 3 werd een toelichting gegeven op die oorzaken door bespreking <strong>van</strong> de<br />

specifieke problemen die oudere werknemers op verschillende niveaus kunnen ondervinden.<br />

Dit kunnen problemen zijn door de ontwikkeling <strong>van</strong> onze samenleving als geheel (macro-<br />

niveau), problemen in relatie tot werk (mesoniveau) en problemen ten gevolge <strong>van</strong> de<br />

persoonlijke leefsituatie (micro-niveau). Op macroniveau kunnen vooral problemen optreden<br />

ten gevolge <strong>van</strong> de steeds snellere toename <strong>van</strong> technologische veranderingen, de<br />

individualisering, het feit dat een steeds groter wordende groep niet meer actief formeel<br />

participeert in de opbouw <strong>van</strong> onze samenleving en de negatieve beeldvorming over oudere<br />

werknemers. Problemen in het werk treden vooral op doordat individuele capaciteiten en<br />

behoeften <strong>van</strong> oudere werknemers zich niet genoeg aanpassen aan de snelheid <strong>van</strong><br />

veranderingen in het werk. In de persoonlijke leefsituatie spelen vooral financiën, de<br />

thuissituatie, ervaren gezondheid en behoefte aan vrije tijd een belangrijke rol bij de<br />

beslissing wel of niet vervroegd met pensioen te gaan.<br />

Om ouderen langer aan het werk te houden moeten daar<strong>om</strong> in veel verschillende<br />

richtingen op alle niveaus oplossingen worden gezocht , altijd afgestemd op en rekening<br />

houdend met de wensen en behoeften <strong>van</strong> de individuele werknemer.<br />

Hoofdstuk 4 gaf antwoord op de vraagstelling <strong>van</strong> deze scriptie. <strong>Een</strong> breed, gevarieerd<br />

aanbod aan <strong>maatregelen</strong> wordt zowel op maatschappelijk als werkgebonden niveau<br />

voorgesteld en toegepast. Concluderend kan gesteld worden dat er al veel soorten oplossingen<br />

zijn ingezet maar dat de effecten veelal niet duidelijk zijn. <strong>Een</strong> positief effect vereist de wil<br />

<strong>van</strong> werkgevers en werknemers.<br />

123


Uit onderzoek k<strong>om</strong>t naar voren dat de bereidheid langer door te werken, c.q. dat te<br />

stimuleren nog gering is. Hoe kan dat met zoveel verschillende oplossingen? Er zijn diverse<br />

aandachtspunten te noemen.<br />

Zo zijn de m<strong>om</strong>enteel toegepaste overheids<strong>maatregelen</strong> te veel ‘top down’ en te<br />

eenzijdig, te veel gericht op werkgevers en op financiële aspecten.<br />

Maatregelen kunnen meer door de sociale partners en individuele werknemers samen<br />

worden bedacht en toegepast. Meer nadruk kan worden gelegd op specifieke inhoudelijke<br />

<strong>maatregelen</strong> gericht op het aan het werk houden <strong>van</strong> ouderen in plaats <strong>van</strong> op algemene<br />

financiële beperkende <strong>maatregelen</strong>. Kleine bedrijven zijn bijvoorbeeld zeer beperkt in hun<br />

mogelijkheden en daar<strong>om</strong> afhankelijk <strong>van</strong> de initiatieven <strong>van</strong> hun branche-organisatie. Deze<br />

branche-organisaties zouden meer aandacht kunnen geven aan samenwerking met andere<br />

sectoren. Dit geldt vooral voor sectoren die intern te weinig mogelijkheden hebben ouderen<br />

breed inzetbaar te houden.<br />

Leidinggevenden moeten leren meer nadruk te leggen op de mogelijkheden <strong>van</strong> oudere<br />

werknemers en daarbij rekening houden met hun beperkingen.<br />

Door oudere werknemers meer rechtstreeks te prikkelen kan een groter beroep worden<br />

gedaan op eigen verantwoordelijkheid en initiatief inzetbaar te blijven. M<strong>om</strong>enteel gebeurt dit<br />

vrijwel uitsluitend via financiële beperkende <strong>maatregelen</strong> als de afschaffing <strong>van</strong> de VUT. <strong>Een</strong><br />

positief stimulerende mogelijkheid in dit verband is bijvoorbeeld het invoeren <strong>van</strong> een<br />

Persoonlijke Ontwikkelings Rekening (POR).<br />

Verder moeten werknemers het rechtvaardig vinden langer door te werken. Op dit<br />

m<strong>om</strong>ent zijn veel <strong>maatregelen</strong> nog uitsluitend leeftijdsgericht maar zou het niet redelijker zijn<br />

criteria te bepalen op basis <strong>van</strong> de <strong>om</strong><strong>van</strong>g <strong>van</strong> het arbeidsverleden (Heyma, 2003)?. Ieder<br />

wordt verondersteld een bepaald aantal jaren bij te dragen aan het arbeidsproces. Hoe later<br />

men begint met werken, des te later men kan stoppen. Dit is een mening die vaker gehoord<br />

wordt. Ook bij zo’n maatregel kan echter aan de redelijkheid getwijfeld worden. Mensen die<br />

langer doorleren of tussentijds stoppen met werken worden hiermee gestraft.<br />

Deze scriptie gaat vooral in op leeftijdsbewust personeelsbeleid. <strong>Een</strong> betere term<br />

hiervoor is levensfasebewust beleid daar de verschillen tussen mensen met dezelfde leeftijd<br />

enorm kunnen zijn. Indien dit beleid al vroeg in de loopbaan goed wordt toegepast zijn in een<br />

latere fase minder of geen kostbare ‘ontzie’-<strong>maatregelen</strong> nodig. Daarbij moet echter worden<br />

aangetekend dat dit inzicht voor de huidige groep oudere werknemers te laat k<strong>om</strong>t. Om deze<br />

groep voor werk te behouden moet zowel preventief als curatief beleid worden toegepast. Als<br />

we ernaar streven dat ouderen tot op hogere leeftijd een evenwichtige bijdrage leveren aan het<br />

124


arbeidsproces moet het werken gedurende de hele loopbaan vooral leuk en uitdagend zijn<br />

zonder een te grote belasting te vormen. <strong>Een</strong> goede verdeling <strong>van</strong> arbeid over het leven kan<br />

ervoor zorgen dat de energie en motivatie langer behouden blijven en werk een<br />

<strong>van</strong>zelfsprekend onderdeel wordt <strong>van</strong> de tijdsbesteding, ook tijdens de oude dag.<br />

M<strong>om</strong>enteel bevinden we ons in een periode <strong>van</strong> grote conflicten en een wereldwijde<br />

recessie. Bedrijven zijn uitsluitend gericht op het zo beperkt mogelijk houden <strong>van</strong> schade. Te<br />

verwachten is dat daar<strong>om</strong> nú weinig organisaties bezig zijn met de vraag hoe oudere<br />

werknemers behouden kunnen worden, terwijl de kosten door vergrijzing en ontgroening<br />

blijven stijgen. Toch wordt verwacht dat door de vergrijzing de krapte op de arbeidsmarkt<br />

terugk<strong>om</strong>t, ook al houdt de recessie aan. Het is daar<strong>om</strong> wenselijk structureel aandacht te<br />

geven aan dit probleem.<br />

Ook voor werknemers zelf is er genoeg reden <strong>om</strong> in hun arbeidsleven te investeren.<br />

Cicero zag al in 44 voor Christus de ouderd<strong>om</strong> als een waardevolle en verantwoordelijke<br />

levensfase. Mensen die succesvol ouder worden, hebben een geïntegreerd geheel <strong>van</strong> hun<br />

leven gemaakt en kunnen zich goed aanpassen aan veranderingen die samenhangen met het<br />

ouder worden. <strong>Een</strong> optimaal benut arbeidsleven kan een belangrijke basis vormen voor dit<br />

succesvol ouder worden.<br />

125


LITERATUUR<br />

Algra, W. (1993). Werken moet weer leuk worden voor oudere werknemer. HZH 20, 4, 945-<br />

949.<br />

ANBO (z.j.). ANBO-Standpunten ARBEID: Arbeidsparticipatie. Gevonden op 5 november<br />

2002 op http://www.anbo.nl.<br />

AXA (2002). AXA presenteert: De Seniorenbar<strong>om</strong>eter. 19 september. Ongepubliceerd<br />

manuscript.<br />

Bakker, P. (2002). Abn Amro stapt over op nieuw pensioenplan. Vakblad voor<br />

personeelsmanagement, 6, 7.<br />

Bakker, P. (2002). Special opleidingen: Martin Mulder over c<strong>om</strong>petentieontwikkeling.<br />

Vakblad voor personeelsmanagement, 7, 20-21.<br />

Bakker, P. (2002). Abn Amro beloont gedragscode (2002). Vakblad voor<br />

personeelsmanagement, 14, 7.<br />

Balemans, M. (1996) Behoeftepeiling naar een leeftijdsbewust personeelsbeleid. In M.<br />

A.Krijnen-Stelling & M.J. Schabracq, M.J: Werkend ouder worden (pp. 109-121). Utrecht:<br />

Lemma B.V.<br />

Bandura, A. (1989). Human agency in social cognitive theory. American Psychologist, 55,<br />

1175-1184.<br />

Banenruilbureau (2002). Vogelvrije fietser, mei-juni.<br />

Baracat, B., & Marquié, J.C. (1994). Training the middle-aged in new c<strong>om</strong>puter technology :<br />

a Pilot Study using signal detectin theory in a real-life word-processing learning situation. In<br />

J. Snel & R. Cremer. Work and Aging: a European perspective (pp. 197-212). London: Taylor<br />

& Francis.<br />

Beelen, A. <strong>van</strong> (2002). Meester en gezel samen aan het bed. Intensieve leerbegeleiding door<br />

ex-WAO’ers. Verpleegkunde Nieuws, 19, 12-15.<br />

Berg, J. <strong>van</strong> den (1996). Loopbaangericht personeelsbeleid: een handreiking voor bedrijven.<br />

Haarlem: Coene BV.<br />

Berkel, E. <strong>van</strong>, Cornelissen, M. , Mulder, A., Quispel, Y. & Steen, A.M. (2002). De OR aan<br />

zet bij inzet <strong>van</strong> alle leeftijden. Utrecht: LBL, expertisecentrum leeftijd en maatschappij.<br />

Berichtenservice FNV (2003). Beloning voor langer doorwerken , 21 januari.<br />

Blanken, K. den (2002). Leeftijdsdiscriminatie. Wetsvoorstel laat veel ruimte voor<br />

interpretatie. Gids voor Personeelsmanagement, 81, 6, 40-42.<br />

Blauw, W. (2001). Welzijnsbenadering <strong>van</strong> de arbeidsparticipatie <strong>van</strong> oudere werknemers.<br />

Geron, 1, 2, 28-38.<br />

126


Bloemhard, E.C. (1995). Oudere werknemers en opleidingen en trainingen. Doctoraalscriptie.<br />

Universiteit <strong>van</strong> Amsterdam, vakgroep Arbeids- en Organisatiepsychologie.<br />

Boer, E. de (1996). De invloed <strong>van</strong> organisatiecultuur op het welzijn <strong>van</strong> oudere werknemers.<br />

Doctoraalscriptie. Universiteit <strong>van</strong> Amsterdam, vakgroep Arbeids- en<br />

Organisatiepsychologie.<br />

Boer, E. de (1996). Organisatiecultuur en het welzijn <strong>van</strong> oudere werknemers. In M.A.<br />

Krijnen-Stelling. & M.J. Schabracq. Werkend ouder worden (pp. 65-76). Utrecht: Lemma<br />

B.V.<br />

B<strong>om</strong>, J.A <strong>van</strong> der, & Winnubst, J.A.M (1995). Ontwikkelingspsychologisch perspectief op<br />

levensloop en belasting. In J.A.M. Winnubst, M.J. Schabracq, J. Gerrichhausen, & A.<br />

Kampermann (Eds.), Arbeid, levensloop en gezondheid (pp.83-93). Maarssen: Elsevier.<br />

Bovenberg, L. (2002). Laat ouderen langer werken en meer betalen. NRC, 6 mei.<br />

Brink, B. <strong>van</strong> den (2002). <strong>Een</strong> prachtige proeftuin. Vakblad voor personeelsmanagement, 5,<br />

41.<br />

Brands, M. (2002). De duvel is oud. Gids voor personeelsmanagement, 7/8, 7.<br />

Busato, V. (2002). De bijwerkingen <strong>van</strong> een wondermiddel. C<strong>om</strong>petentiemanagement: de<br />

euforie voorbij. Vakblad voor personeelsmanagement,14, 26-29.<br />

Butler, R.N. (2001). Lifelong learning in Norway: an experiment in progress. New York:<br />

International Longevity Center-Usa, Issue Brief.<br />

Buunk, A.P. & Veen, P. (1995). Praktijkproblemen. Van probleem naar oplossing. Houten:<br />

Bohn Stafleu Van Loghum.<br />

Bve Raad (z.j.). Leven lang Leren. Nationaal Actieprogramma. Gevonden op 16 december<br />

2002 op http://www.bveraad.nl.<br />

CDA, LPF, VVD (2002). Werken aan vertrouwen, een kwestie <strong>van</strong> aanpakken. Strategisch<br />

Akkoord voor kabinet CDA, LPF, VVD.<br />

Centraal Bureau voor de Statistiek (2002). Statistisch Jaarboek 2002. Den Haag: SDU<br />

Servicecentrum Uitgevers.<br />

Centraal Bureau voor de Statistiek (z.j.). Statweb 2002: Gevonden op 15 oktober 2002 op<br />

http://statline.cbs.nl.<br />

CNV (z.j.). Employability Op Koers. Gevonden op 12 december 2002 op www.cnv.nl.<br />

C<strong>om</strong>ité Nationale Dag <strong>van</strong> de ouderen (2002). Ouderen verleggen de eindstreep. 50+ gids,18-<br />

21.<br />

Cremer, R. (1995). Mentale belastbaarheid en veroudering. In J.A.M. Winnubst, M.J.<br />

127


Schabracq, J. Gerrichhausen, & A. Kampermann (Eds.), Arbeid, levensloop en gezondheid<br />

(pp.63-81). Maarssen: Elsevier.<br />

DaneAge Association (2001). DaneAge’s Strategic Report 2001. Gevonden op 16 december<br />

2002 op http://www.aeldresagen.dk.<br />

Dikker, A. (2002). 50-Plusser voor dilemma (2002). Vakblad voor personeelsmanagement,<br />

17, 8.<br />

Donders, M. & Stoker, J. (2002). Woorden, weinig daden. Gids voor personeelsmanagement,<br />

9, 17-22.<br />

Doorduyn, Y. (2002, 10 januari). ‘De prestatiemaatschappij maakt ziek’. De Volkskrant, 16.<br />

Dorhout, P., Maassen <strong>van</strong> den Brink, H., & Groot, W. (2002). Hebben ouderen de toek<strong>om</strong>st.<br />

<strong>Een</strong> literatuur<strong>overzicht</strong> ouderen en arbeid. Universiteit <strong>van</strong> Amsterdam, Scholar.<br />

Dresens, C.S.H.H. (1993). Preventief leeftijdsbewust personeelsbeleid: een blinde vlek in de<br />

gezondheidszorg. Gezondheidszorg & Management, 11, 8-11.<br />

Drewniak, U. (2002) Managing age diversity. Generations in Deutsche Bank. Frankfurt:<br />

European HR Forum.<br />

<strong>Een</strong>manszaak loopt vast in fiscale klem (2002, 11 juni). Het financieele dagblad.<br />

Es, K. <strong>van</strong> (2002, 9 juli). Zoete broodjes in de Himalaya. Het Parool, 10.<br />

Europese Raad <strong>van</strong> Barcelona (2002). Conclusies <strong>van</strong> het voorzitterschap. España 2002.<br />

Europa <strong>van</strong> Morgen, nr. 4.<br />

Evers, E. (1995). Meetinstrumenten voor arbeids<strong>om</strong>standigheden, stress en welzijn. Lisse:<br />

Swets & Zeitlinger.<br />

FNV (z.j.). Baas over je werktijd. Gevonden op 3 november 2002 op http:://www.fnv.nl.<br />

FNV (z.j.). Mening en beleid FNV. Gevonden op 3 november 2002 op http:://www.fnv.nl.<br />

FNV (z.j.).De werkelijkheid <strong>van</strong> FNV Zelfstandige Bondgenoten-leden. Gevonden op 10<br />

februari 2002 op http:://www.fnv.nl.<br />

FNV (z.j.). Stimulerend. Gevonden op 3 november 2002 op http:://www.fnv.nl.<br />

FNV (2002). Hoe lang moet u nog? Resultaten FNV Enquête Ouderenbeurs Utrecht 2002.<br />

Amersfoort: MuConsult B.V.<br />

Frenken, F., & Vergeer, J. (2001). Werkplezier. Nederlander tevreden met werk en salaris.<br />

Centraal Bureau voor de Statistiek. Gevonden op 15 oktober 2002 op http:://www.cbs.nl.<br />

128


Friele, J., & Krijnen-Stelling, M.A. (1996). Inventarisatie personeelsbeleid 50+ bij 75<br />

gemeenten. In M. A. Krijnen-Stelling & M.J. Schabracq, M.J: Werkend ouder worden (pp.<br />

109-121). Utrecht: Lemma B.V.<br />

Furnham, A. (1997). The psychology of behaviour at work. The individual in the organization.<br />

London: Psychology press.<br />

Gaillard, A.W.K. (1996). Stress, produktiviteit en gezondheid. Amsterdam: Uitgeverij<br />

Nieuwezijds.<br />

Geus, A.J. de, Rutte, M., & Nicolai, A. (2002). Vergrijzingsproblematiek. Brief <strong>van</strong> de<br />

minister <strong>van</strong> sociale zaken en werkgelegenheid en <strong>van</strong> de staatssecretaris <strong>van</strong> sociale zaken<br />

en werkgelegenheid en <strong>van</strong> buitenlandse zaken. Den Haag: SDU Uitgevers, KST63157<br />

Gepensioneerde moet solidair zijn met jongeren (2003, 20 januari). Metro. Werk en geld, 8.<br />

Groot, W., & Maassen <strong>van</strong> den Brink, H. (1997). Bedrijfsgerelateerde scholing en<br />

arbeidsmarktflexibiliteit voor oudere werknemers. Den Haag: Welbo<strong>om</strong>.<br />

Haasnoot, M., Gilder, D. de, & Schabracq, M (1996). Arbeidstevredenheid onder oudere<br />

werknemers. Gedrag en Organisatie, 9, 4, 225-239.<br />

Hamel, G., & Prahalad, C.K. (1994). C<strong>om</strong>peting for the future. In: V. Busato (2002). De<br />

bijwerkingen <strong>van</strong> een wondermiddel. C<strong>om</strong>petentiemanagement: de euforie voorbij. Vakblad<br />

voor personeelsmanagement,14, 26-29.<br />

Heerkens, P. , Helsloot, E., & Prins, C. (2001). Maak werk <strong>van</strong> ervaring.<br />

Samenwerkingsvoorstel Taskforce Ouderen en Arbeid – Oudstanding. Amsterdam.<br />

Heerma <strong>van</strong> Voss, G. (2002). Pro Age Seminar Dublin. Samenvatting lezing prof. Mr. Guus<br />

Heerma <strong>van</strong> Voss. Kernpunten, 62, 19-20.<br />

Henkens, K. (1998). Older workers in transition: studies on the early retirement decision in<br />

the Netherlands. In: P. Dorhout, H. Maassen <strong>van</strong> den Brink & W. Groot (2002). Hebben<br />

ouderen de toek<strong>om</strong>st. <strong>Een</strong> literatuur<strong>overzicht</strong> ouderen en arbeid (pp 47). Universiteit <strong>van</strong><br />

Amsterdam, Scholar.<br />

Henkens, K. (2001). Hoever reikt de intergenerationele solidariteit. <strong>Een</strong> onderzoek naar<br />

opinies over arbeid, ouderen en de AOW. Geron, 4, 60-68.<br />

Henkens, K., & Van Solinge (2003). Het eindspel; werknemers, hun partners en<br />

leidinggevenden over uittreden uit het arbeidsproces. Assen: Kon. Van Gorcum.<br />

Hermanussen, R., & Hendrikse, A. (2001). Werkend ouder worden in het HBO. Eindrapport.<br />

Tilburg: IVA Tilburg. Gevonden op 3 oktober 2002 op http://www.aob.nl/doc.<br />

Herten, M. <strong>van</strong>, & Perenbo<strong>om</strong>, J.M. (2002). Gezonde levensverwachting in Nederland.<br />

Leiden: TNO Preventie en Gezondheid.<br />

129


Heyma, A. (2001). Zolang vrije tijd betaalbaar blijft, neemt de arbeidsparticipatie <strong>van</strong> ouderen<br />

niet of nauwelijks toe. Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie, 32, 6, 242-244.<br />

Heyma, A. (2003). Vooral op meerdere fronten strijden. In: Taskforce Ouderen en Arbeid<br />

(2003). Met kennis <strong>van</strong> zaken. De wetenschap adviseert. Werkdocument 17 februari 2003.<br />

Utrecht: Het Kantoor.<br />

Holm, G. (1994). Older employees’participation in organizational and technological changes<br />

– experience fr<strong>om</strong> a c<strong>om</strong>pany undergoing changes. In: J. Snel & R. Cremer. (1994). Work and<br />

Aging: a European perspective (pp. 283-291). London: Taylor & Francis.<br />

Hoogeweg, E. (2002). Motiveren personeel werkt averechts. Vakblad voor<br />

personeelsmanagement, 7,11.<br />

Ilmarinen, J.E. (2001). Aging workers. Occupational and Environmental Medicine, 58 (8),<br />

546-552.<br />

Ilmarinen, J.E. (2002). What the social partners can do to improve employment opportunities<br />

for older workers. Samenvatting <strong>van</strong> de EU expert presentatie over leeftijdsmanagement op<br />

de werkplek en de rol <strong>van</strong> sociale partners. Brussel: Negende EU-Japan Symposium<br />

‘Improving employment opportunities for older workers’.<br />

Kerkhofs, M.J.M., Megens, M., Schalk, M.J.D., & Zijlstra, F.R.H. (2000). Ontwikkelingen in<br />

arbeidsparticipatie en gezondheid. In: P. Dorhout, H. Maassen <strong>van</strong> den<br />

Brink & W. Groot (2002). Hebben ouderen de toek<strong>om</strong>st. <strong>Een</strong> literatuur<strong>overzicht</strong> ouderen en<br />

arbeid (pp. 47). Universiteit <strong>van</strong> Amsterdam, Scholar.<br />

Knipscheer, C.P.M. (2000). Voortzetting <strong>van</strong> de huidige solidariteit? Tijdschrift voor<br />

Gerontologie en Geriatrie, 31 (1), 142-146.<br />

Knipscheer, K. (2001). Werk en vrijwilligerswerk voor senioren: een maatschappelijke<br />

uitdaging. Geron, 3 (2), 5-14.<br />

Kok, A. , Lorist, M.M., Cremer, R., & Snel, J. (1994). Age-related differences in mental work<br />

capacity: effects of task c<strong>om</strong>plexity and stressors on performance. In: J. Snel & R. Cremer.<br />

(1994). Work and Aging: a European perspective (pp. 139-162). London: Taylor & Francis.<br />

Koning, K., & Klercq (2000). Vergroting <strong>van</strong> duurzame inzetbaarheid <strong>van</strong> veertig plussers.<br />

Werkgroep PLAN.<br />

KPC Groep (z.j.). Visie op leren. Gevonden op 15 december 2002 op http://www.kpcgroep.nl.<br />

Krijnen-Stelling, M.A. (1996). Beeldvorming over ouderen. In M.A. Krijnen-Stelling & M.J.<br />

Schabracq, M.J: Werkend ouder worden (pp 17-30). Utrecht: Lemma B.V.<br />

Krijnen-Stelling, M.A. (1996). WAO-instro<strong>om</strong> onder caissières en verkoopsters bij een grote<br />

supermarktorganisatie. In M.A. Krijnen-Stelling & M.J. Schabracq, M.J: Werkend ouder<br />

worden (pp. 109-121). Utrecht: Lemma B.V.<br />

130


Kuiper, R. (2002). Reorganisatiegolf zorgt voor revival outplacement. Vakblad voor<br />

personeelsmanagement, 1, 19-23.<br />

Lampert, M., & Schraders, H. (2002, 21 december). Werknemer is veranderingsmoe.<br />

Volkskrant.<br />

Landelijk Bureau Leeftijdsdiscriminatie & MKB-Nederland (2000). Tekort aan personeel?<br />

Veertig- en vijftigplussers in beeld! Utrecht: Landelijk Bureau Leeftijdsdiscriminatie (LBL).<br />

Mastenbroek, J. (2002). Op een hoger niveau. Snuffelen in de schatkamer <strong>van</strong> seniorenkennis.<br />

Utrecht: toespraak tijdens seminar ‘gezond en succesvol personeelsbeleid’.<br />

Meijs, L.C.P.M. (2002). Bedrijven en informele zorg: een verkenning gebaseerd op de<br />

Nationale Zorgenquete 2002. Erasmus Universiteit Rotterdam: Vakgroep Business- Society<br />

Management).<br />

MKB (z.j.). Servicepunt ontwikkelt project Ouderen, Arbeid en het MKB. Gevonden op 7 juli<br />

2003 op http://www.servicepuntmkb.nl/sa_mkb442.html.<br />

Montenegro, X, Fischer, L., & Remez, S. (2002). Staying ahead of the curve: the AARP work<br />

and career study. Gevonden op 3 oktober 2002 op http://www.aarp.org.<br />

Mudde, L. (2002). Roulerende ambtenaren als interne adviseurs. VNG Magazine, 47, 40-41.<br />

Nederland vindt gezin en vrienden belangrijker dan werk (2002, 18 oktober). Volkskrant.<br />

Nederlands Platform Ouderen en Europa (z.j.). SESAM Academie. Gevonden op 20<br />

december 2002 op: http://www.npoe.nl.<br />

Nieuwland, S. (1998).Leren en opleiden <strong>van</strong> oudere werknemers. Doctoraalscriptie.<br />

Universiteit <strong>van</strong> Amsterdam, faculteit der Pedagogie en Onderwijs-wetenschappen,.<br />

NOS (z.j.). Kamervragen SPAK/VLW 2003. Gevonden op 7 juli 2003 op<br />

http://www.nosw.nl/news_1178.html.<br />

Nyfer (z.j.). Ouderen aan de slag. Gevonden op 3 november 2002 op http:://www.nyfer.nl.<br />

Oden, E. (2002). Wat is wijsheid? Psychologie Magazine juli/augustus, 44-46<br />

Osse, P. (1999). Doorlopende banen. Amsterdam: FNV pers.<br />

Oswald, A. & Warr, P. (1996). Is job satisfaction U-shaped in age? Journal of Occupational<br />

& Organizational Psychology, Vol. 69, 1, 57-83.<br />

Ottenhoff, P. (1998). Goud voor oud op de arbeidsmarkt. Nieuwe kansen en uitdagingen voor<br />

35-plussers. Utrecht: SCEM Mediaproducties.<br />

Oudere werknemer kan zonder prestige (2002, 2 augustus). Het financieele dagblad.<br />

Oudgedienden met een missie(2002). EZ journaal, 20, 8<br />

131


Ouwerkerk, R. (2002). Doorwerken ná 65? Jaar na jaar na jaar na jaar. Kernpunten, 62, 17-18.<br />

Palliatieve zorg (2002, juni). Vakblad voor personeelsmanagement, 12, 37.<br />

PGGM (z.j.). Pensioenpremie bij PGGM 70% hoger. Gevonden op 14 december 2002 op<br />

http://www. pggm.nl.<br />

Plusonline (z.j.). Site voor 50-plussers. Late starters. Gevonden op 5 november 2002 op<br />

http://www.plusonline.nl<br />

Projectbureau Dagindeling (z.j.). Overzicht experimenten dagindeling. Gevonden op 11<br />

december 2002 op www.dagindeling.nl.<br />

Quest for Quality (z.j.). Derde levensfase. Gevonden op 15 november 2002 op<br />

http://www.q4q.nl<br />

Quispel, Y. (2000). Evenwichtige leeftijdsopbouw: een verkenning. Utrecht: Landelijk Bureau<br />

Leeftijdsdiscriminatie.<br />

Quispel, Y. (2000). Leeftijdsgrenzen op de arbeidsmarkt. Utrecht: Landelijk Bureau<br />

Leeftijdsdiscriminatie.<br />

Reijbroek, I. (1996). 50- Versus 50+. In M.A. Krijnen-Stelling & M.J. Schabracq, M.J:<br />

Werkend ouder worden (pp 136-142). Utrecht: Lemma B.V.<br />

Remery, C., Henkens, K., Schippers, J., & Ekamper, P. (2001). Omgaan met veroudering en<br />

een krappe arbeidsmarkt. Management & Organisatie, 6, 23-39.<br />

Riksen, D. (2002). Succesvol ouder worden. De Humanist, november, 10-13.<br />

Rohde, C., & Leerdam, W. <strong>van</strong> (2002). De beleving <strong>van</strong> werk en ouder worden.<br />

Eindrapportage. Houten: Van Setten Kwadraat.<br />

Santen, A. <strong>van</strong>, (1992). Welzijn op het werk. <strong>Een</strong> preventief personeelsbeleid voor oudere<br />

verzorgenden en verpleegkundigen. Tijdschrift voor Verzorgenden, 4, 110-115.<br />

Schabracq, M.J. (1998). Medewerkers <strong>van</strong> boven de veertig. De verborgen strategische factor.<br />

Deventer: Kluwer Bedrijfsinformatie b.v.<br />

Schabracq, M.J., Cooper, C.L., & Van Maanen, D.J. (2001). Beter, leuker, slimmer. De<br />

uitdaging <strong>van</strong> stress. Schiedam: Scriptum Books.<br />

Schabracq, M.J. (2002). Issues of the second career half. In M.J. Schabracq, J.A.M. Winnubst<br />

& C.L. Cooper (Eds). Handbook of Work and Health Psychology. Chichester: Wiley & Sons.<br />

Schabracq, M.J. (2002). Policies and Strategies for the Second Career Half. In M.J.<br />

Schabracq, J.A.M. Winnubst & C.L. Cooper (Eds). Handbook of Work and Health<br />

Psychology. Chichester: Wiley & Sons.<br />

132


Schabracq, M.J. & Winnubst, J.A.M. (1995). Ouderen. In J.A.M. Winnubst, M.J. Schabracq,<br />

J. Gerrichhausen, & A. Kampermann (Eds.), Arbeid, levensloop en gezondheid (pp.63-81).<br />

Maarssen: Elsevier.<br />

Schein, E.H. (1985). Organizational culture and leadership: a dynamic view. In E. de Boer<br />

(1996) Organisatiecultuur en het welzijn <strong>van</strong> oudere werknemers. In M.A. Krijnen-Stelling. &<br />

M.J. Schabracq. Werkend ouder worden (pp. 65-76). Utrecht: Lemma B.V.<br />

Schooler, C., Mulatu, M.F., & Oates, G. (1999). The continuing effects of substantively<br />

c<strong>om</strong>plex work on the intellectual functioning of older workers. Psychology and Aging, 14 (3),<br />

483-506.<br />

Schwartz, S. (1977). Normative influences on altruism. In: A.P. Buunk & P. Veen (1995).<br />

Praktijkproblemen. Van probleem naar oplossing (pp 14-15). Houten: Bohn Stafleu Van<br />

Loghum.<br />

Seggelen, M. <strong>van</strong> (2002). Nietsdoen is zonde. Zorgvisie 10, 10-13.<br />

Sengers, L. (2002). Wie trekt de kar <strong>van</strong> Balkenende? Werken tot je zeventigste. Intermediair,<br />

38, 11-15.<br />

Seniorweb (z.j.). Gratis internetcursussen. Online cursussen voor senioren. Gevonden op 20<br />

december 2002 op http://www.seniorweb.nl.<br />

Siemens Nederland (2000). Sociaal beleid Siemens Nederland N.V. Den Haag.<br />

Smit, M. (2002, 18 juni). Bijleren. Trouw, de Verdieping, p. 15.<br />

Snel, J., & Cremer, R. (1994). Work and Aging: a European perspective. London: Taylor &<br />

Francis.<br />

Sociaal en Cultureel Planbureau (2001). Rapportage ouderen 2001. Veranderingen in de<br />

leefsituatie. Den Haag: SCP-publicatie 2001/11.<br />

Spijkerman, R., & Klaassen, C. (2002). Ouderenbeleid in CAO’s (2001). Doetinchem:<br />

Elsevier bedrijfsinformatie bv.<br />

Spruit, J. (2002). Ambitieuze ambtenaren. Special opleidingen: POP en POR bij de overheid.<br />

Vakblad voor Personeelsmanagement, 7, 28-31.<br />

Staal, H. (2003, 15 januari). Werkgevers stimuleren niet tot langer doorwerken. NRC<br />

Handelsblad.<br />

Taskforce Ouderen en Arbeid (juni 2001). Langer leuk zinvol blijven werken.. IJsselstein:<br />

Plantijn Casparie.<br />

Taskforce Ouderen en Arbeid (2002). Liever honing dan azijn. Tussenrapportage 1.<br />

IJsselstein: Plantijn Casparie.<br />

133


Teiger, C. (1994). We are all aging workers: for an interdisciplinary approach to aging at<br />

work. In In J. Snel & R. Cremer. Work and Aging: a European perspective (pp 65-84).<br />

London: Taylor & Francis.<br />

Theeuwes, J. (2000). De jacht op de oudere werknemer: het advies <strong>van</strong> de SER. Tijdschrift<br />

voor Gerontologie en Geriatrie, 31 (1), 7-9.<br />

Theeuwes, J. & Zijl, M. (2001). Arbeidsparticipatie <strong>van</strong> ouderen. Amsterdam: OSApublicatie<br />

A181.<br />

The Swedish Government (z.j.).Sweden’s Action Plan for Employment 2002. Gevonden op<br />

18 december 2002 op http://www.sweden.gov.se/index.htm.<br />

Thijssen, J.G.L. (1988). Bedrijfsopleidingen als werkterrein. In: M.J. Schabracq (1998).<br />

Medewerkers <strong>van</strong> boven de veertig. De verborgen strategische factor (pp 16). Deventer:<br />

Kluwer Bedrijfsinformatie B.V.<br />

Thijssen, J.G.L. (1997a). ‘Oud geleerd is jong begonnen:opleiding in de tweede<br />

loopbaanhelft’. In. P. Dorhout, H. Maassen <strong>van</strong> den Brink & W. Groot. (2002). Hebben<br />

ouderen de toek<strong>om</strong>st. <strong>Een</strong> literatuur<strong>overzicht</strong> ouderen en arbeid. Amsterdam: Scholar,<br />

Universiteit <strong>van</strong> Amsterdam.<br />

Thijssen, J.G.L. (2002). Betekenis <strong>van</strong> obsoletie-problemen voor Human Resource<br />

Management. In. P. Dorhout, H. Maassen <strong>van</strong> den Brink, & W. Groot. (2002). Hebben<br />

ouderen de toek<strong>om</strong>st. <strong>Een</strong> literatuur<strong>overzicht</strong> ouderen en arbeid. Amsterdam: Scholar,<br />

Universiteit <strong>van</strong> Amsterdam.<br />

Thunnissen, M.A.G., Thijssen, J.G.L., & Lange, W.A.M. de, (2000). Beleid zonder<br />

management? De praktijk <strong>van</strong> leeftijdsbewust personeelsbeleid. Tilburg: OSA-publicatie<br />

A174.<br />

TNO Arbeid (z.j.). Projecten leeftijdbeleid onderwijs. Gevonden op 5 november 2002 op<br />

http://www.tnoarbeid.nl.<br />

Tjallema, J. (2002). Rekenen op persoonlijke ontwikkeling. Gids voor<br />

personeelsmanagement, 6, 52-55.<br />

Tu<strong>om</strong>i, K., Huuhtanen, P., Nykyri, E. & Ilmarinen, J., (2001). Pr<strong>om</strong>otion of work ability, the<br />

quality of work and retirement. Occupational Medicine, 51(5), 318-324.<br />

Veen, R. <strong>van</strong> (2002). <strong>Een</strong> steekje los. Je pensioen halen in de verpleging. Verpleegkunde<br />

nieuws, 07, 22-25.<br />

Verhaar, K., & König, J. (2002). Erkenning verworven c<strong>om</strong>petenties. Frico Cheese: <strong>van</strong><br />

vakmanschap naar procesindustrie. Gids voor personeelsmanagement, 10, 28-33.<br />

Verlofsparen als nieuw bindmiddel (2002). Vakblad voor Personeelsmanagement, 2, 9.<br />

Vis, J. (2000). Verzilvering <strong>van</strong> de vergrijzing. Wie durft! Assen: Van Gorcum.<br />

134


Voorwinden, R. (2002). Geslaagd P-beleid. Eerste Nederlandse assessoren voor IIP lichten<br />

bedrijven door. Vakblad voor Personeelsmanagement, 4, 40-41.<br />

Voorwinden, R. (2002).Uitstel scholingsspaarrekening. Vakblad voor<br />

Personeelsmanagement,7, 49.<br />

Voorwinden, R. (2002). SER legt permanente scholing in handen <strong>van</strong> werknemer zelf.<br />

Vakblad voor Personeelsmanagement,11, 41.<br />

Vro<strong>om</strong>, B de, (1995). Arbeid en leeftijd in Nederland. Recente voorbeelden <strong>van</strong> leeftijdsbeleid<br />

in arbeidsorganisaties. Universiteit Twente.<br />

Warr, P., Miles, A. & Platts, C. (2001). Age and personality in the British population between<br />

16 and 64 years. Journal of Occupational and Organizational Psychology, 74 (2), 165-199.<br />

Werk en scholing (2002). Gids voor personeelsmanagement, 10, 13.<br />

Werkwijzer (z.j.). 45-Plussers en ink<strong>om</strong>en. Gevonden op 10 oktober 2002 op<br />

http://www.wwijzer.nl.<br />

Wilke, H.A.M. (1995). Oriëntatie in de sociale psychologie; het individu en de groep.<br />

Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.<br />

Winnubst, J.A.M. & Schabracq, M.J. (1995). Arbeid, levensloop en gezondheid: introductie.<br />

In J.A.M. Winnubst, M.J. Schabracq, J. Gerrichhausen, & A. Kampermann (Eds.), Arbeid,<br />

levensloop en gezondheid (pp.17-25). Maarssen: Elsevier.<br />

World Health Organisation (2002). The European health report 2002. Kopenhagen: WHO<br />

Regional Publications, European Series, No. 97.<br />

Zeef, E., Snel., J., & Cremer, R. (1994). Judgement of the position of an invisibly moving<br />

object in young and old adults. In: J. Snel & R. Cremer. (1994). Work and Aging: a European<br />

perspective (pp. 127-138). London: Taylor & Francis.<br />

Ziekemeyer, M. (1994). Plussers in beeld. Specifieke en positieve wetenswaardigheden over<br />

oudere werknemers. Senior, 4, 2-4, 18.<br />

Ziekemeyer, M., Smit, A., & Gründemann, R. (1998). Zorg voor leeftijd. OSA-publicatie<br />

Z26., NIA TNO, Amsterdam.<br />

Ziekemeyer, M., Veldhuisen, A., Smit, A., & Simons, J. (1999). Inzet op leeftijd.<br />

Leeftijdbeleid in de zorgsector. Stichting AWOZ.<br />

Zwart, B.C.H. de, Frings-Dresen, M.W.H. & Van Duivenbooden J.C. (2001). Gezondheid en<br />

loopbaanverwachting <strong>van</strong> oudere werknemers in de bouw. Universiteit <strong>van</strong> Amsterdam,<br />

Academisch Medisch Centrum, Coronel Instituut voor Arbeid, Milieu en Gezondheid.<br />

Zwiggelaar, L. (2001). Oude werknemers bestaan niet. Rendemens, 7, 9-11.<br />

135

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!