Untitled - Holland Historisch Tijdschrift
Untitled - Holland Historisch Tijdschrift
Untitled - Holland Historisch Tijdschrift
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
<strong>Holland</strong>, regionaal-historisch tijdschrift<br />
<strong>Holland</strong> is een tweemaandelijkse uitgave van de <strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong>, die voorts de reeks <strong>Holland</strong>se<br />
Studiën uitgeeft. <strong>Holland</strong>v/ordt kosteloos aan de leden toegezonden. Voor de <strong>Holland</strong>se Studiën gelden<br />
speciale ledenprijzen/ledenkortingen.<br />
Redactie<br />
G.M.E. Dorren, K. Goudriaan, I. Heidebrink, M. Keblusek, P. Knevel, E. Kreuwels, J. Steenhuis, G. Verhoeven,<br />
E.L. Wouthuysen.<br />
Vaste medewerkers<br />
R.M. van Heeringen enJ.-KA. Hagers (archeologie).<br />
Kopij voor <strong>Holland</strong> en <strong>Holland</strong>se Studiën te zenden aan de redactiesecretaris van <strong>Holland</strong>, mevr.drs. M.<br />
Keblusek, Bellamystraat 121', 1053 BJ Amsterdam, telefoon 020-68311484.<br />
De kopij moet worden ingediend conform de richtlijnen van de redactie. Deze zijn verkrijgbaar bij de<br />
redactiesecretaris.<br />
Publicaties ter bespreking of aankondiging in <strong>Holland</strong> gaarne zenden aan de boekenredacteur: dr. G.<br />
Verhoeven, p/a Gemeentelijke archiefdienst Delft, Oude Delft 169, 2611 HB Delft, tel. 015-2602340.<br />
<strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong><br />
De <strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong> stelt zich ten doel de belangstelling voor en de beoefening van de<br />
geschiedenis van Noord- en Zuid-<strong>Holland</strong> in het bijzonder in haar regionale en lokale aspecten te bevorderen.<br />
Secretariaat: mevr. drs. G.J.A.M. Bolten, p/a Rijksarchief in Noord-<strong>Holland</strong>, Kleine Houtweg 18, 2012<br />
CH Haarlem<br />
Ledenadministratie: M.G. Rotteveel, p/a Rijksarchief in Noord-<strong>Holland</strong>, Kleine Houtweg 18, 2012 CH<br />
Haarlem, telefoon 023-5319525.<br />
Contributie: ƒ50,- per jaar voor gewone leden (personen) en buitengewone leden (instellingen), na<br />
ontvangst van een acceptgirokaart te storten op postgirorekening nr. 339121 ten name van de <strong>Historisch</strong>e<br />
Vereniging <strong>Holland</strong> te Haarlem. Zij die in de loop van een kalenderjaar lid worden, ontvangen<br />
kosteloos de in dat jaar reeds verschenen nummers van <strong>Holland</strong>.<br />
Losse nummers: ƒ7,50, dubbele nummers ƒ15,-, vermeerderd met ƒ3 - administratiekosten voor een<br />
enkel nummer, ƒ5,50 voor meerdere nummers of voor een dubbel nummer. Losse nummers kunnen<br />
worden besteld door overmaking van het verschuldigde bedrag op postgirorekening nr. 3593767 ten<br />
name van de penningmeester van de <strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong>, afd. verkoop publicaties te Haarlem,<br />
onder vermelding van het gewenste.<br />
<strong>Holland</strong>se Studiën: delen in de serie <strong>Holland</strong>se Studiën en het Apparaat voor de geschiedenis van <strong>Holland</strong><br />
kunnen op dezelfde wijze worden besteld als losse nummers van <strong>Holland</strong>. Gegevens over de publicaties<br />
van de Vereniging zijn regelmatig te vinden in de rubriek 'Verkrijgbaar via <strong>Holland</strong>' achterin het tijdschrift.<br />
ISSN 0166-2511<br />
© 1997 <strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong>. Niets uit deze uitgave mag, op welke wijze dan ook, worden vermenigvuldigd<br />
en/of openbaar gemaakt zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie.
Koen Goudriaan<br />
Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad 1<br />
Aan de stichting en vroegste geschiedenis van de stad Gouda is de laatste jaren herhaaldelijk<br />
aandacht besteed. Buiskool heeft in verschillende publicaties de ruimtelijke ontwikkeling<br />
van het vroegste Gouda bestudeerd en daarbij ook de stadsrechtverlening aan onderzoek<br />
onderworpen. 2<br />
Floris V zou dit stadsrecht in 1272 aan heer Nicolaas van Cats hebben gege<br />
ven, de voogd van jonkvrouw Sophie van der Goude, en aan de burgers van Gouda. In dit<br />
privilege wordt, behalve tolrecht en een reeks strafrechtelijke bepalingen, ook de omvang<br />
van de stadsvrijheid vermeld. Bij dit laatste element zet Buiskool vraagtekens. En wat de rol<br />
van Floris V betreft: Gouda zou bij de stichting een condominium zijn geweest tussen de<br />
graaf van <strong>Holland</strong> en de bisschop van Utrecht. In samenhang met de publicatie van het der<br />
de deel van het CJoTkotideTiboek VCITI <strong>Holland</strong>, waarin ook het Oondse stadsrecht van 1272 is op-<br />
genomen, heeft Kruisheer, tegen een reeks voorgangers, de echtheid van de stadsrechtoor<br />
konde verdedigd en tevens aandacht gevraagd voor de gelaagdheid van dit document: aan<br />
de verlening van het stadsrecht in 1272 zouden een eerdere oorkonde en een al wat langere<br />
periode van stadswording zijn voorafgegaan. 3<br />
Vervolgens heeft Visser met behulp van gege<br />
vens uit hofstedegeldregisters en uit het kadastrale minuutplan dc topografische structuur<br />
van de oudste stad gereconstrueerd en gepoogd deze te dateren. 4<br />
Zijns inziens zijn de<br />
oudste huizenblokken, die aan weerszijden van de Haven en aan de Spieringstraat, om<br />
streeks 1250 uitgegeven. De Haven zelf houdt Visser, evenals onder meer Buiskool, voor ge<br />
graven. In de Goudse binnenstad geïnteresseerde archeologen hebben de aandacht geves<br />
tigd op de eigenaardige vorm van de Molenwerf. 5<br />
Zij werpen de vraag op of we hier niet met<br />
1 Met dank aan prof.dr.ir.J.C. Visser voor zijn opmerkingen en aan di s. Kiki Hesselink-Duursma voor haar hulp bij de<br />
kaartjes.<br />
2 Koen Buiskool, 'De ruimtelijke ontwikkeling van Gouda tol 1398' (doctoraalscriptie Universiteit van Amsterdam<br />
1988); idem, 'De Gouwestreek en Gouda. Een historisch-geografisch onderzoek'. De Schatkamer. Regionaal-historisch<br />
tijdschrift 4 (1990) 1-27; idem, 'Het kasteel van Gouda', in: N.D.B. Habermehl ca. (red.), In de start van die Goude<br />
(Delft 1992) 26-44. Vergelijk ook N.D.B. Habermehl, 'De ontginning van de Gouwestreek in de middeleeuwen', Gulda<br />
ö (1990) 26-46.<br />
Afkortingen voor oorkondenpublicaties: OH/A = Oorkondenboek van Halland en Zeeland lol 1299. I: Eind van de 7e<br />
eeuw lal 1222. ed. A.C.F. Koch (Den Haag 1970); OH/AI = Oorkonden/mek van <strong>Holland</strong>en Zeeland lat 1299. II: 1222 lot<br />
1256, ed. J.G. Kruisheer (Assen/Maastricht 1986); OH/AU = Oorkondenboek van <strong>Holland</strong>en Zeeland tol 1299. III: 1256<br />
tot 127,1, ed.J.G. Kruisheer (Assen/Maastricht 1992); QffZBergh II = Oorkondenboek van <strong>Holland</strong> en Zeeland tot het einde<br />
van hel HoUandschehuisll, ed. L.Ph.C. van den Berg (Amsterdam/Den Haag 1873); O/fZ Eremery = Oorkondenboek<br />
van <strong>Holland</strong> en Zeeland lol hel einde van het HoUandsche huis. Supplement, ed.J. de Fremery (Den Haag 1901); OSU\ =<br />
Onrknndenboek van het Sticht VtrechtX, ed. S. Muller Fzn. en A.C. Bonman; OSUTV = Oorkondenboek van het Sticht Utrecht<br />
IV, ed. F. Ketner (Den Haag 1959); OSUV = Oorkondenboek van hel Sticht UtrechtV, ed. F. Kelner (Den Haag 1954).<br />
Afkortingen voor archiefbewaarplaatsen en -fondsen: ARA = Algemeen Rijksarchief, Den Haag; RAU = Rijksarchief<br />
Utrecht, Utrecht; StrAHM = Streekarchief <strong>Holland</strong>s Midden, Gouda; OA = Oudarchief; GvH = Archief Graven<br />
van <strong>Holland</strong>.<br />
3 OHZAU, 685-690. nr. 1603.J.G. Kruisheer, 'De tijd van ontstaan van het oudste Goudse stadsrecht en van Gouda als<br />
stedelijke nederzetting', Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden (BMGN) 108 (1993) 13-19.<br />
-1 J.G Visser, 'Gouda, de wording van een polderstad', KNAG. Históriscli-geogra/iseh tijdschrift 94.2 (1994) 37-52, aldaar<br />
47.<br />
5 Marcel van Dasselaar en Hcnkjan Sprokholt, 'Geologie en vroegste geschiedenis van Gouda tot circa 1400'. in:<br />
Henkjan Sprokholt, Chris Akkerman en Marcel van Dasselaar (red.), Hel kasteel van Gouda (Gouda/Delft 1993) 7-<br />
29. ' '•<br />
(i:'.
Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad<br />
het restant van een motte, een kunstmatig opgeworpen vluchtburg, te doen hebben en ge<br />
ven daarmee een interessante wending aan het aloude probleem van de woonplaats van de<br />
heren van Gouda. Aanvullende topografische gegevens versterken het vermoeden dat zich<br />
in deze omgeving een adellijke residentie heeft bevonden: ten oosten van de Sint Janskerk<br />
en de Molenwerf heeft een Hof gelegen en enkele percelen ten westen van de kerk, bij de<br />
Donkere Sluis, werden later als de 'Voorhofstede' aangeduid. 1<br />
' Wie anders dan de Van der<br />
Goudes kunnen hier hebben gezeteld?<br />
Aan deze dynastie, met name aan de laatste vertegenwoordigster ervan in wettige lijn,<br />
jonkvrouw Sophie van der Goude, zijn in de meeste van de genoemde publicaties wel enkele<br />
opmerkingen besteed.' Een samenhangende bespreking van de rol die deze heren (en vrou<br />
we) kunnen hebben gespeeld in de wording van de stad Gouda is tot dusver niet verschenen.<br />
We weten nauwelijks wie ze waren en waar hun machtsgebied lag. Willen we hun aandeel in<br />
de vroege historie van de stad op waarde schatten, dan moeten we bovendien weten in welk<br />
politiek krachtenveld ze opereerden. Op dergelijke vragen poogt dit artikel een antwoord te<br />
verschaffen. We gaan daarbij als volgt te werk. Eerst zoeken we vaste grond onder de voeten<br />
in de periode die nog het best - of het minst slecht - is gedocumenteerd, de tijd van Sophie<br />
van der Goude. We gaan na wat haar als erfdochter zo gewild maakte bij ambitieuze <strong>Holland</strong><br />
se (-Zeeuwse) heren en vragen ons af welk licht de omstandigheden werpen op het privilege<br />
van 1272. Vervolgens speuren we naar de identiteit van de voorouders van Sophie en naar<br />
hun connecties met <strong>Holland</strong>se en Stichtse heren. Tenslotte wagen we ons aan enkele specula<br />
ties over de rol die ze in de vroegste geschiedenis van de stad kunnen hebben gespeeld.<br />
Jonkvrouw Sophie en haar bezittingen<br />
Jonkvrouw Sophie van der Goude was, als erfdochter Van der Goude, de pupil van Nicolaas<br />
van Cats, door wie ze bestemd werd om te trouwen met één van zijn zonen. Dit huwelijk<br />
sprong echter af, en vóór of in 1282 trouwde Sophie met Jan van Renesse. Deze feiten zijn al<br />
langer bekend en niet omstreden. 8<br />
Sophie overleefde waarschijnlijk de stormachtige carrière<br />
van haar man, die in augustus 1304 abrupt eindigde toen hij, na het mislukken van de Vlaam<br />
se campagne in <strong>Holland</strong> en Utrecht, op de vlucht verdronk in de Lek.' 1<br />
In 1306 aanvaardde<br />
hun dochter Margriet van het kapittel van Oudmunster de erfpacht van één van de goederen<br />
der Van der Goudes, 1<br />
" wat wel zal betekenen dat ook Sophie kort voor die tijd was overleden.<br />
Maar de hoofdmoot van de goederen der Van der Goudes kwam in 1308 aan Jan van Beau-<br />
mont, de jongere broer van graaf Willem III.<br />
Door de goederen die haar als erfdochter in handen vielen, is Sophie een begerenswaardi-<br />
6 Buiskool, 'Het kasteel van Gouda', 32; Van Dasselaar en Sprokholt, 'Geologie en vroegste geschiedenis', 22-23; Vis<br />
ser, 'Gouda, de wording van een polderstad', 39 en 47.<br />
7 Het meest uitgebreid: Buiskool, 'De ruimtelijke ontwikkeling', 38 e.v.<br />
8 Of/ZFicmcry nr. 231 (van 1285); Oi/ZBergh II nr. 462 (van 1282). De argumentatie beknopt in: J.E.J. Geselschap,<br />
'Zwaansdrecht', Zuid-<strong>Holland</strong> 1 (1963) 1-11, aldaar 8.<br />
9 J.W. Berkelhach van den Sprenkel, Geschiedenis van het bisdom Utrecht 1281-1305 (Utrecht 1923) 119-120; R.P. de<br />
Graal', Ooüogom <strong>Holland</strong> 1000-1375 (diss. Groningen; Hilversum 1996) 194-200.<br />
10 Zie bijlage, nr. 9.<br />
11 S.A. Waller Zeper, Jan van Henegouwen heer van Beaümonl ('s-Gravenhage 1914) Bijlage II nr. 10 = F. van Mieris, Groot<br />
6 1<br />
charter-boek (Leiden 1753-1756) II. 77; A.A.M. Schmidt-Brnsthausen,Archief van de draven van Blois (Den Haag 1982)
Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad<br />
ge partij geweest. Maar hoewel de Gouwestreek sinds de publicatie in 1931-34 van de opstel<br />
len van Fockema Andreae over de polder Bloemendaal en het land van Stein herhaaldelijk is<br />
onderzocht, is men niet tot overeenstemming gekomen over de ligging van de bezittingen<br />
van de Van der Goudes. 12<br />
Bij de stand van de overlevering is dat ook niet verwonderlijk. Van<br />
het archief van de Van der Goudes is niets, 13<br />
en van dat van Jan van Beaumont weinig be<br />
waard, en ook van het archief van de graven van Blois, de erfgenamen van Beaumont, is veel<br />
verloren gegaan. Wat we hebben is fragmentarisch. We moeten er dus rekening mee houden<br />
dat slechts een deel van de bezitsverschuivingen die hebben plaatsgevonden is gedocumen<br />
teerd. Van het gerecht van Papekop en van de proosttienden te Moordrecht weten we bij<br />
voorbeeld niet hoe en wanneer de Van der Goudes eraan gekomen zijn. De onderzoeker<br />
moet de verleiding weerstaan documenten uit ver uiteenliggende perioden en met ongelijk<br />
luidende omschrijvingen van goederen met elkaar te combineren: kortsluiting zou gemakke<br />
lijk kunnen ontstaan. Juridische onderscheidingen dienen in het oog te worden gehouden.<br />
De gerechtsheerlijkheid en de componenten van het ambachtsgevolg (tijns, tiend, hoeven,<br />
diverse renten) konden zonder bezwaar aan verschillende personen worden uitgegeven, en<br />
in een zelfde gebied waren soms meer leenheren actief. 14<br />
Herhaaldelijk ontstonden feitelijke<br />
bezitsverhoudingen zonder rechtstitel, door usurpatie en verjaring. In de middeleeuwen was<br />
het landschap voortdurend aan veranderingen onderhevig, eerst door de ontginningen, dan<br />
door de aanleg van kaden en dijken, het graven van weteringen en de vorming van polders. 16<br />
Dit betekent dat steeds nieuwe topografische elementen beschikbaar kwamen als basis voor<br />
be grenzingen en bezitsomschrijvingen, terwijl andere snel in vergetelheid raakten. De zijd-<br />
wende die de Broectiende van 1290 oostelijk begrensde, zal er nog niet zijn geweest toen bis<br />
schop Andreas van Cuyk in 1139 in hetzelfde gebied een schenking deed aan het kapittel van<br />
Oudmunster, terwijl de Swanesdrisch die in 1139 bij die schenking als belending werd opge<br />
geven in latere documenten niet meer voorkomt."' Ook met geografische aanduidingen zelf<br />
moet voorzichtig worden omgegaan. Swanesdrisch willen lokaliseren op grond van latere ver<br />
meldingen van zwanenkolonies is onbegonnen werk in het water- en zwanenrijke polderland<br />
rondom Gouda. 1<br />
' Een toponiem als Bloemendaal heeft soms een beperkte reikwijdte, als<br />
aanduiding van een ambacht, dan weer een ruimere, wanneer een waterschap of een paro<br />
chie is bedoeld. 18<br />
Bij benamingen als 'Vijf Hoeven' kan men niet zeker zijn of een eigennaam<br />
12 SJ. Fockema Andreae, 'Een zeshonderdjarige. De polder Bloemendaal bij Gouda 1331 - 4 (let. - 1931', 'rijdschrift<br />
KNAG4& (1931) 997-1009; idem, 'Stein. Het ontstaan van een vrije hooge heerlijkheid op de grenzen van <strong>Holland</strong><br />
v a n<br />
«•'•<br />
hare bestuursorganen'. <strong>Tijdschrift</strong> vuur geschiedenis (TvG) 47 (1932) 396-431; idem, 'Oude rechten van de<br />
heerlijkheid Stein in <strong>Holland</strong>'. Verslagen ... OVRS (1934) 420-429; 1'. van Balen, 'Middeleeuwsche landontginning in<br />
de omgeving van Gouda', Bijdragen Oudheidkundige Kring die Goude (OKG) 3 (1941) 10-30; H. van der Linden, De Co-<br />
pe. Bijdrage lot de rechtsgeschiedenis van de openlegging der <strong>Holland</strong>s-Utrechtse laagvlakte (diss. Utrecht; Assen 1955); J.E.J.<br />
Geselschap, 'Hoe de ambachten Broek, Thuyl en 'tWeegje ontstonden', Zuid-<strong>Holland</strong>5 (1968) 15-20: ('.. Hoek, 'Het<br />
land langs de benedenloop van de <strong>Holland</strong>se IJsel'. in: |.B. Berns e.a.(red.). Feestbundel aangeboden aan prof.dr. DJ'.<br />
Blok (Hilversum 1990) 144-156; Buiskool, 'De Gouwestreek'; Habermehl, 'De ontginning van de Gouwestreek'.<br />
13 In het archief van de graven van Blois, rechtsopvolgers van de Van der Goudes in hun voornaamste goederen, be<br />
vindt zich geen enkel stuk dat van de Van der Goudes afkomstig is.<br />
14 De discussie is vertroebeld doordat men de tienden te Moordrecht gehouden van de proost van Oudmunster heeft<br />
verward met gerecht, tijns en tiend in erfpacht genomen van deken en kapittel vun Oudmunster.<br />
15 Vgl; 11. van der Linden, 'Een nieuw publiekrechtelijk fenomeen in de veertiende eeuw: de Rijnlandse polder', in: H.<br />
van de Brink (red.), Snnienwiuuinge (Zwolle 1977) 133-162; G.I'. van de Ven. 'De uitwatering van de landstreek tus<br />
sen Oude Rijn en <strong>Holland</strong>se IJssel tot 1850', in: L. Giebels (red.), Waterbeweging rond Gouda van ca. 1100 lol heden. Ge<br />
schiedenis van Rijnlands waterstaat tussen IJssel en Gouwe (Leiden 1988) 9-23.<br />
16 OSUl, 374 = OH/A. 1 19. Over deze schenking en zijn nasleep later meer.<br />
17 Geselschap, 'Zwaansdreeht'.<br />
65
Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad<br />
dan wel een soortnaam is bedoeld. 19<br />
Ditzelfde geldt voor Broek/broek (en dus ook 'Broec-<br />
tiend' en 's Gravenbroek) 20<br />
: broek (moeras) kwam immers overal in de omgeving voor, maar<br />
slechts één ambachtje stond later als Broek bekend. 21<br />
Bij een dergelijke stand van zaken is<br />
het raadzaam uit te gaan van een momentopname, gebaseerd op documenten die contempo<br />
raine formuleringen hebben bewaard, en daarbij te letten op goederen waarvan men met<br />
enige zekerheid kan zeggen dat ze niet identiek zijn.<br />
Past men deze methode strikt toe op het bezit van de Van der Goudes ten tijde van jonk<br />
vrouw Sophie dan is het resultaat een lijst van niet meer dan vijf documenten. Van de hierin<br />
vermelde goederen weten we dus zeker dat ze op het eind van de 13e eeuw in handen van de<br />
Van der Goudes waren.<br />
(1) Van <strong>Holland</strong> hield Sophie van der Goude de stadsvrijheid van Gouda. In de stadsrecht<br />
oorkonde gedateerd 19 juli 1272, uitgevaardigd door Floris V ten gunste van Nicolaas van<br />
Cats, wordt deze als volgt omschreven: 'vierdehalf hondert gherden lang van der halver<br />
Ysel opwaert te Broeke waert, ende vierdehalf hondert gherden breed'.""<br />
(2) Op 23 februari 1290 aanvaardde Sophie van deken en kapittel van Oudmunster in erf<br />
pacht de tiende genaamd de Broectiende, de tijns en het gerecht in een gebied begrensd<br />
door de Hendrikssloot in het noorden, de IJssel in het zuiden, de zijdwinde waar Willem<br />
genaamd Witte woonde in het oosten en de Piclede in het westen. 23<br />
(3) In 1292 deed Floris V scheidsrechterlijke uitspraak tussen Jan van Renesse en Hendrik de<br />
Rover, de burggraaf van Montfoort, in een geschil over goederen te Gouda en Mont-<br />
foort. 21<br />
(4) In 1294 is sprake van een erfpachtverlening door deken en kapittel van Oudmunster aan<br />
een inwoner van Oudewater van 32 morgen land in Papekop, in het rechtsgebied van de<br />
heer van der Goude.""<br />
(5) Uit het verslag van het onderzoek naar 's graven rechten, in 1295-96 op bevel van Floris V<br />
ingesteld, vernemen we dat de vrouwe van der Goude in Moordrecht de tiende houdt van<br />
de proost van Oudmunster, en heer Jan van Moordrecht van haar weer het derde deel van<br />
die tiende. Daarnaast is er sprake van een reesloot die in de omgeving van Bloemendaal<br />
het bezit van de heer van Brederode scheidt van dat van de heer van der Goude. 2<br />
' 1<br />
Van een zesde bezitting, het gerecht van der Goude onder Haastrecht (dat wil zeggen het la<br />
tere land van Stein), mag men aannemen dat het ook reeds aan Sophie heeft toebehoord.<br />
Het wordt voor het eerst genoemd in 1307, dus één of twee jaar nadat Sophie is overleden en<br />
18 Ambacht en polder: Fockema Andreae, 'Een zeshonderdjarige', 1004: Van der Linden, 'De Rijnlandse polder'. 142<br />
n. 53. De parochie Bloemendaal is de voorloper van de parochie Gouda: J.G.C. Joosting en S. Muller H/n. Bronnen<br />
van de geschiedenis der kerkelijke rechtspraak in het bisdom Utrecht in de middeleeuwen. I: De indeeling van hel bisdom ('s-Gravenhagé<br />
1908) 20 en 29; Buiskool, 'De Gouwestreek'. 12.<br />
19 Zó, met hoofdletter, bij Hoek, 'Het land langs de benedenloop', 151, als toponiem in Stein. Maar Vijf Hoeven bestaat<br />
niet. wel Elfhoeven.<br />
20 Het Gravenbroek bij Voshol dat in 1269 door Dirk van Teylingen werd verkocht aan Willem van Brederode {OH/.<br />
III, 1491) kan niet identiek zijn aan hel Gravenbroek dat in 1298 door de graaf ter ontginning werd uitgegeven<br />
(SlrAHM, Archief Ambacht Bloemendaal inv. 141 f. 70v). Van dit laatste is de ligging omstreden, zie Van der Linden,<br />
De Cope, 225 en de daar genoemde literatuur.<br />
21 Van der Linden. De Cope, 240 n. 2; Geselschap, Hoe de ambachten ontstonden', 15-20.<br />
22 OH/AU nr. 1603.<br />
23 Tekst afgedrukt ttST'V, 2414; CzHZBergh II, 651. De overgeleverde datum is 1289. maar Kelner neemt in navolging<br />
van Fruin voor hel kapittel in deze tijd Boodschapsstijl aan (zie zijn inleiding op dl. 4, xxiv-xxvii).<br />
24 OSUV, 2566.<br />
25 OSUV, 2613.<br />
26 OHZFremery 309, resp. paragrafen 18 en 28.<br />
66
Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad<br />
door Margriet opgevolgd."' Daarmee is de lijst echter uitgeput. 28<br />
Bovendien moet nog wor<br />
den onderzocht of het steeds om verschillende goederen gaat. We lopen daarom de docu<br />
menten nog een keer langs.<br />
Van de in (3) genoemde bezittingen waarover arbitrage wordt gedaan, weten we al<br />
leen dat ze in de omgeving van Gouda en van Montfoort lagen. Die rond Gouda kun<br />
nen dus identiek zijn met de onder (1) of (2) genoemde goederen, maar bij die in<br />
Montfoort is gelijkstelling met één van de andere bezittingen uitgesloten. Dit geldt ook<br />
voor (4) het gerecht van Papekop, een klein ambachtje ten noordwesten van Oudewa<br />
ter, op enige afstand zowel van Gouda/Stein als van Montfoort. Het wordt opnieuw ge<br />
noemd in 1307, in een lijst van dijkplichtige hoeven die contribueren aan de dam te<br />
Hopenesse: 'int gherecht van der Goude in Papencoip int bisdoem xii hoeven x mor<br />
gen (..) int gherecht van der Goude int bisdoem xxviii hoeven ii morgen' en in een lijst<br />
van hoefslagen op de dam te Hopenesse: 'in Papencoip ien roede (..) in Haestrecht int<br />
gherecht van der Goude ii roeden ende 1 l<br />
/2 voit'. 29<br />
Naast Papencoip is er dus ook<br />
sprake van een gerecht van der Goude 'int bisdoem' respectievelijk 'in Haestrecht'. Het<br />
is aannemelijk dat hiermee het over de IJssel gelegen deel van Haastrecht, dat wil zeg<br />
gen het land van Stein werd bedoeld, 30<br />
en dat dit in leen werd gehouden van de proost<br />
van Oudmunster. 31<br />
In de administratie van de graven van Blois werden later de inkom<br />
sten uit Papekop verantwoord samen met die van Stein; waarschijnlijk zijn deze twee be<br />
zittingen ooit gezamenlijk aan de Van der Goudes geschonken. 32<br />
Van de twee informa<br />
ties die geput kunnen worden uit (5) het onderzoek naar 's graven rechten betreft er<br />
één een goed, de proosttienden onder Moordrecht, dat niet met een andere bezitting<br />
27 Nadere argumentatie volgt hierna in verband met Papekop.<br />
28 Hoek. Het land langs de benedenloop', 151, suggereert dat er documentatie bestaat waaruit zou blijken dat de Van<br />
dei Goudes al vóór 1300 van de proost van Oudmunster hielden: (1) de ambachtsheerlijkheid van Haastrecht over de<br />
IJssel (Stein en Willens). (2) de Vijf Hoeven, (3) de visserij in de IJssel tussen de Gouwe en Hekendorp en (4) tic ambachtsheerlijkheid<br />
in Broekhuizen. Een dergelijk document bestaat niet - Hoek noemt ook geen bron - en op Hoeks<br />
weergave van de stand van zaken is wel iets af te dingen. (1) De vroegste vermelding van rechten der Van der Goudes<br />
op Stein is van ca. 1307, in het Registrum Guidonis.ed. P.WA Immink en A. Johanna Maris (Utrecht 1969) 167-170. Etis<br />
evenwel weinig tegen dit op de situatie vóór 1300 te projecteren. (2) De vijf hoeven die bisschop Anrireas van Cuyk<br />
in 1139 aan de kanunniken van Oudmunster schenkt, worden door Hoek ten onrechte opgevat als een tiendblok in<br />
Stein. Ze liggen namelijk 'intra memoratos terminos', in hel in 1139 nieuw ontgonnen land aan de Gouwe, en dus<br />
niet in het latere Stein: OSUl, 374 = OH/A, 119. (3) Voor de visserij in de IJssel is de vroegste vermelding een oorkonde<br />
van 1 januari 1325 (SlrAHM, OA Gouda inv. 367). Margriet van der Goude en Aernout heer van Steyne geven bij die<br />
gelegenheid aan Diderik Aelrasch het halve veer te Haastrecht en de visserij 'tuschen der Goude ende Wyerincsloet'<br />
in leen. Deze afbakening sluit weliswaar mooi aan op die van de gerechtsheerlijkheid in Stein, maar terugprojectcren<br />
naar de tijd van Sophie is toch onjuist. (4) De ambachtsheerlijkheid Broekhuizen is pas veel later ontstaan, zoals is aangetoond<br />
door Geselschap, 'Hoe de ambachten ontstonden', 18v. De oudst bekende vermelding van het toponiem (!)<br />
Broekhuizen is van 1348, dus van na het graven van de Waddinxveense wetering: de tiend ervan wordt verleend aan<br />
Jan van der Goude, ridder (ARA, Archief Graven van Blois inv. 1 f. 4v; 2 f. 28; StrAHM, OA Gouda inv. 4095).<br />
29 Rfgistrum Guidonis, ed. Immink, 167-170. Voor Papekop zie Ontginningen en publieke organisatie in het gebied aan weerszijden<br />
van de Oude Rijn lussen I trecht en /.wammerdam Doctoraal werkgroep UvA (Amsterdam 1977, herdr. Woerden<br />
1983) 71-74.<br />
30 N. Plomp, 'Haastrecht en de Van Haestrechts', <strong>Holland</strong>! (1975) 63-87, aldaar 63-64.<br />
31 Dit berust op de volgende bronnen: StrAHM, OA Gouda inv. 760 (lijst met charters), charter van 1308: 'Enen<br />
bryeff, daer mede de proost van Oudemunster verlijt joffrouw Margriete van der Goude alle de goeden die sij van<br />
hem hielt'; RAU, 'Diversoiium' van Frederik van Blankenheim f. 75 (1315): in verband met bet opperdijktoezicht<br />
in het land van Stein wordt van Haastrecht gezegd dat het tot de proosdij van Oudmunster behoort; Registrum Guidonis,<br />
ed. Immink, 147 en 202 (1315-1317): aantekeningen betreffende een dijkdoorbraak bij Haastrecht, met vermelding<br />
van betrokkenheid van de proost; RA Utrecht, Archief Oudmunster inv. 1853 (1316): belening van Jan van Arkel<br />
met de heerschappij enz. van Haastrecht 'dat der proefstien toebehoert van Oudemunster'. De bewijsvoering is<br />
al geleverd door Fockema, 'Stein', 402-407.<br />
67
Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad<br />
Afb. 1. De bezittingen der Van der Goudes. Legenda:<br />
1 = stadsvrijheid van Gouda<br />
2 = Broectiende etc. (erf'pachtgoed)<br />
3 = goederen te Montfoort<br />
4 = jurisdictie in Papekop<br />
5 = tiende te Moordrecht<br />
6 = gerecht van der Goude te Haastrecht (= land van Stein)<br />
7 = hoeve te Vleuten<br />
kan worden vereenzelvigd. 33<br />
Dat ligt anders bij de reesloot ter hoogte van Bloemendaal,<br />
die het bezit van Brederode (Randenburg of Reeuwijk) van dat van de heer van der<br />
Goude scheidde. Waar de reesloot moet worden geplaatst kan weliswaar niet worden<br />
vastgesteld, maar het is een veilige veronderstelling dat met het goed van Van der Gou<br />
de bij (of in?) Bloemendaal één van de in (1) of (2) aangeduide goederen is bedoeld. 34<br />
Twee problematische bezittingen<br />
Dit brengt ons bij de twee meest problematische bezittingen uit de reeks. We beschouwen al<br />
lereerst de stadsrechtoorkonde. Hiervan is het origineel niet overgeleverd. Slechts een vidi<br />
mus is bewaard, gegeven op 29 juni 1335 door Jan van Diest, bisschop van Utrecht. Hiervan<br />
bevindt het Middelnederlandse origineel zich in het Goudse stadsarchief; een verkorte La<br />
tijnse vertaling is in 17e-eeuwse afschriften bewaard gebleven. 3<br />
" Tegen de overgeleverde tekst<br />
zijn nogal wat bezwaren ingebracht. Aangezien we de tekst alleen uit het vidimus kennen, is<br />
32 Zie bijvoorbeeld Wallet' Zeper, Jan van Henegouwen, 480: rekening van de rentmeester van Schoonhoven en Gouda<br />
over 1356-57. Het gaat hier om tienden, die blijkbaar samen met de jurisdictie aan de Van der Goudes waren afgestaan.<br />
33 Zie hiervoor noot 1.3.<br />
34 Aan de voor de hand liggende identificatie van deze reesloot met de Hendrikssloot van (2) wagen we ons liever niet.<br />
35 Vidimus: StrAHM, OA Gouda inv. 345 (voor de afschriften en de Latijnse vertaling zie OH/AU nr. 1603).<br />
6,X
Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad<br />
men steeds bedacht geweest op interpolaties: het stuk zou wel eens eerder de situatie van<br />
1335 dan die van 1272 kunnen weergeven."' Sommige bezwaren tegen het stuk zijn door<br />
Kruisheer nu wel ontzenuwd, zoals de ongebruikelijke titel van Floris V en het feit dat de tol<br />
vrijheid in 1282 nog eens wordt herhaald.'" Er is zeker geen reden meer om de tekst voor<br />
apocrief te houden. 38<br />
Merkwaardig is wel, dat de stadsrechtverlening met de belening van Ni-<br />
colaas van Cats in één document wordt gecombineerd. Buiskool opperde dat pas de Middel<br />
nederlandse tekst van het vidimus deze combinatie tot stand zou hebben gebracht. De twee<br />
afzonderlijke documenten, het stadsrechtprivilege en de beleningsacte voor Nicolaas van<br />
Cats, zouden beide te Gouda in 1335 nog in origineel aanwezig zijn geweest. 39<br />
Kruisheers ver<br />
klaring voor dit fenomeen erkent dat het privilege meerlagig is, maar houdt eraan vast dat de<br />
combinatie van twee elementen (stadsrecht en belening) tot de tijd van Nicolaas van Cats zelf<br />
terug gaat. 40<br />
Hierin kunnen we hem volgen. Maar Kruisheer gaat niet op alle bezwaren in.<br />
Ongebruikelijk is in 13e-eeuwse stadsrechtverleningen, dal de omvang van de stadsvrijheid<br />
wordt afgebakend. 41<br />
De verlening van het privilege zelf past niet goed in de situatie van 1272:<br />
is het jaartal wel goed overgeleverd? 42<br />
En wat te doen met het bezwaar van Geselschap, dat de<br />
oorkonde van 1272 eigenlijk geen rechtskracht bezit, omdat de Gouwemond in dat jaar nog<br />
tot het wereldlijk gebied van de bisschop zou hebben behoord? 43<br />
Het heeft dus zin nogmaals de stadswording van Gouda onder de loep te nemen. Het eer<br />
ste dat ons te doen staat, is enkele onomstotelijke vertrekpunten te formuleren. Vaststaat in<br />
ieder geval dat Gouda uiterlijk op 15 augustus 1282 een stad was en dat Sophie toen als de<br />
rechthebbende op de stadsvrijheid werd beschouwd. In dat jaar verleende Floris V tolvrijheid<br />
voor de poorters van Gouda aan 'here Jan van Renesse ende de sine, Jhanne sinen zone, die<br />
Sophien heeft die joncvrouwen van der Goude te wive'. 44<br />
We kunnen dus met de datum van<br />
het privilege voor Nicolaas van Cats iets schuiven, maar niet veel. De omschrijving van de<br />
grenzen van de stadsvrijheid in het vidimus van 1335 als 350 gherden breed en 350 gherden<br />
diep vanaf de IJssel zou geïnterpoleerd kunnen zijn. 4<br />
' Misschien kwam dus in de oorspronke<br />
lijke oorkonde zo'n begrenzing niet voor of was de opgegeven omvang kleiner dan de in<br />
1335 genoemde. Maar ergens anders dan aan de Gouwemond zal Gouda toch wel niet zijn<br />
gesticht. En hoe men zich ook de relatie tussen het stadsrechtprivilege en de belening van Ni<br />
colaas van Cats voorstelt, de èchtheid van de belening door de <strong>Holland</strong>se graaf kan men niet<br />
betwisten. Deze Zeeuwse edelman is overleden tussen februari en augustus 1283; nazaten<br />
speelden in Gouda nooit enige rol. 41<br />
' Bij de fabricage van een valse oorkonde op een later<br />
36 Exemplarisch voor deze bezwaren: JE.]. Geselschap, 'De opkomst van Gouda', in: A. Scheygrond e.a. (red.), Gouda<br />
-even eeuwen stad (1272-1972) 13-34, aldaar 26. Een catalogus van de ingebrachte bezwaren bij Kruisheer, 'De tijd van<br />
37 Kruisheer, 'De tijd van ontstaan'.<br />
38 Zoals bijvoorbeeld Fockema Andreae in: SJ.Fockema Andreae en E.H. ter Kuile, Duizend jaar bauwen in Nederland<br />
(Amsterdam 1948) 55 deed.<br />
39 Buiskool, 'De ruimtelijke ontwikkeling', 36.<br />
40 Kruisheer, 'De tijd van ontstaan', 18-19.<br />
41 Geselschap, 'De opkomst van Gouda', 26; Buiskool, 'De Gouwestreek', 13-14. Kruisheer weerlegt wel de specifieke<br />
tegenwerpingen van Buiskool tegen de opgegeven maten, maar niet het principiële bezwaar tegen het opgeven van<br />
dergelijke maten. Visser, 'Gouda polderstad', 50, blijft dus op dit punt sceptisch.<br />
42 Fockema, Duizend jaar bouwen, 55; Geselschap, 'De opkomst van Gouda', 26.<br />
43 Geselschap, 'De opkomst van Gouda', 23-26.<br />
44 OHZ Bergh II, 462.<br />
45 Op deze nogal technische kwestie wordt hier niet ingegaan; zie Visser, 'Gouda, de wording van een polderstad'.<br />
46 J.M.A Coenen, Graaf en grafelijkheid. Een onderzoek naar de graven van <strong>Holland</strong> en hun omgeving in de dertiende eeuw (z.p.<br />
1986) 111.
Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad<br />
tijdstip zou niemand belang hebben gehad. We mogen dus aannemen dat Nicolaas, dat wil<br />
zeggen zijn pupil Sophie van der Goude, werkelijk van <strong>Holland</strong>se zijde is beleend met de vrij<br />
heid van een zojuist gestichte of binnenkort te stichten stad aan de Gouwemonding.<br />
Maar daarmee ontstaat een probleem. Er is weinig twijfel mogelijk dat we in de documen<br />
ten (1) en (2) geheel verschillende rechtstitels aantreffen. In (1) gaat het om de belening<br />
met de stadsvrijheid van Gouda door de graaf van <strong>Holland</strong>, in (2) hebben we te doen met de<br />
erfpachtuitgifte door deken en kapittel van Oudmunster van tijns, tiend en gerecht in een ge<br />
bied dat, gelet op de omschrijving, eerder de indruk maakt een plattelandsambacht te zijn.<br />
Wat echter evenzeer vaststaat, is het feit dat deze twee rechtstitels elkaar materieel moeten<br />
hebben overlapt. Beide omschrijvingen sluiten de Gouwemond in. Voor de stadsvrijheid, 350<br />
gherden diep vanaf de IJssel en 350 gherden breed (langs de IJssel), is dat evident. 4<br />
' Voor het<br />
erfpachtgoed kan het worden bewezen. Essentieel is dat de IJssel als zuidgrens wordt opgege<br />
ven, terwijl de Gouwe onder de belendingen juist niet voorkomt. Dit laatste moet betekenen<br />
dat het erfpachtgoed beide boorden van de Gouwe besloeg. 48<br />
De westgrens is de Piclede, een<br />
riviertje ten westen van de Gouwe. 49<br />
De oostgrens, gevormd door een zijdwinde, kan niet wor<br />
den gelokaliseerd: men heeft zowel de Kleiweg als de Omloopkade of het verlengde daarvan<br />
genoemd.' 0<br />
We behoeven hier ook niet te kiezen omdat we met deze zijdwinde in ieder geval<br />
ten oosten van de Gouwe terecht komen. Welnu, als het uitgegeven gebied ter weerszijden<br />
van de Gouwe ligt èn aan de IJssel grenst, moet het ook de Gouwemond omvatten.<br />
Men zou nog kunnen tegenwerpen dat de erfpachtverhouding tussen het kapittel en jonk<br />
vrouw Sophie pas in 1290 tot stand is gekomen, dus geruime tijd na de belening met de stads<br />
vrijheid. Maar dit betekent niet dat de claim van Oudmunster toen nieuw was. Aan de uitgifte<br />
van de Broectiende met tijns en gerecht is een lange Utrechtse voorgeschiedenis voorafge<br />
gaan. Vermoedelijk was tot 1290 Gerrit Wouter Spierinck in het bezit van deze rechtstitel. 1<br />
' 1<br />
De <strong>Holland</strong>se en de Utrechtse claims zijn dus contemporain en overlappen elkaar ruimtelijk.<br />
Gouda een condominium?<br />
Moeten we deze stand van zaken zo interpreteren dat de Stichtse en de <strong>Holland</strong>se invloeds<br />
sfeer elkaar in Gouda ten tijde van de stadsstichting beconcurreerden? Aan deze conclusie,<br />
die onder anderen door Geselschap zonder aarzelen is getrokken, 0valt<br />
alleen te ontkomen<br />
als men aanneemt dat de graaf en het kapittel hun in elkaar grijpende belangensferen juri<br />
disch correct hadden afgebakend. Een dergelijke oplossing is naar voren gebracht door Buis-<br />
47 Geselschap, 'De opkomst van Gouda', 22, slaagt erin deze maten terug te vinden in de latere begrenzing van de<br />
stadsvrijheid.<br />
48 Zo reeds Fockema Andreae, 'Een zeshondcrdjarige', 998. In de rekening van Oudmunster over 1300 (bijlage nr. 8)<br />
staat 'Domicella de Gouda. De bonis ibidem': het erfpachtgoed ligt dus in Gouda of aan de Gouwe.<br />
49 De stroomrichting van de Piclede is nog wel een probleem, maar dal beïnvloedt de hier gevolgde argumentatie niet.<br />
50 Kleiweg: P. van Balen, 'Middeleeuwsche landontginning in de omgeving van Gouda', OKG 3 (1941) 10-31, hieruit<br />
17; gevolgd door Buiskool, 'De Gouwestreek', 8, met sterke argumenten. Verlengde van de Omloopkade: Geselschap,<br />
'De opkomst van Gouda', 18. Zeer onwaarschijnlijk is daarentegen de poging van Hoek, 'Het land langs de<br />
benedenloop', 150, de zijdwinde waar Willem W^itte woont ten mesten van de Gouwe, op de plaats van de latere Waddinxveense<br />
wetering en dus in Oost Moordrecht te lokaliseren: Hoek wil bewijzen dat de in erfpacht gehouden<br />
Broectienden identiek zijn aan de proosttienden onder Moordrecht, hetgeen verwerpelijk is. De noordgrens (Hendrikssloot)<br />
doet er voor mijn argumentatie niet toe.<br />
51 Zie hierna.<br />
52 Geselschap, 'De opkomst van Gouda', 23-26.<br />
70
Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad<br />
kool, die aan een condominium denkt. 53<br />
Dit is een interessante suggestie, en omdat zij ook<br />
de positie van Sophie van der Goude ten opzichte van haar twee heren raakt zal er hier wat<br />
dieper op worden ingegaan, temeer omdat Kruisheer er geen aandacht aan besteedt.<br />
Volgens Buiskool zouden de graaf en de bisschop dus in het jonge Gouda een condomini<br />
um hebben uitgeoefend. Buiskool bouwt daarbij voort op de suggestie van Leupen, dat Gou<br />
da juist het Leidse stadsrecht heeft ontvangen omdat de situatie er sterk op die in Leiden ge<br />
leek.' 1<br />
Daar deelde de graaf de macht met de burggraaf; beiden hadden er hun jurisdictie en<br />
hun eigen onderzaten. Als de graaf zich in Leiden richtte tot mei oppidani in Leyden bedoelde,<br />
hij de grafelijke poorters, met uitsluiting van de burggrafelijke. Buiskool denkt deze situatie<br />
in Gouda terug te vinden. In de Latijnse tekst van het handvest van Gouda spreekt Floris V<br />
van opidanos nostros in Gouda:" De aanduiding van de grenzen van de stadsvrijheid in de Ne<br />
derlandse tekst moet eert interpolatie zijn; in werkelijkheid kon de graaf geen rechten laten<br />
gelden op de oostoever van de Gouwe. Om dit te bewijzen beroept Buiskool zich op het 'On<br />
derzoek naar 's graven rechten' van 1295, 56<br />
een inventarisatie van het <strong>Holland</strong>se bezit van de<br />
graaf'van der Sperten tote der Goude toe'. Eerder in zijn artikel geeft Buiskool een overzicht<br />
van de <strong>Holland</strong>se ontginningen in het Gottwegebied in de 13e eeuw, waarbij hij de indruk<br />
wekt dat deze aan de westoever van de Gouwe stilhielden. "<br />
In werkelijkheid waren <strong>Holland</strong>se ontginners ook vóór 1280 al ten oosten van de Gouwe<br />
actief:' 8<br />
eeuw,' 9<br />
Reyerskoop en De Biezen onder Boskoop vermoedelijk al in het begin van de 13e<br />
Randenburg kort na 1244 en zeker voor 1284, 60<br />
Reeuwijk niet lang na 1248/1250, 61<br />
Foreest (Middelburg) uiterlijk 1250, 62<br />
's Gravenbroek bij Voshol (en dan ook wel Voshol zelf)<br />
vóór 1269, 1<br />
" en Ravensberg, Gravenkoop, Zuidwijk en Sluipwijk ten laatste in ca. 1282. 64<br />
In<br />
1284 kon Floris V dan ook onbekommerd om bisschoppelijke aanspraken een regeling tref<br />
fen voor de Gouwesluis die ook voor ambachten ten oosten van de Gouwe gold.'' 3<br />
En bij de<br />
inventarisatie van 1295 staken de grafelijke waarnemers de Gouwe wel degelijk over om noti<br />
ties te maken over Bloemendaal en over het Bosch tussen Oukoop, Oud Bodegraven, Won-<br />
ne, Oud-Reeuwijk en Oude Gouwe. De Gouwe fungeerde niet (meer) als grensrivier.<br />
Ook de overige argumenten voor een condominium overtuigen niet. De Latijnse tekst<br />
waarop Buiskool zich beroept is zwak overgeleverd, in de Nederlandse tekst komt de uitdruk<br />
king 'onse poirters' niet voor. Van een dubbel schoutambt zoals Leiden heeft gekend, is in<br />
Gouda geen spoor te vinden. Het Leidse stadsrecht kan als voorbeeld zijn gekozen omdat<br />
Leiden dichtbij lag, wat de toekomstige hofvaart zou vergemakkelijken. 1<br />
' 7<br />
In de oudere neder<br />
zetting Leiden heersten geordende rechtstoestanden. Bovendien was de burggraaf er zo<br />
53 Buiskool,'De Gouwestreek', 12-14.<br />
54 P.H.D. Leupen, 'Heer en stad, stad en heer in de dertiende eeuw', in: De <strong>Holland</strong>se stad in de dertiende eeuw (Zutphen<br />
1988) 9-17, aldaar 13-14.<br />
55 M.Z. Boxhorn, Theatrum sive Hotlandiae < omdat us et urbium nova descriptie (Amsterdam z.j.) 270-271.<br />
56 QHZFremery nr. 309.<br />
57 Buiskool, 'De Gouwestreek', 9-11.<br />
58 Het 'expansionistische optreden van de graaf van <strong>Holland</strong>' is ook door Kruisheer, 'De tijd van ontstaan', 17, gesignaleerd.<br />
59 Van der Linden, De Cape, 203 e.v.; 271. De oudere literatuur bij Van der Linden.<br />
60 OH'/.U, 644; OHZFremery 226; Van der Linden, De Cape, 28.<br />
61 OHZII, 800 en 865; vgl. Van der Linden, De Cope, 88-89.<br />
62 OH/AI, 865; Van der Linden, De Cope, 88-89.<br />
63 OH/AU, 1491.<br />
64 'Oude register van graaf Horens': OHZFremery 228.<br />
65 OHZFremery 226.<br />
66 OHZFremery 309 paragrafen 28 en 29.<br />
71
Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad<br />
machtig dat de graaf wel rekening met hem moest houden. Maar in het grensgebied tussen<br />
<strong>Holland</strong> en het Sticht, een pas opengelegd gebied waar de invloedssferen nog niet definitief<br />
waren afgebakend, had Floris V als tegenspeler uitgerekend de machteloze elect Jan van Nas<br />
sau.<br />
Kan Gouda dan niet, naast Schoonhoven, één van die 'gemeenschappelijke' steden zijn<br />
geweest waar volgens een verdrag van 1297 tussen Jan I van <strong>Holland</strong> en bisschop Willem Bert-<br />
hout de in het verdrag voorziene geschillencommissie in voorkomende gevallen zitting zou<br />
moeten houden?' 18<br />
Een vergelijking van Gouda met haar zusterstad Schoonhoven is inder<br />
daad verhelderend. 69<br />
De vergelijking ligt des te meer voor de hand, omdat ook in Schoonho<br />
ven Nicolaas van Cats een hoofdrol speelde en de politieke omstandigheden er ongeveer de<br />
zelfde waren.<br />
Voor de vroegste historie van Schoonhoven als stad zijn drie oorkonden van belang. Op 3<br />
mei 1280 beleende Floris V Nicolaas van Cats met gerecht, tiend en bede in Schoonhoven,<br />
voorzover die hem (Floris) en zijn voorvaders toekwamen. Tevens werd de regeling van de<br />
rechtspraak in Schoonhoven gepreciseerd en verleende Floris aan Nicolaas ten behoeve van<br />
de poorters van Schoonhoven tolvrijheid in <strong>Holland</strong> en Zeeland. Een goed halfjaar later, op<br />
25 januari 1281, maakte de elect Jan van Nassau Nicolaas van Cats tot leenman van de<br />
Utrechtse kerk en gaf hij de ingezetenen van Schoonhoven tolvrijdom in het Sticht. Weer<br />
een halfjaar later, op 22 augustus 1281, schonk de elect tenslotte al de goederen van de<br />
Utrechtse kerk binnen Schoonhoven met de wereldlijke rechtspraak aan Nicolaas van Cats.' 0<br />
Geen van deze drie documenten is een stadsrechtprivilege in eigenlijke zin: een stadsrecht-<br />
brief van Schoonhoven is niet bewaard.' 1<br />
De stad bestond in 1280 al; volgens de meest recen<br />
te inzichten is zij tussen 1255 en 1275 ontstaan.' 2<br />
Wel schiepen de drie oorkonden tezamen<br />
een rechtskader voor deze gemeenschappelijk <strong>Holland</strong>s-Stichtse stad. 'De (..) gedeelde stad<br />
is een eenheid geworden, doordat beide delen nu in het bezit zijn van één en dezelfde leen<br />
man', zo vat Hugenholtz het resultaat samen. 73<br />
Is dit resultaat een condominium? Beslist niet.<br />
Er is geen sprake van dat de stad voortaan aan twee heren gehoorzaamheid verschuldigd is,<br />
aan de graaf en aan de bisschop. De stad heeft één stadsheer, Nicolaas van Cats, en deze is op<br />
zijn beurt leenman van twee leenheren. Schoonhoven krijgt dan ook geen dubbel schout<br />
ambt zoals Leiden, en begrenzingen van rechtsgebieden binnen de stad, zo die er al zijn ge<br />
weest, worden uitgewist.' 1<br />
Zon het nu zo zijn dat de situatie in Gouda te vergelijken is met die in Schoonhoven, dan<br />
bewijst dat dus nog niet het bestaan van een condominium. Maar in werkelijkheid springen<br />
bij alle overeenkomsten toch ook enkele verschillen in het oog. De belening van Nicolaas van<br />
Cats en de erfpachtuitgifte aan Sophie van der Goude vinden plaats in ver uiteenlopende ja-<br />
67 J.F. Niêrmeyer, 'Amsterdam als dochterstad van Utrecht, 7VG60 (1947) 40-49, aldaar 40, wijst erop dat het bij over<br />
name van stadsrecht niet /.o/cer gaat om de inl ichting van het bestuur als om de materiële inhoud van hel recht.<br />
68 OtfZBergh II, 1011 en 1012: Geselschap, 'De opkomst van Gouda', 23.<br />
69 J.G Visser, Schoonhoven. De ruimtelijke ontwikkeling van een kleine stad in hei riviercugehied gedurende de middeleeuwen (As<br />
sen 1964), vooral 31-37; idem, 'Schoonhoven opnieuw bezien', <strong>Historisch</strong> geografisch tijdschrift4 (1986) 65-75; F.W.N.<br />
Hugenholtz, 'Het ontstaan van de stad Schoonhoven', <strong>Historisch</strong>e encyclopedie Krimpeneneaard 7 (1982) 73-86.<br />
70 Resp. ÖHZBergh II, 392 = OSUTV, 20.30; OflZBergh II, 415 = OM'2063 en OHZBergh II, 430 = GSE/2077.<br />
71 Visser, Schoonhoven, 35; I lugenholtz, 'Hel ontstaan van de stad Schoonhoven', 75.<br />
72 Visser, 'Schoonhoven opnieuw bezien', 73-74.<br />
73 Hugenholtz, 'Het ontstaan van de stad Schoonhoven', 76.<br />
74 Er heeft in de stad Schoonhoven inderdaad een tweede rechtsgebied beslaan: de wijk bij de Lopikerpoort. Maai wc<br />
72<br />
spreken dan van een stadsuitbreiding van veel later datum. Streekarchief Krinipenerwaard, OA Schoonhoven inv.<br />
1129 f. ccxxxvi; Visser, Schoonhoven, 39 en 85.
Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad<br />
ren. Bij geen van beide rechtshandelingen vinden we sporen van een bewustzijn dat de over<br />
gedragen rechten slechts een deel van het stadsgebied betreffen (in de erfpachtuitgifte van<br />
1290 wordt de stad zelfs in het geheel niet genoemd). De twee Goudse oorkonden sluiten<br />
buitengewoon slecht op elkaar aan, ze vormen geen onderdeel van een samenhangend pak<br />
ket. Tenslotte mag het van betekenis zijn dat de directe tegenpartij van de graaf in Gouda<br />
niet de bisschop-elect is, maar 'slechts' deken en kapittel van Oudmunster.<br />
<strong>Holland</strong>s machtsspel<br />
Usurpatie door de <strong>Holland</strong>se graaf, die steunde op één van zijn meest ondernemende edel<br />
lieden, is dus een veel waarschijnlijker verklaring voor de verhoudingen in Gouda dan een<br />
condominium. Het komt er dan echter wel op aan vast te stellen in welk jaar de stadsrechtver<br />
lening zich moet hebben afgespeeld. De overgeleverde datum, 1272, is om een aantal rede<br />
nen minder waarschijnlijk. Men kan niet zeggen dat Floris V dan al op het toppunt van zijn<br />
macht is. In 1272 is hij slechts achttien jaar oud, en zijn eerste veldtocht tegen de Westfrie<br />
zen wordt een mislukking. Dat hij bij die gelegenheid op de gedachte was gekomen Nicolaas<br />
van Cats aan de Gouwemond te installeren om bij zijn tocht naar het noorden aan de zuid<br />
oostflank gedekt te zijn,' 5<br />
ligt niet voor de hand. Nicolaas van Cats zelf begint ook pas aan de<br />
opbouw van zijn machtspositie aan het hof." En voor Jan van Nassau moet het dieptepunt<br />
nog komen, met de machtsovername in Utrecht door de ambachtsgilden in verbond met<br />
Gijsbrecht van Amstel (1274), de tweejarige afwezigheid van de elect in Deventer (1274-76)<br />
en de verpanding van de kastelen Ter Horst, Vreeland en Montfoort aan de heren van Kuyk,<br />
van Amstel en van Woerden.<br />
In 1278 is Jan van Nassau zo wanhopig dat hij de opbrengst van de kruistochttienden steelt<br />
uit het dominicanenklooster in Utrecht. Voor Floris is het nu tijd de failliete boedel van de<br />
elect over te nemen en tegelijk met Van Amstel en Van Woerden korte metten te maken.' 8<br />
Op 26 juni 1279 sluiten de graaf en de elect een verdrag waarbij de laatste, om Floris' bijstand<br />
tegen de rebellen en boosdoeners te verkrijgen, in feite het Nedersticht aan <strong>Holland</strong> uitle<br />
vert.''' Met die rebellen wordt gedoeld op de bezitters van de verpande sloten, onder anderen<br />
Herman van Woerden die zich van Montfoort heeft meester gemaakt. De herovering van de<br />
ze sloten vindt plaats in de loop van 1280. 80<br />
De meest recente analyse van Floris' strategie legt<br />
de inpalming van het Sticht en de neutralisering van de heren Van Amstel uit als onderdelen<br />
'5 Voor het volgende: H.P.H. Jansen, '<strong>Holland</strong>, Zeeland en het Sticht 1100-1433', in: Algemene geschiedenis der .Vederhinden<br />
dl. 2 (Bussum 1982) 2S2-203, aldaar 299-303; R.P. de Graaf, 'De kastelen van Floris V als instrumenten van zijn<br />
machtspolitiek', in: D.E.H de Boer, E.H.P. Cordfunke en H. Sarfatij (red.), Wi Horens. De <strong>Holland</strong>se graaf floris Yin de<br />
samenleving van de dertiende eeuw (Utrecht 1996) 173-190. aldaar 177-186; De Graaf, Oorlog om <strong>Holland</strong>, 237. Een vergelijking<br />
met Haarlem en Delft, die stadsrecht kregen van Willem II toen deze nog heel jong was, gaat niet op: deze<br />
steden lagen niet in betwistbaar grensgebied.<br />
76 Geselschap, 'De opkomst van Gouda', 22.<br />
77 poenen, draaf en grafelijkheid, 98-99 en 103-106.<br />
'8 Op details van de gebeurtenissen behoeft niet te worden ingegaan. Zie behalve de al genoemde literatuur nog: E.<br />
Ketner, 'De elect Jan van Nassau en zijn tijd', BMGN 12 (1957) 1-25; F.W.N. Hugenholtz. Floris 1'(Bussum 1974, 2e<br />
dr.) 60-71; H.P.H. Jansen. '<strong>Holland</strong>, Zeeland en het Sticht 1100-14.33', NAGNU (Bussum 1982) 281-323, aldaar 299-<br />
303.<br />
79 Kelner, 'De elect Jan van Nassau', 14; Hugenholtz, floris V, 66.<br />
80 H. Obrecn, Floris l'(Gent 1907) 79-80; M.P. van der Linden, De burggraven van Montfoort in de geschiedenis van het sticht<br />
Utrecht en hel 'graafschap <strong>Holland</strong> (/dm. 1260-1490) (Assen 1957) 4. Volgens Melis Stoke, Rijmkroniek IV, S60v, duurde<br />
het beleg van Montfoort zelfs 'den zomer ende den winter dure'.<br />
73
Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad<br />
van Floris' geduldige streven om de gehele zuidelijke oever van de Zuiderzee in handen te<br />
krijgen. Pas na voltooiing van deze operatie kon hij aan de definitieve onderwerping van de<br />
West-Friezen beginnen. Die zou ditmaal niet worden ondernomen vanuit Kennemerland,<br />
maar door een maritieme expeditie over de Zuiderzee. 81<br />
Tot de machtigste medewerkers van Floris behoort in deze jaren Nicolaas van Cats. 82<br />
Hij is<br />
degene die in het najaar van 1278 voor Floris bezit neemt van de stad Utrecht en er een patri<br />
cisch regime installeert. 83<br />
Het is goed denkbaar dat Nicolaas de graaf ook geholpen heeft bij<br />
de financiering van zijn Stichtse avontuur door hem een lening te verstrekken. In ieder geval<br />
verklaart de graaf in 1282 dat Nicolaas nog 5000 pond van hem te goed heeft. 84<br />
De belening<br />
van Nicolaas met de Gouwemond en de daar gestichte nederzetting kan dan meerdere doe<br />
len hebben gediend: de beloning van een trouwe aanhanger, de schadeloosstelling van een<br />
crediteur, de versterking van een punt dat voor veldtochten tegen Montfoort en Utrecht gun<br />
stig gelegen is, en de vorming van een tegenwicht tegen het Woerdense Oudewater. In het<br />
grootse strategische concept dat Floris na zijn nederlaag tegen de West-Friezen in 1272 ont<br />
wikkelde, was uiteindelijk ook voor Gouda een plaatsje weggelegd. Ook de economische mo<br />
gelijkheden van de plek, met zijn vers gegraven haven aan de route 'binnen dunen', zullen<br />
de aandacht hebben getrokken. Smit heeft in 1932 al gewezen op de betekenis van de 'haven-<br />
politiek' van Zeeuwse edelen als Jan van Renesse. 87,<br />
Wat van Jan van Renesse gold met betrek<br />
king tot Zierikzee kan ook op Nicolaas van Cats en de Gouwemond van toepassing zijn ge<br />
weest. Dat het in deze omstandigheden van Floris V teveel gevraagd was ook nog rekening te<br />
houden met aanspraken van Stichtse heren op het Gouwegebied, spreekt vanzelf. De egards<br />
waarmee Floris de elect behandelde door het aan deze over te laten zelf in 1281 nog twee<br />
oorkonden ten gunste van Nicolaas van Cats op te stellen, kon hij voor deken en kanunniken<br />
van Oudmunster blijkbaar niet opbrengen. Van de kapittels verneemt men in de jaren rond<br />
1280 trouwens weinig. In een verdrag dat op 5 september 1278 gesloten werd tussen Floris V<br />
en de stad Utrecht, werd onder meer bepaald dat de stad bij een bisschopsvacature de kandi<br />
daat van Floris zou steunen: de kapittels bij wie de kanonieke bisschopskeuze berustte waren<br />
blijkbaar quantité négligeable. 86<br />
De proost van Sintjan, die namens de aartsbisschop van Keu<br />
len aan Floris de excommunicatie kwam aanzeggen, werd door hem gevangengezet. 87<br />
Een<br />
deel van de kapittelgeestelijkheid zou in deze jaren op de hand van Floris V zijn geweest. 88<br />
De belening door de <strong>Holland</strong>se graaf van Nicolaas van Cats met een stad-in-wording aan<br />
cle Gouwemond, onder veronachtzaming van Stichtse rechten, zou dus goed in de jaren om<br />
streeks 1279 passen. Daarmee is echter nog niet uitgelegd waarom Sophie van der Goude, in<br />
middels uit de voogdij van Cats overgegaan naar het huis Renesse, in 1290 alsnog een erf-<br />
81 De Graaf, 'De kastelen', 177-178 en 183.<br />
82 J.F. Niermeyer, 'Hel slicht Utrecht en het graafschap <strong>Holland</strong> in de dertiende eeuw', Algemene geschiedenis der Nederlanden<br />
II (Utrecht 1950) 269-305, aldaar 292, dateerl de opkomst van Cats op 1277. na de verjaging der Avesnes.<br />
Coenen, Graaf en grafelijkheid, 103-106, komt op 1275-76 uit.<br />
83 Ketner, 'De elect Jan van Nassau', 12.<br />
84 OHZBergh II nr. 467. Zie M Slingerland, 'Wie /al dat betalen? De financiering van Floris' machtspolitiek', in: Handel<br />
en wandel in de dertiende eeuw (Muiderberg 1986) 59-69, aldaar 65. Voor het financiële aspect van Floris' penetratie<br />
in U trecht zie ook J.W.J. Burgers, 'Tussen burgerij en adel. De financiële, politieke en maarschappelijke carrière<br />
van de Utrechtse patriciër Lambert de Vries (ca. 1250-1316?)', BMGN106 (1991) 1-32.<br />
85 H.J. Smit, 'Het begin van de regeering der Henegouwsche graven (1299-1320)',Bijdragen voorvaderiandschegeschiedenis<br />
en OMdheidkundeie reeks 2 (1932) 29-71, aldaar 46.<br />
86 Ketner, 'De elect Jan van Nassau', 13; Hugenholtz, Floris V, 64.<br />
87 Obreen, Floris V, 82v.<br />
88 Ketner, 'De elect Jan van Nassau'. 17.<br />
74
Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad<br />
pachtovereenkomst afsloot met het kapittel. Om dit te verklaren moeten we de<br />
erfpachtoorkonde aan nauwkeurige lezing onderwerpen. De formulering van de erfpachtuit<br />
gifte is merkwaardig. De omschrijving van de belending is up-to-dale. Willem de Witte 'die op<br />
de zijdwinde woont' (tegenwoordige lijd) is ook uit andere contemporaine documenten be<br />
kend. 89<br />
De erfpachtcanon wordt van tien tot dertig schellingen verhoogd. Anderzijds krijgt<br />
men nergens in het document de indruk dat er in het onderhavige gebied een stad ligt. De al<br />
aanwezige of binnenkort te verwachten economische betekenis van die stad wordt in de erf<br />
pachtcanon - dertig Utrechtse schellingen per jaar - niet doorberekend. 90<br />
Zelfs voor een<br />
plattelandsambacht is het bedrag opvallend laag. 91<br />
Is het slechts symbolisch? Van het feit dat<br />
jonkvrouw Sophie haar echtgenoot aan het erfpachtgoed lijftochtte kijkt men niet op: we<br />
zouden ook zo wel hebben geraden dat Jan van Renesse op de achtergrond een rol heeft ge<br />
speeld. Opmerkelijk is wel de nadruk die in de aanhef van de oorkonde wordt gelegd op het<br />
rijpe beraad en het indringende verzoek van de zijde van Sophie die aan de uitgifte vooraf<br />
zijn gegaan. Verder valt op dat de oorkonde niet alleen is bezegeld door Sophie zelf, maar<br />
ook door het bisschoppelijk hof en door Herman van Woerden. Alles wijst erop dat de erf<br />
pachtuitgifte aan Sophie en Jan een politieke zaak is geweest en dat de voorwaarden specifie<br />
ke bedoelingen van de contracterende partijen verbergen.<br />
Welke die zijn geweest, is een zaak van speculatie. Iets laat zich er toch wel over zeggen.<br />
De omstandigheden waren in 1290 vergeleken met de situatie van tien jaar eerder nogal ge<br />
wijzigd. Vanaf circa 1288 begonnen onder leiding van de domproost de kapittels zich in<br />
Utrecht te roeren tegen de elect, bij wie ze, terecht, het beheer van de kerkelijke goederen<br />
van het Sticht niet veilig achtten. Op hun instigatie vaardigde in januari 1290 paus Nicolaas<br />
IV een bul uit, waarin hij de grieven tegen de elect opsomde en hem voor de curie daagde.<br />
De greep die Floris op het Sticht had via zijn satelliet Jan van Nassau begon iets te verslap<br />
pen. Samenspel tussen de domproost en de Vlaamse vijanden van Floris is wel vermoed. 9<br />
"<br />
Wat Herman van Woerden betreft, deze had zich op 21 maart 1288 wel met de graaf ver<br />
zoend, maar die verzoening was halfhartig en leidde niet tot de opneming van Herman in<br />
de kring van Floris' intimi. 95<br />
En in Zeeland smeulde de opstandigheid tegen graaf Floris, die<br />
in maart 1290 zou uitbarsten in openlijke rebellie, waarbij de Zeeuwse edelen aansluiting<br />
vonden bij Gwijde van Vlaanderen. 94<br />
Eén van die edelen wasjan van Renesse, de schoonva<br />
der van Sophie van der Goude. Mag men de samenwerking van Jan van Renesse (jr.), Her<br />
man van Woerden en het kapittel van Oudmunster in de afsluiting van het erfpachtcontract<br />
van 1290 - een contract waarmee slechts een klein sommetje was gemoeid - zien als een po<br />
ging enige bundeling aan te brengen in de oppositie tegen Floris V? Als dit zo is, clan zullen<br />
bij het rijpe beraad dat aan het contract voorafging behalve het verloop van de Hendriks-<br />
sloot en de overige belendingen van het erfpachtperceel nog wel enige andere kwesties ter<br />
tafel zijn gekomen.<br />
Zo kan het zijn gegaan. Als de gegeven reconstructie juist is, welke gevolgtrekkingen kan<br />
89 Registrum Gmdonised. Immink, 104/5 en 230: zijn voet afgeslagen te Achthoeven bij Montfoort; ibidem 110/1: op<br />
treden als borg voor Dieiïc Scoutensone in verband met doodslag op Goeie.<br />
90 Bij de overgang op Jan van Blois in 1358 werd de canon verhoogd tot 10 pond!<br />
01 In de oudste rekening van Oudmunster brachten de tienden in Gasperdcn 140 pond op, die in Lexmond 46 pond,<br />
tienden in Jutfaas 8 pond. in Oudewater 20 pond enz. Dertig schellingen bedroeg de opbrengst van één hoeve<br />
(geen tiende?) in Portengen. Zie Van Roijen, BMHG 58 (1937) nrs. 1, 2, 3, 5 en 16.<br />
92 Niermeyer, 'Het sticht Utrecht', 297; Ketner, 'De elect Jan van Nassau', 2Iv.<br />
93 OHZBergh II, 632; Coencn, Graaien grafelijkheid, 119.<br />
94 Hugenholtz, floris V, 85-87. Voor de grieven van de Zeeuwen: Obreen, Fhiris V, 112-126.<br />
75
Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad<br />
men dan maken met betrekking tot de positie van Sophie van der Goude? De etappes in de<br />
levensgang van Sophie (voogdij door Cats nog tot in 1279, huwelijk met Renesse uiterlijk in<br />
1282) hebben elkaar sneller opgevolgd dan tot nu toe aangenomen, en haar geboortedatum<br />
zou, als andere gegevens zich er niet tegen verzetten, naar 1265-70 kunnen worden verscho<br />
ven (Geselschap reconstrueerde 1260-65). 95<br />
Duidelijk is in ieder geval dat Sophie aanvanke<br />
lijk een pion was op het schaakbord van enkele <strong>Holland</strong>se groten in het anti-Stichtse en anti-<br />
Woerdense kamp. De Stichtse connecties die haar familie, zoals we zullen zien, ook heeft ge<br />
had, waren tanende. Ze werden pas weer geactiveerd op het moment dat dit politiek oppor<br />
tuun was.<br />
Dirk van der Goude<br />
Daarmee zijn we aangekomen bij de vraag naar Sophies verwantschapsbetrekkingen. Wie de<br />
vader van Sophie van der Goude is geweest, blijkt uit geen enkel document. Drie personen<br />
komen in aanmerking: heer Dirk van der Goude, Wouter Gerard de burggraaf van Montfoort<br />
en Gerrit Wouter genaamd Spierinck. 96<br />
Driemaal wordt een Dirk van der Goude genoemd als getuige in een oorkonde: op 17 au<br />
gustus 1243 als 'dominus Theodericus de Gouda' temidden van <strong>Holland</strong>se edelen als Willem<br />
van Teylingen, Nicolaas Persijn, Dirk van Wassenaar, Nicolaas van Putten en Hendrik van<br />
Voorne in een oorkonde waarin graaf Willem II regelingen treft voor de kooplieden uit Lü-<br />
beck en Hamburg op doorreis in zijn gebied; 9<br />
' op 18 juni 1252 als 'Th. de Gouda' temidden<br />
van een reeks <strong>Holland</strong>se milites in een oorkonde van Rooms-koning Willem waarin deze de<br />
burgers van Utrecht het jus de non evocando verleent; 98<br />
en als 'Th. dominus de Gouda' op 25<br />
augustus 1260 in een akte van uitgifte door Aleid, voogdes van <strong>Holland</strong>, van een cope in Wad-<br />
dinxveen. 99<br />
Aan eerstgenoemde oorkonde hangt het zegel van Dirk van der Goude, een<br />
schild met zes (3,2,1) achtpuntige sterren. 1110<br />
Uit het kalendarium van Sint Servaas te Utrecht<br />
blijkt bovendien dat Dirk op 4 maart in een onbekend jaar moet zijn overleden;"" volgens<br />
het nccrologium van Oudmunster echter op 5 maart, dat eraan toevoegt dat een memorie<br />
wordt bekostigd uit de inkomsten van een hoeve in Vleuten. 102<br />
Of deze gegevens op één Dirk<br />
van der Goude slaan of wellicht op vader en zoon, 103<br />
valt moeilijk uit te maken. Wel is duide<br />
lijk, dat deze Van der Goudes personen van enig gewicht zijn geweest. Van de cope-uitgifte<br />
van 1260 kan men nog vermoeden dat Dirk van der Goude er als lokaal belanghebbende in is<br />
95 Geselschap, 'Zwaansdrecht', 8.<br />
96 Op deze plaats een woord van dank aan dis. N. Plomp van het Centraal Bureau voor Genealogie, die zo vriendelijk<br />
was aan de auteur mededeling te doen van de vondsten door hem betreffende de Van dei Goudes gedaan.<br />
97 OHZII nr. 632. Voor de in de oorkonde genoemde personen vgl. Coenen, Graaf rn grafelijkheid, 77v en 87.<br />
98 OHZU nr. 930.<br />
99 07/ZIII m. 1242.<br />
100 Corpus Sigillmum Neerlandicorum (Den Haag 1937-1910) nr. 886. ZieJ.E.J. Geselschap, 'De zegels en hei wapen van<br />
Gouda', in: E.C.M. Leemans-Prins (red.), /.egels en wapens van steden in Zuid-<strong>Holland</strong> (Den Haag 1966) 105-112. aldaar<br />
I06v.<br />
101 RAL. Verzameling Buchèll - Booth inv. 6: kalendarium van Sint Servaas, f. lliv. 'dominus Theodericus miles de<br />
Gouda'.<br />
102 Archief Aartsbisdom Utrecht 10 (1882) 313.<br />
103 Geselschap, 'De opkomst van Gouda', 20, op grond van de titulatuur dominus (1213) resp. miles (1252): Visser.<br />
'Gouda polderstad', 49; maar zie het nccrologium van Oudmunster. Voor de titulatuur zie nog Antheun Janse,<br />
'Adel en ridderschap in de tweede helft van de dertiende eeuw', in: De Boer, Cordfunke en Sarfatij, Wi Horens, 154-<br />
172. aldaar 159.<br />
76
gemoeid. 104<br />
Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad<br />
Maar in de beide andere oorkonden gaat het toch om boven-lokale aangelegen<br />
1 , b<br />
heden. Opvallend is ook dat deze Van der Goudes zowel <strong>Holland</strong>se als Stichtse connecties<br />
hebben. Weliswaar treden ze driemaal op als 'man' van de <strong>Holland</strong>se grafelijkheid, maar in<br />
één geval betreft het een Utrechtse affaire. Op banden met Utrecht wijzen eveneens de twee<br />
vermeldingen in Utrechtse necrologieën en het bezit van een hoeve in Vleuten. De nog te be<br />
spreken nauwe verwantschap met Wouter Gerard, de burggraaf van Montfoort, en het feit<br />
dat Sophie van der Goude ook goederen te Montfoort bezat, versterken nog de Utrechtse<br />
component. Dit is ook wat men venvacht bij een geslacht dat blijkens de naam 'Van der Gou<br />
de' in de grensstreek tussen <strong>Holland</strong> en het Sticht thuis is.<br />
Wouter Gerard<br />
Wouter Gerard (= Gerrit) komt tweemaal onder de getuigen in een oorkonde voor, als 'Wal-<br />
teri Gerhardi borchgravii de Montfort' respectievelijk 'Walterum dictum Gerart, castellanum<br />
in Montfort', in 1260 en 1262. 106<br />
Hij zegelt met zes zespuntige sterren (3,2,1) waarboven een<br />
barensteel met vier hangers."" Volgens Booth bezat Wouter Gerard het kasteleinsambt door<br />
zijn vrouw. 108<br />
Naar Booth aanneemt was dit Aleydis, de zuster van Odilia die gehuwd was met<br />
Roelof de Rover, de stamvader van het latere Montfoortse burggravengeslacht Rover. 109<br />
Maris<br />
heeft zich aangesloten bij deze hypothese over het huwelijk van Wouter Gerard met Aley<br />
dis. Voor de door Beelaerts van Blokland geformuleerde veronderstelling dat Wouter Ge<br />
rard de broer van Dirk van der Goude is geweest, hebben we een aantal aanwijzingen. 111<br />
Zijn<br />
zegel met de zes zespuntige sterren is verwant aan dat van de 14e-eeuw.se Van der Goudes. De<br />
zeldzame dubbele voornaam Wouter Gerrit komt in enkele latere takken van het geslacht<br />
Van der Goude voor: volgens Beelaerts van Blokland een betrouwbaar gidsfossiel in middel<br />
eeuwse genealogie. 112<br />
Daarbij komt nog de reeds genoemde arbitrale uitspraak door Floris V<br />
in 1292, waarbij Sophie van der Goude belangen in Montfoort blijkt te hebben." 3<br />
Het sterk<br />
ste argument is echter een door Buchell bewaarde aantekening uit het al genoemde kalenda<br />
rium van Sint Servaas, waarin naast Dirk van der Goude genoemd wordt 'Gerardus, castella-<br />
nus de Montfort, frater eins';" 4<br />
we moeten dan wel aannemen dat 'Gerardus' de dubbele<br />
naam Wouter Gerard vertegenwoordigt. Volgens Buchells notitie worden de broers samen<br />
herdacht op 4 maart. Dit zou kunnen betekenen dat de twee broers op dezelfde dag zijn over<br />
leden, bijvoorbeeld als gevolg van een militaire ramp. Maar het zou ook kunnen dat één van<br />
104 Zo terecht Geselschap, 'De opkomst van Gouda', 20.<br />
105 Anders Geselschap, 'De opkomst van Gouda', 19-20.<br />
106 OSUÏll, 1527 (Ul sept. 1260) en 1559 (22 jan. 1262).<br />
107 Corpus SiguTonm Neerlandicomm 1095: zegel aan OM'III, 1527 = RAU. charter archief Domkapittel inv. 1455. Geselschap,<br />
'De opkomst van Gouda', 20, meent nog dat het wapenschild is geflankeerd door een pauw links en een<br />
spiering rechts; mijns inziens staat er zowel rechts als links een vogel.<br />
108 RAU, Verzameling Buchell - Booth inv. I 73 f. 808.<br />
109 OSt/ni, 1562 (12 maart 1262).<br />
1 'O A. Johanna Maris. 'Bijdrage tol de geschiedenis van Montfoort',Jaarboek Oud Utrecht (1953) 1 10-129, aldaar 112: zie<br />
ook Van der Linden. De burggraven van Monlfnort, 1.<br />
1<br />
11 WA Beelaerts van Blokland, 'Opmerkingen aangaande het geslacht van de Poll', Nederkmdsche Leeuw 36 (1918)<br />
254; idem, 'Simon van der Goude, stamvader der geslachten van der Zevender en van Matenessc', Nederlandsche<br />
Leeuw 39 (1921) 89-91, aldaar 89.<br />
112 Beelaerts van Blokland, 'Simon van dei Goude', 89.<br />
113 OSITV, 2566.<br />
114 RAU, hs. 358 III f. I ISv.<br />
77
Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad<br />
de twee een memorie heeft gesticht voor zichzelf en zijn broer. In ieder geval wordt van Dirk<br />
na 1260 en van Wouter Gerard na 1262 niets meer vernomen, en als Sophie in 1279(?)-1282<br />
in de bronnen opduikt is er blijkbaar geen wettelijke mannelijke vertegenwoordiger van het<br />
geslacht.<br />
Gerrit Wouter Spierinck<br />
Ingewikkeld is de stand van zaken met betrekking tot Gerrit Wouter genaamd Spierinck, die<br />
ons bekend is als een eerdere bezitter van het erfpachtgoed van het kapittel van Oudmun<br />
ster. Beelaerts van Blokland en recent Hoek houden hèm voor de vader van Sophie van der<br />
Goude." 0<br />
Daarentegen heeft Geselschap een dergelijke nauwe verwantschap tussen Gerrit<br />
Wouter Spierinck en Sophie van der Goude nadrukkelijk bestreden, al sluit hij een zekere re<br />
latie tussen de Spierincks en de Van der Goudes niet uit. 116<br />
Om tussen deze beide uitersten te<br />
kunnen kiezen, besteden we achtereenvolgens aandacht aan de overlevering aangaande Ger<br />
rit Wouter Spierinck, aan de identiteit van het aan hem in 1264 verleende erfpachtgoed, en<br />
aan de overige 'Spierinck' genoemde personen die met de Van der Goudes in samenhang<br />
kunnen worden gebracht.<br />
Allereerst is het van belang onderscheid te maken tussen 'Geryt Wouter genoemt Spierin<br />
ck',"' die het erfpachtgoed in 1264 ontving, en de Gerrit Wouter (zonder 'Spierinck') die<br />
ditzelfde deed in 1220. De oorkonden waarbij deze uitgiften werden geregeld zijn niet be<br />
waard, maar er bestaan wel inhoudsopgaven, in beide gevallen in vijfvoud." 8<br />
Verwarring ont<br />
staat doordat één van de vijf inhoudsopgaven van de oorkonde van 1220 spreekt van 'Gerrit<br />
Wouter genoempt Spierink', een versie die ook in de secundaire literatuur is doorgedron<br />
gen." 9<br />
Tegenover de overige vier inhoudsopgaven van deze oorkonde legt de ene afwijkende<br />
tekst, UB Utrecht ms. 1176, geen gewicht in de schaal, temeer omdat deze tekst, zoals we nog<br />
zullen zien, méér corrupties bevat. 1<br />
' 20<br />
De vijf inhoudsopgaven van de oorkonde van 1264 le<br />
zen unaniem 'Gerrit Wouter genaamd Spierinck'. Er zijn dus twee Gerrit Wouters geweest,<br />
van wie de oudste niet, de jongste wel de toenaam Spierinck droeg. Ongetwijfeld zijn ze ver<br />
want geweest: men kan denken aan vader en zoon, of eerder nog, gezien de tijdsafstand van<br />
44 jaar en het gebruikelijke vernoemingspatroon, aan grootvader en kleinzoon. Van elders<br />
zijn de beide Gerrit Wouters niet bekend, tenzij de tweede identiek is aan de Gerardus Spie<br />
ring die in 1257 als coadiulor van Floris de Voogd betrokken is bij een scheidsrechterlijke uit<br />
spraak tussen Floris en zijn man Gijsbrecht van Amstel enerzijds, bisschop Hendrik van Vian-<br />
den en de stad Utrecht anderzijds. 121<br />
115 Beelaerts van Blokland, 'Opmerkingen aangaande van de Poll', 255; Hoek, 'Het land langs de benedenloop', 150.<br />
116 Geselschap, 'Zwaansdreeht', 9-10.<br />
117 Zo gespeld ARA, GvH 2120 f. 58v n. 549.<br />
118 Zie bijlage, nrs. 4 en 5,<br />
119 O.a. Geselschap, 'Zwaansdreeht', 9. De 'verkeerde' versie is ook afgedrukt OSUV, 3051, hetgeen de verwarring in<br />
de hand /al hebben gewerkt.<br />
120 Dat de versie ARA, GvH 2117 f. 5 'Geraerd Wouterssoen ridder' leest (en f. 4v op 1264 'Gherairt Wouters ghenaempt<br />
Spierinc') is een begrijpelijke verschrijving bij de dubbele voornaam en doet hier niet terzake.<br />
121 ÓSUm, 1413 (12juni 1257).<br />
78
Het erfpachtgoed<br />
Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad<br />
Dat in dit verband zoveel aandacht aan Gerrit Wouter Spierinck wordt besteed heeft alleen<br />
zin als we mogen aannemen, dat hij inderdaad de vorige bezitter (of één van de vorige bezit<br />
ters) is geweest van het in 1290 aan Sophie van der Goude gegunde erfpachtgoed: tiend, tijns<br />
en gerecht in het gebied tussen Hendrikssloot, IJssel, Zijdwende en Piclede. Nu is de moei<br />
lijkheid dat geen van de inhoudsopgaven van de acten van uitgifte een volledige omschrijving<br />
van het erfpachtgoed geeft: we vinden slechts verkorte aanduidingen als 'de broektienden en<br />
cle heerlijkheid omtrent ter Goude' of 'hetzelfde'.<br />
Geselschap heeft daarom de identiteit van het goed van 1220 (en 1264) met dat van 1290<br />
bestreden. In zijn argumentatie ging hij uit van de afwijkende inhoudsopgave van de oorkon<br />
de van 1220, die het verleende goed omschrijft als 'den Brouckthiende ende heerlickheyt<br />
Stref omtrent ter Goude'. De door de uitgevers van het oorkondenboek Utrecht gegeven uit<br />
leg van Stref als 'cum iustitia seculari' (met de wereldlijke rechtspraak) verwierp hij. Hij be<br />
riep zich vervolgens op de in Gouda bewaarde inhoudsopgavenlijst, 122<br />
één van de tekstgetui<br />
gen voor de op het onderhavige erfpachtgoed betrekking hebbende oorkonden. Deze<br />
Goudse lijst bracht hij, op zich scherpzinnig en juist, met de inventaris-Suys in verband, 1<br />
-'' om<br />
dan te constateren dat we in beide lijsten te doen hebben met een xvülekeurige verzameling do<br />
cumenten betreffende uiteenlopende goederen in de omgeving van Gouda, Moordrecht en<br />
Schoonhoven. Zo kan hij de 'heerlijkheid Stref' van zijn tekstgetuige voor de oorkonde van<br />
1220 op Streefkerk laten slaan en een directe connectie tussen Gerrit Wouter Spierinck en<br />
jonkvrouw Sophie loochenen. 121<br />
Het is Geselschaps verdienste te hebben ingezien dat de identiteit van het erfpachtgoed<br />
van 1220-1264 met dat van 1290 problematisch is, en dat dit repercussies heeft voor de genea<br />
logie van de Van der Gottdes. Maar het resultaat waartoe hij is gekomen, moet worden ver<br />
worpen. Dat hij juist van ms. UB Utrecht 1176 uitging, blijkt achteraf een valse start. Nadere<br />
bestudering van de inhoudsopgavenlijsten leert, 123<br />
dat op enkele andersoortige documenten<br />
na (deze betreffen met name de proosttienden) de verkort weergegeven documenten alle be<br />
trekking hebben op het door het kapittel van Oudmunster aan heren van Gouda verstrekte<br />
erfpachtgoed. Alleen geven de lijsten deze documenten niet in chronologische volgorde. De<br />
ze algemene overweging wordt versterkt door enkele specifieke gegevens. Eén weergave van<br />
de oorkonde van 1264 voegt aan de korte omschrijving van het goed toe, dat dit eertijds door<br />
bisschop Andries aan de kerk van Oudmunster is geschonken. I2fi<br />
We mogen aannemen dat<br />
deze informatie aan het document zelf is ontleend; zij legt dus de verbinding met de schen<br />
king die Andries van Kuyck in 1139 aan de kanunniken van Oudmunster deed en waarvan de<br />
oorkonde niet in regest maar in extenso is overgeleverd. 127<br />
Hiermee is de identiteit van de rechtstitel van 1264 (en dan ook wel die van 1220) met de<br />
erfpacht van 1139 bewezen, echter nog niet de gelijkheid met het erfpachtgoed van 1290;<br />
daarbij komt dat de in 1139 opgegeven belendingen afwijken van die van 1290. Het bewijsma-<br />
122 StrAHM, OA Gouda 760. Zie de bijlage.<br />
123 ARA. GvH 2102.<br />
124 Geselschap, 'Zwaansdreeht', 9v.<br />
125 Behalve OA Gouda inv. 760 en GvH 2102 ook GvH 2117 en 2120. Op de onderlinge afhankelijkheid van die lijsten<br />
kan hier niet worden ingegaan.<br />
126 GvH 2117 f. 4v.<br />
127 OSUl, 374 = OH/A, 119.<br />
79
Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad<br />
teriaal is echter nog niet uitgeput. In een in 1348 aangelegd manuaal van Oudmunster wordt<br />
het erfpachtgoed, dat dan door Jan van Beaumont wordt genoten, omschreven met cle belen<br />
dingen van 1290 maar met de toevoeging dat 'dit ons door bisschop Andries geschonken<br />
is'. 128<br />
Daarmee staat de identiteit van het goed van 1348 (en dat van 1290) met de oorspron<br />
kelijke schenking van 1139 vast, en indirect is dan ook het verband tussen het goed van Gerrit<br />
Wouter Spierinck en dat van Sophie van der Goude bewezen.<br />
Deze bewijsvoering is niet nieuw. Zij is al in 1932 door Fockema Andreae naar voren ge<br />
bracht. 12<br />
' 1<br />
Hoewel zijn artikel later bepaald niet aan de aandacht is ontsnapt, is de portee van<br />
wat Fockema Andreae beweerde niet goed doorgedrongen. Dat is wel enigszins begrijpelijk.<br />
Fockema's gedachtengang komt erop neer, dat een rechtstitel die oorspronkelijk een terrein<br />
aan de Gouwe aanduidde, later op het Land van Stein van toepassing is verklaard. Tussen de<br />
rechtstitel en de geografische extensie ervan is - aldus Fockema - in de loop van de geschie<br />
denis het verband zoek geraakt. Omstreeks 1357-1358 wisten de heren van Blois en het kapit<br />
tel van Oudmunster niet meer precies waarop de aloude rechtstitel sloeg. Onderhandelingen<br />
leidden tot een hernieuwde fixatie, die onbedoeld afweek van de oorspronkelijke van 1139.<br />
Hoe paradoxaal ook, de overvloed aan vermeldingen van het erfpachtgoed in combinatie<br />
met het steeds verschuiven van de daarin opgegeven belendingen maken Fockema's oplos<br />
sing onontkoombaar. Er behoeven aan zijn theorie slechts twee retouches te worden aange<br />
bracht. Volgens de auteur is de rechtstitel pas in de 15e eeuw definitief op het Land van Stein<br />
van toepassing verklaard. Maar uit een rekeningpost die aan Fockema is ontgaan, blijkt dat<br />
de identificatie van het erfpachtgoed met het Land van Stein in 1358juist het resultaat van de<br />
onderhandelingen tussen Blois en Oudmunster is geweest. 130<br />
En nam Fockema slechts één<br />
topografische verschuiving aan, onzes inziens hebben er twee plaatsgevonden. De in 1139 op<br />
gegeven belending - aan de Gouwe met de Swanesdrisch als benedengrens - impliceert een<br />
bovenstroomse ligging aan de Gouwe, omdat anders de IJssel als grens zou zijn genoemd. De<br />
omschrijving van 1290 laat zien dat dan de IJssel wel de zuidgrens is en dat bovendien beide<br />
oevers van de Gouwe zijn betrokken. En tenslotte vinden we de rechtstitel in 1358 verder<br />
oostwaarts gesitueerd, in het Land van Stein.<br />
Er zijn nog meer aanwijzingen voor een connectie tussen Spierinck en Van der Goude.<br />
Het kan geen toeval zijn dat de dubbele voornaam Gerrit Wouter, in omgekeerde volgorde,<br />
ook gedragen wordt door de burggraaf van Montfoort Wouter Gerrit. Als cle door Geselschap<br />
gedane waarneming van een spiering als schildhouder in het wapen van Wouter Gerrit juist<br />
is, onderstreept deze nog eens de relatie tussen de burggraaf en Gerrit Wouter Spierinck.' 11<br />
Andere gegevens leiden wel niet direct van Spierinck naar Van der Goude, maar tonen<br />
toch aan dat het optreden van Gerrit Wouter Spierinck in 1264 (en van zijn grootvader in<br />
1220) in het grensgebied van <strong>Holland</strong> en Sticht meer dan alleen toevallig is. In augustus 1291<br />
draagt een Gerard Wolter land in het gebied van Montfoort aan deken en kapittel van de<br />
Dom op om deze in erfpacht terug te ontvangen." 2<br />
In het Registrum Guidonis is op het jaar<br />
1308 sprake van een verzoening na een verminking, waarbij 'Gert Wouters kinder' betrokken<br />
zijn. 133<br />
Een en ander speelt zich afin cle omgeving van Oudewater. Mogelijk gaat het hier om<br />
128 RAU, Archief Oudmunster inv. 934 f. 22v: 'quos dedit nobis Andreas episcopus'; bijlage nr. 12.<br />
129 Fockema Andreae, 'Stein, het ontstaan van een vrije hooge heerlijkheid', 407-410.<br />
130 ARA, Archief Graven van Blois inv. 31 f. 39: bijlage nr. 13 en 14.<br />
131 Geselschap, 41e opkomst van Gouda', 20.<br />
132 OSUV, 2500.<br />
I 33 Ri'gislntni Gtt/flnnis, ed. Immink, 55 paragraaf 17.<br />
80
Af b. 2. Het erfpachtgoed. Legenda:<br />
rivier<br />
= gegraven Haven<br />
— singels van 1350<br />
1 = ligging in 1139 (bij benadering)<br />
2 = ligging in 1290 (bij benadering)<br />
3 = ligging in 1358<br />
Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad<br />
dezelfde Gerrit Wouter als de zoeven genoemde. In een dorsale aantekening op een Goudse<br />
rentebrief uit 1.373 staat vermeld dat de rente gegeven werd door 'Gherd Wouter van Slu-<br />
püc', die op de hoek van cle Dijkspoort en de Koningstraatsgracht woont. 134<br />
De naam Spie<br />
rinck is in Gouda niet onbekend. Wouter Spierinck was schepen in 1331, 1338 en 1343; hij ze<br />
gelde: boven twee wolscharen (?), onder één zespuntige ster. Een familierelatie met Gerrit<br />
Wouter Spierinck ligt zeer voor de hand. Een Pieter Spijerincksoen wordt genoemd in een<br />
belending aan het Groenendaal in een Goudse pachtoorkonde van 1362.' 3r<br />
' Bekend is ook de<br />
Spieringstraat; de eerste vermelding daarvan is echter pas van 1408, 13(5<br />
voordien heette deze<br />
straat Hofstraat.<br />
Buiten Gouda treffen we de naam Spierinck zeer vaak aan. In veruit de meeste gevallen is<br />
er van een aantoonbare relatie mei de 'Goudse' Spierincks echter geen sprake, en men<br />
krijgt de indruk dat de toenaam 'Spierinck' op meerdere plaatsen spontaan is opgeko-<br />
34 StrAHM, Archief Sint Jansker-k regest 94 (1 mei 1373).<br />
35 StrAHM, Archief Sint Janskerk regest 49 (22 juni 1362).<br />
36 StrAHM, Archief Gasthuizen inv. 544 f. 4.<br />
81
Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad<br />
men. 1,1<br />
' Enkele Spierincks zijn echter wel een bespreking waard. De interessantste daarvan is<br />
Wouter Spierinck, een nobilis, die in de jaren 1190-1227 herhaaldelijk wordt genoemd in<br />
Gelderse, Stichtse en <strong>Holland</strong>se oorkonden waarin behalve de landsheren van deze gewes<br />
ten ook onder anderen de hertog van Brabant en de bisschop van Luik zijn betrokken. Wou<br />
ter Spierinck was dus een persoon van een zekere importantie. Des te betreurenswaardiger is<br />
het dat we van zijn herkomst zo weinig weten. Van Winter plaatste hem in de Gelderse sfeer,<br />
maar zij was zich van zijn <strong>Holland</strong>se connecties niet bewust. 138<br />
Coenen brengt de naam Spie<br />
rinck in verband met het Spieringmeer bij Haarlem, dat later in het Haarlemmermeer is op<br />
gegaan. 139<br />
Hij wijst er met name op dat Wouter Spierinck enige malen samen met Persijns<br />
en Van Haarlems wordt aangetroffen. Eerder nog legde Vermast een relatie tussen Wouter<br />
Spierinck en de Uten Goyes. 140<br />
Van deze drie suggesties is voor de laatste het meest te zeg<br />
gen. Het optreden van Wouter Spierinck zowel in Gelders-Brabantse als in Stichtse en Hol<br />
landse aangelegenheden valt het best te verklaren wanneer men hem in het centrale rivie<br />
rengebied gegoed acht. In cle oorkonden waarin hij als getuige optreedt wordt hij een<br />
enkele maal geassocieerd met een Uten Goye. 141<br />
In één van de andere oorkonden getuigt hij<br />
in een geschil waarbij ook de graaf Uten Goye betrokken was. 14<br />
" De heren Uten Goye heb<br />
ben de hoge rechtsmacht in het oude graafschap Lek-en-IJssel bekleed. 143<br />
De naam Spierin-<br />
gus komt in het geslacht Uten Goye voor, zoals door Geselschap terecht is opgemerkt. En<br />
blijkens het Registrum. Guidonis moet in 1315 een persoon genaamd Spiering zoengeld beta<br />
len na een vechtpartij waarbij enkele doden zijn gevallen; onder zijn borgen bevindt zich Gi-<br />
sebrecht uten Goy. 14<br />
' 1<br />
Is deze relatie tussen Spierinck en Uten Goye steekhoudend, dan be<br />
vinden we ons misschien ook met Henricus dictus Spirinck, in of kort na 1249 schout van de<br />
stad Utrecht, 146<br />
in dezelfde verwantenkring. Nog een familielid zou de domkanunnik Gise-<br />
bertus dictus Spirinc kunnen zijn, die in 1283 een erfpachtovereenkomst afsluit voor een hof<br />
stede in het Utrechtse Springwijk. 14<br />
' Met een connectie tussen een geslacht Spierinck, het<br />
Utrechtse en het Goudse Springwijk zou de ring dan gesloten zijn. 148<br />
Voorzichtigheid is ech-<br />
1 37 Bijvoorbeeld in 1282 Didderinc Spirinc in een belending te Ha/erswoude in het Oude Register van graaf Florens,<br />
171; Jan Spierinc, in 1408 genoemd in een Woudrichemse schepenakte bewaard in de Goudse kloosterarchieven<br />
(regest 214) en Wilhelmus dictus Spirinc vermeld in 1280 in verband met een geldlening (O.ST'2060). De naam is<br />
ook gangbaar in het land van Heusden: P.C.M. Hoppenbrouwers, Ken middeleeuwse samenleving. Het Land van Heusden,<br />
ca. 1360 -ca. 15152 din. (Groningen 1992) 179-180.<br />
138 J.M. van Winter. Minislericiliteit en ridderschap in Gelre en Zutphen 2 dhr. (Groningen 1962) lijst G nr. .35. Zie nog OSl'<br />
1060.<br />
139 Coenen, Graaf en grafelijkheid, 54v.<br />
140 P.G.F. Vermast, 'De Heeren van Goye', NederlandscheLeeuw66 (1949) 259-410, aldaar 304, 312, 346-347.<br />
141 OB Gelre-ZuiphenSK (1190).<br />
142 ÖSl/757 (1227).<br />
143 Dekker, Kromme Rijngebied, 383-385; A.L.P. Buitelaar, De Stichtse ministerialileil en de ontginningen in de L 'trecktse Vechtstreek<br />
(Hilversum 1993) 52-53.<br />
144 In 1245 en 1259; Vermast, 'Heeren van Goye', 346; Geselschap. 'Zwaansdreeht', 10.<br />
145 Registrum Guidonis, ed. Immink. 136-137 en VgL 234.<br />
146 OSl'1197 (8 april 1249 of later). Volgens Vermast, 'Heeren van Goye', 347 was hij één van de nobiles vassauHvaa de<br />
domproost.<br />
147 OSU2165 (21 mei 1283); Vermast. 'Heeren van Goye'. 346. Vergelijk nog Phylippus dictus Spiring, vermeld OSl<br />
2344 (29 juli 1288) en RAU, ras. 358 f. 3 (6 nov. 1306) en zijn zoon Jan Philips Spierinxsoon, die volgens RAU, ms.<br />
343 II f. 88 te Utrecht woonachtig is en verlijd wordt met zes morgen onder IJsselsteyn en 20 morgen onder Montfoort;<br />
Vermast, 'Heeren van Goye', 347. Nog een Jan Philips Spierinxsoon wordt genoemd onder de <strong>Holland</strong>se<br />
leenmannen in Slicht en Gelre in 1398: Van Mieris, Groot charter-boek, III. 675.<br />
148 Geselschap, 'Zwaansdreeht', 10.<br />
S2
Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad<br />
ter geboden, omdat de naam Spiering ook elders voorkomt zonder bewijsbaar verband met<br />
de Uten Goyes of de Van der Goudes.<br />
De vader van jonkvrouw Sophie<br />
Verder voortgaan op deze weg leidt bij gebrek aan gegevens tot speculatie. We moeten nog<br />
even terug naar Gerrit Wouter Spierinck. Er is nu wel vastgesteld dat er een connectie heeft<br />
bestaan tussen hem en jonkvrouw Sophie, maar niet hoe nauw deze was. Mogen we hem, met<br />
Beelaerts van Blokland en Hoek, als de vader van Sophie beschouwen? Hoewel absolute ze<br />
kerheid niet te verkrijgen is, pleiten enkele overwegingen ertegen. Sophie wordt ondubbel<br />
zinnig 'Van der Goude' genoemd, niet Spierinck. Sterk is dit argument niet, omdat een fami<br />
lienaam als Van der Goude, eventueel gekoppeld aan het voornaamste bezit, ook in<br />
vrouwelijke lijn kon vererven. Andere omstandigheden leggen meer gewicht in de schaal. In<br />
dien de hierboven gereconstrueerde verbinding via Wouter Spierinck naar de Uten Goyes<br />
juist is, behoorde Gerrit Wouter Spierinck tot een geslacht dat op zijn retour was. 149<br />
Jonk<br />
vrouw Sophie echter vertegenwoordigde een familie die politiek interessant was voor de gro<br />
te <strong>Holland</strong>se heren. Het belangrijkst is dat Sophie als erfdochter Van der Goude al in 1279<br />
(zelfs al in 1272 volgens de traditionele opvatting) een aantrekkelijke partij was, en wel op<br />
grond van <strong>Holland</strong>se aanspraken, niet op grond van de Stichtse rechtstitel, die ze immers pas in<br />
1290 verwierf. Daarbij komt dat we tussen 1264 en 1290 voor het Oudmunsterse erfpacht<br />
goed geen rechtsovergang kennen, terwijl de inhoudsopgaven de indruk maken het oorkon-<br />
denmateriaal tamelijk volledig weer te geven. Het is dus goed mogelijk dat Gerrit Wouter<br />
Spierinck nog tot kort voor 1290 geleefd heeft. In dat geval kan hij niet de vader van de erf<br />
dochter Sophie zijn geweest. Of hij geen andere erfgenamen bezat valt niet te zeggen (de al<br />
genoemde Goudse schepen Wouter Spierinck zou een nazaat kunnen zijn geweest). In ieder<br />
geval trad jonkvrouw Sophie in 1290 in zijn rechten mede op grond van de ijzersterke positie<br />
die haar echtgenoot Jan van Renesse toen bezat.<br />
Dan blijven als kandidaten voor het vaderschap over heer Dirk en Wottter Gerrit. Tussen<br />
deze beiden is het moeilijk kiezen. Sophie had slechts een dochter, Margriet; wettige kleinzo<br />
nen die de naam van hun grootvader, de vader van Sophie, verraden zijn niet voorhanden.<br />
Mijns inziens heeft Dirk toch een zekere voorkeur. Het bewaard gebleven zegel van Wouter<br />
Gerrit heeft een barensteel; hij zal dus de jongere zoon zijn geweest. Zijn de twee broers in<br />
derdaad tegelijkertijd omgekomen, dan heeft Wouter Gerrit geen tijd gehad zijn broer als<br />
heer van der Goude op te volgen; hij wordt in ieder geval nergens als zodanig aangeduid.<br />
Dan was Dirk ook de laatste heer van der Goude voor Sophie, en die zal hem eerder zijn op<br />
gevolgd omdat ze zijn dochter dan omdat ze zijn nichtje was.<br />
In de stamboom zijn de aldus vastgestelde familieverhoudingen weergegeven, waarbij na<br />
het voorgaande over het hypothetische karakter van deze reconstructie niets meer behoeft te<br />
Worden gezegd.<br />
149 Buitelaar, Stichtse mmistmaUteü, 337.<br />
83
Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad<br />
In deze stamboom is ook aan de overige verwanten van Sophie - voorzover tijdgenoot - een<br />
plaats toegekend. 1:,H<br />
De tot nu toe niet behandelde personen in de generatie van Sophie (be<br />
halve Gerard ook Aernout en Willem Witte en Simon van der Goude) worden als bastaarden<br />
van heer Dirk van der Goude beschouwd.' 3l<br />
De rol van Sophie van der Goude als erfdochter<br />
sluit het bestaan van wettige mannelijke nakomelingen van het huis Van der Goude uit 152<br />
De<br />
riddermatige familie Van der Goude die in de 14e eeuw zo'n prominente rol in de stad zou<br />
spelen - de broeders Jan, Jacob en Dirk en hun neefs Oude en Jonge Dirk Willemsz waren er<br />
de bekendste vertegenwoordigers van - stamde af van de gebroeders Aernout en Willem Wit<br />
te. Dit impliceert dat de goederen waarover zij beschikten - ze lagen zowel aan en nabij de<br />
Spieringstraat als elders in en om Gouda - géén bruikbaar aanknopingspunt bieden voor de<br />
reconstructie van het bezit van de oude heren Van der Goude. De graven van Beaumont en<br />
Blois, niet de 14e-eettwse Van der Goudes, zijn de opvolgers van de heren Van der Goude ge<br />
weest.<br />
De stad Gouda<br />
Aan het begin van deze bijdrage is gewaarschuwd tegen de kortsluiting die kan ontstaan, wan<br />
neer men aan heterogene bronnen ontleende topografische gegevens te snel met elkaar in<br />
verband brengt. Voorzichtigheid is ook geboden als men details afkomstig uit archivalisch<br />
150 De raadselachtige Gerardus de Goude, die in het vroegste op 1282 gedateerde bestanddeel van hel Oude Register<br />
van Graaf Horens wordt genoemd als bezitter van 30 morgen tussen Alfen en de Gouwe ('Oude Register', 115) is<br />
hier opgevat als bastaardzoon van heet- Dirk van der Goude; enig positief bewijs voor juist deze verbinding ontbreekt<br />
echter.<br />
151 Een uitgebreide bewijsvoering kan in dit bestek niet worden geleverd. De auteur werkt aan een systematische genealogie<br />
van de Van der Goudes.<br />
152 Zo ook Buiskool, 'De ruimtelijke ontwikkeling', 39. Met de door hem in 1293 gesignaleerde Jan van der Goude<br />
(OHZBergh II, 856) is echter niemand anders bedoeld dan Jan van Renesse junior, de man van Sophie.<br />
153 Voor de Hof wordt daarom het probleem door Buiskool, 'Het kasteel van Gouda', 31-32 terecht gesignaleerd. Van<br />
Dasselaar en Sprokholt, 'Geologie en vroegste geschiedenis', 23, negeren het ten onrechte.<br />
8 I
Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad<br />
bronnenmateriaal gaat interpreteren met behulp van resultaten van historisch-geografisch<br />
en archeologisch onderzoek. We zien er daarom ook van af, voor de rechtstitels die in het bezit<br />
der Van der Goudes waren, concrete ontginningsblokken aan te wijzen. De ons overgeleverde<br />
omschrijvingen stammen doorgaans uit een latere periode clan die van de ontginningen.<br />
Uiteraard mag de historicus voor de resultaten van andere disciplines de ogen niet sluiten.<br />
In verband met het ontstaan van de stad Gouda vragen daarom aan het eind van dit onder<br />
zoek nog twee kwesties om commentaar: het door de archeologen van 'Golda' gewonnen in<br />
zicht dat zich op de plaats van de latere Molenwerf een motte heeft bevonden; en de situe<br />
ring door Visser van de oudste rondom 1250 uitgegeven stadskern in de onmiddellijke<br />
nabijheid van de Haven, een gegraven nieuwe Gouwemond. Beide inzichten worden geac<br />
cepteerd, aan de orde is alleen de vraag wat ze betekenen.<br />
De motte die nu in het centrum van Gouda is getraceerd, is slechts één van de adellijke<br />
versterkte plaatsen in de directe omgeving van Gouda geweest. Vergelijkbare ronde burchten<br />
zijn onder meer gesignaleerd onder Oukoop (de Wiltenburg), bij de kerk van Waarder en in<br />
de Hornpolder aan de Meije. 1<br />
' 4<br />
In het door vervening vergraven gedeelte van de Gouwe<br />
streek kunnen er nog meer hebben gelegen. Uit het voorafgaande historische betoog kan de<br />
conclusie worden getrokken dat, afgezien van dc van elders komende <strong>Holland</strong>se geslachten<br />
zoals Brederode en Foreest, in het Gouwegebied minstens twee - onderling verzwagerde<br />
maar duidelijk te onderscheiden - families actief zijn geweest: de Spierincks en de Van der<br />
Goudes. Voor de Goudse motte moet het probleem dus zó worden geformuleerd: welke re<br />
den hebben we om juist déze motte (en niet bijvoorbeeld de Wiltenburg) met de familie Van<br />
der Goude (en niet met Spierinck) in verband te brengen?<br />
Een sluitend bewijs voor een dergelijke aanname is niet te leveren, maar we hebben wel in<br />
dicaties. De naam die het geslacht Van der Goude voerde is een sterk argument voor een lo<br />
kalisatie van hun thuisbasis in de directe nabijheid van de rivier de Gouwe. En voor een bo<br />
venstroomse plaatsing van hun huis is er geen reden, nu blijkt dat het erfpachtgoed van 1139,<br />
dal in oorsprong stroomopwaarts is te situeren, jonkvrouw Sophie is aanbesterven niet vanwe<br />
ge de Van der Goudes maar vanwege de Spierincks. De Goudse Spieringstraat, in de onmid<br />
dellijke nabijheid van de Molenwerf, mag niet als tegenbewijs gelden: deze naam komt im<br />
mers pas vanaf 1408 voor. 155<br />
Er is nog een indirect argument dat ervoor pleit de motte aan Dirk van der Goude (vader<br />
en zoon) toe te wijzen. De belangrijkste maatregel die tot de opkomst van Gouda als stad leid<br />
de, is het graven van de Haven geweest. De Haven heeft bovendien de topografische struc<br />
tuur van de oudste stad beslissend beïnvloed. 1511<br />
Het aanleggen van de Haven kan weer niet<br />
los worden gezien van de vorming van de scheepvaartroute 'binnen dunen'; Zuiderzee - IJ -<br />
Spaarne - Rijnlandse meren - Oude Rijn - Gouwe - IJssel en dan via de Zuidhollandse en<br />
Zeeuwse eilanden richting Vlaanderen. 157<br />
Deze route kreeg in beginsel zijn beslag toen de<br />
bovenloop van de Gouwe door een nieuw kanaal via Boskoop mei de Oude Rijn in verbin<br />
ding werd gebracht. Dit kanaal dateert van na de ontginning van Boskoop, omdat het deze<br />
154 P.C. Beunders, 'De vroegste bewoning op de veenwildernis in <strong>Holland</strong>s Midden', Heemtijtlinghen. Orgaan derStichts-<br />
<strong>Holland</strong>se <strong>Historisch</strong>e Vereniging22 (1986) 2-23.<br />
155 Zie hierboven noot 135.<br />
156 Visser, 'Gouda, de wording van een polderstad', 47-48.<br />
157 Het belang van deze route voor de opkomst van Gouda is uiteraard vaker gesignaleerd, bijvoorbeeld Buiskool, 'De<br />
ruimtelijke ontwikkeling', 52.<br />
85
Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad<br />
Afb. 3. De Haven, Gouda. Gekleurde pentekening, 19e eeuw. Museum Catharina Gasthuis. Foto<br />
StrAHM.<br />
doorsnijdt; het wordt in 1244 voor het eerst genoemd. 158<br />
Dat kanaal was in eerste instantie<br />
nodig voor een goede afwatering. Maar toen men zich de betekenis ervan voor de scheep<br />
vaart realiseerde, kan de aanleg van de Gouwehaven niet lang meer op zich hebben laten<br />
wachten. We kunnen die aanleg slechts bij benadering dateren. Visser plaatst de uitgifte van<br />
de percelen aan de Haven en de Spieringstraat omstreeks het midden van de 13e eeuw: in die<br />
periode moeten we dan ook de vorming van de Haven zoeken. Nu is het in dit verband sug<br />
gestief dat de oudste vermelding van een Van der Goude, de oorkonde van 1243, de regeling<br />
van de doorvaart door <strong>Holland</strong> van kooplui uit Hamburg en Lübeck betreft. 159<br />
Verplaatst dit<br />
ons niet in de context waarin ook de havenwerken aan de benedenloop van de Gouwe hun<br />
beslag hebben gekregen? En geeft deze oorkonde dan niet tevens een aanwijzing voor de be<br />
trokkenheid van Dirk van der Goude bij deze werkzaamheden? Er is, kortom, alle reden om,<br />
met Visser,"' 0<br />
aan Van der Goude het initiatief voor de verbetering van de infrastructuur van<br />
de Gouwemond toe te kennen en hem tevens, met Van Dasselaar en Sprokholt,"' 1<br />
voor de ge<br />
bruiker van de nabijgelegen motte te houden.<br />
We zijn nu ook beter in staat in de vroege geschiedenis van Gouda twee beslissende stadia<br />
158 Boskoop: OHZl, 423. Kanaal: OHZU, 644. Zie Van de Ven, 'De uilwatering', 12. Buiskool, 'De ruimtelijke ontwik<br />
keling', 6 noemt het jaartal 1233, maai beroept zich daarvoor ten onrechte op Van der Linden.<br />
159 OHZU, 6.32.<br />
160 Visser, 'Gouda, de wording van een polderstad', 47.<br />
161 Van Dasselaar en Sprokholt, 'Geologie en vroegste geschiedenis', 20-23.<br />
86
Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad<br />
te onderscheiden. Het eerste stadium betreft de aanleg van de Haven, die samenvalt met het<br />
vroegste begin van de stad, omstreeks 1240-50. Vervolgens komt er een cluster van ontwikke<br />
lingen, die - indien men bereid is de eerder in deze bijdrage voorgestelde herdatering van<br />
het 'stadsrecht' op omstreeks 1279 te aanvaarden - in de jaren rondom 1280 moet worden<br />
geplaatst. Tegen de achtergrond van de strijd met de Stichtse heren gebruikt graaf Floris de<br />
stad Gouda, gelegen aan de grens van zijn invloedssfeer, om zijn positie te versterken. Enkele<br />
van zijn belangrijkste vazallen, Nicolaas van Cats en daarna Jan van Renesse, worden met de<br />
stad beleend. De burgers krijgen het recht van Leiden en tot tweemaal toe (1279 en 1282)<br />
een tolprivilege. Aan de abnormale situatie dat de stad geen eigen parochie vormt en nog on<br />
der Bloemendaal ressorteert, wordt een eind gemaakt door de kapel van de hof der heren<br />
Van der Goude tot parochiekerk te verheffen. 162<br />
Kort daarna is vermoedelijk de grafelijke tol<br />
van Moordrecht naar Gouda verplaatst. 163<br />
Symbolisch voor het toegenomen belang van Gou<br />
da voor Floris V is de brief van aanbeveling bij de Engelse koning die hij omstreeks 1284 voor<br />
de Goudse poorter Peter Gerelmuszoon schrijft. 164<br />
Dat de wettige 'heer' van Gouda in deze<br />
jaren een vrouw was, kan hem zijn ingrepen alleen maar hebben vergemakkelijkt.<br />
Samenvatting<br />
Analyseert men de gegevens die beschikbaar zijn over de goederen in het bezit van jonk<br />
vrouw Sophie van der Goude, de enige wettige vertegenwoordigster van de dynastie Van der<br />
Goude die ons wat beter bekend is, dan blijken deze goederen, behalve in het Sticht, toch<br />
vooral aan de Gouwemond te liggen. Op de plek waar de stad Gouda groeide hadden Hol<br />
land en liet Sticht tegenstrijdige claims, maar de machtsverhoudingen waren omstreeks 1280<br />
zodanig dat de <strong>Holland</strong>se zich zonder moeite konden doorzetten. Om deze ontwikkeling te<br />
begrijpen en de rol van Nicolaas van Cats, voogd van jonkvrouw Sophie, en van haar man fan<br />
van Renesse te kunnen verklaren, is het wel nodig gebleken het op het jaar 1272 overgelever<br />
de 'stadsrecht' te herdateren en omstreeks 1279 te plaatsen. Er is dan geen reden de rechts<br />
verhoudingen in het prille Gouda als condominium te interpreteren: usurpatie van <strong>Holland</strong><br />
se zijde geeft een betere verklaring voor wat er aan de hand was.<br />
De gebeurtenissen rondom 1280 vormen een tweede fase in de ontwikkeling van de stad.<br />
Reeds omstreeks 1250 moet de Haven gegraven zijn en werden de eerste percelen ter stedelij<br />
ke bebouwing uitgegeven. Als meest waarschijnlijke initiatiefnemer voor deze eigenlijke<br />
stadsstichting komt de bezitter van de op de Molenwerf te situeren motte in aanmerking. Om<br />
deze te identificeren is het bronnenmateriaal over de oudere generaties van de heren Van<br />
der Goude doorgenomen. Dit leidde tot de conclusie dat in de Gouwestreek twee, met elkaar<br />
verzwagerde, families actief waren, namelijk Spierinck en Van der Goude. Het laatstgenoem<br />
de geslacht, dat sterke Stichtse connecties bezat, heeft de beste papieren om de voorouders<br />
van jonkvrouw Sophie te mogen leveren. Van de twee broeders die als vader van Sophie in<br />
aanmerking komen, Wouter Gerrit de burggraaf van Montfoort en Dirk van der Goude, ko<br />
zen we, niet zonder aarzeling, Dirk. Hij en zijn gelijknamige vader moeten als de echte stich<br />
ters van Gouda worden beschouwd.<br />
162 OHZFremery 209: in 1280 vermelding van 'Jacobus sacerdos de Gouda', terwijl in eerdere lijsten de parochie nog<br />
Bloemendael wordt genoemd.<br />
103 OHZBergh II, 503 (7juni 1284) vermeldt de lol nog te Moordrecht.<br />
164 OHZFremery 532; Buiskool, 41e ruimtelijke ontwikkeling', 53.<br />
87
Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad<br />
Bijlage<br />
Het erfpachtgoed van deken en kapittel van Oudmunster.<br />
1. 1139, voor 13 maart. Andreas, bisschop van Utrecht, schenkt aan de kanunniken van Sint<br />
Salvator de tienden van nieuw land aan de Gouwe met cle tijns en het wereldlijk gerecht, 'su-<br />
periorem earum terminum inchoans sine intervallo post Alberonis filii Ghiselberti benefi<br />
cium, inferiorem vero terminum diffmiens in Suanesdrisch'; hieraan voegt hij toe 'intra me<br />
moratos terminos mansos quinque possessionis hereditarie, post triginta mansos episcopi<br />
nulla medietate proximos'. De kanunniken zullen door betrouwbare beheerders jaarlijks de<br />
opbrengsten innen en besteden aan hun gezamenlijke maaltijden. Ze zullen bisschop<br />
Andreas en proost Themo in hun gebeden herdenken.<br />
OverL: RAU, Archief Oudmunster inv. 1 (Liber catenatus) f. 59v. Druk: OSU 374; OHZ<br />
Koch I, 119.<br />
2. 1178, april. Godfried, bisschop van Utrecht, restitueert aan de kerk van Sint Salvator o.a.<br />
land aan de Gouwe.<br />
OverL: RAU, Archief Oudmunster inv. 1 (Liber catenatus) f. 62. Druk: OSU 498; OHZ<br />
Koch I, 191.<br />
3. 1179, 27 juni. Paus Alexander III bevestigt de kanunniken van Sint Salvator in al hun bezit<br />
tingen, waaronder de tienden van nieuw land aan de Gouwe met de tijns en het wereldlijk ge<br />
recht en 'mansos quinque, quorum terminus superior est sine intervallo post Alberonis filli<br />
Giselberti beneficium, inferior vero in Swanesdrisch post triginta mansos episcopi' hun gege<br />
ven door bisschop Andreas.<br />
OverL: RAU, Archief Oudmunster, origineel (beschadigd) en inv. 1 (Liber catenatus) f.<br />
61. Druk: OSU502; OHZKoch I, 196.<br />
4. 1220 (1219: B). Oorkonde waarmee (deken en) kapittel van Sint Salvator aan Gerrit Wou<br />
ter (Geraerd Wouters soen: B), ridder, en zijn erven uitgeven de tienden bij de Gouwe (voor<br />
de som van 10 Utrechtse schellingen: D II; voor vijf schellingen: D I). (Zij geven aan Gerrit<br />
Wouter genaamd Spierinck de broektienden en de heerlijkheid Stref gelegen omtrent ter<br />
Goude: UB Utrecht hs. 1176}.<br />
OverL: B f. 5 (5); C f. 57v nr. 541; D f. 50 (2); E (6); UB Utrecht hs. 1176 f 8v (afschrift van<br />
memoriael van M. van der Houve). Druk: OSU3051 (685bis).<br />
5. 1264. Oorkonde waarmee het kapittel van Sint Salvator overgeeft 'huere thiende bider<br />
Goude mit Interen chens ende waerliken rechte alse die biscops Andries van Utrecht hueren<br />
kerken gaf (B) aan Gerrit Wouter (Gherairt Wouters: B) genaamd Spierinck, 'daert segel aff-<br />
gebroocken es ende verduystert' (D/E).<br />
OverL: B f 4v (7); C f 58v nr. 549; D f. 49v (3); E (3). Druk: OSU 1648.<br />
6. 1290. Het kapittel van Sint Salvator draagt de Broektienden enzovoort over aan jonkvrouw<br />
Sophie van der Goude.<br />
OverL: B f. 5 (2); C f. 57v nr. 540; D f. 50 (1); E (5). Druk: CW2413.
Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad<br />
7. 1290, 23 februari. Sophia jonkvrouw van der Goude erkent van deken en kapittel van Sint<br />
Salvator in erfpacht ontvangen te hebben 'decimamque dicitur Broectiende ac censum etju-<br />
ridictionem jacentes infra terminos subscriptos, videlicet inter Henrics Slote a parte septen-<br />
trionali et Yslam a parte meridionali, ae inter siitwendam in qua nunc moratur Wilhelmus<br />
dictus Albus a parte orientali et Pieclede ab occidentali parte' voor de jaarlijkse som van der<br />
tig Utrechtse schellingen. Zij verleent haar man jan van Renesse lijftocht aan deze goederen.<br />
OverL: A (2). Druk: GWZBergh II, 651; OS772414.<br />
8. (a) 1295. 'Domina de Golda de bonis que habet ab Ecclesia 30 sol.'.<br />
(b) 1296. 'Domina de Gouda de decima quae dicitur broctinde et census et iurisdictio 30 sol.<br />
Victoris'.<br />
(c) 1300. 'Domicella de Golda. De bonis ibidem 30 sol. in Nat. Domini'.<br />
OverL: RAU, Archief Oudmunster inv. 413 (rekeningen Oudmunster). Druk: R.van<br />
Roijen, 'De oudste kapittelrekening van Oudmunster uit het jaar 1295', BMHG 58 (1937) 1-<br />
50, nr. 124.<br />
9. 1306 (1370: B). Margriet dochter van Jan van Renesse en van Sophie van der Goude erkent<br />
van het kapittel van Sint Salvator in erfpacht ontvangen te hebben de tienden genoemd de<br />
Broektienden en de heerlijkheid 'bider Goude' (B) 'daerinne verclaei t staen alle die limiten'<br />
(D/E) 'ende es 't geschrifte seer verghaen' (D/E).<br />
OverL: B f. 5 (6); C f. 58 nr. 545; D f. 50 (4); E (8).<br />
10. 1325, 1 mei. Jan van Beaumont erkent van deken en kapittel van Sint Salvator voor dertig<br />
schellingen in erfpacht genomen te hebben de Broecthiende [enz., volgen de limieten zoals<br />
in nr. 7] 'prout domina Sophia quondam de Golda a predicta ecclesia possedit et tenuit'.<br />
OverL: A (3). Druk: P.L. Muller, Regesta Hannonensia (Den Haag 1881).<br />
11. 1325, 'op Sint Jacobs avont' (C). Deken en kapittel geven aan Jan van Beaumont de<br />
Broektiende en de heerlijkheid in erfpacht voor dertig schellingen.<br />
OverL: B f. 4v (4); C f. 57v nr. 539; D; E (4).<br />
12. 1348. Vermelding in het manuaal van Oudmunster van de tiende geheten Broectiende<br />
[enz.: limieten als in nr. 10], aan het kapittel gegeven door bisschop Andreas die stierf 23<br />
juni. Deze goederen worden nu gepacht door heer Jan van Henegouwen.<br />
OverL: RAU, Archief Oudmunster inv. 934 f 22v.<br />
13. 1358 (1354: B). Oorkonde van deken en kapittel van Sint Salvator waarmee zij heer Jan<br />
van Blois voor tien pond jaarlijks de erfpacht geven van 'de brouckthyen ende heerlickheyt<br />
gelegen ontrent ter Goude gelyck Sophia van der Goude die te gebruycken plach' (E).<br />
OverL: B f. 4v (8); C f. 58v nr. 548; D f. 49v (2); E (2).<br />
14. 1358. 'Item den capitel van Oudemonstre tUtrecht van dat si seyden dat Jan tgoet van den<br />
lande van Steyne jeghen hem luden versuumt hadde dat hijt binnen jaers na mijns heren<br />
doet van Byaumonde (...) niet versocht en hadde bi den zegghe des here van Yselsteyne ende<br />
des dekens van Oudemonstre 100 oude scilde islic voer 18 sc. loept 90 lb.
Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad<br />
Item den selven capitel van den versoeke van den lande van Steyne voernoemt voer een<br />
aem goets wijns 12 Bruxe scilde tstic voer 16 sc. loept 9 lb. 12 sc.<br />
Item voer 3 lb. Trichtsche die den voers. cappitel van 2 jaren tafterstonden 6 Bruxe scilde<br />
tstic voer 16 sc. loept 4 lb. 16 sc.'<br />
Sigla:<br />
OverL: ARA, Graven van Blois 34 f. 39.<br />
A= RAU, Archief Oudmunster inv. 679: Erfpachtbrieven van de tiend, tijns en jurisdictie van<br />
het land van Steyn, 1289-1481 (tien charters en één stuk).<br />
B= ARA, GvH inv. 2117: Staat van charters van <strong>Holland</strong> en Zeeland opgemaakt ca. 1440 (be<br />
vat korte beschrijvingen van charters).<br />
C= ARA, GvH inv. 2120: Staat van charters van <strong>Holland</strong> en Zeeland opgenmaakt door Floris<br />
Oom van Wijngaarden, raad, en Jacob Clamp, controleur en overgedragen aan Jan van<br />
Oudheusden, bewaarder van de charters en registers, 1511 (als vorig).<br />
D=ARA, GvFI inv. 2102: Inventaris door Cornelis Suys van het archief van de graven van Hol<br />
land, 1552 (als vorig).<br />
E= StrAHM, OA Gouda inv. 760, hieruit lijst van charters 1220-1358; volgens Geselschap,<br />
90<br />
'Zwaansdreeht', Zuid-<strong>Holland</strong> 1 (1963) 1-11, aldaar 9-10, een extract uit de inventaris -<br />
Suys.
Bart Ibelings<br />
De <strong>Holland</strong>se paardenmarkten van de heer Van Wassenaer:<br />
de drieV's (1554-1610) 1<br />
Inleiding<br />
Het is opvallend hoe weinig onderzoek er recent gedaan is naar (jaar)markten in het laat<br />
middeleeuwse en vroegmoderne <strong>Holland</strong>. 2<br />
Algemeen bestaat overeenstemming over de hoge<br />
mate van verstedelijking en de marktoriëntatie van het platteland in dit gewest tijdens de 16e<br />
eeuw. Dit geeft voldoende aanleiding om marktontwikkeling en -werking te bestuderen.<br />
In dit artikel wil ik de paardenjaarmarkten van de heer Van Wassenaer in <strong>Holland</strong> bespre<br />
ken. Deze zijn te situeren in een drietal plaatsen, waarvan er twee zeker niet als stad zijn te<br />
kenschetsen, namelijk Voorschoten en Valkenburg, de derde werd gehouden in de stad<br />
\ laardingen. 4<br />
Het bronnenmateriaal werd in hoofdzaak gevonden in het Huisarchief Twickel (te Del<br />
den, Overijssel) onder het goederencomplex van de heerlijkheid Wassenaar. Aandacht zal<br />
worden besteed aan het gebruikte bronnentype (een markttolrekening en een aantal rent<br />
meesterrekeningen) en de daaraan verbonden problemen. Speciale behandeling verdient<br />
het begrip tolvrijheid. Bij toeval is daarover voor deze markten een bijzondere bron bruik<br />
baar: een tweetal kaarten met het tolvrije gebied daarop getekend.<br />
1 Mei dank aan mevrouw A. Bruut, archiv aris te Delden. De gegevens werden bestudeerd in het kader van een speurtocht<br />
naar vergelijkingsmateriaal voor de cijfers ov er de paardenmarkt te Gouda (waar jaarlijkse totalen aan verhandelde<br />
paarden vanaf hel midden van cle 15e eeuw voorhanden zijn). Zie voor die vergelijking mijn te verschijnen<br />
dissertatie (Universiteit van Amsterdam) over landschap en economie rond Gouda (14e-16e eeuw).<br />
2 In oude stadsgeschiedenissen «as daar vaak wel plaats voor. In cle recente stadsgeschiedenissen van Haarlem (Deugd<br />
luwen geweld. Een geschiedenis van Haarlem. 1245-1995 (Hilversum 1995)) en Dordrecht (Geschiedenis van Dordrecht lot<br />
1572 (Hilversum 1996)) wordt echter nauwelijks aandacht besteed aan de stedelijke markt. Buiten <strong>Holland</strong> zijn wel<br />
recente voorbeelden: GJ.F. Slootmans, Faas- en koudemarkten Ie liergen op /.oom 1365-1565 3 dln. (Tilburg 1985) en<br />
beknopter maar over een langere periode: Markten in Utrecht. Van de vroege middeleeuwen lol nu (Utrecht 1995). Een<br />
populair en ruim geïllustreerd overzichtswerk met opgave van de bestaande literatuur (ook van cle oude stadsbeschrijvingen)<br />
per stad: Leo Noordegraaf, Atlas van de Nederlandse marktsteden (Utrecht/Antwerpen en Amsterdam<br />
1985). Van belang voor dil artikel is de inleiding van deze atlas: -Markten hun ontstaan en ontwikkeling', 10-51. Zie<br />
ook J.A. van Houtte en R. van Uytven, 'Nijverheid en handel', in: Algemene geschiedenis der Nederlanden dl. 4 (Bussum<br />
1980) 87-111, aldaar 95-96. waar op het belang van jaarmarkten en cle handel van paarden wordt gewezen.<br />
3 Achtergrondliteratuur voor de historie van de drie paardenmarkten (met name over cle periode na 1600): M.G. Sigal<br />
jr., 'De Vlaardingse paardenmarkt en cle kermis', Uit Vlaardiugs verleden (3; herdr. Nieuwe Vlaardingsche Gourantïl<br />
juni 1920) 1-6 (mei dank aan het Gemeentearchief (GA) Vlaardingen); E. Pelinck, De paardenmarkt te Valkenburg',<br />
Jaarboekje Leiden e.o. 50 (1958) 80-86 (met afbeeldingen van de vele 17e- en 18e-eeuw.se schilderijen van de<br />
markt): J.L. van der Gouw, Hel ambacht Voorscholen (Voorburg 1956) 47-49; H.P.H. Jansen, '1282, 700 jaren vermelding<br />
van de Voorschotel' malknechten', Gemeentegids Voorschoten 1983, 19-24; J.H.M. Sloof, 'Handel tussen kruisen:<br />
de jaarmarkt [in Voorschoten]', in: E. Koch e.a. (red.). Overkoken, broodbanken 6f elstoelen. Sporen van middeleeuws Nederland<br />
(Utrecht 1995) 112-113.<br />
4 De stedelijke hoedanigheid van Vlaardingen was in de onderzoeksperiode niet onomstreden, fa 1546 weiden de<br />
\1aardingers bij cle Grote Raad van Mechelen bevestigd in hun mening dat zij geen dorp maar een stad waren. Het<br />
vonnis van het Hof v an <strong>Holland</strong> uit 1544, dat afbraak v an biet brouwerijen in Vlaardingen op eis van de zes grote steden<br />
(ondei v erwijzing naai de Order op cle Büitennering uil 1531) afwees, bleef daarmee overeind: Grote Raad van<br />
Mechelen, Chronologische lijsten, sententie nr. 845.128. 20 maai t 1546. Uit de Resoluties van de Staten van <strong>Holland</strong>,<br />
16 dcc. 1545, blijkt dat de zes grote steden van mening waren dat onbemuurde sleden, zoals Vlaardingen, tot het<br />
platteland gerekend dienden te worden, ook al waren zij in het bezit van stadsrechten.<br />
91
De <strong>Holland</strong>se paardenmarkten van de heer Van Wassenaer: de drie V's (1554-1610)<br />
Paarden in <strong>Holland</strong><br />
Omtrent het verhandelen en fokken van paarden in <strong>Holland</strong> gedurende deze periode is, voor<br />
zover ik weet, nagenoeg niets bekend. Zeker lijkt wel dat er een flinke behoefte aan paarden<br />
was. In de steden werden paarden als trekdier bij het verplaatsen van goederen of voor de aan<br />
drijvingvan rosmolens gebruikt. Op het platteland was het paard het geëigende ploeg- en trek<br />
dier. Zeker in de slappe veengronden met smalle door sloten begrensde kavels was het lichtere<br />
en wendbare paard ver te prefereren boven de os. Het merendeel van deze gronden was wel<br />
iswaar in gebruik als gras- en hooiland, maar juist de oppervlakte aan te ploegen akkerland be<br />
stemd voor haververbouw (het paardenvoedsel bij uitstek) is tot nu toe onderschat. De verbe<br />
terde ontwatering met behulp van windwatermolens gaf daar de mogelijkheden toe.<br />
Dat paardenfokkerij in <strong>Holland</strong> een rol van betekenis speelde, blijkt uit een tweetal plak<br />
katen. Uit 1518 dateert een plakkaat van de koning, afgekondigd door het Hof van <strong>Holland</strong>,<br />
geen merries uit <strong>Holland</strong> uit te voeren. Dagelijks zouden 'grote menigten paarden' verkocht<br />
worden. Het land zou daardoor 'zeer gebloet ende gespolieert' worden, omdat er zo te wei<br />
nig veulens binnen <strong>Holland</strong> overbleven. Ook werden veel jonge paarden uitgevoerd, on<br />
danks het verbod dat daar onlangs op gemaakt was. In 1531 volgde opnieuw een verbod mer-<br />
riepaarden uit te voeren of te kopen op het platteland.''<br />
De handelwijze van de <strong>Holland</strong>se boer is op te maken uit een succesvol protest van de in<br />
woners van Voorschoten in 1623 tegen de verschuiving van de datum van de paardenmarkt<br />
aldaar. De jaarmarkt was tijdens de oogst geplaatst. Tevoren was deze juist na de oogst, waar<br />
mee dan de oude 'affgaende' paarden verkocht konden worden om jonge 'aencoomende' te<br />
kopen. b<br />
Waarschijnlijk worden met deze jonge paarden reeds volleerde werkpaarden be<br />
doeld en geen veulens. J. Bieleman wijst op de gewoonte van de Drentse boer om op de in<br />
het najaar gehouden paardenmarkt de in het voorjaar geboren veulens te verkopen en met<br />
de opbrengst volwassen werkpaarden te kopen. Daarmee werden de relatief dure opfok<br />
(waarin tegenover goede voeding geen deelname aan het productieproces stond) en het<br />
leerproces van de veulens gedurende de eerste twee of drie jaar uitbesteed.'<br />
Voor een aantal grotere steden in <strong>Holland</strong> is met enig zoekwerk het bestaan van een paar-<br />
denjaarmarkt in deze periode aantoonbaar. Voor het achterhalen van de omvang ervan ont<br />
breken bijna steeds de gegevens. In zijn bekende beschrijving van de Nederlanden van 1566<br />
brengt de Italiaanse diplomaat L. Guicciardini Valkenburg ter sprake, een plaats (naar de Ne<br />
derlandse vertaling van Kiliaan uit 1612) 'seer vermaerdt door cle vernaemde peerdenmarckt<br />
die hier jaerlijck in de herfstmaendt ghehottden wordt, daer alsdan een ontellijcke menichte<br />
van allerley peerden zijn, soo dat veel volcks van alle kanten hem dies komt versien'. Voor het<br />
gewest <strong>Holland</strong> in het algemeen roemt hij de goede kwaliteit van de paarden. De <strong>Holland</strong>se<br />
paarden waren met die uit nog enkele andere gewesten van de Nederlanden 'seer goedt tot<br />
alle werek [bruikbaar], besonder ter oorloghen'. 8<br />
De inzetbaarheid als strijdros is nog toe te<br />
voegen aan cle bovengenoemde behoefte aan paarden.<br />
f> 4 nov. 1518: Algemeen Rijksarchief (ARA), Hof van <strong>Holland</strong> inv.nr. 26 f. 241v. 13 nov. 1531: Register van meester<br />
Acrt van der Goes van cle dagvaarten van de Staten van <strong>Holland</strong> (z.p., 1750) 174.<br />
6 Van der Gouw, Het ambacht Voorschoten, 79-82 (bijlagen) nrs. 22-24.<br />
7 Jan Bieleman, Geschiedenis van de landbouw in Nederland 15011-1950 (Meppel/Amsterdam 1992) 83-84.<br />
8 I.. Guicciardini, Beschryvinghe van alle de Nederlanden Nederlandse vertaling door C. Kilianus (Amsterdam 1612) 9.<br />
92<br />
239 en cle los bijgevoegde kaart bij W. Brulez, 'De economische kaart van de Nederlanden in cle 16e eeuw volgens<br />
Guicciardini', 'tijdschrift voorgeschiedenis 83 (1970) 352-357.
De <strong>Holland</strong>se paardenmarkten van de heer Van Wassenaer: de drie V's (1554-1610)<br />
De voorgeschiedenis van de drie markten<br />
De plaatsen Voorschoten, Vlaardingen en Valkenburg (de drie V's) zijn reeds in cle eerste<br />
helft van de 13e eeuw de drie grote bekende jaarmarkten in <strong>Holland</strong>. S.J. Fockema Andreae<br />
meende dat een keten van jaarmarkten was ontstaan langs de landweg die door Vlaamse<br />
kooplieden werd gebruikt om via de <strong>Holland</strong>se kuststrook naar Friesland te reizen. Valken<br />
burg zou daardoor reeds sinds de 12e eeuw meer dan een landbouwdorp zijn. Voor de me<br />
ning van H.P.H.Jansen, dat de markten van Valkenburg en Voorschoten slechts door de na<br />
bijheid van de zee tot ontwikkeling zijn gekomen, zie ik geen bewijzen. Ook de reden die<br />
J.H.M. Sloof geeft voor de opkomst van de Voorschotense jaarmarkt is naar mijn mening on<br />
juist. Naar zijn idee zouden de jaarmarkten in de steden met de opkomst van de gilden aan<br />
meer regels gebonden raken, waarna de markten op het platteland drukker bezocht werden.<br />
Niet alleen is bekend dat de gilden in de <strong>Holland</strong>se steden (met uitzondering van Dor<br />
drecht) geen politieke rol van betekenis speelden, opvallend is nu juist dat de oudste gege<br />
vens over jaarmarkten in <strong>Holland</strong> betrekking hebben op plattelandsmarkten. 9<br />
Melis Stoke schreef eind 13e eeuw over Voorschoten: 'daer was van volke groot gheloop,<br />
grote marct ende groten coop, van alles dies men behoevede doe'. Hierbij greep hij terug op<br />
een vermelding in de Annales Egmundenses op het jaar 1204: 'mercatum ibi plenum omnium<br />
rerum sufficienda'. In het stadsrecht van Geertruidenberg uit 1213 wordt melding gemaakt<br />
van de passage door de stad van kooplui op weg naar de <strong>Holland</strong>se jaarmarkten (de 'nundi-<br />
nae <strong>Holland</strong>enses'). Hiermee moeten die van de drie V's bedoeld zijn. De bekendheid van<br />
de jaarmarkten van Voorschoten en Valkenburg blijkt ook uit het in oorkonden veelvuldig<br />
voorkomen van de data van deze markten als tijdstip van betaling van pachten of tijnsen.<br />
Voor het eerst gebeurt dat in 1246 in het Delftse stadsrecht met de Valkenburgse jaarmarkt. 10<br />
Het oudste overzicht van de <strong>Holland</strong>se leengoederen van de Van Wassenaers uit de ja<br />
ren 1282-84 noemt als bezit de markttollen van de jaarmarkten te Voorschoten en Vlaar<br />
dingen." Rond 1339 zou Valkenburg als gecombineerde ambachtsheerlijkheid met Kat<br />
wijk in leen zijn uitgegeven aan de burggraaf van Leiden, dan heer Filips (III) van Wasse-<br />
9 S.J. Fockema Andreae, 'Een HoUandsche grondheerüjkheid (Valkenburg)', in: Warmond, Valkenburgen Oegstgeest<br />
(Dordrecht 1976), ingeleid door D.P. Blok 49-58, aldaar 54: W'J. Alberts en H.P.H. Jansen, Welvaart in wording (Den<br />
Haag 1977, 2e dl.) 209: Sloof, 'Handel tussen kruisen', 113.<br />
10 mjmkroniek van Melis Stoke, ed. W.G. Bril] (Utrecht 1885/198.3) III vs. 299-301 en Annales Egmundenses, ed. O. Oppermann<br />
(Utrecht 1933). Reeds vaak geciteerd, recent nog D.E.H. de Boer. 'Florerend vanuit de delta.'De handelsbetrekkingen<br />
van <strong>Holland</strong> en Zeeland in de tweede helft van de dertiende eeuw', in: Wi Horens... De <strong>Holland</strong>se graal Floris<br />
V in de samenleving van de 13de eeuw (Utrecht 1996) 126-153, die als oudste v ermelding van de jaarmarkten van<br />
valkenburg en Voorschoten 1246 geeft, maar op een hogere ouderdom wijst: aldaar 126 en 148 nt. 2; R. de Graaf,<br />
Oorlog om <strong>Holland</strong> 10011-1375 (Hilversum 1996) 384. vgl. ook 319. Voor de opmerking betreffende Geertruidenberg:<br />
H.P.H. Jansen. 'Handel en nijverheid 1000-1300', in: Algemene geschiedenis der Nederlanden dl. 2 (Bussum 1982) 148-<br />
186. aldaar 181 en idem. '1282. 700 jaren vermelding', 24: J.A. van Houtte, Economische geschiedenis van de Lage Landen<br />
800-1800 (Haarlem 1979) 45. Verder G. van Herwijnen, 'Stad en land in hel graafschap <strong>Holland</strong> en Zeeland in<br />
de dertiende eeuw' en Dick E.H. de Boer "Op weg naar volwassenheid'. De ontwikkeling van productie en consumptie<br />
in cle <strong>Holland</strong>se en Zeeuwse steden in de dertiende eeuw', beide in: E.H.P. Cordfunke e.a. (red.), De <strong>Holland</strong>sestad<br />
in de dertiende eeuw (Zutphen 1988) resp. 18-27 (aldaar 19-20) en 28-43 (aldaar 35). In Welvaart in wording.<br />
208-209 wordt van de 'nundinae <strong>Holland</strong>enses' die in de 13e eeuw worden genoemd, slechts aan die van Valkenburg<br />
en Voorschoten nadien iels meer dan regionaal belang toegekend.<br />
11 AJ. Bruin. Inventaris van het huisarchief 1'wicket 1133-19757 dln (Zwolle/Delden 1993) dl. I, xix; ARA Archief Graven<br />
v an <strong>Holland</strong> inv.nr. 706 f. 45; vgl. H.G.A. Obreen, Geschiedenis van hel Geslacht van Wassenaer (Leiden 1903) 15: 'theloneum<br />
nundinaniin in Voirscoten, theloneum de Vierdingen in nundinis hiemalibus et aestivis cum theloneo fori<br />
hebdomarialis'. Voor de geschiedenis van cle vérwerving van het goederencomplex van cle heerlijkheid Wassenaer<br />
ca. en cle relatie met Twickel: Brunt, Inventaris dl. I, xviii-xxi.
De <strong>Holland</strong>se paardenmarkten van de heer Van Wassenaer: de drie V's (1554-1610)<br />
naer. 1<br />
In 1360, toen heer Dirk van Wassenaer, burggraaf van Leiden, aan Amsterdam<br />
tolvrijdom verleende van al zijn tollen, werden de tollen op de jaarmarkten te Vlaardingen,<br />
Voorschoten en Valkenburg daarvan uitgezonderd. 13<br />
Dit lijkt een aanwijzing voor het be<br />
lang van de inkomsten daaruit. Of in deze tijden de paarden al een belangrijke rol speel<br />
den op de jaarmarkten is onzeker; Blok en Jansen meenden van wel." Zeker is dat in Val<br />
kenburg, waar de Leidse burggraaf het recht van de ellenmaat bezat, en Voorschoten -<br />
waar een wanthuis was - de lakennijverheid op de jaarmarkten toen van betekenis was. lr<br />
'<br />
Pas eind 15e eeuw komen de jaarmarkten weer in beeld. Nadat Leiden in 1497 toestem<br />
ming kreeg haar in onbruik geraakte jaarmarkt rond 22 juli in ere te herstellen, werd door de<br />
vrouwe van Wassenaer een proces voor de Grote Raad van Mechelen aangespannen. Haar in<br />
komsten van de tol van de jaarmarkt in het nabijgelegen Voorschoten zouden zeer bena<br />
deeld worden, daar de markt hier kort na de Leidse tussen 31 juli en 2 augustus werd gehou<br />
den. In 1502 werd haar verzet echter ongegrond verklaard. De Raad van <strong>Holland</strong> liet<br />
vervolgens het octrooi van cle vrije Leidse jaarmarkt in <strong>Holland</strong> door de deurwaarder afkon<br />
digen. Het optreden van de baljuw van Rijnland werd evenwel door de Grote Raad gelaakt;<br />
hij had op verzoek van Leiden inwoners van de heerlijkheid Wassenaar gedwongen de markt<br />
te Leiden te bezoeken."' Van der Gouw noemt ook Valkenburg als partij in dit proces; 17<br />
aan<br />
wijzingen hiervoor ken ik niet.<br />
Merkwaardig is dat noch in cle bekende Enquestevm 1494, noch in de Informacie van 1514<br />
door de drie plaatsen gerept wordt van de (paarden-) jaarmarkten. Mogelijk speelden hier fi<br />
nanciële overwegingen een rol: op grond van de verslagen in de beide onderzoeken werd de<br />
hoogte van de belastingaanslag van dorp of stad bepaald. 18<br />
Bij de belening van Maria van Was<br />
senaer in 1525 worden de inkomsten tut twee van de drie jaarmarkten wel genoemd; nu wordt<br />
voor het eerst expliciet van een paardenmarkt gesproken (zie ook hieronder bij tabel 2). 19<br />
12 GJ.W. dejongh, inleiding op inventaris 'De archieven van cle hei en van de beide Katwijken en het Zand en van Valkenburg<br />
(1203-1927)' (ARA, typoscript 1958) 1; Fockema Andreae. 'Een HoUandsche grondheerlijkheid'. 51.<br />
13 P.H.J. van tier Laan, Oorkondenboek van Amsterdam lal 1400 (Amsterdam 1975) nr. 200.<br />
14 P.J. Blok, Geschiedenis eener HoUandsche stad dl 1 Eeue HoUandsche stad in de middeneeuwen [Leiden] ('s-Gravenhage<br />
1910) 197. De Leidse jaarmarkt was in zijn ogen toen nog van minder belang dan die te Voorschoten en te Valkenburg.<br />
De paardenmarkten daar kenden naar zijn mening reeds in de 13e eeuw zowel binnen- als buitenlandse bekendheid.<br />
Jansen, 'Handel en nijverheid', 181 meende dal de markten lange tijd niet anders dan paardenmarkten<br />
bleven, net als de al in 1232 genoemde markt te Zuidlaren (Di.).<br />
15 D.F..H. de Boer, Graaf en grafiek (Leiden 1978) 296.<br />
16 Grote Raad van Mechelen, Dossiers Eerste Aanleg nr. 169 (het betrof hier dus geen beroepszaak van het I lof van <strong>Holland</strong>)<br />
en Chronologische lijsten van de Geêxtendeerde Sententiën, sententie nr. 804.98, 8juli 1502; J.C. Overvoorde<br />
enJ.W. Verbuigt, Archief der secretarie van de stad Leiden 1253-1575 (Leiden 1937) regest nis. 1108 met het privilege rooide<br />
markt aan Leiden, dec. 1497 (de markt bier overigens op 12 juli gedateerd voor de duur van 8 dagen) en nr. 1151.<br />
2 juli 1502 met bevel tot afkondiging van het octrooi; Blok, Geschiedenis eener HoUandsche stad dl. 2 Onder de Bourgondisch-Oostenrijksche<br />
heerschappij ('s-Gravenhage 1912) 242 meende dat de Leidse jaarmarkt nadien weinig bezoekers<br />
trok omdat de Rijnlandse boeren de oude jaarmarkten van Valkenburg en Voorschoten bleven prefereren.<br />
17 J.L. van der Gouw, 'Schieland als koloniaal gebied van Rotterdam', Rotterdams jaarhoekje 5 (1977) 235-249, aldaar<br />
240, die (zonder bronopgave) cle twist op laken lijkt te betrekken. Het is dus onjuist dit proces aan te halen als een<br />
voorbeeld van succesvol verzet van een dorp tegen een stad, zoals (afgaande op de weergave bij Van der Gouw) L.<br />
Noordegraaf, 'Domestic trade and domestic trade conflicts in the Low Countries: autonome, centralism and statelormation<br />
in the pre-industrial era', in: S. Groenvelden M. VVintle (red.), Britain and the Netherlands X State and trade<br />
(Zutphen 1992) 12-27, aldaar 22.<br />
18 Enquesteeta., ed. R. Fruin (Leiden 1876); Informacieenz., ed. R. Fruiri, (Leiden 1866).<br />
19 De belening vond plaats na het uitsterven in mannelijke lijn van het geslac ht Van Wassenaer. In 1521 gaf keizer Karei<br />
V Jan van Wassenaer (over hem mét afbeelding H.F.K. van N'ierop, Van ridders lol regenten (z.p. [Dieren] 1984) 11-14)<br />
toestemmming voor de opv olging door zijn oudste doc hter. Dooi haai huwelijk met de Henegouwse graaf De Ligne<br />
kwam het bezit in 1544 na haar dood aan hun zoon Philips de Ligne. Deze katholieke Waalse edelman bleef trouw<br />
aan Spanje en zijn goederen werden daarom door de Staten van <strong>Holland</strong> geconfisccci d: Bruut. Inventaris dl. I. xx.<br />
De <strong>Holland</strong>se paardenmarkten van de heer Van Wassenaer: de drie V's (1554-1610)<br />
De Vlaardingse markttolrekening van 1581<br />
De bij mijn weten enige bewaarde tolrekening van een <strong>Holland</strong>se paardenjaarmarkt vóór<br />
1600 betreft de rekening uit 1581 van de Vlaardinger paardenmarkt, gehouden rond St. Pie-<br />
ter en Pouwelsavond (eind juni). 20<br />
In 1581 werden hier 64 'vrije' paarden verhandeld aan in<br />
woners van steden en dorpen in <strong>Holland</strong> (tabel 1). Met 'vrij' wordt hier gedoeld op de hoog<br />
te van de te betalen markttol voor een paard, die afhankelijk was van de geografische<br />
herkomst van de koper. Een veertigtal kopers van 'vrije' paarden wordt genoemd, afkomstig<br />
uit Delft, Naaldwijk, Rotterdam, Schiedam, Den Haag, Maasland, Berkel, Voorburg en Gou<br />
da; met uitzondering van Gouda plaatsen die in de omgeving van Vlaardingen zijn gelegen.<br />
Voor de 64 paarden dienden de kopers 2 groot (ofwel 1 stuiver) tol te betalen, voor 50 van<br />
deze 64 moest nog een extra tol van 5 groot per paard worden afgedragen. De reden hier<br />
voor wordt niet gegeven. 'Vrij' betekende dus niet geheel tolvrij; wel lag het te betalen tolbe-<br />
drag lager dan hetgeen 'onvrije' kopers dienden af te dragen.<br />
Het totaal aan verkochte 'onvrije' paarden betrof 866 stuks. Hiervan diende 3 stuiver en 6<br />
denier (ofwel 7 groot) als tol te worden gegeven. Voor 761 stuks van deze 866 moest ook nog<br />
4 groot per paard betaald worden (wederom zonder reden). Van de 866 werden er 133 bin<br />
nen <strong>Holland</strong> afgezet (ofwel ruim 15%); het betrof plaatsen in <strong>Holland</strong> buiten de 'rinck' van<br />
de vrije gezeten. Wat met deze ring (misschien ook wel te verstaan als 'rang') van onvrijen<br />
wordt bedoeld, zal hieronder duidelijker worden. Totaal worden daarbij 22 namen van ko<br />
pers genoemd in hoofdzaak afkomstig uit Woerden, Oudewater, Haastrecht, Gorktim en<br />
Dordrecht. Indien de vrije en onvrije paarden van <strong>Holland</strong>se kopers worden opgeteld, blijkt<br />
dat ruim eenvijfde van het totaal aantal verkochte paarden te zijn. Waar de overige onvrije<br />
paarden heengingen, is te zien in tabel 1.<br />
Tabel 1: Paardenmarkt Vlaardingen 1581<br />
herkomst kopers paarden % van totaal kopers max. per koper<br />
<strong>Holland</strong> vrij 64 6.9 40 11<br />
<strong>Holland</strong> onvrij 133 14.3 22 18<br />
Zeeland 47 5 32 6<br />
Brabant 473 50.1 67 27<br />
Maanderen 188 20.2 23 16<br />
Kleef 9 1 1 9<br />
Sticht 3 0.3 1 3<br />
Gelre 13 1.4 2 8<br />
totaal 930 100 188<br />
Dat het hier niet zomaar een paardenmarkt betrof blijkt wel uit de afstanden die kopers afleg<br />
den om te Vlaardingen op de jaarmarkt te komen en uit de totalen aan verhandelde paarden.<br />
Aparte pagina's zonder verkopen zijn in de rekening nog ingeruimd voor Luik, Henegouwen<br />
en Culemborg. Aangenomen mag worden dat hier gewoonlijk ook kopers vandaan kwamen.<br />
De helft van het totaal aantal verkochte paarden ging naar Brabant, waar overigens slechts<br />
JO Huisarchief Twickel inv.nr. 7772, papieren katern opgesteld door Luyt Wïllemsz.
De <strong>Holland</strong>se paardenmarkten van de heer Van Wassenaer: de drie V's (1554-1610)<br />
ruim 35% van het aantal kopers vandaan kwam. Het grootste aantal paarden werd in 1581 gekocht<br />
door een koper uit Heusden in Brabant: 21<br />
27 stuks.<br />
De rentmeesterrekeningen (1554-1610)<br />
Naast de Vlaardingse tolrekening over 1581 is nog een elftal rentmeesterrekeningen van de heer<br />
Van Wassenaer bewaard gebleven over de periode 1554-1610. 22<br />
Hierin zijn tttssen de overige in<br />
komsten de drie paardenmarkten te vinden. Gegevens over herkomst of aantallen kopers ontbre<br />
ken; dergelijke specificaties zijn slechts opgenomen in de markttolrekeningen. Hiernaar wordt<br />
in de rentmeesterrekeningen bij de betreffende post in de marge vaak verwezen als een bijge<br />
voegd 'registerken' met het aantal beschreven folio's en de naam van de klerk die het opstelde.<br />
Juist deze bijlagen zijn bij latere 'opschoning' van het archief veelal verloren gegaan.<br />
De oudst bewaarde rentmeesterrekening uit 1554 bevat onder het kopje 'ontvangsten van de<br />
paardenmarkten' de aantekening dat 7 groot van onvrije paarden werd gevraagd van 'te weeten<br />
alle die gheene die pairden coopen ende woonachtich zyn over die Maze ende over thardt sta-<br />
ende opde Sparendamschen dyck'. Hieruit is af te leiden dat degenen die tussen de Spaarndamse<br />
dijk (bij het IJ) en de Maas woonden, 'vrije' paarden (waarvan in geen van de rekeningen echter<br />
gesproken wordt) kochten. Met het 'hart' op de dijk wordt het huis 't Hart te Halfweg bedoeld;<br />
één van de gemeenlandshuizen van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Op een kaart uit 1557<br />
is dit huis getekend. 2<br />
' Blijkbaar vormde het een goed en bekend herkenningspunt.<br />
De zuidgrens komt overeen met de middeleeuwse begrenzing van Zttid- en Noord-Hol<br />
land. Deze grens werd ook in andere steden gebruikt. Al rond 1372 werd in het sinds meer<br />
dan 40 jaar gebruikelijke recht van de Sint Jansmis (jaarmarkt) in Haarlem opgegeven, dat al<br />
degenen van 'Over Mase' er het zogenaamde gordelgeld en de roedertolschuldig waren. 24<br />
Bij de<br />
21 Hei is merkwaardig Heusden onder Brabant geadministreerd te zien. In 1577 koos de stad definitief de zijde van de<br />
Stalen van <strong>Holland</strong> en de territoriale band met <strong>Holland</strong> was daarmee, na enige twijfel in de eerste jaren van de Opstand,<br />
weer duidelijk. Zie over de Brabantse aanspraken op bet sinds 1357 <strong>Holland</strong>se Heusden. P.C.M. Hoppenbrouwers,<br />
Een middeleeuwse samenleving. Hel Land van Heusden (ra. 1360-ca. 1515) (Wageningen 1992) 5-11.<br />
22 HuisarchiefTwickel imams. 7039 en 7041. Oudere rekeningen zijn niet bewaard.<br />
23 M.H.V. van Amstel-Horak, 'Nieuwbouw van twee sluizen in een benauwde tijd: Halfweg 1556-1558'. in: L. Giebels<br />
(red.). Zeven eeuwen Rijnlands uitwatering in SpaOrndam en Hal/weg (Leiden 1994) 47-74. aldaar 49-50 en afb. 9. Hel<br />
gebouw Zwanenburg mei de fraaie wapenborden tussen de (19e-eeuwse) fabrieksgebouwen van cle suikerfabriek<br />
CSM te I lalfweg, te zien vanuil cle trein Haarlem-Amsterdam, is de opvolger hiervan. Het werd ge bouwd door Pieter<br />
Post (1644-4,8) en bleef tot 1863 dienst doen als gemeenlandshuis van Rijnland (zie voor een afbeelding uit 1702:<br />
Monsters van Rijnland. Aeld eeuwen droge voeten en schoon water (Leiden 1996. catalogus Museum Boerhaave) 50 en de<br />
Tegenwoordige Staal van <strong>Holland</strong>'van 1750; bew. heruitgave door C. Postma. <strong>Holland</strong> in vroeger lijd. dl. 5 (Zallbommel<br />
1974) 800; zie ook noot 44 hierna.<br />
24 Dit lot nu toe blijkbaar onbekend gebleven recht is te vinden in: ARA. Archief Graven van Blois inv.nr. 1 f. 157: als<br />
gordelgeld werd 1 'stoep' (een stoop is een kruik of beker) wijn geheven, als roei tol 1 oude groot. Ook kopers uit<br />
Zeeland en van buiten <strong>Holland</strong> dienden deze rechten te betalen, Dordrecht (ten zuiden van de Maas gelegen) behoefde<br />
slechts cle helft van beide te betalen. De opgave van het marktrecht is zonder datum, maai er wordt gesproken<br />
van ontvangen boetes uit vechten tijdens de markt in | 13J72. Over deze Bloise markttol ook: Corien Glaudemans,<br />
'De schout van Haarlem (ca. 1360-1426)', in: H. Brokken e.a. (red.). Hart voor Haarlem. Liber amicorum voor<br />
Jaap Lemmiuek (Haarlem z,j. [1996]) 43-59, aldaar 44. De tol van de Stjansmarkl wordt al een eeuw eerder in 1267<br />
genoemd: J.G. Kruisheer, Oorkondenboek van <strong>Holland</strong> en Zeeland tot 1299'dl. 3. 1256 lol 127S (Assen/Maastricht 1992)<br />
nr. 1442, 3 febr., deperditum. Roertol werd overigens ook te Vlaardingen geheven tijdens de paardenmarkten, ten<br />
bedrage van een halve stuiver per schip dat cle haven aandeed. Hel hoogste aantal in cle periode 1554-1610 bedroeg<br />
84 schepen die in 1581 wei den geregistreerd, hel laagste 26 stuks in 1605. De tarieflijst van de overslag aan de Leidse<br />
he dam uit 1562 noemt de 'boei' (een platen laag scheepje) als scheepstype waarmee naar de Voorschoteren Valkenburger<br />
markten gevaren werd: J.G. Smit. Vorst en onderdaan (Leuven 1995) 455.<br />
96
De <strong>Holland</strong>se paardenmarkten van de heer Van Wassenaer: de drie V's (1554-1610)<br />
opgave van het recht van de jaarmarkttol te Alkmaar in de grafelijke rentmeesterrekening<br />
van West-Friesland over 1524 werd bepaald dat 'bijzonder die van Overmase' tolgeld schuldig<br />
zijn; ook daar dezelfde zuidgrens. Voor de paardenmarkt in Alkmaar werd door Karei V in<br />
1526 een verlaging van het toltarief toegestaan, omdat sinds kort in omliggende dorpen door<br />
particuliere ambachtsheren met consent van de koning paardenmarkten gehouden werden<br />
met lagere tollen. Het recht van de paardenmarkt te Alkmaar diende conform dat van de<br />
markten in Gouda, Vlaardingen, Voorschoten en Valkenburg te worden. 23<br />
Met het recht<br />
moet uitsluitend het tarief zijn bedoeld en niet de vrijheid, want die kan nooit overeenkom<br />
stig zijn geweest: Alkmaar lag zelf immers buiten het tolvrije gebied van de drie V's, zoals<br />
bijna geheel het Noorderkwartier. 26<br />
In Gouda gold overigens ook een geheel ander systeem<br />
van tolvrijheid op de paardenmarkten. Hier bestonden (bilaterale?) overeenkomsten met be<br />
paalde steden in en buiten <strong>Holland</strong>. 27<br />
De merkwaardige noordgrens van het tolvrije gebied van de Wassenaerse paardenmarkten<br />
komt hieronder nog ter sprake.<br />
Aantallen verhandelde paarden<br />
De wijze van administratie in de Wassenaerse rentmeesterrekeningen is voor alledrie de<br />
markten steeds dezelfde. De rekeningen geven per markt een vierdeling: a) het totaal aantal<br />
paarden dat 7 groot als tol diende op te brengen, b) 4 groot, c) 2 groot, d) en 5 groot. Een al<br />
gemeen totaal van het aantal paarden van deze vier categorieën ontbreekt. Slechts door ver<br />
gelijking met de Vlaardingse tolrekcning van 1581 is uit cle gegeven tarieven op te maken wel<br />
ke aantallen de vrije paarden betreffen in de rentmeesterrekeningen en hoe het totaal is te<br />
berekenen. Door namelijk a) en c) op te tellen, respectievelijk de onvrije en vrije paarden, is<br />
het totaal aantal verhandelde paarden te vinden. De paarden genoemd bij b) en d) zijn res<br />
pectievelijke ondercategorieën van a) en c); de aantallen zijn dan ook altijd lager. Ze dienen<br />
voor het totaal aan paarden niet meegeteld te worden, maar waren voor de rentmeester na<br />
tuurlijk wel van belang: hem ging hel om de geldelijke inkomsten. De rekeningen van 1605<br />
en 1610 kennen een vijfde categorie: vrije paarden waarover men 1 groot betaalde. In 1610<br />
werd hier 'van het opschrijven' bijgezet: het betrof dus een heffing voor administratieve han<br />
delingen. 28<br />
Inventaris Stadsac hief Alkmaar regest nrs. 136 en 137, I mei 1526 en 29 juli 1527; ARA. Rekeningen Rekenkamer<br />
(RRl inv .nr 1152, 1524 f. 19v: op de drie jaarmarkten diende tolgeld betaald te worden van paarden, koeien, ossen,<br />
schapen, varkens en 'lyndelaken'. Bij handel dooi orrvrijen dienden zowel kopers als verkopers de 15e penning te<br />
betalen; indien een vrij iemand kocht van een onvrije dan was de laatste de 40e penning schuldig. De vermelding<br />
van het recht van de paardenmarkt als in Gouda en de drie V's: ARA, RR inv.nr. 1171, 1544 f. 37/v.<br />
26 Voor het octrooi van 26 leb. 160.3 dooi de Staten van <strong>Holland</strong> voor een vrije jaarlijkse paardenmarkt ie Schagen met<br />
hei recht zoals de heer van Wassenaer dal had te Valkenburg en Voorscholen, moet hetzelfde hebben gegolden<br />
(ARA. Archief van de heien van Katwijk en Valkenburg inv.nr. 800, afschr. ca. 1780), vgl. Diederik Aten, 'Als het gemeU<br />
comt...'. Politiek én economie in HoBand benoorden het // 1500-1800(Hilversum 1995) 195.<br />
2 / Ik kom hierop terug in mijn dissertatie.<br />
28 De totalen voor deze categorie zijn in beide jaren alleen bij Valkenburg hoger dan die van categorie c) [resp. 302 in<br />
1605 en 246 in 1610. vgl. de cijfers in tabel 2): toch ga ik ervan uit dat hei hier om een ondercate'gorie gaat (indien<br />
dal niet zo zou zijn en deze nieuwe categorie bij a) en c) opgeteld wordt voor het lotaal, ontstaat een sterk afwijkend<br />
beeld: cle verhouding vrij/onvrij komt dan op ongeveer half/hall, vgl. grafiek 2 hierna). De verklaring voor deze ho<br />
gere totalen is mogelijk dat ook een deel van de kopers die tot d) behoorden cle 1 groot dienden le betalen. Hoe be<br />
paald werd wie de 1 groot móest betalen, is onbekend. Het totaal aantal vei handelde paarden is dan ook als voor de<br />
andere jaren berekend: a) + e).<br />
97
De <strong>Holland</strong>se paardenmarkten van de heer Van Wassenaer: cle drie V's (1554-1610)<br />
• Valkenburg S Vlaardingen ^Voorschoten<br />
jaar<br />
In de Tegenwoordige Staal van <strong>Holland</strong> (1746) wordt bij Valkenburg trots gesproken van 3106<br />
aangevoerde paarden in 1554. 29<br />
Dit is blijkens de rentmecsterrekening het totaal van a+b+c+d;<br />
a+c geeft het juiste aantal en betreft een totaal van 'slechts' 2163 paarden (zie tabel 3).<br />
De rekeningen geven (in chronologische volgorde van het kalenderjaar) eerst de opgave<br />
van de paardenmarkt van Vlaardingen, gehouden op St. Pieters ende Pouwels avondt (de dag<br />
voor 29 juni), dan die te Voorschoten op St. Pieters avondt ad vincida (dag voor 1 augustus) en<br />
tenslotte de markt van Valkenburg op St. Lamberts avondt (dag voor 17 september). Blijkens<br />
een plakkaat uit 1580 gingen de markten acht dagen vóór deze feestdagen in. :iH<br />
Grafiek 1 en tabel 3 met de verhandelde paarden laten een duidelijke rangorde zien: Val<br />
kenburg had de grootste markt, Voorschoten veruit de kleinste en Vlaardingen was goede<br />
tweede. De Opstand laat in de cijfers na 1570 zijn sporen na: de totalen nemen flink af. De<br />
belangrijke markt van Valkenburg werd in 1573 te Leiden gehouden, omdat het platteland<br />
niet voldoende veilig was. Het jaar erop was ook dat niet mogelijk door het beleg van Leiden<br />
en werd de markt helemaal verhuisd naar het door Spanjaarden niet bezette Zwijndrecht. 3<br />
'<br />
Opmerkelijk is nog wel het hoge totaal van Vlaardingen in 1581 (bekend uit de markttolreke-<br />
ning, de rentmeesterrekening is niet bewaard): hoger clan het totaal van de drie markten in<br />
1590 en vergelijkbaar met de Vlaardingse cijfers van vóór de Opstand in 1554, 1560 en 1570.<br />
De markt werd nog juist gehouden voor de opstandige gewesten zich met de Akte van Verla-<br />
tinghe van koning Filips II afkeerden in 1581.<br />
In grafiek 2 is te zien, dat het totaal aantal vrije paarden dat binnen <strong>Holland</strong> werd afgezet<br />
op de drie jaarmarkten, aanvankelijk steeds aanzienlijk minder was dan het aantal onvrije<br />
29 Bewerkte heruitgave dooi (:. Postma, <strong>Holland</strong> in vroeger tijd&\. 3 (Zaltbommel 1963) 458. Andere aantallen worden<br />
niet genoemd, ook niet bij Vlaardingen of Voorschoten. Mogelijk is hieruit af te leiden dat ook in het midden van<br />
de 18e eeuw de rekening van 1554 reeds de oudst bewaarde was. Ook Sigal, 'De Vlaardingse paardenmarkt' 6 nt 1<br />
en Pelinck, 'De paardenmarkt te Valkenburg', 80 noemen een getal van (meer dan) 3000 paarden te Valkenburg in<br />
1554 (of vager in de 16e eeuw).<br />
30 ARA, Hof van <strong>Holland</strong> inv.nr. 45 f. 70-lv 5 sept.: voor Vlaardingen wordt hier gesproken van St. Pieter en Pouwels<br />
aposteldag (dus 29 juni), voor Valkenburg van St. Lambrechtsdag (17 september). Sloof, 'Handel tussen kruisen'.<br />
1 13 meent ten onrechte dat de markt te Voorscholen vanouds op 28 juli begon en eindigde met St. I.aiuentius (10<br />
augustus): deze data zijn van latere tijd.<br />
31 Pelinck,'De paardenmarkt te Valkenburg', 81 en Resoluties Staten van <strong>Holland</strong> 1574, 13 sept.<br />
9
De <strong>Holland</strong>se paardenmarkten van de heer Van Wassenaer: de drie V's (1554-1610)<br />
paarden dat erbuiten werd verkocht (voor 1581 zijn alleen de cijfers van Vlaardingen voorhanden<br />
uit de markttolrekening). Het verschil tussen beide wordt steeds kleiner. Ook hier<br />
zal de onrust die door de Opstand werd veroorzaakt de reden zijn: reizen over grote afstanden<br />
werd vaak bemoeilijkt.<br />
De eerstvolgende bewaarde rentmeesterrekening na 1610 is van 1617 en noemt nog<br />
slechts de inkomsten van de paardenmarkt te Gaardingen. De aantallen verhandelde paar<br />
den zijn sterk afgenomen, mogelijk als gevolg van een forse tariefverhoging per paard (geno<br />
teerd staan 57 vrije en 51 onvrije paarden). 52<br />
De paardenmarkten van Voorschoten en Val<br />
kenburg zijn intussen verkocht. De markt te Voorschoten kwam met het heerlijk recht aan de<br />
heer Van Duivenvoorde." In 1615 liet de nieuwe eigenaar van de heerlijkheid Valkenburg<br />
zich door de buren 2300 gulden betalen voor de belofte dat hij de paardenmarkt zou hand<br />
haven." Die van Vlaardingen werd kort daarna verkocht: in 1622 voor 1200 gulden. 35<br />
Bekend<br />
is, dat van een totaal aan inkomsten uit de Wassenaerse goederen in 1610 van ruim 20.000<br />
pond, in 1657 nog slechts 2046 pond resteerde. De drie paardenmarkten werden in 1610 sa<br />
men op 716 pond geschat (ruim 3.5% van het totaal)."''<br />
De reeds genoemde belening van Maria van Wassenaer in 1525 met een opsomming van<br />
haar bezittingen en de waarden daarvan, geeft de mogelijkheid iets te zeggen over de om<br />
vang van twee van de drie markten in een vroegere periode (tabel 2).<br />
Tabel 2: Vergelijking tolinkomsten paardenmarkten in 1525, 1554 en 1562 in ponden, stuivers,<br />
denieren<br />
1525 1554 1562<br />
Voorschoten 36p. 30p. 3s. 42p. 19s. 6d.<br />
Valkenburg 250p. i7<br />
461p. lOs. 6d. 456p. 12s. 6d.<br />
Vlaardingen - 187p. 14s. 6d. 196p. lOs.<br />
Uit deze vergelijking blijkt dat de markt in Valkenburg in 1525 aanzienlijk kleiner was dan in<br />
de tweede helft van de 16e eeuw. Bij Voorschoten wordt gesproken van een vrije jaarlijkse<br />
markt; daarmee zal cle paardenmarkt bedoeld zijn. De opgave van de markt te Vlaardingen<br />
ontbreekt in haar geheel. Toegevoegd aan tabel 2 zijn nog de inkomsten over het jaar 1562<br />
32 Huisarchief Twickel inv.nr. 7042/1. De tarieven zijn 2 en 5 groot voor de v rije en 8 en 11 groot v oor de onv rije paarden.<br />
Bij de lollen voor de onv rije paai den staat nu ook een verdeling voor het aandeel dat koper en verkoper betaalden:<br />
van de 8 groot werd 7 groot door de koper en 1 groot door de verkoper bijgedragen, voor de tol van 11 groot<br />
was de verhouding , esp. 7 en 4 groot. De rekening van 1 619 (inv.nr. 7042/2) vermeldt dat de Vlaardingse paardenmarkt<br />
verhuurd is. opgaven van ontvangen tollen of verkochte paarden ontbreken daarom (de inventaris noemt<br />
ook een rekening over 1618: dit is onjuist, het betreft een dubbel van de tekening over 1619). De eerstvolgende bewaarde<br />
rentmeesterrekening is pas van 1654 (inv.nr. 7043/1).<br />
33 Van dei Gouw, Het ambacht Voorschoten, 48 en 78 (bijlage) nr. 20. Deze heer ging zich later overigens Van Wassenaer<br />
noemen.'<br />
34 Pelinck. De paai denmarkt te Valkenburg', 82. Hel betrof jonker Johan de Hei toghe. heer v an Orsmaal.<br />
35 Sigal, 'De Vlaardingse paardenmarkt'. 4, 11 jan.; aan Pieter Gerritsz van Ruytenburg, weesmeester van Amsterdam<br />
en heer van Vlaardingen.<br />
36 Bruut, Inventaris dl. 1 xx en inv.nr. 7029: stalen van inkomsten uit 1610: Voorscholen: 16])., Vlaardingen. 200p. en<br />
Valkenburg: 500p.<br />
37 Het (niet nader gespecificeerde) bedrag beeft betrekking op cle jaarlijkse paardenmarkt en het veer over de Rijn le<br />
Valkenburg. In 1562 bedroegen cle inkomsten van dit veer slechts ruim 5 pond tegenover ruim 456 pond uit cle<br />
paardenmarkt (ofwel ruim 1%), in 1610 was dii afgerond 30 pond tegenover 500 pond, ofwel 6% (huisarchief<br />
Twickel inv.nr. 7029: staten van inkomsten).<br />
99
De <strong>Holland</strong>se paardenmarkten van de heer Van Wassenaer: de drie V's (1554-1(310)<br />
(tot nu toe steeds foutief als uit 1525 gedateerd), waarover geen rentmeesterrekening is bewaard<br />
en dus ook geen aantallen verhandelde paarden bekend zijn. 38<br />
De bedragen voor 1554<br />
zijn uit de oudst bewaarde rentmeesterrekening en te vergelijken met de aantallen paarden<br />
voor dat jaar uit tabel 3.<br />
Ontduiking van tolbetaling<br />
Alleen bij de opgave van Valkenburg wordt in de rentmeesterrekeningen steeds melding ge<br />
maakt van paarden die buiten de markt waren verkocht. Soms worden slechts de geldelijke<br />
inkomsten daarvan gegeven, soms ook het aantal paarden (in de grafieken en tabel 3 buiten<br />
beschouwing gelaten). Om verlies van tolgelden tegen te gaan, waren zogenaamde wachten<br />
aangesteld. De rekening van 1560 noemt als eerste een wacht bij de 'Goudtsche sluys' en een<br />
wacht te Leiden. Die sluis lag bij Alphen op het kruispunt van Gouwe en Oude Rijn. Een<br />
wacht op deze plek is niet toevallig, want de inkomsten van de scheepvaarttol die hier lag kwa<br />
men ook toe aan de heer Van Wassenaer. Hieruit moet overigens niet worden afgeleid dat de<br />
paarden over water hierlangs gevoerd werden. Voor de Goudse paardenmarkten is bekend<br />
dat de landwegen langs de Gouwe kaden in de 16e eeuw van groot belang waren voor het han<br />
delsverkeer. Transport van paarden van en naar de markten geschiedde naar mijn idee in<br />
hoofdzaak over land. Zo is tussen de aantallen schepen die de haven in "Gaardingen aande<br />
den tijdens de paardenmarkten (blijkens de betaalde roertol, zie noot 24) en de hoeveelhe<br />
den verkochte paarden geen relatie te vinden.<br />
Ook de ligging van een wacht te Leiden is goed verklaarbaar: de heer Van Wassenaer was<br />
immers tevens burggraaf van Leiden. Vanaf de rekening van 1580 worden ook nog wachten<br />
genoemd te Rotterdam en Delfshaven, plaatsen waar men met het oversteken van de rivier cle<br />
Maas in het onvrije deel van <strong>Holland</strong> kwam. Dit optreden tegen tolontduiking was redelijk<br />
succesvol: de rekeningen laten een afnemend aantal paarden zien dat buiten de markten<br />
werd verhandeld. In 1570 betrof het 183 paarden, in 1590 47, in 1598 zes, in 1600 acht en in<br />
1605 tien stuks. In laatstgenoemde jaar kreeg de wacht te Rotterdam een extra toelage van de<br />
rentmeester, 'overmits hair clachte vande groete moytcn van de Vlairdinger ende Valckenbur-<br />
ger marekten'. 39<br />
Ook op andere wijze werd opgetreden tegen het handelen buiten de markten. In 1552,<br />
1569, 1580 en 1608 werden door de Hoge Raad en het Hof van <strong>Holland</strong> plakkaten uitgevaar<br />
digd op verzoek van de heer Van Wassenaer met het verbod paarden op het platteland te ver<br />
handelen tijdens de drie markten. Verkoop diende slechts te geschieden tussen de staande<br />
38 GA Leiden. Archieven van de Stadsheerlijkheden en van de Vroonwateren, 98 e.v.: het Burggraafschap inv.nr. 929a<br />
(zie de getypte aamrillingen in het archief-exemplaar van de inventaris te Leiden) 1521 (27 dcc. afschrift f651). In<br />
de akte waarbij Maria van Wassenaer. vrouwe van jonker Jacob van Ligne, met de genoemde lenen wordt beleend in<br />
1525 (12 sept.) wordt de paardenmarkt te Vlaardingen wel genoemd, maar ontbreken bedragen (inv.nr. 929b. af<br />
schrift f651). De gegevens bij F. van Mieris (ed.), Handvesten, privilegiën enz. der stad Leyden (Leiden 1759) dl. 2.<br />
hfdst. 21 43e Burg van Leiden', 393-6: •uittreksel van goede en kwade lenen verheven in I 525' (oorspr. in het flans)<br />
met cle paardenmarkten op 394, hebben betrekking op 1562! (de foutieve datering is ondermeer gevolgd door<br />
Obreen, Geschiedenis van hel Geslacht van XVassenaei 49, doorJ.C. Overvoerde in de genoemde inventaris bij de inlei<br />
ding op het Burggraafschap, 98 en dooi- Van der Gouw, Hel ambacht Vaarscholen, 70 (bijlage) nr. 15 naar Obreen en<br />
met een iets afwijkend bedrag, 48 ut. 24). Zie voor de staat van inkomsten in het frans gesteld over het jaar [15]62:<br />
huisarchief Twickel inv .nr. 7029.<br />
39 Huisarchief Twickel inv .nr. 7041/1 f. 84v; de uitkering bedroeg slechts 30 stuivers. De Gouwesluis is ov erigens ook<br />
100<br />
aangegeven op de hieronder te behandelen kaarten.
De <strong>Holland</strong>se paardenmarkten van de heer Van Wassenaer: de drie V's (1554-1610)<br />
kruisen (marktkruisen waren reeds eeuwen lang bekend in <strong>Holland</strong> om tijdens de jaarmarkt<br />
de periode van marktwede aan te geven). 1(1<br />
Ook in de loop van de 17e eeuw bleven dergelij<br />
ke plakkaten nodig, blijkens een exemplaar uitgevaardigd door de Staten van <strong>Holland</strong> met<br />
dezelfde strekking uit 1657 voor de paardenmarkt te Voorschoten. 41<br />
Cartografisch bewijs voor de omvang van het tolvrije gebied<br />
In het archief van de heren van Katwijk en Valkenburg bevindt zich een kaart, waarop de<br />
plaatsen staan aangegeven die op de Valkenburgse paardenmarkt tolvrij waren (afb. I). 42<br />
Het<br />
is een perkamenten kaart, waarop de kerken, kloosters en kastelen zijn getekend en inge<br />
kleurd en de plaatsnamen en waterwegen worden genoemd. De kerken van de grote steden<br />
zijn herkenbaar als getekend ad vivum. De tekst van de cartouche luidt: 'Dese steden ende<br />
dorpen in <strong>Holland</strong>t syn tolvry in mijn heere van Valckenburghs Paerdemarckt, sulckx sy oock<br />
zyn gheweest ten tyt van hondert jaren ende meer'. De kaart zou volgens de inventaris een<br />
kopie van circa 1625 zijn naar een kaart van circa 1565. Waar deze jaartallen op gebaseerd<br />
zijn, wordt niet aangegeven. Als grenzen van het tolvrije gebied in <strong>Holland</strong> zijn op de kaart te<br />
zien: aan de zuid- en westkant een natuurlijke grens in de vorm van respectievelijk de rivier<br />
de Maas (en de niet genoemde <strong>Holland</strong>se IJssel in het verlengde daarvan) en de Noordzee.<br />
De Maas kwam in de rentmeesterrekeningen ook voor als zuidgrens. De noord- en oostkant<br />
zijn scherp getrokken lijnen. De noordgrens loopt dwars door de kerk van Castricum; aan de<br />
ene zijde van de lijn staat 'vrij' en aan de andere zijde 'onvrij' geschreven. De kerk van Castri<br />
cum fungeerde bij de noordgrens als gemakkelijk herkenbaar meetpunt in het landschap.<br />
Dit blijkt uit een verzoekschrift van Akersloot om tolvrij te blijven van de Wassenaerse tollen,<br />
in het bijzonder van die op de paardenmarkt te Valkenburg. 43<br />
Door een notaris van de Staten<br />
van <strong>Holland</strong> werd hiertoe in 1605 te Rusenborch (Rustenburg) in de ban van Ursem in tegen<br />
woordigheid van een door hem ontboden heemraad van de Uitwaterende Sluizen een 'peij-<br />
ling opt compas' genomen en bevonden dat de kerk van Castricum veel noordelijker lag dan<br />
die van Akersloot. Ook te Oterlcek kwam hij met een oud-schepen na meting tot dezelfde<br />
conclusie. Akersloot viel dus juist binnen het tolvrije gebied. Niet onbelangrijke <strong>Holland</strong>se<br />
steden als Alkmaar, Hoorn en Enkhuizen vielen echter buiten het tolvrije gebied.<br />
Vanuit Castricum loopt de lijn op de kaart bovenlangs Uitgeest naar de Schermer en dan<br />
naar Tye (het Y), waar op de niet genoemde Spaarndammerdijk bij een getekend huis Thuys<br />
hart staat geschreven. Dit Rijnlandse gemeenlandshuis werd in 1518 te Halfweg nieuw ge<br />
bouwd. Vandaar gaat een rechte lijn zuidwaarts, dwars door wat nu het Groene Hart ge<br />
noemd wordt, ten oosten van Zevenhoven, Nieuwkoop, Slupich (Sluipwijk bij Reeuwijk) en<br />
40 Huisarchief Twickel inv.nr. 7768 en concept regestlijst voorl. nr». 234 en 27.3-277, 1552 (25 mei) en 1569 (20 mei);<br />
ARA. Hof van <strong>Holland</strong> inv.nr. 42 f. 33v. 1569 (20 mei) en inv.nr. 45 f. 70-lv, 1580 (5 sept.); ARA, Archief heren van<br />
Katwijk en Valkenburg inv.nr. 795. 1608. Het plakkaat van 1569 wordt genoemd bij Sigal, 'De Vlaardingse paarden<br />
markt', 2-3 eir Sloof. 'Handel lussen kruisen', 1 13. Pelinc k, 'De paardenmarkt te Valkenburg', 81 en (ansen, '1282.<br />
700 jaren vermelding', 2.3 noemen nog een plakkaat van 1586 (21 aug.), bewaard te Leiden. Over de marktkruisen<br />
ook Fockema Andreae. 'Ken HoUandsche grondheerlijkheid', 54. Met 'marktwede' wordt gedoeld op een wijgelei-<br />
de waarmee men gedurende de omschrev en periode juridisch niet aangesproken kon worden op eerdere vergrij<br />
pen, zelf of door mede-poorters begaan.<br />
41 Afgedrukt bij Van der Gouw, Hel ambacht Voorschoten, 105-107 (bijlage) nr. 39 19 juli.<br />
42 ARA, Archief van de heren van Katwijk en Valkenburg inv.nr. 798, opgeborgen in de Algemene Kaartenverzameling<br />
o]) het .ARA onder code 4.WKF: nr. 27.<br />
43 ARA, Archief van de heren van Katwijk en Valkenburg inv.nr. 799.<br />
101
De <strong>Holland</strong>se paardenmarkten van de heer Van Wassenaer: de drie V's (1554-1610)<br />
-V<br />
Afb. 1. Het tolvrije gebied van de Wassenaerse naardenmarkren nn de mw. IWP,,,,,.,. V „ „ P„,I..,<br />
ment, 48 x 67.5 cm., schaal ca. I: 25.000. Foto Algemeen Rijksarchief, Den Haag.<br />
102
De <strong>Holland</strong>se paardenmarkten van de heer Van Wassenaer: de drie V's (1554-1610)<br />
Steyn. Stein is een polder ten oosten van Gouda. Opvallend is, dat hier het klooster Emaus<br />
(waar Erasmus nog heeft gewoond) getekend is, dat in 1549 al was afgebrand. Bij Stein komt<br />
de lijn aan de zuidgrens: de <strong>Holland</strong>se IJssel. Buiten het genoemde tolvrije gebied is slechts<br />
de positie van Dordt (Dordrecht) en Amsterdam aangegeven. 4<br />
'Amsterdam was, zo bleek hier<br />
boven, tenminste sinds 1360 al tolplichtig op de drie jaarmarkten.<br />
De plaatsen die in de Vlaardingse tolrekening van 1581 als niet tolvrij maar binnen Hol<br />
land gelegen werden genoemd (zie hierboven), zijn in overeenstemming met de kaart voor<br />
de markt te Valkenburg. Het lijkt dan ook logisch dat de kaart van toepassing was voor alle<br />
drie de paardenmarkten.<br />
Deze gedachte wordt bevestigd door een perkamenten kaart die op het gemeentearchief<br />
te Leiden wordt bewaard en die hetzelfde gebied weergeeft, maar een afwijkende tekst in de<br />
cartouche kent (afb. 2): 'Deese Steeden ende Dorpen in Hollant verstaet wel mij, Sijn tot<br />
Vlaerdinck tot Voerschoeten ende tot Valckenburch meede, In mijn Heer van Wassenaers<br />
paerdemarckts tollen vrij, Gelijck zij luijden over die vijftien jaeren deeden, 1565'. Het tol<br />
vrije gebied was dus zeker sinds 1515 op gelijke wijze begrensd.<br />
Het betreft hier een eind-18e- of begin-19e-eeuwse zeer nauwkeurige kopie van een kaart<br />
uit 1565."' De ingekleurde kopie op perkament is dermate goed dat aan een veel oudere<br />
kaart zou worden gedacht, als niet rechtsonderaan in modern handschrift stond: 'par Jaques<br />
Bureau', wat een datering in de Frans (-Bataafse) tijd aangeeft. 17<br />
De originele kaart uit 1565 is<br />
voor zover ik weet niet bewaard.<br />
Merkwaardig is dat de rentmeester van het huis van Wassenaer in een proces voor het Hof<br />
van <strong>Holland</strong> medio 16e eeuw volhield, dat Spaarnwoude zich ten onrechte beriep op tolvrij<br />
dom bij de Wassenaerse tollen te Gouwesluis (de genoemde scheepvaarttol), te Katwijk (een<br />
vistol) en Valkenburg (de paardentol). De rentmeester spreekt van een boek met een gespe<br />
cificeerde lijst van steden en dorpen die vrij zouden zijn van de Wassenaerse tollen; Spaarn<br />
woude zou daar niet in staan. Van cartografisch bewijsmateriaal voor de grenzen van het tol<br />
vrije gebied maakt hij geen melding. 48<br />
Spaarnwoude viel blijkens de beide kaarten voor de<br />
paardentollen wèl binnen het tolvrije gebied en staat daar ook letterlijk op genoemd. Voor<br />
cle Wassenaerse scheepvaarttol en vistol golden andere bepalingen ten aanzien van tolvrij<br />
dom. Ze werden door de rentmeester ten onrechte op één hoop geveegd. Zo werd Purmer-<br />
44 S.J. Fockema Andreae, Hoogheemraadschap van Rijnland (Leiden 1934) 142. Over de betekenis van de term 'gemeenlandshuis';<br />
(,. 't Hart. Hetgemeenlandshuis teSpaarndam (uitgave Hoogheemraadschap Rijnland 1982) 3. Het gebouw<br />
werd in 1645 afgebroken (zie ook noot 23 hiervoor).<br />
45 Vermeldenswaard zijn verder de ingekleurde wapens van rle familie Van Wassenaer en van de graaf van <strong>Holland</strong> en<br />
de schepen die op de Noordzee èn Maas zijn getekend. Aardig is ook cle Latijnse tekst die melding maakt van de ligging<br />
van de Brittenburg ('Ostium Rheni & arx bic olim Brittannica'), die voor Katwijk in cle zee is aangegeven en<br />
verder het kerkje van Berckhey bij Katwijk in de duinen getekend; een dorpje dat later geheel overstoven is door<br />
het zand (W.J.J.C. Bijleveld, 'Hetdemembrementvan de heerlijkheid van Wassenaer', Nederlandsche Leeuw54 (1936)<br />
k. 58-60, aldaar k. 59).<br />
46 GA Leiden, kaart nr. 70252, volgens de beschrijving zou de kaart eerder rond 1700 gekopieerd zijn door Cornelis<br />
van Alckemade.<br />
47 Ook hier is een opmerking te vinden over cle Brittenburg: Den Ryn hier in Sec te loepen plach, anno 1520 men dieplaats<br />
vant huys te Britten sach' (vgl. over de storm van 1520 waai bij cle fundamenten droogvielen: H. Dijkstra en<br />
F.C.J. Ketelaar. Brittenburg (Bussum 1965) 10). Het gaat hiermee om de (tot nu toe onbekende en) op één-naoudste<br />
vermelding van de Brittenburg; de vermelding uit 1565 op deze kaart is toe te voegen aan de lange lijst betreflende<br />
de iconografie van dit bouwwerk, Brittenburg, 104.<br />
48 Archiefdienst Kennemerland. are hief Spaarnwoude inv.nr. 215 (ik heb niet nader gezocht in het archief van het<br />
Hof van <strong>Holland</strong>). Ongedateerde processtukken vair mi. Cornelis de Jonge rentmeester van Wassenaer. Mr. Cornelis<br />
Huysmans en Jan van Soimcvclt worden genoemd als tollenaars te Gouwesluis. De Wassenaerse vistol te Katwijk<br />
behandel ik uitgebreider in het vis-themaniumner van het <strong>Tijdschrift</strong> voor zeegeschiedenis (nog te verschijnen).<br />
103
De <strong>Holland</strong>se paardenmarkten van de heer Van Wassenaer: de drie V's (1554-1610)<br />
Afb. 2. Het tolvrije gebied van de Wassenaerse paardenmarkten op de Iaat-18e- o( vroeg-19e-eeuwse kopie<br />
van een kaart uit 1565. Perkament, 32 x 45 cm. Foto Gemeentearchief Leiden.<br />
lo l
De <strong>Holland</strong>se paardenmarkten van de heer Van Wassenaer: de drie V's (1554-1610)<br />
end in 1414 door Filips IV van Wassenaer tolvrij verklaard van de Gouwesluis, terwijl het buiten<br />
het tolvrije gebied van de paardenmarkten viel. 49<br />
Besluit<br />
Het blijft opmerkelijk, dat de drie marktplaatsen hun positie eeuwenlang konden behouden.<br />
De strijd van de steden tegen plattelandsmarkten in <strong>Holland</strong> heeft in het geval van de paar<br />
denmarkten van Voorschoten en Valkenburg geen succes opgeleverd. De paardenjaarmarkt<br />
van het dorp Stolwijk in de Krimpenerwaard werd reeds in 1412 door graaf Willem VI ver<br />
plaatst naar de stad Schoonhoven.'" De gevestigde naam en faam van de Wassenaerse mark<br />
ten zal hierbij zeker hebben meegespeeld. Een verzoek van het nabij de drie V's gelegen<br />
dorp Monster uit 1581 tot het houden van een vrije paardenmarkt in september, werd dooi<br />
de Staten van <strong>Holland</strong> bijvoorbeeld wel afgewezen. 7<br />
' 1<br />
De aanvraag lijkt overigens een bewijs<br />
temeer voor het belang van de paardenfokkerij en -handel in dit deel van <strong>Holland</strong>.<br />
Met name uit de verschuiving in de verhouding tussen vrije en onvrije paarden (grafiek 2)<br />
is volgens mij af te leiden dat de markten hun interregionale functie steeds meer gingen ver<br />
liezen. In de jaren tot 1580 lag het aandeel vrije paarden dat in het tolvrije deel van <strong>Holland</strong><br />
werd afgezet op zo'n 10%, rond 1590 op zo'n 20%, in 1600 op bijna 30% en in 1605 zelfs bijna<br />
op 40%. In 1610 was de uitvoer buiten <strong>Holland</strong> weer gestegen tot een kleine 70%, mogelijk een<br />
gevolg van het Twaalfjarig Bestand dat in 1609 van kracht werd. De totalen aan verhandelde<br />
paarden van vóór de Opstand werden echter bij lange na niet meer gehaald. Het lijkt er sterk<br />
op dat het paard als <strong>Holland</strong>s exportproduct na de 16c eeuw verdween. Wat op den duur over<br />
bleef waren paardenmarkten met een regionale functie, waar jaarlijks een aanzienlijk kleiner<br />
49 Huisarchief Twickel inv.nr. 7754 (afschrift 15e eeuw) mei bevestiging door graaf Willem VI. In 1415 (17 nov.) verklaarde<br />
Jacop Doede Ghvsensz. tollenaarvan de burggraaf van Leiden 'ter Gousluis'vanwege Purmerend 1 nobel te<br />
hebben ontvangen, schuldig over 1415 (Inventaris Oud Archief Purmerend regest nr. 15).<br />
50 Streekarchief Krimpenerwaard, Oud Archief Schoonhoven inv.nr. 947, c harter 27 juni.<br />
51 Resoluties Staten van <strong>Holland</strong>, 2jan. Over markten in dorpen en cle strijd door steden daartegen ook: Noordegraaf,<br />
Atlas mm ie Nederlandse marktsteden, 47-48.<br />
105
De <strong>Holland</strong>se paardenmarkten van de heer Van Wassenaer: de drie V's (1554-1610)<br />
aantal paarden werd verhandeld. Midden 18e eeuw werden te Valkenburg jaarlijks nog maar<br />
zo'n 200 paaiden verhandeld. Herkomstplaatsen van de kopers worden niet genoemd, maar<br />
uit het feit dat het onderscheid tussen vrije en onvrije paarden niet meer gemaakt werd is waar<br />
schijnlijk af te leiden dat de kopers uit het omliggende deel van <strong>Holland</strong> kwamen. 32<br />
Tabel 3: Verhandelde paarden op de markten van de heer Van Wassenaer 1554-1610<br />
a a l<br />
l ' (on)vrij Vlaardingen Voorschoten Valkenburg totaal<br />
1554 onvrij 757 134 1984 2875<br />
vrij 61 54 179 294<br />
subtot. 818 188 2163 3169<br />
1560 onvrij 775 126 1683 2584<br />
vrij 105 18 145 268<br />
subtot. 880 144 1828 2852<br />
1 5 7 0<br />
onvrij 996 81 1588 2665<br />
vri<br />
j 122 60 191 373<br />
subtot. 1118 141 1779 3038<br />
1580 onvrij 436 24 1178 1638<br />
vr<br />
'j 52 35 155 242<br />
subtot. 488 59 1333 1880<br />
1581 onvrij 866 ? ? ?<br />
vrij 64 ? ? ?<br />
subtot. 930 ? ? ?<br />
1590 onvrij 244 24 444 712<br />
vrij 40 11 106 157<br />
subtot. 284 35 550 869<br />
1598 onvrij 416 42 778 1236<br />
vrij 117 26 202 345<br />
subtot. 533 68 980 1581<br />
1600 onvrij 187 - 611 798<br />
vrij 112 23 185 320<br />
subtot. 299 23 796 1118<br />
1605 onvrij 140 8 558 706<br />
vrij 131 10 286 427<br />
subtot. 271 18 844 1133<br />
1610 onvrij 167 6 549 722<br />
vrij 93 39 210 342<br />
subtot. 260 45 759 1064<br />
52 ARA, Archief van cle heren van Katwijk en Valkenburg inv.nrs. 798 e.v., rekeningen paardenmarkt Valkenburg 1757<br />
en later, vgl. ook Pelinck, 'De paardenmarkt te Valkenburg', 84.<br />
106
Boekbesprekingen<br />
Rondom Vermeer<br />
ba 1935 werd ie Rotterdam de eerste overzichtstentoonstelling van werk van Johannes Vermeer georga<br />
niseerd. Onder de titel "Vermeer - oorsprong en invloed' werd hier een monument voor de Delftse<br />
schilder opgericht. De begeleidende catalogus zette dan ook hoog in: 'Naast Rembrandi verheft zich de<br />
figuur van Vermeel boven alle andere kunstenaars van het groote tijdperk der zeventiende eeuw'. Over<br />
de plaats van Vermeer in de Nederlandse kunstgeschiedenis hadden de organisatoren dus geen enkele<br />
twijfel.<br />
Deze Rotterdamse tentoonstelling was de logische afsluiting van de herontdekking van de schilder,<br />
die met de wens van koning Willem I hel Gezicht op Delft een prominente plaats te geven in het Maurits-<br />
huis een voorzichtige start had gemaakt en door de publicatie van Thoré-Bürgers baanbrekende artikel<br />
111 liet gezaghebbende Gazelle des beaux-arts (f866) in een stroomversnelling was geraakt. Met ontzag<br />
weid in de tweede helft van de 19e eeuw over het werk van de schilder gesproken. Maar over de figuur<br />
Vermeer wist men weinig (e vertellen. 'Jean ver Meer ott Van der Meer, de Delft, Né vers 1632? - mort<br />
en [...]' gaf Charles Blanc in 1.860 als hulpeloze titel mee aan een artikel dat de stand van zaken wilde sa<br />
menvatten. En Thoré-Bürger probeerde het gebrek aan relevante biografische gegevens te verhullen<br />
door Vermeer te tooien met de geuzennaam 'de sfinx van Delft'.<br />
Dit gebrek aan achtergrondinformatie verhinderde de kunstkenners overigens niet lal van werken<br />
aan de Delftse meesier toe te schrijven, vaak slechts op basis van een vluchtig onderzoek of primitieve af<br />
beeldingen in museumcatalogi. Fouten waren daarbij onontkoombaar. Zo wist Thoré-Bürger het werk<br />
van Vermeer niet le onderscheiden van zijn Haarlemse naamgenoot, een landschapschilder. En op de<br />
Rotterdamse overzichtstentoonstelling waren maar liefst zes van de vijftien tentoongestelde 'Vermeers'<br />
niet van de hand van deze schilder. Dit alles maakte Vermeer natuurlijk een gemakkelijke prooi voor<br />
hagiografen en vervalsers, met Han van Meegeren als bekendste voorbeeld.<br />
Over diens Emmaüsgangers verscheen onlangs een fraai uitgevoerd boekje van de hand van Dicderik<br />
Kraaijpoel en Harry van Wijnen. Han van Meegeren 18S9-1947 en zijn meesterwerk van Icrwwrvertelt het<br />
verhaal van Van Meegeren en zijn mecstervervalsing. Dat verhaal is bekend genoeg. Na de oorlog opge<br />
pakt op verdenking van collaboratie door de verkoop van een schilderij van Vermeer aan Göriiig, be<br />
kent Van Meegeren de vervalser te zijn van onder andere AL- Emmaüsgangers, in 1937 door kunstkenner<br />
Abraham Bredius als een vroege Vermeer geïdentificeerd en sindsdien een van de pronkstukken van<br />
het Museum Boymans. Om zijn gelijk ie bewijzen, vervaardigt Van Meegeren tijdens zijn gevangenschap<br />
Christus en de schriftgeleerden in de tempel in de stijl van Johannes Vermeet-. De zaak van Van Meegeren<br />
heeft wel iets van een vroeg voorbeeld van een medhrhype. van een collaborateur groeit Van Meegeren<br />
binnen korte lijd uit tot een volksheld ('the man vvho spindled Goering') die op de steun kan rekenen<br />
van verschillende bekende Nederlanders, waaronder Godfried Bomans, Simon Vestdijk en Kees Verwey.<br />
Maar lang geniet hij niet van zijn jinesl hour. Nog geen twee maanden na zijn veroordeling tot een jaar<br />
gevangenschap overlijdt Van Meegeren op 30 december 1947 aan een hartverlamming.<br />
Han van Meegeren is een amusant maar ook wat eigenaardig boek. Beide auteurs belichten ieder op ei<br />
gen wijze facetten van Van Meegerens verhaal. Zo wijdt de schilder Kraaijpoel in zijn persoonlijk ge<br />
toonzette bijdrage met plezier uit over de technische kwaliteiten en gebreken van Van Meegerens mees<br />
terwerk. De journalist Van Wijnen gaat daarentegen vooral in op de 'ontdekking' van het schilderij in<br />
1937 en de rechtszaak tegen Van Meegeren. Hij oppert daarbij dat Van Meegeren misschien wel nooit<br />
een 'Vermeer' heeft vervalst en dit slechts heeft verklaard om zijn collaboratie toe te dekken. Dat klinkt<br />
spannend, maar de uitwerking van deze gedachte blijft steken in suggesties. In een artikel voor de zater-<br />
dagbijlage van de krant is dat misschien genoeg voor amusante leesstof, maar in boekvorm heeft een<br />
dergelijke werkwijze iels onbevredigends. De vele opgenomen illustraties van werk van Van Meegeren<br />
maken deze publicatie echter wel degelijk tot een 'hebbedingetje'.<br />
De Van Meegeren-affaire heeft de reputatie van hel kunstkennerschap een geduchte knauw gegeven,<br />
maar tegelijkertijd ook de weg vrijgemaakt voor een meer voorzichtige omgang met het fenomeen Ver<br />
meer, uiteindelijk resulterend in het standaardwerk van Albert Blanken: Vermeer, uit 1987. Eindelijk<br />
werd afstand gedaan van de verafgoding van het genie, en werd Vermeer gepresenteerd als een kind<br />
van zijn tijd, beïnvloed door de lokale artistieke traditie, en in discussie met voorgangers en tijdgenoten.<br />
Enkele jaren later plaatste de Amerikaanse econoom Johan Michael Montias Vermeer bovendien stcr-<br />
1(17
Boekbesprekingen<br />
ker clan ooit in zijn historische context door in zijn Vermeer and kis indien: A web of social history (1989) een<br />
dicht net van familieleden, vrienden, buren en andere sociale relaties om de schilder te weven.<br />
Deze 'zakelijke' benadering wordt ten dele voortgezet in Johannes Vermeer, cle catalogus van de prestigieuze<br />
en succesrijke overzichtstentoonstelling in het Haagse Mauritshuis. In een viertal bijdragen<br />
wordt de lezer door erkende deskundigen geïnformeerd over Vermeers leven en werk (Arthur K.<br />
Wheelockjr.), onderwerpkeuze (Albert Blanken), werkwijze (Jorgen Wadum) en de receptiegeschiedenis<br />
van zijn werken (Ben Broos). Uit deze artikelen komt Vermeer inderdaad naar voren als een kind<br />
van zijn tijd, hecht verankerd in het Delftse artistieke milieu zoals dat na de komst van Care] Fabritius<br />
vorm had gekregen, in thematiek schatplichtig aan zijn voorgangers en tijdgenoten, uitstekend op de<br />
hoogte van cle regels van het perspectief en van de schilderkunstige beeldtaal, en door de kunstkenners<br />
van zijn tijd erkend. Kortom: Vermeer was een bijzonder schilder, een uitstekend vakman bovendien,<br />
maar daarom zijn tijd nog niet vooruit.<br />
En wie dat niet wil óf kan geloven moet de bundel De <strong>Holland</strong>se samenleving in de tijd van Vermeerei<br />
maar eens op naslaan. Vermeer mocht in zijn werk clan hebben gekozen voor eenvoud, rust en stilte,<br />
maar als Delfts burger, vermaard schilder, hoofd van een kinderrijk gezin en zaakwaarnemer van zijn<br />
schoonmoeder Maria van Thins stond hij middenin het maatschappelijk leven van zijn tijd. In de door<br />
Donald Haks en Marie Christine van der Sman met zorg geredigeerde bundel maken we kennis met facetten<br />
van dat leven: het stadsbeeld, de sociaal-economische omstandigheden, religie en kerk, de rechtspraak,<br />
het gezinsleven, kunstmarkt en muziekleven. Tezamen bieden de negen opgenomen bijdragen<br />
een helder beeld van Vermeers tijd. Specialisten zullen er veel bekends in aantreffen, maar als algemene<br />
inleiding op de 17e-eeuwse samenleving in een <strong>Holland</strong>se stad is de bundel zeker een succes te noemen.<br />
Sommige auteurs zijn er bovendien in geslaagd nieuwe inkijkjes in Vermeers leven te geven. Zo<br />
komt P.H.A.M. Abels door uit te gaan van de religieuze pluriformiteit in het 17e-eeuwse Delft tot de<br />
conclusie dat Vermeer behoorde tot de brede middengroep van mensen die in religieus opzicht (nog)<br />
geen keuze hadden gemaakt. Net als zijn ouders trad Vermeer nimmer toe tot de gereformeerde kerk.<br />
Daarentegen kwam hij door zijn huwelijk met de katholieke Catharina Bolnes in een katholiek milieu<br />
terecht, maar dat maakte hem niet automatisch tot katholiek. Natuurlijk, in zijn nieuwe omgeving werd<br />
hij geconfronteerd met schilderijen met een katholieke thematiek en was het niet ongewoon dat zijn<br />
jongste zoon bij de doop de voornaam [gnatius meekreeg, als eerbetoon aan Ignatius van Loyola, de<br />
stichter van de jezuïetenorde. En in zijn laatste jaren vervaardigde hij bovendien met het schilderij Allegorie<br />
op het geloof een geloofsexpressie in olieverf. Maar dit was nadrukkelijk een opdrachtwerk, en de onhandige<br />
uitvoering, zo redeneert Abels, is een mooie aanwijzing dat Vermeer het rooms-kafholicisme<br />
onvoldoende had geïnternaliseerd om deze overtuiging geloofwaardig op het doek gestalte te geven.<br />
'Op deze wijze', zo besluit hij zijn bijdrage, 'heeft Johannes Vermeer op subtiele wijze in zijn werk een<br />
signaal nagelaten, dat hij een onvoorwaardelijke geloofskeuze niet kon of wilde maken' (p. 77).<br />
Het mooiste artikel in de bundel is van de hand van Donald Haks. In een tiental pagina's schetst hij<br />
met vaardige hand het huishouden van Vermeer. Dat betrof overigens dooi de vele kinderen (vijftien<br />
geboorten) en een inwonende schoonmoeder in demografisch opzicht een hoogst eigenaardig huishouden.<br />
In maatschappelijk opzicht echter kent Vermeers levensverhaal tal van overeenkomsten met<br />
dat van succesvolle burgers. Als zoon van ouders uit de kleine burgerij weet hij door zijn huwelijk in hogere<br />
sociale sferen te komen, met goede financiële vooruitzichten. Maatschappelijk gaat het Vermeer<br />
dan ook lange tijd voor de wind. Hij bewoont een ruime woning, presenteert zich naar buiten als 'sinjeur',<br />
oriënteert zich sterk op zijn prestigieuze schoonfamilie, en is als schutter en hoofdman van het<br />
Sint Lucasgilde een aanzienlijk burger. Van populaire noties als zou Vermeer in kommervolle omstandigheden<br />
of in maatschappelijk isolement hebben geleefd, moet Haks terecht niets hebben.<br />
Vermeer als gewone 17e-eeuwer. Sommige kunsthistorici blijven er moeite mee houden, zeker zodra<br />
de kunstwerken ter sprake worden gebracht. Hel melkmeisje, zo leren we bijvoorbeeld op pagina 111 van<br />
de tentoonstellingscatalogus Johannes Vermeer, zou weieens geïnspireerd kunnen zijn op een Italiaans<br />
schilderij van de legendarische koningin Artemisia: 'Zijn hele persoonlijk arsenaal aan schildertechnieken,<br />
zijn meesterlijke beheersing van licht en perspectief, wendde Vermeer aan om een illusie van de<br />
werkelijkheid te geven. Inhoudelijk liet hij zich inspireren door een historiestuk van de liefhebbende<br />
koningin Artemisia, waarbij de voorstelling van hel eenvoudige dienstmeisje nog aan betekenis wint.<br />
Hoe tastbaar echt cle keukenmeid ook mag lijken, door dil alles wordt het een tijdloos schilderij, een ab-<br />
108
Boekbesprekingen<br />
stract ideaal van deugdzaamheid'. Dil taalgebruik illustreert duidelijk hoe de doorgaans nuchtere aan<br />
pak uit de inleidende artikelen in het catalogusgedeelte vanjohannes Vermin herhaaldelijk plaats maakt<br />
voor onverholen bewondering voor de (vermeende?) tijdloze schoonheid van Vermeers oeuvre. Tegen<br />
zoveel schoonheid zijn kennelijk maar weinig kunsthistorici bestand. Van het ene op het andere mo<br />
ment worden zij kunstkenners, die ons leken deelgenoot willen maken van de geheimen van grote<br />
Kunst. Maar of dat ook bijdraagt tot een beter begrip van de 17e-eeuwer Johannes Vermeer?<br />
Paul Knevel<br />
Naar aanleiding van: A.R. Wheelockjr. e.a (red.),Johannes Vermeer (cal. tent. Mauritshuis Den Haag. National Gallen<br />
of Ari Washington: Zwolle: Uitgeverij Waanders. 1995, 229 hl/., ISBN 90-400-9793-3 (geh.), 90-400-9801-8 (pb.));<br />
D. Haks en M.C. van der Sman (red ). De <strong>Holland</strong>se samenleving in de tijd van Vermeer (/.wolk- Uitgeverij Waanders<br />
1996, 144 blz., ISBN 90-400-9822-0); I). Kraaijpoel en H. v an Wijnen, Han van Meegeren 1889-1947 en zijn meesterwerk,<br />
van Vermeer (Zwolle: Uitgeverij-Waanders, 1996, 96 blz., ƒ 24,95, ISBN 90-400-9797-6)<br />
Recensies<br />
J.A.M.Y. Bos-Rops, Graven op zoek naar geld. De in<br />
komsten van de graven van <strong>Holland</strong> en Zeeland,<br />
1389-1433 (<strong>Holland</strong>se Studiën 29; Hilversum:<br />
Verforen, 1993, 426 blz., 31., ISBN 90-70403-31-5)<br />
Voor de laat-middeleeuwse vorst was het geld het<br />
centrale probleem bij het uitoefenen van het<br />
landsbestuur; daarin verschilt hij niet van de mo<br />
derne regeerder. Het steeds uitdijende ambtena<br />
renapparaat, de regelmatig voorkomende oorlog<br />
voering met legers waarin de beroepssoldaten een<br />
steeds grotere rol gingen spelen, de groeiende<br />
uitgaven voor representatieve doeleinden, alles<br />
werkte eraan mee dat acute geldnood voor de<br />
vorst steeds dreigde of zelfs dagelijkse realiteit<br />
was. De traditionele middelen om aan geld te ko<br />
men - de inkomsten uit cle eigen domeinen, zoals<br />
tolheffingen en belastingen als schot en bede-<br />
voorzagen niet meer in de behoefte, en de vor<br />
sten en hun financiële ambtenaren waren ge<br />
dwongen nieuwe wegen te zoeken om de ingeze<br />
tenen van het land te bewegen tot afdracht van<br />
gelden aan de overheid. Over de manier waarop<br />
de graven van <strong>Holland</strong> en Zeeland in de jaren<br />
1389-1433 oplossingen hebben gezocht voor dit<br />
probleem, heeft J.A.M.Y. Bos-Rops een dissertatie<br />
geschreven.<br />
Het boek heeft een logische en strakke opzet.<br />
Het opent met een inleidend hoofdstuk, waarin<br />
kort het onderzoeksdoel wordt uiteengezet, als<br />
mede de methodologische aanpak en de proble<br />
men daarbij, die vooral voortkomen uit de hiaten<br />
in het bronnenbestand en uit complicerende fac<br />
toren als de laat-middeleeuwse budgettaire door-<br />
schuiftechnieken en de ingewikkelde monetaire<br />
situatie. Ook wordt hel bronnenmateriaal doorge<br />
licht; er is voornamelijk gebruik gemaakt van stuk<br />
ken uit het archief van de grav en van <strong>Holland</strong>. In<br />
hoofdstuk I geeft de auteur een beschrijving van<br />
de toestand van de <strong>Holland</strong>s-Zeeuwse overheidsfi<br />
nanciën in 1389, het jaar waarin Albrecht van Bei<br />
eren formeel graaf wordt, het beginpunt van de<br />
studie. Hier vinden we ook een belangrijk over<br />
zicht v an de manieren van boekhouden in de gra<br />
felijke administratie en van het (chaotische) geld<br />
verkeer in die tijd. In de volgende hoofdstukken<br />
II-V wordt per regeerperiode van de afzonderlijke<br />
graven of gravinnen bestudeerd hoe die vorsten<br />
de liquide middelen trachtten te verwen-en om<br />
hun politieke doelen te verwezenlijken. Achter<br />
eenvolgens komen zo aan bod Albrecht (1389-<br />
1404), Willem VI (1404-1417), de periode van<br />
strijd tussen Jacoba van Beieren, Jan van Brabant<br />
en Jan van Beieren (1417-1425) en Filips van<br />
Bourgondië (vanaf 1425). Het eindpunt van de<br />
studie valt in 1433, wanneer Jacoba formeel af<br />
stand doet van de grafelijke waardigheid ten gun<br />
ste v an Filips, waarna <strong>Holland</strong> en Zeeland worden<br />
geïntegreerd in het Bourgondische statencom-<br />
plex, en een deel van hun financiële zelfstandig<br />
heid en eigenheid verliezen. In het afsluitende<br />
hoofdstuk VI wordt de situatie geschilderd zoals<br />
die rond 1433 in het graafschap bestond, en wor<br />
den de ontwikkelingen gedurende de hele bestu<br />
deerde periode samengevat.<br />
Met name de hoofdstukken II-V zijn opge<br />
bouwd volgens een vast patroon: na een kort over<br />
zicht van de politieke ontwikkelingen in de betref<br />
fende periode volgen overzichten van grafelijke<br />
inkomsten uil het domein (mei gegevens over<br />
omvang, inrichting- en beheer van het domein),<br />
uitleningen door ambtenaren (en de bezoldiging<br />
van die functionarissen), uit de lollen en uil de<br />
muntslag. Daarna worden de buitengewone in-<br />
109
Boekbesprekingen<br />
komsten behandeld: lijfrenten en leningen, be<br />
den en soudijgeld. Een samenvatting besluit het<br />
hoofdstuk. Deze systematische aanpak komt cle<br />
overzichtelijkheid van het boek ten goede, maar<br />
degene die het hele werk doorleest, wordt zo wel<br />
geconfronteerd met veel herhalingen in de stof.<br />
Bos-Rops beschrijft hoe een reeks van oorlo<br />
gen, die de graven met name in de periode 1393-<br />
1428 voerden, hebben gezorgd voor een sterke<br />
stijging van de uitgaven. Deze extra-kosten waren<br />
niet op te brengen uit de traditionele grafelijke<br />
domeininkomsten, bijvoorbeeld belastingen als<br />
jaarbede (<strong>Holland</strong>) en schot (Zeeland), omdat de<br />
hoogte daarvan vast lag. Andere inkomsten liepen<br />
zelfs terug: zo ontvingen de graven in tijd van oor<br />
log minder geld uit de tollen, vanwege de in die<br />
onrustige tijden afgenomen handelsactiviteiten.<br />
De graven moesten dus extra gelden zien te ver<br />
werven. Daartoe vonden zij verschillende wegen.<br />
Een mogelijkheid bestond uit het aanspreken van<br />
hun ambtenaren, die hun heer grote sommen<br />
geld moesten lenen, of hun ambt in pacht hiel<br />
den van de graaf. Ook werden de voorheen inci<br />
dentele belastingen, de beden, steeds meer veran<br />
derd in regelmatig op te brengen betalingen.<br />
Nieuwe belastingen vervingen soms oude feodale<br />
verplichtingen: zo betaalden de onderdanen<br />
voortaan soudijgeld in plaats van in persoon deel<br />
te nemen aan de grafelijke veldtochten. Voorts<br />
leenden de graven op grote schaal geld, vooral bij<br />
de steden van het graafschap. Dit gebeurde vaak<br />
in de vorm van lijfrenten, die ten behoeve van de<br />
landsheer werden verkocht door de steden, die<br />
anders dan cle graaf wel kredietwaardig werden<br />
geacht. Zo nam in de grafelijke financiën het aan<br />
deel van de buitengewone inkomsten sterk toe in<br />
verhouding tot de reguliere inkomsten uit het do<br />
mein. De verschillende graven hebben die ontwik<br />
keling structureel aangepakt. Ten gevolge daar<br />
van groeide de administratieve eenheid van het<br />
land; de grotere en kleinere regio's daarbinnen<br />
werden steeds meer op uniforme wijze belast.<br />
Ook is duidelijk dat de steden, die de meeste fi<br />
nanciële steun verleenden, een steeds belangrij<br />
ker stem verwierven in het centrale overleg over<br />
beleidszaken; overigens kwamen de steden later<br />
in de 15e eeuw zeifin grote financiële problemen,<br />
juist vanwege de lijfrenten.<br />
Graven op zoek naar geld is een belangrijk boek;<br />
niet voor niets heeft het nu al de status van stan<br />
daardwerk gekregen. De auteur heeft fundamen<br />
teel onderzoek verricht naar het financiële func<br />
tioneren van het bestuursapparaat in <strong>Holland</strong> en<br />
I 10<br />
Zeeland, in een periode waarin op dat terrein veel<br />
ontwikkelingen plaatsvonden, die nog lang door<br />
zouden werken. Het boek is gebaseerd op inten<br />
sieve studie van omvangrijk en weerbarstig bron<br />
nenmateriaal; veel resultaten daarvan hebben<br />
hun neerslag gevonden in de bijlagen, die ook<br />
voor volgende onderzoekers van grote waarde<br />
kunnen zijn. Nog lange tijd zal niemand, die de<br />
geschiedenis van het graafschap in de late middel<br />
eeuwen bestudeert, om dit boek heen kunnen.<br />
Het belang ervan overstijgt natuurlijk verre dat<br />
van de louter financieel-economische geschiede<br />
nis: ook bij onderzoek op het terrein van de insti<br />
tutionele en polilieke geschiedenis biedt dit boek<br />
veel aanknopingspunten. Zelfs de cultuurhistori<br />
cus kan hier materiaal vinden. Zo maken de fraaie<br />
afbeeldingen van bladen uit de grafelijke rekenin<br />
gen, vooral van gedecoreerde initialen daaruit,<br />
duidelijk dat die ook eens onderwerp van kunst<br />
historisch onderzoek zouden moeten vormen.<br />
Ondergetekende, een leek op dit gebied, viel al<br />
thans een initiaal op uit een rekening uit 1396<br />
met in het penwerk de afbeelding van een draakje<br />
(p. 73), dat doet denken aan de draakjes zoals die<br />
in die periode kenmerkend waren voor de<br />
Utrechtse school van handschriftdecoratie.<br />
J.W.J. Burgers<br />
Woest en ledig? Nederland vóór Willibrord (Thema<br />
nummer van Madoe. <strong>Tijdschrift</strong> over de middeleeuwen<br />
jaargang 9 nummer 3, oktober 1995; Hilversum:<br />
Verloren, 111 blz.., ISSN 0922-369-X, ISBN 90-<br />
6550-276-9, ƒ] 1)<br />
Er is weinig bekend over hoe Nederland eruit zag<br />
in de periode van 400 tot 700 na Christus. Van de<br />
bewoners in die tijd weet men niet goed of men<br />
ze als Germaans of als Romeins moet beschou<br />
wen. De belangrijkste bronnen die historici ter<br />
beschikking staan voor de bestudering van deze<br />
tijd, zijn archeologische vondsten. In het voor<br />
woord van dit themanummer van Madoc wordt<br />
ons verteld dat onder invloed van de archeologie<br />
de beeldvorming over die periode de laatste tijd<br />
nogal veranderd is. Opvallend genoeg echter<br />
wordt geopend met een bijdrage van F. Theuws,<br />
die vaststelt dat de archeologen in het recent her<br />
nieuwde debat over de etnische identiteit van de<br />
bewoners van onze streken nog geen inbreng<br />
van betekenis gehad hebben. Zolang ze volgens<br />
de traditionele methoden blijven werken, zal dit
volgens de auteur ook niet mogelijk zijn. Men zal<br />
het idee los moeten laten dat de materiële cultuur<br />
die men bij opgravingen aantreft, een directe<br />
afspiegeling vormt van iemands etnische herkomst.<br />
Overigens wordt er door verscheidene<br />
auteurs in dit tijdschrift verrassend positief gesproken<br />
over amateur-archeologen. Deze blijken<br />
meer dan eens een belangrijke bijdrage te hebben<br />
geleverd aan de inventarisatie van bepaalde<br />
voorwerpen en zijn blijkbaar niet allemaal de<br />
schatgravers waar ze elders nogal eens voor worden<br />
uitgemaakt.<br />
In een interview van Ottie Thiers met Judith<br />
Schuyf komen - helaas zeer kort - enkele interessante<br />
gegevens over prehistorisch en heidens Nederland<br />
aan bod. Deze historica gebruikt het<br />
landschap als uitgangspunt voor haar onderzoek<br />
en gebruikt archeologische en schriftelijke bronnen<br />
als aanvulling, hetgeen tot verrassend nieuwe<br />
ontdekkingen heeft geleid.<br />
Een ander item in dit nummer is de vraag naar<br />
de continuïteit van de bewoning van deze streken.<br />
R. Rijntjes bestrijdt de opvatting dat de Franken<br />
pas met de steun aan de missionering van Willibrord<br />
hun expansiepolitiek startten. Volgens hem<br />
waren er al veel vroeger contacten en was de kerstening<br />
slechts één manier waarmee de Franken<br />
volkeren aan zich bonden. Een andere wijze was<br />
bijvoorbeeld huwelijkspolitiek. Aan de hand van<br />
vroege kerkstichtingen in het //««-gebied kan<br />
men zien dat contacten terug te leiden zijn tot de<br />
vroeg-Mcrovingisrhe tijd.<br />
De vraag naar de continuïteit wordt ook door<br />
GJ. de Langen behandeld. Hij schrijft een klein<br />
stukje sociaal-economische geschiedenis van het<br />
Friese kweldergebied. De Friezen onderhielden<br />
vanaf hun terpen intensieve handelscontacten<br />
met onder andere Zuidoost-Engeland en Denemarken.<br />
Het geven van geschenken was bij de<br />
Germaanse volkeren een manier waarmee leiders<br />
mensen aan zich bonden.<br />
Onder leiding van N. Voorwinden kunnen we<br />
vervolgens een 'speurtocht naar de verhalen en<br />
liederen die vóór en ten tijde van de kerstening<br />
(..) in onze streken de ronde deden' ondernemen.<br />
Hier blijkt weer eens hoe schaars de schriftelijke<br />
bronnen zijn. Het artikel van Ineke Joosten<br />
en Matthijs van Nie over vroeg-middeleeuwse ijzerproductie<br />
op de Veluwe steunt weer voornamelijk<br />
op de archeologie, ditmaal bijgestaan door de<br />
chemie, die het mogelijk maakt om de herkomst<br />
van liet erts van de aldaar gevonden ijzerslakken<br />
en ijzerproducten vast te stellen. Met veel oog<br />
Boekbesprekingen<br />
voor details (hoe wist men in die tijd erts te vinden?)<br />
wordt beschreven dat de Veluwe een zeer<br />
belangrijke productieplaats was.<br />
Dit themanummer is een geslaagde poging om<br />
meer licht te werpen op een als duister te boek<br />
staande periode van de Nederlandse geschiedenis.<br />
Fr worden manieren aangereikt om bekende<br />
bronnen aan een nieuw onderzoek te onderwerpen<br />
en er worden nieuwe bronnen aangeboord.<br />
Als men de auteurs mag geloven, zal het hier zeker<br />
niet bij blijven.<br />
Joke Batink<br />
J.G Okkema e.a. (red.), Heidenen, papen, libertijnen<br />
en fijnen. Artikelen over de kerkgeschiedenis van<br />
het zuidwestelijk gedeelte van Zuid-<strong>Holland</strong> van de<br />
voorchristelijke tijd tot heden (Zesde verzameling<br />
bijdragen van de VNK; Delft: Eburon, 1994, 293<br />
blz., ISBN 90-5166-423-0)<br />
Deze bundel bestaat uit een aantal artikelen over<br />
de kerkgeschiedenis van zuidwestelijk Zuid-<strong>Holland</strong>.<br />
Auteurs met een verschillende achtergrond<br />
hebben een bijdrage geleverd, hetgeen resulteert<br />
in een bonte verzameling van artikelen over uiteenlopende<br />
onderwerpen, van de vroeg-christelijke<br />
tijd tot heden. In een beschouwend artikel van<br />
H. ten Boom wordt de beoogde gemene deler van<br />
de bundel geformuleerd: kerkgeschiedenis dient<br />
het krachtenveld tussen de kerk, de samenleving<br />
en de overheid te beschrijven. De bijdrage van<br />
G.H. Leurdijk over de Nadere Reformatie in Delft<br />
is hiervan een mooi voorbeeld. Daarin wordt onder<br />
meer beschreven hoe de kerkenraad bij liet<br />
stadsbestuur pleitte voor het verbieden van allerlei<br />
volksvermaken. Niet alle artikelen echter beschrijven<br />
de kerkgeschiedenis zoals Ten Boom dat<br />
zon doen. In het - overigens duidelijk geschreven<br />
- artikel van F. Cossee-de Wijs over doopsgezinden<br />
en remonstranten in Delft wordt nauwelijks<br />
verband gelegd tussen kerkelijke en maatschappelijke<br />
gebeurtenissen. En in liet stuk van G. de<br />
Moor over de Haagse 'mini-Granvelle' Jacob<br />
Ruysch (ca. 1440-1519) wordt niet ingegaan op<br />
leerstellige zaken. De auteur schetst het leven van<br />
een bijzondere vertegenwoordiger van de rechterlijke<br />
macht, die zich zowel in kerkelijke als in wereldlijke<br />
zaken liet gelden.<br />
Helaas zijn niet alle artikelen even leesbaar. Zo<br />
zijn niet altijd de citaten uit hel Latijn of Middelnederlands<br />
vertaald. Daarnaast worden termen ge-<br />
I I I
Boekbesprekingen<br />
bruikt die bij veel lezers waarschijnlijk onbekend<br />
zullen zijn. Leurdijk bijvoorbeeld gebruikt in zijn<br />
artikel woorden als 'irenisch' en 'independentis-<br />
me' zonder deze toe te lichten. Tenslotte moet<br />
worden opgemerkt dat onder meer A. Janse (over<br />
de verering van Onze-Lieve-Vrouwe van 's-Graven-<br />
zande) en wijlen J.L. van der Gouw (over de kerk<br />
van Putten tijdens de late middeleeuwen) wel zeer<br />
gedetailleerd verslag doen van hun onderzoek.<br />
Dat de detaillering evenwel nodig is om het beeld<br />
zo volledig mogelijk te maken, wordt duidelijk in<br />
het betoog van Van der Gouw. In de conclusie val<br />
len alle stukjes op hun plaats. De auteur schetst<br />
een beeld van het in hoog tempo protestant wor<br />
den van het land van Putten: door een aantal fac<br />
toren worden in de late middeleeuwen kerkelijke<br />
functies steeds minder naar behoren vervuld. De<br />
vici'-nireyl vervangt de parochiepriester en soms<br />
blijv en functies vacant. Dat wordt erger op het mo<br />
ment dat kerken in de 15e en 16e eeuw verarmen<br />
door overstroming. Hierdoor ontstaat een va<br />
cuüm, dat door het protestantisme zonder slag of<br />
stoot kan worden opgevuld. Alle details vormen in<br />
de conclusie een goed uitgewerkt beeld.<br />
In de bundel wordt met name de periode van<br />
de late middeleeuwen behandeld. Daarbij krijgen<br />
naast het katholicisme veel stromingen binnen<br />
het protestantisme aandacht. M.R. Wielema bij<br />
voorbeeld schrijft helder over het optreden van<br />
de gereformeerde kerkenraad van Moerkapelle in<br />
1705 en de ideeën van Balthasar Bekker. Deze<br />
ontkende in zijn geschriften de macht van de dui<br />
vel en beriep zich op een niet-letterlijke bijbelin<br />
terpretatie, die hij afleidde uit de recle. Zijn ge<br />
dachten werden fel bestreden door de kerkelijke<br />
overheid. Desondanks kon in de gemeente Moer<br />
kapelle, waar niemand veel scholing had genoten,<br />
zijn leer begrepen en gewaardeerd worden. Het<br />
artikel spreekt door de uitgebreide citaten zeer<br />
tot de verbeelding.<br />
Er kan geconcludeerd worden dat in de bundel<br />
interessante en onderhoudende, zowel in aard als<br />
in onderwerp zeer diverse artikelen verzameld<br />
zijn. Hierdoor zal iedere in het onderwerp geïnte<br />
resseerde lezer iets van zijn smaak vinden. De<br />
bundel is zeer geschikt als inleiding, waarbij de<br />
uitgebreide annotatie aan het eind van elk artikel<br />
kan helpen bij het verdiepen van de kennisma<br />
king.<br />
Ernestine J.A.M. Smit<br />
112<br />
J.J. Temminck (red.), Huis ter Kleef. Het enige kas<br />
teel van Haarlem (Haarlem: Schuyt & Co, 1995,<br />
135 blz., ISBN 90-6097-407-7)<br />
Al honderden jaren dienen de ruïnes van Huis ter<br />
Kleef romantische schilders, aangetrokken dooi<br />
de mysterieuze uitstraling van de ruïne, tot inspi<br />
ratie voor hun schilderijen en tekeningen. Ook<br />
historici werden aangetrokken door de geheim<br />
zinnige geschiedenis van het enige kasteel dat<br />
Haarlem ooit rijk is geweest. Naar de resten van<br />
dit in 1573 door de troepen van Aha opgeblazen<br />
huis vond in de jaren zeventig van de 20e eeuw al<br />
op beperkte schaal archeologisch en historisch<br />
onderzoek plaats, maat veel vragen bleven on<br />
beantwoord. Aan het eind van de jaren tachtig<br />
ontstond mede door de schadelijke werking van<br />
de weersinvloeden op de ruïne de behoefte een<br />
poging te doen alle aspecten rond het gebouw en<br />
zijn bewoners naast elkaar te onderzoeken. De re<br />
sultaten van dit onderzoek worden in deze bundel<br />
gepresenteerd.<br />
De eerste bijdrage in het boek, van de mediëvis-<br />
le E. Vink, is getiteld 'Opkomst en verval van een<br />
memorabel gebouw'. Zij probeert hierin aan de<br />
hand van schriftelijke en picturale bronnen de lig<br />
ging en het uiterlijk van het kasteel vast te stellen.<br />
Tevens schetst zij een beeld van de bewoners van<br />
het Huis ter Kleef. In het tweede hoofdstuk, 'Lig<br />
ging in relatie tot de ondergrond', gaat de archeo<br />
loog A.M. Numan kort in op de situering van het<br />
huis in verband met de bodemgesteldheid. Daar<br />
na nemen de bouwhistorici J. Kamphuis en A.<br />
Viersen met hun 'Bouwhistorisch verslag' de fak<br />
kel van hem over. Uit hun onderzoek blijkt dat de<br />
oudste bebouwing van het Huis ter Kleef uit de<br />
tweede helft van de 13e eeuw stamt. Opvallende<br />
conclusie is, dat het kasteel niet gericht was op de<br />
fensieve taken maar de functie van buitenverblijf<br />
schijnt te hebben gehad. Aangenaam van dit<br />
hoofdstuk is dat het is voorzien van verhelderen<br />
de reconstructietekeningen, zodat de lezer zich<br />
een duidelijk beeld van de oude glorie van het<br />
Huis ter Kleef kan vormen.<br />
Vervolgens neemt Numan ons mee naar de<br />
plaats van de opgravingen en geeft hij een uitge<br />
breide beschrijving van de graafactiviteiten. In de<br />
ze bijdrage, 'Archeologisch onderzoek' geheten,<br />
geeft hij een systematisch en uitvoerig versla" v an<br />
de opgravingen van de verschillende delen van<br />
het kasteel. Het hoofdstuk eindigt met een be<br />
spreking van enige vondsten die bij deze opgra<br />
vingswerkzaamheden werden gedaan. In het daar-
opvolgende hoofdstuk gaat Numan kort in op het<br />
'Einde van het Huis ter Kleef. Hij wijdt de lezer<br />
in in de geheimen van het zwarte buskruit en ver<br />
haalt hoe het goedje waarschijnlijk is gebruikt om<br />
het kasteel te vernietigen.<br />
In de daaropvolgende hoofdstukken gaat een<br />
vijftal auteurs in op het gebruik van hout, glas,<br />
metaal, keramiek en leer in de middeleeuwen en<br />
worden vondsten, gedaan bij het Huis ter Kleef,<br />
aan een nader onderzoek onderworpen. Het laat<br />
ste hoofdstuk, 'Kostbare kost voor kasteelbewo<br />
ners' van de hand van archeologe E. Esser, gaat in<br />
op de eetgewoonten.<br />
Al met al is het een zeer verzorgd boek met veel<br />
verhelderende illustraties. Helaas zijn de onder<br />
delen over de ondergrond en over de vernietiging<br />
van het kasteel erg kort en zijn de verbanden met<br />
de rest van het boek niet direct duidelijk. Ook het<br />
gedicht 'De Doodenbruid' valt een beetje uit de<br />
toon met het voorgaande. De kracht van het boek<br />
zit hem vooral in het multi-disciplinaire karakter<br />
van het onderzoek. Het is interessant verschillen<br />
de specialisten op het gebied van historisch en ar<br />
cheologisch onderzoek naast elkaar te zien wer<br />
ken en op elkaar aan te zien sluiten. Hiermee<br />
bereiken de auteurs dat wat aan het begin van het<br />
boek nog een ruïne was, na lezing een min of<br />
meer volledig herbouwd kasteel is geworden.<br />
Milo van der Burgt<br />
Boekbesprekingen<br />
bellen verduidelijken verder dit gecompliceerde<br />
onderzoek, waarvan vooral de tabellen G op p.<br />
124-125 (generaties YI-XIV) en D op p. 70-71<br />
(generaties XI-XVII) nodig zijn voor de telling<br />
der generaties en het algehele overzicht. Er<br />
wordt chronologisch teruggewerkt, van later naar<br />
vroeger, zoals bij stamboomonderzoek gebruike<br />
lijk is.<br />
Anders dan de meeste genealogen begint de<br />
auteur, jurist als hij is, met een 'Inleiding over be<br />
wijs', waarin hij zijn bewijsmethode verantwoordt<br />
en duidelijk maakt dat een volstrekte zekerheid<br />
over afstamming nooit kan worden verkregen,<br />
tenzij men over DNA-gegevens beschikt. Wij moe<br />
ten het dus doen met een zo groot mogelijke ma<br />
te van waarschijnlijkheid en aannemelijkheid, ge<br />
baseerd op ecu zorgvuldig gebruik van de<br />
bronnen, samen met opmerkingsgave en combi<br />
natievermogen. Daarover blijkt de auteur inder<br />
daad te beschikken, zodat zijn resultaten geloof<br />
waardig overkomen. Wie de moeite wil nemen,<br />
kan alles natrekken, iets waartoe ik mij niet geroe<br />
pen heb gevoeld.<br />
Voor de niet-genealoog schuilt hel belang van<br />
dit boek niet in de eerste plaats in de fraaie stam<br />
bomen, maar in de geschiedkundige beschouwin<br />
gen over standen en klassen, en dan met name<br />
over adel en ridderschap in het graafschap Hol<br />
land. We hebben hier te maken met een geslacht<br />
dat zich in de 16e eeuw op zijn wclgeborenschap<br />
beriep, terwijl zijn leden niet leefden als edelen of<br />
ridders, maar als ververiers in Waddinxveen en<br />
M. Bos, Het Stichts-<strong>Holland</strong>s geslacht Van den Bosch. omstreken en turfhandelaars in Rotterdam. Hun<br />
Voorlopig verslag van een onderzoek naar persoon en afstamming in de rechte mannelijke lijn van een<br />
voorgeslacht van Coinelis Jacobsz. (ca. 1500 - ca. schildboortig geslacht uit de 13e eeuw gaf hun<br />
1580) te Waddinxveen (Hilversum: Verloren, 1995, recht op deze kwalificatie. Gezien dit feit kon de<br />
256 blz., ISBN 90-6550-273-4, ƒ45)<br />
auteur bij het terugzoeken van hun voorgeslacht<br />
de welgeborenschap als leidraad hanteren.<br />
Hier hebben we te maken met een genealogisch Nu is dit fenomeen van de <strong>Holland</strong>se welgebo<br />
onderzoek ter reconstructie van een stamboom renen zonder ridderlijke levenswijze maar met<br />
over ruim zes eeuwen en twintig generaties, be een adelsstatuut een zaak waarvoor juist in de laatginnend<br />
in de 12c eeuw met Wolfgcr van Amstel, ste jaren onder historici weer belangstelling be<br />
ministeriaal van de bisschop van Utrecht in 1118 staat. In het proefschrift van A.L.P. Buitelaar over<br />
(tabel M op p. 196-197, generaties I-X) en eindi Dé Stichtse ministerialiteit en de ontginningen in de<br />
gend in de 18e eeuw met het geslacht Bos(ch) in Utrechtse Vechtstreek (Hilversum 1993) wordt uitvoe<br />
Nieuwerkerk aan den IJssel (tabel A op p. 4-5, gerig aandacht besteed aan het daaraan ten grondneraties<br />
XV-XX), waarvan de auteur zelf afstamt. slag liggende standsbegrip, waarbij de auteur op<br />
Die laatste generaties, beginnend met de in de ti p. 279-280 in een uitvoerige noot in discussie<br />
tel genoemde Cornelis Jacobsz. te Waddinxveen, treedt met P.OM. Hoppenbrouwers en de opvat<br />
"aren al gedeeltelijk uitgezocht en gepubliceerd tingen in diens proefschrift Een middeleeuwse sa<br />
door een andere nazaat. H.M. Kuypers (in Ons menleving. Hel land van Heusden (ca. 1360-ca. 1515)<br />
voorgeslacht, 1987), op wiens werk hier dus wordt (2 dln.; Wageningen 1992). Hoppenbrouwers op<br />
voortgebouwd. Diverse andere genealogische ta zijn beurt heeft geantwoord in een bespreking<br />
1 1.",
Boekbesprekingen<br />
van Buitelaars boek in de Bijdragen en mededelingen<br />
betreffende de geschiedenis der Nederlanden 1 10 (1995)<br />
563-565. Daarmee is de discussie echter bepaald<br />
nog niet gesloten.<br />
Ook de auteur van het hier besproken boek, M.<br />
Bos, gaat op het werk van Buitelaar in en daarmee<br />
expliciet ook op het mijne, aangezien het mijn vi<br />
sie is die door Buitelaar nader is uitgewerkt. Voor<br />
al in paragraaf 4 van hoofdstuk V over 'De stand<br />
van het geslacht: ministerialiteit en adel' (p. 209-<br />
215) behandelt hij deze problematiek. De stamva<br />
der van zijn geslacht is immers de Stichtse ministe-<br />
rialis Wolfger van Amstel uit de 12e eeuw, een<br />
dienstman van de bisschop en dus onvrij en niet<br />
van adel. Maar in de loop van de 13e eeuw gingen<br />
diens nazaten adellijke allures vertonen, zoals het<br />
zegelen met een ruiterzegel (Gijsbrecht III en<br />
Gijsbrecht IV van Amstel) en het trouwen met een<br />
adellijke dame (Egbert II van den Bosch met Oda<br />
van Wassenaar; niet eens vermeld is het feit dat<br />
Gijsbrecht III van Amstel was gehuwd met een<br />
meisje uit het geslacht van Cuyk). Daaruit leidt de<br />
auteur dan af dat er met Gijsbrecht III omstreeks<br />
1250 een verandering optrad in de stand van<br />
diens geslacht, zodat het voortaan niet meer tot<br />
de ministerialiteit maar tot de adel behoorde.<br />
Op dat punt verschillen wij (Buitelaar en ik)<br />
met hem van mening. Kort gezegd komt het hier<br />
op neer, dat in het graafschap <strong>Holland</strong> in het<br />
midden van de 13e eeuw een splitsing in de nh-<br />
nisterialenstand werd doorgevoerd, waardoor de<br />
ridderlijk levenden onder hen voortaan werden<br />
betiteld als nobiles, edelen, en vrij waren van de<br />
belasting genaamd 'schot', terwijl de boeren-mi-<br />
nisterialen schotplichtig werden en golden als<br />
ignobiles, onedelen. De nazaten van beide groe<br />
pen in de rechte mannelijke lijn behielden die<br />
kwalificaties ook voor de rechtbank en gingen<br />
dus twee standen vormen, de welgeborenen en<br />
de huislieden, ongeacht het sociale niveau dat ze<br />
bereikten dooi stijging of daling op de maat<br />
schappelijke ladder. De nazaten van Wolfger van<br />
Amstel leefden in de 13e eeuw als ridders en gin<br />
gen in het graafschap <strong>Holland</strong> dus als edelen gel<br />
den, ondanks hun afkomst van Stichtse ministe-<br />
rialen.<br />
In hel Sticht Utrecht evenwel vond deze twee<br />
deling van de ministerialenstand in een ridderlij<br />
ke of edele en een niet-ridderlijke of onedele<br />
component niet plaats, zodat daar alle nazaten<br />
van 12e-eeuwse ministerialen hun voorvaderlijke<br />
stand behielden, ongeacht hun sociale niveau. Zo<br />
waren en bleven de Amstels Stichtse ministeria<br />
1 I 1<br />
len, terwijl ze tegelijkertijd <strong>Holland</strong>se edelen wer<br />
den. Er was dus geen sprake van de overgang van<br />
de ene stand in een andere, hetzij door een adels<br />
verheffing of door geboorte uit een edelvrije moe<br />
der (zie onder), maar van een leven onder twee<br />
landsheerlijkheden, het graafschap <strong>Holland</strong> en<br />
het Sticht Utrecht, met twee verschillende adels-<br />
statuten; een soort van dubbele nationaliteit dus,<br />
om het anachronistisch te zeggen.<br />
Aan de andere kant behoorde men binnen een<br />
bepaald vorstendom niet tegelijkertijd tot twee-<br />
standen, maar slechts tot één, ofwel adel ofwel mi<br />
nisterialiteit. Zo moet ik Bos dan ook bestrijden<br />
als hij op p. 213 naar aanleiding van de overgang<br />
van de edelvrije Giselbertus uten Goye in de<br />
Stichtse ministerialiteit kort voor 1245 het 'volle<br />
dig ondenkbaar' acht dat deze toetreding 'verval<br />
van zijn adeldom zou hebben meegebracht'. Hij<br />
noemt hem een 'ministeriaal in buitengewone<br />
dienst' en vraagt zich af of er nog meer van derge<br />
lijke 'ministerialen hors cadre' zijn geweest.<br />
Ik wil niet ontkennen dat er enkele ministeria-<br />
lengeslachten van edelvrije afkomst zijn geweest,<br />
die door dat feit een zeker sociaal prestige bleven<br />
genieten, zolang zij tenminste hun ridderlijke le<br />
venswijze overeind hielden; naast de Stichtse he<br />
ren uten Goye is het Gelderse ministerialenge-<br />
slacht Cock van W r<br />
eerdenburg zo'n geval, waarvan<br />
ik vermoed dat het afstamde van Rudolf, broer<br />
van bisschop Balderic in de 10e eeuw. Dat presti<br />
ge kon ertoe leiden dat deze ministerialen met<br />
edelvrije dames konden trouwen, zodat hun kin<br />
deren, althans in wereldlijke vorstendommen,<br />
dan weer als edelen golden. In de geestelijke vor<br />
stendommen binnen het Duitse Rijk evenwel,<br />
waartoe ook het Sticht Utrecht behoorde, was dat<br />
niet het geval: daar gold bij een huwelijk tussen<br />
een ministeriale man en een edelvrije vrouw of<br />
andersom die argere Hand, dat wil zeggen dat de<br />
kinderen de stand kregen van de ministeriale<br />
ouder. Buitelaar heeft dat probleem behandeld<br />
(p. 33-34), aangezien zich zulke huwelijken bin<br />
nen de Stichtse ministerialiteit hebben voorge<br />
daan. Juist omdat de bisschop er zeker van kon<br />
zijn dat de kinderen van zijn ministerialen ook<br />
weer tot zijn ministerialiteit zouden behoren,<br />
maakte hij tegen dergelijke huwelijken al in de<br />
12e eeuw geen bezwaar. Wereldlijke vorsten wa<br />
ren daartoe uit cle omgekeerde overweging toen<br />
nog volstrekt niet bereid.<br />
Hadden de Amstels tot de Gelderse of de Hol<br />
landse ministerialiteit behoord, dan zouden de<br />
huwelijken van Gijsbrecht III met een meisje van
Boekbesprekingen<br />
Cuyk en van Egbert II van den Bosch met Oda van in de 16e eeuw niet meer over leenbezit, maar wel<br />
Wassenaar in de 13e eeuw hebben geleid tot een over allerlei andere vormen van bezit en eigen<br />
adellijke status van hun kinderen. Maar zij bedom beschikte, zich in 1528 met succes voor het<br />
hoorden niet tot de <strong>Holland</strong>se of de Gelderse, Hof van <strong>Holland</strong> op schotvrijdom beriep en ver<br />
maar tot de Stichtse ministerialiteit, waar dit niet wees naar haar plicht om met de baljuw de straf<br />
gold. Hun nazaten bleven Stichtse ministerialen, rechtspraak ter Hoge Vierschaar uit te oefenen<br />
zoals Egbert van den Bosch, knape, die ca. 1356 (p. 68). De schotgaarders, eisers in dit geding, wil<br />
onder de 'mannen en dienstmannen' van de bisden alleen schotvrijdom verlenen voor grond die<br />
schop als getuige bij een rechtszitting figureerde leengoed was, maar werden daarin niet ontvanke<br />
(Bos p. 205 noot 34, onder verwijzing naar Buitelijk verklaard, hoewel de grond van de welgeborelaar<br />
p. 359 noot 190). Dat sloot niet uit dat ze nen uitdrukkelijk geen leengoed was. Leenbezit<br />
sinds de tweede helft van de 13e eeuw tegelijker was dus kennelijk niet het criterium voor schottijd<br />
deel uitmaakten van de stand der <strong>Holland</strong>se vrijdom, en ook rustte deze niet op de grond<br />
edelen of welgeborenen, waarop ze zich nog in de maar op de persoon van de welgeborene. Verder<br />
16e eeuw beriepen.<br />
was de Hoge Vierschaar van de baljuw geen bank<br />
Dat beroep op hun welgeborenschap was voor van het leenrecht, maar van het landrecht, zodat<br />
Bos uiteraard een dankbaar aangegrepen uit de welgeborenen ook in dat opzicht niet als leengangspunt<br />
voor verder genealogisch onderzoek, mannen maar als landrechtelijk gekwalificeerden<br />
aangezien de welgeborenen tot de 'oligarchie ten optraden. Zelfs hun persoonlijke krijgsdienst be<br />
platteiande' behoorden (p. 75) en 'slechts een gerustte niet op leenbezit, maar kwam in plaats van<br />
ring percentage der totale bevolking uitmaakten' de collectieve heervaart der huislieden, die een<br />
(p. 69). Toch waren er in de late middeleeuwen landrechtelijke plicht was. Hun voorkeursbehan<br />
in <strong>Holland</strong> naar de mening van I.H. Gosses, Welgedeling berustte dus niet op feodaliteit maar op<br />
borenen en huislieden (Groningen/Den Haag 1926) (gewezen) schildboortigheid, wat niet hetzelfde<br />
teveel welgeborenen per ambacht om hen allen af was, al wordt het door Immink en Bos wel zo voor<br />
te laten stammen van de feodale adel, zodat hij gesteld.<br />
meende in hen de nazaten van een pre-feodale Het boek van Bos biedt kortom een uiterst<br />
adel te moeten zien. Die opvatting is weerlegd boeiende en veelzijdige verzameling van bronnen<br />
door P.W.A. Immink, 'De HoUandsche 'Welgebomateriaal met bijbehorende interpretatie, die niet<br />
renen", in Verslagen en Mededeelingen Oud-Vader- alleen heeft gediend ter reconstructie van twintig<br />
lundsch Recht 10/2 (1948) 253-289, die op hun feo generaties nazaten van de Utrechtse ministerialis<br />
dale en schildboortige kenmerken wees, maar Wolfger van Amstel, maar ook kan bijdragen tot de<br />
hun grote aantal niet verklaarde. Volgens Bos ligt verheldering van enige kernvragen betreffende<br />
die omvang mede aan een exodus van Leidse wel adel en ridderschap in het middeleeuwse graafgeboren<br />
Hoeken naar het omringende platteland<br />
ten gevolge van de twisten met de Kabeljauwen in<br />
schap <strong>Holland</strong> en het Sticht Utrecht.<br />
de 14e en 15e eeuw (p. 120); een oplossing die ik<br />
niet erg bevredigend vind. Want waar kwamen<br />
Johanna Maria van Winter<br />
dan al die welgeboren Leidenaren vandaan? Mij<br />
lijkt het eerder een vanzelfsprekend bijverschijnsel<br />
van de collectieve verheffing van een sociale<br />
bovenlaag tot juridische adelstand, met rechtsver-<br />
(Deze recensie is ook verschenen in Virlus. Bulletin<br />
van de Werkgroep Adelsgeschiedenis 3 (1995/<br />
1996) nr. 2.)<br />
krijging door alle nazaten daarvan in de rechte<br />
mannelijke lijn, ongeacht sociaal niveau. Evenredig<br />
met de bevolkingsgroei neemt dan ook de<br />
adel of welgeborenschap in omvang toe.<br />
In verband hiermee wil ik nog een opmerking<br />
D. Aten, 'Als hel gewelt comt...' Politiek en economie<br />
in <strong>Holland</strong> benoorden het IJ, 1500-1800 (N.W. Posthumus<br />
Reeks V; Hilversum: Verloren, 1995, 441<br />
blz., ISBN 90-6550-392-7. ƒ79)<br />
maken over het 'feodale' element in de rechtspo In september 1642 voeren de Alkmaarse burgesitie<br />
der welgeborenen, op welk punt Bos naar meesters in hun officiële stadsjacht door de vaar<br />
mijn mening ten onrechte kritiekloos Immink ten van de onlangs drooggelegde Starnmeerpol-<br />
volgt (p. 68-74). Het interessante aan hel door der. Op het eerste gezicht leek er sprake te zijn<br />
Bos bijeengebrachte genealogische materiaal is van een pleziervaartje, maar dat was niet het ge<br />
juist dat een groep van welgeboren mannen, die val, want voor hen uit ging een met zand gevuld<br />
115
Boekbesprekingen<br />
schip dal moest controleren of de hoofdingelan<br />
den van de Starnmeer zich wel hadden gehouden<br />
aan de afgesproken breedtes en diepten van de<br />
vaarten. Dat bleek tegen te vallen. In de vaart<br />
langs de westzijde, richting Knollendam, bleef de<br />
schuit maar liefst driemaal steken, tot woede van<br />
de inmiddels waarschijnlijk toch al niet meer zo<br />
goed gehumeurde burgemeesters. Even overwo<br />
gen zij de volgende dag arbeiders te sturen om<br />
het werk maar zelf op te knappen, maar angst<br />
voor ingrijpen door de Stalen van <strong>Holland</strong> weer<br />
hield hen daarvan. Echl vrolijk zullen zij dus wel<br />
niet in Alkmaar zijn teruggekeerd.<br />
Maar wat konden deze Alkmaarse bestuurders<br />
eigenlijk de ringvaarten van de Starnmeerpolder<br />
schelen? Bijzonder veel, zo leert 'Als het gewelt comt',<br />
het gedegen Amsterdamse proefschrift van Die-<br />
derik Aten. Zonder goed bevaarbare ringvaarten<br />
dreigde de verbinding met Amsterdam namelijk te<br />
worden belemmerd, en dat was voor een stad die<br />
vanaf de 16e eeuw economisch steeds afhankelij<br />
ker was geworden van de Amsterdamse goederen<br />
stroom een weinig aanlokkelijk vooruitzicht.<br />
Dit conflict staat niet op zichzelf, maar is ken<br />
merkend te noemen voor de geschiedenis van de<br />
binnenlandse handel van het preïndustriële Hol<br />
land benoorden het IJ, een geschiedenis die in de<br />
woorden van de auteur wordt gekenmerkt door<br />
'een schier eindeloze reeks van moeilijkheden en<br />
conflicten in iedere denkbare gradatie' (p. 9).<br />
Veel van die ruzies spitsten zich, zoals in boven<br />
staand geval, toe op het beheersen van interregio<br />
nale verbindingen, maar ook de pogingen tol be<br />
scherming en uitbreiding van het eigen<br />
marktgebied lopen als een rode draad door de<br />
<strong>Holland</strong>se handelsgeschiedenis. De omvang van<br />
dit gebied bepaalde immers niet alleen de beteke<br />
nis van een stad als marktplaats, maar ook haar rol<br />
als verzorgingscentrum, en was dus in economisch<br />
opzicht van levensbelang. In Noord-<strong>Holland</strong> ston<br />
den in dit opzicht Alkmaar en Hoorn telkens te<br />
genover elkaar. Vooral in de jaren van de grote<br />
landaanwinningen (1612-1635), toen het poten<br />
tiële marktgebied aanzienlijk werd vergroot, voch<br />
ten beide steden herhaaldelijk felle conflicten uit<br />
over centraal gelegen sluizen, overtomen en<br />
nieuw aan te leggen ringsloten, waarbij zelfs sabo-<br />
tage en de inzet van de eigen schutters niet werd<br />
geschuwd. Uiteindelijk kwam Alkmaar als over<br />
winnaar uit de strijd.<br />
Naast deze interstedelijke ruzies - die zich op<br />
wat kleinere schaal ook voordeden tussen Purme<br />
rend en Edam - waren er natuurlijk ook nog de<br />
1 16<br />
talrijke conflicten tussen stad en platteland,<br />
meestal voortvloeiend uit acties van individuele<br />
steden tegen bedreigende dorpsneringen, -mark<br />
ten en -wagen, het zogenaamde buitendrinken,<br />
en concurrerende meelmolens en bakkerijen.<br />
Vooral de opkomende nijverheid in de Zaan<br />
streek en op het Schermereiland bezorgde de<br />
Noordhollandse stadsbestuurders en ambachtslie<br />
den de nodige hoofdbrekens.<br />
Sinds 1572 beschikten de steden over een rui<br />
me meerderheid in de provinciale statenvergade<br />
ring: achttien stemmen, tegen één voor de ridder<br />
schap, die geacht werd de belangen van het<br />
platteland te vertegenwoordigen. De strijd leek<br />
dus op voorhand een ongelijke, en incidenteel<br />
werd dan ook, meestal op initiatief van Amster<br />
dam, gezocht naai middelen om de plattelands<br />
neringen in hun geheel aan te pakken. De be<br />
faamde order op de buitennering van 1531 gold<br />
daarbij als vanzelfsprekend referentiepunt. Maar<br />
net zoals in de 16e eeuw, toen de order door (juri<br />
dische) sabotage van de adel met succes werd te<br />
gengewerkt, was ook ditmaal het resultaat van de<br />
gezamenlijke stedelijke inspanningen gering. Uit<br />
eindelijk bleken de dorpen, met steun van de rid<br />
derschap, sterk genoeg om hun eigen belangen te<br />
behartigen, terwijl de steden maar al te vaak on<br />
derling verdeeld waren.<br />
Op het eerste gezicht hebben veel van de door<br />
Aten beschreven ruzies iets pietluttigs, maar alleen<br />
al de emoties waarmee ze gepaard gingen en de<br />
enorme aandacht die de verantwoordelijke stads<br />
bestuurders eraan besteedden, maken duidelijk<br />
hoe belangrijk deze conflicten voor tijdgenoten<br />
waren. Ze onthullen ons bovendien het nodige<br />
over de botsende economische belangen van de<br />
verschillende steden en de heersende politieke<br />
cultuur.<br />
De kracht van het boek ligt echter niet in de<br />
analyse van dergelijke 'grote' thema's, al komt de<br />
oplettende lezer heel wat te weten over de waarde<br />
van privileges, het rekest als politiek strijdmiddel,<br />
de verhoudingen tussen stadsbestuurders, am<br />
bachtslieden en consumenten, de gelegenheids<br />
coalities tussen dorpen, en de Staten van <strong>Holland</strong><br />
als beslechter van conflicten. De meeste aandacht<br />
besteedt de auteur aan het inventariseren en uit<br />
voerig beschrijven van de opvallendste handels<br />
conflicten in de periode 1500-1800. Men kan deze<br />
keuze betreuren, maar moet tegelijkertijd toege<br />
ven dat Alen de door hemzelf gestelde taak met<br />
verve en grote kennis van zaken heeft vervuld. Hij<br />
is er in geslaagd tal van op het eerste gezicht nog-
al gecompliceerd verlopende conflicten en ruzies<br />
te presenteren in een overzichtelijk geheel, en dat<br />
is zeker een compliment waard. Na de studies van<br />
Jonathan Israël, Leo Noordegraaf en Marjolein 't<br />
Hart is 'Als hel gexuell coml' opnieuw een geslaagde<br />
integratie van economische en politieke geschie<br />
denis te noemen.<br />
Paul Knev el<br />
P. Spierenburg, Zwarte schapen. Losbollen, dronk<br />
aards en levensgenieters in achttiende-eeuwse beterhui<br />
zen (FHKW 18; Hilversum: Verloren, 1995, 153<br />
blz., ISBN 90-6550-419-2, ƒ30)<br />
Wie zich in de 18e eeuw te buiten ging aan een<br />
losbandige levensstijl, gedrag vertoonde dat in de<br />
gevestigde kringen afgekeurd werd of gewoon<br />
niet volledig 'bij zinnen' was, kon op verzoek van<br />
zijn of haar familie gedetineerd worden in een be<br />
terhuis. Daarvoor hoefden familieleden slechts<br />
een rekest te richten tot de overheid (het Hof van<br />
<strong>Holland</strong> of een stedelijk gerecht), waarin het af<br />
wijkend gedrag van het 'zwarte schaap' werd uil-<br />
gemeten - ondersteund door getuigenverklarin<br />
gen - en opsluiting als remedie werd bepleit. Met<br />
toestemming van die overheid, maar zonder eni<br />
ge vorm van proces, kon de betrokkene dan in<br />
een beterhuis worden opgenomen. Op de keper<br />
beschouwd waren de beterhuizen particuliere ge<br />
vangenissen, gedreven door een ondernemer uit<br />
winstbejag (de kastelein). De inrichtingen ont<br />
stonden rond 1660 en verdwenen betrekkelijk<br />
snel na 1810, toen de nog bestaande instellingen<br />
evolueerden tot krankzinnigengestichten.<br />
Pieter Spierenburg richt zich in dit boek op de<br />
mannen en vrouwen die op aandrang van hun<br />
naaste verwanten van de buitenwereld werden af<br />
gesloten om de familie de schande van hun ge<br />
drag te besparen. Als voorbeeld vertelt hij eerst<br />
liet rijk gedocumenteerde verhaal van Abraham<br />
Douglas, die in 1731 in een beterhuis belandde<br />
en de vrijheid tol zijn dood in 1749 niet meer zou<br />
ervaren. Na een schets van de beterhuizen als in<br />
stituut gaat de auteur dan in op de vormen van ge<br />
drag die 'ontspoorden' en 'gestoorden' in een be<br />
terhuis deden belanden. Beide categorieën<br />
gedetineerden hadden gemeen dat hun familiele<br />
den detentie verzochten omdat zij hun goede re<br />
putatie bedreigd zagen. Soms werd in de rekesten<br />
tot de overheid getracht aan te tonen dat de be<br />
trokkenen een gevaar vormden voor zichzelf en<br />
Boekbesprekingen<br />
hun naaste omgeving, hetgeen bij de 'gestoorden'<br />
vaker de realiteit leek dan bij de 'ontspoorden'.<br />
Spierenburg behandelt vervolgens de gevallen<br />
waarin familietwisten via een opname in een be<br />
terhuis werden uitgevochten. Detentie werd dan<br />
als (dreig) middel gebruikt om een zoon of doch<br />
ter van een huwelijk op te jonge leeftijd of met<br />
een verkeerde partij te weerhouden, een echt<br />
scheiding te forceren of andere geschillen te be<br />
slechten. Na een beschrijving van het leven in de<br />
beterhuizen zoekt de auteur in een afsluitende<br />
paragraaf naar een reden voor het verdwijnen van<br />
deze inrichtingen in het begin van de 19e eeuw.<br />
Mede onder invloed van de vrijheidsidealen van<br />
de Franse Revolutie bleek toen opsluiting als mid<br />
del tot disciplinering van wangedrag niet langer<br />
acceptabel te zijn.<br />
Het boek berust slechts op een beperkte hoe<br />
veelheid bewaard gebleven archiefmateriaal van<br />
de overheden die toestemming tot opsluiting in<br />
een beterhuis gaven. Het gaat dan in de eerste<br />
plaats om de rekesten die de families van de 'zwar<br />
te schapen' bij het Hof van <strong>Holland</strong> en enkele ste<br />
delijke gerechten hebben ingediend. Voorts werd<br />
tegen het einde van de 17e eeuw een begin ge<br />
maakt met het jaarlijks inspecteren van de beter<br />
huizen. De visitatierapporten van met name het<br />
Hof geven inzicht in het gevangenisleven van de<br />
gedetineerden. Ook een deel van hun correspon<br />
dentie is beland in de dossiers die de overheid van<br />
hen heeft aangelegd, mede omdat in de beterhui<br />
zen briefcensuur werd toegepast.<br />
De bronnen stellen Spierenburg daarmee in<br />
staat zijn onderwerp vanuit drie verschillende per<br />
spectieven te benaderen: die van familie, overheid<br />
en gedetineerden. Hij heeft daarvan rijkelijk ge<br />
bruik gemaakt. Zwarte schapen is echter niet bedoeld<br />
als een strikt historisch-wetenschappelijke studie.<br />
Daarvoor verwijst de auteur naar eerdere publica<br />
ties, waarvan hier met name The prison experience<br />
(New Brunswick/Londen, 1991) te noemen valt.<br />
De auteur poogt met deze studie zowel de 'specia-<br />
list' als een breder publiek aan te spreken. De eerst<br />
genoemde worden op de achterflap van het boek<br />
'analyses van het gezin, fatsoensnormen en het zelf-<br />
beeld van elite en burgerij' in het vooruitzicht ge<br />
steld. Die analyses zijn echter over het hele boek<br />
versnipperd en graven niet altijd die]). Overheer<br />
send zijn toch de verhalen over de 'zwarte scha<br />
pen', waarbij Spierenburg vooral de bronnen laat<br />
spreken. Dat doet hij doorgaans in een zeer toegan<br />
kelijke stijl, waarmee hij inderdaad een bredere le<br />
zerskring dan zijn vakgenoten lijkt te dienen.<br />
I 17
Boekbesprekingen<br />
Een bezwaar is echter dat de auteur ondanks de buurt). In 'laag' Den Haag, waar de vraag het aan<br />
beperkte hoeveelheid materiaal bijzonder veel te bod verre oversteeg, leidde dit tot een ongebreidel<br />
vertellen heeft en in zijn tekst de lezer weinig tijd de bouwrevolutie: kleine, slecht gebouwde<br />
gunt om op adem te komen. Het boek zou zeer beneden- en bovenwoningen in smalle straten<br />
gediend zijn met samenvattende passages aan het (Schildersbuurt). Na 1887 werden de regels voor<br />
slot van elk hoofdstuk of een algehele samenvat de woningbouw en de stadsuitbreiding steeds meer<br />
ting aan het eind, waardoor de kern van het ver aangescherpt. Zo werd in 1892 de bouw van hofjeshaal<br />
beter bij de lezer beklijft. Het verhaal zelf woningen verboden en eiste de gemeente in het<br />
heeft echter onmiskenbaar de charme van het on bouwplan van het prestigieuze Duinoord verbrede,<br />
bekende. De mannen en vrouwen die gedeti bochtig verlopende straten, die bovendien goed<br />
neerd werden in de beterhuizen, bewogen zich in aansloten op de andere delen van de stad.<br />
een ongewone leefwereld, die door Spierenburg Ook na 1900 bleef Den Haag groeien met on<br />
op boeiende wijze aan de vergetelheid van de geder meer het sjieke Benoordenhout en het eenschiedenis<br />
is ontrukt.<br />
voudige Transvaalkwartier. In laatstgenoemde<br />
A.Ph.F. Wouters<br />
wijk spanden gemeente en woningbouwverenigingen<br />
zich in om betere portiekwoningen te bouwen<br />
tegen redelijke huren, die dankzij de gestegen<br />
lonen voor arbeiders bereikbaar weiden. De<br />
Henk Schmal, Den Haag of 's-Gravenhage? De 19de- nieuwe wijken waren sociaal veel homogener dan<br />
eeuwse gordel, een zone gemodelleerd door zand en de oude. De 19e-eettwse gordel raakte dooi deze<br />
veen (Utrecht: Matrijs, 1995, 256 blz., ISBN 90- verdere uitbreidingen zijn stadsrandfunctie kwijl<br />
5345-071-8, ƒ 49,95)<br />
en dat had gevolgen. Zo verschenen in de hele<br />
gordel winkels in de doorgaande straten, die nu<br />
de buitenwijken met de binnenstad verbonden. In<br />
'hoog' Den Haag werden vele grote villa's als kantoor<br />
in gebruik genomen. En de eens zo deftige<br />
Archipelbuurt verloor haar aantrekkelijkheid<br />
voor veel van de oorspronkelijke bewoners, dienaar<br />
de nieuwe wijken trokken. De woningen werden<br />
gesplitst en voortaan verhuurd aan geschoolde<br />
arbeiders en kleine ambtenaren.<br />
Dooi de toenemende invloed van de overheid<br />
groeide vanaf 1848 het aantal ambtenaren in Den<br />
Haag sterk. Hierdoor werd het ook voor veel bedrijven<br />
en semi-overheidsinslellingen aantrekkelijk<br />
zich hier te vestigen. Bovendien oefenden het<br />
hof en de mooie omgeving een grote aantrekkingskracht<br />
uit op tal van welgestelden, zoals de<br />
bekende Indiëgangers. De bevolking groeide explosief<br />
(1850: 72.000, 1900: 206.000, 1940:<br />
500.000) en moest gehuisvest worden. Van<br />
oudsher was Den Haag verdeeld in een bovenhelft<br />
op het droge zand, waar de regering zetelde<br />
en de welgestelden resideerden, en een benedenhelft<br />
op het vochtige veen, waar handel en industrie<br />
geconcentreerd waren en het merendeel van<br />
de arbeiders en kleine middenstanders woonde.<br />
De uitleg van Den Haag sloot aan bij deze al bestaande<br />
tweedeling. De overheid nam vanaf 1840<br />
de stadsuitbreiding zoveel mogelijk zelf ter hand.<br />
In het Willemspark werden door de lokale elite<br />
vlakbij de zeer dure villa's uit charitatieve overwegingen<br />
ook zogenaamde hofjeswoningen gebouwd:<br />
kleine woningen zonder een ingang aan<br />
de straat.<br />
Vanaf 1868 liet de gemeente liet initiatief aan de<br />
vrije markt over en stelde zij slechts marginale eisen.<br />
Juist in deze periode vonden de grootste uitbreidingen<br />
plaats. In 'hoog' Den Haag werden<br />
kwalitatief goede beneden- en bovenwoningen gebouwd<br />
voor de gegoede middenstand (Archipel-<br />
1 18<br />
Sociaal-geograaf Schmal beschrijft een proces<br />
van stedebouw en -bewoning dat menige stad in<br />
Nederland op min of meer gelijke wijze heeft<br />
doorgemaakt. Hij verwijst dan ook regelmatig<br />
naar de situatie in Amsterdam en Rotterdam. Het<br />
grootste deel van Schmals studie is gebaseerd op<br />
het analyseren van kwantificeerbare bronnen, zoals<br />
belastinggegevens per wijk, die vervolgens zijn<br />
verwerkt in vele tabellen en staafdiagrammen. Dit<br />
is voorwaar geen sinecure, hiervoor is doorzettingsvermogen<br />
vereist. Het vertoog is goed te volgen<br />
en de vele foto's en de hier en daar ingelaste<br />
jeugdherinneringen van Hagenaars vergroten de<br />
aantrekkelijkheid van dit boek. De drukkwaliteit is<br />
jammer genoeg mager, met als gevolg moeilijk te<br />
'lezen' staafdiagrammen en fletse foto's.<br />
Schmal begint zijn verhaal met het beschrijven<br />
van modellen ter verklaring van de stedelijke ontwikkeling<br />
en de ruimtelijke geleding van de stad,<br />
die hij in zijn studie wil toetsen. Daar is natuurlijk<br />
niets op tegen, maar dat had wat mij betreft wel<br />
wat meer naar de algemene lezer toegeschreven
kunnen zijn. Zo worden bijvoorbeeld vaktermen<br />
als ecologie, mediaan en morfologie niet nader<br />
verklaard. Het boek draait om de tegenstelling<br />
tussen hoog en laag, zand en veen, droog en voch<br />
tig. Toch lees ik helaas niets over de tot ver in de<br />
19e eeuw aangehangen 'miasmatische theorie',<br />
waarin uitwasemingen uit onder andere de bo<br />
dem als ziekteverwekkend werden beschouwd,<br />
hetgeen de genoemde tweedeling nog een extra<br />
dimensie zou geven. Ook mis ik een overzichts<br />
kaart van het stratenplan van Den Haag, waardoor<br />
de stadsontwikkeling maar moeizaam is te volgen.<br />
Het boek bevat wel een index, maat alleen op<br />
straatnamen. Verder wordt het hoge vestigings<br />
overschot van Den Haag niet uitgesplitst naar rijk<br />
of arm en worden de bouwkosten en rendemen<br />
ten op woningen cijfermatig niet verduidelijkt.<br />
In zekere zin sluit deze studie aan bij de huidige<br />
discussie in de politiek over het 'upgraden' van ver<br />
loederde wijken door middel van de bouw van<br />
koopwoningen. Een buurt dient een aantal aan<br />
trekkelijke aspecten te hebben, anders zijn derge<br />
lijke projecten bij voorbaat gedoemd te mislukken.<br />
Welke aspecten dat zijn, blijkt mede uit dit boek.<br />
J.Th. Rijper<br />
J.G. Kikkert, Het licht van Texel. Johannes Ludovicns<br />
Kikkert (1810-1878) (Hilversum: Verloren, 1996,<br />
105 blz., ISBN 90-6550-53.3-4, ƒ25)<br />
In het midden latend of hij op enigerlei wijze aan<br />
hem verwant is, heeft de historicus J.G. Kikkert<br />
enkele eerder verschenen publicaties bewerkt en<br />
uitgebreid tot een boekje, waarin zijn in 1810 op<br />
Texel geboren naamgenoot Johannes Ludovicns<br />
Kikkert centraal staat. Als telg uit een geslacht van<br />
eilandelijke notabelen ging deze op dertienjarige<br />
leeftijd naar de Amsterdamse Kweekschool voor<br />
de Zeevaart en Stuurmanskunst. Maar al na twee<br />
jaar werd hij naar huis gehaald om op het notaris<br />
kantoor van zijn vader te werken. Tijdens de Bel<br />
gische Opstand van 1830 meldde Kikkert zich aan<br />
als vrijwilliger voor de strijd tegen de Belgen en<br />
werd hij tweede luitenant bij de Noordholland-<br />
sche Mobiele Schutterij. Gedurende zijn krijgs<br />
dienst hield hij een dagjournaal bij, waaruit de au<br />
teur herhaaldelijk citeert. Het verschaft een<br />
ontluisterend beeld van slecht uitgeruste, nauwe<br />
lijks geoefende en ongemotiveerde schutters, hun<br />
Boekbesprekingen<br />
doelloze marsen, gebrekkige verzorging en ontbe<br />
ringen. Na de wapenstilstand van augustus 1831<br />
bleef Kikkert nog drie jaar onder de wapenen,<br />
waarna hij groot verlof kreeg, naar Texel terug<br />
keerde en weer bij zijn vader in dienst trad.<br />
In 1836, na zijn vaders dood, werd Johannes<br />
Ludovicns zelf notaris in Texels hoofdplaats Den<br />
Burg. Datzelfde jaar huwde hij Maria Coninck<br />
Westenberg. Het paar kreeg twaalf kinderen, van<br />
wie er negen jong stierven. Kikkert verwierf een<br />
vooraanstaande plaats in de Texelse gemeen<br />
schap en daarbuiten. Hij bekleedde onder meer<br />
functies als strandvonder, dijkgraaf, gemeente<br />
raadslid en wethouder, lid van de Provinciale Sta<br />
ten, vice-consul voor België en consulair agent<br />
voor Sardinië. Voorts was hij geen onverdienste<br />
lijk cartograaf. Door zijn bemoeienissen met de<br />
publieke zaak werd hij daarvoor weer veel ge<br />
vraagd. Desondanks slaagde hij er niet in een ze<br />
tel in de Tweede Kamer te bemachtigen. Maar op<br />
het eiland was hij een erudiet man, een man met<br />
vele contacten bovendien: het 'licht van Texel'.<br />
De titel van onderhavige publicatie verwijst ech<br />
ter ook en vooral naar Johannes Ludovicns' ijve<br />
ren om op Texel een vuurtoren te krijgen, waar<br />
toe eerder al initiatieven door de onderwijzer<br />
Tekele Zwaai waren genomen. In de verraderlijke<br />
wateren rond het eiland waren in de loop van de<br />
tijd talrijke schepen vergaan. Na Zwaals vertrek<br />
naar Terschelling in 1857 werd Kikkert de vurig<br />
ste voorvechter van de vuurtorenbeweging en in<br />
1863 slaagde zijn streven. Hij mocht zelf op 1 no<br />
vember 1864 voor het eerst het licht ontsteken -<br />
waarschijnlijk zijn fin est hour. Voor de scheepvaart<br />
was de vuurtoren een zegen, doch de eilanders<br />
waren niet onverdeeld enthousiast; als rechtgeaar<br />
de jutters liepen ze door het afnemende aantal<br />
strandingen heel wat inkomsten mis. Zijn daad<br />
kracht in deze kwam Kikkerts populariteit onder<br />
hen niet ten goede.<br />
Het was niet liet enige noch het belangrijkste-<br />
probleem waarmee hij in deze jaren te kampen<br />
kreeg. Al eerder was zijn vrouw overleden, waarna<br />
Kikken in 1861 hertrouwde met Elisabeth Boom,<br />
met wie hij nog eens vier kinderen kreeg. In toe<br />
nemende mate kreeg hij in de jaren zestig te kam<br />
pen met financiële problemen; een zakelijk licht<br />
was hij namelijk nauwelijks. Investeringen en be<br />
leggingen mislukten door onvoorzichtige specula<br />
tie en domme pech. Een zaakwaarnemerschap<br />
voor prins Hendrik als administrateur en bestuur<br />
der van een Texelse polder (waarin de prins een<br />
meerderheidsbelang aan aandelen had) werd een<br />
1 19
Boekbesprekingen<br />
fiasco omdat Kikkert voor zijn bemoeienissen niet<br />
alleen geen cent ontving, maar daarbovenop kos<br />
ten maakte. Zijn nood steeg zo hoog, dat hij in<br />
1867 de wijk nam naar Engeland en later naar<br />
Pruisen. De meeste van zijn publieke functies had<br />
hij toen al opgegeven, de overige werden hem na<br />
dien ontnomen. Als notaris kreeg hij oneervol<br />
ontslag. Vanuit zijn ballingschap deed hij verwoe<br />
de pogingen alsnog iets van het geld dat prins<br />
Hendrik hem schuldig was terug te zien. Tever<br />
geefs: zijn smeekbeden bleven onbeantwoord en<br />
het gerucht verspreidde zich zelfs dat de prins<br />
door Kikkerts handelen vele duizenden guldens<br />
armer was geworden.<br />
Door deze perikelen was Kikkert gebogen,<br />
doch niet gebroken. Zijn investeringen in de<br />
stoombootverbinding lussen het eiland en Den<br />
Helder gingen aan hel eind van het decennium<br />
renderen en in het begin van de jaren zeventig<br />
roerde hij zich, zonder resultaat, met een pamflet<br />
tegen het doorgraven van <strong>Holland</strong> ten behoeve<br />
van het Noordzeekanaal en de Nieuwe Waterweg.<br />
In 1878 stierf hij in Maarssen, waar hij ook werd<br />
begraven - ver van het eiland waar hij een voor<br />
aanstaand man was geweest.<br />
De ene Kikkert heeft over de andere een aardig<br />
en ruimhartig geïllustreerd boekje geschreven,<br />
dat echter toch niet bevredigt. De koppeling lus<br />
sen peltte en grande lüsloire is weliswaar prijzens<br />
waardig, maar als biografie is het te onevenwichtig<br />
omdat het vooral aan enkele episodes uit Kikkerts<br />
leven aandacht besteedt. Bovendien is het ge<br />
schrift hier en daar wijdlopig en qua opbouw rom<br />
melig. Er zijn uitgebreide citaten die weinig terza<br />
ke doen en er is veel achtergrondmateriaal over<br />
Texel ontleend aan publicaties van de eilandhisto<br />
ricus J.A. van der Vlis, terwijl belangrijke andere<br />
literatuur niet geraadpleegd lijkt te zijn, althans<br />
onvermeld blijft. Ronduit storend is dat een tekst<br />
gedeelte is weggevallen (tussen p. 84-85), doch<br />
dat moet waarschijnlijk niet de auteur maar de<br />
uitgever aangerekend worden.<br />
Rob van Ginkel<br />
H.Th.M. Lambooy e.a., Heerlijk Schagen. De ge<br />
schiedenis van een Westfriese Marktstad (Baant: de<br />
Prom, 1996, 328 blz., ISBN 90-6801-466-8, ƒ49,50)<br />
Zo'n 2500 jaar voor Christus woonden er al jagers<br />
verzamelaars in de buurt van Schagen. Tegen<br />
woordig heeft het stadje van 16.000 inwoners een<br />
120<br />
centrumfunctie voor de streek in het midden van<br />
de Kop van Noord-<strong>Holland</strong>. De auteurs lichten<br />
ons uitvoerig in over de landschappelijke verande<br />
ringen, de strijd tegen het water, godsdienst, so<br />
ciaal-economische aspecten (zoals middelen van<br />
bestaan, transport, onderwijs, armenzorg, gezond<br />
heidszorg en woonomstandigheden) en over de<br />
bestuurlijke instellingen van Schagen en omstre<br />
ken.<br />
In 1427 ontving Willem van Beijeren, een bas<br />
taardzoon van de <strong>Holland</strong>se graaf Albrecht van<br />
Beijeren, Schagen en omstreken als erfelijk leen<br />
van zijn oomzegger Philips de Goede van<br />
Bourgondië, de toenmalige graaf van <strong>Holland</strong>.<br />
Philips wilde Willem een inkomen verschaffen en<br />
zag in hem een betrouwbaar bestuurder in hel<br />
toen roerige West-Friesland. Willem en de latere<br />
heren bewoonden tot 1676 het Slot van Schagen,<br />
waarvan nu nog slechts twee hoektorens resten.<br />
De heer van Schagen had recht op bepaalde in<br />
komsten uit zijn gebied, diende zijn goedkeuring<br />
te hechten aan keuren en maatregelen van het<br />
stads- en polderbestuur en bezat hel benoemings<br />
recht van de pastoor (later de dominee), de nota<br />
ris en de vroedvrouw. Deze situatie duurde onver<br />
minderd voort tot de Bataafse lijd; de laatste<br />
restanten van de heerlijke rechten werden bij de<br />
grondwetswijziging van 1848 teniet gedaan.<br />
Nu had Schagen reeds in 1415 stadsrechten<br />
ontvangen van graaf Willem VI van <strong>Holland</strong>, zo<br />
dat de burgers (binnen bepaalde marges) zelf<br />
hun bestuur konden kiezen en recht konden<br />
spreken. Afgezien van de competentiestrijd tussen<br />
de heer en het stadsbestuur ontwikkelde Schagen<br />
zich voorspoedig tot een centrum van agrarische<br />
handel en de daaraan gerelateerde nijverheid. In<br />
1463 ontving Schagen hel marktrecht, dat een<br />
reeds bestaande situatie sanctioneerde. De voort<br />
durende inpolderingen rond Schagen versterkten<br />
deze marktfunctie. Vanwege het laagliggende<br />
land werd er rond Schagen veel veeteelt bedre<br />
ven. Op de donderdagse markt werden naast vee,<br />
ook wol, boter, kaas en eieren verhandeld. De la<br />
ter ingestelde Schager paardenmarkt (1603-1962)<br />
was wijd en zijd bekend. Het zal duidelijk zijn dat<br />
winkels en café's op marktdagen goede zaken de<br />
den.<br />
Het boek is bedoeld voor een breed publiek,<br />
met andere woorden: de geïnteresseerde leek<br />
moet het zonder al te veel moeite goed kunnen<br />
begrijpen. Dan heb ik echter een paar opmerkin<br />
gen over dit boek, die beslist op veel meer boeken<br />
van toepassing zijn. Mijn kritiek heeft eigenlijk
vooral betrekking op het stuk dat de middeleeu<br />
wen behandelt, toch al een moeilijke periode van<br />
wege de steeds veranderende kustlijn en de naar<br />
ons gevoel - gewend als we zi jn aan de trios politica<br />
- rommelige verdeling van functies en bevoegd<br />
heden. Het verdient wellicht aanbeveling hier een<br />
werk als dal van H.P.H. Jansen, Middeleeuwse ge<br />
schiedenis der Nederlanden (Utrecht 1965 en latere<br />
drukken) naast te lezen. Een aantal historische<br />
termen wordt niet uitgelegd, bijvoorbeeld kaste<br />
lein, verhoefslaging, stadhouder (in de zin van<br />
een baljuw en schoul die tevens stadhouder is).<br />
Een verklarende woordenlijst was hier op zijn<br />
plaats geweest. Nu we hel toch over termen heb<br />
ben, wil ik hier tevens iets rechtzetten. In de tekst<br />
wordt ervan uitgegaan dat de zogenaamde lagere<br />
wijdingen voor het priesterschap bestaan uit die<br />
van subdiaken en diaken. Dit is onjuist: de lagere<br />
wijdingen zijn die voor ostiarius, lector, exorcist<br />
en acoliet, terwijl de wijdingen voor subdiaken,<br />
diaken en priester juist tot de hogere behoren.<br />
Ook kaarten hadden veel duidelijk kunnen ma<br />
ken, vooral moderne met daaroverheen de oude<br />
situatie. Zo zou bijvoorbeeld de indeling in gou<br />
wen en koggen in één oogopslag inzichtelijk zijn<br />
gemaakt; nu tast de lezer meestal in het duister.<br />
Ook ontbreekt bij een aantal wel opgenomen<br />
kaarten de legenda. De meeste zijn tocli al lastig<br />
te lezen vanwege de matige drukkwaliteit van de<br />
afbeeldingen. Deze zijn vaak niet scherp, zitten<br />
vol met spikkels en de kleurenafbeeldingen zijn<br />
wel erg geel uitgevallen. Dat is jammer, want nu<br />
komen de kostelijke tekeningen van Cornelis Bok<br />
(eerste kwart 19e eeuw) niel goed tot hun recht.<br />
Deze tekenaar had als persoon toch wel iets meer<br />
in het zonnetje gezet kunnen worden, want wie<br />
was nu eigenlijk Cornelis Bok?<br />
Toch heb ik bepaald niet alleen kritiek; uit deze<br />
studie blijkt duidelijk dat nieuwe inzichten zijn<br />
doorgedrongen tot de lokale geschiedschrijving,<br />
en dat verdient navolging. Deze vorm van ge<br />
schiedbeoefening neemt zo langzamerhand een<br />
steeds professionelere allure aan, niet in de laatste<br />
plaats vanwege het toenemend aantal universitair<br />
geschoolde historici dat zich hiermee bezighoudt.<br />
Gelukkig hebben de auteurs niet verzuimd de so<br />
ciaal-economische invalshoek in hun boek op te<br />
nemen, zoals demografische gegevens en data<br />
over Ionen en prijzen. Verder blijkt uit een analy<br />
se van de bestuurders van voor, tijdens en na de<br />
Bataafse Revolutie dat niet zozeer van een breuk,<br />
maar juist van een grote mate van continuïteit in<br />
het bestuur sprake is geweest.<br />
Boekbesprekingen<br />
Wat ik buitengewoon waardeer, is de combina<br />
tie van archeologie en geschiedenis; het is een<br />
'compleet' verhaal. De kunstgeschiedenis in de<br />
hoedanigheid van stedebouwkunde en architec<br />
tuurgeschiedenis komt er wat bekaaider af. Zo<br />
moet er bijvoorbeeld over de 19e-eeuwse katholie<br />
ke kerk van de architect A. Tepe toch wel liet no<br />
dige bekend zijn.<br />
J.Th. Rijper<br />
De Boerenwetering. Wonen, werken en vermaak langs<br />
een eeuwenoude waterweg (Amstelveense Histori<br />
sche Reeks nr. 2; Amstelveen: 1995, 182 blz.., ISBN<br />
90-801745-3-X)<br />
Momenteel is de Boerenwetering grotendeels ge<br />
dempt en is het geen transportweg van betekenis.<br />
Vroeger was dat wel anders. De tuinders die op de<br />
aanliggende vruchtbare veengrond hun groenten<br />
teelden, gebruikten de waterweg dagelijks om<br />
hun oogst te vervoeren naar de markt in Amster<br />
dam. Al het transport gebeurde per boot; er was<br />
geen pad langs de wetering. Het hier besproken<br />
boek biedt de geschiedenis van de Boerenwete<br />
ring, en vooral die van het aangelegen land, van<br />
de Middeleeuwen tot nu, in elf hoofdstukken, ver<br />
zorgd dooi acht auteurs. De publicatie is hel re<br />
sultaat van onderzoek dat verricht is door de<br />
Werkgroep Genealogie van de Vereniging Histo<br />
risch Amstelveen. Het onderzoek heeft veel mate<br />
riaal opgeleverd: de genealogen hebben dan ook<br />
de concessie moeten doen om de opgenomen ge<br />
nealogieën zeer beknopt te houden. Men belooft<br />
echter deze inperking ooit goed te maken met<br />
een nieuwe, uitgebreide publicatie op dit terrein.<br />
De bronnen zijn rijk en divers genoeg: de gebrui<br />
kelijke doop-, trouw- en begrafenisboeken zijn be<br />
keken, maar ook zaken als boedelbeschrijvingen,<br />
ambtelijke of notariële stukken en parochiebla<br />
den. Eveneens heeft men nazaten geïnterviewd,<br />
en die herinneringen zorgen voor een aangena<br />
me verlevendiging van het boek.<br />
Hoofdstuk 1 gaat over het ontstaan en de loop<br />
van de Boerenwetering. De auteur houdt het erop<br />
dat de deels natuurlijke waterloop door mensen<br />
handen is verlengd. In hoofdstuk 2 wordt de be<br />
lendende Binnendijkse Buitenveldertse Polder<br />
behandeld. Het waterniveau in de Boerenwete<br />
ring was lager dan dat in Amsterdam. De boten<br />
werden geschut of via de overhaal naar het hoge<br />
re niveau gebracht. De bewoner van het bij de<br />
121
Boekbesprekingen<br />
sluis gelegen polderhuis was de sluiswachter. Hij<br />
was tevens kastelein van de herberg die in het huis<br />
was gevestigd, een niet altijd even gelukkige combinatie.<br />
Hoofdstuk 3 gaat over de bedrijven die<br />
langs de wetering gevestigd waren. Dit is een interessant<br />
stuk over heel vroege industrieën zoals<br />
lijm-, loodwit- en kruitproductie. Een aparte paragraaf<br />
is gewijd aan de beroemde waskaarsenfabriek.<br />
De hoofdstukken 4, 5 en 6 gaan over de bewoners,<br />
de warmoezeniers. Hoofdstuk 4 is het verhaal<br />
van deze tuiniers in de 17e en 18e eeuw. We<br />
vinden de oorsprong van de Warmoesstraat in<br />
Amsterdam (warmoes is groente) en krijgen een<br />
beschrijving van de 'playsir'tuinen, siertuinen<br />
waaf Amsterdammers hun vrije tijd doorbrachten.<br />
Hoofdstuk 5 biedt een stukje sociaal-economische<br />
geschiedschrijving over de 'Heuerleute' en over<br />
het functioneren van de Amsterdamse groentemarkt.<br />
Hoofdstuk 6 gaat over het warmoezeniersleven<br />
in de 20e eeuw en bevat veel persoonlijke<br />
herinneringen van oude bewoners of overleveringen<br />
uit familiekring.<br />
In hoofdstuk 7 wordt gesproken over wonen en<br />
werken langs de paden die loodrecht op de Boerenwetering<br />
liepen. Die paden zijn nog steeds op<br />
122<br />
de huidige kaart van Amsterdam terug te vinden.<br />
In hoofdstuk 8 over het vermaak op en langs het<br />
water, wordt een prominente plaats ingenomen<br />
door herberg Stadlander. Deze uitspanning heeft<br />
eeuwenlang vele recreanten getrokken. De auteur<br />
van hoofdstuk 9 dat over de annexatie door Amsterdam<br />
gaat, belooft een aparte publicatie aan<br />
dit onderwerp te zullen wijden. In dit boek wordt<br />
volstaan met een korte geschiedenis. Hoofdstuk<br />
10 heeft als titel 'De Boerenwetering nu en na<br />
2000' en bevat een korte beschrijving van hoe de<br />
wetering er op dit moment bij ligt en wat de toekomstplannen<br />
van de gemeente Amsterdam zijn.<br />
Hoofdstuk 11 tot slot bevat deelgenealogieën van<br />
families die aan de Boerenwetering woonden.<br />
Het boek is goed verzorgd en de auteurs hebben<br />
bewonderenswaardig speurwerk verricht naar<br />
de kleinste verwijzingen naar de door hen bestudeerde<br />
families. Het is nog eens extra handzaam<br />
gemaakt met een verklarende woordenlijst en een<br />
beknopt register op namen en onderwerpen. Misschien<br />
moeten we de soms wat nostalgische of paternalistische<br />
toon dan maar door de vingers zien.<br />
Joke Batink
Museumnieuws<br />
Nederlands Biermuseum De Boom<br />
Houttil 1<br />
1811JL Alkmaar<br />
072-5113801<br />
dinsdag t/m vrijdag 10-16 uur, zaterdag en zondag<br />
13-16 uur.<br />
Van 1 november tot 31 maart: dinsdag t/m zondag<br />
13-16 uur.<br />
Entree ƒ 3,50, 65+ en kinderen ƒ 2,50, MJK gratis.<br />
Rondleidingen voor groepen op afspraak.<br />
<strong>Historisch</strong>e locatie<br />
Vanaf de middeleeuwen is bier in de Nederlanden<br />
een belangrijke industrie geweest. In veel steden<br />
herinneren vaak alleen straatnamen, denk<br />
bijvoorbeeld aan Bierkade en Brouwersgracht,<br />
nog aan deze bloeiende brouwnijverheid. Bier<br />
werd als vervanger van water beschouwd - het alcoholpercentage<br />
was meestal laag - en door grote<br />
groepen van de bevolking gedronken. Aan het<br />
eind van de 19e en begin van de 20e eeuw werd<br />
het bierbrouwen steeds verder geconcentreerd.<br />
Bestonden er omstreeks 1900 in ons land nog on<br />
geveer 500 brouwerijen, nu zijn dat er niet meer<br />
dan 38, inclusief de kleinere, zogenaamde huisbrouwerijen.<br />
Ook in Alkmaar bestond vanaf de 15e eeuw een<br />
bloeiende bierindustrie. Nu wordt er al zeker tien<br />
jaar geen bier meer gebrouwen: de laatste bierbrouwerij,<br />
de Alkmaarse Stoombierbrouwerij,<br />
sloot zijn deuren in 1986. De herinnering aan het<br />
ambacht wordt echter levend gehouden in het<br />
Nederlands Biermuseum De Boom. Op een unieke<br />
locatie wordt met behulp van een gevarieerde<br />
collectie op speelse wijze de rijke Nederlandse<br />
brouwhistorie verbeeld.<br />
Het historische pand aan de Houttil 1 in Alkmaar<br />
wordt reeds in 1519 genoemd als brouwerij.<br />
De archieven geven aan dat vanaf 1647 hier de<br />
brouwerij De Boom was gevestigd. In dat jaar werden<br />
de panden Houttil 1 en 3 samengevoegd. Tot<br />
1750 was er een brouwerij in gehuisvest, vervolgens<br />
is er sprake van een pakhuis De Boom en vanaf<br />
1846 van een kaaspakhuis. Na een periode van<br />
leegstand is het pand Houttil 1 door de gemeente<br />
Alkmaar gerestaureerd en sinds 1986 is het Nederlands<br />
Biermuseum De Boom de vaste bewoner.<br />
\fb. 1. Voormalige bierbrouwerij De Boom. Ingekleurde tekening, J.A. Cresent 1808. Regionaal Ar-<br />
:hief Alkmaar.<br />
123
Museumnieuws<br />
Afb. 2. Voormalige bierbrouwerij De Boom, vóór de restauratie van 1986.<br />
Herinrichting<br />
Na een voorspoedige start en een aantal goede jaren<br />
bleek het nodig in 1994 een verandering van<br />
exploitatie-opzet te kiezen om het voortbestaan te<br />
waarborgen. Een nieuw bestuur trad aan en het<br />
Proeflokaal De Boom, gesitueerd in de kelder van<br />
het pand, werd verzelfstandigd. In dit proeflokaal<br />
is het gehele Nederlandse bierassortiment op fles<br />
verkrijgbaar. Nieuwe plannen werden ontwikkeld<br />
en met steun van de Nederlandse brouwers, verenigd<br />
in het Centraal Brouwerij Kantoor (C.B.K.)<br />
en met steun van Alkmaarse vrijwilligers werd het<br />
museum gerenoveerd en aangepast.<br />
De inhoudelijke kant van de permanente expositie<br />
werd mei hulp van de Slichting Musea<br />
Noord-Kennemerland en met name van de museumconsulent<br />
drs. Peter Saai onder de loep ge<br />
12 1<br />
nomen, afgestof t en waar nodig ververst en/of in<br />
een nieuw jasje gestoken. Mede dankzij het C.B.K.<br />
en de daarbij aangesloten Nederlandse brouwers<br />
is een structurele ondersteuning tot stand gekomen,<br />
waardoor de historie van bier en brouwen in<br />
Nederland met gepaste trots en op bruisende wijze<br />
kan worden getoond.<br />
De collectie van het museum is als het ware opgehangen<br />
aan het bierbrouwproces. Door middel<br />
van een pictogram wordt het brouwproces stapsgewijs<br />
uiteengezet en vervolgens gaat de bezoeker<br />
aan de hand van de stappen door het museum.<br />
Op die wijze maakt de bezoeker in Biermuseum<br />
De Boom op verantwoorde en aantrekkelijke wijze<br />
kennis met de rijke historie van bier en bierbrouwen<br />
in Nederland.<br />
De grondstoffen water, brouwgerst en hop zijn
Afb. 3. Moutvloer, Nederlands Biermuseum De Boom.<br />
Afb. 4. Fustenkar, Nederlands Biermuseum De Boom.<br />
Museumnieuws<br />
125
Museumnieuws<br />
tastbaar aanwezig. Een moutvloer en schrootmolen<br />
zijn op de eerste verdieping de in het oog<br />
springende objecten. De tweede museumvloer<br />
herbergt een laboratorium met authentieke instrumenten,<br />
een roodkoperen brouwketel, een<br />
open vergistingsbak en een kuiperij. De bovenste<br />
verdieping is gewijd aan het transport en de consumptie;<br />
zo is er een prachtig ingerichte, 19eeeuwse<br />
tapperij te bewonderen. Een pronkstuk is<br />
het door het Stedelijk Museum Alkmaar in bruik<br />
126<br />
leen gegeven uithangbord De Raaf: dit 19e-eeuwse,<br />
beschilderde houten schild is in Alkmaar vervaardigd.<br />
De afsluiting van de rondgang wordt<br />
gevormd door een terugblik op de zeer succesvolle<br />
C.B.K.-campagne uit de naoorlogse jaren: 'Het<br />
bier is weer best'.<br />
Bard Schiphorst<br />
voorzitter van het Nederlands Biermuseum De<br />
Boom
Inhoud<br />
29e jaargang nr. 2, 1997<br />
Koen Goudriaan<br />
Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad 63<br />
Bart Ibelings<br />
De <strong>Holland</strong>se paardenmarkten van de heer Van Wassenaer: de drie V's (1554-1610) 91<br />
Boekbesprekingen 107<br />
Museumnieuws P23<br />
Aan dit nummer werkten mee:<br />
Dr. Koen Goudriaan (1950), sinds 1996 redacteur van <strong>Holland</strong>, is als universitair docent ver<br />
bonden aan de vakgroep geschiedenis, afdeling middeleeuwen, van de Vrije Universiteit Am<br />
sterdam. Hij houdt zich in het bijzonder bezig met de socio-religieuze geschiedenis van het<br />
gewest <strong>Holland</strong> in de late middeleeuwen en publiceert met name over de stad Gouda. Adres:<br />
Maldenhof 153, 1106 ED Amsterdam.<br />
Drs. Bart Ibelings (1960), studeerde aan de lerarenopleiding (vrije letteren-Vrije Universiteit<br />
Amsterdam) geschiedenis en aardrijkskunde en vervolgens doctoraal middeleeuwse geschie<br />
denis. Momenteel rondt hij zijn proefschrift (Universiteit van Amsterdam) af over landschap<br />
en economie in het laat-middeleeuwse <strong>Holland</strong> (14e-16e eeuw), in het bijzonder rond Gou<br />
da. Adres: Donkerelaan 53a, 2061JK Bloemendaal.<br />
Omslagontwerp: Ester Wouthuysen.<br />
Productie: Uitgeverij Verloren, Larenseweg 123, 1221 CL Hilversum, telefoon 035-6859856,<br />
fax 035-6836557, e-mail verloren@worldaccess.nl.