08.09.2013 Views

Untitled - Holland Historisch Tijdschrift

Untitled - Holland Historisch Tijdschrift

Untitled - Holland Historisch Tijdschrift

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

<strong>Holland</strong>, regionaal-historisch tijdschrift<br />

<strong>Holland</strong> is een tweemaandelijkse uitgave van de <strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong>, die voorts de reeks <strong>Holland</strong>se<br />

Studiën uitgeeft. <strong>Holland</strong>v/ordt kosteloos aan de leden toegezonden. Voor de <strong>Holland</strong>se Studiën gelden<br />

speciale ledenprijzen/ledenkortingen.<br />

Redactie<br />

G.M.E. Dorren, K. Goudriaan, I. Heidebrink, M. Keblusek, P. Knevel, E. Kreuwels, J. Steenhuis, G. Verhoeven,<br />

E.L. Wouthuysen.<br />

Vaste medewerkers<br />

R.M. van Heeringen enJ.-KA. Hagers (archeologie).<br />

Kopij voor <strong>Holland</strong> en <strong>Holland</strong>se Studiën te zenden aan de redactiesecretaris van <strong>Holland</strong>, mevr.drs. M.<br />

Keblusek, Bellamystraat 121', 1053 BJ Amsterdam, telefoon 020-68311484.<br />

De kopij moet worden ingediend conform de richtlijnen van de redactie. Deze zijn verkrijgbaar bij de<br />

redactiesecretaris.<br />

Publicaties ter bespreking of aankondiging in <strong>Holland</strong> gaarne zenden aan de boekenredacteur: dr. G.<br />

Verhoeven, p/a Gemeentelijke archiefdienst Delft, Oude Delft 169, 2611 HB Delft, tel. 015-2602340.<br />

<strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong><br />

De <strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong> stelt zich ten doel de belangstelling voor en de beoefening van de<br />

geschiedenis van Noord- en Zuid-<strong>Holland</strong> in het bijzonder in haar regionale en lokale aspecten te bevorderen.<br />

Secretariaat: mevr. drs. G.J.A.M. Bolten, p/a Rijksarchief in Noord-<strong>Holland</strong>, Kleine Houtweg 18, 2012<br />

CH Haarlem<br />

Ledenadministratie: M.G. Rotteveel, p/a Rijksarchief in Noord-<strong>Holland</strong>, Kleine Houtweg 18, 2012 CH<br />

Haarlem, telefoon 023-5319525.<br />

Contributie: ƒ50,- per jaar voor gewone leden (personen) en buitengewone leden (instellingen), na<br />

ontvangst van een acceptgirokaart te storten op postgirorekening nr. 339121 ten name van de <strong>Historisch</strong>e<br />

Vereniging <strong>Holland</strong> te Haarlem. Zij die in de loop van een kalenderjaar lid worden, ontvangen<br />

kosteloos de in dat jaar reeds verschenen nummers van <strong>Holland</strong>.<br />

Losse nummers: ƒ7,50, dubbele nummers ƒ15,-, vermeerderd met ƒ3 - administratiekosten voor een<br />

enkel nummer, ƒ5,50 voor meerdere nummers of voor een dubbel nummer. Losse nummers kunnen<br />

worden besteld door overmaking van het verschuldigde bedrag op postgirorekening nr. 3593767 ten<br />

name van de penningmeester van de <strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong>, afd. verkoop publicaties te Haarlem,<br />

onder vermelding van het gewenste.<br />

<strong>Holland</strong>se Studiën: delen in de serie <strong>Holland</strong>se Studiën en het Apparaat voor de geschiedenis van <strong>Holland</strong><br />

kunnen op dezelfde wijze worden besteld als losse nummers van <strong>Holland</strong>. Gegevens over de publicaties<br />

van de Vereniging zijn regelmatig te vinden in de rubriek 'Verkrijgbaar via <strong>Holland</strong>' achterin het tijdschrift.<br />

ISSN 0166-2511<br />

© 1997 <strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong>. Niets uit deze uitgave mag, op welke wijze dan ook, worden vermenigvuldigd<br />

en/of openbaar gemaakt zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie.


Koen Goudriaan<br />

Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad 1<br />

Aan de stichting en vroegste geschiedenis van de stad Gouda is de laatste jaren herhaaldelijk<br />

aandacht besteed. Buiskool heeft in verschillende publicaties de ruimtelijke ontwikkeling<br />

van het vroegste Gouda bestudeerd en daarbij ook de stadsrechtverlening aan onderzoek<br />

onderworpen. 2<br />

Floris V zou dit stadsrecht in 1272 aan heer Nicolaas van Cats hebben gege­<br />

ven, de voogd van jonkvrouw Sophie van der Goude, en aan de burgers van Gouda. In dit<br />

privilege wordt, behalve tolrecht en een reeks strafrechtelijke bepalingen, ook de omvang<br />

van de stadsvrijheid vermeld. Bij dit laatste element zet Buiskool vraagtekens. En wat de rol<br />

van Floris V betreft: Gouda zou bij de stichting een condominium zijn geweest tussen de<br />

graaf van <strong>Holland</strong> en de bisschop van Utrecht. In samenhang met de publicatie van het der­<br />

de deel van het CJoTkotideTiboek VCITI <strong>Holland</strong>, waarin ook het Oondse stadsrecht van 1272 is op-<br />

genomen, heeft Kruisheer, tegen een reeks voorgangers, de echtheid van de stadsrechtoor­<br />

konde verdedigd en tevens aandacht gevraagd voor de gelaagdheid van dit document: aan<br />

de verlening van het stadsrecht in 1272 zouden een eerdere oorkonde en een al wat langere<br />

periode van stadswording zijn voorafgegaan. 3<br />

Vervolgens heeft Visser met behulp van gege­<br />

vens uit hofstedegeldregisters en uit het kadastrale minuutplan dc topografische structuur<br />

van de oudste stad gereconstrueerd en gepoogd deze te dateren. 4<br />

Zijns inziens zijn de<br />

oudste huizenblokken, die aan weerszijden van de Haven en aan de Spieringstraat, om­<br />

streeks 1250 uitgegeven. De Haven zelf houdt Visser, evenals onder meer Buiskool, voor ge­<br />

graven. In de Goudse binnenstad geïnteresseerde archeologen hebben de aandacht geves­<br />

tigd op de eigenaardige vorm van de Molenwerf. 5<br />

Zij werpen de vraag op of we hier niet met<br />

1 Met dank aan prof.dr.ir.J.C. Visser voor zijn opmerkingen en aan di s. Kiki Hesselink-Duursma voor haar hulp bij de<br />

kaartjes.<br />

2 Koen Buiskool, 'De ruimtelijke ontwikkeling van Gouda tol 1398' (doctoraalscriptie Universiteit van Amsterdam<br />

1988); idem, 'De Gouwestreek en Gouda. Een historisch-geografisch onderzoek'. De Schatkamer. Regionaal-historisch<br />

tijdschrift 4 (1990) 1-27; idem, 'Het kasteel van Gouda', in: N.D.B. Habermehl ca. (red.), In de start van die Goude<br />

(Delft 1992) 26-44. Vergelijk ook N.D.B. Habermehl, 'De ontginning van de Gouwestreek in de middeleeuwen', Gulda<br />

ö (1990) 26-46.<br />

Afkortingen voor oorkondenpublicaties: OH/A = Oorkondenboek van Halland en Zeeland lol 1299. I: Eind van de 7e<br />

eeuw lal 1222. ed. A.C.F. Koch (Den Haag 1970); OH/AI = Oorkonden/mek van <strong>Holland</strong>en Zeeland lat 1299. II: 1222 lot<br />

1256, ed. J.G. Kruisheer (Assen/Maastricht 1986); OH/AU = Oorkondenboek van <strong>Holland</strong>en Zeeland tol 1299. III: 1256<br />

tot 127,1, ed.J.G. Kruisheer (Assen/Maastricht 1992); QffZBergh II = Oorkondenboek van <strong>Holland</strong> en Zeeland tot het einde<br />

van hel HoUandschehuisll, ed. L.Ph.C. van den Berg (Amsterdam/Den Haag 1873); O/fZ Eremery = Oorkondenboek<br />

van <strong>Holland</strong> en Zeeland lol hel einde van het HoUandsche huis. Supplement, ed.J. de Fremery (Den Haag 1901); OSU\ =<br />

Onrknndenboek van het Sticht VtrechtX, ed. S. Muller Fzn. en A.C. Bonman; OSUTV = Oorkondenboek van het Sticht Utrecht<br />

IV, ed. F. Ketner (Den Haag 1959); OSUV = Oorkondenboek van hel Sticht UtrechtV, ed. F. Kelner (Den Haag 1954).<br />

Afkortingen voor archiefbewaarplaatsen en -fondsen: ARA = Algemeen Rijksarchief, Den Haag; RAU = Rijksarchief<br />

Utrecht, Utrecht; StrAHM = Streekarchief <strong>Holland</strong>s Midden, Gouda; OA = Oudarchief; GvH = Archief Graven<br />

van <strong>Holland</strong>.<br />

3 OHZAU, 685-690. nr. 1603.J.G. Kruisheer, 'De tijd van ontstaan van het oudste Goudse stadsrecht en van Gouda als<br />

stedelijke nederzetting', Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden (BMGN) 108 (1993) 13-19.<br />

-1 J.G Visser, 'Gouda, de wording van een polderstad', KNAG. Históriscli-geogra/iseh tijdschrift 94.2 (1994) 37-52, aldaar<br />

47.<br />

5 Marcel van Dasselaar en Hcnkjan Sprokholt, 'Geologie en vroegste geschiedenis van Gouda tot circa 1400'. in:<br />

Henkjan Sprokholt, Chris Akkerman en Marcel van Dasselaar (red.), Hel kasteel van Gouda (Gouda/Delft 1993) 7-<br />

29. ' '•<br />

(i:'.


Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad<br />

het restant van een motte, een kunstmatig opgeworpen vluchtburg, te doen hebben en ge­<br />

ven daarmee een interessante wending aan het aloude probleem van de woonplaats van de<br />

heren van Gouda. Aanvullende topografische gegevens versterken het vermoeden dat zich<br />

in deze omgeving een adellijke residentie heeft bevonden: ten oosten van de Sint Janskerk<br />

en de Molenwerf heeft een Hof gelegen en enkele percelen ten westen van de kerk, bij de<br />

Donkere Sluis, werden later als de 'Voorhofstede' aangeduid. 1<br />

' Wie anders dan de Van der<br />

Goudes kunnen hier hebben gezeteld?<br />

Aan deze dynastie, met name aan de laatste vertegenwoordigster ervan in wettige lijn,<br />

jonkvrouw Sophie van der Goude, zijn in de meeste van de genoemde publicaties wel enkele<br />

opmerkingen besteed.' Een samenhangende bespreking van de rol die deze heren (en vrou­<br />

we) kunnen hebben gespeeld in de wording van de stad Gouda is tot dusver niet verschenen.<br />

We weten nauwelijks wie ze waren en waar hun machtsgebied lag. Willen we hun aandeel in<br />

de vroege historie van de stad op waarde schatten, dan moeten we bovendien weten in welk<br />

politiek krachtenveld ze opereerden. Op dergelijke vragen poogt dit artikel een antwoord te<br />

verschaffen. We gaan daarbij als volgt te werk. Eerst zoeken we vaste grond onder de voeten<br />

in de periode die nog het best - of het minst slecht - is gedocumenteerd, de tijd van Sophie<br />

van der Goude. We gaan na wat haar als erfdochter zo gewild maakte bij ambitieuze <strong>Holland</strong>­<br />

se (-Zeeuwse) heren en vragen ons af welk licht de omstandigheden werpen op het privilege<br />

van 1272. Vervolgens speuren we naar de identiteit van de voorouders van Sophie en naar<br />

hun connecties met <strong>Holland</strong>se en Stichtse heren. Tenslotte wagen we ons aan enkele specula­<br />

ties over de rol die ze in de vroegste geschiedenis van de stad kunnen hebben gespeeld.<br />

Jonkvrouw Sophie en haar bezittingen<br />

Jonkvrouw Sophie van der Goude was, als erfdochter Van der Goude, de pupil van Nicolaas<br />

van Cats, door wie ze bestemd werd om te trouwen met één van zijn zonen. Dit huwelijk<br />

sprong echter af, en vóór of in 1282 trouwde Sophie met Jan van Renesse. Deze feiten zijn al<br />

langer bekend en niet omstreden. 8<br />

Sophie overleefde waarschijnlijk de stormachtige carrière<br />

van haar man, die in augustus 1304 abrupt eindigde toen hij, na het mislukken van de Vlaam­<br />

se campagne in <strong>Holland</strong> en Utrecht, op de vlucht verdronk in de Lek.' 1<br />

In 1306 aanvaardde<br />

hun dochter Margriet van het kapittel van Oudmunster de erfpacht van één van de goederen<br />

der Van der Goudes, 1<br />

" wat wel zal betekenen dat ook Sophie kort voor die tijd was overleden.<br />

Maar de hoofdmoot van de goederen der Van der Goudes kwam in 1308 aan Jan van Beau-<br />

mont, de jongere broer van graaf Willem III.<br />

Door de goederen die haar als erfdochter in handen vielen, is Sophie een begerenswaardi-<br />

6 Buiskool, 'Het kasteel van Gouda', 32; Van Dasselaar en Sprokholt, 'Geologie en vroegste geschiedenis', 22-23; Vis­<br />

ser, 'Gouda, de wording van een polderstad', 39 en 47.<br />

7 Het meest uitgebreid: Buiskool, 'De ruimtelijke ontwikkeling', 38 e.v.<br />

8 Of/ZFicmcry nr. 231 (van 1285); Oi/ZBergh II nr. 462 (van 1282). De argumentatie beknopt in: J.E.J. Geselschap,<br />

'Zwaansdrecht', Zuid-<strong>Holland</strong> 1 (1963) 1-11, aldaar 8.<br />

9 J.W. Berkelhach van den Sprenkel, Geschiedenis van het bisdom Utrecht 1281-1305 (Utrecht 1923) 119-120; R.P. de<br />

Graal', Ooüogom <strong>Holland</strong> 1000-1375 (diss. Groningen; Hilversum 1996) 194-200.<br />

10 Zie bijlage, nr. 9.<br />

11 S.A. Waller Zeper, Jan van Henegouwen heer van Beaümonl ('s-Gravenhage 1914) Bijlage II nr. 10 = F. van Mieris, Groot<br />

6 1<br />

charter-boek (Leiden 1753-1756) II. 77; A.A.M. Schmidt-Brnsthausen,Archief van de draven van Blois (Den Haag 1982)


Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad<br />

ge partij geweest. Maar hoewel de Gouwestreek sinds de publicatie in 1931-34 van de opstel­<br />

len van Fockema Andreae over de polder Bloemendaal en het land van Stein herhaaldelijk is<br />

onderzocht, is men niet tot overeenstemming gekomen over de ligging van de bezittingen<br />

van de Van der Goudes. 12<br />

Bij de stand van de overlevering is dat ook niet verwonderlijk. Van<br />

het archief van de Van der Goudes is niets, 13<br />

en van dat van Jan van Beaumont weinig be­<br />

waard, en ook van het archief van de graven van Blois, de erfgenamen van Beaumont, is veel<br />

verloren gegaan. Wat we hebben is fragmentarisch. We moeten er dus rekening mee houden<br />

dat slechts een deel van de bezitsverschuivingen die hebben plaatsgevonden is gedocumen­<br />

teerd. Van het gerecht van Papekop en van de proosttienden te Moordrecht weten we bij­<br />

voorbeeld niet hoe en wanneer de Van der Goudes eraan gekomen zijn. De onderzoeker<br />

moet de verleiding weerstaan documenten uit ver uiteenliggende perioden en met ongelijk<br />

luidende omschrijvingen van goederen met elkaar te combineren: kortsluiting zou gemakke­<br />

lijk kunnen ontstaan. Juridische onderscheidingen dienen in het oog te worden gehouden.<br />

De gerechtsheerlijkheid en de componenten van het ambachtsgevolg (tijns, tiend, hoeven,<br />

diverse renten) konden zonder bezwaar aan verschillende personen worden uitgegeven, en<br />

in een zelfde gebied waren soms meer leenheren actief. 14<br />

Herhaaldelijk ontstonden feitelijke<br />

bezitsverhoudingen zonder rechtstitel, door usurpatie en verjaring. In de middeleeuwen was<br />

het landschap voortdurend aan veranderingen onderhevig, eerst door de ontginningen, dan<br />

door de aanleg van kaden en dijken, het graven van weteringen en de vorming van polders. 16<br />

Dit betekent dat steeds nieuwe topografische elementen beschikbaar kwamen als basis voor<br />

be grenzingen en bezitsomschrijvingen, terwijl andere snel in vergetelheid raakten. De zijd-<br />

wende die de Broectiende van 1290 oostelijk begrensde, zal er nog niet zijn geweest toen bis­<br />

schop Andreas van Cuyk in 1139 in hetzelfde gebied een schenking deed aan het kapittel van<br />

Oudmunster, terwijl de Swanesdrisch die in 1139 bij die schenking als belending werd opge­<br />

geven in latere documenten niet meer voorkomt."' Ook met geografische aanduidingen zelf<br />

moet voorzichtig worden omgegaan. Swanesdrisch willen lokaliseren op grond van latere ver­<br />

meldingen van zwanenkolonies is onbegonnen werk in het water- en zwanenrijke polderland<br />

rondom Gouda. 1<br />

' Een toponiem als Bloemendaal heeft soms een beperkte reikwijdte, als<br />

aanduiding van een ambacht, dan weer een ruimere, wanneer een waterschap of een paro­<br />

chie is bedoeld. 18<br />

Bij benamingen als 'Vijf Hoeven' kan men niet zeker zijn of een eigennaam<br />

12 SJ. Fockema Andreae, 'Een zeshonderdjarige. De polder Bloemendaal bij Gouda 1331 - 4 (let. - 1931', 'rijdschrift<br />

KNAG4& (1931) 997-1009; idem, 'Stein. Het ontstaan van een vrije hooge heerlijkheid op de grenzen van <strong>Holland</strong><br />

v a n<br />

«•'•<br />

hare bestuursorganen'. <strong>Tijdschrift</strong> vuur geschiedenis (TvG) 47 (1932) 396-431; idem, 'Oude rechten van de<br />

heerlijkheid Stein in <strong>Holland</strong>'. Verslagen ... OVRS (1934) 420-429; 1'. van Balen, 'Middeleeuwsche landontginning in<br />

de omgeving van Gouda', Bijdragen Oudheidkundige Kring die Goude (OKG) 3 (1941) 10-30; H. van der Linden, De Co-<br />

pe. Bijdrage lot de rechtsgeschiedenis van de openlegging der <strong>Holland</strong>s-Utrechtse laagvlakte (diss. Utrecht; Assen 1955); J.E.J.<br />

Geselschap, 'Hoe de ambachten Broek, Thuyl en 'tWeegje ontstonden', Zuid-<strong>Holland</strong>5 (1968) 15-20: ('.. Hoek, 'Het<br />

land langs de benedenloop van de <strong>Holland</strong>se IJsel'. in: |.B. Berns e.a.(red.). Feestbundel aangeboden aan prof.dr. DJ'.<br />

Blok (Hilversum 1990) 144-156; Buiskool, 'De Gouwestreek'; Habermehl, 'De ontginning van de Gouwestreek'.<br />

13 In het archief van de graven van Blois, rechtsopvolgers van de Van der Goudes in hun voornaamste goederen, be­<br />

vindt zich geen enkel stuk dat van de Van der Goudes afkomstig is.<br />

14 De discussie is vertroebeld doordat men de tienden te Moordrecht gehouden van de proost van Oudmunster heeft<br />

verward met gerecht, tijns en tiend in erfpacht genomen van deken en kapittel vun Oudmunster.<br />

15 Vgl; 11. van der Linden, 'Een nieuw publiekrechtelijk fenomeen in de veertiende eeuw: de Rijnlandse polder', in: H.<br />

van de Brink (red.), Snnienwiuuinge (Zwolle 1977) 133-162; G.I'. van de Ven. 'De uitwatering van de landstreek tus­<br />

sen Oude Rijn en <strong>Holland</strong>se IJssel tot 1850', in: L. Giebels (red.), Waterbeweging rond Gouda van ca. 1100 lol heden. Ge­<br />

schiedenis van Rijnlands waterstaat tussen IJssel en Gouwe (Leiden 1988) 9-23.<br />

16 OSUl, 374 = OH/A. 1 19. Over deze schenking en zijn nasleep later meer.<br />

17 Geselschap, 'Zwaansdreeht'.<br />

65


Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad<br />

dan wel een soortnaam is bedoeld. 19<br />

Ditzelfde geldt voor Broek/broek (en dus ook 'Broec-<br />

tiend' en 's Gravenbroek) 20<br />

: broek (moeras) kwam immers overal in de omgeving voor, maar<br />

slechts één ambachtje stond later als Broek bekend. 21<br />

Bij een dergelijke stand van zaken is<br />

het raadzaam uit te gaan van een momentopname, gebaseerd op documenten die contempo­<br />

raine formuleringen hebben bewaard, en daarbij te letten op goederen waarvan men met<br />

enige zekerheid kan zeggen dat ze niet identiek zijn.<br />

Past men deze methode strikt toe op het bezit van de Van der Goudes ten tijde van jonk­<br />

vrouw Sophie dan is het resultaat een lijst van niet meer dan vijf documenten. Van de hierin<br />

vermelde goederen weten we dus zeker dat ze op het eind van de 13e eeuw in handen van de<br />

Van der Goudes waren.<br />

(1) Van <strong>Holland</strong> hield Sophie van der Goude de stadsvrijheid van Gouda. In de stadsrecht­<br />

oorkonde gedateerd 19 juli 1272, uitgevaardigd door Floris V ten gunste van Nicolaas van<br />

Cats, wordt deze als volgt omschreven: 'vierdehalf hondert gherden lang van der halver<br />

Ysel opwaert te Broeke waert, ende vierdehalf hondert gherden breed'.""<br />

(2) Op 23 februari 1290 aanvaardde Sophie van deken en kapittel van Oudmunster in erf­<br />

pacht de tiende genaamd de Broectiende, de tijns en het gerecht in een gebied begrensd<br />

door de Hendrikssloot in het noorden, de IJssel in het zuiden, de zijdwinde waar Willem<br />

genaamd Witte woonde in het oosten en de Piclede in het westen. 23<br />

(3) In 1292 deed Floris V scheidsrechterlijke uitspraak tussen Jan van Renesse en Hendrik de<br />

Rover, de burggraaf van Montfoort, in een geschil over goederen te Gouda en Mont-<br />

foort. 21<br />

(4) In 1294 is sprake van een erfpachtverlening door deken en kapittel van Oudmunster aan<br />

een inwoner van Oudewater van 32 morgen land in Papekop, in het rechtsgebied van de<br />

heer van der Goude.""<br />

(5) Uit het verslag van het onderzoek naar 's graven rechten, in 1295-96 op bevel van Floris V<br />

ingesteld, vernemen we dat de vrouwe van der Goude in Moordrecht de tiende houdt van<br />

de proost van Oudmunster, en heer Jan van Moordrecht van haar weer het derde deel van<br />

die tiende. Daarnaast is er sprake van een reesloot die in de omgeving van Bloemendaal<br />

het bezit van de heer van Brederode scheidt van dat van de heer van der Goude. 2<br />

' 1<br />

Van een zesde bezitting, het gerecht van der Goude onder Haastrecht (dat wil zeggen het la­<br />

tere land van Stein), mag men aannemen dat het ook reeds aan Sophie heeft toebehoord.<br />

Het wordt voor het eerst genoemd in 1307, dus één of twee jaar nadat Sophie is overleden en<br />

18 Ambacht en polder: Fockema Andreae, 'Een zeshonderdjarige', 1004: Van der Linden, 'De Rijnlandse polder'. 142<br />

n. 53. De parochie Bloemendaal is de voorloper van de parochie Gouda: J.G.C. Joosting en S. Muller H/n. Bronnen<br />

van de geschiedenis der kerkelijke rechtspraak in het bisdom Utrecht in de middeleeuwen. I: De indeeling van hel bisdom ('s-Gravenhagé<br />

1908) 20 en 29; Buiskool, 'De Gouwestreek'. 12.<br />

19 Zó, met hoofdletter, bij Hoek, 'Het land langs de benedenloop', 151, als toponiem in Stein. Maar Vijf Hoeven bestaat<br />

niet. wel Elfhoeven.<br />

20 Het Gravenbroek bij Voshol dat in 1269 door Dirk van Teylingen werd verkocht aan Willem van Brederode {OH/.<br />

III, 1491) kan niet identiek zijn aan hel Gravenbroek dat in 1298 door de graaf ter ontginning werd uitgegeven<br />

(SlrAHM, Archief Ambacht Bloemendaal inv. 141 f. 70v). Van dit laatste is de ligging omstreden, zie Van der Linden,<br />

De Cope, 225 en de daar genoemde literatuur.<br />

21 Van der Linden. De Cope, 240 n. 2; Geselschap, Hoe de ambachten ontstonden', 15-20.<br />

22 OH/AU nr. 1603.<br />

23 Tekst afgedrukt ttST'V, 2414; CzHZBergh II, 651. De overgeleverde datum is 1289. maar Kelner neemt in navolging<br />

van Fruin voor hel kapittel in deze tijd Boodschapsstijl aan (zie zijn inleiding op dl. 4, xxiv-xxvii).<br />

24 OSUV, 2566.<br />

25 OSUV, 2613.<br />

26 OHZFremery 309, resp. paragrafen 18 en 28.<br />

66


Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad<br />

door Margriet opgevolgd."' Daarmee is de lijst echter uitgeput. 28<br />

Bovendien moet nog wor­<br />

den onderzocht of het steeds om verschillende goederen gaat. We lopen daarom de docu­<br />

menten nog een keer langs.<br />

Van de in (3) genoemde bezittingen waarover arbitrage wordt gedaan, weten we al­<br />

leen dat ze in de omgeving van Gouda en van Montfoort lagen. Die rond Gouda kun­<br />

nen dus identiek zijn met de onder (1) of (2) genoemde goederen, maar bij die in<br />

Montfoort is gelijkstelling met één van de andere bezittingen uitgesloten. Dit geldt ook<br />

voor (4) het gerecht van Papekop, een klein ambachtje ten noordwesten van Oudewa­<br />

ter, op enige afstand zowel van Gouda/Stein als van Montfoort. Het wordt opnieuw ge­<br />

noemd in 1307, in een lijst van dijkplichtige hoeven die contribueren aan de dam te<br />

Hopenesse: 'int gherecht van der Goude in Papencoip int bisdoem xii hoeven x mor­<br />

gen (..) int gherecht van der Goude int bisdoem xxviii hoeven ii morgen' en in een lijst<br />

van hoefslagen op de dam te Hopenesse: 'in Papencoip ien roede (..) in Haestrecht int<br />

gherecht van der Goude ii roeden ende 1 l<br />

/2 voit'. 29<br />

Naast Papencoip is er dus ook<br />

sprake van een gerecht van der Goude 'int bisdoem' respectievelijk 'in Haestrecht'. Het<br />

is aannemelijk dat hiermee het over de IJssel gelegen deel van Haastrecht, dat wil zeg­<br />

gen het land van Stein werd bedoeld, 30<br />

en dat dit in leen werd gehouden van de proost<br />

van Oudmunster. 31<br />

In de administratie van de graven van Blois werden later de inkom­<br />

sten uit Papekop verantwoord samen met die van Stein; waarschijnlijk zijn deze twee be­<br />

zittingen ooit gezamenlijk aan de Van der Goudes geschonken. 32<br />

Van de twee informa­<br />

ties die geput kunnen worden uit (5) het onderzoek naar 's graven rechten betreft er<br />

één een goed, de proosttienden onder Moordrecht, dat niet met een andere bezitting<br />

27 Nadere argumentatie volgt hierna in verband met Papekop.<br />

28 Hoek. Het land langs de benedenloop', 151, suggereert dat er documentatie bestaat waaruit zou blijken dat de Van<br />

dei Goudes al vóór 1300 van de proost van Oudmunster hielden: (1) de ambachtsheerlijkheid van Haastrecht over de<br />

IJssel (Stein en Willens). (2) de Vijf Hoeven, (3) de visserij in de IJssel tussen de Gouwe en Hekendorp en (4) tic ambachtsheerlijkheid<br />

in Broekhuizen. Een dergelijk document bestaat niet - Hoek noemt ook geen bron - en op Hoeks<br />

weergave van de stand van zaken is wel iets af te dingen. (1) De vroegste vermelding van rechten der Van der Goudes<br />

op Stein is van ca. 1307, in het Registrum Guidonis.ed. P.WA Immink en A. Johanna Maris (Utrecht 1969) 167-170. Etis<br />

evenwel weinig tegen dit op de situatie vóór 1300 te projecteren. (2) De vijf hoeven die bisschop Anrireas van Cuyk<br />

in 1139 aan de kanunniken van Oudmunster schenkt, worden door Hoek ten onrechte opgevat als een tiendblok in<br />

Stein. Ze liggen namelijk 'intra memoratos terminos', in hel in 1139 nieuw ontgonnen land aan de Gouwe, en dus<br />

niet in het latere Stein: OSUl, 374 = OH/A, 119. (3) Voor de visserij in de IJssel is de vroegste vermelding een oorkonde<br />

van 1 januari 1325 (SlrAHM, OA Gouda inv. 367). Margriet van der Goude en Aernout heer van Steyne geven bij die<br />

gelegenheid aan Diderik Aelrasch het halve veer te Haastrecht en de visserij 'tuschen der Goude ende Wyerincsloet'<br />

in leen. Deze afbakening sluit weliswaar mooi aan op die van de gerechtsheerlijkheid in Stein, maar terugprojectcren<br />

naar de tijd van Sophie is toch onjuist. (4) De ambachtsheerlijkheid Broekhuizen is pas veel later ontstaan, zoals is aangetoond<br />

door Geselschap, 'Hoe de ambachten ontstonden', 18v. De oudst bekende vermelding van het toponiem (!)<br />

Broekhuizen is van 1348, dus van na het graven van de Waddinxveense wetering: de tiend ervan wordt verleend aan<br />

Jan van der Goude, ridder (ARA, Archief Graven van Blois inv. 1 f. 4v; 2 f. 28; StrAHM, OA Gouda inv. 4095).<br />

29 Rfgistrum Guidonis, ed. Immink, 167-170. Voor Papekop zie Ontginningen en publieke organisatie in het gebied aan weerszijden<br />

van de Oude Rijn lussen I trecht en /.wammerdam Doctoraal werkgroep UvA (Amsterdam 1977, herdr. Woerden<br />

1983) 71-74.<br />

30 N. Plomp, 'Haastrecht en de Van Haestrechts', <strong>Holland</strong>! (1975) 63-87, aldaar 63-64.<br />

31 Dit berust op de volgende bronnen: StrAHM, OA Gouda inv. 760 (lijst met charters), charter van 1308: 'Enen<br />

bryeff, daer mede de proost van Oudemunster verlijt joffrouw Margriete van der Goude alle de goeden die sij van<br />

hem hielt'; RAU, 'Diversoiium' van Frederik van Blankenheim f. 75 (1315): in verband met bet opperdijktoezicht<br />

in het land van Stein wordt van Haastrecht gezegd dat het tot de proosdij van Oudmunster behoort; Registrum Guidonis,<br />

ed. Immink, 147 en 202 (1315-1317): aantekeningen betreffende een dijkdoorbraak bij Haastrecht, met vermelding<br />

van betrokkenheid van de proost; RA Utrecht, Archief Oudmunster inv. 1853 (1316): belening van Jan van Arkel<br />

met de heerschappij enz. van Haastrecht 'dat der proefstien toebehoert van Oudemunster'. De bewijsvoering is<br />

al geleverd door Fockema, 'Stein', 402-407.<br />

67


Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad<br />

Afb. 1. De bezittingen der Van der Goudes. Legenda:<br />

1 = stadsvrijheid van Gouda<br />

2 = Broectiende etc. (erf'pachtgoed)<br />

3 = goederen te Montfoort<br />

4 = jurisdictie in Papekop<br />

5 = tiende te Moordrecht<br />

6 = gerecht van der Goude te Haastrecht (= land van Stein)<br />

7 = hoeve te Vleuten<br />

kan worden vereenzelvigd. 33<br />

Dat ligt anders bij de reesloot ter hoogte van Bloemendaal,<br />

die het bezit van Brederode (Randenburg of Reeuwijk) van dat van de heer van der<br />

Goude scheidde. Waar de reesloot moet worden geplaatst kan weliswaar niet worden<br />

vastgesteld, maar het is een veilige veronderstelling dat met het goed van Van der Gou­<br />

de bij (of in?) Bloemendaal één van de in (1) of (2) aangeduide goederen is bedoeld. 34<br />

Twee problematische bezittingen<br />

Dit brengt ons bij de twee meest problematische bezittingen uit de reeks. We beschouwen al­<br />

lereerst de stadsrechtoorkonde. Hiervan is het origineel niet overgeleverd. Slechts een vidi­<br />

mus is bewaard, gegeven op 29 juni 1335 door Jan van Diest, bisschop van Utrecht. Hiervan<br />

bevindt het Middelnederlandse origineel zich in het Goudse stadsarchief; een verkorte La­<br />

tijnse vertaling is in 17e-eeuwse afschriften bewaard gebleven. 3<br />

" Tegen de overgeleverde tekst<br />

zijn nogal wat bezwaren ingebracht. Aangezien we de tekst alleen uit het vidimus kennen, is<br />

32 Zie bijvoorbeeld Wallet' Zeper, Jan van Henegouwen, 480: rekening van de rentmeester van Schoonhoven en Gouda<br />

over 1356-57. Het gaat hier om tienden, die blijkbaar samen met de jurisdictie aan de Van der Goudes waren afgestaan.<br />

33 Zie hiervoor noot 1.3.<br />

34 Aan de voor de hand liggende identificatie van deze reesloot met de Hendrikssloot van (2) wagen we ons liever niet.<br />

35 Vidimus: StrAHM, OA Gouda inv. 345 (voor de afschriften en de Latijnse vertaling zie OH/AU nr. 1603).<br />

6,X


Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad<br />

men steeds bedacht geweest op interpolaties: het stuk zou wel eens eerder de situatie van<br />

1335 dan die van 1272 kunnen weergeven."' Sommige bezwaren tegen het stuk zijn door<br />

Kruisheer nu wel ontzenuwd, zoals de ongebruikelijke titel van Floris V en het feit dat de tol­<br />

vrijheid in 1282 nog eens wordt herhaald.'" Er is zeker geen reden meer om de tekst voor<br />

apocrief te houden. 38<br />

Merkwaardig is wel, dat de stadsrechtverlening met de belening van Ni-<br />

colaas van Cats in één document wordt gecombineerd. Buiskool opperde dat pas de Middel­<br />

nederlandse tekst van het vidimus deze combinatie tot stand zou hebben gebracht. De twee<br />

afzonderlijke documenten, het stadsrechtprivilege en de beleningsacte voor Nicolaas van<br />

Cats, zouden beide te Gouda in 1335 nog in origineel aanwezig zijn geweest. 39<br />

Kruisheers ver­<br />

klaring voor dit fenomeen erkent dat het privilege meerlagig is, maar houdt eraan vast dat de<br />

combinatie van twee elementen (stadsrecht en belening) tot de tijd van Nicolaas van Cats zelf<br />

terug gaat. 40<br />

Hierin kunnen we hem volgen. Maar Kruisheer gaat niet op alle bezwaren in.<br />

Ongebruikelijk is in 13e-eeuwse stadsrechtverleningen, dal de omvang van de stadsvrijheid<br />

wordt afgebakend. 41<br />

De verlening van het privilege zelf past niet goed in de situatie van 1272:<br />

is het jaartal wel goed overgeleverd? 42<br />

En wat te doen met het bezwaar van Geselschap, dat de<br />

oorkonde van 1272 eigenlijk geen rechtskracht bezit, omdat de Gouwemond in dat jaar nog<br />

tot het wereldlijk gebied van de bisschop zou hebben behoord? 43<br />

Het heeft dus zin nogmaals de stadswording van Gouda onder de loep te nemen. Het eer­<br />

ste dat ons te doen staat, is enkele onomstotelijke vertrekpunten te formuleren. Vaststaat in<br />

ieder geval dat Gouda uiterlijk op 15 augustus 1282 een stad was en dat Sophie toen als de<br />

rechthebbende op de stadsvrijheid werd beschouwd. In dat jaar verleende Floris V tolvrijheid<br />

voor de poorters van Gouda aan 'here Jan van Renesse ende de sine, Jhanne sinen zone, die<br />

Sophien heeft die joncvrouwen van der Goude te wive'. 44<br />

We kunnen dus met de datum van<br />

het privilege voor Nicolaas van Cats iets schuiven, maar niet veel. De omschrijving van de<br />

grenzen van de stadsvrijheid in het vidimus van 1335 als 350 gherden breed en 350 gherden<br />

diep vanaf de IJssel zou geïnterpoleerd kunnen zijn. 4<br />

' Misschien kwam dus in de oorspronke­<br />

lijke oorkonde zo'n begrenzing niet voor of was de opgegeven omvang kleiner dan de in<br />

1335 genoemde. Maar ergens anders dan aan de Gouwemond zal Gouda toch wel niet zijn<br />

gesticht. En hoe men zich ook de relatie tussen het stadsrechtprivilege en de belening van Ni­<br />

colaas van Cats voorstelt, de èchtheid van de belening door de <strong>Holland</strong>se graaf kan men niet<br />

betwisten. Deze Zeeuwse edelman is overleden tussen februari en augustus 1283; nazaten<br />

speelden in Gouda nooit enige rol. 41<br />

' Bij de fabricage van een valse oorkonde op een later<br />

36 Exemplarisch voor deze bezwaren: JE.]. Geselschap, 'De opkomst van Gouda', in: A. Scheygrond e.a. (red.), Gouda<br />

-even eeuwen stad (1272-1972) 13-34, aldaar 26. Een catalogus van de ingebrachte bezwaren bij Kruisheer, 'De tijd van<br />

37 Kruisheer, 'De tijd van ontstaan'.<br />

38 Zoals bijvoorbeeld Fockema Andreae in: SJ.Fockema Andreae en E.H. ter Kuile, Duizend jaar bauwen in Nederland<br />

(Amsterdam 1948) 55 deed.<br />

39 Buiskool, 'De ruimtelijke ontwikkeling', 36.<br />

40 Kruisheer, 'De tijd van ontstaan', 18-19.<br />

41 Geselschap, 'De opkomst van Gouda', 26; Buiskool, 'De Gouwestreek', 13-14. Kruisheer weerlegt wel de specifieke<br />

tegenwerpingen van Buiskool tegen de opgegeven maten, maar niet het principiële bezwaar tegen het opgeven van<br />

dergelijke maten. Visser, 'Gouda polderstad', 50, blijft dus op dit punt sceptisch.<br />

42 Fockema, Duizend jaar bouwen, 55; Geselschap, 'De opkomst van Gouda', 26.<br />

43 Geselschap, 'De opkomst van Gouda', 23-26.<br />

44 OHZ Bergh II, 462.<br />

45 Op deze nogal technische kwestie wordt hier niet ingegaan; zie Visser, 'Gouda, de wording van een polderstad'.<br />

46 J.M.A Coenen, Graaf en grafelijkheid. Een onderzoek naar de graven van <strong>Holland</strong> en hun omgeving in de dertiende eeuw (z.p.<br />

1986) 111.


Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad<br />

tijdstip zou niemand belang hebben gehad. We mogen dus aannemen dat Nicolaas, dat wil<br />

zeggen zijn pupil Sophie van der Goude, werkelijk van <strong>Holland</strong>se zijde is beleend met de vrij­<br />

heid van een zojuist gestichte of binnenkort te stichten stad aan de Gouwemonding.<br />

Maar daarmee ontstaat een probleem. Er is weinig twijfel mogelijk dat we in de documen­<br />

ten (1) en (2) geheel verschillende rechtstitels aantreffen. In (1) gaat het om de belening<br />

met de stadsvrijheid van Gouda door de graaf van <strong>Holland</strong>, in (2) hebben we te doen met de<br />

erfpachtuitgifte door deken en kapittel van Oudmunster van tijns, tiend en gerecht in een ge­<br />

bied dat, gelet op de omschrijving, eerder de indruk maakt een plattelandsambacht te zijn.<br />

Wat echter evenzeer vaststaat, is het feit dat deze twee rechtstitels elkaar materieel moeten<br />

hebben overlapt. Beide omschrijvingen sluiten de Gouwemond in. Voor de stadsvrijheid, 350<br />

gherden diep vanaf de IJssel en 350 gherden breed (langs de IJssel), is dat evident. 4<br />

' Voor het<br />

erfpachtgoed kan het worden bewezen. Essentieel is dat de IJssel als zuidgrens wordt opgege­<br />

ven, terwijl de Gouwe onder de belendingen juist niet voorkomt. Dit laatste moet betekenen<br />

dat het erfpachtgoed beide boorden van de Gouwe besloeg. 48<br />

De westgrens is de Piclede, een<br />

riviertje ten westen van de Gouwe. 49<br />

De oostgrens, gevormd door een zijdwinde, kan niet wor­<br />

den gelokaliseerd: men heeft zowel de Kleiweg als de Omloopkade of het verlengde daarvan<br />

genoemd.' 0<br />

We behoeven hier ook niet te kiezen omdat we met deze zijdwinde in ieder geval<br />

ten oosten van de Gouwe terecht komen. Welnu, als het uitgegeven gebied ter weerszijden<br />

van de Gouwe ligt èn aan de IJssel grenst, moet het ook de Gouwemond omvatten.<br />

Men zou nog kunnen tegenwerpen dat de erfpachtverhouding tussen het kapittel en jonk­<br />

vrouw Sophie pas in 1290 tot stand is gekomen, dus geruime tijd na de belening met de stads­<br />

vrijheid. Maar dit betekent niet dat de claim van Oudmunster toen nieuw was. Aan de uitgifte<br />

van de Broectiende met tijns en gerecht is een lange Utrechtse voorgeschiedenis voorafge­<br />

gaan. Vermoedelijk was tot 1290 Gerrit Wouter Spierinck in het bezit van deze rechtstitel. 1<br />

' 1<br />

De <strong>Holland</strong>se en de Utrechtse claims zijn dus contemporain en overlappen elkaar ruimtelijk.<br />

Gouda een condominium?<br />

Moeten we deze stand van zaken zo interpreteren dat de Stichtse en de <strong>Holland</strong>se invloeds­<br />

sfeer elkaar in Gouda ten tijde van de stadsstichting beconcurreerden? Aan deze conclusie,<br />

die onder anderen door Geselschap zonder aarzelen is getrokken, 0valt<br />

alleen te ontkomen<br />

als men aanneemt dat de graaf en het kapittel hun in elkaar grijpende belangensferen juri­<br />

disch correct hadden afgebakend. Een dergelijke oplossing is naar voren gebracht door Buis-<br />

47 Geselschap, 'De opkomst van Gouda', 22, slaagt erin deze maten terug te vinden in de latere begrenzing van de<br />

stadsvrijheid.<br />

48 Zo reeds Fockema Andreae, 'Een zeshondcrdjarige', 998. In de rekening van Oudmunster over 1300 (bijlage nr. 8)<br />

staat 'Domicella de Gouda. De bonis ibidem': het erfpachtgoed ligt dus in Gouda of aan de Gouwe.<br />

49 De stroomrichting van de Piclede is nog wel een probleem, maar dal beïnvloedt de hier gevolgde argumentatie niet.<br />

50 Kleiweg: P. van Balen, 'Middeleeuwsche landontginning in de omgeving van Gouda', OKG 3 (1941) 10-31, hieruit<br />

17; gevolgd door Buiskool, 'De Gouwestreek', 8, met sterke argumenten. Verlengde van de Omloopkade: Geselschap,<br />

'De opkomst van Gouda', 18. Zeer onwaarschijnlijk is daarentegen de poging van Hoek, 'Het land langs de<br />

benedenloop', 150, de zijdwinde waar Willem W^itte woont ten mesten van de Gouwe, op de plaats van de latere Waddinxveense<br />

wetering en dus in Oost Moordrecht te lokaliseren: Hoek wil bewijzen dat de in erfpacht gehouden<br />

Broectienden identiek zijn aan de proosttienden onder Moordrecht, hetgeen verwerpelijk is. De noordgrens (Hendrikssloot)<br />

doet er voor mijn argumentatie niet toe.<br />

51 Zie hierna.<br />

52 Geselschap, 'De opkomst van Gouda', 23-26.<br />

70


Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad<br />

kool, die aan een condominium denkt. 53<br />

Dit is een interessante suggestie, en omdat zij ook<br />

de positie van Sophie van der Goude ten opzichte van haar twee heren raakt zal er hier wat<br />

dieper op worden ingegaan, temeer omdat Kruisheer er geen aandacht aan besteedt.<br />

Volgens Buiskool zouden de graaf en de bisschop dus in het jonge Gouda een condomini­<br />

um hebben uitgeoefend. Buiskool bouwt daarbij voort op de suggestie van Leupen, dat Gou­<br />

da juist het Leidse stadsrecht heeft ontvangen omdat de situatie er sterk op die in Leiden ge­<br />

leek.' 1<br />

Daar deelde de graaf de macht met de burggraaf; beiden hadden er hun jurisdictie en<br />

hun eigen onderzaten. Als de graaf zich in Leiden richtte tot mei oppidani in Leyden bedoelde,<br />

hij de grafelijke poorters, met uitsluiting van de burggrafelijke. Buiskool denkt deze situatie<br />

in Gouda terug te vinden. In de Latijnse tekst van het handvest van Gouda spreekt Floris V<br />

van opidanos nostros in Gouda:" De aanduiding van de grenzen van de stadsvrijheid in de Ne­<br />

derlandse tekst moet eert interpolatie zijn; in werkelijkheid kon de graaf geen rechten laten<br />

gelden op de oostoever van de Gouwe. Om dit te bewijzen beroept Buiskool zich op het 'On­<br />

derzoek naar 's graven rechten' van 1295, 56<br />

een inventarisatie van het <strong>Holland</strong>se bezit van de<br />

graaf'van der Sperten tote der Goude toe'. Eerder in zijn artikel geeft Buiskool een overzicht<br />

van de <strong>Holland</strong>se ontginningen in het Gottwegebied in de 13e eeuw, waarbij hij de indruk<br />

wekt dat deze aan de westoever van de Gouwe stilhielden. "<br />

In werkelijkheid waren <strong>Holland</strong>se ontginners ook vóór 1280 al ten oosten van de Gouwe<br />

actief:' 8<br />

eeuw,' 9<br />

Reyerskoop en De Biezen onder Boskoop vermoedelijk al in het begin van de 13e<br />

Randenburg kort na 1244 en zeker voor 1284, 60<br />

Reeuwijk niet lang na 1248/1250, 61<br />

Foreest (Middelburg) uiterlijk 1250, 62<br />

's Gravenbroek bij Voshol (en dan ook wel Voshol zelf)<br />

vóór 1269, 1<br />

" en Ravensberg, Gravenkoop, Zuidwijk en Sluipwijk ten laatste in ca. 1282. 64<br />

In<br />

1284 kon Floris V dan ook onbekommerd om bisschoppelijke aanspraken een regeling tref­<br />

fen voor de Gouwesluis die ook voor ambachten ten oosten van de Gouwe gold.'' 3<br />

En bij de<br />

inventarisatie van 1295 staken de grafelijke waarnemers de Gouwe wel degelijk over om noti­<br />

ties te maken over Bloemendaal en over het Bosch tussen Oukoop, Oud Bodegraven, Won-<br />

ne, Oud-Reeuwijk en Oude Gouwe. De Gouwe fungeerde niet (meer) als grensrivier.<br />

Ook de overige argumenten voor een condominium overtuigen niet. De Latijnse tekst<br />

waarop Buiskool zich beroept is zwak overgeleverd, in de Nederlandse tekst komt de uitdruk­<br />

king 'onse poirters' niet voor. Van een dubbel schoutambt zoals Leiden heeft gekend, is in<br />

Gouda geen spoor te vinden. Het Leidse stadsrecht kan als voorbeeld zijn gekozen omdat<br />

Leiden dichtbij lag, wat de toekomstige hofvaart zou vergemakkelijken. 1<br />

' 7<br />

In de oudere neder­<br />

zetting Leiden heersten geordende rechtstoestanden. Bovendien was de burggraaf er zo<br />

53 Buiskool,'De Gouwestreek', 12-14.<br />

54 P.H.D. Leupen, 'Heer en stad, stad en heer in de dertiende eeuw', in: De <strong>Holland</strong>se stad in de dertiende eeuw (Zutphen<br />

1988) 9-17, aldaar 13-14.<br />

55 M.Z. Boxhorn, Theatrum sive Hotlandiae < omdat us et urbium nova descriptie (Amsterdam z.j.) 270-271.<br />

56 QHZFremery nr. 309.<br />

57 Buiskool, 'De Gouwestreek', 9-11.<br />

58 Het 'expansionistische optreden van de graaf van <strong>Holland</strong>' is ook door Kruisheer, 'De tijd van ontstaan', 17, gesignaleerd.<br />

59 Van der Linden, De Cape, 203 e.v.; 271. De oudere literatuur bij Van der Linden.<br />

60 OH'/.U, 644; OHZFremery 226; Van der Linden, De Cape, 28.<br />

61 OHZII, 800 en 865; vgl. Van der Linden, De Cope, 88-89.<br />

62 OH/AI, 865; Van der Linden, De Cope, 88-89.<br />

63 OH/AU, 1491.<br />

64 'Oude register van graaf Horens': OHZFremery 228.<br />

65 OHZFremery 226.<br />

66 OHZFremery 309 paragrafen 28 en 29.<br />

71


Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad<br />

machtig dat de graaf wel rekening met hem moest houden. Maar in het grensgebied tussen<br />

<strong>Holland</strong> en het Sticht, een pas opengelegd gebied waar de invloedssferen nog niet definitief<br />

waren afgebakend, had Floris V als tegenspeler uitgerekend de machteloze elect Jan van Nas­<br />

sau.<br />

Kan Gouda dan niet, naast Schoonhoven, één van die 'gemeenschappelijke' steden zijn<br />

geweest waar volgens een verdrag van 1297 tussen Jan I van <strong>Holland</strong> en bisschop Willem Bert-<br />

hout de in het verdrag voorziene geschillencommissie in voorkomende gevallen zitting zou<br />

moeten houden?' 18<br />

Een vergelijking van Gouda met haar zusterstad Schoonhoven is inder­<br />

daad verhelderend. 69<br />

De vergelijking ligt des te meer voor de hand, omdat ook in Schoonho­<br />

ven Nicolaas van Cats een hoofdrol speelde en de politieke omstandigheden er ongeveer de­<br />

zelfde waren.<br />

Voor de vroegste historie van Schoonhoven als stad zijn drie oorkonden van belang. Op 3<br />

mei 1280 beleende Floris V Nicolaas van Cats met gerecht, tiend en bede in Schoonhoven,<br />

voorzover die hem (Floris) en zijn voorvaders toekwamen. Tevens werd de regeling van de<br />

rechtspraak in Schoonhoven gepreciseerd en verleende Floris aan Nicolaas ten behoeve van<br />

de poorters van Schoonhoven tolvrijheid in <strong>Holland</strong> en Zeeland. Een goed halfjaar later, op<br />

25 januari 1281, maakte de elect Jan van Nassau Nicolaas van Cats tot leenman van de<br />

Utrechtse kerk en gaf hij de ingezetenen van Schoonhoven tolvrijdom in het Sticht. Weer<br />

een halfjaar later, op 22 augustus 1281, schonk de elect tenslotte al de goederen van de<br />

Utrechtse kerk binnen Schoonhoven met de wereldlijke rechtspraak aan Nicolaas van Cats.' 0<br />

Geen van deze drie documenten is een stadsrechtprivilege in eigenlijke zin: een stadsrecht-<br />

brief van Schoonhoven is niet bewaard.' 1<br />

De stad bestond in 1280 al; volgens de meest recen­<br />

te inzichten is zij tussen 1255 en 1275 ontstaan.' 2<br />

Wel schiepen de drie oorkonden tezamen<br />

een rechtskader voor deze gemeenschappelijk <strong>Holland</strong>s-Stichtse stad. 'De (..) gedeelde stad<br />

is een eenheid geworden, doordat beide delen nu in het bezit zijn van één en dezelfde leen­<br />

man', zo vat Hugenholtz het resultaat samen. 73<br />

Is dit resultaat een condominium? Beslist niet.<br />

Er is geen sprake van dat de stad voortaan aan twee heren gehoorzaamheid verschuldigd is,<br />

aan de graaf en aan de bisschop. De stad heeft één stadsheer, Nicolaas van Cats, en deze is op<br />

zijn beurt leenman van twee leenheren. Schoonhoven krijgt dan ook geen dubbel schout­<br />

ambt zoals Leiden, en begrenzingen van rechtsgebieden binnen de stad, zo die er al zijn ge­<br />

weest, worden uitgewist.' 1<br />

Zon het nu zo zijn dat de situatie in Gouda te vergelijken is met die in Schoonhoven, dan<br />

bewijst dat dus nog niet het bestaan van een condominium. Maar in werkelijkheid springen<br />

bij alle overeenkomsten toch ook enkele verschillen in het oog. De belening van Nicolaas van<br />

Cats en de erfpachtuitgifte aan Sophie van der Goude vinden plaats in ver uiteenlopende ja-<br />

67 J.F. Niêrmeyer, 'Amsterdam als dochterstad van Utrecht, 7VG60 (1947) 40-49, aldaar 40, wijst erop dat het bij over­<br />

name van stadsrecht niet /.o/cer gaat om de inl ichting van het bestuur als om de materiële inhoud van hel recht.<br />

68 OtfZBergh II, 1011 en 1012: Geselschap, 'De opkomst van Gouda', 23.<br />

69 J.G Visser, Schoonhoven. De ruimtelijke ontwikkeling van een kleine stad in hei riviercugehied gedurende de middeleeuwen (As­<br />

sen 1964), vooral 31-37; idem, 'Schoonhoven opnieuw bezien', <strong>Historisch</strong> geografisch tijdschrift4 (1986) 65-75; F.W.N.<br />

Hugenholtz, 'Het ontstaan van de stad Schoonhoven', <strong>Historisch</strong>e encyclopedie Krimpeneneaard 7 (1982) 73-86.<br />

70 Resp. ÖHZBergh II, 392 = OSUTV, 20.30; OflZBergh II, 415 = OM'2063 en OHZBergh II, 430 = GSE/2077.<br />

71 Visser, Schoonhoven, 35; I lugenholtz, 'Hel ontstaan van de stad Schoonhoven', 75.<br />

72 Visser, 'Schoonhoven opnieuw bezien', 73-74.<br />

73 Hugenholtz, 'Het ontstaan van de stad Schoonhoven', 76.<br />

74 Er heeft in de stad Schoonhoven inderdaad een tweede rechtsgebied beslaan: de wijk bij de Lopikerpoort. Maai wc<br />

72<br />

spreken dan van een stadsuitbreiding van veel later datum. Streekarchief Krinipenerwaard, OA Schoonhoven inv.<br />

1129 f. ccxxxvi; Visser, Schoonhoven, 39 en 85.


Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad<br />

ren. Bij geen van beide rechtshandelingen vinden we sporen van een bewustzijn dat de over­<br />

gedragen rechten slechts een deel van het stadsgebied betreffen (in de erfpachtuitgifte van<br />

1290 wordt de stad zelfs in het geheel niet genoemd). De twee Goudse oorkonden sluiten<br />

buitengewoon slecht op elkaar aan, ze vormen geen onderdeel van een samenhangend pak­<br />

ket. Tenslotte mag het van betekenis zijn dat de directe tegenpartij van de graaf in Gouda<br />

niet de bisschop-elect is, maar 'slechts' deken en kapittel van Oudmunster.<br />

<strong>Holland</strong>s machtsspel<br />

Usurpatie door de <strong>Holland</strong>se graaf, die steunde op één van zijn meest ondernemende edel­<br />

lieden, is dus een veel waarschijnlijker verklaring voor de verhoudingen in Gouda dan een<br />

condominium. Het komt er dan echter wel op aan vast te stellen in welk jaar de stadsrechtver­<br />

lening zich moet hebben afgespeeld. De overgeleverde datum, 1272, is om een aantal rede­<br />

nen minder waarschijnlijk. Men kan niet zeggen dat Floris V dan al op het toppunt van zijn<br />

macht is. In 1272 is hij slechts achttien jaar oud, en zijn eerste veldtocht tegen de Westfrie­<br />

zen wordt een mislukking. Dat hij bij die gelegenheid op de gedachte was gekomen Nicolaas<br />

van Cats aan de Gouwemond te installeren om bij zijn tocht naar het noorden aan de zuid­<br />

oostflank gedekt te zijn,' 5<br />

ligt niet voor de hand. Nicolaas van Cats zelf begint ook pas aan de<br />

opbouw van zijn machtspositie aan het hof." En voor Jan van Nassau moet het dieptepunt<br />

nog komen, met de machtsovername in Utrecht door de ambachtsgilden in verbond met<br />

Gijsbrecht van Amstel (1274), de tweejarige afwezigheid van de elect in Deventer (1274-76)<br />

en de verpanding van de kastelen Ter Horst, Vreeland en Montfoort aan de heren van Kuyk,<br />

van Amstel en van Woerden.<br />

In 1278 is Jan van Nassau zo wanhopig dat hij de opbrengst van de kruistochttienden steelt<br />

uit het dominicanenklooster in Utrecht. Voor Floris is het nu tijd de failliete boedel van de<br />

elect over te nemen en tegelijk met Van Amstel en Van Woerden korte metten te maken.' 8<br />

Op 26 juni 1279 sluiten de graaf en de elect een verdrag waarbij de laatste, om Floris' bijstand<br />

tegen de rebellen en boosdoeners te verkrijgen, in feite het Nedersticht aan <strong>Holland</strong> uitle­<br />

vert.''' Met die rebellen wordt gedoeld op de bezitters van de verpande sloten, onder anderen<br />

Herman van Woerden die zich van Montfoort heeft meester gemaakt. De herovering van de­<br />

ze sloten vindt plaats in de loop van 1280. 80<br />

De meest recente analyse van Floris' strategie legt<br />

de inpalming van het Sticht en de neutralisering van de heren Van Amstel uit als onderdelen<br />

'5 Voor het volgende: H.P.H. Jansen, '<strong>Holland</strong>, Zeeland en het Sticht 1100-1433', in: Algemene geschiedenis der .Vederhinden<br />

dl. 2 (Bussum 1982) 2S2-203, aldaar 299-303; R.P. de Graaf, 'De kastelen van Floris V als instrumenten van zijn<br />

machtspolitiek', in: D.E.H de Boer, E.H.P. Cordfunke en H. Sarfatij (red.), Wi Horens. De <strong>Holland</strong>se graaf floris Yin de<br />

samenleving van de dertiende eeuw (Utrecht 1996) 173-190. aldaar 177-186; De Graaf, Oorlog om <strong>Holland</strong>, 237. Een vergelijking<br />

met Haarlem en Delft, die stadsrecht kregen van Willem II toen deze nog heel jong was, gaat niet op: deze<br />

steden lagen niet in betwistbaar grensgebied.<br />

76 Geselschap, 'De opkomst van Gouda', 22.<br />

77 poenen, draaf en grafelijkheid, 98-99 en 103-106.<br />

'8 Op details van de gebeurtenissen behoeft niet te worden ingegaan. Zie behalve de al genoemde literatuur nog: E.<br />

Ketner, 'De elect Jan van Nassau en zijn tijd', BMGN 12 (1957) 1-25; F.W.N. Hugenholtz. Floris 1'(Bussum 1974, 2e<br />

dr.) 60-71; H.P.H. Jansen. '<strong>Holland</strong>, Zeeland en het Sticht 1100-14.33', NAGNU (Bussum 1982) 281-323, aldaar 299-<br />

303.<br />

79 Kelner, 'De elect Jan van Nassau', 14; Hugenholtz, floris V, 66.<br />

80 H. Obrecn, Floris l'(Gent 1907) 79-80; M.P. van der Linden, De burggraven van Montfoort in de geschiedenis van het sticht<br />

Utrecht en hel 'graafschap <strong>Holland</strong> (/dm. 1260-1490) (Assen 1957) 4. Volgens Melis Stoke, Rijmkroniek IV, S60v, duurde<br />

het beleg van Montfoort zelfs 'den zomer ende den winter dure'.<br />

73


Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad<br />

van Floris' geduldige streven om de gehele zuidelijke oever van de Zuiderzee in handen te<br />

krijgen. Pas na voltooiing van deze operatie kon hij aan de definitieve onderwerping van de<br />

West-Friezen beginnen. Die zou ditmaal niet worden ondernomen vanuit Kennemerland,<br />

maar door een maritieme expeditie over de Zuiderzee. 81<br />

Tot de machtigste medewerkers van Floris behoort in deze jaren Nicolaas van Cats. 82<br />

Hij is<br />

degene die in het najaar van 1278 voor Floris bezit neemt van de stad Utrecht en er een patri­<br />

cisch regime installeert. 83<br />

Het is goed denkbaar dat Nicolaas de graaf ook geholpen heeft bij<br />

de financiering van zijn Stichtse avontuur door hem een lening te verstrekken. In ieder geval<br />

verklaart de graaf in 1282 dat Nicolaas nog 5000 pond van hem te goed heeft. 84<br />

De belening<br />

van Nicolaas met de Gouwemond en de daar gestichte nederzetting kan dan meerdere doe­<br />

len hebben gediend: de beloning van een trouwe aanhanger, de schadeloosstelling van een<br />

crediteur, de versterking van een punt dat voor veldtochten tegen Montfoort en Utrecht gun­<br />

stig gelegen is, en de vorming van een tegenwicht tegen het Woerdense Oudewater. In het<br />

grootse strategische concept dat Floris na zijn nederlaag tegen de West-Friezen in 1272 ont­<br />

wikkelde, was uiteindelijk ook voor Gouda een plaatsje weggelegd. Ook de economische mo­<br />

gelijkheden van de plek, met zijn vers gegraven haven aan de route 'binnen dunen', zullen<br />

de aandacht hebben getrokken. Smit heeft in 1932 al gewezen op de betekenis van de 'haven-<br />

politiek' van Zeeuwse edelen als Jan van Renesse. 87,<br />

Wat van Jan van Renesse gold met betrek­<br />

king tot Zierikzee kan ook op Nicolaas van Cats en de Gouwemond van toepassing zijn ge­<br />

weest. Dat het in deze omstandigheden van Floris V teveel gevraagd was ook nog rekening te<br />

houden met aanspraken van Stichtse heren op het Gouwegebied, spreekt vanzelf. De egards<br />

waarmee Floris de elect behandelde door het aan deze over te laten zelf in 1281 nog twee<br />

oorkonden ten gunste van Nicolaas van Cats op te stellen, kon hij voor deken en kanunniken<br />

van Oudmunster blijkbaar niet opbrengen. Van de kapittels verneemt men in de jaren rond<br />

1280 trouwens weinig. In een verdrag dat op 5 september 1278 gesloten werd tussen Floris V<br />

en de stad Utrecht, werd onder meer bepaald dat de stad bij een bisschopsvacature de kandi­<br />

daat van Floris zou steunen: de kapittels bij wie de kanonieke bisschopskeuze berustte waren<br />

blijkbaar quantité négligeable. 86<br />

De proost van Sintjan, die namens de aartsbisschop van Keu­<br />

len aan Floris de excommunicatie kwam aanzeggen, werd door hem gevangengezet. 87<br />

Een<br />

deel van de kapittelgeestelijkheid zou in deze jaren op de hand van Floris V zijn geweest. 88<br />

De belening door de <strong>Holland</strong>se graaf van Nicolaas van Cats met een stad-in-wording aan<br />

cle Gouwemond, onder veronachtzaming van Stichtse rechten, zou dus goed in de jaren om­<br />

streeks 1279 passen. Daarmee is echter nog niet uitgelegd waarom Sophie van der Goude, in­<br />

middels uit de voogdij van Cats overgegaan naar het huis Renesse, in 1290 alsnog een erf-<br />

81 De Graaf, 'De kastelen', 177-178 en 183.<br />

82 J.F. Niermeyer, 'Hel slicht Utrecht en het graafschap <strong>Holland</strong> in de dertiende eeuw', Algemene geschiedenis der Nederlanden<br />

II (Utrecht 1950) 269-305, aldaar 292, dateerl de opkomst van Cats op 1277. na de verjaging der Avesnes.<br />

Coenen, Graaf en grafelijkheid, 103-106, komt op 1275-76 uit.<br />

83 Ketner, 'De elect Jan van Nassau', 12.<br />

84 OHZBergh II nr. 467. Zie M Slingerland, 'Wie /al dat betalen? De financiering van Floris' machtspolitiek', in: Handel<br />

en wandel in de dertiende eeuw (Muiderberg 1986) 59-69, aldaar 65. Voor het financiële aspect van Floris' penetratie<br />

in U trecht zie ook J.W.J. Burgers, 'Tussen burgerij en adel. De financiële, politieke en maarschappelijke carrière<br />

van de Utrechtse patriciër Lambert de Vries (ca. 1250-1316?)', BMGN106 (1991) 1-32.<br />

85 H.J. Smit, 'Het begin van de regeering der Henegouwsche graven (1299-1320)',Bijdragen voorvaderiandschegeschiedenis<br />

en OMdheidkundeie reeks 2 (1932) 29-71, aldaar 46.<br />

86 Ketner, 'De elect Jan van Nassau', 13; Hugenholtz, Floris V, 64.<br />

87 Obreen, Floris V, 82v.<br />

88 Ketner, 'De elect Jan van Nassau'. 17.<br />

74


Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad<br />

pachtovereenkomst afsloot met het kapittel. Om dit te verklaren moeten we de<br />

erfpachtoorkonde aan nauwkeurige lezing onderwerpen. De formulering van de erfpachtuit­<br />

gifte is merkwaardig. De omschrijving van de belending is up-to-dale. Willem de Witte 'die op<br />

de zijdwinde woont' (tegenwoordige lijd) is ook uit andere contemporaine documenten be­<br />

kend. 89<br />

De erfpachtcanon wordt van tien tot dertig schellingen verhoogd. Anderzijds krijgt<br />

men nergens in het document de indruk dat er in het onderhavige gebied een stad ligt. De al<br />

aanwezige of binnenkort te verwachten economische betekenis van die stad wordt in de erf­<br />

pachtcanon - dertig Utrechtse schellingen per jaar - niet doorberekend. 90<br />

Zelfs voor een<br />

plattelandsambacht is het bedrag opvallend laag. 91<br />

Is het slechts symbolisch? Van het feit dat<br />

jonkvrouw Sophie haar echtgenoot aan het erfpachtgoed lijftochtte kijkt men niet op: we<br />

zouden ook zo wel hebben geraden dat Jan van Renesse op de achtergrond een rol heeft ge­<br />

speeld. Opmerkelijk is wel de nadruk die in de aanhef van de oorkonde wordt gelegd op het<br />

rijpe beraad en het indringende verzoek van de zijde van Sophie die aan de uitgifte vooraf<br />

zijn gegaan. Verder valt op dat de oorkonde niet alleen is bezegeld door Sophie zelf, maar<br />

ook door het bisschoppelijk hof en door Herman van Woerden. Alles wijst erop dat de erf­<br />

pachtuitgifte aan Sophie en Jan een politieke zaak is geweest en dat de voorwaarden specifie­<br />

ke bedoelingen van de contracterende partijen verbergen.<br />

Welke die zijn geweest, is een zaak van speculatie. Iets laat zich er toch wel over zeggen.<br />

De omstandigheden waren in 1290 vergeleken met de situatie van tien jaar eerder nogal ge­<br />

wijzigd. Vanaf circa 1288 begonnen onder leiding van de domproost de kapittels zich in<br />

Utrecht te roeren tegen de elect, bij wie ze, terecht, het beheer van de kerkelijke goederen<br />

van het Sticht niet veilig achtten. Op hun instigatie vaardigde in januari 1290 paus Nicolaas<br />

IV een bul uit, waarin hij de grieven tegen de elect opsomde en hem voor de curie daagde.<br />

De greep die Floris op het Sticht had via zijn satelliet Jan van Nassau begon iets te verslap­<br />

pen. Samenspel tussen de domproost en de Vlaamse vijanden van Floris is wel vermoed. 9<br />

"<br />

Wat Herman van Woerden betreft, deze had zich op 21 maart 1288 wel met de graaf ver­<br />

zoend, maar die verzoening was halfhartig en leidde niet tot de opneming van Herman in<br />

de kring van Floris' intimi. 95<br />

En in Zeeland smeulde de opstandigheid tegen graaf Floris, die<br />

in maart 1290 zou uitbarsten in openlijke rebellie, waarbij de Zeeuwse edelen aansluiting<br />

vonden bij Gwijde van Vlaanderen. 94<br />

Eén van die edelen wasjan van Renesse, de schoonva­<br />

der van Sophie van der Goude. Mag men de samenwerking van Jan van Renesse (jr.), Her­<br />

man van Woerden en het kapittel van Oudmunster in de afsluiting van het erfpachtcontract<br />

van 1290 - een contract waarmee slechts een klein sommetje was gemoeid - zien als een po­<br />

ging enige bundeling aan te brengen in de oppositie tegen Floris V? Als dit zo is, clan zullen<br />

bij het rijpe beraad dat aan het contract voorafging behalve het verloop van de Hendriks-<br />

sloot en de overige belendingen van het erfpachtperceel nog wel enige andere kwesties ter<br />

tafel zijn gekomen.<br />

Zo kan het zijn gegaan. Als de gegeven reconstructie juist is, welke gevolgtrekkingen kan<br />

89 Registrum Gmdonised. Immink, 104/5 en 230: zijn voet afgeslagen te Achthoeven bij Montfoort; ibidem 110/1: op­<br />

treden als borg voor Dieiïc Scoutensone in verband met doodslag op Goeie.<br />

90 Bij de overgang op Jan van Blois in 1358 werd de canon verhoogd tot 10 pond!<br />

01 In de oudste rekening van Oudmunster brachten de tienden in Gasperdcn 140 pond op, die in Lexmond 46 pond,<br />

tienden in Jutfaas 8 pond. in Oudewater 20 pond enz. Dertig schellingen bedroeg de opbrengst van één hoeve<br />

(geen tiende?) in Portengen. Zie Van Roijen, BMHG 58 (1937) nrs. 1, 2, 3, 5 en 16.<br />

92 Niermeyer, 'Het sticht Utrecht', 297; Ketner, 'De elect Jan van Nassau', 2Iv.<br />

93 OHZBergh II, 632; Coencn, Graaien grafelijkheid, 119.<br />

94 Hugenholtz, floris V, 85-87. Voor de grieven van de Zeeuwen: Obreen, Fhiris V, 112-126.<br />

75


Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad<br />

men dan maken met betrekking tot de positie van Sophie van der Goude? De etappes in de<br />

levensgang van Sophie (voogdij door Cats nog tot in 1279, huwelijk met Renesse uiterlijk in<br />

1282) hebben elkaar sneller opgevolgd dan tot nu toe aangenomen, en haar geboortedatum<br />

zou, als andere gegevens zich er niet tegen verzetten, naar 1265-70 kunnen worden verscho­<br />

ven (Geselschap reconstrueerde 1260-65). 95<br />

Duidelijk is in ieder geval dat Sophie aanvanke­<br />

lijk een pion was op het schaakbord van enkele <strong>Holland</strong>se groten in het anti-Stichtse en anti-<br />

Woerdense kamp. De Stichtse connecties die haar familie, zoals we zullen zien, ook heeft ge­<br />

had, waren tanende. Ze werden pas weer geactiveerd op het moment dat dit politiek oppor­<br />

tuun was.<br />

Dirk van der Goude<br />

Daarmee zijn we aangekomen bij de vraag naar Sophies verwantschapsbetrekkingen. Wie de<br />

vader van Sophie van der Goude is geweest, blijkt uit geen enkel document. Drie personen<br />

komen in aanmerking: heer Dirk van der Goude, Wouter Gerard de burggraaf van Montfoort<br />

en Gerrit Wouter genaamd Spierinck. 96<br />

Driemaal wordt een Dirk van der Goude genoemd als getuige in een oorkonde: op 17 au­<br />

gustus 1243 als 'dominus Theodericus de Gouda' temidden van <strong>Holland</strong>se edelen als Willem<br />

van Teylingen, Nicolaas Persijn, Dirk van Wassenaar, Nicolaas van Putten en Hendrik van<br />

Voorne in een oorkonde waarin graaf Willem II regelingen treft voor de kooplieden uit Lü-<br />

beck en Hamburg op doorreis in zijn gebied; 9<br />

' op 18 juni 1252 als 'Th. de Gouda' temidden<br />

van een reeks <strong>Holland</strong>se milites in een oorkonde van Rooms-koning Willem waarin deze de<br />

burgers van Utrecht het jus de non evocando verleent; 98<br />

en als 'Th. dominus de Gouda' op 25<br />

augustus 1260 in een akte van uitgifte door Aleid, voogdes van <strong>Holland</strong>, van een cope in Wad-<br />

dinxveen. 99<br />

Aan eerstgenoemde oorkonde hangt het zegel van Dirk van der Goude, een<br />

schild met zes (3,2,1) achtpuntige sterren. 1110<br />

Uit het kalendarium van Sint Servaas te Utrecht<br />

blijkt bovendien dat Dirk op 4 maart in een onbekend jaar moet zijn overleden;"" volgens<br />

het nccrologium van Oudmunster echter op 5 maart, dat eraan toevoegt dat een memorie<br />

wordt bekostigd uit de inkomsten van een hoeve in Vleuten. 102<br />

Of deze gegevens op één Dirk<br />

van der Goude slaan of wellicht op vader en zoon, 103<br />

valt moeilijk uit te maken. Wel is duide­<br />

lijk, dat deze Van der Goudes personen van enig gewicht zijn geweest. Van de cope-uitgifte<br />

van 1260 kan men nog vermoeden dat Dirk van der Goude er als lokaal belanghebbende in is<br />

95 Geselschap, 'Zwaansdrecht', 8.<br />

96 Op deze plaats een woord van dank aan dis. N. Plomp van het Centraal Bureau voor Genealogie, die zo vriendelijk<br />

was aan de auteur mededeling te doen van de vondsten door hem betreffende de Van dei Goudes gedaan.<br />

97 OHZII nr. 632. Voor de in de oorkonde genoemde personen vgl. Coenen, Graaf rn grafelijkheid, 77v en 87.<br />

98 OHZU nr. 930.<br />

99 07/ZIII m. 1242.<br />

100 Corpus Sigillmum Neerlandicorum (Den Haag 1937-1910) nr. 886. ZieJ.E.J. Geselschap, 'De zegels en hei wapen van<br />

Gouda', in: E.C.M. Leemans-Prins (red.), /.egels en wapens van steden in Zuid-<strong>Holland</strong> (Den Haag 1966) 105-112. aldaar<br />

I06v.<br />

101 RAL. Verzameling Buchèll - Booth inv. 6: kalendarium van Sint Servaas, f. lliv. 'dominus Theodericus miles de<br />

Gouda'.<br />

102 Archief Aartsbisdom Utrecht 10 (1882) 313.<br />

103 Geselschap, 'De opkomst van Gouda', 20, op grond van de titulatuur dominus (1213) resp. miles (1252): Visser.<br />

'Gouda polderstad', 49; maar zie het nccrologium van Oudmunster. Voor de titulatuur zie nog Antheun Janse,<br />

'Adel en ridderschap in de tweede helft van de dertiende eeuw', in: De Boer, Cordfunke en Sarfatij, Wi Horens, 154-<br />

172. aldaar 159.<br />

76


gemoeid. 104<br />

Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad<br />

Maar in de beide andere oorkonden gaat het toch om boven-lokale aangelegen­<br />

1 , b<br />

heden. Opvallend is ook dat deze Van der Goudes zowel <strong>Holland</strong>se als Stichtse connecties<br />

hebben. Weliswaar treden ze driemaal op als 'man' van de <strong>Holland</strong>se grafelijkheid, maar in<br />

één geval betreft het een Utrechtse affaire. Op banden met Utrecht wijzen eveneens de twee<br />

vermeldingen in Utrechtse necrologieën en het bezit van een hoeve in Vleuten. De nog te be­<br />

spreken nauwe verwantschap met Wouter Gerard, de burggraaf van Montfoort, en het feit<br />

dat Sophie van der Goude ook goederen te Montfoort bezat, versterken nog de Utrechtse<br />

component. Dit is ook wat men venvacht bij een geslacht dat blijkens de naam 'Van der Gou­<br />

de' in de grensstreek tussen <strong>Holland</strong> en het Sticht thuis is.<br />

Wouter Gerard<br />

Wouter Gerard (= Gerrit) komt tweemaal onder de getuigen in een oorkonde voor, als 'Wal-<br />

teri Gerhardi borchgravii de Montfort' respectievelijk 'Walterum dictum Gerart, castellanum<br />

in Montfort', in 1260 en 1262. 106<br />

Hij zegelt met zes zespuntige sterren (3,2,1) waarboven een<br />

barensteel met vier hangers."" Volgens Booth bezat Wouter Gerard het kasteleinsambt door<br />

zijn vrouw. 108<br />

Naar Booth aanneemt was dit Aleydis, de zuster van Odilia die gehuwd was met<br />

Roelof de Rover, de stamvader van het latere Montfoortse burggravengeslacht Rover. 109<br />

Maris<br />

heeft zich aangesloten bij deze hypothese over het huwelijk van Wouter Gerard met Aley­<br />

dis. Voor de door Beelaerts van Blokland geformuleerde veronderstelling dat Wouter Ge­<br />

rard de broer van Dirk van der Goude is geweest, hebben we een aantal aanwijzingen. 111<br />

Zijn<br />

zegel met de zes zespuntige sterren is verwant aan dat van de 14e-eeuw.se Van der Goudes. De<br />

zeldzame dubbele voornaam Wouter Gerrit komt in enkele latere takken van het geslacht<br />

Van der Goude voor: volgens Beelaerts van Blokland een betrouwbaar gidsfossiel in middel­<br />

eeuwse genealogie. 112<br />

Daarbij komt nog de reeds genoemde arbitrale uitspraak door Floris V<br />

in 1292, waarbij Sophie van der Goude belangen in Montfoort blijkt te hebben." 3<br />

Het sterk­<br />

ste argument is echter een door Buchell bewaarde aantekening uit het al genoemde kalenda­<br />

rium van Sint Servaas, waarin naast Dirk van der Goude genoemd wordt 'Gerardus, castella-<br />

nus de Montfort, frater eins';" 4<br />

we moeten dan wel aannemen dat 'Gerardus' de dubbele<br />

naam Wouter Gerard vertegenwoordigt. Volgens Buchells notitie worden de broers samen<br />

herdacht op 4 maart. Dit zou kunnen betekenen dat de twee broers op dezelfde dag zijn over­<br />

leden, bijvoorbeeld als gevolg van een militaire ramp. Maar het zou ook kunnen dat één van<br />

104 Zo terecht Geselschap, 'De opkomst van Gouda', 20.<br />

105 Anders Geselschap, 'De opkomst van Gouda', 19-20.<br />

106 OSUÏll, 1527 (Ul sept. 1260) en 1559 (22 jan. 1262).<br />

107 Corpus SiguTonm Neerlandicomm 1095: zegel aan OM'III, 1527 = RAU. charter archief Domkapittel inv. 1455. Geselschap,<br />

'De opkomst van Gouda', 20, meent nog dat het wapenschild is geflankeerd door een pauw links en een<br />

spiering rechts; mijns inziens staat er zowel rechts als links een vogel.<br />

108 RAU, Verzameling Buchell - Booth inv. I 73 f. 808.<br />

109 OSt/ni, 1562 (12 maart 1262).<br />

1 'O A. Johanna Maris. 'Bijdrage tol de geschiedenis van Montfoort',Jaarboek Oud Utrecht (1953) 1 10-129, aldaar 112: zie<br />

ook Van der Linden. De burggraven van Monlfnort, 1.<br />

1<br />

11 WA Beelaerts van Blokland, 'Opmerkingen aangaande het geslacht van de Poll', Nederkmdsche Leeuw 36 (1918)<br />

254; idem, 'Simon van der Goude, stamvader der geslachten van der Zevender en van Matenessc', Nederlandsche<br />

Leeuw 39 (1921) 89-91, aldaar 89.<br />

112 Beelaerts van Blokland, 'Simon van dei Goude', 89.<br />

113 OSITV, 2566.<br />

114 RAU, hs. 358 III f. I ISv.<br />

77


Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad<br />

de twee een memorie heeft gesticht voor zichzelf en zijn broer. In ieder geval wordt van Dirk<br />

na 1260 en van Wouter Gerard na 1262 niets meer vernomen, en als Sophie in 1279(?)-1282<br />

in de bronnen opduikt is er blijkbaar geen wettelijke mannelijke vertegenwoordiger van het<br />

geslacht.<br />

Gerrit Wouter Spierinck<br />

Ingewikkeld is de stand van zaken met betrekking tot Gerrit Wouter genaamd Spierinck, die<br />

ons bekend is als een eerdere bezitter van het erfpachtgoed van het kapittel van Oudmun­<br />

ster. Beelaerts van Blokland en recent Hoek houden hèm voor de vader van Sophie van der<br />

Goude." 0<br />

Daarentegen heeft Geselschap een dergelijke nauwe verwantschap tussen Gerrit<br />

Wouter Spierinck en Sophie van der Goude nadrukkelijk bestreden, al sluit hij een zekere re­<br />

latie tussen de Spierincks en de Van der Goudes niet uit. 116<br />

Om tussen deze beide uitersten te<br />

kunnen kiezen, besteden we achtereenvolgens aandacht aan de overlevering aangaande Ger­<br />

rit Wouter Spierinck, aan de identiteit van het aan hem in 1264 verleende erfpachtgoed, en<br />

aan de overige 'Spierinck' genoemde personen die met de Van der Goudes in samenhang<br />

kunnen worden gebracht.<br />

Allereerst is het van belang onderscheid te maken tussen 'Geryt Wouter genoemt Spierin­<br />

ck',"' die het erfpachtgoed in 1264 ontving, en de Gerrit Wouter (zonder 'Spierinck') die<br />

ditzelfde deed in 1220. De oorkonden waarbij deze uitgiften werden geregeld zijn niet be­<br />

waard, maar er bestaan wel inhoudsopgaven, in beide gevallen in vijfvoud." 8<br />

Verwarring ont­<br />

staat doordat één van de vijf inhoudsopgaven van de oorkonde van 1220 spreekt van 'Gerrit<br />

Wouter genoempt Spierink', een versie die ook in de secundaire literatuur is doorgedron­<br />

gen." 9<br />

Tegenover de overige vier inhoudsopgaven van deze oorkonde legt de ene afwijkende<br />

tekst, UB Utrecht ms. 1176, geen gewicht in de schaal, temeer omdat deze tekst, zoals we nog<br />

zullen zien, méér corrupties bevat. 1<br />

' 20<br />

De vijf inhoudsopgaven van de oorkonde van 1264 le­<br />

zen unaniem 'Gerrit Wouter genaamd Spierinck'. Er zijn dus twee Gerrit Wouters geweest,<br />

van wie de oudste niet, de jongste wel de toenaam Spierinck droeg. Ongetwijfeld zijn ze ver­<br />

want geweest: men kan denken aan vader en zoon, of eerder nog, gezien de tijdsafstand van<br />

44 jaar en het gebruikelijke vernoemingspatroon, aan grootvader en kleinzoon. Van elders<br />

zijn de beide Gerrit Wouters niet bekend, tenzij de tweede identiek is aan de Gerardus Spie­<br />

ring die in 1257 als coadiulor van Floris de Voogd betrokken is bij een scheidsrechterlijke uit­<br />

spraak tussen Floris en zijn man Gijsbrecht van Amstel enerzijds, bisschop Hendrik van Vian-<br />

den en de stad Utrecht anderzijds. 121<br />

115 Beelaerts van Blokland, 'Opmerkingen aangaande van de Poll', 255; Hoek, 'Het land langs de benedenloop', 150.<br />

116 Geselschap, 'Zwaansdreeht', 9-10.<br />

117 Zo gespeld ARA, GvH 2120 f. 58v n. 549.<br />

118 Zie bijlage, nrs. 4 en 5,<br />

119 O.a. Geselschap, 'Zwaansdreeht', 9. De 'verkeerde' versie is ook afgedrukt OSUV, 3051, hetgeen de verwarring in<br />

de hand /al hebben gewerkt.<br />

120 Dat de versie ARA, GvH 2117 f. 5 'Geraerd Wouterssoen ridder' leest (en f. 4v op 1264 'Gherairt Wouters ghenaempt<br />

Spierinc') is een begrijpelijke verschrijving bij de dubbele voornaam en doet hier niet terzake.<br />

121 ÓSUm, 1413 (12juni 1257).<br />

78


Het erfpachtgoed<br />

Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad<br />

Dat in dit verband zoveel aandacht aan Gerrit Wouter Spierinck wordt besteed heeft alleen<br />

zin als we mogen aannemen, dat hij inderdaad de vorige bezitter (of één van de vorige bezit­<br />

ters) is geweest van het in 1290 aan Sophie van der Goude gegunde erfpachtgoed: tiend, tijns<br />

en gerecht in het gebied tussen Hendrikssloot, IJssel, Zijdwende en Piclede. Nu is de moei­<br />

lijkheid dat geen van de inhoudsopgaven van de acten van uitgifte een volledige omschrijving<br />

van het erfpachtgoed geeft: we vinden slechts verkorte aanduidingen als 'de broektienden en<br />

cle heerlijkheid omtrent ter Goude' of 'hetzelfde'.<br />

Geselschap heeft daarom de identiteit van het goed van 1220 (en 1264) met dat van 1290<br />

bestreden. In zijn argumentatie ging hij uit van de afwijkende inhoudsopgave van de oorkon­<br />

de van 1220, die het verleende goed omschrijft als 'den Brouckthiende ende heerlickheyt<br />

Stref omtrent ter Goude'. De door de uitgevers van het oorkondenboek Utrecht gegeven uit­<br />

leg van Stref als 'cum iustitia seculari' (met de wereldlijke rechtspraak) verwierp hij. Hij be­<br />

riep zich vervolgens op de in Gouda bewaarde inhoudsopgavenlijst, 122<br />

één van de tekstgetui­<br />

gen voor de op het onderhavige erfpachtgoed betrekking hebbende oorkonden. Deze<br />

Goudse lijst bracht hij, op zich scherpzinnig en juist, met de inventaris-Suys in verband, 1<br />

-'' om<br />

dan te constateren dat we in beide lijsten te doen hebben met een xvülekeurige verzameling do­<br />

cumenten betreffende uiteenlopende goederen in de omgeving van Gouda, Moordrecht en<br />

Schoonhoven. Zo kan hij de 'heerlijkheid Stref' van zijn tekstgetuige voor de oorkonde van<br />

1220 op Streefkerk laten slaan en een directe connectie tussen Gerrit Wouter Spierinck en<br />

jonkvrouw Sophie loochenen. 121<br />

Het is Geselschaps verdienste te hebben ingezien dat de identiteit van het erfpachtgoed<br />

van 1220-1264 met dat van 1290 problematisch is, en dat dit repercussies heeft voor de genea­<br />

logie van de Van der Gottdes. Maar het resultaat waartoe hij is gekomen, moet worden ver­<br />

worpen. Dat hij juist van ms. UB Utrecht 1176 uitging, blijkt achteraf een valse start. Nadere<br />

bestudering van de inhoudsopgavenlijsten leert, 123<br />

dat op enkele andersoortige documenten<br />

na (deze betreffen met name de proosttienden) de verkort weergegeven documenten alle be­<br />

trekking hebben op het door het kapittel van Oudmunster aan heren van Gouda verstrekte<br />

erfpachtgoed. Alleen geven de lijsten deze documenten niet in chronologische volgorde. De­<br />

ze algemene overweging wordt versterkt door enkele specifieke gegevens. Eén weergave van<br />

de oorkonde van 1264 voegt aan de korte omschrijving van het goed toe, dat dit eertijds door<br />

bisschop Andries aan de kerk van Oudmunster is geschonken. I2fi<br />

We mogen aannemen dat<br />

deze informatie aan het document zelf is ontleend; zij legt dus de verbinding met de schen­<br />

king die Andries van Kuyck in 1139 aan de kanunniken van Oudmunster deed en waarvan de<br />

oorkonde niet in regest maar in extenso is overgeleverd. 127<br />

Hiermee is de identiteit van de rechtstitel van 1264 (en dan ook wel die van 1220) met de<br />

erfpacht van 1139 bewezen, echter nog niet de gelijkheid met het erfpachtgoed van 1290;<br />

daarbij komt dat de in 1139 opgegeven belendingen afwijken van die van 1290. Het bewijsma-<br />

122 StrAHM, OA Gouda 760. Zie de bijlage.<br />

123 ARA. GvH 2102.<br />

124 Geselschap, 'Zwaansdreeht', 9v.<br />

125 Behalve OA Gouda inv. 760 en GvH 2102 ook GvH 2117 en 2120. Op de onderlinge afhankelijkheid van die lijsten<br />

kan hier niet worden ingegaan.<br />

126 GvH 2117 f. 4v.<br />

127 OSUl, 374 = OH/A, 119.<br />

79


Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad<br />

teriaal is echter nog niet uitgeput. In een in 1348 aangelegd manuaal van Oudmunster wordt<br />

het erfpachtgoed, dat dan door Jan van Beaumont wordt genoten, omschreven met cle belen­<br />

dingen van 1290 maar met de toevoeging dat 'dit ons door bisschop Andries geschonken<br />

is'. 128<br />

Daarmee staat de identiteit van het goed van 1348 (en dat van 1290) met de oorspron­<br />

kelijke schenking van 1139 vast, en indirect is dan ook het verband tussen het goed van Gerrit<br />

Wouter Spierinck en dat van Sophie van der Goude bewezen.<br />

Deze bewijsvoering is niet nieuw. Zij is al in 1932 door Fockema Andreae naar voren ge­<br />

bracht. 12<br />

' 1<br />

Hoewel zijn artikel later bepaald niet aan de aandacht is ontsnapt, is de portee van<br />

wat Fockema Andreae beweerde niet goed doorgedrongen. Dat is wel enigszins begrijpelijk.<br />

Fockema's gedachtengang komt erop neer, dat een rechtstitel die oorspronkelijk een terrein<br />

aan de Gouwe aanduidde, later op het Land van Stein van toepassing is verklaard. Tussen de<br />

rechtstitel en de geografische extensie ervan is - aldus Fockema - in de loop van de geschie­<br />

denis het verband zoek geraakt. Omstreeks 1357-1358 wisten de heren van Blois en het kapit­<br />

tel van Oudmunster niet meer precies waarop de aloude rechtstitel sloeg. Onderhandelingen<br />

leidden tot een hernieuwde fixatie, die onbedoeld afweek van de oorspronkelijke van 1139.<br />

Hoe paradoxaal ook, de overvloed aan vermeldingen van het erfpachtgoed in combinatie<br />

met het steeds verschuiven van de daarin opgegeven belendingen maken Fockema's oplos­<br />

sing onontkoombaar. Er behoeven aan zijn theorie slechts twee retouches te worden aange­<br />

bracht. Volgens de auteur is de rechtstitel pas in de 15e eeuw definitief op het Land van Stein<br />

van toepassing verklaard. Maar uit een rekeningpost die aan Fockema is ontgaan, blijkt dat<br />

de identificatie van het erfpachtgoed met het Land van Stein in 1358juist het resultaat van de<br />

onderhandelingen tussen Blois en Oudmunster is geweest. 130<br />

En nam Fockema slechts één<br />

topografische verschuiving aan, onzes inziens hebben er twee plaatsgevonden. De in 1139 op­<br />

gegeven belending - aan de Gouwe met de Swanesdrisch als benedengrens - impliceert een<br />

bovenstroomse ligging aan de Gouwe, omdat anders de IJssel als grens zou zijn genoemd. De<br />

omschrijving van 1290 laat zien dat dan de IJssel wel de zuidgrens is en dat bovendien beide<br />

oevers van de Gouwe zijn betrokken. En tenslotte vinden we de rechtstitel in 1358 verder<br />

oostwaarts gesitueerd, in het Land van Stein.<br />

Er zijn nog meer aanwijzingen voor een connectie tussen Spierinck en Van der Goude.<br />

Het kan geen toeval zijn dat de dubbele voornaam Gerrit Wouter, in omgekeerde volgorde,<br />

ook gedragen wordt door de burggraaf van Montfoort Wouter Gerrit. Als cle door Geselschap<br />

gedane waarneming van een spiering als schildhouder in het wapen van Wouter Gerrit juist<br />

is, onderstreept deze nog eens de relatie tussen de burggraaf en Gerrit Wouter Spierinck.' 11<br />

Andere gegevens leiden wel niet direct van Spierinck naar Van der Goude, maar tonen<br />

toch aan dat het optreden van Gerrit Wouter Spierinck in 1264 (en van zijn grootvader in<br />

1220) in het grensgebied van <strong>Holland</strong> en Sticht meer dan alleen toevallig is. In augustus 1291<br />

draagt een Gerard Wolter land in het gebied van Montfoort aan deken en kapittel van de<br />

Dom op om deze in erfpacht terug te ontvangen." 2<br />

In het Registrum Guidonis is op het jaar<br />

1308 sprake van een verzoening na een verminking, waarbij 'Gert Wouters kinder' betrokken<br />

zijn. 133<br />

Een en ander speelt zich afin cle omgeving van Oudewater. Mogelijk gaat het hier om<br />

128 RAU, Archief Oudmunster inv. 934 f. 22v: 'quos dedit nobis Andreas episcopus'; bijlage nr. 12.<br />

129 Fockema Andreae, 'Stein, het ontstaan van een vrije hooge heerlijkheid', 407-410.<br />

130 ARA, Archief Graven van Blois inv. 31 f. 39: bijlage nr. 13 en 14.<br />

131 Geselschap, 41e opkomst van Gouda', 20.<br />

132 OSUV, 2500.<br />

I 33 Ri'gislntni Gtt/flnnis, ed. Immink, 55 paragraaf 17.<br />

80


Af b. 2. Het erfpachtgoed. Legenda:<br />

rivier<br />

= gegraven Haven<br />

— singels van 1350<br />

1 = ligging in 1139 (bij benadering)<br />

2 = ligging in 1290 (bij benadering)<br />

3 = ligging in 1358<br />

Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad<br />

dezelfde Gerrit Wouter als de zoeven genoemde. In een dorsale aantekening op een Goudse<br />

rentebrief uit 1.373 staat vermeld dat de rente gegeven werd door 'Gherd Wouter van Slu-<br />

püc', die op de hoek van cle Dijkspoort en de Koningstraatsgracht woont. 134<br />

De naam Spie­<br />

rinck is in Gouda niet onbekend. Wouter Spierinck was schepen in 1331, 1338 en 1343; hij ze­<br />

gelde: boven twee wolscharen (?), onder één zespuntige ster. Een familierelatie met Gerrit<br />

Wouter Spierinck ligt zeer voor de hand. Een Pieter Spijerincksoen wordt genoemd in een<br />

belending aan het Groenendaal in een Goudse pachtoorkonde van 1362.' 3r<br />

' Bekend is ook de<br />

Spieringstraat; de eerste vermelding daarvan is echter pas van 1408, 13(5<br />

voordien heette deze<br />

straat Hofstraat.<br />

Buiten Gouda treffen we de naam Spierinck zeer vaak aan. In veruit de meeste gevallen is<br />

er van een aantoonbare relatie mei de 'Goudse' Spierincks echter geen sprake, en men<br />

krijgt de indruk dat de toenaam 'Spierinck' op meerdere plaatsen spontaan is opgeko-<br />

34 StrAHM, Archief Sint Jansker-k regest 94 (1 mei 1373).<br />

35 StrAHM, Archief Sint Janskerk regest 49 (22 juni 1362).<br />

36 StrAHM, Archief Gasthuizen inv. 544 f. 4.<br />

81


Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad<br />

men. 1,1<br />

' Enkele Spierincks zijn echter wel een bespreking waard. De interessantste daarvan is<br />

Wouter Spierinck, een nobilis, die in de jaren 1190-1227 herhaaldelijk wordt genoemd in<br />

Gelderse, Stichtse en <strong>Holland</strong>se oorkonden waarin behalve de landsheren van deze gewes­<br />

ten ook onder anderen de hertog van Brabant en de bisschop van Luik zijn betrokken. Wou­<br />

ter Spierinck was dus een persoon van een zekere importantie. Des te betreurenswaardiger is<br />

het dat we van zijn herkomst zo weinig weten. Van Winter plaatste hem in de Gelderse sfeer,<br />

maar zij was zich van zijn <strong>Holland</strong>se connecties niet bewust. 138<br />

Coenen brengt de naam Spie­<br />

rinck in verband met het Spieringmeer bij Haarlem, dat later in het Haarlemmermeer is op­<br />

gegaan. 139<br />

Hij wijst er met name op dat Wouter Spierinck enige malen samen met Persijns<br />

en Van Haarlems wordt aangetroffen. Eerder nog legde Vermast een relatie tussen Wouter<br />

Spierinck en de Uten Goyes. 140<br />

Van deze drie suggesties is voor de laatste het meest te zeg­<br />

gen. Het optreden van Wouter Spierinck zowel in Gelders-Brabantse als in Stichtse en Hol­<br />

landse aangelegenheden valt het best te verklaren wanneer men hem in het centrale rivie­<br />

rengebied gegoed acht. In cle oorkonden waarin hij als getuige optreedt wordt hij een<br />

enkele maal geassocieerd met een Uten Goye. 141<br />

In één van de andere oorkonden getuigt hij<br />

in een geschil waarbij ook de graaf Uten Goye betrokken was. 14<br />

" De heren Uten Goye heb­<br />

ben de hoge rechtsmacht in het oude graafschap Lek-en-IJssel bekleed. 143<br />

De naam Spierin-<br />

gus komt in het geslacht Uten Goye voor, zoals door Geselschap terecht is opgemerkt. En<br />

blijkens het Registrum. Guidonis moet in 1315 een persoon genaamd Spiering zoengeld beta­<br />

len na een vechtpartij waarbij enkele doden zijn gevallen; onder zijn borgen bevindt zich Gi-<br />

sebrecht uten Goy. 14<br />

' 1<br />

Is deze relatie tussen Spierinck en Uten Goye steekhoudend, dan be­<br />

vinden we ons misschien ook met Henricus dictus Spirinck, in of kort na 1249 schout van de<br />

stad Utrecht, 146<br />

in dezelfde verwantenkring. Nog een familielid zou de domkanunnik Gise-<br />

bertus dictus Spirinc kunnen zijn, die in 1283 een erfpachtovereenkomst afsluit voor een hof­<br />

stede in het Utrechtse Springwijk. 14<br />

' Met een connectie tussen een geslacht Spierinck, het<br />

Utrechtse en het Goudse Springwijk zou de ring dan gesloten zijn. 148<br />

Voorzichtigheid is ech-<br />

1 37 Bijvoorbeeld in 1282 Didderinc Spirinc in een belending te Ha/erswoude in het Oude Register van graaf Florens,<br />

171; Jan Spierinc, in 1408 genoemd in een Woudrichemse schepenakte bewaard in de Goudse kloosterarchieven<br />

(regest 214) en Wilhelmus dictus Spirinc vermeld in 1280 in verband met een geldlening (O.ST'2060). De naam is<br />

ook gangbaar in het land van Heusden: P.C.M. Hoppenbrouwers, Ken middeleeuwse samenleving. Het Land van Heusden,<br />

ca. 1360 -ca. 15152 din. (Groningen 1992) 179-180.<br />

138 J.M. van Winter. Minislericiliteit en ridderschap in Gelre en Zutphen 2 dhr. (Groningen 1962) lijst G nr. .35. Zie nog OSl'<br />

1060.<br />

139 Coenen, Graaf en grafelijkheid, 54v.<br />

140 P.G.F. Vermast, 'De Heeren van Goye', NederlandscheLeeuw66 (1949) 259-410, aldaar 304, 312, 346-347.<br />

141 OB Gelre-ZuiphenSK (1190).<br />

142 ÖSl/757 (1227).<br />

143 Dekker, Kromme Rijngebied, 383-385; A.L.P. Buitelaar, De Stichtse ministerialileil en de ontginningen in de L 'trecktse Vechtstreek<br />

(Hilversum 1993) 52-53.<br />

144 In 1245 en 1259; Vermast, 'Heeren van Goye', 346; Geselschap. 'Zwaansdreeht', 10.<br />

145 Registrum Guidonis, ed. Immink. 136-137 en VgL 234.<br />

146 OSl'1197 (8 april 1249 of later). Volgens Vermast, 'Heeren van Goye', 347 was hij één van de nobiles vassauHvaa de<br />

domproost.<br />

147 OSU2165 (21 mei 1283); Vermast. 'Heeren van Goye'. 346. Vergelijk nog Phylippus dictus Spiring, vermeld OSl<br />

2344 (29 juli 1288) en RAU, ras. 358 f. 3 (6 nov. 1306) en zijn zoon Jan Philips Spierinxsoon, die volgens RAU, ms.<br />

343 II f. 88 te Utrecht woonachtig is en verlijd wordt met zes morgen onder IJsselsteyn en 20 morgen onder Montfoort;<br />

Vermast, 'Heeren van Goye', 347. Nog een Jan Philips Spierinxsoon wordt genoemd onder de <strong>Holland</strong>se<br />

leenmannen in Slicht en Gelre in 1398: Van Mieris, Groot charter-boek, III. 675.<br />

148 Geselschap, 'Zwaansdreeht', 10.<br />

S2


Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad<br />

ter geboden, omdat de naam Spiering ook elders voorkomt zonder bewijsbaar verband met<br />

de Uten Goyes of de Van der Goudes.<br />

De vader van jonkvrouw Sophie<br />

Verder voortgaan op deze weg leidt bij gebrek aan gegevens tot speculatie. We moeten nog<br />

even terug naar Gerrit Wouter Spierinck. Er is nu wel vastgesteld dat er een connectie heeft<br />

bestaan tussen hem en jonkvrouw Sophie, maar niet hoe nauw deze was. Mogen we hem, met<br />

Beelaerts van Blokland en Hoek, als de vader van Sophie beschouwen? Hoewel absolute ze­<br />

kerheid niet te verkrijgen is, pleiten enkele overwegingen ertegen. Sophie wordt ondubbel­<br />

zinnig 'Van der Goude' genoemd, niet Spierinck. Sterk is dit argument niet, omdat een fami­<br />

lienaam als Van der Goude, eventueel gekoppeld aan het voornaamste bezit, ook in<br />

vrouwelijke lijn kon vererven. Andere omstandigheden leggen meer gewicht in de schaal. In­<br />

dien de hierboven gereconstrueerde verbinding via Wouter Spierinck naar de Uten Goyes<br />

juist is, behoorde Gerrit Wouter Spierinck tot een geslacht dat op zijn retour was. 149<br />

Jonk­<br />

vrouw Sophie echter vertegenwoordigde een familie die politiek interessant was voor de gro­<br />

te <strong>Holland</strong>se heren. Het belangrijkst is dat Sophie als erfdochter Van der Goude al in 1279<br />

(zelfs al in 1272 volgens de traditionele opvatting) een aantrekkelijke partij was, en wel op<br />

grond van <strong>Holland</strong>se aanspraken, niet op grond van de Stichtse rechtstitel, die ze immers pas in<br />

1290 verwierf. Daarbij komt dat we tussen 1264 en 1290 voor het Oudmunsterse erfpacht­<br />

goed geen rechtsovergang kennen, terwijl de inhoudsopgaven de indruk maken het oorkon-<br />

denmateriaal tamelijk volledig weer te geven. Het is dus goed mogelijk dat Gerrit Wouter<br />

Spierinck nog tot kort voor 1290 geleefd heeft. In dat geval kan hij niet de vader van de erf­<br />

dochter Sophie zijn geweest. Of hij geen andere erfgenamen bezat valt niet te zeggen (de al<br />

genoemde Goudse schepen Wouter Spierinck zou een nazaat kunnen zijn geweest). In ieder<br />

geval trad jonkvrouw Sophie in 1290 in zijn rechten mede op grond van de ijzersterke positie<br />

die haar echtgenoot Jan van Renesse toen bezat.<br />

Dan blijven als kandidaten voor het vaderschap over heer Dirk en Wottter Gerrit. Tussen<br />

deze beiden is het moeilijk kiezen. Sophie had slechts een dochter, Margriet; wettige kleinzo­<br />

nen die de naam van hun grootvader, de vader van Sophie, verraden zijn niet voorhanden.<br />

Mijns inziens heeft Dirk toch een zekere voorkeur. Het bewaard gebleven zegel van Wouter<br />

Gerrit heeft een barensteel; hij zal dus de jongere zoon zijn geweest. Zijn de twee broers in­<br />

derdaad tegelijkertijd omgekomen, dan heeft Wouter Gerrit geen tijd gehad zijn broer als<br />

heer van der Goude op te volgen; hij wordt in ieder geval nergens als zodanig aangeduid.<br />

Dan was Dirk ook de laatste heer van der Goude voor Sophie, en die zal hem eerder zijn op­<br />

gevolgd omdat ze zijn dochter dan omdat ze zijn nichtje was.<br />

In de stamboom zijn de aldus vastgestelde familieverhoudingen weergegeven, waarbij na<br />

het voorgaande over het hypothetische karakter van deze reconstructie niets meer behoeft te<br />

Worden gezegd.<br />

149 Buitelaar, Stichtse mmistmaUteü, 337.<br />

83


Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad<br />

In deze stamboom is ook aan de overige verwanten van Sophie - voorzover tijdgenoot - een<br />

plaats toegekend. 1:,H<br />

De tot nu toe niet behandelde personen in de generatie van Sophie (be­<br />

halve Gerard ook Aernout en Willem Witte en Simon van der Goude) worden als bastaarden<br />

van heer Dirk van der Goude beschouwd.' 3l<br />

De rol van Sophie van der Goude als erfdochter<br />

sluit het bestaan van wettige mannelijke nakomelingen van het huis Van der Goude uit 152<br />

De<br />

riddermatige familie Van der Goude die in de 14e eeuw zo'n prominente rol in de stad zou<br />

spelen - de broeders Jan, Jacob en Dirk en hun neefs Oude en Jonge Dirk Willemsz waren er<br />

de bekendste vertegenwoordigers van - stamde af van de gebroeders Aernout en Willem Wit­<br />

te. Dit impliceert dat de goederen waarover zij beschikten - ze lagen zowel aan en nabij de<br />

Spieringstraat als elders in en om Gouda - géén bruikbaar aanknopingspunt bieden voor de<br />

reconstructie van het bezit van de oude heren Van der Goude. De graven van Beaumont en<br />

Blois, niet de 14e-eettwse Van der Goudes, zijn de opvolgers van de heren Van der Goude ge­<br />

weest.<br />

De stad Gouda<br />

Aan het begin van deze bijdrage is gewaarschuwd tegen de kortsluiting die kan ontstaan, wan­<br />

neer men aan heterogene bronnen ontleende topografische gegevens te snel met elkaar in<br />

verband brengt. Voorzichtigheid is ook geboden als men details afkomstig uit archivalisch<br />

150 De raadselachtige Gerardus de Goude, die in het vroegste op 1282 gedateerde bestanddeel van hel Oude Register<br />

van Graaf Horens wordt genoemd als bezitter van 30 morgen tussen Alfen en de Gouwe ('Oude Register', 115) is<br />

hier opgevat als bastaardzoon van heet- Dirk van der Goude; enig positief bewijs voor juist deze verbinding ontbreekt<br />

echter.<br />

151 Een uitgebreide bewijsvoering kan in dit bestek niet worden geleverd. De auteur werkt aan een systematische genealogie<br />

van de Van der Goudes.<br />

152 Zo ook Buiskool, 'De ruimtelijke ontwikkeling', 39. Met de door hem in 1293 gesignaleerde Jan van der Goude<br />

(OHZBergh II, 856) is echter niemand anders bedoeld dan Jan van Renesse junior, de man van Sophie.<br />

153 Voor de Hof wordt daarom het probleem door Buiskool, 'Het kasteel van Gouda', 31-32 terecht gesignaleerd. Van<br />

Dasselaar en Sprokholt, 'Geologie en vroegste geschiedenis', 23, negeren het ten onrechte.<br />

8 I


Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad<br />

bronnenmateriaal gaat interpreteren met behulp van resultaten van historisch-geografisch<br />

en archeologisch onderzoek. We zien er daarom ook van af, voor de rechtstitels die in het bezit<br />

der Van der Goudes waren, concrete ontginningsblokken aan te wijzen. De ons overgeleverde<br />

omschrijvingen stammen doorgaans uit een latere periode clan die van de ontginningen.<br />

Uiteraard mag de historicus voor de resultaten van andere disciplines de ogen niet sluiten.<br />

In verband met het ontstaan van de stad Gouda vragen daarom aan het eind van dit onder­<br />

zoek nog twee kwesties om commentaar: het door de archeologen van 'Golda' gewonnen in­<br />

zicht dat zich op de plaats van de latere Molenwerf een motte heeft bevonden; en de situe­<br />

ring door Visser van de oudste rondom 1250 uitgegeven stadskern in de onmiddellijke<br />

nabijheid van de Haven, een gegraven nieuwe Gouwemond. Beide inzichten worden geac­<br />

cepteerd, aan de orde is alleen de vraag wat ze betekenen.<br />

De motte die nu in het centrum van Gouda is getraceerd, is slechts één van de adellijke<br />

versterkte plaatsen in de directe omgeving van Gouda geweest. Vergelijkbare ronde burchten<br />

zijn onder meer gesignaleerd onder Oukoop (de Wiltenburg), bij de kerk van Waarder en in<br />

de Hornpolder aan de Meije. 1<br />

' 4<br />

In het door vervening vergraven gedeelte van de Gouwe­<br />

streek kunnen er nog meer hebben gelegen. Uit het voorafgaande historische betoog kan de<br />

conclusie worden getrokken dat, afgezien van dc van elders komende <strong>Holland</strong>se geslachten<br />

zoals Brederode en Foreest, in het Gouwegebied minstens twee - onderling verzwagerde<br />

maar duidelijk te onderscheiden - families actief zijn geweest: de Spierincks en de Van der<br />

Goudes. Voor de Goudse motte moet het probleem dus zó worden geformuleerd: welke re­<br />

den hebben we om juist déze motte (en niet bijvoorbeeld de Wiltenburg) met de familie Van<br />

der Goude (en niet met Spierinck) in verband te brengen?<br />

Een sluitend bewijs voor een dergelijke aanname is niet te leveren, maar we hebben wel in­<br />

dicaties. De naam die het geslacht Van der Goude voerde is een sterk argument voor een lo­<br />

kalisatie van hun thuisbasis in de directe nabijheid van de rivier de Gouwe. En voor een bo­<br />

venstroomse plaatsing van hun huis is er geen reden, nu blijkt dat het erfpachtgoed van 1139,<br />

dal in oorsprong stroomopwaarts is te situeren, jonkvrouw Sophie is aanbesterven niet vanwe­<br />

ge de Van der Goudes maar vanwege de Spierincks. De Goudse Spieringstraat, in de onmid­<br />

dellijke nabijheid van de Molenwerf, mag niet als tegenbewijs gelden: deze naam komt im­<br />

mers pas vanaf 1408 voor. 155<br />

Er is nog een indirect argument dat ervoor pleit de motte aan Dirk van der Goude (vader<br />

en zoon) toe te wijzen. De belangrijkste maatregel die tot de opkomst van Gouda als stad leid­<br />

de, is het graven van de Haven geweest. De Haven heeft bovendien de topografische struc­<br />

tuur van de oudste stad beslissend beïnvloed. 1511<br />

Het aanleggen van de Haven kan weer niet<br />

los worden gezien van de vorming van de scheepvaartroute 'binnen dunen'; Zuiderzee - IJ -<br />

Spaarne - Rijnlandse meren - Oude Rijn - Gouwe - IJssel en dan via de Zuidhollandse en<br />

Zeeuwse eilanden richting Vlaanderen. 157<br />

Deze route kreeg in beginsel zijn beslag toen de<br />

bovenloop van de Gouwe door een nieuw kanaal via Boskoop mei de Oude Rijn in verbin­<br />

ding werd gebracht. Dit kanaal dateert van na de ontginning van Boskoop, omdat het deze<br />

154 P.C. Beunders, 'De vroegste bewoning op de veenwildernis in <strong>Holland</strong>s Midden', Heemtijtlinghen. Orgaan derStichts-<br />

<strong>Holland</strong>se <strong>Historisch</strong>e Vereniging22 (1986) 2-23.<br />

155 Zie hierboven noot 135.<br />

156 Visser, 'Gouda, de wording van een polderstad', 47-48.<br />

157 Het belang van deze route voor de opkomst van Gouda is uiteraard vaker gesignaleerd, bijvoorbeeld Buiskool, 'De<br />

ruimtelijke ontwikkeling', 52.<br />

85


Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad<br />

Afb. 3. De Haven, Gouda. Gekleurde pentekening, 19e eeuw. Museum Catharina Gasthuis. Foto<br />

StrAHM.<br />

doorsnijdt; het wordt in 1244 voor het eerst genoemd. 158<br />

Dat kanaal was in eerste instantie<br />

nodig voor een goede afwatering. Maar toen men zich de betekenis ervan voor de scheep­<br />

vaart realiseerde, kan de aanleg van de Gouwehaven niet lang meer op zich hebben laten<br />

wachten. We kunnen die aanleg slechts bij benadering dateren. Visser plaatst de uitgifte van<br />

de percelen aan de Haven en de Spieringstraat omstreeks het midden van de 13e eeuw: in die<br />

periode moeten we dan ook de vorming van de Haven zoeken. Nu is het in dit verband sug­<br />

gestief dat de oudste vermelding van een Van der Goude, de oorkonde van 1243, de regeling<br />

van de doorvaart door <strong>Holland</strong> van kooplui uit Hamburg en Lübeck betreft. 159<br />

Verplaatst dit<br />

ons niet in de context waarin ook de havenwerken aan de benedenloop van de Gouwe hun<br />

beslag hebben gekregen? En geeft deze oorkonde dan niet tevens een aanwijzing voor de be­<br />

trokkenheid van Dirk van der Goude bij deze werkzaamheden? Er is, kortom, alle reden om,<br />

met Visser,"' 0<br />

aan Van der Goude het initiatief voor de verbetering van de infrastructuur van<br />

de Gouwemond toe te kennen en hem tevens, met Van Dasselaar en Sprokholt,"' 1<br />

voor de ge­<br />

bruiker van de nabijgelegen motte te houden.<br />

We zijn nu ook beter in staat in de vroege geschiedenis van Gouda twee beslissende stadia<br />

158 Boskoop: OHZl, 423. Kanaal: OHZU, 644. Zie Van de Ven, 'De uilwatering', 12. Buiskool, 'De ruimtelijke ontwik­<br />

keling', 6 noemt het jaartal 1233, maai beroept zich daarvoor ten onrechte op Van der Linden.<br />

159 OHZU, 6.32.<br />

160 Visser, 'Gouda, de wording van een polderstad', 47.<br />

161 Van Dasselaar en Sprokholt, 'Geologie en vroegste geschiedenis', 20-23.<br />

86


Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad<br />

te onderscheiden. Het eerste stadium betreft de aanleg van de Haven, die samenvalt met het<br />

vroegste begin van de stad, omstreeks 1240-50. Vervolgens komt er een cluster van ontwikke­<br />

lingen, die - indien men bereid is de eerder in deze bijdrage voorgestelde herdatering van<br />

het 'stadsrecht' op omstreeks 1279 te aanvaarden - in de jaren rondom 1280 moet worden<br />

geplaatst. Tegen de achtergrond van de strijd met de Stichtse heren gebruikt graaf Floris de<br />

stad Gouda, gelegen aan de grens van zijn invloedssfeer, om zijn positie te versterken. Enkele<br />

van zijn belangrijkste vazallen, Nicolaas van Cats en daarna Jan van Renesse, worden met de<br />

stad beleend. De burgers krijgen het recht van Leiden en tot tweemaal toe (1279 en 1282)<br />

een tolprivilege. Aan de abnormale situatie dat de stad geen eigen parochie vormt en nog on­<br />

der Bloemendaal ressorteert, wordt een eind gemaakt door de kapel van de hof der heren<br />

Van der Goude tot parochiekerk te verheffen. 162<br />

Kort daarna is vermoedelijk de grafelijke tol<br />

van Moordrecht naar Gouda verplaatst. 163<br />

Symbolisch voor het toegenomen belang van Gou­<br />

da voor Floris V is de brief van aanbeveling bij de Engelse koning die hij omstreeks 1284 voor<br />

de Goudse poorter Peter Gerelmuszoon schrijft. 164<br />

Dat de wettige 'heer' van Gouda in deze<br />

jaren een vrouw was, kan hem zijn ingrepen alleen maar hebben vergemakkelijkt.<br />

Samenvatting<br />

Analyseert men de gegevens die beschikbaar zijn over de goederen in het bezit van jonk­<br />

vrouw Sophie van der Goude, de enige wettige vertegenwoordigster van de dynastie Van der<br />

Goude die ons wat beter bekend is, dan blijken deze goederen, behalve in het Sticht, toch<br />

vooral aan de Gouwemond te liggen. Op de plek waar de stad Gouda groeide hadden Hol­<br />

land en liet Sticht tegenstrijdige claims, maar de machtsverhoudingen waren omstreeks 1280<br />

zodanig dat de <strong>Holland</strong>se zich zonder moeite konden doorzetten. Om deze ontwikkeling te<br />

begrijpen en de rol van Nicolaas van Cats, voogd van jonkvrouw Sophie, en van haar man fan<br />

van Renesse te kunnen verklaren, is het wel nodig gebleken het op het jaar 1272 overgelever­<br />

de 'stadsrecht' te herdateren en omstreeks 1279 te plaatsen. Er is dan geen reden de rechts­<br />

verhoudingen in het prille Gouda als condominium te interpreteren: usurpatie van <strong>Holland</strong>­<br />

se zijde geeft een betere verklaring voor wat er aan de hand was.<br />

De gebeurtenissen rondom 1280 vormen een tweede fase in de ontwikkeling van de stad.<br />

Reeds omstreeks 1250 moet de Haven gegraven zijn en werden de eerste percelen ter stedelij­<br />

ke bebouwing uitgegeven. Als meest waarschijnlijke initiatiefnemer voor deze eigenlijke<br />

stadsstichting komt de bezitter van de op de Molenwerf te situeren motte in aanmerking. Om<br />

deze te identificeren is het bronnenmateriaal over de oudere generaties van de heren Van<br />

der Goude doorgenomen. Dit leidde tot de conclusie dat in de Gouwestreek twee, met elkaar<br />

verzwagerde, families actief waren, namelijk Spierinck en Van der Goude. Het laatstgenoem­<br />

de geslacht, dat sterke Stichtse connecties bezat, heeft de beste papieren om de voorouders<br />

van jonkvrouw Sophie te mogen leveren. Van de twee broeders die als vader van Sophie in<br />

aanmerking komen, Wouter Gerrit de burggraaf van Montfoort en Dirk van der Goude, ko­<br />

zen we, niet zonder aarzeling, Dirk. Hij en zijn gelijknamige vader moeten als de echte stich­<br />

ters van Gouda worden beschouwd.<br />

162 OHZFremery 209: in 1280 vermelding van 'Jacobus sacerdos de Gouda', terwijl in eerdere lijsten de parochie nog<br />

Bloemendael wordt genoemd.<br />

103 OHZBergh II, 503 (7juni 1284) vermeldt de lol nog te Moordrecht.<br />

164 OHZFremery 532; Buiskool, 41e ruimtelijke ontwikkeling', 53.<br />

87


Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad<br />

Bijlage<br />

Het erfpachtgoed van deken en kapittel van Oudmunster.<br />

1. 1139, voor 13 maart. Andreas, bisschop van Utrecht, schenkt aan de kanunniken van Sint<br />

Salvator de tienden van nieuw land aan de Gouwe met cle tijns en het wereldlijk gerecht, 'su-<br />

periorem earum terminum inchoans sine intervallo post Alberonis filii Ghiselberti benefi­<br />

cium, inferiorem vero terminum diffmiens in Suanesdrisch'; hieraan voegt hij toe 'intra me­<br />

moratos terminos mansos quinque possessionis hereditarie, post triginta mansos episcopi<br />

nulla medietate proximos'. De kanunniken zullen door betrouwbare beheerders jaarlijks de<br />

opbrengsten innen en besteden aan hun gezamenlijke maaltijden. Ze zullen bisschop<br />

Andreas en proost Themo in hun gebeden herdenken.<br />

OverL: RAU, Archief Oudmunster inv. 1 (Liber catenatus) f. 59v. Druk: OSU 374; OHZ<br />

Koch I, 119.<br />

2. 1178, april. Godfried, bisschop van Utrecht, restitueert aan de kerk van Sint Salvator o.a.<br />

land aan de Gouwe.<br />

OverL: RAU, Archief Oudmunster inv. 1 (Liber catenatus) f. 62. Druk: OSU 498; OHZ<br />

Koch I, 191.<br />

3. 1179, 27 juni. Paus Alexander III bevestigt de kanunniken van Sint Salvator in al hun bezit­<br />

tingen, waaronder de tienden van nieuw land aan de Gouwe met de tijns en het wereldlijk ge­<br />

recht en 'mansos quinque, quorum terminus superior est sine intervallo post Alberonis filli<br />

Giselberti beneficium, inferior vero in Swanesdrisch post triginta mansos episcopi' hun gege­<br />

ven door bisschop Andreas.<br />

OverL: RAU, Archief Oudmunster, origineel (beschadigd) en inv. 1 (Liber catenatus) f.<br />

61. Druk: OSU502; OHZKoch I, 196.<br />

4. 1220 (1219: B). Oorkonde waarmee (deken en) kapittel van Sint Salvator aan Gerrit Wou­<br />

ter (Geraerd Wouters soen: B), ridder, en zijn erven uitgeven de tienden bij de Gouwe (voor<br />

de som van 10 Utrechtse schellingen: D II; voor vijf schellingen: D I). (Zij geven aan Gerrit<br />

Wouter genaamd Spierinck de broektienden en de heerlijkheid Stref gelegen omtrent ter<br />

Goude: UB Utrecht hs. 1176}.<br />

OverL: B f. 5 (5); C f. 57v nr. 541; D f. 50 (2); E (6); UB Utrecht hs. 1176 f 8v (afschrift van<br />

memoriael van M. van der Houve). Druk: OSU3051 (685bis).<br />

5. 1264. Oorkonde waarmee het kapittel van Sint Salvator overgeeft 'huere thiende bider<br />

Goude mit Interen chens ende waerliken rechte alse die biscops Andries van Utrecht hueren<br />

kerken gaf (B) aan Gerrit Wouter (Gherairt Wouters: B) genaamd Spierinck, 'daert segel aff-<br />

gebroocken es ende verduystert' (D/E).<br />

OverL: B f 4v (7); C f 58v nr. 549; D f. 49v (3); E (3). Druk: OSU 1648.<br />

6. 1290. Het kapittel van Sint Salvator draagt de Broektienden enzovoort over aan jonkvrouw<br />

Sophie van der Goude.<br />

OverL: B f. 5 (2); C f. 57v nr. 540; D f. 50 (1); E (5). Druk: CW2413.


Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad<br />

7. 1290, 23 februari. Sophia jonkvrouw van der Goude erkent van deken en kapittel van Sint<br />

Salvator in erfpacht ontvangen te hebben 'decimamque dicitur Broectiende ac censum etju-<br />

ridictionem jacentes infra terminos subscriptos, videlicet inter Henrics Slote a parte septen-<br />

trionali et Yslam a parte meridionali, ae inter siitwendam in qua nunc moratur Wilhelmus<br />

dictus Albus a parte orientali et Pieclede ab occidentali parte' voor de jaarlijkse som van der­<br />

tig Utrechtse schellingen. Zij verleent haar man jan van Renesse lijftocht aan deze goederen.<br />

OverL: A (2). Druk: GWZBergh II, 651; OS772414.<br />

8. (a) 1295. 'Domina de Golda de bonis que habet ab Ecclesia 30 sol.'.<br />

(b) 1296. 'Domina de Gouda de decima quae dicitur broctinde et census et iurisdictio 30 sol.<br />

Victoris'.<br />

(c) 1300. 'Domicella de Golda. De bonis ibidem 30 sol. in Nat. Domini'.<br />

OverL: RAU, Archief Oudmunster inv. 413 (rekeningen Oudmunster). Druk: R.van<br />

Roijen, 'De oudste kapittelrekening van Oudmunster uit het jaar 1295', BMHG 58 (1937) 1-<br />

50, nr. 124.<br />

9. 1306 (1370: B). Margriet dochter van Jan van Renesse en van Sophie van der Goude erkent<br />

van het kapittel van Sint Salvator in erfpacht ontvangen te hebben de tienden genoemd de<br />

Broektienden en de heerlijkheid 'bider Goude' (B) 'daerinne verclaei t staen alle die limiten'<br />

(D/E) 'ende es 't geschrifte seer verghaen' (D/E).<br />

OverL: B f. 5 (6); C f. 58 nr. 545; D f. 50 (4); E (8).<br />

10. 1325, 1 mei. Jan van Beaumont erkent van deken en kapittel van Sint Salvator voor dertig<br />

schellingen in erfpacht genomen te hebben de Broecthiende [enz., volgen de limieten zoals<br />

in nr. 7] 'prout domina Sophia quondam de Golda a predicta ecclesia possedit et tenuit'.<br />

OverL: A (3). Druk: P.L. Muller, Regesta Hannonensia (Den Haag 1881).<br />

11. 1325, 'op Sint Jacobs avont' (C). Deken en kapittel geven aan Jan van Beaumont de<br />

Broektiende en de heerlijkheid in erfpacht voor dertig schellingen.<br />

OverL: B f. 4v (4); C f. 57v nr. 539; D; E (4).<br />

12. 1348. Vermelding in het manuaal van Oudmunster van de tiende geheten Broectiende<br />

[enz.: limieten als in nr. 10], aan het kapittel gegeven door bisschop Andreas die stierf 23<br />

juni. Deze goederen worden nu gepacht door heer Jan van Henegouwen.<br />

OverL: RAU, Archief Oudmunster inv. 934 f 22v.<br />

13. 1358 (1354: B). Oorkonde van deken en kapittel van Sint Salvator waarmee zij heer Jan<br />

van Blois voor tien pond jaarlijks de erfpacht geven van 'de brouckthyen ende heerlickheyt<br />

gelegen ontrent ter Goude gelyck Sophia van der Goude die te gebruycken plach' (E).<br />

OverL: B f. 4v (8); C f. 58v nr. 548; D f. 49v (2); E (2).<br />

14. 1358. 'Item den capitel van Oudemonstre tUtrecht van dat si seyden dat Jan tgoet van den<br />

lande van Steyne jeghen hem luden versuumt hadde dat hijt binnen jaers na mijns heren<br />

doet van Byaumonde (...) niet versocht en hadde bi den zegghe des here van Yselsteyne ende<br />

des dekens van Oudemonstre 100 oude scilde islic voer 18 sc. loept 90 lb.


Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad<br />

Item den selven capitel van den versoeke van den lande van Steyne voernoemt voer een<br />

aem goets wijns 12 Bruxe scilde tstic voer 16 sc. loept 9 lb. 12 sc.<br />

Item voer 3 lb. Trichtsche die den voers. cappitel van 2 jaren tafterstonden 6 Bruxe scilde<br />

tstic voer 16 sc. loept 4 lb. 16 sc.'<br />

Sigla:<br />

OverL: ARA, Graven van Blois 34 f. 39.<br />

A= RAU, Archief Oudmunster inv. 679: Erfpachtbrieven van de tiend, tijns en jurisdictie van<br />

het land van Steyn, 1289-1481 (tien charters en één stuk).<br />

B= ARA, GvH inv. 2117: Staat van charters van <strong>Holland</strong> en Zeeland opgemaakt ca. 1440 (be­<br />

vat korte beschrijvingen van charters).<br />

C= ARA, GvH inv. 2120: Staat van charters van <strong>Holland</strong> en Zeeland opgenmaakt door Floris<br />

Oom van Wijngaarden, raad, en Jacob Clamp, controleur en overgedragen aan Jan van<br />

Oudheusden, bewaarder van de charters en registers, 1511 (als vorig).<br />

D=ARA, GvFI inv. 2102: Inventaris door Cornelis Suys van het archief van de graven van Hol­<br />

land, 1552 (als vorig).<br />

E= StrAHM, OA Gouda inv. 760, hieruit lijst van charters 1220-1358; volgens Geselschap,<br />

90<br />

'Zwaansdreeht', Zuid-<strong>Holland</strong> 1 (1963) 1-11, aldaar 9-10, een extract uit de inventaris -<br />

Suys.


Bart Ibelings<br />

De <strong>Holland</strong>se paardenmarkten van de heer Van Wassenaer:<br />

de drieV's (1554-1610) 1<br />

Inleiding<br />

Het is opvallend hoe weinig onderzoek er recent gedaan is naar (jaar)markten in het laat­<br />

middeleeuwse en vroegmoderne <strong>Holland</strong>. 2<br />

Algemeen bestaat overeenstemming over de hoge<br />

mate van verstedelijking en de marktoriëntatie van het platteland in dit gewest tijdens de 16e<br />

eeuw. Dit geeft voldoende aanleiding om marktontwikkeling en -werking te bestuderen.<br />

In dit artikel wil ik de paardenjaarmarkten van de heer Van Wassenaer in <strong>Holland</strong> bespre­<br />

ken. Deze zijn te situeren in een drietal plaatsen, waarvan er twee zeker niet als stad zijn te<br />

kenschetsen, namelijk Voorschoten en Valkenburg, de derde werd gehouden in de stad<br />

\ laardingen. 4<br />

Het bronnenmateriaal werd in hoofdzaak gevonden in het Huisarchief Twickel (te Del­<br />

den, Overijssel) onder het goederencomplex van de heerlijkheid Wassenaar. Aandacht zal<br />

worden besteed aan het gebruikte bronnentype (een markttolrekening en een aantal rent­<br />

meesterrekeningen) en de daaraan verbonden problemen. Speciale behandeling verdient<br />

het begrip tolvrijheid. Bij toeval is daarover voor deze markten een bijzondere bron bruik­<br />

baar: een tweetal kaarten met het tolvrije gebied daarop getekend.<br />

1 Mei dank aan mevrouw A. Bruut, archiv aris te Delden. De gegevens werden bestudeerd in het kader van een speurtocht<br />

naar vergelijkingsmateriaal voor de cijfers ov er de paardenmarkt te Gouda (waar jaarlijkse totalen aan verhandelde<br />

paarden vanaf hel midden van cle 15e eeuw voorhanden zijn). Zie voor die vergelijking mijn te verschijnen<br />

dissertatie (Universiteit van Amsterdam) over landschap en economie rond Gouda (14e-16e eeuw).<br />

2 In oude stadsgeschiedenissen «as daar vaak wel plaats voor. In cle recente stadsgeschiedenissen van Haarlem (Deugd<br />

luwen geweld. Een geschiedenis van Haarlem. 1245-1995 (Hilversum 1995)) en Dordrecht (Geschiedenis van Dordrecht lot<br />

1572 (Hilversum 1996)) wordt echter nauwelijks aandacht besteed aan de stedelijke markt. Buiten <strong>Holland</strong> zijn wel<br />

recente voorbeelden: GJ.F. Slootmans, Faas- en koudemarkten Ie liergen op /.oom 1365-1565 3 dln. (Tilburg 1985) en<br />

beknopter maar over een langere periode: Markten in Utrecht. Van de vroege middeleeuwen lol nu (Utrecht 1995). Een<br />

populair en ruim geïllustreerd overzichtswerk met opgave van de bestaande literatuur (ook van cle oude stadsbeschrijvingen)<br />

per stad: Leo Noordegraaf, Atlas van de Nederlandse marktsteden (Utrecht/Antwerpen en Amsterdam<br />

1985). Van belang voor dil artikel is de inleiding van deze atlas: -Markten hun ontstaan en ontwikkeling', 10-51. Zie<br />

ook J.A. van Houtte en R. van Uytven, 'Nijverheid en handel', in: Algemene geschiedenis der Nederlanden dl. 4 (Bussum<br />

1980) 87-111, aldaar 95-96. waar op het belang van jaarmarkten en cle handel van paarden wordt gewezen.<br />

3 Achtergrondliteratuur voor de historie van de drie paardenmarkten (met name over cle periode na 1600): M.G. Sigal<br />

jr., 'De Vlaardingse paardenmarkt en cle kermis', Uit Vlaardiugs verleden (3; herdr. Nieuwe Vlaardingsche Gourantïl<br />

juni 1920) 1-6 (mei dank aan het Gemeentearchief (GA) Vlaardingen); E. Pelinck, De paardenmarkt te Valkenburg',<br />

Jaarboekje Leiden e.o. 50 (1958) 80-86 (met afbeeldingen van de vele 17e- en 18e-eeuw.se schilderijen van de<br />

markt): J.L. van der Gouw, Hel ambacht Voorscholen (Voorburg 1956) 47-49; H.P.H. Jansen, '1282, 700 jaren vermelding<br />

van de Voorschotel' malknechten', Gemeentegids Voorschoten 1983, 19-24; J.H.M. Sloof, 'Handel tussen kruisen:<br />

de jaarmarkt [in Voorschoten]', in: E. Koch e.a. (red.). Overkoken, broodbanken 6f elstoelen. Sporen van middeleeuws Nederland<br />

(Utrecht 1995) 112-113.<br />

4 De stedelijke hoedanigheid van Vlaardingen was in de onderzoeksperiode niet onomstreden, fa 1546 weiden de<br />

\1aardingers bij cle Grote Raad van Mechelen bevestigd in hun mening dat zij geen dorp maar een stad waren. Het<br />

vonnis van het Hof v an <strong>Holland</strong> uit 1544, dat afbraak v an biet brouwerijen in Vlaardingen op eis van de zes grote steden<br />

(ondei v erwijzing naai de Order op cle Büitennering uil 1531) afwees, bleef daarmee overeind: Grote Raad van<br />

Mechelen, Chronologische lijsten, sententie nr. 845.128. 20 maai t 1546. Uit de Resoluties van de Staten van <strong>Holland</strong>,<br />

16 dcc. 1545, blijkt dat de zes grote steden van mening waren dat onbemuurde sleden, zoals Vlaardingen, tot het<br />

platteland gerekend dienden te worden, ook al waren zij in het bezit van stadsrechten.<br />

91


De <strong>Holland</strong>se paardenmarkten van de heer Van Wassenaer: de drie V's (1554-1610)<br />

Paarden in <strong>Holland</strong><br />

Omtrent het verhandelen en fokken van paarden in <strong>Holland</strong> gedurende deze periode is, voor­<br />

zover ik weet, nagenoeg niets bekend. Zeker lijkt wel dat er een flinke behoefte aan paarden<br />

was. In de steden werden paarden als trekdier bij het verplaatsen van goederen of voor de aan­<br />

drijvingvan rosmolens gebruikt. Op het platteland was het paard het geëigende ploeg- en trek­<br />

dier. Zeker in de slappe veengronden met smalle door sloten begrensde kavels was het lichtere<br />

en wendbare paard ver te prefereren boven de os. Het merendeel van deze gronden was wel­<br />

iswaar in gebruik als gras- en hooiland, maar juist de oppervlakte aan te ploegen akkerland be­<br />

stemd voor haververbouw (het paardenvoedsel bij uitstek) is tot nu toe onderschat. De verbe­<br />

terde ontwatering met behulp van windwatermolens gaf daar de mogelijkheden toe.<br />

Dat paardenfokkerij in <strong>Holland</strong> een rol van betekenis speelde, blijkt uit een tweetal plak­<br />

katen. Uit 1518 dateert een plakkaat van de koning, afgekondigd door het Hof van <strong>Holland</strong>,<br />

geen merries uit <strong>Holland</strong> uit te voeren. Dagelijks zouden 'grote menigten paarden' verkocht<br />

worden. Het land zou daardoor 'zeer gebloet ende gespolieert' worden, omdat er zo te wei­<br />

nig veulens binnen <strong>Holland</strong> overbleven. Ook werden veel jonge paarden uitgevoerd, on­<br />

danks het verbod dat daar onlangs op gemaakt was. In 1531 volgde opnieuw een verbod mer-<br />

riepaarden uit te voeren of te kopen op het platteland.''<br />

De handelwijze van de <strong>Holland</strong>se boer is op te maken uit een succesvol protest van de in­<br />

woners van Voorschoten in 1623 tegen de verschuiving van de datum van de paardenmarkt<br />

aldaar. De jaarmarkt was tijdens de oogst geplaatst. Tevoren was deze juist na de oogst, waar­<br />

mee dan de oude 'affgaende' paarden verkocht konden worden om jonge 'aencoomende' te<br />

kopen. b<br />

Waarschijnlijk worden met deze jonge paarden reeds volleerde werkpaarden be­<br />

doeld en geen veulens. J. Bieleman wijst op de gewoonte van de Drentse boer om op de in<br />

het najaar gehouden paardenmarkt de in het voorjaar geboren veulens te verkopen en met<br />

de opbrengst volwassen werkpaarden te kopen. Daarmee werden de relatief dure opfok<br />

(waarin tegenover goede voeding geen deelname aan het productieproces stond) en het<br />

leerproces van de veulens gedurende de eerste twee of drie jaar uitbesteed.'<br />

Voor een aantal grotere steden in <strong>Holland</strong> is met enig zoekwerk het bestaan van een paar-<br />

denjaarmarkt in deze periode aantoonbaar. Voor het achterhalen van de omvang ervan ont­<br />

breken bijna steeds de gegevens. In zijn bekende beschrijving van de Nederlanden van 1566<br />

brengt de Italiaanse diplomaat L. Guicciardini Valkenburg ter sprake, een plaats (naar de Ne­<br />

derlandse vertaling van Kiliaan uit 1612) 'seer vermaerdt door cle vernaemde peerdenmarckt<br />

die hier jaerlijck in de herfstmaendt ghehottden wordt, daer alsdan een ontellijcke menichte<br />

van allerley peerden zijn, soo dat veel volcks van alle kanten hem dies komt versien'. Voor het<br />

gewest <strong>Holland</strong> in het algemeen roemt hij de goede kwaliteit van de paarden. De <strong>Holland</strong>se<br />

paarden waren met die uit nog enkele andere gewesten van de Nederlanden 'seer goedt tot<br />

alle werek [bruikbaar], besonder ter oorloghen'. 8<br />

De inzetbaarheid als strijdros is nog toe te<br />

voegen aan cle bovengenoemde behoefte aan paarden.<br />

f> 4 nov. 1518: Algemeen Rijksarchief (ARA), Hof van <strong>Holland</strong> inv.nr. 26 f. 241v. 13 nov. 1531: Register van meester<br />

Acrt van der Goes van cle dagvaarten van de Staten van <strong>Holland</strong> (z.p., 1750) 174.<br />

6 Van der Gouw, Het ambacht Voorschoten, 79-82 (bijlagen) nrs. 22-24.<br />

7 Jan Bieleman, Geschiedenis van de landbouw in Nederland 15011-1950 (Meppel/Amsterdam 1992) 83-84.<br />

8 I.. Guicciardini, Beschryvinghe van alle de Nederlanden Nederlandse vertaling door C. Kilianus (Amsterdam 1612) 9.<br />

92<br />

239 en cle los bijgevoegde kaart bij W. Brulez, 'De economische kaart van de Nederlanden in cle 16e eeuw volgens<br />

Guicciardini', 'tijdschrift voorgeschiedenis 83 (1970) 352-357.


De <strong>Holland</strong>se paardenmarkten van de heer Van Wassenaer: de drie V's (1554-1610)<br />

De voorgeschiedenis van de drie markten<br />

De plaatsen Voorschoten, Vlaardingen en Valkenburg (de drie V's) zijn reeds in cle eerste<br />

helft van de 13e eeuw de drie grote bekende jaarmarkten in <strong>Holland</strong>. S.J. Fockema Andreae<br />

meende dat een keten van jaarmarkten was ontstaan langs de landweg die door Vlaamse<br />

kooplieden werd gebruikt om via de <strong>Holland</strong>se kuststrook naar Friesland te reizen. Valken­<br />

burg zou daardoor reeds sinds de 12e eeuw meer dan een landbouwdorp zijn. Voor de me­<br />

ning van H.P.H.Jansen, dat de markten van Valkenburg en Voorschoten slechts door de na­<br />

bijheid van de zee tot ontwikkeling zijn gekomen, zie ik geen bewijzen. Ook de reden die<br />

J.H.M. Sloof geeft voor de opkomst van de Voorschotense jaarmarkt is naar mijn mening on­<br />

juist. Naar zijn idee zouden de jaarmarkten in de steden met de opkomst van de gilden aan<br />

meer regels gebonden raken, waarna de markten op het platteland drukker bezocht werden.<br />

Niet alleen is bekend dat de gilden in de <strong>Holland</strong>se steden (met uitzondering van Dor­<br />

drecht) geen politieke rol van betekenis speelden, opvallend is nu juist dat de oudste gege­<br />

vens over jaarmarkten in <strong>Holland</strong> betrekking hebben op plattelandsmarkten. 9<br />

Melis Stoke schreef eind 13e eeuw over Voorschoten: 'daer was van volke groot gheloop,<br />

grote marct ende groten coop, van alles dies men behoevede doe'. Hierbij greep hij terug op<br />

een vermelding in de Annales Egmundenses op het jaar 1204: 'mercatum ibi plenum omnium<br />

rerum sufficienda'. In het stadsrecht van Geertruidenberg uit 1213 wordt melding gemaakt<br />

van de passage door de stad van kooplui op weg naar de <strong>Holland</strong>se jaarmarkten (de 'nundi-<br />

nae <strong>Holland</strong>enses'). Hiermee moeten die van de drie V's bedoeld zijn. De bekendheid van<br />

de jaarmarkten van Voorschoten en Valkenburg blijkt ook uit het in oorkonden veelvuldig<br />

voorkomen van de data van deze markten als tijdstip van betaling van pachten of tijnsen.<br />

Voor het eerst gebeurt dat in 1246 in het Delftse stadsrecht met de Valkenburgse jaarmarkt. 10<br />

Het oudste overzicht van de <strong>Holland</strong>se leengoederen van de Van Wassenaers uit de ja­<br />

ren 1282-84 noemt als bezit de markttollen van de jaarmarkten te Voorschoten en Vlaar­<br />

dingen." Rond 1339 zou Valkenburg als gecombineerde ambachtsheerlijkheid met Kat­<br />

wijk in leen zijn uitgegeven aan de burggraaf van Leiden, dan heer Filips (III) van Wasse-<br />

9 S.J. Fockema Andreae, 'Een HoUandsche grondheerüjkheid (Valkenburg)', in: Warmond, Valkenburgen Oegstgeest<br />

(Dordrecht 1976), ingeleid door D.P. Blok 49-58, aldaar 54: W'J. Alberts en H.P.H. Jansen, Welvaart in wording (Den<br />

Haag 1977, 2e dl.) 209: Sloof, 'Handel tussen kruisen', 113.<br />

10 mjmkroniek van Melis Stoke, ed. W.G. Bril] (Utrecht 1885/198.3) III vs. 299-301 en Annales Egmundenses, ed. O. Oppermann<br />

(Utrecht 1933). Reeds vaak geciteerd, recent nog D.E.H. de Boer. 'Florerend vanuit de delta.'De handelsbetrekkingen<br />

van <strong>Holland</strong> en Zeeland in de tweede helft van de dertiende eeuw', in: Wi Horens... De <strong>Holland</strong>se graal Floris<br />

V in de samenleving van de 13de eeuw (Utrecht 1996) 126-153, die als oudste v ermelding van de jaarmarkten van<br />

valkenburg en Voorschoten 1246 geeft, maar op een hogere ouderdom wijst: aldaar 126 en 148 nt. 2; R. de Graaf,<br />

Oorlog om <strong>Holland</strong> 10011-1375 (Hilversum 1996) 384. vgl. ook 319. Voor de opmerking betreffende Geertruidenberg:<br />

H.P.H. Jansen. 'Handel en nijverheid 1000-1300', in: Algemene geschiedenis der Nederlanden dl. 2 (Bussum 1982) 148-<br />

186. aldaar 181 en idem. '1282. 700 jaren vermelding', 24: J.A. van Houtte, Economische geschiedenis van de Lage Landen<br />

800-1800 (Haarlem 1979) 45. Verder G. van Herwijnen, 'Stad en land in hel graafschap <strong>Holland</strong> en Zeeland in<br />

de dertiende eeuw' en Dick E.H. de Boer "Op weg naar volwassenheid'. De ontwikkeling van productie en consumptie<br />

in cle <strong>Holland</strong>se en Zeeuwse steden in de dertiende eeuw', beide in: E.H.P. Cordfunke e.a. (red.), De <strong>Holland</strong>sestad<br />

in de dertiende eeuw (Zutphen 1988) resp. 18-27 (aldaar 19-20) en 28-43 (aldaar 35). In Welvaart in wording.<br />

208-209 wordt van de 'nundinae <strong>Holland</strong>enses' die in de 13e eeuw worden genoemd, slechts aan die van Valkenburg<br />

en Voorschoten nadien iels meer dan regionaal belang toegekend.<br />

11 AJ. Bruin. Inventaris van het huisarchief 1'wicket 1133-19757 dln (Zwolle/Delden 1993) dl. I, xix; ARA Archief Graven<br />

v an <strong>Holland</strong> inv.nr. 706 f. 45; vgl. H.G.A. Obreen, Geschiedenis van hel Geslacht van Wassenaer (Leiden 1903) 15: 'theloneum<br />

nundinaniin in Voirscoten, theloneum de Vierdingen in nundinis hiemalibus et aestivis cum theloneo fori<br />

hebdomarialis'. Voor de geschiedenis van cle vérwerving van het goederencomplex van cle heerlijkheid Wassenaer<br />

ca. en cle relatie met Twickel: Brunt, Inventaris dl. I, xviii-xxi.


De <strong>Holland</strong>se paardenmarkten van de heer Van Wassenaer: de drie V's (1554-1610)<br />

naer. 1<br />

In 1360, toen heer Dirk van Wassenaer, burggraaf van Leiden, aan Amsterdam<br />

tolvrijdom verleende van al zijn tollen, werden de tollen op de jaarmarkten te Vlaardingen,<br />

Voorschoten en Valkenburg daarvan uitgezonderd. 13<br />

Dit lijkt een aanwijzing voor het be­<br />

lang van de inkomsten daaruit. Of in deze tijden de paarden al een belangrijke rol speel­<br />

den op de jaarmarkten is onzeker; Blok en Jansen meenden van wel." Zeker is dat in Val­<br />

kenburg, waar de Leidse burggraaf het recht van de ellenmaat bezat, en Voorschoten -<br />

waar een wanthuis was - de lakennijverheid op de jaarmarkten toen van betekenis was. lr<br />

'<br />

Pas eind 15e eeuw komen de jaarmarkten weer in beeld. Nadat Leiden in 1497 toestem­<br />

ming kreeg haar in onbruik geraakte jaarmarkt rond 22 juli in ere te herstellen, werd door de<br />

vrouwe van Wassenaer een proces voor de Grote Raad van Mechelen aangespannen. Haar in­<br />

komsten van de tol van de jaarmarkt in het nabijgelegen Voorschoten zouden zeer bena­<br />

deeld worden, daar de markt hier kort na de Leidse tussen 31 juli en 2 augustus werd gehou­<br />

den. In 1502 werd haar verzet echter ongegrond verklaard. De Raad van <strong>Holland</strong> liet<br />

vervolgens het octrooi van cle vrije Leidse jaarmarkt in <strong>Holland</strong> door de deurwaarder afkon­<br />

digen. Het optreden van de baljuw van Rijnland werd evenwel door de Grote Raad gelaakt;<br />

hij had op verzoek van Leiden inwoners van de heerlijkheid Wassenaar gedwongen de markt<br />

te Leiden te bezoeken."' Van der Gouw noemt ook Valkenburg als partij in dit proces; 17<br />

aan­<br />

wijzingen hiervoor ken ik niet.<br />

Merkwaardig is dat noch in cle bekende Enquestevm 1494, noch in de Informacie van 1514<br />

door de drie plaatsen gerept wordt van de (paarden-) jaarmarkten. Mogelijk speelden hier fi­<br />

nanciële overwegingen een rol: op grond van de verslagen in de beide onderzoeken werd de<br />

hoogte van de belastingaanslag van dorp of stad bepaald. 18<br />

Bij de belening van Maria van Was­<br />

senaer in 1525 worden de inkomsten tut twee van de drie jaarmarkten wel genoemd; nu wordt<br />

voor het eerst expliciet van een paardenmarkt gesproken (zie ook hieronder bij tabel 2). 19<br />

12 GJ.W. dejongh, inleiding op inventaris 'De archieven van cle hei en van de beide Katwijken en het Zand en van Valkenburg<br />

(1203-1927)' (ARA, typoscript 1958) 1; Fockema Andreae. 'Een HoUandsche grondheerlijkheid'. 51.<br />

13 P.H.J. van tier Laan, Oorkondenboek van Amsterdam lal 1400 (Amsterdam 1975) nr. 200.<br />

14 P.J. Blok, Geschiedenis eener HoUandsche stad dl 1 Eeue HoUandsche stad in de middeneeuwen [Leiden] ('s-Gravenhage<br />

1910) 197. De Leidse jaarmarkt was in zijn ogen toen nog van minder belang dan die te Voorschoten en te Valkenburg.<br />

De paardenmarkten daar kenden naar zijn mening reeds in de 13e eeuw zowel binnen- als buitenlandse bekendheid.<br />

Jansen, 'Handel en nijverheid', 181 meende dal de markten lange tijd niet anders dan paardenmarkten<br />

bleven, net als de al in 1232 genoemde markt te Zuidlaren (Di.).<br />

15 D.F..H. de Boer, Graaf en grafiek (Leiden 1978) 296.<br />

16 Grote Raad van Mechelen, Dossiers Eerste Aanleg nr. 169 (het betrof hier dus geen beroepszaak van het I lof van <strong>Holland</strong>)<br />

en Chronologische lijsten van de Geêxtendeerde Sententiën, sententie nr. 804.98, 8juli 1502; J.C. Overvoorde<br />

enJ.W. Verbuigt, Archief der secretarie van de stad Leiden 1253-1575 (Leiden 1937) regest nis. 1108 met het privilege rooide<br />

markt aan Leiden, dec. 1497 (de markt bier overigens op 12 juli gedateerd voor de duur van 8 dagen) en nr. 1151.<br />

2 juli 1502 met bevel tot afkondiging van het octrooi; Blok, Geschiedenis eener HoUandsche stad dl. 2 Onder de Bourgondisch-Oostenrijksche<br />

heerschappij ('s-Gravenhage 1912) 242 meende dat de Leidse jaarmarkt nadien weinig bezoekers<br />

trok omdat de Rijnlandse boeren de oude jaarmarkten van Valkenburg en Voorschoten bleven prefereren.<br />

17 J.L. van der Gouw, 'Schieland als koloniaal gebied van Rotterdam', Rotterdams jaarhoekje 5 (1977) 235-249, aldaar<br />

240, die (zonder bronopgave) cle twist op laken lijkt te betrekken. Het is dus onjuist dit proces aan te halen als een<br />

voorbeeld van succesvol verzet van een dorp tegen een stad, zoals (afgaande op de weergave bij Van der Gouw) L.<br />

Noordegraaf, 'Domestic trade and domestic trade conflicts in the Low Countries: autonome, centralism and statelormation<br />

in the pre-industrial era', in: S. Groenvelden M. VVintle (red.), Britain and the Netherlands X State and trade<br />

(Zutphen 1992) 12-27, aldaar 22.<br />

18 Enquesteeta., ed. R. Fruin (Leiden 1876); Informacieenz., ed. R. Fruiri, (Leiden 1866).<br />

19 De belening vond plaats na het uitsterven in mannelijke lijn van het geslac ht Van Wassenaer. In 1521 gaf keizer Karei<br />

V Jan van Wassenaer (over hem mét afbeelding H.F.K. van N'ierop, Van ridders lol regenten (z.p. [Dieren] 1984) 11-14)<br />

toestemmming voor de opv olging door zijn oudste doc hter. Dooi haai huwelijk met de Henegouwse graaf De Ligne<br />

kwam het bezit in 1544 na haar dood aan hun zoon Philips de Ligne. Deze katholieke Waalse edelman bleef trouw<br />

aan Spanje en zijn goederen werden daarom door de Staten van <strong>Holland</strong> geconfisccci d: Bruut. Inventaris dl. I. xx.<br />


De <strong>Holland</strong>se paardenmarkten van de heer Van Wassenaer: de drie V's (1554-1610)<br />

De Vlaardingse markttolrekening van 1581<br />

De bij mijn weten enige bewaarde tolrekening van een <strong>Holland</strong>se paardenjaarmarkt vóór<br />

1600 betreft de rekening uit 1581 van de Vlaardinger paardenmarkt, gehouden rond St. Pie-<br />

ter en Pouwelsavond (eind juni). 20<br />

In 1581 werden hier 64 'vrije' paarden verhandeld aan in­<br />

woners van steden en dorpen in <strong>Holland</strong> (tabel 1). Met 'vrij' wordt hier gedoeld op de hoog­<br />

te van de te betalen markttol voor een paard, die afhankelijk was van de geografische<br />

herkomst van de koper. Een veertigtal kopers van 'vrije' paarden wordt genoemd, afkomstig<br />

uit Delft, Naaldwijk, Rotterdam, Schiedam, Den Haag, Maasland, Berkel, Voorburg en Gou­<br />

da; met uitzondering van Gouda plaatsen die in de omgeving van Vlaardingen zijn gelegen.<br />

Voor de 64 paarden dienden de kopers 2 groot (ofwel 1 stuiver) tol te betalen, voor 50 van<br />

deze 64 moest nog een extra tol van 5 groot per paard worden afgedragen. De reden hier­<br />

voor wordt niet gegeven. 'Vrij' betekende dus niet geheel tolvrij; wel lag het te betalen tolbe-<br />

drag lager dan hetgeen 'onvrije' kopers dienden af te dragen.<br />

Het totaal aan verkochte 'onvrije' paarden betrof 866 stuks. Hiervan diende 3 stuiver en 6<br />

denier (ofwel 7 groot) als tol te worden gegeven. Voor 761 stuks van deze 866 moest ook nog<br />

4 groot per paard betaald worden (wederom zonder reden). Van de 866 werden er 133 bin­<br />

nen <strong>Holland</strong> afgezet (ofwel ruim 15%); het betrof plaatsen in <strong>Holland</strong> buiten de 'rinck' van<br />

de vrije gezeten. Wat met deze ring (misschien ook wel te verstaan als 'rang') van onvrijen<br />

wordt bedoeld, zal hieronder duidelijker worden. Totaal worden daarbij 22 namen van ko­<br />

pers genoemd in hoofdzaak afkomstig uit Woerden, Oudewater, Haastrecht, Gorktim en<br />

Dordrecht. Indien de vrije en onvrije paarden van <strong>Holland</strong>se kopers worden opgeteld, blijkt<br />

dat ruim eenvijfde van het totaal aantal verkochte paarden te zijn. Waar de overige onvrije<br />

paarden heengingen, is te zien in tabel 1.<br />

Tabel 1: Paardenmarkt Vlaardingen 1581<br />

herkomst kopers paarden % van totaal kopers max. per koper<br />

<strong>Holland</strong> vrij 64 6.9 40 11<br />

<strong>Holland</strong> onvrij 133 14.3 22 18<br />

Zeeland 47 5 32 6<br />

Brabant 473 50.1 67 27<br />

Maanderen 188 20.2 23 16<br />

Kleef 9 1 1 9<br />

Sticht 3 0.3 1 3<br />

Gelre 13 1.4 2 8<br />

totaal 930 100 188<br />

Dat het hier niet zomaar een paardenmarkt betrof blijkt wel uit de afstanden die kopers afleg­<br />

den om te Vlaardingen op de jaarmarkt te komen en uit de totalen aan verhandelde paarden.<br />

Aparte pagina's zonder verkopen zijn in de rekening nog ingeruimd voor Luik, Henegouwen<br />

en Culemborg. Aangenomen mag worden dat hier gewoonlijk ook kopers vandaan kwamen.<br />

De helft van het totaal aantal verkochte paarden ging naar Brabant, waar overigens slechts<br />

JO Huisarchief Twickel inv.nr. 7772, papieren katern opgesteld door Luyt Wïllemsz.


De <strong>Holland</strong>se paardenmarkten van de heer Van Wassenaer: de drie V's (1554-1610)<br />

ruim 35% van het aantal kopers vandaan kwam. Het grootste aantal paarden werd in 1581 gekocht<br />

door een koper uit Heusden in Brabant: 21<br />

27 stuks.<br />

De rentmeesterrekeningen (1554-1610)<br />

Naast de Vlaardingse tolrekening over 1581 is nog een elftal rentmeesterrekeningen van de heer<br />

Van Wassenaer bewaard gebleven over de periode 1554-1610. 22<br />

Hierin zijn tttssen de overige in­<br />

komsten de drie paardenmarkten te vinden. Gegevens over herkomst of aantallen kopers ontbre­<br />

ken; dergelijke specificaties zijn slechts opgenomen in de markttolrekeningen. Hiernaar wordt<br />

in de rentmeesterrekeningen bij de betreffende post in de marge vaak verwezen als een bijge­<br />

voegd 'registerken' met het aantal beschreven folio's en de naam van de klerk die het opstelde.<br />

Juist deze bijlagen zijn bij latere 'opschoning' van het archief veelal verloren gegaan.<br />

De oudst bewaarde rentmeesterrekening uit 1554 bevat onder het kopje 'ontvangsten van de<br />

paardenmarkten' de aantekening dat 7 groot van onvrije paarden werd gevraagd van 'te weeten<br />

alle die gheene die pairden coopen ende woonachtich zyn over die Maze ende over thardt sta-<br />

ende opde Sparendamschen dyck'. Hieruit is af te leiden dat degenen die tussen de Spaarndamse<br />

dijk (bij het IJ) en de Maas woonden, 'vrije' paarden (waarvan in geen van de rekeningen echter<br />

gesproken wordt) kochten. Met het 'hart' op de dijk wordt het huis 't Hart te Halfweg bedoeld;<br />

één van de gemeenlandshuizen van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Op een kaart uit 1557<br />

is dit huis getekend. 2<br />

' Blijkbaar vormde het een goed en bekend herkenningspunt.<br />

De zuidgrens komt overeen met de middeleeuwse begrenzing van Zttid- en Noord-Hol­<br />

land. Deze grens werd ook in andere steden gebruikt. Al rond 1372 werd in het sinds meer<br />

dan 40 jaar gebruikelijke recht van de Sint Jansmis (jaarmarkt) in Haarlem opgegeven, dat al<br />

degenen van 'Over Mase' er het zogenaamde gordelgeld en de roedertolschuldig waren. 24<br />

Bij de<br />

21 Hei is merkwaardig Heusden onder Brabant geadministreerd te zien. In 1577 koos de stad definitief de zijde van de<br />

Stalen van <strong>Holland</strong> en de territoriale band met <strong>Holland</strong> was daarmee, na enige twijfel in de eerste jaren van de Opstand,<br />

weer duidelijk. Zie over de Brabantse aanspraken op bet sinds 1357 <strong>Holland</strong>se Heusden. P.C.M. Hoppenbrouwers,<br />

Een middeleeuwse samenleving. Hel Land van Heusden (ra. 1360-ca. 1515) (Wageningen 1992) 5-11.<br />

22 HuisarchiefTwickel imams. 7039 en 7041. Oudere rekeningen zijn niet bewaard.<br />

23 M.H.V. van Amstel-Horak, 'Nieuwbouw van twee sluizen in een benauwde tijd: Halfweg 1556-1558'. in: L. Giebels<br />

(red.). Zeven eeuwen Rijnlands uitwatering in SpaOrndam en Hal/weg (Leiden 1994) 47-74. aldaar 49-50 en afb. 9. Hel<br />

gebouw Zwanenburg mei de fraaie wapenborden tussen de (19e-eeuwse) fabrieksgebouwen van cle suikerfabriek<br />

CSM te I lalfweg, te zien vanuil cle trein Haarlem-Amsterdam, is de opvolger hiervan. Het werd ge bouwd door Pieter<br />

Post (1644-4,8) en bleef tot 1863 dienst doen als gemeenlandshuis van Rijnland (zie voor een afbeelding uit 1702:<br />

Monsters van Rijnland. Aeld eeuwen droge voeten en schoon water (Leiden 1996. catalogus Museum Boerhaave) 50 en de<br />

Tegenwoordige Staal van <strong>Holland</strong>'van 1750; bew. heruitgave door C. Postma. <strong>Holland</strong> in vroeger lijd. dl. 5 (Zallbommel<br />

1974) 800; zie ook noot 44 hierna.<br />

24 Dit lot nu toe blijkbaar onbekend gebleven recht is te vinden in: ARA. Archief Graven van Blois inv.nr. 1 f. 157: als<br />

gordelgeld werd 1 'stoep' (een stoop is een kruik of beker) wijn geheven, als roei tol 1 oude groot. Ook kopers uit<br />

Zeeland en van buiten <strong>Holland</strong> dienden deze rechten te betalen, Dordrecht (ten zuiden van de Maas gelegen) behoefde<br />

slechts cle helft van beide te betalen. De opgave van het marktrecht is zonder datum, maai er wordt gesproken<br />

van ontvangen boetes uit vechten tijdens de markt in | 13J72. Over deze Bloise markttol ook: Corien Glaudemans,<br />

'De schout van Haarlem (ca. 1360-1426)', in: H. Brokken e.a. (red.). Hart voor Haarlem. Liber amicorum voor<br />

Jaap Lemmiuek (Haarlem z,j. [1996]) 43-59, aldaar 44. De tol van de Stjansmarkl wordt al een eeuw eerder in 1267<br />

genoemd: J.G. Kruisheer, Oorkondenboek van <strong>Holland</strong> en Zeeland tot 1299'dl. 3. 1256 lol 127S (Assen/Maastricht 1992)<br />

nr. 1442, 3 febr., deperditum. Roertol werd overigens ook te Vlaardingen geheven tijdens de paardenmarkten, ten<br />

bedrage van een halve stuiver per schip dat cle haven aandeed. Hel hoogste aantal in cle periode 1554-1610 bedroeg<br />

84 schepen die in 1581 wei den geregistreerd, hel laagste 26 stuks in 1605. De tarieflijst van de overslag aan de Leidse<br />

he dam uit 1562 noemt de 'boei' (een platen laag scheepje) als scheepstype waarmee naar de Voorschoteren Valkenburger<br />

markten gevaren werd: J.G. Smit. Vorst en onderdaan (Leuven 1995) 455.<br />

96


De <strong>Holland</strong>se paardenmarkten van de heer Van Wassenaer: de drie V's (1554-1610)<br />

opgave van het recht van de jaarmarkttol te Alkmaar in de grafelijke rentmeesterrekening<br />

van West-Friesland over 1524 werd bepaald dat 'bijzonder die van Overmase' tolgeld schuldig<br />

zijn; ook daar dezelfde zuidgrens. Voor de paardenmarkt in Alkmaar werd door Karei V in<br />

1526 een verlaging van het toltarief toegestaan, omdat sinds kort in omliggende dorpen door<br />

particuliere ambachtsheren met consent van de koning paardenmarkten gehouden werden<br />

met lagere tollen. Het recht van de paardenmarkt te Alkmaar diende conform dat van de<br />

markten in Gouda, Vlaardingen, Voorschoten en Valkenburg te worden. 23<br />

Met het recht<br />

moet uitsluitend het tarief zijn bedoeld en niet de vrijheid, want die kan nooit overeenkom­<br />

stig zijn geweest: Alkmaar lag zelf immers buiten het tolvrije gebied van de drie V's, zoals<br />

bijna geheel het Noorderkwartier. 26<br />

In Gouda gold overigens ook een geheel ander systeem<br />

van tolvrijheid op de paardenmarkten. Hier bestonden (bilaterale?) overeenkomsten met be­<br />

paalde steden in en buiten <strong>Holland</strong>. 27<br />

De merkwaardige noordgrens van het tolvrije gebied van de Wassenaerse paardenmarkten<br />

komt hieronder nog ter sprake.<br />

Aantallen verhandelde paarden<br />

De wijze van administratie in de Wassenaerse rentmeesterrekeningen is voor alledrie de<br />

markten steeds dezelfde. De rekeningen geven per markt een vierdeling: a) het totaal aantal<br />

paarden dat 7 groot als tol diende op te brengen, b) 4 groot, c) 2 groot, d) en 5 groot. Een al­<br />

gemeen totaal van het aantal paarden van deze vier categorieën ontbreekt. Slechts door ver­<br />

gelijking met de Vlaardingse tolrekcning van 1581 is uit cle gegeven tarieven op te maken wel­<br />

ke aantallen de vrije paarden betreffen in de rentmeesterrekeningen en hoe het totaal is te<br />

berekenen. Door namelijk a) en c) op te tellen, respectievelijk de onvrije en vrije paarden, is<br />

het totaal aantal verhandelde paarden te vinden. De paarden genoemd bij b) en d) zijn res­<br />

pectievelijke ondercategorieën van a) en c); de aantallen zijn dan ook altijd lager. Ze dienen<br />

voor het totaal aan paarden niet meegeteld te worden, maar waren voor de rentmeester na­<br />

tuurlijk wel van belang: hem ging hel om de geldelijke inkomsten. De rekeningen van 1605<br />

en 1610 kennen een vijfde categorie: vrije paarden waarover men 1 groot betaalde. In 1610<br />

werd hier 'van het opschrijven' bijgezet: het betrof dus een heffing voor administratieve han­<br />

delingen. 28<br />

Inventaris Stadsac hief Alkmaar regest nrs. 136 en 137, I mei 1526 en 29 juli 1527; ARA. Rekeningen Rekenkamer<br />

(RRl inv .nr 1152, 1524 f. 19v: op de drie jaarmarkten diende tolgeld betaald te worden van paarden, koeien, ossen,<br />

schapen, varkens en 'lyndelaken'. Bij handel dooi orrvrijen dienden zowel kopers als verkopers de 15e penning te<br />

betalen; indien een vrij iemand kocht van een onvrije dan was de laatste de 40e penning schuldig. De vermelding<br />

van het recht van de paardenmarkt als in Gouda en de drie V's: ARA, RR inv.nr. 1171, 1544 f. 37/v.<br />

26 Voor het octrooi van 26 leb. 160.3 dooi de Staten van <strong>Holland</strong> voor een vrije jaarlijkse paardenmarkt ie Schagen met<br />

hei recht zoals de heer van Wassenaer dal had te Valkenburg en Voorscholen, moet hetzelfde hebben gegolden<br />

(ARA. Archief van de heien van Katwijk en Valkenburg inv.nr. 800, afschr. ca. 1780), vgl. Diederik Aten, 'Als het gemeU<br />

comt...'. Politiek én economie in HoBand benoorden het // 1500-1800(Hilversum 1995) 195.<br />

2 / Ik kom hierop terug in mijn dissertatie.<br />

28 De totalen voor deze categorie zijn in beide jaren alleen bij Valkenburg hoger dan die van categorie c) [resp. 302 in<br />

1605 en 246 in 1610. vgl. de cijfers in tabel 2): toch ga ik ervan uit dat hei hier om een ondercate'gorie gaat (indien<br />

dal niet zo zou zijn en deze nieuwe categorie bij a) en c) opgeteld wordt voor het lotaal, ontstaat een sterk afwijkend<br />

beeld: cle verhouding vrij/onvrij komt dan op ongeveer half/hall, vgl. grafiek 2 hierna). De verklaring voor deze ho­<br />

gere totalen is mogelijk dat ook een deel van de kopers die tot d) behoorden cle 1 groot dienden le betalen. Hoe be­<br />

paald werd wie de 1 groot móest betalen, is onbekend. Het totaal aantal vei handelde paarden is dan ook als voor de<br />

andere jaren berekend: a) + e).<br />

97


De <strong>Holland</strong>se paardenmarkten van de heer Van Wassenaer: cle drie V's (1554-1610)<br />

• Valkenburg S Vlaardingen ^Voorschoten<br />

jaar<br />

In de Tegenwoordige Staal van <strong>Holland</strong> (1746) wordt bij Valkenburg trots gesproken van 3106<br />

aangevoerde paarden in 1554. 29<br />

Dit is blijkens de rentmecsterrekening het totaal van a+b+c+d;<br />

a+c geeft het juiste aantal en betreft een totaal van 'slechts' 2163 paarden (zie tabel 3).<br />

De rekeningen geven (in chronologische volgorde van het kalenderjaar) eerst de opgave<br />

van de paardenmarkt van Vlaardingen, gehouden op St. Pieters ende Pouwels avondt (de dag<br />

voor 29 juni), dan die te Voorschoten op St. Pieters avondt ad vincida (dag voor 1 augustus) en<br />

tenslotte de markt van Valkenburg op St. Lamberts avondt (dag voor 17 september). Blijkens<br />

een plakkaat uit 1580 gingen de markten acht dagen vóór deze feestdagen in. :iH<br />

Grafiek 1 en tabel 3 met de verhandelde paarden laten een duidelijke rangorde zien: Val­<br />

kenburg had de grootste markt, Voorschoten veruit de kleinste en Vlaardingen was goede<br />

tweede. De Opstand laat in de cijfers na 1570 zijn sporen na: de totalen nemen flink af. De<br />

belangrijke markt van Valkenburg werd in 1573 te Leiden gehouden, omdat het platteland<br />

niet voldoende veilig was. Het jaar erop was ook dat niet mogelijk door het beleg van Leiden<br />

en werd de markt helemaal verhuisd naar het door Spanjaarden niet bezette Zwijndrecht. 3<br />

'<br />

Opmerkelijk is nog wel het hoge totaal van Vlaardingen in 1581 (bekend uit de markttolreke-<br />

ning, de rentmeesterrekening is niet bewaard): hoger clan het totaal van de drie markten in<br />

1590 en vergelijkbaar met de Vlaardingse cijfers van vóór de Opstand in 1554, 1560 en 1570.<br />

De markt werd nog juist gehouden voor de opstandige gewesten zich met de Akte van Verla-<br />

tinghe van koning Filips II afkeerden in 1581.<br />

In grafiek 2 is te zien, dat het totaal aantal vrije paarden dat binnen <strong>Holland</strong> werd afgezet<br />

op de drie jaarmarkten, aanvankelijk steeds aanzienlijk minder was dan het aantal onvrije<br />

29 Bewerkte heruitgave dooi (:. Postma, <strong>Holland</strong> in vroeger tijd&\. 3 (Zaltbommel 1963) 458. Andere aantallen worden<br />

niet genoemd, ook niet bij Vlaardingen of Voorschoten. Mogelijk is hieruit af te leiden dat ook in het midden van<br />

de 18e eeuw de rekening van 1554 reeds de oudst bewaarde was. Ook Sigal, 'De Vlaardingse paardenmarkt' 6 nt 1<br />

en Pelinck, 'De paardenmarkt te Valkenburg', 80 noemen een getal van (meer dan) 3000 paarden te Valkenburg in<br />

1554 (of vager in de 16e eeuw).<br />

30 ARA, Hof van <strong>Holland</strong> inv.nr. 45 f. 70-lv 5 sept.: voor Vlaardingen wordt hier gesproken van St. Pieter en Pouwels<br />

aposteldag (dus 29 juni), voor Valkenburg van St. Lambrechtsdag (17 september). Sloof, 'Handel tussen kruisen'.<br />

1 13 meent ten onrechte dat de markt te Voorscholen vanouds op 28 juli begon en eindigde met St. I.aiuentius (10<br />

augustus): deze data zijn van latere tijd.<br />

31 Pelinck,'De paardenmarkt te Valkenburg', 81 en Resoluties Staten van <strong>Holland</strong> 1574, 13 sept.<br />

9


De <strong>Holland</strong>se paardenmarkten van de heer Van Wassenaer: de drie V's (1554-1610)<br />

paarden dat erbuiten werd verkocht (voor 1581 zijn alleen de cijfers van Vlaardingen voorhanden<br />

uit de markttolrekening). Het verschil tussen beide wordt steeds kleiner. Ook hier<br />

zal de onrust die door de Opstand werd veroorzaakt de reden zijn: reizen over grote afstanden<br />

werd vaak bemoeilijkt.<br />

De eerstvolgende bewaarde rentmeesterrekening na 1610 is van 1617 en noemt nog<br />

slechts de inkomsten van de paardenmarkt te Gaardingen. De aantallen verhandelde paar­<br />

den zijn sterk afgenomen, mogelijk als gevolg van een forse tariefverhoging per paard (geno­<br />

teerd staan 57 vrije en 51 onvrije paarden). 52<br />

De paardenmarkten van Voorschoten en Val­<br />

kenburg zijn intussen verkocht. De markt te Voorschoten kwam met het heerlijk recht aan de<br />

heer Van Duivenvoorde." In 1615 liet de nieuwe eigenaar van de heerlijkheid Valkenburg<br />

zich door de buren 2300 gulden betalen voor de belofte dat hij de paardenmarkt zou hand­<br />

haven." Die van Vlaardingen werd kort daarna verkocht: in 1622 voor 1200 gulden. 35<br />

Bekend<br />

is, dat van een totaal aan inkomsten uit de Wassenaerse goederen in 1610 van ruim 20.000<br />

pond, in 1657 nog slechts 2046 pond resteerde. De drie paardenmarkten werden in 1610 sa­<br />

men op 716 pond geschat (ruim 3.5% van het totaal)."''<br />

De reeds genoemde belening van Maria van Wassenaer in 1525 met een opsomming van<br />

haar bezittingen en de waarden daarvan, geeft de mogelijkheid iets te zeggen over de om­<br />

vang van twee van de drie markten in een vroegere periode (tabel 2).<br />

Tabel 2: Vergelijking tolinkomsten paardenmarkten in 1525, 1554 en 1562 in ponden, stuivers,<br />

denieren<br />

1525 1554 1562<br />

Voorschoten 36p. 30p. 3s. 42p. 19s. 6d.<br />

Valkenburg 250p. i7<br />

461p. lOs. 6d. 456p. 12s. 6d.<br />

Vlaardingen - 187p. 14s. 6d. 196p. lOs.<br />

Uit deze vergelijking blijkt dat de markt in Valkenburg in 1525 aanzienlijk kleiner was dan in<br />

de tweede helft van de 16e eeuw. Bij Voorschoten wordt gesproken van een vrije jaarlijkse<br />

markt; daarmee zal cle paardenmarkt bedoeld zijn. De opgave van de markt te Vlaardingen<br />

ontbreekt in haar geheel. Toegevoegd aan tabel 2 zijn nog de inkomsten over het jaar 1562<br />

32 Huisarchief Twickel inv.nr. 7042/1. De tarieven zijn 2 en 5 groot voor de v rije en 8 en 11 groot v oor de onv rije paarden.<br />

Bij de lollen voor de onv rije paai den staat nu ook een verdeling voor het aandeel dat koper en verkoper betaalden:<br />

van de 8 groot werd 7 groot door de koper en 1 groot door de verkoper bijgedragen, voor de tol van 11 groot<br />

was de verhouding , esp. 7 en 4 groot. De rekening van 1 619 (inv.nr. 7042/2) vermeldt dat de Vlaardingse paardenmarkt<br />

verhuurd is. opgaven van ontvangen tollen of verkochte paarden ontbreken daarom (de inventaris noemt<br />

ook een rekening over 1618: dit is onjuist, het betreft een dubbel van de tekening over 1619). De eerstvolgende bewaarde<br />

rentmeesterrekening is pas van 1654 (inv.nr. 7043/1).<br />

33 Van dei Gouw, Het ambacht Voorschoten, 48 en 78 (bijlage) nr. 20. Deze heer ging zich later overigens Van Wassenaer<br />

noemen.'<br />

34 Pelinck. De paai denmarkt te Valkenburg', 82. Hel betrof jonker Johan de Hei toghe. heer v an Orsmaal.<br />

35 Sigal, 'De Vlaardingse paardenmarkt'. 4, 11 jan.; aan Pieter Gerritsz van Ruytenburg, weesmeester van Amsterdam<br />

en heer van Vlaardingen.<br />

36 Bruut, Inventaris dl. 1 xx en inv.nr. 7029: stalen van inkomsten uit 1610: Voorscholen: 16])., Vlaardingen. 200p. en<br />

Valkenburg: 500p.<br />

37 Het (niet nader gespecificeerde) bedrag beeft betrekking op cle jaarlijkse paardenmarkt en het veer over de Rijn le<br />

Valkenburg. In 1562 bedroegen cle inkomsten van dit veer slechts ruim 5 pond tegenover ruim 456 pond uit cle<br />

paardenmarkt (ofwel ruim 1%), in 1610 was dii afgerond 30 pond tegenover 500 pond, ofwel 6% (huisarchief<br />

Twickel inv.nr. 7029: staten van inkomsten).<br />

99


De <strong>Holland</strong>se paardenmarkten van de heer Van Wassenaer: de drie V's (1554-1(310)<br />

(tot nu toe steeds foutief als uit 1525 gedateerd), waarover geen rentmeesterrekening is bewaard<br />

en dus ook geen aantallen verhandelde paarden bekend zijn. 38<br />

De bedragen voor 1554<br />

zijn uit de oudst bewaarde rentmeesterrekening en te vergelijken met de aantallen paarden<br />

voor dat jaar uit tabel 3.<br />

Ontduiking van tolbetaling<br />

Alleen bij de opgave van Valkenburg wordt in de rentmeesterrekeningen steeds melding ge­<br />

maakt van paarden die buiten de markt waren verkocht. Soms worden slechts de geldelijke<br />

inkomsten daarvan gegeven, soms ook het aantal paarden (in de grafieken en tabel 3 buiten<br />

beschouwing gelaten). Om verlies van tolgelden tegen te gaan, waren zogenaamde wachten<br />

aangesteld. De rekening van 1560 noemt als eerste een wacht bij de 'Goudtsche sluys' en een<br />

wacht te Leiden. Die sluis lag bij Alphen op het kruispunt van Gouwe en Oude Rijn. Een<br />

wacht op deze plek is niet toevallig, want de inkomsten van de scheepvaarttol die hier lag kwa­<br />

men ook toe aan de heer Van Wassenaer. Hieruit moet overigens niet worden afgeleid dat de<br />

paarden over water hierlangs gevoerd werden. Voor de Goudse paardenmarkten is bekend<br />

dat de landwegen langs de Gouwe kaden in de 16e eeuw van groot belang waren voor het han­<br />

delsverkeer. Transport van paarden van en naar de markten geschiedde naar mijn idee in<br />

hoofdzaak over land. Zo is tussen de aantallen schepen die de haven in "Gaardingen aande­<br />

den tijdens de paardenmarkten (blijkens de betaalde roertol, zie noot 24) en de hoeveelhe­<br />

den verkochte paarden geen relatie te vinden.<br />

Ook de ligging van een wacht te Leiden is goed verklaarbaar: de heer Van Wassenaer was<br />

immers tevens burggraaf van Leiden. Vanaf de rekening van 1580 worden ook nog wachten<br />

genoemd te Rotterdam en Delfshaven, plaatsen waar men met het oversteken van de rivier cle<br />

Maas in het onvrije deel van <strong>Holland</strong> kwam. Dit optreden tegen tolontduiking was redelijk<br />

succesvol: de rekeningen laten een afnemend aantal paarden zien dat buiten de markten<br />

werd verhandeld. In 1570 betrof het 183 paarden, in 1590 47, in 1598 zes, in 1600 acht en in<br />

1605 tien stuks. In laatstgenoemde jaar kreeg de wacht te Rotterdam een extra toelage van de<br />

rentmeester, 'overmits hair clachte vande groete moytcn van de Vlairdinger ende Valckenbur-<br />

ger marekten'. 39<br />

Ook op andere wijze werd opgetreden tegen het handelen buiten de markten. In 1552,<br />

1569, 1580 en 1608 werden door de Hoge Raad en het Hof van <strong>Holland</strong> plakkaten uitgevaar­<br />

digd op verzoek van de heer Van Wassenaer met het verbod paarden op het platteland te ver­<br />

handelen tijdens de drie markten. Verkoop diende slechts te geschieden tussen de staande<br />

38 GA Leiden. Archieven van de Stadsheerlijkheden en van de Vroonwateren, 98 e.v.: het Burggraafschap inv.nr. 929a<br />

(zie de getypte aamrillingen in het archief-exemplaar van de inventaris te Leiden) 1521 (27 dcc. afschrift f651). In<br />

de akte waarbij Maria van Wassenaer. vrouwe van jonker Jacob van Ligne, met de genoemde lenen wordt beleend in<br />

1525 (12 sept.) wordt de paardenmarkt te Vlaardingen wel genoemd, maar ontbreken bedragen (inv.nr. 929b. af­<br />

schrift f651). De gegevens bij F. van Mieris (ed.), Handvesten, privilegiën enz. der stad Leyden (Leiden 1759) dl. 2.<br />

hfdst. 21 43e Burg van Leiden', 393-6: •uittreksel van goede en kwade lenen verheven in I 525' (oorspr. in het flans)<br />

met cle paardenmarkten op 394, hebben betrekking op 1562! (de foutieve datering is ondermeer gevolgd door<br />

Obreen, Geschiedenis van hel Geslacht van XVassenaei 49, doorJ.C. Overvoerde in de genoemde inventaris bij de inlei­<br />

ding op het Burggraafschap, 98 en dooi- Van der Gouw, Hel ambacht Vaarscholen, 70 (bijlage) nr. 15 naar Obreen en<br />

met een iets afwijkend bedrag, 48 ut. 24). Zie voor de staat van inkomsten in het frans gesteld over het jaar [15]62:<br />

huisarchief Twickel inv .nr. 7029.<br />

39 Huisarchief Twickel inv .nr. 7041/1 f. 84v; de uitkering bedroeg slechts 30 stuivers. De Gouwesluis is ov erigens ook<br />

100<br />

aangegeven op de hieronder te behandelen kaarten.


De <strong>Holland</strong>se paardenmarkten van de heer Van Wassenaer: de drie V's (1554-1610)<br />

kruisen (marktkruisen waren reeds eeuwen lang bekend in <strong>Holland</strong> om tijdens de jaarmarkt<br />

de periode van marktwede aan te geven). 1(1<br />

Ook in de loop van de 17e eeuw bleven dergelij­<br />

ke plakkaten nodig, blijkens een exemplaar uitgevaardigd door de Staten van <strong>Holland</strong> met<br />

dezelfde strekking uit 1657 voor de paardenmarkt te Voorschoten. 41<br />

Cartografisch bewijs voor de omvang van het tolvrije gebied<br />

In het archief van de heren van Katwijk en Valkenburg bevindt zich een kaart, waarop de<br />

plaatsen staan aangegeven die op de Valkenburgse paardenmarkt tolvrij waren (afb. I). 42<br />

Het<br />

is een perkamenten kaart, waarop de kerken, kloosters en kastelen zijn getekend en inge­<br />

kleurd en de plaatsnamen en waterwegen worden genoemd. De kerken van de grote steden<br />

zijn herkenbaar als getekend ad vivum. De tekst van de cartouche luidt: 'Dese steden ende<br />

dorpen in <strong>Holland</strong>t syn tolvry in mijn heere van Valckenburghs Paerdemarckt, sulckx sy oock<br />

zyn gheweest ten tyt van hondert jaren ende meer'. De kaart zou volgens de inventaris een<br />

kopie van circa 1625 zijn naar een kaart van circa 1565. Waar deze jaartallen op gebaseerd<br />

zijn, wordt niet aangegeven. Als grenzen van het tolvrije gebied in <strong>Holland</strong> zijn op de kaart te<br />

zien: aan de zuid- en westkant een natuurlijke grens in de vorm van respectievelijk de rivier<br />

de Maas (en de niet genoemde <strong>Holland</strong>se IJssel in het verlengde daarvan) en de Noordzee.<br />

De Maas kwam in de rentmeesterrekeningen ook voor als zuidgrens. De noord- en oostkant<br />

zijn scherp getrokken lijnen. De noordgrens loopt dwars door de kerk van Castricum; aan de<br />

ene zijde van de lijn staat 'vrij' en aan de andere zijde 'onvrij' geschreven. De kerk van Castri­<br />

cum fungeerde bij de noordgrens als gemakkelijk herkenbaar meetpunt in het landschap.<br />

Dit blijkt uit een verzoekschrift van Akersloot om tolvrij te blijven van de Wassenaerse tollen,<br />

in het bijzonder van die op de paardenmarkt te Valkenburg. 43<br />

Door een notaris van de Staten<br />

van <strong>Holland</strong> werd hiertoe in 1605 te Rusenborch (Rustenburg) in de ban van Ursem in tegen­<br />

woordigheid van een door hem ontboden heemraad van de Uitwaterende Sluizen een 'peij-<br />

ling opt compas' genomen en bevonden dat de kerk van Castricum veel noordelijker lag dan<br />

die van Akersloot. Ook te Oterlcek kwam hij met een oud-schepen na meting tot dezelfde<br />

conclusie. Akersloot viel dus juist binnen het tolvrije gebied. Niet onbelangrijke <strong>Holland</strong>se<br />

steden als Alkmaar, Hoorn en Enkhuizen vielen echter buiten het tolvrije gebied.<br />

Vanuit Castricum loopt de lijn op de kaart bovenlangs Uitgeest naar de Schermer en dan<br />

naar Tye (het Y), waar op de niet genoemde Spaarndammerdijk bij een getekend huis Thuys<br />

hart staat geschreven. Dit Rijnlandse gemeenlandshuis werd in 1518 te Halfweg nieuw ge­<br />

bouwd. Vandaar gaat een rechte lijn zuidwaarts, dwars door wat nu het Groene Hart ge­<br />

noemd wordt, ten oosten van Zevenhoven, Nieuwkoop, Slupich (Sluipwijk bij Reeuwijk) en<br />

40 Huisarchief Twickel inv.nr. 7768 en concept regestlijst voorl. nr». 234 en 27.3-277, 1552 (25 mei) en 1569 (20 mei);<br />

ARA. Hof van <strong>Holland</strong> inv.nr. 42 f. 33v. 1569 (20 mei) en inv.nr. 45 f. 70-lv, 1580 (5 sept.); ARA, Archief heren van<br />

Katwijk en Valkenburg inv.nr. 795. 1608. Het plakkaat van 1569 wordt genoemd bij Sigal, 'De Vlaardingse paarden­<br />

markt', 2-3 eir Sloof. 'Handel lussen kruisen', 1 13. Pelinc k, 'De paardenmarkt te Valkenburg', 81 en (ansen, '1282.<br />

700 jaren vermelding', 2.3 noemen nog een plakkaat van 1586 (21 aug.), bewaard te Leiden. Over de marktkruisen<br />

ook Fockema Andreae. 'Ken HoUandsche grondheerlijkheid', 54. Met 'marktwede' wordt gedoeld op een wijgelei-<br />

de waarmee men gedurende de omschrev en periode juridisch niet aangesproken kon worden op eerdere vergrij­<br />

pen, zelf of door mede-poorters begaan.<br />

41 Afgedrukt bij Van der Gouw, Hel ambacht Voorschoten, 105-107 (bijlage) nr. 39 19 juli.<br />

42 ARA, Archief van de heren van Katwijk en Valkenburg inv.nr. 798, opgeborgen in de Algemene Kaartenverzameling<br />

o]) het .ARA onder code 4.WKF: nr. 27.<br />

43 ARA, Archief van de heren van Katwijk en Valkenburg inv.nr. 799.<br />

101


De <strong>Holland</strong>se paardenmarkten van de heer Van Wassenaer: de drie V's (1554-1610)<br />

-V<br />

Afb. 1. Het tolvrije gebied van de Wassenaerse naardenmarkren nn de mw. IWP,,,,,.,. V „ „ P„,I..,<br />

ment, 48 x 67.5 cm., schaal ca. I: 25.000. Foto Algemeen Rijksarchief, Den Haag.<br />

102


De <strong>Holland</strong>se paardenmarkten van de heer Van Wassenaer: de drie V's (1554-1610)<br />

Steyn. Stein is een polder ten oosten van Gouda. Opvallend is, dat hier het klooster Emaus<br />

(waar Erasmus nog heeft gewoond) getekend is, dat in 1549 al was afgebrand. Bij Stein komt<br />

de lijn aan de zuidgrens: de <strong>Holland</strong>se IJssel. Buiten het genoemde tolvrije gebied is slechts<br />

de positie van Dordt (Dordrecht) en Amsterdam aangegeven. 4<br />

'Amsterdam was, zo bleek hier­<br />

boven, tenminste sinds 1360 al tolplichtig op de drie jaarmarkten.<br />

De plaatsen die in de Vlaardingse tolrekening van 1581 als niet tolvrij maar binnen Hol­<br />

land gelegen werden genoemd (zie hierboven), zijn in overeenstemming met de kaart voor<br />

de markt te Valkenburg. Het lijkt dan ook logisch dat de kaart van toepassing was voor alle­<br />

drie de paardenmarkten.<br />

Deze gedachte wordt bevestigd door een perkamenten kaart die op het gemeentearchief<br />

te Leiden wordt bewaard en die hetzelfde gebied weergeeft, maar een afwijkende tekst in de<br />

cartouche kent (afb. 2): 'Deese Steeden ende Dorpen in Hollant verstaet wel mij, Sijn tot<br />

Vlaerdinck tot Voerschoeten ende tot Valckenburch meede, In mijn Heer van Wassenaers<br />

paerdemarckts tollen vrij, Gelijck zij luijden over die vijftien jaeren deeden, 1565'. Het tol­<br />

vrije gebied was dus zeker sinds 1515 op gelijke wijze begrensd.<br />

Het betreft hier een eind-18e- of begin-19e-eeuwse zeer nauwkeurige kopie van een kaart<br />

uit 1565."' De ingekleurde kopie op perkament is dermate goed dat aan een veel oudere<br />

kaart zou worden gedacht, als niet rechtsonderaan in modern handschrift stond: 'par Jaques<br />

Bureau', wat een datering in de Frans (-Bataafse) tijd aangeeft. 17<br />

De originele kaart uit 1565 is<br />

voor zover ik weet niet bewaard.<br />

Merkwaardig is dat de rentmeester van het huis van Wassenaer in een proces voor het Hof<br />

van <strong>Holland</strong> medio 16e eeuw volhield, dat Spaarnwoude zich ten onrechte beriep op tolvrij­<br />

dom bij de Wassenaerse tollen te Gouwesluis (de genoemde scheepvaarttol), te Katwijk (een<br />

vistol) en Valkenburg (de paardentol). De rentmeester spreekt van een boek met een gespe­<br />

cificeerde lijst van steden en dorpen die vrij zouden zijn van de Wassenaerse tollen; Spaarn­<br />

woude zou daar niet in staan. Van cartografisch bewijsmateriaal voor de grenzen van het tol­<br />

vrije gebied maakt hij geen melding. 48<br />

Spaarnwoude viel blijkens de beide kaarten voor de<br />

paardentollen wèl binnen het tolvrije gebied en staat daar ook letterlijk op genoemd. Voor<br />

cle Wassenaerse scheepvaarttol en vistol golden andere bepalingen ten aanzien van tolvrij­<br />

dom. Ze werden door de rentmeester ten onrechte op één hoop geveegd. Zo werd Purmer-<br />

44 S.J. Fockema Andreae, Hoogheemraadschap van Rijnland (Leiden 1934) 142. Over de betekenis van de term 'gemeenlandshuis';<br />

(,. 't Hart. Hetgemeenlandshuis teSpaarndam (uitgave Hoogheemraadschap Rijnland 1982) 3. Het gebouw<br />

werd in 1645 afgebroken (zie ook noot 23 hiervoor).<br />

45 Vermeldenswaard zijn verder de ingekleurde wapens van rle familie Van Wassenaer en van de graaf van <strong>Holland</strong> en<br />

de schepen die op de Noordzee èn Maas zijn getekend. Aardig is ook cle Latijnse tekst die melding maakt van de ligging<br />

van de Brittenburg ('Ostium Rheni & arx bic olim Brittannica'), die voor Katwijk in cle zee is aangegeven en<br />

verder het kerkje van Berckhey bij Katwijk in de duinen getekend; een dorpje dat later geheel overstoven is door<br />

het zand (W.J.J.C. Bijleveld, 'Hetdemembrementvan de heerlijkheid van Wassenaer', Nederlandsche Leeuw54 (1936)<br />

k. 58-60, aldaar k. 59).<br />

46 GA Leiden, kaart nr. 70252, volgens de beschrijving zou de kaart eerder rond 1700 gekopieerd zijn door Cornelis<br />

van Alckemade.<br />

47 Ook hier is een opmerking te vinden over cle Brittenburg: Den Ryn hier in Sec te loepen plach, anno 1520 men dieplaats<br />

vant huys te Britten sach' (vgl. over de storm van 1520 waai bij cle fundamenten droogvielen: H. Dijkstra en<br />

F.C.J. Ketelaar. Brittenburg (Bussum 1965) 10). Het gaat hiermee om de (tot nu toe onbekende en) op één-naoudste<br />

vermelding van de Brittenburg; de vermelding uit 1565 op deze kaart is toe te voegen aan de lange lijst betreflende<br />

de iconografie van dit bouwwerk, Brittenburg, 104.<br />

48 Archiefdienst Kennemerland. are hief Spaarnwoude inv.nr. 215 (ik heb niet nader gezocht in het archief van het<br />

Hof van <strong>Holland</strong>). Ongedateerde processtukken vair mi. Cornelis de Jonge rentmeester van Wassenaer. Mr. Cornelis<br />

Huysmans en Jan van Soimcvclt worden genoemd als tollenaars te Gouwesluis. De Wassenaerse vistol te Katwijk<br />

behandel ik uitgebreider in het vis-themaniumner van het <strong>Tijdschrift</strong> voor zeegeschiedenis (nog te verschijnen).<br />

103


De <strong>Holland</strong>se paardenmarkten van de heer Van Wassenaer: de drie V's (1554-1610)<br />

Afb. 2. Het tolvrije gebied van de Wassenaerse paardenmarkten op de Iaat-18e- o( vroeg-19e-eeuwse kopie<br />

van een kaart uit 1565. Perkament, 32 x 45 cm. Foto Gemeentearchief Leiden.<br />

lo l


De <strong>Holland</strong>se paardenmarkten van de heer Van Wassenaer: de drie V's (1554-1610)<br />

end in 1414 door Filips IV van Wassenaer tolvrij verklaard van de Gouwesluis, terwijl het buiten<br />

het tolvrije gebied van de paardenmarkten viel. 49<br />

Besluit<br />

Het blijft opmerkelijk, dat de drie marktplaatsen hun positie eeuwenlang konden behouden.<br />

De strijd van de steden tegen plattelandsmarkten in <strong>Holland</strong> heeft in het geval van de paar­<br />

denmarkten van Voorschoten en Valkenburg geen succes opgeleverd. De paardenjaarmarkt<br />

van het dorp Stolwijk in de Krimpenerwaard werd reeds in 1412 door graaf Willem VI ver­<br />

plaatst naar de stad Schoonhoven.'" De gevestigde naam en faam van de Wassenaerse mark­<br />

ten zal hierbij zeker hebben meegespeeld. Een verzoek van het nabij de drie V's gelegen<br />

dorp Monster uit 1581 tot het houden van een vrije paardenmarkt in september, werd dooi­<br />

de Staten van <strong>Holland</strong> bijvoorbeeld wel afgewezen. 7<br />

' 1<br />

De aanvraag lijkt overigens een bewijs<br />

temeer voor het belang van de paardenfokkerij en -handel in dit deel van <strong>Holland</strong>.<br />

Met name uit de verschuiving in de verhouding tussen vrije en onvrije paarden (grafiek 2)<br />

is volgens mij af te leiden dat de markten hun interregionale functie steeds meer gingen ver­<br />

liezen. In de jaren tot 1580 lag het aandeel vrije paarden dat in het tolvrije deel van <strong>Holland</strong><br />

werd afgezet op zo'n 10%, rond 1590 op zo'n 20%, in 1600 op bijna 30% en in 1605 zelfs bijna<br />

op 40%. In 1610 was de uitvoer buiten <strong>Holland</strong> weer gestegen tot een kleine 70%, mogelijk een<br />

gevolg van het Twaalfjarig Bestand dat in 1609 van kracht werd. De totalen aan verhandelde<br />

paarden van vóór de Opstand werden echter bij lange na niet meer gehaald. Het lijkt er sterk<br />

op dat het paard als <strong>Holland</strong>s exportproduct na de 16c eeuw verdween. Wat op den duur over­<br />

bleef waren paardenmarkten met een regionale functie, waar jaarlijks een aanzienlijk kleiner<br />

49 Huisarchief Twickel inv.nr. 7754 (afschrift 15e eeuw) mei bevestiging door graaf Willem VI. In 1415 (17 nov.) verklaarde<br />

Jacop Doede Ghvsensz. tollenaarvan de burggraaf van Leiden 'ter Gousluis'vanwege Purmerend 1 nobel te<br />

hebben ontvangen, schuldig over 1415 (Inventaris Oud Archief Purmerend regest nr. 15).<br />

50 Streekarchief Krimpenerwaard, Oud Archief Schoonhoven inv.nr. 947, c harter 27 juni.<br />

51 Resoluties Staten van <strong>Holland</strong>, 2jan. Over markten in dorpen en cle strijd door steden daartegen ook: Noordegraaf,<br />

Atlas mm ie Nederlandse marktsteden, 47-48.<br />

105


De <strong>Holland</strong>se paardenmarkten van de heer Van Wassenaer: de drie V's (1554-1610)<br />

aantal paarden werd verhandeld. Midden 18e eeuw werden te Valkenburg jaarlijks nog maar<br />

zo'n 200 paaiden verhandeld. Herkomstplaatsen van de kopers worden niet genoemd, maar<br />

uit het feit dat het onderscheid tussen vrije en onvrije paarden niet meer gemaakt werd is waar­<br />

schijnlijk af te leiden dat de kopers uit het omliggende deel van <strong>Holland</strong> kwamen. 32<br />

Tabel 3: Verhandelde paarden op de markten van de heer Van Wassenaer 1554-1610<br />

a a l<br />

l ' (on)vrij Vlaardingen Voorschoten Valkenburg totaal<br />

1554 onvrij 757 134 1984 2875<br />

vrij 61 54 179 294<br />

subtot. 818 188 2163 3169<br />

1560 onvrij 775 126 1683 2584<br />

vrij 105 18 145 268<br />

subtot. 880 144 1828 2852<br />

1 5 7 0<br />

onvrij 996 81 1588 2665<br />

vri<br />

j 122 60 191 373<br />

subtot. 1118 141 1779 3038<br />

1580 onvrij 436 24 1178 1638<br />

vr<br />

'j 52 35 155 242<br />

subtot. 488 59 1333 1880<br />

1581 onvrij 866 ? ? ?<br />

vrij 64 ? ? ?<br />

subtot. 930 ? ? ?<br />

1590 onvrij 244 24 444 712<br />

vrij 40 11 106 157<br />

subtot. 284 35 550 869<br />

1598 onvrij 416 42 778 1236<br />

vrij 117 26 202 345<br />

subtot. 533 68 980 1581<br />

1600 onvrij 187 - 611 798<br />

vrij 112 23 185 320<br />

subtot. 299 23 796 1118<br />

1605 onvrij 140 8 558 706<br />

vrij 131 10 286 427<br />

subtot. 271 18 844 1133<br />

1610 onvrij 167 6 549 722<br />

vrij 93 39 210 342<br />

subtot. 260 45 759 1064<br />

52 ARA, Archief van cle heren van Katwijk en Valkenburg inv.nrs. 798 e.v., rekeningen paardenmarkt Valkenburg 1757<br />

en later, vgl. ook Pelinck, 'De paardenmarkt te Valkenburg', 84.<br />

106


Boekbesprekingen<br />

Rondom Vermeer<br />

ba 1935 werd ie Rotterdam de eerste overzichtstentoonstelling van werk van Johannes Vermeer georga­<br />

niseerd. Onder de titel "Vermeer - oorsprong en invloed' werd hier een monument voor de Delftse<br />

schilder opgericht. De begeleidende catalogus zette dan ook hoog in: 'Naast Rembrandi verheft zich de<br />

figuur van Vermeel boven alle andere kunstenaars van het groote tijdperk der zeventiende eeuw'. Over<br />

de plaats van Vermeer in de Nederlandse kunstgeschiedenis hadden de organisatoren dus geen enkele<br />

twijfel.<br />

Deze Rotterdamse tentoonstelling was de logische afsluiting van de herontdekking van de schilder,<br />

die met de wens van koning Willem I hel Gezicht op Delft een prominente plaats te geven in het Maurits-<br />

huis een voorzichtige start had gemaakt en door de publicatie van Thoré-Bürgers baanbrekende artikel<br />

111 liet gezaghebbende Gazelle des beaux-arts (f866) in een stroomversnelling was geraakt. Met ontzag<br />

weid in de tweede helft van de 19e eeuw over het werk van de schilder gesproken. Maar over de figuur<br />

Vermeer wist men weinig (e vertellen. 'Jean ver Meer ott Van der Meer, de Delft, Né vers 1632? - mort<br />

en [...]' gaf Charles Blanc in 1.860 als hulpeloze titel mee aan een artikel dat de stand van zaken wilde sa­<br />

menvatten. En Thoré-Bürger probeerde het gebrek aan relevante biografische gegevens te verhullen<br />

door Vermeer te tooien met de geuzennaam 'de sfinx van Delft'.<br />

Dit gebrek aan achtergrondinformatie verhinderde de kunstkenners overigens niet lal van werken<br />

aan de Delftse meesier toe te schrijven, vaak slechts op basis van een vluchtig onderzoek of primitieve af­<br />

beeldingen in museumcatalogi. Fouten waren daarbij onontkoombaar. Zo wist Thoré-Bürger het werk<br />

van Vermeer niet le onderscheiden van zijn Haarlemse naamgenoot, een landschapschilder. En op de<br />

Rotterdamse overzichtstentoonstelling waren maar liefst zes van de vijftien tentoongestelde 'Vermeers'<br />

niet van de hand van deze schilder. Dit alles maakte Vermeer natuurlijk een gemakkelijke prooi voor<br />

hagiografen en vervalsers, met Han van Meegeren als bekendste voorbeeld.<br />

Over diens Emmaüsgangers verscheen onlangs een fraai uitgevoerd boekje van de hand van Dicderik<br />

Kraaijpoel en Harry van Wijnen. Han van Meegeren 18S9-1947 en zijn meesterwerk van Icrwwrvertelt het<br />

verhaal van Van Meegeren en zijn mecstervervalsing. Dat verhaal is bekend genoeg. Na de oorlog opge­<br />

pakt op verdenking van collaboratie door de verkoop van een schilderij van Vermeer aan Göriiig, be­<br />

kent Van Meegeren de vervalser te zijn van onder andere AL- Emmaüsgangers, in 1937 door kunstkenner<br />

Abraham Bredius als een vroege Vermeer geïdentificeerd en sindsdien een van de pronkstukken van<br />

het Museum Boymans. Om zijn gelijk ie bewijzen, vervaardigt Van Meegeren tijdens zijn gevangenschap<br />

Christus en de schriftgeleerden in de tempel in de stijl van Johannes Vermeet-. De zaak van Van Meegeren<br />

heeft wel iets van een vroeg voorbeeld van een medhrhype. van een collaborateur groeit Van Meegeren<br />

binnen korte lijd uit tot een volksheld ('the man vvho spindled Goering') die op de steun kan rekenen<br />

van verschillende bekende Nederlanders, waaronder Godfried Bomans, Simon Vestdijk en Kees Verwey.<br />

Maar lang geniet hij niet van zijn jinesl hour. Nog geen twee maanden na zijn veroordeling tot een jaar<br />

gevangenschap overlijdt Van Meegeren op 30 december 1947 aan een hartverlamming.<br />

Han van Meegeren is een amusant maar ook wat eigenaardig boek. Beide auteurs belichten ieder op ei­<br />

gen wijze facetten van Van Meegerens verhaal. Zo wijdt de schilder Kraaijpoel in zijn persoonlijk ge­<br />

toonzette bijdrage met plezier uit over de technische kwaliteiten en gebreken van Van Meegerens mees­<br />

terwerk. De journalist Van Wijnen gaat daarentegen vooral in op de 'ontdekking' van het schilderij in<br />

1937 en de rechtszaak tegen Van Meegeren. Hij oppert daarbij dat Van Meegeren misschien wel nooit<br />

een 'Vermeer' heeft vervalst en dit slechts heeft verklaard om zijn collaboratie toe te dekken. Dat klinkt<br />

spannend, maar de uitwerking van deze gedachte blijft steken in suggesties. In een artikel voor de zater-<br />

dagbijlage van de krant is dat misschien genoeg voor amusante leesstof, maar in boekvorm heeft een<br />

dergelijke werkwijze iels onbevredigends. De vele opgenomen illustraties van werk van Van Meegeren<br />

maken deze publicatie echter wel degelijk tot een 'hebbedingetje'.<br />

De Van Meegeren-affaire heeft de reputatie van hel kunstkennerschap een geduchte knauw gegeven,<br />

maar tegelijkertijd ook de weg vrijgemaakt voor een meer voorzichtige omgang met het fenomeen Ver­<br />

meer, uiteindelijk resulterend in het standaardwerk van Albert Blanken: Vermeer, uit 1987. Eindelijk<br />

werd afstand gedaan van de verafgoding van het genie, en werd Vermeer gepresenteerd als een kind<br />

van zijn tijd, beïnvloed door de lokale artistieke traditie, en in discussie met voorgangers en tijdgenoten.<br />

Enkele jaren later plaatste de Amerikaanse econoom Johan Michael Montias Vermeer bovendien stcr-<br />

1(17


Boekbesprekingen<br />

ker clan ooit in zijn historische context door in zijn Vermeer and kis indien: A web of social history (1989) een<br />

dicht net van familieleden, vrienden, buren en andere sociale relaties om de schilder te weven.<br />

Deze 'zakelijke' benadering wordt ten dele voortgezet in Johannes Vermeer, cle catalogus van de prestigieuze<br />

en succesrijke overzichtstentoonstelling in het Haagse Mauritshuis. In een viertal bijdragen<br />

wordt de lezer door erkende deskundigen geïnformeerd over Vermeers leven en werk (Arthur K.<br />

Wheelockjr.), onderwerpkeuze (Albert Blanken), werkwijze (Jorgen Wadum) en de receptiegeschiedenis<br />

van zijn werken (Ben Broos). Uit deze artikelen komt Vermeer inderdaad naar voren als een kind<br />

van zijn tijd, hecht verankerd in het Delftse artistieke milieu zoals dat na de komst van Care] Fabritius<br />

vorm had gekregen, in thematiek schatplichtig aan zijn voorgangers en tijdgenoten, uitstekend op de<br />

hoogte van cle regels van het perspectief en van de schilderkunstige beeldtaal, en door de kunstkenners<br />

van zijn tijd erkend. Kortom: Vermeer was een bijzonder schilder, een uitstekend vakman bovendien,<br />

maar daarom zijn tijd nog niet vooruit.<br />

En wie dat niet wil óf kan geloven moet de bundel De <strong>Holland</strong>se samenleving in de tijd van Vermeerei<br />

maar eens op naslaan. Vermeer mocht in zijn werk clan hebben gekozen voor eenvoud, rust en stilte,<br />

maar als Delfts burger, vermaard schilder, hoofd van een kinderrijk gezin en zaakwaarnemer van zijn<br />

schoonmoeder Maria van Thins stond hij middenin het maatschappelijk leven van zijn tijd. In de door<br />

Donald Haks en Marie Christine van der Sman met zorg geredigeerde bundel maken we kennis met facetten<br />

van dat leven: het stadsbeeld, de sociaal-economische omstandigheden, religie en kerk, de rechtspraak,<br />

het gezinsleven, kunstmarkt en muziekleven. Tezamen bieden de negen opgenomen bijdragen<br />

een helder beeld van Vermeers tijd. Specialisten zullen er veel bekends in aantreffen, maar als algemene<br />

inleiding op de 17e-eeuwse samenleving in een <strong>Holland</strong>se stad is de bundel zeker een succes te noemen.<br />

Sommige auteurs zijn er bovendien in geslaagd nieuwe inkijkjes in Vermeers leven te geven. Zo<br />

komt P.H.A.M. Abels door uit te gaan van de religieuze pluriformiteit in het 17e-eeuwse Delft tot de<br />

conclusie dat Vermeer behoorde tot de brede middengroep van mensen die in religieus opzicht (nog)<br />

geen keuze hadden gemaakt. Net als zijn ouders trad Vermeer nimmer toe tot de gereformeerde kerk.<br />

Daarentegen kwam hij door zijn huwelijk met de katholieke Catharina Bolnes in een katholiek milieu<br />

terecht, maar dat maakte hem niet automatisch tot katholiek. Natuurlijk, in zijn nieuwe omgeving werd<br />

hij geconfronteerd met schilderijen met een katholieke thematiek en was het niet ongewoon dat zijn<br />

jongste zoon bij de doop de voornaam [gnatius meekreeg, als eerbetoon aan Ignatius van Loyola, de<br />

stichter van de jezuïetenorde. En in zijn laatste jaren vervaardigde hij bovendien met het schilderij Allegorie<br />

op het geloof een geloofsexpressie in olieverf. Maar dit was nadrukkelijk een opdrachtwerk, en de onhandige<br />

uitvoering, zo redeneert Abels, is een mooie aanwijzing dat Vermeer het rooms-kafholicisme<br />

onvoldoende had geïnternaliseerd om deze overtuiging geloofwaardig op het doek gestalte te geven.<br />

'Op deze wijze', zo besluit hij zijn bijdrage, 'heeft Johannes Vermeer op subtiele wijze in zijn werk een<br />

signaal nagelaten, dat hij een onvoorwaardelijke geloofskeuze niet kon of wilde maken' (p. 77).<br />

Het mooiste artikel in de bundel is van de hand van Donald Haks. In een tiental pagina's schetst hij<br />

met vaardige hand het huishouden van Vermeer. Dat betrof overigens dooi de vele kinderen (vijftien<br />

geboorten) en een inwonende schoonmoeder in demografisch opzicht een hoogst eigenaardig huishouden.<br />

In maatschappelijk opzicht echter kent Vermeers levensverhaal tal van overeenkomsten met<br />

dat van succesvolle burgers. Als zoon van ouders uit de kleine burgerij weet hij door zijn huwelijk in hogere<br />

sociale sferen te komen, met goede financiële vooruitzichten. Maatschappelijk gaat het Vermeer<br />

dan ook lange tijd voor de wind. Hij bewoont een ruime woning, presenteert zich naar buiten als 'sinjeur',<br />

oriënteert zich sterk op zijn prestigieuze schoonfamilie, en is als schutter en hoofdman van het<br />

Sint Lucasgilde een aanzienlijk burger. Van populaire noties als zou Vermeer in kommervolle omstandigheden<br />

of in maatschappelijk isolement hebben geleefd, moet Haks terecht niets hebben.<br />

Vermeer als gewone 17e-eeuwer. Sommige kunsthistorici blijven er moeite mee houden, zeker zodra<br />

de kunstwerken ter sprake worden gebracht. Hel melkmeisje, zo leren we bijvoorbeeld op pagina 111 van<br />

de tentoonstellingscatalogus Johannes Vermeer, zou weieens geïnspireerd kunnen zijn op een Italiaans<br />

schilderij van de legendarische koningin Artemisia: 'Zijn hele persoonlijk arsenaal aan schildertechnieken,<br />

zijn meesterlijke beheersing van licht en perspectief, wendde Vermeer aan om een illusie van de<br />

werkelijkheid te geven. Inhoudelijk liet hij zich inspireren door een historiestuk van de liefhebbende<br />

koningin Artemisia, waarbij de voorstelling van hel eenvoudige dienstmeisje nog aan betekenis wint.<br />

Hoe tastbaar echt cle keukenmeid ook mag lijken, door dil alles wordt het een tijdloos schilderij, een ab-<br />

108


Boekbesprekingen<br />

stract ideaal van deugdzaamheid'. Dil taalgebruik illustreert duidelijk hoe de doorgaans nuchtere aan­<br />

pak uit de inleidende artikelen in het catalogusgedeelte vanjohannes Vermin herhaaldelijk plaats maakt<br />

voor onverholen bewondering voor de (vermeende?) tijdloze schoonheid van Vermeers oeuvre. Tegen<br />

zoveel schoonheid zijn kennelijk maar weinig kunsthistorici bestand. Van het ene op het andere mo­<br />

ment worden zij kunstkenners, die ons leken deelgenoot willen maken van de geheimen van grote<br />

Kunst. Maar of dat ook bijdraagt tot een beter begrip van de 17e-eeuwer Johannes Vermeer?<br />

Paul Knevel<br />

Naar aanleiding van: A.R. Wheelockjr. e.a (red.),Johannes Vermeer (cal. tent. Mauritshuis Den Haag. National Gallen<br />

of Ari Washington: Zwolle: Uitgeverij Waanders. 1995, 229 hl/., ISBN 90-400-9793-3 (geh.), 90-400-9801-8 (pb.));<br />

D. Haks en M.C. van der Sman (red ). De <strong>Holland</strong>se samenleving in de tijd van Vermeer (/.wolk- Uitgeverij Waanders<br />

1996, 144 blz., ISBN 90-400-9822-0); I). Kraaijpoel en H. v an Wijnen, Han van Meegeren 1889-1947 en zijn meesterwerk,<br />

van Vermeer (Zwolle: Uitgeverij-Waanders, 1996, 96 blz., ƒ 24,95, ISBN 90-400-9797-6)<br />

Recensies<br />

J.A.M.Y. Bos-Rops, Graven op zoek naar geld. De in­<br />

komsten van de graven van <strong>Holland</strong> en Zeeland,<br />

1389-1433 (<strong>Holland</strong>se Studiën 29; Hilversum:<br />

Verforen, 1993, 426 blz., 31., ISBN 90-70403-31-5)<br />

Voor de laat-middeleeuwse vorst was het geld het<br />

centrale probleem bij het uitoefenen van het<br />

landsbestuur; daarin verschilt hij niet van de mo­<br />

derne regeerder. Het steeds uitdijende ambtena­<br />

renapparaat, de regelmatig voorkomende oorlog­<br />

voering met legers waarin de beroepssoldaten een<br />

steeds grotere rol gingen spelen, de groeiende<br />

uitgaven voor representatieve doeleinden, alles<br />

werkte eraan mee dat acute geldnood voor de<br />

vorst steeds dreigde of zelfs dagelijkse realiteit<br />

was. De traditionele middelen om aan geld te ko­<br />

men - de inkomsten uit cle eigen domeinen, zoals<br />

tolheffingen en belastingen als schot en bede-<br />

voorzagen niet meer in de behoefte, en de vor­<br />

sten en hun financiële ambtenaren waren ge­<br />

dwongen nieuwe wegen te zoeken om de ingeze­<br />

tenen van het land te bewegen tot afdracht van<br />

gelden aan de overheid. Over de manier waarop<br />

de graven van <strong>Holland</strong> en Zeeland in de jaren<br />

1389-1433 oplossingen hebben gezocht voor dit<br />

probleem, heeft J.A.M.Y. Bos-Rops een dissertatie<br />

geschreven.<br />

Het boek heeft een logische en strakke opzet.<br />

Het opent met een inleidend hoofdstuk, waarin<br />

kort het onderzoeksdoel wordt uiteengezet, als­<br />

mede de methodologische aanpak en de proble­<br />

men daarbij, die vooral voortkomen uit de hiaten<br />

in het bronnenbestand en uit complicerende fac­<br />

toren als de laat-middeleeuwse budgettaire door-<br />

schuiftechnieken en de ingewikkelde monetaire<br />

situatie. Ook wordt hel bronnenmateriaal doorge­<br />

licht; er is voornamelijk gebruik gemaakt van stuk­<br />

ken uit het archief van de grav en van <strong>Holland</strong>. In<br />

hoofdstuk I geeft de auteur een beschrijving van<br />

de toestand van de <strong>Holland</strong>s-Zeeuwse overheidsfi­<br />

nanciën in 1389, het jaar waarin Albrecht van Bei­<br />

eren formeel graaf wordt, het beginpunt van de<br />

studie. Hier vinden we ook een belangrijk over­<br />

zicht v an de manieren van boekhouden in de gra­<br />

felijke administratie en van het (chaotische) geld­<br />

verkeer in die tijd. In de volgende hoofdstukken<br />

II-V wordt per regeerperiode van de afzonderlijke<br />

graven of gravinnen bestudeerd hoe die vorsten<br />

de liquide middelen trachtten te verwen-en om<br />

hun politieke doelen te verwezenlijken. Achter­<br />

eenvolgens komen zo aan bod Albrecht (1389-<br />

1404), Willem VI (1404-1417), de periode van<br />

strijd tussen Jacoba van Beieren, Jan van Brabant<br />

en Jan van Beieren (1417-1425) en Filips van<br />

Bourgondië (vanaf 1425). Het eindpunt van de<br />

studie valt in 1433, wanneer Jacoba formeel af­<br />

stand doet van de grafelijke waardigheid ten gun­<br />

ste v an Filips, waarna <strong>Holland</strong> en Zeeland worden<br />

geïntegreerd in het Bourgondische statencom-<br />

plex, en een deel van hun financiële zelfstandig­<br />

heid en eigenheid verliezen. In het afsluitende<br />

hoofdstuk VI wordt de situatie geschilderd zoals<br />

die rond 1433 in het graafschap bestond, en wor­<br />

den de ontwikkelingen gedurende de hele bestu­<br />

deerde periode samengevat.<br />

Met name de hoofdstukken II-V zijn opge­<br />

bouwd volgens een vast patroon: na een kort over­<br />

zicht van de politieke ontwikkelingen in de betref­<br />

fende periode volgen overzichten van grafelijke<br />

inkomsten uil het domein (mei gegevens over<br />

omvang, inrichting- en beheer van het domein),<br />

uitleningen door ambtenaren (en de bezoldiging<br />

van die functionarissen), uit de lollen en uil de<br />

muntslag. Daarna worden de buitengewone in-<br />

109


Boekbesprekingen<br />

komsten behandeld: lijfrenten en leningen, be­<br />

den en soudijgeld. Een samenvatting besluit het<br />

hoofdstuk. Deze systematische aanpak komt cle<br />

overzichtelijkheid van het boek ten goede, maar<br />

degene die het hele werk doorleest, wordt zo wel<br />

geconfronteerd met veel herhalingen in de stof.<br />

Bos-Rops beschrijft hoe een reeks van oorlo­<br />

gen, die de graven met name in de periode 1393-<br />

1428 voerden, hebben gezorgd voor een sterke<br />

stijging van de uitgaven. Deze extra-kosten waren<br />

niet op te brengen uit de traditionele grafelijke<br />

domeininkomsten, bijvoorbeeld belastingen als<br />

jaarbede (<strong>Holland</strong>) en schot (Zeeland), omdat de<br />

hoogte daarvan vast lag. Andere inkomsten liepen<br />

zelfs terug: zo ontvingen de graven in tijd van oor­<br />

log minder geld uit de tollen, vanwege de in die<br />

onrustige tijden afgenomen handelsactiviteiten.<br />

De graven moesten dus extra gelden zien te ver­<br />

werven. Daartoe vonden zij verschillende wegen.<br />

Een mogelijkheid bestond uit het aanspreken van<br />

hun ambtenaren, die hun heer grote sommen<br />

geld moesten lenen, of hun ambt in pacht hiel­<br />

den van de graaf. Ook werden de voorheen inci­<br />

dentele belastingen, de beden, steeds meer veran­<br />

derd in regelmatig op te brengen betalingen.<br />

Nieuwe belastingen vervingen soms oude feodale<br />

verplichtingen: zo betaalden de onderdanen<br />

voortaan soudijgeld in plaats van in persoon deel<br />

te nemen aan de grafelijke veldtochten. Voorts<br />

leenden de graven op grote schaal geld, vooral bij<br />

de steden van het graafschap. Dit gebeurde vaak<br />

in de vorm van lijfrenten, die ten behoeve van de<br />

landsheer werden verkocht door de steden, die<br />

anders dan cle graaf wel kredietwaardig werden<br />

geacht. Zo nam in de grafelijke financiën het aan­<br />

deel van de buitengewone inkomsten sterk toe in<br />

verhouding tot de reguliere inkomsten uit het do­<br />

mein. De verschillende graven hebben die ontwik­<br />

keling structureel aangepakt. Ten gevolge daar­<br />

van groeide de administratieve eenheid van het<br />

land; de grotere en kleinere regio's daarbinnen<br />

werden steeds meer op uniforme wijze belast.<br />

Ook is duidelijk dat de steden, die de meeste fi­<br />

nanciële steun verleenden, een steeds belangrij­<br />

ker stem verwierven in het centrale overleg over<br />

beleidszaken; overigens kwamen de steden later<br />

in de 15e eeuw zeifin grote financiële problemen,<br />

juist vanwege de lijfrenten.<br />

Graven op zoek naar geld is een belangrijk boek;<br />

niet voor niets heeft het nu al de status van stan­<br />

daardwerk gekregen. De auteur heeft fundamen­<br />

teel onderzoek verricht naar het financiële func­<br />

tioneren van het bestuursapparaat in <strong>Holland</strong> en<br />

I 10<br />

Zeeland, in een periode waarin op dat terrein veel<br />

ontwikkelingen plaatsvonden, die nog lang door<br />

zouden werken. Het boek is gebaseerd op inten­<br />

sieve studie van omvangrijk en weerbarstig bron­<br />

nenmateriaal; veel resultaten daarvan hebben<br />

hun neerslag gevonden in de bijlagen, die ook<br />

voor volgende onderzoekers van grote waarde<br />

kunnen zijn. Nog lange tijd zal niemand, die de<br />

geschiedenis van het graafschap in de late middel­<br />

eeuwen bestudeert, om dit boek heen kunnen.<br />

Het belang ervan overstijgt natuurlijk verre dat<br />

van de louter financieel-economische geschiede­<br />

nis: ook bij onderzoek op het terrein van de insti­<br />

tutionele en polilieke geschiedenis biedt dit boek<br />

veel aanknopingspunten. Zelfs de cultuurhistori­<br />

cus kan hier materiaal vinden. Zo maken de fraaie<br />

afbeeldingen van bladen uit de grafelijke rekenin­<br />

gen, vooral van gedecoreerde initialen daaruit,<br />

duidelijk dat die ook eens onderwerp van kunst­<br />

historisch onderzoek zouden moeten vormen.<br />

Ondergetekende, een leek op dit gebied, viel al­<br />

thans een initiaal op uit een rekening uit 1396<br />

met in het penwerk de afbeelding van een draakje<br />

(p. 73), dat doet denken aan de draakjes zoals die<br />

in die periode kenmerkend waren voor de<br />

Utrechtse school van handschriftdecoratie.<br />

J.W.J. Burgers<br />

Woest en ledig? Nederland vóór Willibrord (Thema­<br />

nummer van Madoe. <strong>Tijdschrift</strong> over de middeleeuwen<br />

jaargang 9 nummer 3, oktober 1995; Hilversum:<br />

Verloren, 111 blz.., ISSN 0922-369-X, ISBN 90-<br />

6550-276-9, ƒ] 1)<br />

Er is weinig bekend over hoe Nederland eruit zag<br />

in de periode van 400 tot 700 na Christus. Van de<br />

bewoners in die tijd weet men niet goed of men<br />

ze als Germaans of als Romeins moet beschou­<br />

wen. De belangrijkste bronnen die historici ter<br />

beschikking staan voor de bestudering van deze<br />

tijd, zijn archeologische vondsten. In het voor­<br />

woord van dit themanummer van Madoc wordt<br />

ons verteld dat onder invloed van de archeologie<br />

de beeldvorming over die periode de laatste tijd<br />

nogal veranderd is. Opvallend genoeg echter<br />

wordt geopend met een bijdrage van F. Theuws,<br />

die vaststelt dat de archeologen in het recent her­<br />

nieuwde debat over de etnische identiteit van de<br />

bewoners van onze streken nog geen inbreng<br />

van betekenis gehad hebben. Zolang ze volgens<br />

de traditionele methoden blijven werken, zal dit


volgens de auteur ook niet mogelijk zijn. Men zal<br />

het idee los moeten laten dat de materiële cultuur<br />

die men bij opgravingen aantreft, een directe<br />

afspiegeling vormt van iemands etnische herkomst.<br />

Overigens wordt er door verscheidene<br />

auteurs in dit tijdschrift verrassend positief gesproken<br />

over amateur-archeologen. Deze blijken<br />

meer dan eens een belangrijke bijdrage te hebben<br />

geleverd aan de inventarisatie van bepaalde<br />

voorwerpen en zijn blijkbaar niet allemaal de<br />

schatgravers waar ze elders nogal eens voor worden<br />

uitgemaakt.<br />

In een interview van Ottie Thiers met Judith<br />

Schuyf komen - helaas zeer kort - enkele interessante<br />

gegevens over prehistorisch en heidens Nederland<br />

aan bod. Deze historica gebruikt het<br />

landschap als uitgangspunt voor haar onderzoek<br />

en gebruikt archeologische en schriftelijke bronnen<br />

als aanvulling, hetgeen tot verrassend nieuwe<br />

ontdekkingen heeft geleid.<br />

Een ander item in dit nummer is de vraag naar<br />

de continuïteit van de bewoning van deze streken.<br />

R. Rijntjes bestrijdt de opvatting dat de Franken<br />

pas met de steun aan de missionering van Willibrord<br />

hun expansiepolitiek startten. Volgens hem<br />

waren er al veel vroeger contacten en was de kerstening<br />

slechts één manier waarmee de Franken<br />

volkeren aan zich bonden. Een andere wijze was<br />

bijvoorbeeld huwelijkspolitiek. Aan de hand van<br />

vroege kerkstichtingen in het //««-gebied kan<br />

men zien dat contacten terug te leiden zijn tot de<br />

vroeg-Mcrovingisrhe tijd.<br />

De vraag naar de continuïteit wordt ook door<br />

GJ. de Langen behandeld. Hij schrijft een klein<br />

stukje sociaal-economische geschiedenis van het<br />

Friese kweldergebied. De Friezen onderhielden<br />

vanaf hun terpen intensieve handelscontacten<br />

met onder andere Zuidoost-Engeland en Denemarken.<br />

Het geven van geschenken was bij de<br />

Germaanse volkeren een manier waarmee leiders<br />

mensen aan zich bonden.<br />

Onder leiding van N. Voorwinden kunnen we<br />

vervolgens een 'speurtocht naar de verhalen en<br />

liederen die vóór en ten tijde van de kerstening<br />

(..) in onze streken de ronde deden' ondernemen.<br />

Hier blijkt weer eens hoe schaars de schriftelijke<br />

bronnen zijn. Het artikel van Ineke Joosten<br />

en Matthijs van Nie over vroeg-middeleeuwse ijzerproductie<br />

op de Veluwe steunt weer voornamelijk<br />

op de archeologie, ditmaal bijgestaan door de<br />

chemie, die het mogelijk maakt om de herkomst<br />

van liet erts van de aldaar gevonden ijzerslakken<br />

en ijzerproducten vast te stellen. Met veel oog<br />

Boekbesprekingen<br />

voor details (hoe wist men in die tijd erts te vinden?)<br />

wordt beschreven dat de Veluwe een zeer<br />

belangrijke productieplaats was.<br />

Dit themanummer is een geslaagde poging om<br />

meer licht te werpen op een als duister te boek<br />

staande periode van de Nederlandse geschiedenis.<br />

Fr worden manieren aangereikt om bekende<br />

bronnen aan een nieuw onderzoek te onderwerpen<br />

en er worden nieuwe bronnen aangeboord.<br />

Als men de auteurs mag geloven, zal het hier zeker<br />

niet bij blijven.<br />

Joke Batink<br />

J.G Okkema e.a. (red.), Heidenen, papen, libertijnen<br />

en fijnen. Artikelen over de kerkgeschiedenis van<br />

het zuidwestelijk gedeelte van Zuid-<strong>Holland</strong> van de<br />

voorchristelijke tijd tot heden (Zesde verzameling<br />

bijdragen van de VNK; Delft: Eburon, 1994, 293<br />

blz., ISBN 90-5166-423-0)<br />

Deze bundel bestaat uit een aantal artikelen over<br />

de kerkgeschiedenis van zuidwestelijk Zuid-<strong>Holland</strong>.<br />

Auteurs met een verschillende achtergrond<br />

hebben een bijdrage geleverd, hetgeen resulteert<br />

in een bonte verzameling van artikelen over uiteenlopende<br />

onderwerpen, van de vroeg-christelijke<br />

tijd tot heden. In een beschouwend artikel van<br />

H. ten Boom wordt de beoogde gemene deler van<br />

de bundel geformuleerd: kerkgeschiedenis dient<br />

het krachtenveld tussen de kerk, de samenleving<br />

en de overheid te beschrijven. De bijdrage van<br />

G.H. Leurdijk over de Nadere Reformatie in Delft<br />

is hiervan een mooi voorbeeld. Daarin wordt onder<br />

meer beschreven hoe de kerkenraad bij liet<br />

stadsbestuur pleitte voor het verbieden van allerlei<br />

volksvermaken. Niet alle artikelen echter beschrijven<br />

de kerkgeschiedenis zoals Ten Boom dat<br />

zon doen. In het - overigens duidelijk geschreven<br />

- artikel van F. Cossee-de Wijs over doopsgezinden<br />

en remonstranten in Delft wordt nauwelijks<br />

verband gelegd tussen kerkelijke en maatschappelijke<br />

gebeurtenissen. En in liet stuk van G. de<br />

Moor over de Haagse 'mini-Granvelle' Jacob<br />

Ruysch (ca. 1440-1519) wordt niet ingegaan op<br />

leerstellige zaken. De auteur schetst het leven van<br />

een bijzondere vertegenwoordiger van de rechterlijke<br />

macht, die zich zowel in kerkelijke als in wereldlijke<br />

zaken liet gelden.<br />

Helaas zijn niet alle artikelen even leesbaar. Zo<br />

zijn niet altijd de citaten uit hel Latijn of Middelnederlands<br />

vertaald. Daarnaast worden termen ge-<br />

I I I


Boekbesprekingen<br />

bruikt die bij veel lezers waarschijnlijk onbekend<br />

zullen zijn. Leurdijk bijvoorbeeld gebruikt in zijn<br />

artikel woorden als 'irenisch' en 'independentis-<br />

me' zonder deze toe te lichten. Tenslotte moet<br />

worden opgemerkt dat onder meer A. Janse (over<br />

de verering van Onze-Lieve-Vrouwe van 's-Graven-<br />

zande) en wijlen J.L. van der Gouw (over de kerk<br />

van Putten tijdens de late middeleeuwen) wel zeer<br />

gedetailleerd verslag doen van hun onderzoek.<br />

Dat de detaillering evenwel nodig is om het beeld<br />

zo volledig mogelijk te maken, wordt duidelijk in<br />

het betoog van Van der Gouw. In de conclusie val­<br />

len alle stukjes op hun plaats. De auteur schetst<br />

een beeld van het in hoog tempo protestant wor­<br />

den van het land van Putten: door een aantal fac­<br />

toren worden in de late middeleeuwen kerkelijke<br />

functies steeds minder naar behoren vervuld. De<br />

vici'-nireyl vervangt de parochiepriester en soms<br />

blijv en functies vacant. Dat wordt erger op het mo­<br />

ment dat kerken in de 15e en 16e eeuw verarmen<br />

door overstroming. Hierdoor ontstaat een va­<br />

cuüm, dat door het protestantisme zonder slag of<br />

stoot kan worden opgevuld. Alle details vormen in<br />

de conclusie een goed uitgewerkt beeld.<br />

In de bundel wordt met name de periode van<br />

de late middeleeuwen behandeld. Daarbij krijgen<br />

naast het katholicisme veel stromingen binnen<br />

het protestantisme aandacht. M.R. Wielema bij­<br />

voorbeeld schrijft helder over het optreden van<br />

de gereformeerde kerkenraad van Moerkapelle in<br />

1705 en de ideeën van Balthasar Bekker. Deze<br />

ontkende in zijn geschriften de macht van de dui­<br />

vel en beriep zich op een niet-letterlijke bijbelin­<br />

terpretatie, die hij afleidde uit de recle. Zijn ge­<br />

dachten werden fel bestreden door de kerkelijke<br />

overheid. Desondanks kon in de gemeente Moer­<br />

kapelle, waar niemand veel scholing had genoten,<br />

zijn leer begrepen en gewaardeerd worden. Het<br />

artikel spreekt door de uitgebreide citaten zeer<br />

tot de verbeelding.<br />

Er kan geconcludeerd worden dat in de bundel<br />

interessante en onderhoudende, zowel in aard als<br />

in onderwerp zeer diverse artikelen verzameld<br />

zijn. Hierdoor zal iedere in het onderwerp geïnte­<br />

resseerde lezer iets van zijn smaak vinden. De<br />

bundel is zeer geschikt als inleiding, waarbij de<br />

uitgebreide annotatie aan het eind van elk artikel<br />

kan helpen bij het verdiepen van de kennisma­<br />

king.<br />

Ernestine J.A.M. Smit<br />

112<br />

J.J. Temminck (red.), Huis ter Kleef. Het enige kas­<br />

teel van Haarlem (Haarlem: Schuyt & Co, 1995,<br />

135 blz., ISBN 90-6097-407-7)<br />

Al honderden jaren dienen de ruïnes van Huis ter<br />

Kleef romantische schilders, aangetrokken dooi­<br />

de mysterieuze uitstraling van de ruïne, tot inspi­<br />

ratie voor hun schilderijen en tekeningen. Ook<br />

historici werden aangetrokken door de geheim­<br />

zinnige geschiedenis van het enige kasteel dat<br />

Haarlem ooit rijk is geweest. Naar de resten van<br />

dit in 1573 door de troepen van Aha opgeblazen<br />

huis vond in de jaren zeventig van de 20e eeuw al<br />

op beperkte schaal archeologisch en historisch<br />

onderzoek plaats, maat veel vragen bleven on­<br />

beantwoord. Aan het eind van de jaren tachtig<br />

ontstond mede door de schadelijke werking van<br />

de weersinvloeden op de ruïne de behoefte een<br />

poging te doen alle aspecten rond het gebouw en<br />

zijn bewoners naast elkaar te onderzoeken. De re­<br />

sultaten van dit onderzoek worden in deze bundel<br />

gepresenteerd.<br />

De eerste bijdrage in het boek, van de mediëvis-<br />

le E. Vink, is getiteld 'Opkomst en verval van een<br />

memorabel gebouw'. Zij probeert hierin aan de<br />

hand van schriftelijke en picturale bronnen de lig­<br />

ging en het uiterlijk van het kasteel vast te stellen.<br />

Tevens schetst zij een beeld van de bewoners van<br />

het Huis ter Kleef. In het tweede hoofdstuk, 'Lig­<br />

ging in relatie tot de ondergrond', gaat de archeo­<br />

loog A.M. Numan kort in op de situering van het<br />

huis in verband met de bodemgesteldheid. Daar­<br />

na nemen de bouwhistorici J. Kamphuis en A.<br />

Viersen met hun 'Bouwhistorisch verslag' de fak­<br />

kel van hem over. Uit hun onderzoek blijkt dat de<br />

oudste bebouwing van het Huis ter Kleef uit de<br />

tweede helft van de 13e eeuw stamt. Opvallende<br />

conclusie is, dat het kasteel niet gericht was op de­<br />

fensieve taken maar de functie van buitenverblijf<br />

schijnt te hebben gehad. Aangenaam van dit<br />

hoofdstuk is dat het is voorzien van verhelderen­<br />

de reconstructietekeningen, zodat de lezer zich<br />

een duidelijk beeld van de oude glorie van het<br />

Huis ter Kleef kan vormen.<br />

Vervolgens neemt Numan ons mee naar de<br />

plaats van de opgravingen en geeft hij een uitge­<br />

breide beschrijving van de graafactiviteiten. In de­<br />

ze bijdrage, 'Archeologisch onderzoek' geheten,<br />

geeft hij een systematisch en uitvoerig versla" v an<br />

de opgravingen van de verschillende delen van<br />

het kasteel. Het hoofdstuk eindigt met een be­<br />

spreking van enige vondsten die bij deze opgra­<br />

vingswerkzaamheden werden gedaan. In het daar-


opvolgende hoofdstuk gaat Numan kort in op het<br />

'Einde van het Huis ter Kleef. Hij wijdt de lezer<br />

in in de geheimen van het zwarte buskruit en ver­<br />

haalt hoe het goedje waarschijnlijk is gebruikt om<br />

het kasteel te vernietigen.<br />

In de daaropvolgende hoofdstukken gaat een<br />

vijftal auteurs in op het gebruik van hout, glas,<br />

metaal, keramiek en leer in de middeleeuwen en<br />

worden vondsten, gedaan bij het Huis ter Kleef,<br />

aan een nader onderzoek onderworpen. Het laat­<br />

ste hoofdstuk, 'Kostbare kost voor kasteelbewo­<br />

ners' van de hand van archeologe E. Esser, gaat in<br />

op de eetgewoonten.<br />

Al met al is het een zeer verzorgd boek met veel<br />

verhelderende illustraties. Helaas zijn de onder­<br />

delen over de ondergrond en over de vernietiging<br />

van het kasteel erg kort en zijn de verbanden met<br />

de rest van het boek niet direct duidelijk. Ook het<br />

gedicht 'De Doodenbruid' valt een beetje uit de<br />

toon met het voorgaande. De kracht van het boek<br />

zit hem vooral in het multi-disciplinaire karakter<br />

van het onderzoek. Het is interessant verschillen­<br />

de specialisten op het gebied van historisch en ar­<br />

cheologisch onderzoek naast elkaar te zien wer­<br />

ken en op elkaar aan te zien sluiten. Hiermee<br />

bereiken de auteurs dat wat aan het begin van het<br />

boek nog een ruïne was, na lezing een min of<br />

meer volledig herbouwd kasteel is geworden.<br />

Milo van der Burgt<br />

Boekbesprekingen<br />

bellen verduidelijken verder dit gecompliceerde<br />

onderzoek, waarvan vooral de tabellen G op p.<br />

124-125 (generaties YI-XIV) en D op p. 70-71<br />

(generaties XI-XVII) nodig zijn voor de telling<br />

der generaties en het algehele overzicht. Er<br />

wordt chronologisch teruggewerkt, van later naar<br />

vroeger, zoals bij stamboomonderzoek gebruike­<br />

lijk is.<br />

Anders dan de meeste genealogen begint de<br />

auteur, jurist als hij is, met een 'Inleiding over be­<br />

wijs', waarin hij zijn bewijsmethode verantwoordt<br />

en duidelijk maakt dat een volstrekte zekerheid<br />

over afstamming nooit kan worden verkregen,<br />

tenzij men over DNA-gegevens beschikt. Wij moe­<br />

ten het dus doen met een zo groot mogelijke ma­<br />

te van waarschijnlijkheid en aannemelijkheid, ge­<br />

baseerd op ecu zorgvuldig gebruik van de<br />

bronnen, samen met opmerkingsgave en combi­<br />

natievermogen. Daarover blijkt de auteur inder­<br />

daad te beschikken, zodat zijn resultaten geloof­<br />

waardig overkomen. Wie de moeite wil nemen,<br />

kan alles natrekken, iets waartoe ik mij niet geroe­<br />

pen heb gevoeld.<br />

Voor de niet-genealoog schuilt hel belang van<br />

dit boek niet in de eerste plaats in de fraaie stam­<br />

bomen, maar in de geschiedkundige beschouwin­<br />

gen over standen en klassen, en dan met name<br />

over adel en ridderschap in het graafschap Hol­<br />

land. We hebben hier te maken met een geslacht<br />

dat zich in de 16e eeuw op zijn wclgeborenschap<br />

beriep, terwijl zijn leden niet leefden als edelen of<br />

ridders, maar als ververiers in Waddinxveen en<br />

M. Bos, Het Stichts-<strong>Holland</strong>s geslacht Van den Bosch. omstreken en turfhandelaars in Rotterdam. Hun<br />

Voorlopig verslag van een onderzoek naar persoon en afstamming in de rechte mannelijke lijn van een<br />

voorgeslacht van Coinelis Jacobsz. (ca. 1500 - ca. schildboortig geslacht uit de 13e eeuw gaf hun<br />

1580) te Waddinxveen (Hilversum: Verloren, 1995, recht op deze kwalificatie. Gezien dit feit kon de<br />

256 blz., ISBN 90-6550-273-4, ƒ45)<br />

auteur bij het terugzoeken van hun voorgeslacht<br />

de welgeborenschap als leidraad hanteren.<br />

Hier hebben we te maken met een genealogisch Nu is dit fenomeen van de <strong>Holland</strong>se welgebo­<br />

onderzoek ter reconstructie van een stamboom renen zonder ridderlijke levenswijze maar met<br />

over ruim zes eeuwen en twintig generaties, be­ een adelsstatuut een zaak waarvoor juist in de laatginnend<br />

in de 12c eeuw met Wolfgcr van Amstel, ste jaren onder historici weer belangstelling be­<br />

ministeriaal van de bisschop van Utrecht in 1118 staat. In het proefschrift van A.L.P. Buitelaar over<br />

(tabel M op p. 196-197, generaties I-X) en eindi­ Dé Stichtse ministerialiteit en de ontginningen in de<br />

gend in de 18e eeuw met het geslacht Bos(ch) in Utrechtse Vechtstreek (Hilversum 1993) wordt uitvoe­<br />

Nieuwerkerk aan den IJssel (tabel A op p. 4-5, gerig aandacht besteed aan het daaraan ten grondneraties<br />

XV-XX), waarvan de auteur zelf afstamt. slag liggende standsbegrip, waarbij de auteur op<br />

Die laatste generaties, beginnend met de in de ti­ p. 279-280 in een uitvoerige noot in discussie<br />

tel genoemde Cornelis Jacobsz. te Waddinxveen, treedt met P.OM. Hoppenbrouwers en de opvat­<br />

"aren al gedeeltelijk uitgezocht en gepubliceerd tingen in diens proefschrift Een middeleeuwse sa­<br />

door een andere nazaat. H.M. Kuypers (in Ons menleving. Hel land van Heusden (ca. 1360-ca. 1515)<br />

voorgeslacht, 1987), op wiens werk hier dus wordt (2 dln.; Wageningen 1992). Hoppenbrouwers op<br />

voortgebouwd. Diverse andere genealogische ta­ zijn beurt heeft geantwoord in een bespreking<br />

1 1.",


Boekbesprekingen<br />

van Buitelaars boek in de Bijdragen en mededelingen<br />

betreffende de geschiedenis der Nederlanden 1 10 (1995)<br />

563-565. Daarmee is de discussie echter bepaald<br />

nog niet gesloten.<br />

Ook de auteur van het hier besproken boek, M.<br />

Bos, gaat op het werk van Buitelaar in en daarmee<br />

expliciet ook op het mijne, aangezien het mijn vi­<br />

sie is die door Buitelaar nader is uitgewerkt. Voor­<br />

al in paragraaf 4 van hoofdstuk V over 'De stand<br />

van het geslacht: ministerialiteit en adel' (p. 209-<br />

215) behandelt hij deze problematiek. De stamva­<br />

der van zijn geslacht is immers de Stichtse ministe-<br />

rialis Wolfger van Amstel uit de 12e eeuw, een<br />

dienstman van de bisschop en dus onvrij en niet<br />

van adel. Maar in de loop van de 13e eeuw gingen<br />

diens nazaten adellijke allures vertonen, zoals het<br />

zegelen met een ruiterzegel (Gijsbrecht III en<br />

Gijsbrecht IV van Amstel) en het trouwen met een<br />

adellijke dame (Egbert II van den Bosch met Oda<br />

van Wassenaar; niet eens vermeld is het feit dat<br />

Gijsbrecht III van Amstel was gehuwd met een<br />

meisje uit het geslacht van Cuyk). Daaruit leidt de<br />

auteur dan af dat er met Gijsbrecht III omstreeks<br />

1250 een verandering optrad in de stand van<br />

diens geslacht, zodat het voortaan niet meer tot<br />

de ministerialiteit maar tot de adel behoorde.<br />

Op dat punt verschillen wij (Buitelaar en ik)<br />

met hem van mening. Kort gezegd komt het hier­<br />

op neer, dat in het graafschap <strong>Holland</strong> in het<br />

midden van de 13e eeuw een splitsing in de nh-<br />

nisterialenstand werd doorgevoerd, waardoor de<br />

ridderlijk levenden onder hen voortaan werden<br />

betiteld als nobiles, edelen, en vrij waren van de<br />

belasting genaamd 'schot', terwijl de boeren-mi-<br />

nisterialen schotplichtig werden en golden als<br />

ignobiles, onedelen. De nazaten van beide groe­<br />

pen in de rechte mannelijke lijn behielden die<br />

kwalificaties ook voor de rechtbank en gingen<br />

dus twee standen vormen, de welgeborenen en<br />

de huislieden, ongeacht het sociale niveau dat ze<br />

bereikten dooi stijging of daling op de maat­<br />

schappelijke ladder. De nazaten van Wolfger van<br />

Amstel leefden in de 13e eeuw als ridders en gin­<br />

gen in het graafschap <strong>Holland</strong> dus als edelen gel­<br />

den, ondanks hun afkomst van Stichtse ministe-<br />

rialen.<br />

In hel Sticht Utrecht evenwel vond deze twee­<br />

deling van de ministerialenstand in een ridderlij­<br />

ke of edele en een niet-ridderlijke of onedele<br />

component niet plaats, zodat daar alle nazaten<br />

van 12e-eeuwse ministerialen hun voorvaderlijke<br />

stand behielden, ongeacht hun sociale niveau. Zo<br />

waren en bleven de Amstels Stichtse ministeria­<br />

1 I 1<br />

len, terwijl ze tegelijkertijd <strong>Holland</strong>se edelen wer­<br />

den. Er was dus geen sprake van de overgang van<br />

de ene stand in een andere, hetzij door een adels­<br />

verheffing of door geboorte uit een edelvrije moe­<br />

der (zie onder), maar van een leven onder twee<br />

landsheerlijkheden, het graafschap <strong>Holland</strong> en<br />

het Sticht Utrecht, met twee verschillende adels-<br />

statuten; een soort van dubbele nationaliteit dus,<br />

om het anachronistisch te zeggen.<br />

Aan de andere kant behoorde men binnen een<br />

bepaald vorstendom niet tegelijkertijd tot twee-<br />

standen, maar slechts tot één, ofwel adel ofwel mi­<br />

nisterialiteit. Zo moet ik Bos dan ook bestrijden<br />

als hij op p. 213 naar aanleiding van de overgang<br />

van de edelvrije Giselbertus uten Goye in de<br />

Stichtse ministerialiteit kort voor 1245 het 'volle­<br />

dig ondenkbaar' acht dat deze toetreding 'verval<br />

van zijn adeldom zou hebben meegebracht'. Hij<br />

noemt hem een 'ministeriaal in buitengewone<br />

dienst' en vraagt zich af of er nog meer van derge­<br />

lijke 'ministerialen hors cadre' zijn geweest.<br />

Ik wil niet ontkennen dat er enkele ministeria-<br />

lengeslachten van edelvrije afkomst zijn geweest,<br />

die door dat feit een zeker sociaal prestige bleven<br />

genieten, zolang zij tenminste hun ridderlijke le­<br />

venswijze overeind hielden; naast de Stichtse he­<br />

ren uten Goye is het Gelderse ministerialenge-<br />

slacht Cock van W r<br />

eerdenburg zo'n geval, waarvan<br />

ik vermoed dat het afstamde van Rudolf, broer<br />

van bisschop Balderic in de 10e eeuw. Dat presti­<br />

ge kon ertoe leiden dat deze ministerialen met<br />

edelvrije dames konden trouwen, zodat hun kin­<br />

deren, althans in wereldlijke vorstendommen,<br />

dan weer als edelen golden. In de geestelijke vor­<br />

stendommen binnen het Duitse Rijk evenwel,<br />

waartoe ook het Sticht Utrecht behoorde, was dat<br />

niet het geval: daar gold bij een huwelijk tussen<br />

een ministeriale man en een edelvrije vrouw of<br />

andersom die argere Hand, dat wil zeggen dat de<br />

kinderen de stand kregen van de ministeriale<br />

ouder. Buitelaar heeft dat probleem behandeld<br />

(p. 33-34), aangezien zich zulke huwelijken bin­<br />

nen de Stichtse ministerialiteit hebben voorge­<br />

daan. Juist omdat de bisschop er zeker van kon<br />

zijn dat de kinderen van zijn ministerialen ook<br />

weer tot zijn ministerialiteit zouden behoren,<br />

maakte hij tegen dergelijke huwelijken al in de<br />

12e eeuw geen bezwaar. Wereldlijke vorsten wa­<br />

ren daartoe uit cle omgekeerde overweging toen<br />

nog volstrekt niet bereid.<br />

Hadden de Amstels tot de Gelderse of de Hol­<br />

landse ministerialiteit behoord, dan zouden de<br />

huwelijken van Gijsbrecht III met een meisje van


Boekbesprekingen<br />

Cuyk en van Egbert II van den Bosch met Oda van in de 16e eeuw niet meer over leenbezit, maar wel<br />

Wassenaar in de 13e eeuw hebben geleid tot een over allerlei andere vormen van bezit en eigen­<br />

adellijke status van hun kinderen. Maar zij bedom beschikte, zich in 1528 met succes voor het<br />

hoorden niet tot de <strong>Holland</strong>se of de Gelderse, Hof van <strong>Holland</strong> op schotvrijdom beriep en ver­<br />

maar tot de Stichtse ministerialiteit, waar dit niet wees naar haar plicht om met de baljuw de straf­<br />

gold. Hun nazaten bleven Stichtse ministerialen, rechtspraak ter Hoge Vierschaar uit te oefenen<br />

zoals Egbert van den Bosch, knape, die ca. 1356 (p. 68). De schotgaarders, eisers in dit geding, wil­<br />

onder de 'mannen en dienstmannen' van de bisden alleen schotvrijdom verlenen voor grond die<br />

schop als getuige bij een rechtszitting figureerde leengoed was, maar werden daarin niet ontvanke­<br />

(Bos p. 205 noot 34, onder verwijzing naar Buitelijk verklaard, hoewel de grond van de welgeborelaar<br />

p. 359 noot 190). Dat sloot niet uit dat ze nen uitdrukkelijk geen leengoed was. Leenbezit<br />

sinds de tweede helft van de 13e eeuw tegelijker­ was dus kennelijk niet het criterium voor schottijd<br />

deel uitmaakten van de stand der <strong>Holland</strong>se vrijdom, en ook rustte deze niet op de grond<br />

edelen of welgeborenen, waarop ze zich nog in de maar op de persoon van de welgeborene. Verder<br />

16e eeuw beriepen.<br />

was de Hoge Vierschaar van de baljuw geen bank<br />

Dat beroep op hun welgeborenschap was voor van het leenrecht, maar van het landrecht, zodat<br />

Bos uiteraard een dankbaar aangegrepen uit­ de welgeborenen ook in dat opzicht niet als leengangspunt<br />

voor verder genealogisch onderzoek, mannen maar als landrechtelijk gekwalificeerden<br />

aangezien de welgeborenen tot de 'oligarchie ten optraden. Zelfs hun persoonlijke krijgsdienst be­<br />

platteiande' behoorden (p. 75) en 'slechts een gerustte niet op leenbezit, maar kwam in plaats van<br />

ring percentage der totale bevolking uitmaakten' de collectieve heervaart der huislieden, die een<br />

(p. 69). Toch waren er in de late middeleeuwen landrechtelijke plicht was. Hun voorkeursbehan­<br />

in <strong>Holland</strong> naar de mening van I.H. Gosses, Welgedeling berustte dus niet op feodaliteit maar op<br />

borenen en huislieden (Groningen/Den Haag 1926) (gewezen) schildboortigheid, wat niet hetzelfde<br />

teveel welgeborenen per ambacht om hen allen af was, al wordt het door Immink en Bos wel zo voor­<br />

te laten stammen van de feodale adel, zodat hij gesteld.<br />

meende in hen de nazaten van een pre-feodale Het boek van Bos biedt kortom een uiterst<br />

adel te moeten zien. Die opvatting is weerlegd boeiende en veelzijdige verzameling van bronnen­<br />

door P.W.A. Immink, 'De HoUandsche 'Welgebomateriaal met bijbehorende interpretatie, die niet<br />

renen", in Verslagen en Mededeelingen Oud-Vader- alleen heeft gediend ter reconstructie van twintig<br />

lundsch Recht 10/2 (1948) 253-289, die op hun feo­ generaties nazaten van de Utrechtse ministerialis<br />

dale en schildboortige kenmerken wees, maar Wolfger van Amstel, maar ook kan bijdragen tot de<br />

hun grote aantal niet verklaarde. Volgens Bos ligt verheldering van enige kernvragen betreffende<br />

die omvang mede aan een exodus van Leidse wel­ adel en ridderschap in het middeleeuwse graafgeboren<br />

Hoeken naar het omringende platteland<br />

ten gevolge van de twisten met de Kabeljauwen in<br />

schap <strong>Holland</strong> en het Sticht Utrecht.<br />

de 14e en 15e eeuw (p. 120); een oplossing die ik<br />

niet erg bevredigend vind. Want waar kwamen<br />

Johanna Maria van Winter<br />

dan al die welgeboren Leidenaren vandaan? Mij<br />

lijkt het eerder een vanzelfsprekend bijverschijnsel<br />

van de collectieve verheffing van een sociale<br />

bovenlaag tot juridische adelstand, met rechtsver-<br />

(Deze recensie is ook verschenen in Virlus. Bulletin<br />

van de Werkgroep Adelsgeschiedenis 3 (1995/<br />

1996) nr. 2.)<br />

krijging door alle nazaten daarvan in de rechte<br />

mannelijke lijn, ongeacht sociaal niveau. Evenredig<br />

met de bevolkingsgroei neemt dan ook de<br />

adel of welgeborenschap in omvang toe.<br />

In verband hiermee wil ik nog een opmerking<br />

D. Aten, 'Als hel gewelt comt...' Politiek en economie<br />

in <strong>Holland</strong> benoorden het IJ, 1500-1800 (N.W. Posthumus<br />

Reeks V; Hilversum: Verloren, 1995, 441<br />

blz., ISBN 90-6550-392-7. ƒ79)<br />

maken over het 'feodale' element in de rechtspo­ In september 1642 voeren de Alkmaarse burgesitie<br />

der welgeborenen, op welk punt Bos naar meesters in hun officiële stadsjacht door de vaar­<br />

mijn mening ten onrechte kritiekloos Immink ten van de onlangs drooggelegde Starnmeerpol-<br />

volgt (p. 68-74). Het interessante aan hel door der. Op het eerste gezicht leek er sprake te zijn<br />

Bos bijeengebrachte genealogische materiaal is van een pleziervaartje, maar dat was niet het ge­<br />

juist dat een groep van welgeboren mannen, die val, want voor hen uit ging een met zand gevuld<br />

115


Boekbesprekingen<br />

schip dal moest controleren of de hoofdingelan­<br />

den van de Starnmeer zich wel hadden gehouden<br />

aan de afgesproken breedtes en diepten van de<br />

vaarten. Dat bleek tegen te vallen. In de vaart<br />

langs de westzijde, richting Knollendam, bleef de<br />

schuit maar liefst driemaal steken, tot woede van<br />

de inmiddels waarschijnlijk toch al niet meer zo<br />

goed gehumeurde burgemeesters. Even overwo­<br />

gen zij de volgende dag arbeiders te sturen om<br />

het werk maar zelf op te knappen, maar angst<br />

voor ingrijpen door de Stalen van <strong>Holland</strong> weer­<br />

hield hen daarvan. Echl vrolijk zullen zij dus wel<br />

niet in Alkmaar zijn teruggekeerd.<br />

Maar wat konden deze Alkmaarse bestuurders<br />

eigenlijk de ringvaarten van de Starnmeerpolder<br />

schelen? Bijzonder veel, zo leert 'Als het gewelt comt',<br />

het gedegen Amsterdamse proefschrift van Die-<br />

derik Aten. Zonder goed bevaarbare ringvaarten<br />

dreigde de verbinding met Amsterdam namelijk te<br />

worden belemmerd, en dat was voor een stad die<br />

vanaf de 16e eeuw economisch steeds afhankelij­<br />

ker was geworden van de Amsterdamse goederen­<br />

stroom een weinig aanlokkelijk vooruitzicht.<br />

Dit conflict staat niet op zichzelf, maar is ken­<br />

merkend te noemen voor de geschiedenis van de<br />

binnenlandse handel van het preïndustriële Hol­<br />

land benoorden het IJ, een geschiedenis die in de<br />

woorden van de auteur wordt gekenmerkt door<br />

'een schier eindeloze reeks van moeilijkheden en<br />

conflicten in iedere denkbare gradatie' (p. 9).<br />

Veel van die ruzies spitsten zich, zoals in boven­<br />

staand geval, toe op het beheersen van interregio­<br />

nale verbindingen, maar ook de pogingen tol be­<br />

scherming en uitbreiding van het eigen<br />

marktgebied lopen als een rode draad door de<br />

<strong>Holland</strong>se handelsgeschiedenis. De omvang van<br />

dit gebied bepaalde immers niet alleen de beteke­<br />

nis van een stad als marktplaats, maar ook haar rol<br />

als verzorgingscentrum, en was dus in economisch<br />

opzicht van levensbelang. In Noord-<strong>Holland</strong> ston­<br />

den in dit opzicht Alkmaar en Hoorn telkens te­<br />

genover elkaar. Vooral in de jaren van de grote<br />

landaanwinningen (1612-1635), toen het poten­<br />

tiële marktgebied aanzienlijk werd vergroot, voch­<br />

ten beide steden herhaaldelijk felle conflicten uit<br />

over centraal gelegen sluizen, overtomen en<br />

nieuw aan te leggen ringsloten, waarbij zelfs sabo-<br />

tage en de inzet van de eigen schutters niet werd<br />

geschuwd. Uiteindelijk kwam Alkmaar als over­<br />

winnaar uit de strijd.<br />

Naast deze interstedelijke ruzies - die zich op<br />

wat kleinere schaal ook voordeden tussen Purme­<br />

rend en Edam - waren er natuurlijk ook nog de<br />

1 16<br />

talrijke conflicten tussen stad en platteland,<br />

meestal voortvloeiend uit acties van individuele<br />

steden tegen bedreigende dorpsneringen, -mark­<br />

ten en -wagen, het zogenaamde buitendrinken,<br />

en concurrerende meelmolens en bakkerijen.<br />

Vooral de opkomende nijverheid in de Zaan­<br />

streek en op het Schermereiland bezorgde de<br />

Noordhollandse stadsbestuurders en ambachtslie­<br />

den de nodige hoofdbrekens.<br />

Sinds 1572 beschikten de steden over een rui­<br />

me meerderheid in de provinciale statenvergade­<br />

ring: achttien stemmen, tegen één voor de ridder­<br />

schap, die geacht werd de belangen van het<br />

platteland te vertegenwoordigen. De strijd leek<br />

dus op voorhand een ongelijke, en incidenteel<br />

werd dan ook, meestal op initiatief van Amster­<br />

dam, gezocht naai middelen om de plattelands­<br />

neringen in hun geheel aan te pakken. De be­<br />

faamde order op de buitennering van 1531 gold<br />

daarbij als vanzelfsprekend referentiepunt. Maar<br />

net zoals in de 16e eeuw, toen de order door (juri­<br />

dische) sabotage van de adel met succes werd te­<br />

gengewerkt, was ook ditmaal het resultaat van de<br />

gezamenlijke stedelijke inspanningen gering. Uit­<br />

eindelijk bleken de dorpen, met steun van de rid­<br />

derschap, sterk genoeg om hun eigen belangen te<br />

behartigen, terwijl de steden maar al te vaak on­<br />

derling verdeeld waren.<br />

Op het eerste gezicht hebben veel van de door<br />

Aten beschreven ruzies iets pietluttigs, maar alleen<br />

al de emoties waarmee ze gepaard gingen en de<br />

enorme aandacht die de verantwoordelijke stads­<br />

bestuurders eraan besteedden, maken duidelijk<br />

hoe belangrijk deze conflicten voor tijdgenoten<br />

waren. Ze onthullen ons bovendien het nodige<br />

over de botsende economische belangen van de<br />

verschillende steden en de heersende politieke<br />

cultuur.<br />

De kracht van het boek ligt echter niet in de<br />

analyse van dergelijke 'grote' thema's, al komt de<br />

oplettende lezer heel wat te weten over de waarde<br />

van privileges, het rekest als politiek strijdmiddel,<br />

de verhoudingen tussen stadsbestuurders, am­<br />

bachtslieden en consumenten, de gelegenheids­<br />

coalities tussen dorpen, en de Staten van <strong>Holland</strong><br />

als beslechter van conflicten. De meeste aandacht<br />

besteedt de auteur aan het inventariseren en uit­<br />

voerig beschrijven van de opvallendste handels­<br />

conflicten in de periode 1500-1800. Men kan deze<br />

keuze betreuren, maar moet tegelijkertijd toege­<br />

ven dat Alen de door hemzelf gestelde taak met<br />

verve en grote kennis van zaken heeft vervuld. Hij<br />

is er in geslaagd tal van op het eerste gezicht nog-


al gecompliceerd verlopende conflicten en ruzies<br />

te presenteren in een overzichtelijk geheel, en dat<br />

is zeker een compliment waard. Na de studies van<br />

Jonathan Israël, Leo Noordegraaf en Marjolein 't<br />

Hart is 'Als hel gexuell coml' opnieuw een geslaagde<br />

integratie van economische en politieke geschie­<br />

denis te noemen.<br />

Paul Knev el<br />

P. Spierenburg, Zwarte schapen. Losbollen, dronk­<br />

aards en levensgenieters in achttiende-eeuwse beterhui­<br />

zen (FHKW 18; Hilversum: Verloren, 1995, 153<br />

blz., ISBN 90-6550-419-2, ƒ30)<br />

Wie zich in de 18e eeuw te buiten ging aan een<br />

losbandige levensstijl, gedrag vertoonde dat in de<br />

gevestigde kringen afgekeurd werd of gewoon<br />

niet volledig 'bij zinnen' was, kon op verzoek van<br />

zijn of haar familie gedetineerd worden in een be­<br />

terhuis. Daarvoor hoefden familieleden slechts<br />

een rekest te richten tot de overheid (het Hof van<br />

<strong>Holland</strong> of een stedelijk gerecht), waarin het af­<br />

wijkend gedrag van het 'zwarte schaap' werd uil-<br />

gemeten - ondersteund door getuigenverklarin­<br />

gen - en opsluiting als remedie werd bepleit. Met<br />

toestemming van die overheid, maar zonder eni­<br />

ge vorm van proces, kon de betrokkene dan in<br />

een beterhuis worden opgenomen. Op de keper<br />

beschouwd waren de beterhuizen particuliere ge­<br />

vangenissen, gedreven door een ondernemer uit<br />

winstbejag (de kastelein). De inrichtingen ont­<br />

stonden rond 1660 en verdwenen betrekkelijk<br />

snel na 1810, toen de nog bestaande instellingen<br />

evolueerden tot krankzinnigengestichten.<br />

Pieter Spierenburg richt zich in dit boek op de<br />

mannen en vrouwen die op aandrang van hun<br />

naaste verwanten van de buitenwereld werden af­<br />

gesloten om de familie de schande van hun ge­<br />

drag te besparen. Als voorbeeld vertelt hij eerst<br />

liet rijk gedocumenteerde verhaal van Abraham<br />

Douglas, die in 1731 in een beterhuis belandde<br />

en de vrijheid tol zijn dood in 1749 niet meer zou<br />

ervaren. Na een schets van de beterhuizen als in­<br />

stituut gaat de auteur dan in op de vormen van ge­<br />

drag die 'ontspoorden' en 'gestoorden' in een be­<br />

terhuis deden belanden. Beide categorieën<br />

gedetineerden hadden gemeen dat hun familiele­<br />

den detentie verzochten omdat zij hun goede re­<br />

putatie bedreigd zagen. Soms werd in de rekesten<br />

tot de overheid getracht aan te tonen dat de be­<br />

trokkenen een gevaar vormden voor zichzelf en<br />

Boekbesprekingen<br />

hun naaste omgeving, hetgeen bij de 'gestoorden'<br />

vaker de realiteit leek dan bij de 'ontspoorden'.<br />

Spierenburg behandelt vervolgens de gevallen<br />

waarin familietwisten via een opname in een be­<br />

terhuis werden uitgevochten. Detentie werd dan<br />

als (dreig) middel gebruikt om een zoon of doch­<br />

ter van een huwelijk op te jonge leeftijd of met<br />

een verkeerde partij te weerhouden, een echt­<br />

scheiding te forceren of andere geschillen te be­<br />

slechten. Na een beschrijving van het leven in de<br />

beterhuizen zoekt de auteur in een afsluitende<br />

paragraaf naar een reden voor het verdwijnen van<br />

deze inrichtingen in het begin van de 19e eeuw.<br />

Mede onder invloed van de vrijheidsidealen van<br />

de Franse Revolutie bleek toen opsluiting als mid­<br />

del tot disciplinering van wangedrag niet langer<br />

acceptabel te zijn.<br />

Het boek berust slechts op een beperkte hoe­<br />

veelheid bewaard gebleven archiefmateriaal van<br />

de overheden die toestemming tot opsluiting in<br />

een beterhuis gaven. Het gaat dan in de eerste<br />

plaats om de rekesten die de families van de 'zwar­<br />

te schapen' bij het Hof van <strong>Holland</strong> en enkele ste­<br />

delijke gerechten hebben ingediend. Voorts werd<br />

tegen het einde van de 17e eeuw een begin ge­<br />

maakt met het jaarlijks inspecteren van de beter­<br />

huizen. De visitatierapporten van met name het<br />

Hof geven inzicht in het gevangenisleven van de<br />

gedetineerden. Ook een deel van hun correspon­<br />

dentie is beland in de dossiers die de overheid van<br />

hen heeft aangelegd, mede omdat in de beterhui­<br />

zen briefcensuur werd toegepast.<br />

De bronnen stellen Spierenburg daarmee in<br />

staat zijn onderwerp vanuit drie verschillende per­<br />

spectieven te benaderen: die van familie, overheid<br />

en gedetineerden. Hij heeft daarvan rijkelijk ge­<br />

bruik gemaakt. Zwarte schapen is echter niet bedoeld<br />

als een strikt historisch-wetenschappelijke studie.<br />

Daarvoor verwijst de auteur naar eerdere publica­<br />

ties, waarvan hier met name The prison experience<br />

(New Brunswick/Londen, 1991) te noemen valt.<br />

De auteur poogt met deze studie zowel de 'specia-<br />

list' als een breder publiek aan te spreken. De eerst­<br />

genoemde worden op de achterflap van het boek<br />

'analyses van het gezin, fatsoensnormen en het zelf-<br />

beeld van elite en burgerij' in het vooruitzicht ge­<br />

steld. Die analyses zijn echter over het hele boek<br />

versnipperd en graven niet altijd die]). Overheer­<br />

send zijn toch de verhalen over de 'zwarte scha­<br />

pen', waarbij Spierenburg vooral de bronnen laat<br />

spreken. Dat doet hij doorgaans in een zeer toegan­<br />

kelijke stijl, waarmee hij inderdaad een bredere le­<br />

zerskring dan zijn vakgenoten lijkt te dienen.<br />

I 17


Boekbesprekingen<br />

Een bezwaar is echter dat de auteur ondanks de buurt). In 'laag' Den Haag, waar de vraag het aan­<br />

beperkte hoeveelheid materiaal bijzonder veel te bod verre oversteeg, leidde dit tot een ongebreidel­<br />

vertellen heeft en in zijn tekst de lezer weinig tijd de bouwrevolutie: kleine, slecht gebouwde<br />

gunt om op adem te komen. Het boek zou zeer beneden- en bovenwoningen in smalle straten<br />

gediend zijn met samenvattende passages aan het (Schildersbuurt). Na 1887 werden de regels voor<br />

slot van elk hoofdstuk of een algehele samenvat­ de woningbouw en de stadsuitbreiding steeds meer<br />

ting aan het eind, waardoor de kern van het ver­ aangescherpt. Zo werd in 1892 de bouw van hofjeshaal<br />

beter bij de lezer beklijft. Het verhaal zelf woningen verboden en eiste de gemeente in het<br />

heeft echter onmiskenbaar de charme van het on­ bouwplan van het prestigieuze Duinoord verbrede,<br />

bekende. De mannen en vrouwen die gedeti­ bochtig verlopende straten, die bovendien goed<br />

neerd werden in de beterhuizen, bewogen zich in aansloten op de andere delen van de stad.<br />

een ongewone leefwereld, die door Spierenburg Ook na 1900 bleef Den Haag groeien met on­<br />

op boeiende wijze aan de vergetelheid van de geder meer het sjieke Benoordenhout en het eenschiedenis<br />

is ontrukt.<br />

voudige Transvaalkwartier. In laatstgenoemde<br />

A.Ph.F. Wouters<br />

wijk spanden gemeente en woningbouwverenigingen<br />

zich in om betere portiekwoningen te bouwen<br />

tegen redelijke huren, die dankzij de gestegen<br />

lonen voor arbeiders bereikbaar weiden. De<br />

Henk Schmal, Den Haag of 's-Gravenhage? De 19de- nieuwe wijken waren sociaal veel homogener dan<br />

eeuwse gordel, een zone gemodelleerd door zand en de oude. De 19e-eettwse gordel raakte dooi deze<br />

veen (Utrecht: Matrijs, 1995, 256 blz., ISBN 90- verdere uitbreidingen zijn stadsrandfunctie kwijl<br />

5345-071-8, ƒ 49,95)<br />

en dat had gevolgen. Zo verschenen in de hele<br />

gordel winkels in de doorgaande straten, die nu<br />

de buitenwijken met de binnenstad verbonden. In<br />

'hoog' Den Haag werden vele grote villa's als kantoor<br />

in gebruik genomen. En de eens zo deftige<br />

Archipelbuurt verloor haar aantrekkelijkheid<br />

voor veel van de oorspronkelijke bewoners, dienaar<br />

de nieuwe wijken trokken. De woningen werden<br />

gesplitst en voortaan verhuurd aan geschoolde<br />

arbeiders en kleine ambtenaren.<br />

Dooi de toenemende invloed van de overheid<br />

groeide vanaf 1848 het aantal ambtenaren in Den<br />

Haag sterk. Hierdoor werd het ook voor veel bedrijven<br />

en semi-overheidsinslellingen aantrekkelijk<br />

zich hier te vestigen. Bovendien oefenden het<br />

hof en de mooie omgeving een grote aantrekkingskracht<br />

uit op tal van welgestelden, zoals de<br />

bekende Indiëgangers. De bevolking groeide explosief<br />

(1850: 72.000, 1900: 206.000, 1940:<br />

500.000) en moest gehuisvest worden. Van<br />

oudsher was Den Haag verdeeld in een bovenhelft<br />

op het droge zand, waar de regering zetelde<br />

en de welgestelden resideerden, en een benedenhelft<br />

op het vochtige veen, waar handel en industrie<br />

geconcentreerd waren en het merendeel van<br />

de arbeiders en kleine middenstanders woonde.<br />

De uitleg van Den Haag sloot aan bij deze al bestaande<br />

tweedeling. De overheid nam vanaf 1840<br />

de stadsuitbreiding zoveel mogelijk zelf ter hand.<br />

In het Willemspark werden door de lokale elite<br />

vlakbij de zeer dure villa's uit charitatieve overwegingen<br />

ook zogenaamde hofjeswoningen gebouwd:<br />

kleine woningen zonder een ingang aan<br />

de straat.<br />

Vanaf 1868 liet de gemeente liet initiatief aan de<br />

vrije markt over en stelde zij slechts marginale eisen.<br />

Juist in deze periode vonden de grootste uitbreidingen<br />

plaats. In 'hoog' Den Haag werden<br />

kwalitatief goede beneden- en bovenwoningen gebouwd<br />

voor de gegoede middenstand (Archipel-<br />

1 18<br />

Sociaal-geograaf Schmal beschrijft een proces<br />

van stedebouw en -bewoning dat menige stad in<br />

Nederland op min of meer gelijke wijze heeft<br />

doorgemaakt. Hij verwijst dan ook regelmatig<br />

naar de situatie in Amsterdam en Rotterdam. Het<br />

grootste deel van Schmals studie is gebaseerd op<br />

het analyseren van kwantificeerbare bronnen, zoals<br />

belastinggegevens per wijk, die vervolgens zijn<br />

verwerkt in vele tabellen en staafdiagrammen. Dit<br />

is voorwaar geen sinecure, hiervoor is doorzettingsvermogen<br />

vereist. Het vertoog is goed te volgen<br />

en de vele foto's en de hier en daar ingelaste<br />

jeugdherinneringen van Hagenaars vergroten de<br />

aantrekkelijkheid van dit boek. De drukkwaliteit is<br />

jammer genoeg mager, met als gevolg moeilijk te<br />

'lezen' staafdiagrammen en fletse foto's.<br />

Schmal begint zijn verhaal met het beschrijven<br />

van modellen ter verklaring van de stedelijke ontwikkeling<br />

en de ruimtelijke geleding van de stad,<br />

die hij in zijn studie wil toetsen. Daar is natuurlijk<br />

niets op tegen, maar dat had wat mij betreft wel<br />

wat meer naar de algemene lezer toegeschreven


kunnen zijn. Zo worden bijvoorbeeld vaktermen<br />

als ecologie, mediaan en morfologie niet nader<br />

verklaard. Het boek draait om de tegenstelling<br />

tussen hoog en laag, zand en veen, droog en voch­<br />

tig. Toch lees ik helaas niets over de tot ver in de<br />

19e eeuw aangehangen 'miasmatische theorie',<br />

waarin uitwasemingen uit onder andere de bo­<br />

dem als ziekteverwekkend werden beschouwd,<br />

hetgeen de genoemde tweedeling nog een extra<br />

dimensie zou geven. Ook mis ik een overzichts­<br />

kaart van het stratenplan van Den Haag, waardoor<br />

de stadsontwikkeling maar moeizaam is te volgen.<br />

Het boek bevat wel een index, maat alleen op<br />

straatnamen. Verder wordt het hoge vestigings­<br />

overschot van Den Haag niet uitgesplitst naar rijk<br />

of arm en worden de bouwkosten en rendemen­<br />

ten op woningen cijfermatig niet verduidelijkt.<br />

In zekere zin sluit deze studie aan bij de huidige<br />

discussie in de politiek over het 'upgraden' van ver­<br />

loederde wijken door middel van de bouw van<br />

koopwoningen. Een buurt dient een aantal aan­<br />

trekkelijke aspecten te hebben, anders zijn derge­<br />

lijke projecten bij voorbaat gedoemd te mislukken.<br />

Welke aspecten dat zijn, blijkt mede uit dit boek.<br />

J.Th. Rijper<br />

J.G. Kikkert, Het licht van Texel. Johannes Ludovicns<br />

Kikkert (1810-1878) (Hilversum: Verloren, 1996,<br />

105 blz., ISBN 90-6550-53.3-4, ƒ25)<br />

In het midden latend of hij op enigerlei wijze aan<br />

hem verwant is, heeft de historicus J.G. Kikkert<br />

enkele eerder verschenen publicaties bewerkt en<br />

uitgebreid tot een boekje, waarin zijn in 1810 op<br />

Texel geboren naamgenoot Johannes Ludovicns<br />

Kikkert centraal staat. Als telg uit een geslacht van<br />

eilandelijke notabelen ging deze op dertienjarige<br />

leeftijd naar de Amsterdamse Kweekschool voor<br />

de Zeevaart en Stuurmanskunst. Maar al na twee<br />

jaar werd hij naar huis gehaald om op het notaris­<br />

kantoor van zijn vader te werken. Tijdens de Bel­<br />

gische Opstand van 1830 meldde Kikkert zich aan<br />

als vrijwilliger voor de strijd tegen de Belgen en<br />

werd hij tweede luitenant bij de Noordholland-<br />

sche Mobiele Schutterij. Gedurende zijn krijgs­<br />

dienst hield hij een dagjournaal bij, waaruit de au­<br />

teur herhaaldelijk citeert. Het verschaft een<br />

ontluisterend beeld van slecht uitgeruste, nauwe­<br />

lijks geoefende en ongemotiveerde schutters, hun<br />

Boekbesprekingen<br />

doelloze marsen, gebrekkige verzorging en ontbe­<br />

ringen. Na de wapenstilstand van augustus 1831<br />

bleef Kikkert nog drie jaar onder de wapenen,<br />

waarna hij groot verlof kreeg, naar Texel terug­<br />

keerde en weer bij zijn vader in dienst trad.<br />

In 1836, na zijn vaders dood, werd Johannes<br />

Ludovicns zelf notaris in Texels hoofdplaats Den<br />

Burg. Datzelfde jaar huwde hij Maria Coninck<br />

Westenberg. Het paar kreeg twaalf kinderen, van<br />

wie er negen jong stierven. Kikkert verwierf een<br />

vooraanstaande plaats in de Texelse gemeen­<br />

schap en daarbuiten. Hij bekleedde onder meer<br />

functies als strandvonder, dijkgraaf, gemeente­<br />

raadslid en wethouder, lid van de Provinciale Sta­<br />

ten, vice-consul voor België en consulair agent<br />

voor Sardinië. Voorts was hij geen onverdienste­<br />

lijk cartograaf. Door zijn bemoeienissen met de<br />

publieke zaak werd hij daarvoor weer veel ge­<br />

vraagd. Desondanks slaagde hij er niet in een ze­<br />

tel in de Tweede Kamer te bemachtigen. Maar op<br />

het eiland was hij een erudiet man, een man met<br />

vele contacten bovendien: het 'licht van Texel'.<br />

De titel van onderhavige publicatie verwijst ech­<br />

ter ook en vooral naar Johannes Ludovicns' ijve­<br />

ren om op Texel een vuurtoren te krijgen, waar­<br />

toe eerder al initiatieven door de onderwijzer<br />

Tekele Zwaai waren genomen. In de verraderlijke<br />

wateren rond het eiland waren in de loop van de<br />

tijd talrijke schepen vergaan. Na Zwaals vertrek<br />

naar Terschelling in 1857 werd Kikkert de vurig­<br />

ste voorvechter van de vuurtorenbeweging en in<br />

1863 slaagde zijn streven. Hij mocht zelf op 1 no­<br />

vember 1864 voor het eerst het licht ontsteken -<br />

waarschijnlijk zijn fin est hour. Voor de scheepvaart<br />

was de vuurtoren een zegen, doch de eilanders<br />

waren niet onverdeeld enthousiast; als rechtgeaar­<br />

de jutters liepen ze door het afnemende aantal<br />

strandingen heel wat inkomsten mis. Zijn daad­<br />

kracht in deze kwam Kikkerts populariteit onder<br />

hen niet ten goede.<br />

Het was niet liet enige noch het belangrijkste-<br />

probleem waarmee hij in deze jaren te kampen<br />

kreeg. Al eerder was zijn vrouw overleden, waarna<br />

Kikken in 1861 hertrouwde met Elisabeth Boom,<br />

met wie hij nog eens vier kinderen kreeg. In toe­<br />

nemende mate kreeg hij in de jaren zestig te kam­<br />

pen met financiële problemen; een zakelijk licht<br />

was hij namelijk nauwelijks. Investeringen en be­<br />

leggingen mislukten door onvoorzichtige specula­<br />

tie en domme pech. Een zaakwaarnemerschap<br />

voor prins Hendrik als administrateur en bestuur­<br />

der van een Texelse polder (waarin de prins een<br />

meerderheidsbelang aan aandelen had) werd een<br />

1 19


Boekbesprekingen<br />

fiasco omdat Kikkert voor zijn bemoeienissen niet<br />

alleen geen cent ontving, maar daarbovenop kos­<br />

ten maakte. Zijn nood steeg zo hoog, dat hij in<br />

1867 de wijk nam naar Engeland en later naar<br />

Pruisen. De meeste van zijn publieke functies had<br />

hij toen al opgegeven, de overige werden hem na­<br />

dien ontnomen. Als notaris kreeg hij oneervol<br />

ontslag. Vanuit zijn ballingschap deed hij verwoe­<br />

de pogingen alsnog iets van het geld dat prins<br />

Hendrik hem schuldig was terug te zien. Tever­<br />

geefs: zijn smeekbeden bleven onbeantwoord en<br />

het gerucht verspreidde zich zelfs dat de prins<br />

door Kikkerts handelen vele duizenden guldens<br />

armer was geworden.<br />

Door deze perikelen was Kikkert gebogen,<br />

doch niet gebroken. Zijn investeringen in de<br />

stoombootverbinding lussen het eiland en Den<br />

Helder gingen aan hel eind van het decennium<br />

renderen en in het begin van de jaren zeventig<br />

roerde hij zich, zonder resultaat, met een pamflet<br />

tegen het doorgraven van <strong>Holland</strong> ten behoeve<br />

van het Noordzeekanaal en de Nieuwe Waterweg.<br />

In 1878 stierf hij in Maarssen, waar hij ook werd<br />

begraven - ver van het eiland waar hij een voor­<br />

aanstaand man was geweest.<br />

De ene Kikkert heeft over de andere een aardig<br />

en ruimhartig geïllustreerd boekje geschreven,<br />

dat echter toch niet bevredigt. De koppeling lus­<br />

sen peltte en grande lüsloire is weliswaar prijzens­<br />

waardig, maar als biografie is het te onevenwichtig<br />

omdat het vooral aan enkele episodes uit Kikkerts<br />

leven aandacht besteedt. Bovendien is het ge­<br />

schrift hier en daar wijdlopig en qua opbouw rom­<br />

melig. Er zijn uitgebreide citaten die weinig terza­<br />

ke doen en er is veel achtergrondmateriaal over<br />

Texel ontleend aan publicaties van de eilandhisto­<br />

ricus J.A. van der Vlis, terwijl belangrijke andere<br />

literatuur niet geraadpleegd lijkt te zijn, althans<br />

onvermeld blijft. Ronduit storend is dat een tekst­<br />

gedeelte is weggevallen (tussen p. 84-85), doch<br />

dat moet waarschijnlijk niet de auteur maar de<br />

uitgever aangerekend worden.<br />

Rob van Ginkel<br />

H.Th.M. Lambooy e.a., Heerlijk Schagen. De ge­<br />

schiedenis van een Westfriese Marktstad (Baant: de<br />

Prom, 1996, 328 blz., ISBN 90-6801-466-8, ƒ49,50)<br />

Zo'n 2500 jaar voor Christus woonden er al jagers­<br />

verzamelaars in de buurt van Schagen. Tegen­<br />

woordig heeft het stadje van 16.000 inwoners een<br />

120<br />

centrumfunctie voor de streek in het midden van<br />

de Kop van Noord-<strong>Holland</strong>. De auteurs lichten<br />

ons uitvoerig in over de landschappelijke verande­<br />

ringen, de strijd tegen het water, godsdienst, so­<br />

ciaal-economische aspecten (zoals middelen van<br />

bestaan, transport, onderwijs, armenzorg, gezond­<br />

heidszorg en woonomstandigheden) en over de<br />

bestuurlijke instellingen van Schagen en omstre­<br />

ken.<br />

In 1427 ontving Willem van Beijeren, een bas­<br />

taardzoon van de <strong>Holland</strong>se graaf Albrecht van<br />

Beijeren, Schagen en omstreken als erfelijk leen<br />

van zijn oomzegger Philips de Goede van<br />

Bourgondië, de toenmalige graaf van <strong>Holland</strong>.<br />

Philips wilde Willem een inkomen verschaffen en<br />

zag in hem een betrouwbaar bestuurder in hel<br />

toen roerige West-Friesland. Willem en de latere<br />

heren bewoonden tot 1676 het Slot van Schagen,<br />

waarvan nu nog slechts twee hoektorens resten.<br />

De heer van Schagen had recht op bepaalde in­<br />

komsten uit zijn gebied, diende zijn goedkeuring<br />

te hechten aan keuren en maatregelen van het<br />

stads- en polderbestuur en bezat hel benoemings­<br />

recht van de pastoor (later de dominee), de nota­<br />

ris en de vroedvrouw. Deze situatie duurde onver­<br />

minderd voort tot de Bataafse lijd; de laatste<br />

restanten van de heerlijke rechten werden bij de<br />

grondwetswijziging van 1848 teniet gedaan.<br />

Nu had Schagen reeds in 1415 stadsrechten<br />

ontvangen van graaf Willem VI van <strong>Holland</strong>, zo­<br />

dat de burgers (binnen bepaalde marges) zelf<br />

hun bestuur konden kiezen en recht konden<br />

spreken. Afgezien van de competentiestrijd tussen<br />

de heer en het stadsbestuur ontwikkelde Schagen<br />

zich voorspoedig tot een centrum van agrarische<br />

handel en de daaraan gerelateerde nijverheid. In<br />

1463 ontving Schagen hel marktrecht, dat een<br />

reeds bestaande situatie sanctioneerde. De voort­<br />

durende inpolderingen rond Schagen versterkten<br />

deze marktfunctie. Vanwege het laagliggende<br />

land werd er rond Schagen veel veeteelt bedre­<br />

ven. Op de donderdagse markt werden naast vee,<br />

ook wol, boter, kaas en eieren verhandeld. De la­<br />

ter ingestelde Schager paardenmarkt (1603-1962)<br />

was wijd en zijd bekend. Het zal duidelijk zijn dat<br />

winkels en café's op marktdagen goede zaken de­<br />

den.<br />

Het boek is bedoeld voor een breed publiek,<br />

met andere woorden: de geïnteresseerde leek<br />

moet het zonder al te veel moeite goed kunnen<br />

begrijpen. Dan heb ik echter een paar opmerkin­<br />

gen over dit boek, die beslist op veel meer boeken<br />

van toepassing zijn. Mijn kritiek heeft eigenlijk


vooral betrekking op het stuk dat de middeleeu­<br />

wen behandelt, toch al een moeilijke periode van­<br />

wege de steeds veranderende kustlijn en de naar<br />

ons gevoel - gewend als we zi jn aan de trios politica<br />

- rommelige verdeling van functies en bevoegd­<br />

heden. Het verdient wellicht aanbeveling hier een<br />

werk als dal van H.P.H. Jansen, Middeleeuwse ge­<br />

schiedenis der Nederlanden (Utrecht 1965 en latere<br />

drukken) naast te lezen. Een aantal historische<br />

termen wordt niet uitgelegd, bijvoorbeeld kaste­<br />

lein, verhoefslaging, stadhouder (in de zin van<br />

een baljuw en schoul die tevens stadhouder is).<br />

Een verklarende woordenlijst was hier op zijn<br />

plaats geweest. Nu we hel toch over termen heb­<br />

ben, wil ik hier tevens iets rechtzetten. In de tekst<br />

wordt ervan uitgegaan dat de zogenaamde lagere<br />

wijdingen voor het priesterschap bestaan uit die<br />

van subdiaken en diaken. Dit is onjuist: de lagere<br />

wijdingen zijn die voor ostiarius, lector, exorcist<br />

en acoliet, terwijl de wijdingen voor subdiaken,<br />

diaken en priester juist tot de hogere behoren.<br />

Ook kaarten hadden veel duidelijk kunnen ma­<br />

ken, vooral moderne met daaroverheen de oude<br />

situatie. Zo zou bijvoorbeeld de indeling in gou­<br />

wen en koggen in één oogopslag inzichtelijk zijn<br />

gemaakt; nu tast de lezer meestal in het duister.<br />

Ook ontbreekt bij een aantal wel opgenomen<br />

kaarten de legenda. De meeste zijn tocli al lastig<br />

te lezen vanwege de matige drukkwaliteit van de<br />

afbeeldingen. Deze zijn vaak niet scherp, zitten<br />

vol met spikkels en de kleurenafbeeldingen zijn<br />

wel erg geel uitgevallen. Dat is jammer, want nu<br />

komen de kostelijke tekeningen van Cornelis Bok<br />

(eerste kwart 19e eeuw) niel goed tot hun recht.<br />

Deze tekenaar had als persoon toch wel iets meer<br />

in het zonnetje gezet kunnen worden, want wie<br />

was nu eigenlijk Cornelis Bok?<br />

Toch heb ik bepaald niet alleen kritiek; uit deze<br />

studie blijkt duidelijk dat nieuwe inzichten zijn<br />

doorgedrongen tot de lokale geschiedschrijving,<br />

en dat verdient navolging. Deze vorm van ge­<br />

schiedbeoefening neemt zo langzamerhand een<br />

steeds professionelere allure aan, niet in de laatste<br />

plaats vanwege het toenemend aantal universitair<br />

geschoolde historici dat zich hiermee bezighoudt.<br />

Gelukkig hebben de auteurs niet verzuimd de so­<br />

ciaal-economische invalshoek in hun boek op te<br />

nemen, zoals demografische gegevens en data<br />

over Ionen en prijzen. Verder blijkt uit een analy­<br />

se van de bestuurders van voor, tijdens en na de<br />

Bataafse Revolutie dat niet zozeer van een breuk,<br />

maar juist van een grote mate van continuïteit in<br />

het bestuur sprake is geweest.<br />

Boekbesprekingen<br />

Wat ik buitengewoon waardeer, is de combina­<br />

tie van archeologie en geschiedenis; het is een<br />

'compleet' verhaal. De kunstgeschiedenis in de<br />

hoedanigheid van stedebouwkunde en architec­<br />

tuurgeschiedenis komt er wat bekaaider af. Zo<br />

moet er bijvoorbeeld over de 19e-eeuwse katholie­<br />

ke kerk van de architect A. Tepe toch wel liet no­<br />

dige bekend zijn.<br />

J.Th. Rijper<br />

De Boerenwetering. Wonen, werken en vermaak langs<br />

een eeuwenoude waterweg (Amstelveense Histori­<br />

sche Reeks nr. 2; Amstelveen: 1995, 182 blz.., ISBN<br />

90-801745-3-X)<br />

Momenteel is de Boerenwetering grotendeels ge­<br />

dempt en is het geen transportweg van betekenis.<br />

Vroeger was dat wel anders. De tuinders die op de<br />

aanliggende vruchtbare veengrond hun groenten<br />

teelden, gebruikten de waterweg dagelijks om<br />

hun oogst te vervoeren naar de markt in Amster­<br />

dam. Al het transport gebeurde per boot; er was<br />

geen pad langs de wetering. Het hier besproken<br />

boek biedt de geschiedenis van de Boerenwete­<br />

ring, en vooral die van het aangelegen land, van<br />

de Middeleeuwen tot nu, in elf hoofdstukken, ver­<br />

zorgd dooi acht auteurs. De publicatie is hel re­<br />

sultaat van onderzoek dat verricht is door de<br />

Werkgroep Genealogie van de Vereniging Histo­<br />

risch Amstelveen. Het onderzoek heeft veel mate­<br />

riaal opgeleverd: de genealogen hebben dan ook<br />

de concessie moeten doen om de opgenomen ge­<br />

nealogieën zeer beknopt te houden. Men belooft<br />

echter deze inperking ooit goed te maken met<br />

een nieuwe, uitgebreide publicatie op dit terrein.<br />

De bronnen zijn rijk en divers genoeg: de gebrui­<br />

kelijke doop-, trouw- en begrafenisboeken zijn be­<br />

keken, maar ook zaken als boedelbeschrijvingen,<br />

ambtelijke of notariële stukken en parochiebla­<br />

den. Eveneens heeft men nazaten geïnterviewd,<br />

en die herinneringen zorgen voor een aangena­<br />

me verlevendiging van het boek.<br />

Hoofdstuk 1 gaat over het ontstaan en de loop<br />

van de Boerenwetering. De auteur houdt het erop<br />

dat de deels natuurlijke waterloop door mensen­<br />

handen is verlengd. In hoofdstuk 2 wordt de be­<br />

lendende Binnendijkse Buitenveldertse Polder<br />

behandeld. Het waterniveau in de Boerenwete­<br />

ring was lager dan dat in Amsterdam. De boten<br />

werden geschut of via de overhaal naar het hoge­<br />

re niveau gebracht. De bewoner van het bij de<br />

121


Boekbesprekingen<br />

sluis gelegen polderhuis was de sluiswachter. Hij<br />

was tevens kastelein van de herberg die in het huis<br />

was gevestigd, een niet altijd even gelukkige combinatie.<br />

Hoofdstuk 3 gaat over de bedrijven die<br />

langs de wetering gevestigd waren. Dit is een interessant<br />

stuk over heel vroege industrieën zoals<br />

lijm-, loodwit- en kruitproductie. Een aparte paragraaf<br />

is gewijd aan de beroemde waskaarsenfabriek.<br />

De hoofdstukken 4, 5 en 6 gaan over de bewoners,<br />

de warmoezeniers. Hoofdstuk 4 is het verhaal<br />

van deze tuiniers in de 17e en 18e eeuw. We<br />

vinden de oorsprong van de Warmoesstraat in<br />

Amsterdam (warmoes is groente) en krijgen een<br />

beschrijving van de 'playsir'tuinen, siertuinen<br />

waaf Amsterdammers hun vrije tijd doorbrachten.<br />

Hoofdstuk 5 biedt een stukje sociaal-economische<br />

geschiedschrijving over de 'Heuerleute' en over<br />

het functioneren van de Amsterdamse groentemarkt.<br />

Hoofdstuk 6 gaat over het warmoezeniersleven<br />

in de 20e eeuw en bevat veel persoonlijke<br />

herinneringen van oude bewoners of overleveringen<br />

uit familiekring.<br />

In hoofdstuk 7 wordt gesproken over wonen en<br />

werken langs de paden die loodrecht op de Boerenwetering<br />

liepen. Die paden zijn nog steeds op<br />

122<br />

de huidige kaart van Amsterdam terug te vinden.<br />

In hoofdstuk 8 over het vermaak op en langs het<br />

water, wordt een prominente plaats ingenomen<br />

door herberg Stadlander. Deze uitspanning heeft<br />

eeuwenlang vele recreanten getrokken. De auteur<br />

van hoofdstuk 9 dat over de annexatie door Amsterdam<br />

gaat, belooft een aparte publicatie aan<br />

dit onderwerp te zullen wijden. In dit boek wordt<br />

volstaan met een korte geschiedenis. Hoofdstuk<br />

10 heeft als titel 'De Boerenwetering nu en na<br />

2000' en bevat een korte beschrijving van hoe de<br />

wetering er op dit moment bij ligt en wat de toekomstplannen<br />

van de gemeente Amsterdam zijn.<br />

Hoofdstuk 11 tot slot bevat deelgenealogieën van<br />

families die aan de Boerenwetering woonden.<br />

Het boek is goed verzorgd en de auteurs hebben<br />

bewonderenswaardig speurwerk verricht naar<br />

de kleinste verwijzingen naar de door hen bestudeerde<br />

families. Het is nog eens extra handzaam<br />

gemaakt met een verklarende woordenlijst en een<br />

beknopt register op namen en onderwerpen. Misschien<br />

moeten we de soms wat nostalgische of paternalistische<br />

toon dan maar door de vingers zien.<br />

Joke Batink


Museumnieuws<br />

Nederlands Biermuseum De Boom<br />

Houttil 1<br />

1811JL Alkmaar<br />

072-5113801<br />

dinsdag t/m vrijdag 10-16 uur, zaterdag en zondag<br />

13-16 uur.<br />

Van 1 november tot 31 maart: dinsdag t/m zondag<br />

13-16 uur.<br />

Entree ƒ 3,50, 65+ en kinderen ƒ 2,50, MJK gratis.<br />

Rondleidingen voor groepen op afspraak.<br />

<strong>Historisch</strong>e locatie<br />

Vanaf de middeleeuwen is bier in de Nederlanden<br />

een belangrijke industrie geweest. In veel steden<br />

herinneren vaak alleen straatnamen, denk<br />

bijvoorbeeld aan Bierkade en Brouwersgracht,<br />

nog aan deze bloeiende brouwnijverheid. Bier<br />

werd als vervanger van water beschouwd - het alcoholpercentage<br />

was meestal laag - en door grote<br />

groepen van de bevolking gedronken. Aan het<br />

eind van de 19e en begin van de 20e eeuw werd<br />

het bierbrouwen steeds verder geconcentreerd.<br />

Bestonden er omstreeks 1900 in ons land nog on­<br />

geveer 500 brouwerijen, nu zijn dat er niet meer<br />

dan 38, inclusief de kleinere, zogenaamde huisbrouwerijen.<br />

Ook in Alkmaar bestond vanaf de 15e eeuw een<br />

bloeiende bierindustrie. Nu wordt er al zeker tien<br />

jaar geen bier meer gebrouwen: de laatste bierbrouwerij,<br />

de Alkmaarse Stoombierbrouwerij,<br />

sloot zijn deuren in 1986. De herinnering aan het<br />

ambacht wordt echter levend gehouden in het<br />

Nederlands Biermuseum De Boom. Op een unieke<br />

locatie wordt met behulp van een gevarieerde<br />

collectie op speelse wijze de rijke Nederlandse<br />

brouwhistorie verbeeld.<br />

Het historische pand aan de Houttil 1 in Alkmaar<br />

wordt reeds in 1519 genoemd als brouwerij.<br />

De archieven geven aan dat vanaf 1647 hier de<br />

brouwerij De Boom was gevestigd. In dat jaar werden<br />

de panden Houttil 1 en 3 samengevoegd. Tot<br />

1750 was er een brouwerij in gehuisvest, vervolgens<br />

is er sprake van een pakhuis De Boom en vanaf<br />

1846 van een kaaspakhuis. Na een periode van<br />

leegstand is het pand Houttil 1 door de gemeente<br />

Alkmaar gerestaureerd en sinds 1986 is het Nederlands<br />

Biermuseum De Boom de vaste bewoner.<br />

\fb. 1. Voormalige bierbrouwerij De Boom. Ingekleurde tekening, J.A. Cresent 1808. Regionaal Ar-<br />

:hief Alkmaar.<br />

123


Museumnieuws<br />

Afb. 2. Voormalige bierbrouwerij De Boom, vóór de restauratie van 1986.<br />

Herinrichting<br />

Na een voorspoedige start en een aantal goede jaren<br />

bleek het nodig in 1994 een verandering van<br />

exploitatie-opzet te kiezen om het voortbestaan te<br />

waarborgen. Een nieuw bestuur trad aan en het<br />

Proeflokaal De Boom, gesitueerd in de kelder van<br />

het pand, werd verzelfstandigd. In dit proeflokaal<br />

is het gehele Nederlandse bierassortiment op fles<br />

verkrijgbaar. Nieuwe plannen werden ontwikkeld<br />

en met steun van de Nederlandse brouwers, verenigd<br />

in het Centraal Brouwerij Kantoor (C.B.K.)<br />

en met steun van Alkmaarse vrijwilligers werd het<br />

museum gerenoveerd en aangepast.<br />

De inhoudelijke kant van de permanente expositie<br />

werd mei hulp van de Slichting Musea<br />

Noord-Kennemerland en met name van de museumconsulent<br />

drs. Peter Saai onder de loep ge­<br />

12 1<br />

nomen, afgestof t en waar nodig ververst en/of in<br />

een nieuw jasje gestoken. Mede dankzij het C.B.K.<br />

en de daarbij aangesloten Nederlandse brouwers<br />

is een structurele ondersteuning tot stand gekomen,<br />

waardoor de historie van bier en brouwen in<br />

Nederland met gepaste trots en op bruisende wijze<br />

kan worden getoond.<br />

De collectie van het museum is als het ware opgehangen<br />

aan het bierbrouwproces. Door middel<br />

van een pictogram wordt het brouwproces stapsgewijs<br />

uiteengezet en vervolgens gaat de bezoeker<br />

aan de hand van de stappen door het museum.<br />

Op die wijze maakt de bezoeker in Biermuseum<br />

De Boom op verantwoorde en aantrekkelijke wijze<br />

kennis met de rijke historie van bier en bierbrouwen<br />

in Nederland.<br />

De grondstoffen water, brouwgerst en hop zijn


Afb. 3. Moutvloer, Nederlands Biermuseum De Boom.<br />

Afb. 4. Fustenkar, Nederlands Biermuseum De Boom.<br />

Museumnieuws<br />

125


Museumnieuws<br />

tastbaar aanwezig. Een moutvloer en schrootmolen<br />

zijn op de eerste verdieping de in het oog<br />

springende objecten. De tweede museumvloer<br />

herbergt een laboratorium met authentieke instrumenten,<br />

een roodkoperen brouwketel, een<br />

open vergistingsbak en een kuiperij. De bovenste<br />

verdieping is gewijd aan het transport en de consumptie;<br />

zo is er een prachtig ingerichte, 19eeeuwse<br />

tapperij te bewonderen. Een pronkstuk is<br />

het door het Stedelijk Museum Alkmaar in bruik­<br />

126<br />

leen gegeven uithangbord De Raaf: dit 19e-eeuwse,<br />

beschilderde houten schild is in Alkmaar vervaardigd.<br />

De afsluiting van de rondgang wordt<br />

gevormd door een terugblik op de zeer succesvolle<br />

C.B.K.-campagne uit de naoorlogse jaren: 'Het<br />

bier is weer best'.<br />

Bard Schiphorst<br />

voorzitter van het Nederlands Biermuseum De<br />

Boom


Inhoud<br />

29e jaargang nr. 2, 1997<br />

Koen Goudriaan<br />

Jonkvrouw Sophie van der Goude, haar familie en haar stad 63<br />

Bart Ibelings<br />

De <strong>Holland</strong>se paardenmarkten van de heer Van Wassenaer: de drie V's (1554-1610) 91<br />

Boekbesprekingen 107<br />

Museumnieuws P23<br />

Aan dit nummer werkten mee:<br />

Dr. Koen Goudriaan (1950), sinds 1996 redacteur van <strong>Holland</strong>, is als universitair docent ver­<br />

bonden aan de vakgroep geschiedenis, afdeling middeleeuwen, van de Vrije Universiteit Am­<br />

sterdam. Hij houdt zich in het bijzonder bezig met de socio-religieuze geschiedenis van het<br />

gewest <strong>Holland</strong> in de late middeleeuwen en publiceert met name over de stad Gouda. Adres:<br />

Maldenhof 153, 1106 ED Amsterdam.<br />

Drs. Bart Ibelings (1960), studeerde aan de lerarenopleiding (vrije letteren-Vrije Universiteit<br />

Amsterdam) geschiedenis en aardrijkskunde en vervolgens doctoraal middeleeuwse geschie­<br />

denis. Momenteel rondt hij zijn proefschrift (Universiteit van Amsterdam) af over landschap<br />

en economie in het laat-middeleeuwse <strong>Holland</strong> (14e-16e eeuw), in het bijzonder rond Gou­<br />

da. Adres: Donkerelaan 53a, 2061JK Bloemendaal.<br />

Omslagontwerp: Ester Wouthuysen.<br />

Productie: Uitgeverij Verloren, Larenseweg 123, 1221 CL Hilversum, telefoon 035-6859856,<br />

fax 035-6836557, e-mail verloren@worldaccess.nl.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!