Besluitdocument bijlagen - Gemeente Horst aan de Maas

Pag. 27 van 43
vervolg Standpuntbepaling oprichten Bio-Energiecentrale Witveldweg Grubbenvorst
De verlichting van de inrichting en de lichtuitstraling in verband met de te verrichten werkzaamheden zijn
zodanig afgeschermd dat buiten de inrichting geen lichthinder plaatsvindt.
20. Gevraagd wordt in hoeverre strijd ontstaat met de Monumentenwet 1988, met de Wet op de archeologische
monumentenzorg dan wel met het Verdrag van Valetta.
Op 16 december 2011 is het definitieve rapport van een archeologisch inventariserend veldonderzoek en
een verkennend booronderzoek ingediend, betrekking hebben op zowel de aan de orde zijnde locatie van de
bio-energiecentrale, de korte keten vleeskuikenhouderij alsook de varkenshouderij, welke drie lcoaties
samen het Nieuw Gemengd Bedrijf vormen. Dit rapport is getoetst door een senior-archeoloog. Dit advies
van onze senior-archeoloog hebben wij overgenomen. Wij zijn dan ook van oordeel dat het gebied waarop
het archeologisch rapport betrekking heeft, vanuit het oogpunt van archeologie kan worden vrijgegeven. Dit
houdt in dat er geen verder archeologisch onderzoek verricht behoeft te worden en de voor de bouw van het
Nieuw Gemengd Bedrijf noodzakelijke bodemingrepen zonder beperkingen ten aanzien van archeologie
uitgevoerd kunnen worden. Er is naar ons oordeel dan ook geen sprake van strijd met de Monumentenwet
1988, de Wet op de archeologische monumentenzorg noch met het Verdrag van Valetta.
21. Er is onvoldoende onderzocht welke waarden bij het projectbesluit en het NGB en het LOG Witveldweg in
het geding zijn en wat de gevolgen zijn voor deze waarden (Vogel- en Habitatrichtlijn,
Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet, Wet luchtkwaliteit.
In dit geval is sprake van saldering van ammoniak van het varkensbedrijf met het pluimveebedrijf, beide deel
uitmakend van het totaal concept NGB. Deze saldering moet gezien worden als een mitigerende maatregel.
Er is immers sprake van een directe samenhang tussen de inkrimping en uitbreiding, zodat de saldering bij
de passende beoordeling als mitigerende maatregel mag worden meegenomen.
Het MER, dat onderdeel uitmaakt van dit besluit en als bijlage bij de ruimtelijke onderbouwing is gevoegd,
voorziet zodoende in een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. In het op
21 juni 2011 uitgebrachte toetsingsadvies van de Commissie voor de m.e.r. komt de commissie tot het
oordeel dat de milieueffecten van het NGB voldoende zijn onderzocht en in beeld gebracht. De
stikstofemissies- en deposities zijn voldoende inzichtelijk gemaakt. Ook de effecten van het voornemen voor
de kwetsbare natuurgebieden zijn volgens de commissie voldoende inzichtelijk gemaakt.
De aspecten met betrekking tot de Flora- en Faunawet en de Wet luchtkwaliteit zijn afzonderlijk onderzocht
en staan de bouw van de bio-energiecentrale niet in de weg. Er heeft naar ons oordeel voldoende
onderzoek plaatsgevonden.
22. Niet beschreven is op welke wijze de krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer gestelde
kwaliteitseisen bij het besluit zijn betrokken (artikel 5.1.3, lid 2 Bro).
Voorafgaande aan de vergunningprocedure op grond van de Wet milieubeheer (bevoegd gezag
Gedeputeerde Staten van Limburg) is er een milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 opgesteld. Dat
milieueffectrapport is integraal opgenomen als bijlage bij de ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van de
onderhavige projectbesluitprocedure. Naar ons oordeel behoeft er dan ook geen afzonderlijke beschrijving te
worden gegeven van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde
milieukwaliteitseisen bij het besluit zijn betrokken (artikel 5.1.3, lid 2, sub c Bro).