10.09.2013 Views

Korte Verklaring der Heilige Schrift DE KLEINE PROFETEN

Korte Verklaring der Heilige Schrift DE KLEINE PROFETEN

Korte Verklaring der Heilige Schrift DE KLEINE PROFETEN

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

maar tien; kwam iemand bij de perskuip om er vijftig maten uit te scheppen 1 , dan waren er maar<br />

twintig. is Met korenbrand en honigdauw en hagel heb Ik u geslagen in al het werk uwer handen,<br />

maar gij hebt u niet tot Mij bekeerd 2 , spreekt de HEERE. 19 Vestigt toch uw aandacht op den tijd van<br />

heden — den vierentwintigsten <strong>der</strong> negende maand -- af terug, dus op den tijd sinds het fundament<br />

van den tempel des HEEREN is gelegd. Vestigt uw aandacht erop: 20 is er nog koren in de schuur? ja<br />

tot den wijnstok, den vijgeboom, den granaat en de olijf — ze hebben niet gedragen. Van den dag<br />

van heden af [daarentegen] zal Ik zegen geven.<br />

11 Als datum dezer Godsspraak wordt genoemd de 24e <strong>der</strong> 9e maand in het tweede jaar van Darius,<br />

d.i. de 18e December van het jaar 520. Het is dus bijna drie maanden nadat men den herbouw des<br />

tempels weer heeft opgevat, 1:14, en twee maanden na de bemoedigende profetie van 2:1b vv. Dat<br />

ook deze profetie een bemoedigend doel heeft, blijkt aan het slot, vs. 20b; zie hier ook na<strong>der</strong> over<br />

den datum.<br />

12-15 Vele nieuwere uitleggers oordelen, dat deze verzen niet verklaard kunnen worden in verband<br />

met hetgeen volgt in vs. 16-20. Zij willen ze daarom hiervan losmaken, en menen dan, dat Haggai in<br />

onze verzen de Samaritanen (misschien ook de nog van vóór de ballingschap overgebleven Joden)<br />

kwalificeert als onrein en dus onwaardig om aan tempelbouw en offerdienst deel te nemen, vgl. Ezra<br />

4:1-5. O.i. is echter moeilijk aan te nemen, dat Haggai met "dit volk" en "deze [24] natie" in vs. 15 iets<br />

an<strong>der</strong>s zou bedoelen dan de Joden, tot wie hij spreekt. Bovendien is het willekeurig, ons stuk los te<br />

maken van het volgende, dat (daar het geen afzon<strong>der</strong>lijk opschrift heeft) in den overgeleverden<br />

tekst er duidelijk mede in verband wordt gebracht. O.i. is het verband tussen beide stukken ook<br />

gemakkelijk in te zien, mits men in het oog houde, dat het oordeel <strong>der</strong> onreinheid, dat Haggai hier<br />

over de Joden uitspreekt, niet op het heden ziet (immers geeft hij aan het slot, vs. 20b, juist de<br />

toezegging, dat de HEERE zegen zal schenken), maar op het verleden, toen het werk van den<br />

herbouw nog niet weer was opgevat. (In de vertaling van vs. 15 moeten de werkwoorden daarom<br />

o.i. in den verleden tijd staan). De juistheid dezer opvatting wordt o.i. bevestigd door het<br />

onmiddellijk volgende (vs. 16 vv.), waar over deze zelfde periode wordt gesproken.<br />

Vs. 12 spreekt van een aan de priesters voor te leggen vraag, een vraag om thora, wets-on<strong>der</strong>wijzing<br />

of -uitlegging, zoals de priesters naar hun ambt hadden te geven. Nu gaat er vooraf: "zo zegt de<br />

HEERE <strong>der</strong> heirscharen". Dit is altijd, en ook hier (vgl. ook vs, 11) de inleiding van wat de profeet<br />

spreekt. Men heeft geoordeeld, dat dit niet past als inleiding op zijn vraag aan de priesters, en dat<br />

deze woorden hier daarom ten onrechte staan. Eer<strong>der</strong> dan met deze mening zouden wij meegaan<br />

met een an<strong>der</strong>e, volgens welke heel de vraag aan de priesters slechts een inkleding is, zodat we hier<br />

niet an<strong>der</strong>s hebben dan Haggai's toespraak tot het volk. Toch schijnt ons ook deze on<strong>der</strong>stelling<br />

onnodig. We stellen ons voor, dat Haggai zijn toespraak houdt op het tempelplein, waar een schare<br />

volks, en vanzelf ook een deel <strong>der</strong> priesterschap, aanwezig is. Hij begint met zijn boodschap op de<br />

gewone wijze in te leiden als een woord des HEEREN. Maar dan blijkt, dat dit woord allereerst is een<br />

vraag, die hij, krachtens zijn opdracht, en dus tot voorbereiding voor de straks komende boodschap,<br />

aan de priesters heeft te stellen. Bij het uitspreken hiervan richt hij zich dus naar de zijde <strong>der</strong><br />

priesters, en wacht dan op hun antwoord.<br />

De vraag — vs. 13 — luidt aldus: wanneer iemand "heilig vlees" (d.i. vlees van een dier, dat als offer<br />

geslacht is) in den slip van zijn kleed draagt, en daarmede enige spijs of drank aanraakt, wordt dit<br />

door die aanraking dan heilig? De priesters antwoorden: neen! De ceremoniële heiligheid wordt in<br />

zulk een geval niet overgedragen. Dit was niet iets, dat vanzelf sprak, maar werd beslist door de wet<br />

of an<strong>der</strong>s door de traditie. De gedachte, dat ceremoniële heiligheid wordt overgedragen, is op<br />

zichzelf niet ongerijmd; volgens Lev. 6:27 geschiedt het bij aanraking van het vlees van het<br />

zondoffer; dit is echter een an<strong>der</strong> geval dan het door Haggai gestelde: vooreerst is het zondoffer niet<br />

1 Wij schrappen pocra.<br />

2 Wij lezen welō sjabtem.<br />

14

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!