10.09.2013 Views

Korte Verklaring der Heilige Schrift DE KLEINE PROFETEN

Korte Verklaring der Heilige Schrift DE KLEINE PROFETEN

Korte Verklaring der Heilige Schrift DE KLEINE PROFETEN

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

ze min<strong>der</strong> dan ze meenden of hadden verwacht, vgl. 1:9. De korenhoop vulde slechts tien maten in<br />

plaats van twintig; de perskuip slechts twintig in plaats van de verwachte vijftig. Men kan dit zó<br />

verstaan, dat de korenhoop bij het dorsen en een hoeveelheid druiven bij het persen veel min<strong>der</strong><br />

opleverden dan normaal was. Maar het kan ook betekenen, dat tengevolge van den op hen<br />

rustenden vloek ook hetgeen ze hadden, altijd nog tegenviel, vgl. 1:9b.<br />

Allerlei bezoekingen — vs. 18 — hebben hen getroffen: door "brand" en "honigdauw" (zie bij Am.<br />

4:9) kwijnde het koren weg, daarbij kwam de hagel de gewassen vernielen; zo werden ze geslagen in<br />

"al het werk hunner handen", d.i. in alle gewassen, waaraan zij (als landbouwers of gaardeniers) hun<br />

arbeid hadden besteed. De woorden "maar gij hebt u niet tot Mij bekeerd" vallen enigszins uit het<br />

redebeleid, dat immers uit is op een schil<strong>der</strong>ing van Israels rampen; het is alsof Haggai, bij zijn<br />

spreken van brandkoren en honigdauw denkend aan een oud profetenwoord, Am. 4:9, niet kan<br />

nalaten, even in zijn schil<strong>der</strong>ing in te lassen, dat ook thans — maar dan natuurlijk tot op het in 1 :14<br />

genoemde moment — nog gold het oude [27] profetenwoord, dat het volk trots de kastijdingen<br />

weigert zich te bekeren.<br />

Vs. 19 herhaalt de opwekking van vs. 16, de aandacht te richten op den tijd, die aan den dag van<br />

heden voorafgaat. Het geeft nog enige na<strong>der</strong>e omschrijving, eerst door "heden" te preciseren als<br />

den 24en <strong>der</strong> 9e maand, en dan door de bedoelde periode te kwalificeren als "den tijd sinds het<br />

fundament van den tempel des HEEREN is gelegd", dus sinds 536: het gaat immers over de periode,<br />

waarin het werk had stil gelegen, en deze periode was vrijwel onmiddellijk na de grondsteenlegging<br />

begonnen.<br />

Vs. 20a beschrijft dan opnieuw, hoe slecht het hun gegaan is. Eerst herinnert de profeet hen (in den<br />

vorm ener vraag, die ontkennend moet beantwoord worden), dat ze geen koren meer in de schuur<br />

hebben: niet omdat God thans nog op hen toornt, maar als gevolg van de mislukte oogsten <strong>der</strong><br />

voorafgaande jaren. Vervolgens constateert hij, dat ook de wijn- en ooftbouw is mislukt.<br />

Dan echter brengt vs. 20b, in tegenstelling met al het voorafgaande, kort en krachtig de rijke<br />

Godsbelofte: "van den dag van heden af zal Ik zegen geven". Dit is de nieuwe boodschap, i die<br />

Haggai op dezen dag heeft te brengen. Al het voorafgaande vormt hiervan de voorbereiding. Om het<br />

volk er tenvolle van te doordringen, dat de nu komende zegentijd de vrucht is van de gunst des<br />

HEEREN, waarin zij na het hervatten van den tempelbouw weer delen, heeft de profeet hen eerst<br />

nogmaals krachtig herinnerd aan den vloek, die vroeger op al hun arbeid rustte. Van heden af echter<br />

zal alles an<strong>der</strong>s worden. Dat Haggai dit juist op den 24en <strong>der</strong> 9e maand, dus midden December,<br />

verkondigt, is misschien in verband te brengen met het feit, dat men op dat tijdstip gereed placht te<br />

zijn met den uitzaai van het winterzaad, en alles dus in afwachting was van den nieuwen oogst: den<br />

eersten oogst na de hervating van den tempelbouw. Nu is het de tijd voor den HEERE, om over het<br />

uitgestrooide zaad, over de sluimerende velden en gaarden zijn zegenwoord uit te spreken.<br />

Zerubbabel, de zegelring des HEEREN. 2:21-24.<br />

21 En het woord des HEEREN kwam op den vierentwintigsten <strong>der</strong> maand ten tweeden male tot<br />

Haggai als volgt: 22 Zeg tot Zerubbabel, den stadhou<strong>der</strong> van Juda: Ik zal den hemel en de aarde in<br />

beweging brengen, 23 Ik werp koningstronen omver en vernietig de macht van de koninkrijken <strong>der</strong><br />

volkeren, Ik werp de wagens om met hun berij<strong>der</strong>s, paarden en ruiters storten ter aarde, de een valt<br />

door het zwaard van den an<strong>der</strong>. 24 Te dien dage, spreekt de HEERE <strong>der</strong> heirscharen, neem Ik u,<br />

Zerubbabel, zoon van Sealtiël, mijn knecht, spreekt [28] de HEERE, en doe u aan als een zegelring,<br />

want u heb Ik verkoren, spreekt de HEERE <strong>der</strong> heirscharen.<br />

Deze profetie is door Haggai ontvangen en uitgesproken op denzelfden 24en <strong>der</strong> 9e maand, waarop<br />

de voorafgaande profetie is gedateerd, vgl. 2:11. Haggai mag op dezen dag aan het volk, dat Gode<br />

weer zijn eer wil geven, nog meer goeds voorzeggen dan dat de zegen des HEEREN weer op akkers<br />

en gaarden zal rusten. Wat hij thans aankondigt, gaat daarboven uit, en is nauw verwant met de<br />

voorzegging van den Messiaansen heilstijd van 2:7 vv., al wordt deze in onze profetie niet zo<br />

16

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!