Commentaar door Calvijn op Genesis - Ds. W. Pieters
Commentaar door Calvijn op Genesis - Ds. W. Pieters
Commentaar door Calvijn op Genesis - Ds. W. Pieters
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>Genesis</strong> 10 De nakomelingen van Cham<br />
ten. Door de woorden van de Schrift wordt aan God niet de wet voorgeschreven, die Hij niet mag<br />
overschrijden, als zou Hij niet vrij zijn in het straffen van misdaden aan meer dan vier geslachten. In<br />
het oog moet worden gehouden de verhouding tussen straffen en genade, waaruit wij leren dat God zó<br />
een rechtvaardige Wreker van misdaden is, dat Hij toch méér geneigd is tot goedertierenheid. Gods<br />
oordelen zijn niet altijd zichtbaar voor ons, en worden <strong>door</strong> het vleselijke verstand niet altijd verstaan.<br />
26 Voorts zeide hij: Gezegend zij de HEERE, de God van Sem; en Kanaän zij hem een<br />
knecht.<br />
27 God breide Jafeth uit, en hij wone in Sems tenten; en Kanaän zij hem een knecht.<br />
Dit is een niet gewone steun voor ons geloof, dat de roeping der heidenen niet slechts in de<br />
eeuwige Raad van God is besloten, maar ook <strong>op</strong>enlijk <strong>door</strong> de mond van de aartsvader is uitgesproken.<br />
De uitdrukking ‗Jafeth zal wonen in Sems tenten‘ prijst ons de onderlinge gemeenschap aan, die<br />
er tussen gelovigen moet zijn en onderhouden moet worden.<br />
28 En Noach leefde na den vloed driehonderd en vijftig jaar.<br />
29 Zo waren al de dagen van Noach negenhonderd en vijftig jaar; en hij stierf.<br />
<strong>Genesis</strong> 10<br />
De nakomelingen van Jafeth<br />
1 DIT nu zijn de geboorten van Noachs zonen, Sem, Cham en Jafeth; en hun werden zonen<br />
geboren na den vloed.<br />
Vreselijk is de ondankbaarheid geweest van hen die – toen zij van hun vaders en grootvaders<br />
hoorden hoe wonderlijk in korte tijd de vernieuwing der wereld had plaats gevonden – toch zo maar<br />
de genade van God en de behoudenis zijn vergeten. Omdat de goddeloze vergeetachtigheid van de<br />
mensen Gods oordeel en barmhartigheid met een nevel bedekte, stond de deur <strong>op</strong>en voor satans leugens.<br />
Wonderlijk heeft Gods goedheid gewedijverd met de slechtheid der mensen, dat aan zulke ondankbaren,<br />
woesten en onbeschaafden het leven nog werd verlengd. Het zou goed zijn om in de geschiedenis<br />
van die dingen die Noach niet dan met grote verwondering met zijn eigen ogen heeft gezien,<br />
God te aanschouwen, Zijn kracht te bewonderen, Zijn goedheid te prijzen en Zijn hand te erkennen,<br />
vol verborgenheden niet minder in het herstellen dan in het scheppen van de wereld! De kerk<br />
werd in een onaanzienlijk bedelaarskleed, als het ware over de grond kruipende, van Godswege gespaard,<br />
totdat Hij te zijner tijd het Hoofd <strong>op</strong>enbaarde.<br />
2 De zonen van Jafeth zijn: Gomer, en Magog, en Madái, en Javan, en Tubal, en Mesech en<br />
Tiras.<br />
3 En de zonen van Gomer zijn: Askenaz, en Rifath en Togárma.<br />
4 En de zonen van Javan zijn: Elísa en Tarsis; Chittim en Dodanim.<br />
5 Van dezen zijn verdeeld de eilanden der volken in hun landschappen, elk naar zijn spraak,<br />
naar hun huisgezinnen, onder hun volken.<br />
De nakomelingen van Cham<br />
6 En Chams zonen zijn: Cusch en Mizráïm, en Put en Kanaän.<br />
7 En de zonen van Cusch zijn: Seba, en Havíla, en Sabta, en Ráëma en Sábtecha. En de zonen<br />
van Ráëma zijn: Scheba en Dedan.<br />
8 En Cusch gewon Nimrod; deze begon geweldig te zijn <strong>op</strong> aarde.<br />
9 Hij was een geweldig jager voor het aangezicht des HEEREN; daarom wordt gezegd: Gelijk<br />
Nimrod, een geweldig jager voor het aangezicht des HEEREN.<br />
10 En het beginsel zijns rijks was Babel, en Erech, en Accad en Kalné, in het land Sínear.<br />
11 Uit ditzelve land is Assur uitgegaan, en heeft gebouwd Ninevé en Rehobôth, Ir en Kálach,<br />
12 En Resen, tussen Ninevé en tussen Kálach; dat is die grote stad.<br />
13 En Mizráïm gewon Ludim, en Anamim, en Lehabim, en Naftuchim,<br />
14 En Pathrusim, en Kasluchim, vanwaar de Filistijnen uitgekomen zijn, en Kaftorim.<br />
21