15.09.2013 Views

a&mr 10 2010 middelkoop - VluchtelingenWerk Nederland

a&mr 10 2010 middelkoop - VluchtelingenWerk Nederland

a&mr 10 2010 middelkoop - VluchtelingenWerk Nederland

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Deze uitspraak was opmerkelijk omdat daarin werd geconcludeerd<br />

dat sprake was van een positieve verplichting tot toelating,<br />

terwijl geen sprake was van objectieve belemmeringen in<br />

het land van herkomst. Deze conclusie was gebaseerd op de<br />

situatie van de gezinsleden in <strong>Nederland</strong> – en dan met name<br />

die van de in <strong>Nederland</strong> geboren kinderen. Na de uitspraak in<br />

Sen volgde een serie klachten die niet-ontvankelijk werden verklaard.<br />

Krap vijf jaar na de uitspraak in Sen, volgde echter die<br />

in de zaak Tuquabo-Teckle t. <strong>Nederland</strong>. 2<br />

Ook in dit geval ging het om een kind dat toelating werd geweigerd<br />

omdat de feitelijke band met haar moeder zou zijn verbroken.<br />

Maar anders dan in de zaak-Sen, ging het in dit geval om<br />

een voorkind, en niet om een kind waarvan beide ouders in<br />

<strong>Nederland</strong> samenwoonden. De moeder was als weduwe uit<br />

Ethiopië gevlucht, en had pas in Europa haar tweede man<br />

leren kennen. Anders dan de <strong>Nederland</strong>se overheid zag het<br />

EHRM in het feit dat het achtergebleven kind nooit tot het<br />

gezin van haar stiefvader had behoord, geen aanleiding om de<br />

klacht ongegrond te verklaren. 3<br />

Naar aanleiding van deze uitspraak, de tweede waarin een<br />

klacht over het <strong>Nederland</strong>se feitelijke-bandcriterium gegrond<br />

werd verklaard, besloot de toenmalige minister van Immigratie<br />

en Integratie Verdonk het beleid alsnog te wijzigen. Per<br />

brief van 25 september 2006 liet zij de Tweede Kamer weten<br />

dat met ingang van 8 september van dat jaar bij de invulling<br />

van het wettelijk begrip ‘feitelijk behoren tot het gezin’ nauwer<br />

zou worden aangesloten bij het begrip familie- en gezinsleven<br />

in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming<br />

van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden<br />

(EVRM). In de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is vervolgens<br />

opgenomen dat wordt aangenomen dat een minderjarig<br />

kind feitelijk behoort tot het gezin van de ouder, indien sprake<br />

is van gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM. Dit lijdt slechts<br />

uitzondering in de gevallen dat:<br />

- het kind zelfstandig gaat wonen en voorziet in eigen<br />

onderhoud;<br />

- het kind zelfstandig een gezin vormt door het aangaan<br />

van een huwelijk of een relatie; of<br />

- het kind belast is met de zorg voor buitenhuwelijkse kinderen.<br />

4<br />

1.2 Recente ontwikkelingen rondom het<br />

feitelijke-bandcriterium<br />

Opmerkelijk is dat een nieuwe variant op het oude feitelijkebandcriterium,<br />

zoals dat tot 25 september 2006 gold, nu wordt<br />

toegepast bij de toelating van de kinderen van toegelaten<br />

vluchtelingen binnen de nareistermijn van drie maanden. 5<br />

Behalve in de hierboven genoemde gevallen, wordt bij aanvragen<br />

gedaan op grond van artikel 29, lid 1 onder e, de gezinsband<br />

tussen de hoofdpersoon en diens biologisch kind (minderjarig<br />

of meerderjarig) ook als verbroken beschouwd<br />

wanneer het kind duurzaam is opgenomen in een ander gezin<br />

dan het gezin van de hoofdpersoon. Voor niet-biologische<br />

(pleeg- of adoptie)kinderen geldt dat de gezinsband als verbroken<br />

wordt beschouwd, indien deze kinderen na vertrek van de<br />

hoofdpersoon (wel of niet duurzaam) zijn opgenomen in een<br />

ander gezin. In alle gevallen moet het kind tot het vertrek van<br />

de hoofdpersoon feitelijk tot diens gezin hebben behoord. 6<br />

Momenteel is een klacht aanhangig bij het EHRM tegen een<br />

advies op een mvv-aanvraag dat negatief is uitgevallen omdat<br />

de mvv-aanvraag voorkinderen betrof die niet feitelijk tot het<br />

gezin van de als vluchtelingen toegelaten vader en stiefmoeder<br />

zouden behoren. Het gaat hier om het geval-Gereghiher Geremedhin<br />

t. <strong>Nederland</strong>. 7 Opmerkelijk is dat het in dit geval gaat<br />

om een aanvraag gedaan buiten de nareistermijn, zodat men<br />

zou verwachten dat de door Verdonk ingevoerde, ruime interpretatie<br />

van de feitelijke gezinsband zou gelden, en niet de restrictieve<br />

interpretatie bedoeld voor toelatingen op grond van<br />

artikel 29 lid 1 onder e. Na ontvangst van het negatieve advies<br />

hebben de ouders er niet voor gekozen om vanuit Soedan, waar<br />

hun kinderen in een vluchtelingenkamp verblijven, mvv’s aan<br />

te vragen, maar zijn zij direct naar het EHRM gestapt. Hiermee<br />

stellen zij ook meteen de mvv-procedure ter discussie. Het is<br />

immers de vraag of sprake is van een ‘effective remedy’ wanneer,<br />

na afgifte van een negatief advies, een gezin geen andere<br />

mogelijkheid heeft dan een lange en gevaarlijke reis, vaak naar<br />

een vreemd land, voor een procedure die lang kan duren en<br />

waarvan de afloop onzeker is. Aan de <strong>Nederland</strong>se staat heeft<br />

het EHRM inmiddels gevraagd:<br />

- of de man nog rechtsmiddelen onbenut heeft gelaten, en<br />

- of de <strong>Nederland</strong>se vreemdelingenrechtelijke regels op<br />

grond waarvan toelating is geweigerd aan kinderen geboren<br />

uit een eerste huwelijk en verblijvende in een vluchtelingenkamp<br />

in Soedan wel in overeenstemming zijn met<br />

artikel 8 van het EVRM.<br />

Hoe het afloopt met deze zaak moet nog blijken. Een aantal<br />

eerdere zaken waarin uiteindelijk is geschikt, wekken wel de<br />

indruk dat het EHRM het begrip ‘gezinsleven’ breed opvat wanneer<br />

de belangen van zorgbehoevende minderjarigen in het<br />

geding zijn. De zaken Moundele Yamba t. <strong>Nederland</strong> en Said en<br />

Karim t. <strong>Nederland</strong> betroffen beiden kinderen die min of meer<br />

vanaf hun geboorte door hun grootmoeders waren verzorgd,<br />

maar om toelating vroegen bij hun in <strong>Nederland</strong> verblijvende<br />

biologische ouder(s). 8 De kinderen waren afkomstig uit respectievelijk<br />

Congo en Irak, en in beide gevallen waren de ouders<br />

als (nareizende) vluchtelingen toegelaten. Beide zaken zijn<br />

door het EHRM in behandeling genomen, en het bestaan van<br />

gezinsleven is dus kennelijk wel aangenomen, of op zijn minst<br />

aannemelijk gevonden. Welk rol de bijzondere omstandigheden<br />

rondom deze gezinsrelaties zouden hebben gespeeld bij<br />

een uiteindelijk oordeel van het EHRM, weten we echter niet.<br />

Ook lijkt het EHRM bereid het bestaan van gezinsleven aan te<br />

nemen tussen kinderen en pleeg- of adoptie ouders. In elk<br />

geval heeft het EHRM de klacht in de zaak-Dinic t. <strong>Nederland</strong><br />

in behandeling genomen. Deze zaak betrof een kind dat door<br />

haar grootmoeder in <strong>Nederland</strong> werd verzorgd en ook bij haar<br />

wilde blijven. 9 In de zaak-Singh t. het Verenigd Koninkrijk is<br />

het EHRM zelfs tot een ontvankelijkheidsverklaring gekomen. <strong>10</strong><br />

Dit geval betrof een Indiaas kind dat, terwijl de biologische<br />

ouders nog in India woonden, om toelating vroeg bij een tante<br />

in het Verenigd Koninkrijk op grond van een adoptie die niet<br />

door het land werd erkend. Relevant voor de <strong>Nederland</strong>se situatie<br />

is dat nooit sprake was geweest van samenwonen tussen<br />

dit kind en haar adoptieouders. Zowel in Dinic als in Singh is<br />

uiteindelijk geschikt (‘friendly settlement’).<br />

1.3 Respect voor de zorgrelatie tussen volwassenen<br />

en kinderen: Mayeke en Mitunga t. België<br />

en Nolan t. Rusland<br />

Mijn vermoeden dat het EHRM kritisch zal oordelen over de<br />

manier waarop <strong>Nederland</strong> het feitelijke-bandcriterium toepast,<br />

wordt versterkt door het gegeven dat het EHRM de afgelopen<br />

jaren een paar keer stevige positieve verplichtingen heeft geformuleerd<br />

wat betreft het waarborgen van de zorgrelatie tussen<br />

volwassenen en kinderen. In de zaak-Mayeke en Mitunga t. België,<br />

heeft het EHRM geoordeeld dat uitzetting van een vijf jaar<br />

oud meisje naar Congo terwijl daar geen sprake was van deug-<br />

A&MR 20<strong>10</strong> Nr. <strong>10</strong> - 521

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!