a&mr 10 2010 middelkoop - VluchtelingenWerk Nederland
a&mr 10 2010 middelkoop - VluchtelingenWerk Nederland
a&mr 10 2010 middelkoop - VluchtelingenWerk Nederland
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
is wegens ernstige geweldsdelicten, uitzetting en ongewenstverklaring<br />
nog steeds gerechtvaardigd kunnen zijn op grond<br />
van artikel 8 lid 2 van het EVRM.<br />
In par. 61 tot en met 69 spreekt de Grote Kamer zich uit over<br />
het toetsingsmoment wat betreft de kans op recidive. Omdat<br />
de rechtmatigheid van de feitelijke uitzetting dient te worden<br />
beoordeeld, en niet die van het besluit daartoe, is de Grote<br />
Kamer van oordeel dat de kans op recidive beoordeeld moet<br />
worden op het moment van uitzetting. Het is aan de lidstaten<br />
om hun procesrecht hiermee in overeenstemming te brengen.<br />
Bij de vraag of het besluit leidt tot inmenging in het gezinsleven<br />
ligt dit anders. Voor de beantwoording van deze vraag is<br />
bepalend de situatie die zich voordoet op het moment dat de<br />
ongewenstverklaring onherroepelijk is geworden. Maar, al zal<br />
er geen rekening meer worden gehouden met een eventueel na<br />
dat moment ontstane gezins-<br />
leven, het privéleven van de<br />
betrokkene blijft relevant<br />
voor de beoordeling, waardoor<br />
zijn of haar rechten<br />
onder artikel 8 voldoende<br />
blijven gewaarborgd, naar<br />
het oordeel van de Grote<br />
Kamer (par. 67). A contrario<br />
geredeneerd, zou een eventuele<br />
ontwrichting van gezinsbanden na dat de ongewenstverklaring<br />
onherroepelijk is geworden, de vreemdeling niet meer<br />
mogen worden tegengeworpen, lijkt mij.<br />
3.3 Nuances in de recentere rechtspraak<br />
Op grond van deze twee uitspraken van de Grote Kamer, zou<br />
men kunnen concluderen dat vreemdelingen een sterke mate<br />
van bescherming aan artikel 8 van het EVRM ontlenen wanneer<br />
sprake is van een van de volgende factoren: een sterke<br />
gezinsband, langdurig (rechtmatig) verblijf of minderjarigheid.<br />
Bij een combinatie van deze factoren, zou men kunnen<br />
verwachten dat de betrokken vreemdeling nauwelijks meer<br />
voor uitzetting zou hoeven te vrezen, bijvoorbeeld in geval van<br />
een vreemdeling die al vanaf jonge leeftijd rechtmatig in een<br />
lidstaat verblijft en inmiddels sterke gezinsbanden is aangegaan.<br />
De gewone kamer van het EHRM is echter nogal terughoudend<br />
gebleken in zijn interpretatie van deze uitspraken van de Grote<br />
Kamer. Hierdoor is in mijn ogen de betekenis van elk van de<br />
hierboven genoemde omstandigheden afgezwakt, met als<br />
gevolg dat steeds de belangrijkste en doorslaggevende element<br />
in de belangenafweging is geworden (of gebleven): de ernst van<br />
het gepleegde delict, met als goede tweede: de kans op recidive.<br />
Niet de belangen van gevestigde vreemdelingen lijken dus<br />
voorop te staan, maar die van de lidstaten. Hieronder zal ik<br />
deze stelling voor ieder van de hierboven genoemde omstandigheden<br />
verder toelichten.<br />
Vreemdelingen met een hechte gezinsband<br />
De uitspraak van de Grote Kamer in Üner maakte duidelijk dat<br />
het gezinsleven van gescheiden vreemdelingen niet snel kan<br />
opwegen tegen het belang dat een lidstaat heeft bij uitzetting<br />
na veroordeling voor een ernstig delict. Wel zag het er aanvankelijk<br />
naar uit dat een vreemdeling met een stabiel gezinsleven<br />
een relatief sterke bescherming tegen uitzetting genoot, in elk<br />
geval wanneer gezinsleven was aangegaan op een moment dat<br />
geen twijfel hoefde te zijn over diens verblijfsstatus en van de<br />
overige gezinsleden niet verlangd mocht worden dat zij mee<br />
gingen naar het buitenland. 43<br />
Migratierecht en gezinsleven<br />
Een recente beslissing wekt echter de indruk dat de beschermende<br />
werking van een hecht gezinsband ook maar betrekkelijk<br />
is, zelfs wanneer er verblijfsrechtelijk nog niets aan de<br />
hand was bij de aanvang daarvan. Het betreft hier de klacht<br />
van Mbengeh t. Finland, welke door het EHRM niet ontvankelijk<br />
is verklaard. 44 Mbengeh, een man uit Gambia, kreeg in 1995<br />
een verblijfsvergunning voor verblijf bij zijn Finse vrouw. Zij<br />
kregen een kind in 1996. Pas in 2003 werd Mbengeh veroordeeld<br />
tot zes jaar gevangenisstraf wegens drugshandel. Vervolgens<br />
is hij uitgezet en voor vijf jaar ongewenst verklaard. In het<br />
kader van de proportionaliteitstoets overwoog het EHRM dat<br />
hier sprake was van een stabiele gezinseenheid, dat het kind<br />
tien jaar oud was op het moment van de uitzetting en dat de<br />
uitzetting ontwrichtend zou uitwerken op het leven van dat<br />
kind. Ook onderkende het EHRM dat moeder en kind niet mak-<br />
Krap twee maanden nadat Verdonk een ruime interpretatie<br />
van het begrip ‘feitelijke band’ had ingevoerd in het<br />
reguliere gezinsherenigingsbeleid, is een restrictievere<br />
interpretatie ingevoerd ten aanzien van gezinshereniging<br />
bij toegelaten vluchtelingen.<br />
kelijk in staat zouden zijn de man op te zoeken, terwijl ook<br />
niet van hen verlangd mocht worden dat zij zich bij hem in<br />
Gambia zouden vestigen. Hoewel er geen reden was om te veronderstellen<br />
dat het gevaar van recidive groot was, concludeerde<br />
het EHRM toch dat uitzetting met ongewenstverklaring<br />
voor vijf jaar proportioneel was, gelet op de ernst van het<br />
gepleegde feit.<br />
Vreemdelingen met langdurig legaal verblijf binnen een lidstaat<br />
De positie van tweede generatie vreemdelingen vormt al jaren<br />
een belangrijk twistpunt binnen de gelederen van het EHRM.<br />
De wens om hierover meer helderheid te verschaffen, vormde<br />
vermoedelijk ook een belangrijke reden om de zaak-Üner naar<br />
de Grote Kamer door te verwijzen. Een vergelijking van de uitspraken<br />
van het EHRM in de zaken Omojudi t. VK, Grant t. VK<br />
en Onur t. VK leert dat het gegeven dat een vreemdeling op<br />
jonge leeftijd naar een lidstaat is gemigreerd weinig gewicht in<br />
de schaal legt. 45 Ook in dergelijke gevallen lijken de aard en<br />
ernst van het delict, en het latere gedrag van de betrokkene, de<br />
primaire overwegingen te vormen bij de belangenafweging die<br />
door het EHRM wordt gemaakt. Niet het feit dat een vreemdeling<br />
behoort tot de tweede generatie noch de duur van zijn of<br />
haar verblijf in de lidstaat lijkt dus de doorslag te geven, maar<br />
zijn of haar gedrag gedurende dat verblijf. Blijkt dat mee te vallen,<br />
dan pleit langdurig verblijf tegen uitzetting. Anders niet. 46<br />
Wel valt het op dat het EHRM zowel in Onur als in Grant<br />
opmerkt dat betrokkene niet op hele jonge leeftijd naar de lidstaat<br />
is gekomen, en dat dus niet gezegd kon worden dat hij<br />
‘het grootste deel van zijn kindertijd of jeugd’ in de lidstaat<br />
heeft doorgebracht (‘it could not be said he spent the major<br />
part of his childhood or youth there’). Een opmerkelijke stelling<br />
aangezien zowel Onur als Grant hun gehele pubertijd in<br />
het Verenigd Koninkrijk hebben doorgebracht – de betekenis<br />
die het EHRM toekent aan het begrip ‘youth’ is voor mij dus<br />
onduidelijk. Hoe dan ook, het EHRM laat nog wel de mogelijkheid<br />
bestaan dat een ‘echt’ lid van de tweede generatie, dus een<br />
vreemdeling die in een lidstaat is geboren en getogen of daar<br />
in elk geval vanaf zeer jonge leeftijd heeft gewoond, nog wel<br />
A&MR 20<strong>10</strong> Nr. <strong>10</strong> - 527