tradities. In vele opzichten zijn de regis- seurs er in geslaagd om, met inacht- neming van de algemeene dramaturgi- sche wetten, speciale /«//«wegen in te slaan, doch de komische <strong>film</strong>s maken hierop grootendeels nog een uitzon- dering. Zegt men in Duitschland: komische <strong>film</strong>, dan zegt men: Hans Moser, Theo Lingen, Paul Kemp! Deze drie komie- ken, en nog een aantal confraters, heb- ben een record-aantal <strong>film</strong>s op hun naam staan. En zij toonen in hun <strong>film</strong>s vaak de hebbelijkheid — soms wel de onhebbelijkheid — om geen seconde van het witte doek te verdwijnen. Zij vullen als het ware het witte doek en dringen zich, waar het maar eventjes kan, op den <strong>voor</strong>grond. Het is ontegenzeggelijk waar, dat zij, aldus doende, bij een bepaald deel van het publiek succes boeken, doch tot dat deel zijn zeker niet de ware <strong>film</strong>- liefhebbers te rekenen! Ik herinner mij een <strong>film</strong>, waarbij ik onbedaarlijk om Hans Moser heb moe- ten lachen. En in die <strong>film</strong>, welke ander- half uur duurde, trad deze komiek bij elkaar niet meer dan tien minuten op! Juist omdat hij slechts zoo nu en dan zijn neus om den hoek van de deur stak, juist omdat hij als komisch.contrast tot het ernstige verloop van het .verhaal verscheen, juist omdat hij alleen optrad wanneer de intrige der geschiedenis en de situatie daartoe aanleiding gaven, juist.Saarow moest men om Hans Moser in die <strong>film</strong> werkelijk onbedaarlijk lachen. De <strong>film</strong>s, waarin Moser of Lingen de hoofdrol vervullen zonder hun plaats een wijle bescheidenlijk aan een ander af te staan — en dat zijn nog al wat <strong>film</strong>s! — zijn echter niet in staat om een publiek, dat- éenigszins artistieke eischen stelt, op den duur te bevredigen. Niet ten onrechte heeft indertijd de zoogenaamde lichte Amerikaansche <strong>film</strong>comedie zich een groote plaats ver- overd in het hart van het Nederlandsche <strong>film</strong>publiek. Deze comedie onderscheid- de zich door, een flitsenden dialoog, door verrassende en door onverwachten humor. De humor in deze <strong>film</strong>s was ongedwongen en niet nadrukkelijk. De eigenlijke humor moet zich steeds door onopzettelijkheid kenmerken en hij ont- staat alleen bij verrassing. Dit was in die <strong>film</strong>s ook het geval. Er traden heelemaal geen „komieken" in op, doch normale acteurs en actrices; het waren de dialogen, die geest bevat- ten, het waren <strong>voor</strong>al de situaties, die komisch waren! De <strong>film</strong>, waarin het komische accent wordt gelegd op de intrige, de situaties en den dialoog, staat in groote tegen- stelling tot de <strong>film</strong>, waarin de beroèps- komiek de hoofdrol vervult, de beroeps- komiek, van wien wij bij <strong>voor</strong>baat weten, dat het er om te doen is ons aan het lachen te krijgen.' De eerste isoort <strong>film</strong>s heeft in ons land opgang gemaakt en heeft een keur van <strong>film</strong>liefhebbers tot zich getrokken, de tweede soort is slechts geliefd* bij hen, die van grof grappig geschut houden. Velen beweren, dat de lichte <strong>film</strong>-, comedie den Duitschen cineast niet ligt. De nadrukkelijke humor van den beroepskomiek zou karakteristiek zijn <strong>voor</strong> de Duitsche <strong>film</strong>comedie. Maar dan wijs ik op <strong>film</strong>s als Een nacht in Venetië, of Twee meisjes en één man, („Das andere ich"), of Tot ziens, Fran- ziska („Auf Wiedersehen Franziska"). Deze <strong>film</strong>s bezitten stuk <strong>voor</strong> stuk dien fijnen flitsenden dialoog, die on- opzettelijke en verrassende situaties, en dat nimmer aflatende tempo in de ont- wikkeling van de intrige, welke inder- Marianne Hoppe en Hans Söhnker in een tweetal fragmenten uit „Tot ziens, Franziska", welke, onder Helmut Käutner's regie tot stand gekomen, <strong>film</strong> een aantal scènes met waren humor bevat. ( F ° to ' s Terra '> tijd kenmerkend waren <strong>voor</strong> zooge- naamde lichte comedies, de society- comedies der Amerikanen. Bovendien bieden deze <strong>film</strong>s uit Babelsberg een groot <strong>voor</strong>deel boven de producten uit Hollywood; zij ademen namelijk een Europeeschen geest! „Tot ziens, Franziska," met in de hoofdrollen Hans Söhnker en Marianne Hoppe en geregisseerd door Helmut Kautnér, toonde ons de geschiedenis van een cameraman, die van zijn om- zwervingen door de wereld tenslotte in zijn vaderland weerkeert. De <strong>film</strong> „Twee meisjes en één man" met Hilde Krahl en Matthias Wiemann, tooverde ons het lot <strong>voor</strong> oogen van twee zusjes, die in werkelijkheid één en het zelfde meisje zijn; op zeer fijn- zinnige wijze belicht de regisseur Wolfgang Liebeneiner hierin de ver- schillende zijden van een vrouwen- karakter. (Ik schreef hierover al eens eerder, namelijk in „Cinema & Theater" nummer 16: „Driemaal Liebeneiner"). In de <strong>film</strong> „Een nacht in Venetië" door Paul Verhoeven geregisseerd, vol- gen wij de avonturen- van een stads- meisje (Heidemarie Hatheyer), één uit velen, dat door het winnen van een prijs plotseling in een mondain rijk milieu terecht komt. De <strong>film</strong> zit vol met geestige vondsten. Daar is al dadelijk de beginscène, waar de tenor Harald Paulsen van een Venetiaansch balcon zijn smachtende serenade zingt — waarbij wij ons hart al vast houden, bevreesd <strong>voor</strong> meer zoe- telijke <strong>operette</strong>scènes — terwijl dan blijkt, dat dit balcon en het decor er omheen door <strong>tooneel</strong>knechten worden afgebroken en weggedragen! Er is een tegelvloer, welke door den zich vervelenden hotelgast tot een soort (Slot op bh. 15) CINEMA & THEATER - (nr. 32) 4 E Ricnar Hetj mentee <strong>voor</strong> si tolkina Eén Flinki als rel gronc ding, nog actric een die Benq legei yy voer vrou] Rich! of zij stuki meej wij kuni; rusi vzs rep vrc der pul| van ma prj de] BESCHADIGDE TEKST OF VERKEERD GEBONDEN DAMAGED TEXT OR WRONG BINDING