Toppers <strong>Sax</strong>ion-studente wint zeven medailles op Transplant Games ‘Ik ben niet echt een emotioneel type’ Net terug van de zwemtraining, hapt de 18-jarige Enschedese Wendy Knigge hongerig in een broodje. Met vriend Tjeerd aan haar zijde. Een enkel moment zet hij een punt over haar karakter, maar alleen als Wendy buiten gehoorafstand is: “Nuchter, gemakkelijk, en heel soms heel koppig”. Als de eerste honger is gestild, steekt de <strong>Sax</strong>ion-studente, die onlangs zeven medailles won op de Transplant Games in Bangkok, van wal. “ Tien jaar was ik, toen ik griep kreeg. De huisarts verwees me tot een paar keer toe naar het ziekenhuis, maar daar stuurden ze me steeds direct weer naar huis. Op aandringen van mijn vader moesten ze de derde keer toch echt actie ondernemen. Mijn bloed werd onderzocht. Maar de ge<strong>met</strong>en bloedwaarden waren buitegenwoon slecht en konden beslist niet kloppen. Dan had ik niet zelf het ziekenhuis in kunnen lopen, zeiden ze”. Om een lang en vergeten verhaal kort te maken: had haar vader die avond niet doorgezet, dan had Wendy de bewuste nacht niet overleefd. Het griepvirus had zich in de nieren van Wendy genesteld. Het afweermechanisme van haar eigen lichaam zette een tegenaanval in en schakelde in rap tempo de functie van de nieren uit. De ge<strong>met</strong>en Kaliumwaarde in haar bloed bleek wel degelijk te kloppen. “Ik kan me dit moment nog goed herinneren. Ik moest <strong>met</strong> spoed naar het Radboud in Nijmegen.” Vijf onafgebroken weken lag ze daar. Aanvankelijk in een zeer slechte conditie en permanent aan de dialyse. “Het was voor mijn ouders een zware tijd: <strong>met</strong> nog drie jongere kinderen moest er vaak opvang geregeld worden. Gelukkig kwam er veel hulp van familie. Toen ik thuiskwam kreeg ik een dialyseapparaat op mijn slaapkamer: twaalf uur lang, van ’s avonds zeven tot ’s ochtends zeven lag ik aan die machine. Tja, het alternatief was Shunt, daarvoor had ik dan drie maal per week naar Nijmegen gemoeten. Dat zou ook het gezin te veel belast hebben. Ik was te klein om die keuze zelf te maken en ben, zeker achteraf, blij <strong>met</strong> die van mijn ouders.” Moeilijk? “Welnee, je wordt er vanzelf handig in. Het is wel elke dag. Stel je voor dat ik <strong>nu</strong> nog zou moeten dialyseren: geen enkele avond uit of naar feestjes, zelfs niet thuis in de gezelligheid van het gezin in de woonkamer. Er komt wel veel bij kijken: ik kreeg in die tijd 45 medicijnen per dag, afgezien van de zakjes, slangetjes en dopjes voor de dialyse zelf. Pakketten vol spullen werden er wekelijks bij ons afgeleverd. Mijn slaapkamer werd aangepast <strong>met</strong> bijvoorbeeld een wastafel, alles moest steriel. Buikvliesontsteking was de dreiging van elke dag. Maar op een gegeven moment kon ik mezelf al aansluiten. Als je ziet hoe druk je ouders zijn <strong>met</strong> alles dan wil je vanzelf helpen. Zelfs mijn dieet gaf het nodige werk: alles moest afgewogen, de hoeveelheid drinken was beperkt tot 1 liter per dag, waarmee de hoeveelheid waterrijk voedsel zelfs verrekend diende te worden. Geen vlees, dat vond ik eigenlijk nog het moeilijkst. Chocolade en drop waren gemakkelijker om te laten staan. Tjeerd: “Dat was <strong>nu</strong> vast en zeker omgekeerd”. Van meet af aan was duidelijk dat mijn nieren nooit méér zouden functioneren dan hooguit vijf procent en dan nog maar aan één kant. Al snel lieten mijn ouders onderzoeken wie van hen als donor zou kunnen dienen. Wachten op een vreemde donor was voor hen geen optie. De kansen bleken het grootst bij de nier van mijn vader. Het was voor hen vanzelfsprekend dat ze dit onderzochten. Maar normal gesproken is het dat niet. Er zijn ook kinderen wiens ouders dat niet willen of durven. De operatie was voor mijn vader zwaarder dan voor mij. Hij ging immers <strong>met</strong> beide nieren het ziekenhuis in en kwam er <strong>met</strong> één weer uit. Je lichaam doet het prima op één nier. Daar merk je na een tijd niets van. Ik heb altijd een goede band <strong>met</strong> mijn vader gehad. Dat ik zijn nier heb voelt voor mij eigenlijk zo gewoon. Ik denk er <strong>nu</strong> bijna niet meer over na.” Bang voor afstoting? “Nee, hoewel je weet dat die kans <strong>met</strong> de jaren groeit, maar gek genoeg ook afneemt als je vertrouwen houdt. Positief zijn is belangrijk! Ik was net twaalf toen mijn transplantatie plaatsvond. Zes jaar is lang, je leven krijgt weer normale proporties en dingen van alledag worden weer belangrijk. Ik kan een normaal leven leiden. Ik hoor vaak dat het wel heel erg moet zijn als je ‘Dat ik de nier van mijn vader heb, voelt voor mij heel gewoon’ mijn ziekte hebt gehad, maar dat is voor mij helemaal niet zo. Echt niet! Blind of doof zijn, dat is erg! Dat tast je leven aan. Ik heb zoveel positieve dingen aan mijn ziekte te danken. Via het Radboud werkte ik bijvoorbeeld mee aan de totstandkoming van het boek: Een nieuwe nier - verhalen van jongeren. We mochten het zelf schrijven en kregen daarvoor les van kinderboekenschrijver Jacques Vriens (bekend van o.a. Meester Jaap, red.). Zo werd ik ook nog uitgenodigd voor een “Ferrari-dag” en voor een zeilkamp. Geweldig toch? Intussen besloot ik aan mijn conditie te werken. Ik was vroeger tenger en sportief. Al die medicijnen werkten eetlust-, haargroeibevorderend, vochtophopend enzovoort. Maar niet alle sporten bleken geschikt: Mijn nieuwe nier zit aan de buikzijde. Met een vecht- of balsport zou ik te veel risico lopen op beschadiging.” Dus ging je zwemmen, om enkele jaren later zeven(!) medailles te winnen in Bangkok. “Ja, ongelooflijk hè? Voor alle duidelijkheid, ik ben echt niet zo goed als de Nederlandse zwemtop die meedoet aan de Olympische Spelen. Dat zit op een heel ander niveau. Maar natuurlijk is het leuk als je <strong>met</strong> zeven medailles thuiskomt van een wereldwijd wedstrijdsysteem. Natuurlijk wil ik wel winnen. Dat zit ingebakken. Altijd al. Tjeerd: “Binnen een jaar haar propedeuse!”. Een rol als ambassadrice? “Nee, maar ik vind wel dat donorschap vanzelfsprekend zou moeten zijn Waarvoor alleen geregistreerd wordt wie dat niet wenst. De Games zie ik meer als een kans voor mezelf. Je gaat naar een ver vreemd land, <strong>met</strong> een bijzondere groep mensen in een bijzondere sfeer. Daar heb ik wel wat voor over. Ook het contact <strong>met</strong> de andere sporters is de moeite waard. Evy bijvoorbeeld, een kankerpatiënte, heeft drie transplantaties gehad, een hart-, een lever- en een niertransplantatie. Wat zij beleefd heeft is veel ingrijpender. Daar ga je zelf door relativeren. Onderling hebben we het daar niet veel over. Je checkt hooguit in het begin bij elkaar welke transplantatie jij hebt, maar verder niet. Het is voorbij. Je bent getransplanteerd. Dat betekent juist dat je leven weer doorgaat. Op een gezonde manier. Voor de wet vallen wij onder de gezonde mensen. Iemand als Evy ken ik dan ook alleen maar vrolijk. Altijd blij om wat ze kan en wat ze mag beleven. Dat geldt eigenlijk voor alle Game deelnemers. Tjeerd: “Ja, een beetje depri persoon schrijft zich natuurlijk niet eens in voor zo’n wedstrijd”. Over twee jaar wil ik gekwalificeerd zijn voor Australië en dat land staat toevallig al heel lang op mijn lijstje. Trainen dus, maar intussen werk ik wel aan mijn studie. Na de HJO wil ik naar de Politieacademie. Heb vóór deze studie al helemaal uitgezocht of ik wel in aanmerking zou komen. Ik wil als Politiekundige Bachelor aan de slag. Ik heb een duidelijk doel, maar geen ingevuld toekomstbeeld. Er ligt veel open.” Désirée van der Vaart 16 oktober 2007
Toppers Foto: Toma Tudor De World Transplant Games Wat in 1978 klein begon in Portsmouth <strong>met</strong>, groeide al snel uit tot een grootschalig evenement. Van 98 deelnemers uit tien landen (Nederland was één van de pioniers) naar 64 landen en circa 1500 deelnemers. Het doel is het stimuleren van donorwerving, door te demonstreren dat mensen na een orgaantransplantatie weer op niveau kunnen sporten en volwaardig in de maatschappij kunnen functioneren. Deze aandacht kan van levensbelang zijn voor patiënten voor wie een orgaantransplantatie noodzakelijk is of zelfs de enige kans van overleven. Tot circa 1965 overleed het merendeel van de patiënten, dat aan een chronische orgaanziekte leed. Patiënten <strong>met</strong> een acute nierstoornis konden weliswaar door middel van haemodialyse worden gered; een conti<strong>nu</strong>e dialysebehandeling was tot dan toe niet mogelijk. Hart-, long- en leverpatiënten hadden geen enkel positief vooruitzicht. Daar is de laatste decennia spectaculaire verbetering in gekomen. oktober 2007 17