Volledige versie - FAVV

2.1.3. Serologische monitoring bij pluimvee
Het FAVV organiseert jaarlijks een serologische monitoring in
de pluimveesector, waarbij antistoffen voor H5- en H7-vogelgriepvirussen
worden opgespoord. De bedoeling is in
de eerste plaats om de aanwezigheid van laagpathogene
vogelgriepvirussen op onze pluimveebedrijven vast te stellen.
Deze weinig agressieve stammen van het vogelgriepvirus
kunnen immers ongemerkt in het pluimvee sluimeren. Hoewel
deze besmettingen veelal van korte duur zijn, bestaat
toch altijd het risico dat het virus zich tot een hoogpathogene,
veel agressievere vorm ontwikkelt die wel tot ernstige
uitbraken zal leiden.
De screening richt zich in hoofdzaak op de risicobedrijven, bedrijven
dus die omwille van de pluimveesoorten die ze houden
of omwille van het houderijtype een groter risico lopen om
besmet te raken met vogelgriepvirussen. Het betreft hier onder
meer kalkoenen-, eenden- en ganzenhouderijen en de houderijen
waarbij het pluimvee in open lucht wordt gehouden. In
2006 werd het aantal bemonsterde bedrijven fors opgedreven
in vergelijking met 2005: er werden in totaal 753 bedrijven of
pluimveetomen bemonsterd (376 in 2005) en daarbij werden
ruim 8.504 dieren onderzocht (ca. 4.770 in 2005).
Tabel 5.1.: Overzicht van de serologische monitoring in 2006
diersoort aantal bedrijven aantal dieren
kip 622 6.336
kalkoen 37 368
loopvogel 36 290
eend 28 1.084
fazant 14 140
gans 7 202
parelhoen 3 24
duif 2 20
patrijs 2 20
divers pluimvee 2 20
totaal 753 8504
ben evenwel op geen van deze 4 bedrijven de aanwezigheid
van een H5 vogelgriepvirus kunnen aantonen. In 3 van deze 4
bedrijven betroffen het dieren met buitenbeloop.
2.1.4. Passief toezicht bij pluimvee
Om elke insleep van vogelgriep zo spoedig mogelijk op
te sporen moet elke houder van pluimvee elk geval van
abnormale ziekte en sterfte van zijn dieren onmiddellijk laten
onderzoeken door een dierenarts. Indien dat onderzoek
vogelgriep niet kan uitsluiten, dan moet hij dit onmiddellijk
melden aan het Agentschap. Het FAVV stuurt vervolgens een
medewerker ter plaatse, die de verdenking zal onderzoeken
en beoordelen. Indien nodig worden stalen voor onderzoek
aan het laboratorium overgemaakt. Sinds 2005 geldt in de
pluimveesector bovendien de verplichting om monsters voor
een laboratoriumonderzoek over te maken vooraleer met de
behandeling van een lot zieke dieren kan worden begonnen.
De onderstaande grafiek geeft een overzicht van het aantal
dossiers dat naar aanleiding van een aanvraag tot onderzoek
voor vogelgriep werd geopend in de laboratoria. De grafiek
geeft duidelijk aan dat deze basismonitoring veel meer
uitgesproken is in periodes dat de vogelgriep omwille van
uitbraken in de aandacht staat. Buiten deze perioden is een
normaal niveau van toezicht te bemerken.
Geen enkel van deze dossiers heeft aanleiding gegeven tot
een geval van vogelgriep.
Figuur 5.7.: Aantal dossiers van pluimvee in 2006 geopend voor een
laboratoriumonderzoek naar vogelgriep
Aantal dossiers
60 50
40
30
20
10
cri
sis
pre
ve
nti
e
en
cri
sis
be
he
er
n
ri
is eer
crisispreventie en crisisbeheer
ri
is re eti
Op 1 ganzenbedrijf, 1 eendenbedrijf en 2 legkippenhouderijen
werden 5 dieren gevonden met antistoffen tegen H5
gevonden. Bijkomende onderzoeken en staalnemingen heb-
0
1
4
7
10
13
16
19
22
25
Week
28
31
34
37
40
43
46
49
52
145