Jurisprudentietijdschrift
StAB Jurisprudentietijdschrift 2005, 1
StAB Jurisprudentietijdschrift 2005, 1
- No tags were found...
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
22 Milieu<br />
het gebied waarop het plan of project betrekking heeft.’<br />
De rechter kan zich op grond van de beantwoording<br />
door het Hof van vraag 3a (R.o. 43, 44, 45) vinden in<br />
de uitleg van verweerder dat artikel 6, derde lid, eerste<br />
volzin, van de Habitatrichtlijn een getrapte toetsing<br />
meebrengt in die zin, dat eerst dan een passende beoordeling<br />
moet worden gemaakt van de gevolgen van<br />
een plan of project voor een gebied indien – voor zover<br />
hier van belang – dat plan of project significante gevolgen<br />
kan hebben voor zo’n gebied, rekening houdend<br />
met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied.<br />
De rechter deelt evenwel niet het standpunt van verweerder<br />
dat in dit geval een passende beoordeling in<br />
voornoemde zin niet aan de orde is. Hiertoe overweegt<br />
de rechter als volgt.<br />
Uit de overwegingen van het Hof in r.o. 45 en 49 concludeert<br />
de rechter in de eerste plaats dat een passende<br />
beoordeling moet worden gemaakt indien niet kan<br />
worden uitgesloten dat een activiteit (plan of project)<br />
significante gevolgen heeft voor het gebied. In de tweede<br />
plaats concludeert de rechter dat de vraag of daarvan<br />
sprake is moet worden beantwoord aan de hand<br />
van de vraag of de instandhoudingsdoelstellingen in<br />
gevaar dreigen te worden gebracht. Deze vraag moet<br />
met name worden beoordeeld in het licht van de specifieke<br />
milieukenmerken en omstandigheden van het gebied.<br />
De rechter overweegt op grond van de overwegingen<br />
van het Hof, in samenhang met de doelstellingen van<br />
de Habitatrichtlijn, dat in eerste instantie op verweerder<br />
de last rust om aan te tonen dat de vergunningverlening<br />
voldoet aan de hiervoor genoemde criteria. Deze<br />
criteria zijn, mede gelet op het gewicht van het aan het<br />
Gemeenschapsbeleid ten grondslag liggende voorzorgsbeginsel<br />
om op milieugebied een hoog beschermingsniveau<br />
na te streven, naar voorlopig oordeel zodanig,<br />
dat van verweerder in dit verband mag worden<br />
verlangd dat hij aantoonbaar een zorgvuldige analyse<br />
maakt van de specifieke milieukenmerken en omstandigheden<br />
van het gebied en deze relateert aan de instandhoudingsdoelstellingen<br />
daarvan.<br />
In dit verband heeft verweerder tot dusver hoofdzakelijk<br />
volstaan met enkele – ter zitting door verzoekster<br />
overigens weersproken – opmerkingen omtrent de<br />
plaats waar de visserij wordt uitgevoerd in relatie tot de<br />
accentgebieden, alsmede een stelling omtrent de soort<br />
vogels die voor hun voedselvoorraad van kokkels afhankelijk<br />
zijn. Een nauwkeurige beschrijving van de<br />
milieukenmerken van het betrokken gebied, en de<br />
voorhanden flora en fauna in relatie tot de plaats waar<br />
wordt gevist, ontbreekt. Ook zijn geen wetenschappelijke<br />
gegevens respectievelijk onderzoeksbevindingen<br />
overgelegd omtrent het verband tussen de doelstellingen<br />
van dit beschermingsgebied en de aanwezigheid<br />
van kokkels. Gezien in het licht van de hiervoor genoemde<br />
aantoon-last, acht de rechter de voorhanden<br />
informatie zoals door verweerder thans op relatief korte<br />
termijn na de vergunningverlening gepresenteerd onvoldoende<br />
om een gefundeerd (voorlopig) oordeel te<br />
vellen over de mate van waarschijnlijkheid waarmee<br />
voornoemde significante gevolgen zullen uitblijven.<br />
Het door verweerder overgelegde rapport van het RIVO<br />
voorziet hierin onvoldoende. Dit technisch gedetailleerde<br />
rapport bevat de bevindingen van een onderzoek<br />
naar de effecten van bodemverstorende visserij op het<br />
bodemleven. Daarbij is de bodem bemonsterd enkele<br />
dagen voor de visserij-activiteiten, korte tijd erna, en<br />
enige maanden later. Op grond van dit onderzoek is opgemerkt<br />
dat mogelijke visserij-effecten gering waren<br />
ten opzichte van de ruimtelijke en temporele fluctuaties<br />
en als conclusie geformuleerd dat er geen substantiële<br />
effecten van de kokkelvisserij zijn vastgesteld. In<br />
het rapport wordt echter ook vermeld dat voortzetting<br />
van de studie aanbeveling verdient, nu het niet mogelijk<br />
is op basis daarvan uitspraken te doen over het effect<br />
van de visserij op de aanwas van kokkels zelf en op<br />
de langer-termijn veranderingen van de totale soortensamenstelling<br />
en diversiteit. Voorts is het onderzoek<br />
beperkt tot een eenmalige bevissing (dus niet in achtereenvolgende<br />
jaren) zonder onderzoek naar mogelijke<br />
meer chronische effecten. De rechter ziet voorts niet<br />
dat in het rapport een relatie wordt gelegd met de omvang<br />
van de vergunning, die in dit geval 150 ton bevisbaar<br />
kokkelvlees (waarvan 40 ton in de accentnatuurgebieden)<br />
vermeldt.<br />
Onder deze omstandigheden moet dit rapport als een<br />
onvoldoende basis voor een beoordeling van langere<br />
termijn-effecten van de visserij op de bodemsoortensamenstelling<br />
en -aanwas worden beschouwd. De rechter<br />
ziet geen reden om een analyse van deze effecten<br />
niet tot het hiervoor beschreven toetsingskader te rekenen.<br />
Daarnaast merkt de rechter op dat ook dit rapport<br />
niet voorziet in nadere informatie over het verband tussen<br />
het bodemleven en de doelstellingen van het beschermingsgebied.<br />
Gelet op het vorenstaande is thans te weinig informatie<br />
voorhanden voor beantwoording van de vraag of er<br />
sprake is van de dreiging dat de instandhoudingsdoel-<br />
StAB 1 / 2005