02.09.2015 Views

Jurisprudentietijdschrift

StAB Jurisprudentietijdschrift 2005, 1

StAB Jurisprudentietijdschrift 2005, 1

SHOW MORE
SHOW LESS
  • No tags were found...

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

28 Milieu<br />

2.7.3. Verder wijst appellante op categorie 1.1, onder<br />

b. Deze categorie wijst, voorzover hier van belang, inrichtingen<br />

waar verbrandingsmotoren aanwezig zijn<br />

aan. Deze categorie is volgens appellante van toepassing,<br />

omdat de op het terrein van [vergunninghoudster<br />

A] geparkeerde bussen zijn voorzien van een verbrandingsmotor.<br />

De Afdeling deelt deze opvatting niet. Anders dan uit<br />

de door partijen genoemde uitspraak van de Afdeling<br />

van 3 november 2000, nr. 200000164/2 (AB 2001,<br />

75), zou kunnen worden afgeleid, heeft categorie 1.1,<br />

onder b, geen betrekking op verbrandingsmotoren van<br />

voertuigen. Deze categorie ziet op verbrandingsmotoren<br />

van – al dan niet mobiele – installaties die in een<br />

inrichting staan opgesteld. In dit verband vereist artikel<br />

5.1, eerste lid, onder f, van het Ivb uitsluitend dat in<br />

een vergunningaanvraag het motorisch vermogen van<br />

de tot de inrichting behorende installaties wordt vermeld,<br />

en niet dat van voertuigen.<br />

Het aanwezig zijn van een motorvoertuig kan dan ook<br />

niet op basis van categorie 1.1, onder b, van bijlage I<br />

bij het Ivb een inrichting doen ontstaan waarop de Wet<br />

milieubeheer van toepassing is. Daarvoor is een specifieke<br />

aanwijzing in een andere categorie nodig, zoals<br />

bijvoorbeeld is vervat in categorie 13.1, onder b. Daarin<br />

zijn terreinen waar, kort weergegeven, drie of meer<br />

vrachtwagens worden geparkeerd aangewezen. Het Ivb<br />

bevat niet een vergelijkbare bepaling voor terreinen<br />

waar – zoals hier – bussen worden geparkeerd.<br />

2.7.4. Gezien het voorgaande, en nu ook overigens<br />

niet is gebleken dat de activiteiten van [vergunninghoudster<br />

A] onder één van de categorieën van bijlage I<br />

bij het Ivb vallen, heeft verweerder terecht geoordeeld<br />

dat er geen sprake is van een inrichting waarop de Wet<br />

milieubeheer of het Besluit opslag- en transportbedrijven<br />

milieubeheer van toepassing is. Hij heeft dan ook<br />

terecht geconcludeerd dat er op dit punt geen sprake<br />

kan zijn van overtredingen waartegen handhavend zou<br />

kunnen worden opgetreden.<br />

2.8. Het beroep is ongegrond.<br />

Annotatie<br />

1. Appellante heeft B en W verzocht om handhavend<br />

op te treden tegen het zonder vergunning stallen van<br />

bussen op een naburig perceel. B en W zijn van mening<br />

dat geen sprake is van een Wm-inrichting en dat<br />

zij dientengevolge niet bevoegd zijn tot handhaving.<br />

Appellante betwist dit uiteraard en gaat daarbij voor<br />

twee ankers liggen. In de eerste plaats betoogt zij dat<br />

het stallen van de bussen, dat plaatsvindt op een terrein<br />

dat wordt gehuurd van een naastgelegen bedrijf,<br />

één inrichting vormt met datzelfde bedrijf. Subsidiair<br />

stelt zij dat sprake is van activiteiten in de zin van categorie<br />

1.1 sub b en categorie 13.1 sub a van bijlage I<br />

bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer<br />

(Ivb) en dat mitsdien het Besluit opslag- en transportbedrijven<br />

milieubeheer – een vergunningplichtvervangende<br />

AMvB op grond van artikel 8.40 Wm – van<br />

toepassing is. Beide betogen falen echter.<br />

2. Als één inrichting worden beschouwd de tot eenzelfde<br />

onderneming of instelling behorende installaties<br />

die onderling technische, organisatorische of functionele<br />

bindingen hebben en in elkaars onmiddellijke nabijheid<br />

zijn gelegen (artikel 1.1 lid 4 Wm). Aan het nabijheidsvereiste<br />

is wel voldaan, maar van enige vorm<br />

van bindingen tussen de twee ondernemingen is geen<br />

sprake. Dat het terrein waarop de bussen worden gestald,<br />

gehuurd wordt van het naburige bedrijf, doet niet<br />

terzake, evenmin als de gedeelde toegangsweg nu<br />

deze deel van de openbare weg is.<br />

3. Interessanter is het tweede argument, namelijk<br />

dat de geparkeerde bussen vanwege hun verbrandingsmotoren<br />

onder het bereik van categorie 1.1 van<br />

bijlage I bij het Ivb zouden vallen. De Afdeling deelt dit<br />

standpunt niet, wat in lijn is met Vz. ABRvS 22 juli<br />

2004 (StAB 04-127 m.nt. Hans-Paul Nijhoff) en met<br />

eerdere uitspraken van de Afdeling waarin bussen en<br />

andere voertuigen van deze categorie werden uitgezonderd<br />

(zie bijvoorbeeld ABRvS 3 november 2000, AB<br />

2001, 75 m.nt. V.M.Y. van ’t Lam en de in de noot bij<br />

deze uitspraak genoemde jurisprudentie). In die eerdere<br />

uitspraken ging het steeds om voertuigen die slechts<br />

tijdelijk ergens aanwezig waren: auto’s in een tippelzone,<br />

bussen op een busstation. De rechter oordeelde<br />

dat dan onderdeel 1.2 van categorie 1 van toepassing<br />

was (verbrandingsmotoren die tijdelijk in een bepaalde<br />

omgeving aanwezig zijn blijven voor de toepassing van<br />

categorie 1 buiten beschouwing). Daarop is wel het<br />

een en ander af te dingen. Zowel Van ’t Lam als Nijhoff<br />

StAB 1 / 2005

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!