02.09.2015 Views

Jurisprudentietijdschrift

StAB Jurisprudentietijdschrift 2005, 1

StAB Jurisprudentietijdschrift 2005, 1

SHOW MORE
SHOW LESS
  • No tags were found...

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

26 Milieu<br />

05-06<br />

ABRvS 27 oktober 2004 nr. 200402378/1 (Papendrecht)<br />

Casus<br />

Afwijzing van verzoek om handhavend op te treden<br />

tegen het zonder vergunning krachtens de Wet milieubeheer<br />

stallen van voor personenvervoer bestemde<br />

bussen. Appellante voert aan geluid- en stankhinder<br />

van deze activiteiten te ondervinden.<br />

Rechtsvraag<br />

Is hier sprake van een inrichting in de zin van de Wet<br />

milieubeheer?<br />

Uitspraak<br />

De Afdeling overweegt dat de activiteiten slechts kunnen<br />

worden aangemerkt als inrichting waarop de Wet<br />

milieubeheer van toepassing is, indien deze activiteiten<br />

in bijlage I bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit<br />

milieubeheer (Ivb) zijn aangewezen. In categorie 1.1,<br />

onder b van het Ivb worden ‘inrichtingen waar verbrandingsmotoren<br />

aanwezig zijn’ aangewezen. Deze categorie<br />

ziet echter op verbrandingsmotoren van – al dan<br />

niet mobiele – installaties die in een inrichting staan<br />

opgesteld en dus niet op verbrandingsmotoren van<br />

voertuigen. Volgt ongegrond verklaring van het beroep.<br />

Wet milieubeheer artikel 1.1, eerste lid<br />

Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer<br />

bijlage I, categorie 1.1, onder b<br />

1. Procesverloop<br />

Bij besluit van 30 juli 2003 heeft verweerder afwijzend<br />

beslist op het verzoek van appellante om handhavend<br />

op te treden tegen de activiteiten van [vergunninghoudster<br />

A] en [vergunninghoudster B] beide<br />

gevestigd op het bedrijventerrein Molenvliet aan de [locatie]<br />

te Papendrecht.<br />

(….)<br />

2. Relevante overwegingen<br />

2.1. Bij besluit van 4 januari 2001 heeft verweerder<br />

aan [vergunninghoudster B] een revisievergunning verleend<br />

als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet<br />

milieubeheer voor een transportbedrijf met herstelinrichting<br />

en daarbij behorende voorzieningen. [Vergunninghoudster<br />

B] verhuurt een naastgelegen perceel aan<br />

[vergunninghoudster A] ten behoeve van het stallen<br />

van voor personenvervoer bestemde bussen. [Vergunninghoudster<br />

A] beschikt daartoe niet over een krachtens<br />

de Wet milieubeheer verleende vergunning. Appellante<br />

drijft een inrichting die is gevestigd naast<br />

[vergunninghoudster B] en [vergunninghoudster A].<br />

2.2. Appellante voert aan overlast te ondervinden in de<br />

vorm van geluid- en stankhinder vanwege de activiteiten<br />

van [vergunninghoudster A]. Zij kan zich daarom<br />

niet verenigen met de weigering van verweerder om<br />

handhavend op te treden. Samengevat weergegeven<br />

betoogt appellante primair dat tussen de inrichting van<br />

[vergunninghoudster B] en de activiteiten van [vergunninghoudster<br />

A] zodanige bindingen bestaan dat sprake<br />

is van één inrichting in de zin van artikel 1.1, vierde<br />

lid, van de Wet milieubeheer. Zij stelt dat verweerder<br />

handhavend dient op te treden, omdat de aan [vergunninghoudster<br />

B] verleende revisievergunning geen betrekking<br />

heeft op het stallen van bussen. Evenmin<br />

wordt volgens haar voldaan aan de vergunningvoorschriften<br />

G.34 tot en met G.39 en vindt in strijd met de<br />

vergunning opslag van gevaarlijke gassen in tankwagens<br />

plaats.<br />

Subsidiair betoogt appellante dat de activiteiten van<br />

[vergunninghoudster A] onder categorie 1 en categorie<br />

13 van bijlage I bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit<br />

milieubeheer (hierna: het Ivb) kunnen worden<br />

geschaard, en dat het Besluit opslag- en transportbedrijven<br />

milieubeheer van toepassing is. Verweerder<br />

miskent volgens haar dat op grond van dit Besluit nadere<br />

eisen kunnen worden gesteld teneinde gevaar en<br />

hinder te voorkomen.<br />

2.3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen<br />

sprake is van zodanige bindingen dat de activiteiten<br />

van [vergunninghoudster B] en van [vergunninghoudster<br />

A] tezamen als één inrichting in de zin van artikel<br />

1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer dienen te<br />

worden beschouwd. Volgens hem is in dit opzicht geen<br />

sprake meer van overtredingen op grond waarvan hij<br />

bevoegd zou zijn handhavend op te treden.<br />

Verder is verweerder van mening dat de activiteiten van<br />

[vergunninghoudster A] niet onder één van de categorie-<br />

StAB 1 / 2005

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!