17.08.2013 Views

het bloeitijdperk van het nederlandse volkslied

het bloeitijdperk van het nederlandse volkslied

het bloeitijdperk van het nederlandse volkslied

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

HET<br />

BLOEITIIDPERK<br />

VAN HET<br />

NEDERLANDSE<br />

VOLKSLIED


MAX PRICK VAN WELY<br />

HET<br />

BLOEITIJDPERK<br />

VAN HET<br />

NEDERLANDSE<br />

VOLKSLIED<br />

VAN HET ONTSTAAN<br />

TOT DE<br />

ZEVENTIENDE EEUW<br />

-................--<br />

UITGEVERIJ DE TOORTS


Aan min Schoonouders<br />

in dankbaarheid


Voorwoord .. . 7<br />

TER INLEIDING<br />

Hoofdstuk 1. Over <strong>het</strong> ontstaan en de overlevering<br />

<strong>van</strong> een <strong>volkslied</strong>. Indeling in bepaalde<br />

groepen .. . 9<br />

TAAL, METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHMS EN<br />

VORM VAN ONS LIED<br />

Hoofdstuk 2.<br />

Hoofdstuk 3.<br />

Hoofdstuk 4.<br />

Hoofdstuk 5.<br />

Hoofdstuk 6.<br />

'-IET WERELDLIJK LIED<br />

Het ontstaan <strong>van</strong> de Nederlandse spreektalen<br />

en <strong>het</strong> Diets. Heinric <strong>van</strong> Veldeke<br />

en Jan <strong>van</strong> Brabant. De verdere ontwikkeling<br />

<strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> tot aan de<br />

zeventiende eeuw ....... 17<br />

Metrum en versbouw. Tekstherhaling en<br />

tekstverwantschap.<br />

Het „zinloze- refrein ..... 27<br />

Algemene kennis <strong>van</strong> de melodie. Afkomst<br />

<strong>van</strong> <strong>het</strong> Gregoriaans. Overgang<br />

naar de grote en kleine terts toonsoorten.<br />

Melodische verwantschap . . . . 44<br />

Het rhythme. Verschillende rhythmische<br />

notaties. De meest gebruikelijke en de<br />

minder voorkomende maatsoorten . 64<br />

De vorm en <strong>het</strong> tempo .. . 75<br />

Hoofdstuk 7. De ballade .. . 84<br />

Hoofdstuk 8. Het minnelied. Wachterliederen. Meiliederen<br />

(mengvormen ). Minneklachten<br />

en afscheidsliederen . . . . . 95<br />

Hoofdstuk 9. Het historisch lied. De Geuzenliederen en<br />

Valerius' „Gedenck-Clanck- . . . 106<br />

Hoofdstuk 10. Spot- en drinkliederen. Het danslied en<br />

zijn evoluties. Het kinderlied . . . 117


HET GEESTELIJK LIED<br />

Hoofdstuk 11. Beknopte geschiedenis <strong>van</strong> <strong>het</strong> geestelijk<br />

lied voor en na de reformatie . . . 130<br />

Hoofdstuk 12. Het kerstlied ........ 140<br />

Hoofdstuk 13. Paasliederen. Marialiederen. Liederen met<br />

mystieke inhoud ...... . 152<br />

AANHANGSEL<br />

Hoofdstuk 14. Het polyfoon bewerkte <strong>volkslied</strong>. Richtlijnen<br />

voor de harmonisatie. Moderne<br />

bewerkingen . ........ 158<br />

Verklarende lijst <strong>van</strong> woorden en uitdrukkingen in ons<br />

oude <strong>volkslied</strong> . . . 174<br />

De uitspraak <strong>van</strong> <strong>het</strong> Middelnederlands . . 176


IN DE VOLGENDE HOOFDSTUKKEN HEB IK GETRACHT<br />

een algemene karakteristiek te geven <strong>van</strong> <strong>het</strong> „Nederlandse<br />

Volkslied", zoals dit <strong>van</strong> de middeleeuwen of<br />

tot ongeveer 1600 onder ons yolk leefde. Dit houdt <strong>van</strong>zelfsprekend<br />

niet in, dat er na dit laatste tijdstip geen<br />

schone en waardevolle liederen meer zouden zijn ont-<br />

staan, of dat de aan<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>het</strong> algemene verval pre-<br />

cies met <strong>het</strong> jaartal 1600 zou samenvallen. Ik diende<br />

echter een grens te trekken, om deze studie tot een af<br />

gerond geheel te maken. Daarom leek <strong>het</strong> mij niet on-<br />

verantwoord die tijd te kiezen, die met recht als <strong>het</strong><br />

<strong>bloeitijdperk</strong> <strong>van</strong> <strong>het</strong> Nederlandse Volkslied mag worden<br />

beschouwd.<br />

Mijn bedoeling was begrip en belangstelling voor <strong>het</strong><br />

Nederlandse Volkslied te wekken en hen, die <strong>het</strong> reeds<br />

leerden waarderen en zingen, meer uitvoerige kennis<br />

over ontstaan en groei te verschaffen.<br />

Een diepere kennis <strong>van</strong> ons <strong>volkslied</strong> zal ongetwijfeld<br />

<strong>het</strong> zingen daar<strong>van</strong> tot een groter genot maken.<br />

Gaarne wil ik hier aan Dr Jop Pollmann mijn speciale<br />

dank betuigen voor de vele zorgen en moeiten, die hij<br />

zich voor mijn werk getroost heeft, om <strong>het</strong> zo waardevol<br />

mogelijk te maken.<br />

MAX PRICK VAN WELY


1<br />

Over <strong>het</strong> ontstaan<br />

en de overlevering <strong>van</strong> een <strong>volkslied</strong>.<br />

Indeling in bepaalde groepen.<br />

HET IS BIJNA ONMOGELIJK OM EEN JUISTE EN<br />

duidelijke definitie te geven <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong>.<br />

Dr Brouwer heeft zelfs in zijn werk over „Das Volkslied<br />

in Deutschland, Frankreich, Belgien and Holland -<br />

verklaard, dat de ziel <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> niet onder<br />

woorden gebracht kan worden.<br />

Dr Pollmann, aan wien wij een uitstekend werk danken<br />

over „Ons eigen <strong>volkslied</strong>", onderscheidt <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong><br />

<strong>van</strong> <strong>het</strong> straat- en kunstlied door bij eerstgenoemde <strong>het</strong><br />

actieve zingen als hoofddoel aan te nemen: „Het yolkslied<br />

berust niet op de acoustische vreugde <strong>van</strong> <strong>het</strong> min<br />

of meer passieve luisteren; <strong>het</strong> berust op de pret <strong>van</strong><br />

<strong>het</strong> actieve zingen, op de motorische rhythmiek <strong>van</strong> de<br />

duizenden spieren <strong>van</strong> geheel ons stemorgaan. Het<br />

<strong>volkslied</strong> wil gezongen worden.-<br />

Het z.g. motorisch element speelt zeer zeker een grote<br />

rol bij <strong>het</strong> ontstaan <strong>van</strong> een lied. Dit geldt niet alleen<br />

voor onze gewesten, maar voor de gehele wereld, zoals<br />

trouwens door verschillende onderzoekers is aangetoond.<br />

Uit dit gezichtspunt wordt ook <strong>het</strong> groot aantal<br />

strofen verklaarbaar. Liederen met 15 en meer strofen<br />

zijn absoluut Been zeldzaamheid. Bij <strong>van</strong> Duyse, de


10<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

Coussemaker en Lootens ontmoet men zelfs liederen<br />

<strong>van</strong> 63, 65 en 70 strofen! Bij zo'n respectabel aantal zou<br />

een toehoorder reeds lang in slaap gevallen zijn! Alleen<br />

door de vreugde <strong>van</strong> <strong>het</strong> ze/f zingen is men in staat de<br />

belangstelling levend te houden.<br />

De vele absoluut zinloze refreinen en woordopvullingen<br />

wijzen er tevens op, dat <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> eigenlijk niet bestaat<br />

om er naar te luisteren, maar dat <strong>het</strong> moet worden<br />

meegezongen door jong en oud, arm en rijk. En hiermede<br />

raken wij tevens de kern <strong>van</strong> de zaak. Er is veel<br />

geschreven over <strong>het</strong> verval <strong>van</strong> ons <strong>volkslied</strong>; er is ook<br />

veel gedaan voor <strong>het</strong> herstel. De wetenschap is hierin<br />

voorgegaan en <strong>het</strong> aantal publicaties op dit gebied is<br />

nog steeds groeiende. Ook de verzamelbundels met<br />

goede Nederlandse liederen nemen in aantal toe.<br />

Doch er is slechts een middel om volledig te kunnen<br />

slagen, n.l. door de jeugd op school en in huis <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />

begin of aan ons <strong>volkslied</strong> in gemeenschap te leren zingen.<br />

Het werk <strong>van</strong> de z.g. Jeugdbewegingen kan bier<br />

als voorbeeld genoemd worden, doch dit alleen is onvoldoende.<br />

Het schoonste en edelste <strong>van</strong> onze liederenschat<br />

moet op vaste zanguren geleerd en gezongen worden.<br />

Later zal men hier<strong>van</strong> de rijke vruchten plukken.<br />

In <strong>het</strong> Voorbericht bij de eerste druk <strong>van</strong> <strong>het</strong> Nederlands<br />

Volksliederenboek, uitgegeven door de Maatschappij<br />

tot Nut <strong>van</strong> <strong>het</strong> Algemeen, staat zeer terecht:<br />

„Er zijn tijden, waarin de drang der stoffelijke belangen<br />

de gemoedsuiting beheerst en <strong>het</strong> volksleven zich niet<br />

in nieuwe <strong>volkslied</strong>eren afspiegelt. Zulk een tijd beleven<br />

wij in menig opzicht." Deze regels werden in 1896 geschreven,<br />

maar zij gelden nu nog! Door <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong><br />

te beoefenen, eren wij niet alleen <strong>het</strong> verleden, maar<br />

bouwen wij ook aan de toekomst. Want alleen in de<br />

liederen <strong>van</strong> ons voorgeslacht kunnen wij de eenheid


TER INLEIDING 11<br />

terug vinden, waaraan <strong>het</strong> ons zozeer ontbroken heeft.<br />

De tijd, waarin men geloofde, dat <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> is ontstaan<br />

uit de samenwerking <strong>van</strong> <strong>het</strong> gehele yolk, ligt<br />

achter ons. Deze mening wordt reeds lang als verouderd-romantisch<br />

beschouwd. Het yolk als gemeenschap<br />

is niet in staat tot zelfstandig scheppen; hoogstens<br />

tot omvormen en varieren <strong>van</strong> <strong>het</strong> oorspronkelijke.<br />

Doch de oorspronkelijke melodie en dichtvorm zijn<br />

steeds afkomstig <strong>van</strong> een uit <strong>het</strong> yolk geboren hoogbegaafd<br />

individu. Het is niet persê noodzakelijk, dat zijn<br />

naam onbekend is, doch de geest en de mentaliteit <strong>van</strong><br />

<strong>het</strong> yolk moet hij volkomen aanvoelen. Zó kunnen wij<br />

sommige liederen <strong>van</strong> Brugman, de Casteleyn, Jan <strong>van</strong><br />

Hu1st, ja zelfs <strong>van</strong> Breedero tot de volkslitteratuur rekenen.<br />

Het lied dankt dus zijn ontstaan aan 66n bepaalden<br />

schepper. Meestal is zijn naam onbekend, want even<br />

onopgemerkt als zijn lied ontstaat, even onopgemerkt<br />

wordt <strong>het</strong> door een kleine gemeenschap overgenomen<br />

en <strong>van</strong>uit deze gemeenschap verder gedragen, tot <strong>het</strong><br />

tenslotte bezit geworden is <strong>van</strong> heel een yolk. En zelfs<br />

aan de taalgrenzen blijft <strong>het</strong> dan niet gebonden. Een<br />

werkelijk populair lied is in staat de landsgrenzen over<br />

te steken en in zijn nieuwe omgeving voort te leven en<br />

passende vormen aan te nemen.<br />

Doch met dit alles hebben wij nog Been antwoord gegeven<br />

op de vraag, hoe <strong>het</strong> lied eigenlijk ontstaat. Over<br />

de oorsprong <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> bestaan verschillende<br />

theorieen. Meestal wordt een bepaalde theorie eenzijdig<br />

belicht en uitgebuit en <strong>het</strong> beste kunnen wij aannemen,<br />

dat er in elke theorie iêts waars schuilt.<br />

Het is zeker, dat elke primitieve vocale muziek haar<br />

ontstaan vindt in de roep. De roep kan voorkomen als<br />

een middel om zich verstaanbaar te maken of als een


12<br />

BLOEITIMPERK NEDERLANbSE VOLKSLIED<br />

ongedwongen uiting <strong>van</strong> lief de of hartstocht, <strong>van</strong><br />

vreugde of iced, <strong>van</strong> lokking of bedreiging. Ook zal zij<br />

dikwijls een magische betekenis hebben.<br />

De roep is als <strong>het</strong> ware de oerbron <strong>van</strong> alle vocale muziek,<br />

maar tevens ook <strong>van</strong> de spraak, want uit de ongearticuleerde<br />

schreeuw groeit een woord, uit een woordverbinding<br />

een zin en tenslotte, in een veel verder gevorderd<br />

stadium en na verkregen artistieke verfijning,<br />

<strong>het</strong> vers. Muzikaal beschouwd groeit uit de roep een<br />

motief, dan een muzikale zin en tenslotte de gehele<br />

melodic. De roep komt ook voor ook nu nog!) om<br />

bij de arbeid <strong>het</strong> rhythme te regelen en zodoende <strong>het</strong><br />

werk te verlichten. Bij primitieve volken is deze gewoonte<br />

nog volop in twang, bij ons komt zij slechts<br />

sporadisch voor. Hieruit ontstaat dan <strong>het</strong> arbeidslied.<br />

Ook venters- en straatroepen kunnen wij tot deze categorie<br />

rekenen. Venters en leurders trachten hiermede<br />

de aandacht te trekken om hun waren aan te prijzen.<br />

Iedere koopman heeft zijn eigen karakteristieke roep,<br />

die hij steeds maar herhaalt en die uit muzikaal oogpunt<br />

dikwijls zeer merkwaardig is. De intervallen zijn dikwijls<br />

niet nauwkeurig in ons notenschrift weer te geven,<br />

omdat de straatzanger (zonder <strong>het</strong> natuurlijk zelf te<br />

weten!) gebruik maakt <strong>van</strong> 1/4 en 1/6 tonen, glissando's<br />

enz. Ook <strong>het</strong> rhythme blijkt dikwijls zo vrij en gedifferentieerd<br />

te zijn, dat <strong>het</strong> niet precies kan worden vastgelegd.<br />

Wij geven hier een voorbeeld <strong>van</strong> een eenvou<br />

dige straatroep (vb. 1 blz. 13) en een weer uitgewerkte<br />

koewachtersroep welke te Diest door Lambrecht Lambrechts<br />

werd opgetekend (vb. 2, blz. 13).<br />

Ook moeten wij nog de mogelijkheid beschouwen, dat<br />

<strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> zijn ontstaan dankt aan de dans; dat de<br />

tang als <strong>het</strong> ware uit de dans wordt opgeroepen.<br />

Afbeeldingen <strong>van</strong> danseressen, begeleid door zangers


V<br />

MN 11111111111111111111111<br />

11/3 .410111.1.111111 Bo: If 1<br />

m Jam= 11•1111n111”1111<br />

111111116411111111M1111111 1111111111111111116411111<br />

1VIooi bloe-me<br />

Voorbeeld 1<br />

TER INLEIDING 13<br />

te koop!<br />

1.111.11% . KJ mip. or. orimorm..<br />

arrium MOON 11: W LEW 111! WM. all111111011- Int 111111...1111111111111.n111r,<br />

I.ZILwill1.1••••"1511•P • IN I IV 111111111111111IIINI B 111111111111111r O<br />

MI Ili 011'41111111111111116411/1 PAN<br />

Ho - o-lo! Ho - o-lo! Ho o-lo!<br />

Ho - o o i - o 11 -o - • 0<br />

./111 now Dam !wimp.= ir3 ar bl Mr71111/11111 W ar MUM<br />

NOM:MIN 1111111011111 1:411.4111111.1111111MOUNIIIIIIIIIIICIr<br />

Viermar Ear . RPM ii riart AM IMO VAINI "111/41, 1111.<br />

Ho - o lo! Is Keubke nog da? Is Keubke nog da?<br />

Ho- li-o- li - o- -o- -o- i-o - to<br />

Voorbreeld 2<br />

en instrumentalisten, treffen wij reeds aan op oud-<br />

Egyptische monumenten. Van de Germanen is bekend,<br />

dat zij naast hun krijgsliederen en epische gedichten<br />

ook reidansen kenden. De tekst zal hierbij altijd bijzaak<br />

zijn en <strong>het</strong> rhythme hoofdzaak. De z.g. mars- en dansliederen<br />

danken hieraan hun ontstaan.<br />

In de oudste tijden geschiedde de overlevering alleen<br />

mondeling. Melodie en tekst bleven in <strong>het</strong> geheugen<br />

leven. Het <strong>volkslied</strong> werd wel omgevormd en gevarieerd<br />

door den enkeling, maar <strong>het</strong> oorspronkelijke<br />

schema, de kern, bleef onaangetast. Daarom is <strong>het</strong> altijd<br />

zeer moeilijk datum <strong>van</strong> ontstaan en streek <strong>van</strong> herkomst<br />

vast te stellen. Het lied ging <strong>van</strong> mond tot mond,<br />

<strong>van</strong> dorp tot dorp en <strong>van</strong> stad tot stad. Daardoor bleef


14<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

de oorspronkelijke vorm nooit zuiver bewaard: er werden<br />

delen bijgemaakt of weggelaten. Soms kon <strong>het</strong> ook<br />

gebeuren, dat door de overeenkomst <strong>van</strong> een melodie<br />

- of een gedeelte er<strong>van</strong> - met een andere melodie een<br />

samensmelting ontstond <strong>van</strong> twee verschillende liederen<br />

tot een geheel nieuw lied. Hetzelfde kon ook geschieden<br />

door tekstovereenkomst: een overeenkomstig<br />

rijm, dezelfde versmaat of dezelfde woordtekens gaven<br />

hiertoe reeds aanleiding. Op dit verschijnsel der contaminatie<br />

komen wij bij de tekstbehandeling terug.<br />

Toen men de melodieen begon op te tekenen, geschiedde<br />

dit eerst zeer gebrekkig en onvolledig., Het is niet<br />

uitgesloten, dat de tekst der oudste Germaanse gezangen<br />

is opgetekend, doch na de grote beroeringen der<br />

Volksverhuizing is <strong>van</strong> dit alles welhaast geen spoor<br />

meer overgebleven. De geestelijkheid, die zich in de<br />

Middeleeuwen zo verdienstelijk gemaakt heeft voor de<br />

ontwikkeling der toonkunst, interesseerde zich minder<br />

voor <strong>het</strong> wereldlijke <strong>volkslied</strong>, maar toch toonde zij een<br />

zekere toegevendheid in <strong>het</strong> gebruik hier<strong>van</strong> in de kerk,<br />

wel wetende, dat <strong>het</strong> profane <strong>volkslied</strong> niet uit te roeien<br />

is. Volksmelodieen werden dikwijls <strong>van</strong> een geestelijke<br />

tekst voorzien.<br />

Men vindt de melodie <strong>van</strong> een der oudste Nederlandse<br />

liederen: „Lysken <strong>van</strong> Beveren is die bruyt" in <strong>het</strong><br />

Vigilien-boek <strong>van</strong> <strong>het</strong> Lopsenklooster ( ±1480), thans<br />

bewaard in <strong>het</strong> Leids museum. Andere bronnen zijn<br />

<strong>het</strong> „Hulthemse handschrift" en <strong>het</strong> „handschrift <strong>van</strong><br />

Gruythuyzen-.<br />

Hieraan mogen wij nog toevoegen de z.g. stemboekjes<br />

<strong>van</strong> enkele of verzamelde polyfoon bewerkte <strong>volkslied</strong>eren,<br />

doch alles bij elkaar is de oogst vrij Bering.<br />

Door de uitvinding der boekdrukkunst werd de mogelijkheid<br />

geschapen de liederen op goedkope en prak-


TER INLEIDING 15<br />

tische manier te verzamelen en onder <strong>het</strong> yolk te verspreiden.<br />

Van die datum of ontstaan de z.g. liedboeken.<br />

Tevens werden in deze liedboeken de melodie en <strong>het</strong><br />

rhythme min of meer volledig vastgelegd, daar de ontwikkeling<br />

<strong>van</strong> <strong>het</strong> notenschrift langzamerhand in een<br />

volmaakt stadium was gekomen. Het groot aantal liedboeken<br />

bewijst, dat ze inderdaad in een dringende behoefte<br />

voorzagen: in niet geringe mate hebben ze bijgedragen<br />

tot de populariteit <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong>. Behalve<br />

deze verzamelwerken werden ook liederen op losse<br />

blaadjes gedrukt. Het waren meestal „eendagsvliegen-,<br />

die in aest<strong>het</strong>isch opzicht niet de moeite waard zijn.<br />

Deze z.g. straatliederen werden door rondtrekkende<br />

zangers verkocht, een gewoonte die door de eeuwen<br />

bleef voortbestaan en waar<strong>van</strong> wij nog de laatste sporen<br />

terugvinden in de losse blaadjes met aandoenlijke<br />

liederen (antwoord wordt gehaald!), die soms nu nog<br />

door werklozen in de brievenbus worden gestopt.<br />

Reeds lang heeft men getracht <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> in bepaalde<br />

categorieen in te delen. Over <strong>het</strong> algemeen volgt men<br />

de indeling, die <strong>van</strong> Duyse geeft in zijn groot driedelig<br />

standaardwerk over <strong>het</strong> oude Nederlandse lied. Het<br />

liederenboek <strong>van</strong> Coers maakt een nog scherpere onderscheiding<br />

door onderverdeling in: studenten-, kinderen-,<br />

zeemansliederen enz.<br />

Wij moeten allereerst een scheiding maken tussen <strong>het</strong><br />

wereldlijk en <strong>het</strong> geestelijk lied. Beide hoofdgroepen<br />

worden weer in andere groepen onderverdeeld.<br />

Bij <strong>het</strong> wereldlijk lied is de ballade de oudste en belangrijkste<br />

vorm. Dikwijls heeft zij een meer lyrisch, soms<br />

een meer episch karakter. Sommige auteurs maken dan<br />

ook een scheiding tussen de ballade en de romance,<br />

doch streng is deze nooit door te voeren.


16<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

Een tweede grote groep vormen de rninneliederen. Men<br />

onderscheidt dage- of wachterliederen - zo genoemd.<br />

omdat de wachter, die de gelieven bij <strong>het</strong> aanbreken<br />

<strong>van</strong> de dag moest waarschuwen, er een min of weer<br />

belangrijke rol in speelt - en Meiliederen - waarin de<br />

verliefde jongeling de Meiboom plant voor <strong>het</strong> venster<br />

<strong>van</strong> zijn uitverkorene. Men heeft ook een groot aantal<br />

Meiliederen, waarin de herleefde natuur als zinnebeeld<br />

<strong>van</strong> de opbloeiende lief de verheerlijkt wordt. Een geheel<br />

andere stemming ademen de minneklachten, liederen<br />

<strong>van</strong> verlangen en afscheidsliederen.<br />

De historieliederen beschrijven belangrijke historische<br />

gebeurtenissen of nationale heldenfeiten. Tot dit genre<br />

behoren o.a. de geuzenliederen.<br />

Minder in aantal zijn de spot- en narrenliederen, dansen<br />

drinkliederen. Tenslotte zullen wij in dit werk <strong>het</strong><br />

kinderlied slechts terloops vermelden.<br />

Het geestelijk lied kan worden onderverdeeld in:<br />

a) liederen <strong>van</strong> <strong>het</strong> kerkelijk jaar: kerst-, driekoningen-,<br />

passie- en paasliederen;<br />

b) Marialiederen;<br />

c) liederen <strong>van</strong> algemeen godsdienstige strekking, o.a.<br />

mystieke liederen.<br />

Zo zien wij in <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> alle wensen, gevoelens en<br />

gedachten, ja heel <strong>het</strong> verleden <strong>van</strong> een yolk weerspiegeld.<br />

Wij leren de zeden en gewoonten nergens<br />

beter kennen dan uit de aandachtige bestudering <strong>van</strong><br />

<strong>het</strong> <strong>volkslied</strong>. En doordat er ook belangrijke historische<br />

gebeurtenissen in alle bijzonderheden zijn weergegeven<br />

moeten wij <strong>het</strong> tevens beschouwen als een historische<br />

bron <strong>van</strong> de allereerste rang.


2<br />

Het ontstaan <strong>van</strong> de Nederlandse spreektalen<br />

en <strong>het</strong> Diets. Heinric <strong>van</strong> Veldeke en Jan <strong>van</strong> Brabant.<br />

De verdere ontwikkeling <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong><br />

tot aan de 17de eeu w.<br />

MEN KAN HET VOLKSLIED UIT VERSCHILLEND 00Gpunt<br />

beschouwen: als muziekliefhebber, die een natuurlijke<br />

vreugde beleeft aan <strong>het</strong> zingen, als musicoloog,<br />

zich verdiepend in vergelijkende studies over melodie<br />

en rhythme, als letterkundige en als philoloog, zich wijdend<br />

aan een onderzoek <strong>van</strong> de tekst en de versmaat,<br />

aan de beschouwing <strong>van</strong> de afleiding en begripsontwikkeling<br />

<strong>van</strong> <strong>het</strong> woord. Tenslotte zal ook de folklorist<br />

zich voor deze stof interesseren, omdat vele yolksgebruiken<br />

in <strong>het</strong> lied tot uiting komen. Voor een juiste<br />

beoordeling moet men op elk terrein enigszins georienteerd<br />

zijn, want zowel musicoloog als folklorist en philoloog<br />

zullen elkaar bij de bestudering <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong><br />

meermalen de hand moeten reiken.<br />

Wij zullen ons in dit werk hoofdzakelijk tot <strong>het</strong> muzikale<br />

standpunt bepalen. Doch algemene beginselen over<br />

taal, metrum en versmaat zullen onontbeerlijk zijn.<br />

Want <strong>het</strong> woord is voor een zuiver begrip <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />

<strong>volkslied</strong> dikwijls zeer belangrijk. Van de andere kant<br />

is een middeleeuws gedicht dikwijls niet denkbaar zonder<br />

de melodie. De zangers waren immers tevens de<br />

dichters <strong>van</strong> hun liederen.


18<br />

BLOEITLTDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

In de verschillende streken <strong>van</strong> <strong>het</strong> tegenwoordige<br />

Nederland en Belgie heersten in den beginne verschillende<br />

spreektalen, wel aan elkaar verwant, doch onderling<br />

dikwijls sterk verschillend. Die verschillen waren<br />

dikwijls minder uiteenlopend dan b.v. tussen <strong>het</strong> tegenwoordige<br />

Fries en Limburgs. Doch naarmate de eenheidsband<br />

strakker werd aangehaald en <strong>het</strong> bestuur<br />

meer gecentraliseerd, werd ook de behoefte aan een<br />

vaste gemeenschapstaal sterker. Hieruit is <strong>het</strong> z.g.<br />

vroeg-Nederlands of <strong>het</strong> Diets ontstaan. Deze taal<br />

vond Naar ontstaan in de gewesten met de sterkste<br />

kultuur, n.l. in de Nederlanden. Onder Nederlanden<br />

worden hier, als ook in <strong>het</strong> verder verloop <strong>van</strong> dit werk<br />

steeds verstaan de Noordelijke en Zuidelijke, d.w.z. een<br />

gebied zich ongeveer uitstrekkend over <strong>het</strong> tegenwoordige<br />

Nederland en een gedeelte <strong>van</strong> Belgie en Noord-<br />

Frankrijk.<br />

Oorspronkelijk woonden in deze gebieden de Kelten,<br />

doch zij werden langzamerhand geheel verdrongen<br />

door de Germanen. De invloed der Kelten is volgens de<br />

algemene opvatting vrij Bering, die der Germanen des<br />

te groter geweest op de eerste voortbrengselen <strong>van</strong><br />

onze letterkunde. WO is de Keltische invloed op onze<br />

spreektaal na te wijzen. Bij de aan<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de tweede<br />

helft der 5de eeuw onderscheidt men drie groepen<br />

spreektalen: <strong>het</strong> Neder-Saksisch, <strong>het</strong> Neder-Frankisch<br />

en <strong>het</strong> Fries.<br />

De Germanen hadden hun godsdienstige en epische<br />

liederen, strijdzangen en reiliederen. Waarschijnlijk<br />

werden zij alleen mondeling overgeleverd, misschien<br />

werden sommige opgetekend, doch tengevolge <strong>van</strong> de<br />

alles omverwerpende grote Volksverhuizing is hier<strong>van</strong><br />

geen spoor bewaard gebleven. Wij kunnen ons dus<br />

geen zuiver denkbeeld vormen over deze liederen, doch


TAAL, METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHM, VORM 19<br />

uit de later overgeleverde poezie kan men de voorkeur<br />

opmaken voor een rhythmische regelmaat, zich kenmerkend<br />

doordat in elk vers de voornaamste twee lettergrepen<br />

met dezelfde klank begonnen (alliteratie).<br />

Bekend waren hier in elk geval de sage <strong>van</strong> Siegfried<br />

(of Zegevrijt) en Gudrun, waar<strong>van</strong> wij nog fragmenten<br />

bezitten.<br />

Met Karel de Grote (± 800) begint de Latijns-christelijke<br />

invloed, die verder ontwikkeld wordt door de vele<br />

kloosters en kloosterscholen. Het Latijn heeft <strong>van</strong>af de<br />

Romeinse overheersing reeds op de spreektaal ingewerkt,<br />

aangezien de Romeinse beschaving doordrong<br />

in <strong>het</strong> staatsbestuur, de handel, wetenschap en industrie.<br />

Het is bekend, dat Karel de Grote vele heidense sagen<br />

liet optekenen, doch ook hier is niets meer <strong>van</strong> overgebleven.<br />

Tot de oudste uitingen <strong>van</strong> poezie in de eigen<br />

taal behoren ook de vertalingen <strong>van</strong> godsdienstige liederen.<br />

Deze waren oorspronkelijk Latijn, maar, om ze<br />

beter bij <strong>het</strong> yolk ingang to doen vinden, werden zij<br />

vertaald. Zo is er uit deze tijd de naam bekend gebleyen<br />

<strong>van</strong> een blinden Friesen zanger Bernlef, die oude<br />

heidense heldenliederen zong en na zijn bekering psalmen<br />

voordroeg in zijn eigen landstaal.<br />

In „Heliand", <strong>het</strong> verhaal <strong>van</strong> den Heiland, schildert<br />

ons een onbekend volkszanger <strong>het</strong> leven <strong>van</strong> Christus<br />

in de geest <strong>van</strong> de heldenzangen, doch in de eigen taal.<br />

Alle gebeurtenissen en de gehele omgeving worden<br />

aangepast aan de sfeer en leefwijze <strong>van</strong> eigen land en<br />

yolk. Het spreekt <strong>van</strong>zelf, dat de nieuwe leer op deze<br />

wijze veel gemakkelijker ingang vond. De verzen <strong>van</strong>.<br />

dit epos vertonen wederom <strong>het</strong> oud-Germaanse stafrijm:<br />

in de beide vershelften beginnen twee lettergrepen,<br />

die de hoofdtoon dragen met dezelfde (mede) klinker.<br />

De scheiding tussen twee vershelften wordt ge-


20<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

vormd door de z.g. caesuur. In <strong>het</strong> geheel zijn er dus<br />

vier hoofdtonen in elke versregel.<br />

De eigenlijke geschiedenis <strong>van</strong> onze litteratuur begint<br />

met Heinric <strong>van</strong> Veldeke, die leefde <strong>van</strong> ± 1150 tot<br />

± 1200. Zijn groots werk is de „Eneide", een pendant<br />

<strong>van</strong> Virgilius' Aeneas. In de „Sint Servaaslegende" beschrijft<br />

hij in proza <strong>het</strong> leven <strong>van</strong> dezen oudsten Nederlandsen<br />

heilige en schutspatroon <strong>van</strong> Maastricht. Als<br />

Zuid-Limburger gevoelde <strong>van</strong> Veldeke zich <strong>van</strong>zelf tot<br />

dezen heilige aangetrokken. Hij geeft o.a. ook een<br />

prachtige en plastische beschrijving <strong>van</strong> de stad Maastricht<br />

en haar omstreken. Verder was <strong>van</strong> Veldeke een<br />

zanger der minne, doch slechts zeer weinig is er <strong>van</strong><br />

zijn werk bewaard gebleven. Een dertigtal liederen,<br />

niet eens in de oorspronkelijke taal, maar in een latere<br />

Thuringse bewerking, is de gehele oogst. Bovendien<br />

zijn de melodieen, die hij er ongetwijfeld bijgemaakt<br />

beef t, alien verdwenen, evenals die <strong>van</strong> Jan I, hertog <strong>van</strong><br />

Brabant (gest. in 1294). Het genre wordt gekenmerkt<br />

door eenvoud, ongekunsteldheid en zuiverheid <strong>van</strong> gevoel.<br />

En daarom molten misschien zijn liederen ook tot<br />

de zuivere volkspoezie gerekend worden.<br />

Dit brengt ons als <strong>van</strong>zelf op de verhouding tussen<br />

<strong>volkslied</strong> en kunstlied. Het <strong>volkslied</strong> onderscheidt zich<br />

altijd door grotere eenvoud, natuurlijkheid en vooral<br />

spontaniteit. Het moet zó simpel en ongekunsteld zijn.<br />

dat ook minder muzikaal ontwikkelden <strong>het</strong> direct kun.<br />

nen nazingen, m.a.w. <strong>het</strong> moet direct „pakken", zonder<br />

dat <strong>het</strong> hierdoor in <strong>het</strong> triviale behoeft of to dalen. Het<br />

kan soms ook individueel gedacht zijn of een sterk subjectieve<br />

inslag hebben (vergelijk „lc treure" „Mijn hart<br />

is heymelic getoghen"), wanneer de band met de gemeenschap<br />

maar niet verbroken wordt.<br />

De liederen <strong>van</strong> den hertog <strong>van</strong> Brabant voldoen in


TAAL, METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHME, VORM 21<br />

ieder geval aan deze eisen. Misschien is een groot deel<br />

<strong>van</strong> zijn poezie ontstaan onder invloed <strong>van</strong> zijn schildknaap<br />

Jan <strong>van</strong> Helu.<br />

Dr P. C. Boeren spreekt deze mening vrij nadrukkelijk<br />

uit in zijn biografie <strong>van</strong> den hertog „Een Nederlandse<br />

Wacht aan de Rijn", waarin ook diens wapenfeiten<br />

uitvoerig beschreven zijn.<br />

Temidden <strong>van</strong> de afbeeldingen <strong>van</strong> beroemde minnezangers<br />

als <strong>van</strong> Veldeke, Spervogel, Walther <strong>van</strong> der<br />

Vogelweide, Tannhaiiser en Frauenlob in <strong>het</strong> bekende<br />

handschrift <strong>van</strong> Manesse 1 prijkt ook hertog Jan op<br />

een miniatuur. Met getrokken zwaard en wuivende<br />

helmbos stormt hij bier op zijn tegenstander af. „De<br />

plaatsing <strong>van</strong> hertog Jan onder de minnezangers eert<br />

hem als den soldaat-troubadour, den soldat-trouvêre,<br />

<strong>het</strong>geen men in feodale kringen als de hoogste vorm<br />

<strong>van</strong> kunstenaarsschap en ridderlijkheid tezamen beschouwt.<br />

Toch verdienen de minneliederen niet een gelijke<br />

roem als zijn dapperheid wegdraagt. Zij zijn fris,<br />

natuurlijk, spontaan, maar bewegen zich op <strong>het</strong> niveau<br />

der nedere minne: de burgerlijke en landelijke liefde.<br />

Er is slechts weinig in, dat herinnert aan de vergeestelijkte<br />

minne der Provencallen", aldus Dr Boeren.<br />

Met <strong>van</strong> Veldeke en Jan I zijn wij uitgesproken over <strong>het</strong><br />

begintijdperk <strong>van</strong> <strong>het</strong> Dietse lied. Frankrijk kende terzelfder<br />

tijd een groot aantal troubadours en Duitsiand<br />

niet minder minnezangers. Doch men bedenke, dat<br />

Vlaanderen een Frans leen was, zodat er aan <strong>het</strong> hof<br />

der graven Franse zeden en gewoonten heersten en bijgevolg<br />

de minnestrelen hun liederen ook in de Franse<br />

taal zongen. Alleen <strong>van</strong> Veldeke en Jan I maken hier-<br />

1 Zo genoemd naar een ridder uit Zurich, gestorven in 1328,<br />

die deze verzameling uit particuliere liefhebberij heeft aangelegd.


22<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

op een uitzondering, al verraadt laatstgenoemde nog<br />

sterk de Franse invloed.<br />

Van Jan <strong>van</strong> Brabant bestaan nog een twaalftal liederen,<br />

oorspronkelijk slechts in een Hoog-Duitse vertaling,<br />

waaruit ze later weer in <strong>het</strong> Middel-Nederlands<br />

zijn terugvertaald. Zeer bekend is <strong>het</strong> luchtige liedje<br />

„Fens meienmorgensvroe" met <strong>het</strong> telkens terugkerend<br />

ref rein ,,harba ion fa". Betekent dit slechts een Lustig<br />

woordspel, zinloos zoals zovele refreinen, of is <strong>het</strong> een<br />

afleiding en verbastering <strong>van</strong> <strong>het</strong> Latijn „herba flores<br />

facit" (de haag brengt bloemen voort), zoals men in<br />

sommige commentaren lezen kan? Onmogelijk is <strong>het</strong><br />

niet, dock wel ver gezocht. Evenmin zal men onomstotelijk<br />

kunnen vaststellen of dit werkelijk een dansliedje<br />

is 1.<br />

De periode, die nu volgt, wordt hoofdzakelijk gekenmerkt<br />

door de opkomst <strong>van</strong> de poortersstand. De stoffelijke<br />

welvaart en de opkomst der steden bezorgden<br />

de poorters ook zekere rechten.<br />

Het beroemde Kerelslied ( ± 1325) bezingt de West-<br />

Vlaamse boerenopstand. Een smaadlied „Van den<br />

Kaerlen" spot met de slechte en onbeholpen manieren<br />

<strong>van</strong> de boeren. Een ander Kerelslied vinden wij in <strong>het</strong><br />

handschrift <strong>van</strong> Gruythuyzen en begint aldus:<br />

Een kerel ghert der vreuchden gheyn.<br />

Hi mint den scat, spise ende wijn.<br />

Want elcke ende elck neemt gerne tsijn.<br />

Inplaats <strong>van</strong> hoof se minnestrelen treden nu zwervende<br />

zangers op. De „speleman" en de „wandelende gesel"<br />

1 Dr H. Moller, Beknopte Geschiedenis der Nederlandse Letterkunde.


TAAL, METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHME, VORM 23<br />

trokken rond <strong>van</strong> kasteel tot kasteel en <strong>van</strong> poort tot<br />

poort. Daarnaast had men de wapendichters, meestal<br />

in vaste dienst, die de roem <strong>van</strong> hun heer bezongen<br />

en bij hun dood een „claghe" dichtten. Als nevenberoep<br />

hadden zij meestal nog de functie <strong>van</strong> wapenkundige<br />

of heraut. Zo bestaat er bijv. een beroemd wapengedicht<br />

op Jan III <strong>van</strong> Brabant, dat aldus begint:<br />

Ic ben die hertoghe <strong>van</strong> Brabant<br />

Biden Ever ben is genant.<br />

De Brusselaar Jan Knibbe dichtte een „Claghe <strong>van</strong> den<br />

Grave <strong>van</strong> Vlaenderen", een treurzang op de dood <strong>van</strong><br />

zijn meester.<br />

De 14de eeuw (en een gedeelte <strong>van</strong> de daarop volgende<br />

eeuw) is misschien wel <strong>het</strong> meest rijk geweest aan minneliederen.<br />

In aest<strong>het</strong>isch opzicht zijn zij vaak onovertroffen.<br />

Vooral aan minneliederen was deze tijd rijk.<br />

Vele liederen <strong>van</strong> de minne zijn vertalingen <strong>van</strong> Duitse<br />

minnezangen, waarin de invloed <strong>van</strong> <strong>van</strong> Veldeke<br />

nog nawerkt. Doch daarnaast werden ook nieuwe liederen<br />

in <strong>het</strong> Diets gemaakt, o.a. door Jan <strong>van</strong> Hu1st.<br />

Het handschrift <strong>van</strong> Gruythuyzen toont onomstotelijk<br />

aan, dat de minnezangers ook hun eigen melodieen<br />

schreven. In een <strong>van</strong> de gezangen, die Jan <strong>van</strong> Hu1st<br />

wijdde aan de nagedachtenis <strong>van</strong> zijn collega Egidius,<br />

aan<strong>van</strong>gend met de zeer bekende versregel: „Egidius,<br />

waer bestu bleven?" heet <strong>het</strong>:<br />

Menich edei musicien<br />

Prees dinen voys ende dyn teneure 1.<br />

1 Voys betekent hier stem; teneure (tenor) heeft de oude betekenis<br />

<strong>van</strong> melodie.


24<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

Jan <strong>van</strong> Hu1st prijst een ander Bezel met:<br />

Want ghi cunt zinghen ende maken<br />

Sanc ende woort, die zoete smaken.<br />

Met de vestiging <strong>van</strong> de Beierse vorsten in onze landen,<br />

nam de Duitse invloed evenzeer toe als de Franse<br />

of nam. De liederen worden meer dramatisch, doch <strong>het</strong><br />

ideaal der liede blijft rein en riddelijk, nog niet vertroebeld<br />

door zinnelijke drijfveren.<br />

Hoe geheel anders is de toon <strong>van</strong> <strong>het</strong> z.g. Antwerps<br />

Liedboek <strong>van</strong> 1544! Naast een sterk gemeenschapsgevoel<br />

komen ook plotseling zeer individuele emoties<br />

naar voren. En vooral in de nieuwe liedekens vindt<br />

men voorbeelden <strong>van</strong> onbedekte en zelfs <strong>van</strong> dubbelzinnige<br />

erotiek 1 . Toch bezit dit liedboek zo'n zeldzaam<br />

grote bekoring, omdat <strong>het</strong> de mens toont in zijn velerlei<br />

schakeringen: „De stad trok <strong>het</strong> land, en boeren en<br />

buitenlui brachten hun liedjes mee, die soms een tweetal<br />

eeuwen - en misschien wel verder - terugreikten; <strong>het</strong><br />

schuim der havensteden, gelukzoekers, spelers, dronkaards<br />

en jonge burgerzonen vonden elkaar in de kroegen<br />

bij de kroes en zongen onbezorgd, scabreus, sentimenteel;<br />

soldaten in deze tijden <strong>van</strong> permanente<br />

oorlog mengden zich onder hen en met hen kwamen<br />

de betaalde propagandisten <strong>van</strong> de Bourgondische<br />

zaak ( „De Nederlanden een onder Keizer Kara"), zodat<br />

onder de z.g. historieliederen de landsknechtliedjes<br />

wisselen met een gezongen politiek pamflet." Aldus<br />

geeft Dr W. Hellinga in <strong>het</strong> kort de inhoud weer <strong>van</strong><br />

deze belangrijkste bloemlezing, die wij <strong>van</strong> ons yolks-<br />

1 Als voorbeelden <strong>van</strong> <strong>het</strong> laatste moeten genoemd worden <strong>het</strong><br />

lied <strong>van</strong> een „aerdich medecijn"; <strong>van</strong> den slootmaker, en dat <strong>van</strong><br />

den molenaar.


TAAL, METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHME, VORM 25<br />

lied bezitten. Behalve door ruiters en landsknechten<br />

wordt <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> ook gezongen door maatschappelijk<br />

laag gezonkenen: rondtrekkende speellieden, bedelaars,<br />

landlopers, kroeglopers en vrouwen <strong>van</strong> lichte zeden.<br />

Daarom klinkt <strong>het</strong> lied dikwijls aangrijpend en navrant,<br />

doch dichterlijke aanleg en kunstvaardigheid zijn vaak<br />

ver te zoeken. Dit geldt natuurlijk allêên voor de<br />

„nieuwe" liedekens, die soms ook <strong>van</strong> Rederijkers afkomstig<br />

zijn.<br />

De Rederijkers keerden zich bewust <strong>van</strong> <strong>het</strong> yolk af.<br />

Zij wilden zich boven de gewone massa verheffen en<br />

daaruit ontstond hun ijdeldoenerij, hun gepronk met geleerde<br />

en bastaardwoorden en hun aanbidding <strong>van</strong> de<br />

inhoudsloze, maar fraai uitgedoste vorm. Zij werkten<br />

volgens een bepaald schema en dit was dodend voor<br />

de vrijheid <strong>van</strong> hun kunst. Ofschoon wij enkele <strong>van</strong><br />

hun paten geen talent kunnen ontzeggen, is <strong>het</strong> toch<br />

maar al te duidelijk, dat de starre symmetrie en de gekunsteldheid<br />

<strong>van</strong> hun taal de vrije ontplooring <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />

<strong>volkslied</strong> in hoge mate heeft belemmerd.<br />

In de daarop volgende Arcadische poezie werd de onnatuur<br />

nog verder op de spits gedreven. De voorkeur<br />

voor <strong>het</strong> pastorale element werd een obsessie - elk vers<br />

was met bosschaedjes, herderinnetjes en kwinkelerende<br />

vogelkens doorkruid - <strong>het</strong> gescherm met mythologische<br />

namen voerde tot ware excessen.<br />

Mede door de Rederijkerskunst en de Arcadische poezie<br />

is <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> langzamerhand tot die treurige staat<br />

<strong>van</strong> verval gekomen, waaruit <strong>het</strong> zich nooit meer geheel<br />

heeft kunnen opheffen. Anderzijds werkte zowel<br />

de kerkelijke censuur, als later <strong>het</strong> Calvinisme zeer remmend<br />

op de gezonde ontwikkeling <strong>van</strong> ons <strong>volkslied</strong>.<br />

Calvijn n.l. verbood „Alle de Ghesangen, die alleenlich<br />

tot soetighheydt en tot vermaeck der ooren ge-


26<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

schickt en aengestelt zijn -. Ook de dans beschouwde<br />

hij slechts als een teken <strong>van</strong> lichtzinnig karakter en <strong>van</strong><br />

grove zinnelijkheid. Dit verklaart ook, waarom <strong>het</strong><br />

<strong>volkslied</strong> in Vlaanderen langer bleef leven - en in sommige<br />

streken nog leeft - dan bij ons in de Noordelijke<br />

gewesten, waar de invloed <strong>van</strong> Calvijn veel groter is<br />

geweest. Doch niet allèèn <strong>het</strong> Calvinisme heeft schuld.<br />

Karel V verbood, in een in 1550 uitgekomen edict, <strong>het</strong><br />

drukken <strong>van</strong> „eenighe boucken, ref erijnen, balladen,<br />

liedekens, episteln, prognosticatien etc., ten sy dat de<br />

zelve reeds ghevisiteert waren". Philips II verbood <strong>het</strong><br />

drukken <strong>van</strong> alle nieuwe liederen zonder meer en de<br />

Universiteiten plaatsten onder meer geestelijke liedboeken<br />

en volksboeken op de index.<br />

Zelfs de Inquisitie heeft haar invloed op <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong><br />

laten gelden. In 1568 bijv. werd Heynsoon Adriaenszen<br />

in Haarlem opgehangen, omdat hij „Liedekens, Balladen<br />

ende Echoos gedicht ende in 't openbaer verkocht<br />

hadde".


3<br />

Metrum en versbouw.<br />

Tekstherhaling en tekstverwantschap.<br />

Het „zinloze- ref rein.<br />

WU KUNNEN DE BOUW VAN EEN VERS MISSCHIEN<br />

<strong>het</strong> beste vergelijken met de bouw <strong>van</strong> een compositie.<br />

Uit de samenvoeging <strong>van</strong> verschillende tonen ontstaat<br />

een motief; <strong>het</strong> motief groeit uit tot een thema; door<br />

samenvoeging <strong>van</strong> verschillende thema's --met of zonder<br />

verbindingen - ontsfaat dan een liedvorm of een<br />

episode en tenslotte <strong>het</strong> gehele werk.<br />

Evenzo worden de meeste woorden uit lettergrepen opgebouwd<br />

en uit de aest<strong>het</strong>ische en logische ordening<br />

dezer woorden groeit de versregel. Uit een zeker aantal<br />

<strong>van</strong> deze regels wordt op haar beurt de strofe geboren<br />

en uit de strofen <strong>het</strong> gehele lied. Evenals bij de muzikale<br />

vormen worden wij ook hier getroffen door een<br />

overstelpende rijkdom <strong>van</strong> variaties. Alvorens hier verder<br />

op in te gaan, zal <strong>het</strong> noodzakelijk zijn lets over <strong>het</strong><br />

metrum te zeggen.<br />

Het Nederlands is een Germaanse taal en als zodanig<br />

een accent-taal. Het karakteristieke is niet de kortere<br />

of langere duur der lettergrepen, maar de min of meer<br />

sterke betoning. De klemtoon bepaalt de potentie, de<br />

geladenheid <strong>van</strong> <strong>het</strong> woord en valt ook steeds op de<br />

stam of kern <strong>van</strong> <strong>het</strong> woord. In de wijze <strong>van</strong> betoning


28<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

ligt de bekoring <strong>van</strong> <strong>het</strong> gesprokene. De aanduiding<br />

„betoond" en „onbetoond - is altijd zeer betrekkelijk. In<br />

de zin overheerst meestal een hoofdaccent, begeleid<br />

door meerdere nevenaccenten.<br />

............,, ..............n,....,. ........1....s.<br />

..- I .... ,, 11 ...-- I<br />

Het waren twee coninckskinderen'<br />

.......v........ .........--,,_<br />

....., I .....


BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED 29<br />

Uit de samenvoeging <strong>van</strong> twee, drie, vier, vijf en zes<br />

voeten ontstaan respectievelijk de dipodie, tripodie,<br />

tetrapodie, pentapodie en hexapodie. Het meest voorkomend<br />

metrum in onze liederen is de tripodie en de<br />

tetrapodie; penta- en hexapodie zijn ongebruikelijk.<br />

„„..........„ ,,,...,<br />

...... I ,..., I „ 1 ....,<br />

Die winter is vergangen<br />

is een zuiver regelmatige tripodie met een arsis aan <strong>het</strong><br />

begin en aan <strong>het</strong> einde. Wij laten hier een onregelmatig<br />

metrum volgen, waarbij arsis en thesis elkaar niet regelmatig<br />

afwisselen en de versregel bovendien met een<br />

thesis aan<strong>van</strong>gt:<br />

„Øo0...os....<br />

......,...., I<br />

iiss.......<br />

a",'”, 1 %"..# 1<br />

Vreugd ende deugd mijn pert verheugt<br />

In de oude liederenpoezie waarmede wij ons thans<br />

bezig houden, begint de versregel in verreweg de<br />

meeste gevallen met een arsis, doch ook twee arses aan<br />

<strong>het</strong> begin komen voor:<br />

„.........."'''....... „......, ,„..--., „.....„<br />

`.v1 .... I...., I ...... i<br />

Het geviel op eenen Donderdach<br />

En zelfs drie zijn niet uitgesloten:<br />

..----- n—•-n<br />

.........., ..... I I<br />

ende bewaert hem reyn<br />

.-----..<br />

....., I ,.....<br />

<strong>van</strong> sede<br />

Er zijn dus vier mogelijkheden om een vers to beginnen:<br />

1.— 2..---- 3.'---, 4.,--•-,--


30<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

De grafische voorstelling, die J. <strong>van</strong> Well S.J. aangeeft<br />

in zijn zeer lezenswaardige brochure „De ontwikkeling<br />

<strong>van</strong> <strong>het</strong> rhythmische gevoel in de schooljaren", n.l. ---voor<br />

een betoonde en --- voor een onbetoonde lettergreep<br />

heeft tot voordeel, dat <strong>het</strong> rhythme op deze manier<br />

door een soort golflijn wordt weergegeven:<br />

In deze brochure wijst <strong>van</strong> Well ook op de overeenkomst,<br />

die er in dit opzicht bestaat tussen alle yolksliederen<br />

en kinderrijmpjes <strong>van</strong> Nederlandse, Duitse,<br />

Engelse of Scandinavische herkomst. Zij zijn allen gebouwd<br />

op an gemeenschappelijk principe: de Germaanse<br />

oervorm. En deze oervorm is volgens hem Been<br />

andere dan de symmetrische bouw <strong>van</strong> een muzikale<br />

voizin of periode.<br />

Wij hebben er reeds op gewezen, dat ons <strong>volkslied</strong> in<br />

iedere repel meestal drie of vier betoonde lettergrepen<br />

telt. Het aantal onbetoonde is steeds verschillend en<br />

kan varieren <strong>van</strong> 0 tot 8. Nu toont <strong>van</strong> Well, de symmetrie,<br />

de gelijkheid in de bouw <strong>van</strong> <strong>het</strong> vers als volgt<br />

aan: op een periode <strong>van</strong> drie betoonde lettergrepen<br />

volgt een rust, dus 3 + rust = 4. Maar waarom bij een<br />

periode <strong>van</strong> vier betoonde gêèn rust en bij drie wel?<br />

Bovendien krijgt <strong>het</strong> vers juist door die rust, die ongeveer<br />

de waarde <strong>van</strong> een voet vertegenwoordigt een afgemeten,<br />

schoolse dreun. Alle verzen in de standaardmaat<br />

<strong>van</strong> <strong>het</strong> eventallig stelsel to willen persen lijkt ons<br />

ongezond en onnatuurlijk 1 . Overigens zijn de beschouwingen<br />

<strong>van</strong> <strong>van</strong> Well wel de overdenking waard.<br />

juist in de verscheidenheid <strong>van</strong> versvoeten ligt de bekoring<br />

<strong>van</strong> <strong>het</strong> Dietse vers. Deze afwisseling komt zelfs<br />

voor in de versregels, die in de opeenvolgende strofe<br />

op dezelfde plaats staan, dus op dezelfde melodie ge-


TAAL, METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHM, VORM 31<br />

zongen worden. Vanzelfsprekend volgt hieruit, dat <strong>het</strong><br />

rhythme <strong>van</strong> de melodie op deze plaatsen aan verandering<br />

onderhevig is (vb. 3, blz. 47).<br />

Soms moet dus een noot tweemaal zo lang aangehouden<br />

worden, een andermaal komen er twee lettergrepen<br />

in de plaats <strong>van</strong> een en <strong>het</strong> rhythme wordt dan dubbel<br />

zo vlug.<br />

Over <strong>het</strong> algemeen volgt <strong>het</strong> rhythme <strong>van</strong> de melodie<br />

<strong>het</strong> versrhythme op de voet, in die zin, dat de arsis<br />

onbetoond en de thesis betoond is. Doch meer dan bij<br />

<strong>het</strong> vers heerst hier een grote vrijheid. Het muzikaal<br />

rhythme <strong>van</strong> „In 't zoetste <strong>van</strong> den meye" wordt aldus<br />

genoteerd:<br />

,PIJ .1)J .h1J. J<br />

In't zoet - ste <strong>van</strong> de mey - e<br />

Het muzikaal en versrhythme komen dus precies met<br />

elkaar overeen, doch even goed zijn de volgende noteringen<br />

mogelijk:<br />

I 1h 11h. Jitor) P1J .t)<br />

I or) I .h. Ji .t). 4,Y .1).<br />

I „t)I.J. 1h1J. .1)1J. .r)<br />

1 Wij willen niet beweren, dat de rust of caesuur niet zou voorkomen,<br />

doch zien niet in, dat zij perse achter elke strofe <strong>van</strong> drie<br />

betoningen volgt. Bij de volgende strofe zou volgens <strong>van</strong> Well<br />

achter elk e strofe een caesuur komen, terwijl een meer natuurlijke<br />

en meer gangbare opvatting is:<br />

Het dag<strong>het</strong> in den Oosten, hoe ifittel weet mijn liefken<br />

<strong>het</strong> lichtet Overal. (rust) och waer ick henen sal. (rust)


32<br />

BLOEITIJDPERK NEIDERLANDSE VOLKSLIED<br />

Over <strong>het</strong> aest<strong>het</strong>isch verschil kan men hier redetwisten;<br />

in ieder geval wordt <strong>het</strong> metrum geen geweld aange.<br />

daan. De 6/8 maat is mogelijk te prefereren, daar zij<br />

<strong>het</strong> lichte en vloeiende karakter <strong>van</strong> <strong>het</strong> vers <strong>het</strong> meest<br />

nabij komt. Het derde voorbeeld is iets te vierkant en<br />

bij <strong>het</strong> laatste worden de theses te lang gerekt. Absoluut<br />

foutief zou de volgende lezing zijn:<br />

PPiti PJ 1)1J<br />

lilt zoet - ste <strong>van</strong> cle mey - e<br />

ledereen zal deze onnatuurlijkheid terstond aanvoelen,<br />

doch hoeveel en hoe dikwijls is er niet tegen de meest<br />

elementaire regels <strong>van</strong> <strong>het</strong> versrhythme gezondigd!<br />

Vooral in de vervaltijd vindt men de meest afschuwelijke<br />

voorbeelden hier<strong>van</strong>.<br />

Het woordaccent moet dus samenvallen met <strong>het</strong> rythmisch<br />

accent <strong>van</strong> de melodie, doch dit wil niet zeggen,<br />

dat <strong>het</strong> laatste daarom ook verlenging inhoudt. Zie<br />

slechts de voorbeelden: ; en hp-1 .<br />

De allereenvoudigste strofe, bestaande uit slechts een<br />

regel (die wel herhaald wordt), vinden wij bij <strong>het</strong> kin..<br />

derlied, bijv.:<br />

Mannetje ging uit wand'len ajowie.<br />

Het Halewijnslied bestaat uit strofen <strong>van</strong> twee regels,<br />

waar<strong>van</strong> de laatste regel telkens wordt herhaald:<br />

I<br />

,....• I '1/4...., %a." I %.0' I,..., I<br />

Heer Halewijn sanc een liedekijn<br />

...so %mi.., 1 ....- `....0' l ...mi., I<br />

Al die dat hoorde wou bi hem sijn<br />

De strofenbouw heeft hier vier accenten en eindigt in


TAAL, METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHME, VORM 33<br />

dit eerste vers met staand rijm. Zij wordt schematisch<br />

voorgesteld door 4a - 4a; 4 stelt dus <strong>het</strong> aantal slagen<br />

voor, a duidt op dezelfde rijmklank.<br />

Van Duyse verklaart de eigenaardige afwisseling <strong>van</strong><br />

twee en drie versregels als volgt: „Daar de melodie<br />

met de sext niet kon sluiten, moest de tweede versregel<br />

natuurlijk herhaald worden am met de kwint te kunnen<br />

eindigen. Hierdoor verkreeg <strong>het</strong> Halewijnslied in<br />

werkelijkheid drieregelige strofen, en dit zal dan ook<br />

wel de oorzaak zijn, dat later bij sommige strofen een<br />

derde versregel werd gevoegd, waardoor <strong>het</strong> lied afwisselend<br />

twee- en drieregelige strofen bekwam." 1<br />

Bij <strong>het</strong> eveneens tweeregelige „Dat ruyterken in der<br />

schuren lagh" wordt in <strong>het</strong> Antwerps Liedboek opgemerkt:<br />

„Ende den eersten regel sing<strong>het</strong> altoos tweewerf."<br />

Zuiver drieregelig zijn o.a. „Het was een meysken<br />

vroech opgestaen" en „Arghe winter ghij sijt cout".<br />

Een symmetrische bouw der verzen is niet vereist;<br />

meestal is de derde regel aanmerkelijk korter. Bij <strong>het</strong><br />

volgende lied wordt zij dan ook herhaald, hoewel dit<br />

geen regel behoeft te zijn:<br />

In enen boomgaert quam ic ghegaen<br />

daer want ic scone vrouwen staen<br />

si plucten alle rosen.<br />

Overigens is deze vorm tamelijk zeldzaam. De vierregelige<br />

strofe komt veel meer voor:<br />

Ic stont op hoogen bergen<br />

Ic sach ter seewaert in;<br />

Ic sach een scheepken drijven<br />

Daer waeren drie ruyters in.<br />

i De melodie vindt men bij voorbeeld 6a, blz. 55.


34 BLOEITIJDPrRK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

Deze vorm vinden wij ook bij de „nyeu liedekens" <strong>van</strong><br />

<strong>het</strong> Antwerps Liedboek. Enige bekende vierregelige<br />

verzen zijn: „In 't soetste <strong>van</strong> den meye", „Van den<br />

Lantsknecht", „Daer staet een clooster in Oostenrijck",<br />

„Het dag<strong>het</strong> in den Oosten", „Den dag en wil niet verborgen<br />

zijn", „Ic sie die morgensterre", „Het viel eens<br />

hemels douwe" enz.<br />

Wij geven hierbij nog een paar <strong>van</strong> de meest voorkomende<br />

vierregelige rijmschema's:<br />

3a - 3b - 3a - 3b<br />

4a - 3a - 4a - 3b<br />

4a - 4a - 3b - 3b<br />

4a - 4a - 4a - 3b<br />

Het zou te ver voeren bij elk dezer vormen afzonderlijk<br />

stil te staan. De afwisseling en verscheidenheid in strofenbouw<br />

is schier onbegrensd. Men kent vijfregelige,<br />

zesregelige tot zelfs dertienregelige strofen. Elk genre<br />

heeft daarenboven verschillende rijmschema's. Het is<br />

moeilijk uit te maken welke kunstvormen alien hebben<br />

bijgedragen tot deze bonte verscheidenheid. De poezie<br />

der troubadours en trouvêres is hierop niet zonder invloed<br />

geweest en ook <strong>het</strong> meerstemmig kunstlied uit de<br />

Ars nova heeft zijn sporen nagelaten.<br />

Het Franse rondeau had in den beginne twee, drie of<br />

vier versregels. Charles d'Orleans prefereerde echter<br />

kwatrijnen. Later werd aan elk kwatrijn nog een vijfde<br />

regel toegevoegd, rijmend op de voorgaande.<br />

Bij een in <strong>het</strong> Antwerps Liedboek voorkomend lied<br />

wordt de vierregelige strofe plotseling met een vijfregelige<br />

afgewisseld ( „Het was te nacht, also soeten<br />

nacht"). In <strong>het</strong> merkwaardige lied „Een koning die<br />

hadde twee dochterkens", opgetekend door de Coussemaker,<br />

wisselen zelfs drie, vier, vijf, zes en acht regels<br />

per strofe.


TAAL, METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHME, VORM 35<br />

Bij de zes-, zeven- en achtregelige gedichten kunnen<br />

zowel twee als drie of vier rijmparen voorkomen, b.v.:<br />

1) a b aabb 5) ababcc<br />

2) abaaab 6) ababba<br />

3)ababbcbc 7)abbccdd<br />

4) ababbccc 8)ababcdcd<br />

De meest voorkomende vorm bij de tweede afdeling<br />

nieuwe liederen uit <strong>het</strong> A. L. is onder 4) aangehaald.<br />

Men vindt hier<strong>van</strong> voorbeelden to over. Met een aparte<br />

aangehangen versregel wordt deze vorm tot een negenregelige<br />

strofe uitgebreid.<br />

Wij willen nog een ogenblik stilstaan bij de samenspraken<br />

of dialogen. „Mijn boelcken moet een jonckman<br />

zijn" is een gesprek tussen een „meysken" en „die<br />

man". De oude spreekt <strong>het</strong> jonge kind telkens in tweeregelige<br />

strofen aan, waarop zij in vijfregelige antwoordt.<br />

Soortgelijke samenspraken vinden wij bij: „Ick<br />

sie die morgensterre", „Een ionc herteken goet <strong>van</strong><br />

prijsen7, „Het voer een maechdelijn over Rijn" en<br />

„Een ridder ende een meysken ionc". Bij de laatste<br />

wordt <strong>het</strong> verhaal tussen de dialoog verder gesponnen<br />

en verschijnt bovendien de broeder <strong>van</strong> <strong>het</strong> meisje ten<br />

tonele.<br />

De vorm <strong>van</strong> vraag en antwoord, waarbij de laatste<br />

zin <strong>van</strong> een vraag in de volgende strofe als antwoord<br />

herhaald wordt, en <strong>het</strong>zelfde soms ook met gehele<br />

strofen gebeurt, komt veel voor in <strong>het</strong> oud-Nederlandse<br />

lied. Deze eigenaardigheid treffen wij vooral aan bij de<br />

oudste balladen, bijv. Heer Halewijn verzoekt de<br />

maagd:<br />

Gaet ginder daer in <strong>het</strong> koren<br />

En blaest daer op mijnen horen


36<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

waarop zij antwoordt:<br />

Al in dat koren gaen ic niet ,<br />

Op uw horen blaes ic niet, enz.<br />

Een soortgelijk geval komt voor in <strong>het</strong> lied „Van den<br />

Lantsknecht", waar <strong>het</strong> meisje tot de moeder spreekt:<br />

Och moeder, seyde si, moeder<br />

Dien raet en ben ic niet vroet.<br />

Ic hebbe die lantsknecht liever<br />

Dan alle mijns vaders goet!<br />

Hebdy den lantsknecht liever<br />

Dan alle uws vaders goet?<br />

Och, des moet God ontfermen,<br />

Dat ic u ooyt gedroech!<br />

En in de prachtige sym.bolische dialoog tussen de nachtegaal<br />

en een lantsknecht:<br />

Wat vraghe ick nae u roode gout<br />

Oft nae u looser minnen?<br />

Ick ben een cleyn wilt voghelken stout<br />

Gheen man en can mi bedwinghen!<br />

Sidi een cleyn wilt voghelken stout<br />

Can u gheen man bedwinghen?<br />

So dwinget u die hagel, die coude snee<br />

De loovers <strong>van</strong> der linde?<br />

Dwinget mi de hagel, de coude snee<br />

De loovers <strong>van</strong> der linde? enz.<br />

Refreinen vinden wij in alle mogelijke vormen. Bij „In<br />

Brunswijck staet een casteel" wordt elke vierde regel<br />

na de vijfde nog eens herhaald. Bij de oilde liederen


TAAL. METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHME, VORM 37<br />

uit deze bundel komt men de zuivere refreinvorm toevallig<br />

betrekkelijk zelden tegen, daarentegen wel bij de<br />

nieuwe liedekens. Soms dient een enkele regel tot refrein<br />

( „Mijn boelken moet een jonckman sijn", „Sulck<br />

wijf is veel eeren went" ), soms een gehele strofe ( „Ey,<br />

ey, hi en derf niet comen", „Van den scamel gheselle ).<br />

Ook zinloze teksten, klank- en woordspelingen kunnen<br />

als refrein gebruikt worden:<br />

Dom, dom, dom, dal; Falderralderire enz.<br />

De herhaling is een veel voorkomend verschijnsel bij<br />

<strong>het</strong> <strong>volkslied</strong>. In alle oude liederen komt men telkens<br />

weer dezelfde traditionele zinswendingen en woordverbindingen<br />

tegen als: mondeke root, sneeuwwitte hand,<br />

rinc, linde groen, coelen mey, oogskens bruyn enz. Deze<br />

stereotiepe uitdrukkingen zijn nog niet zoals bij de<br />

Rederijkers tot een cliché verstard; men vindt hierin<br />

oak verschillende variaties. Hetzelfde geldt voor bepaalde<br />

karakteristieke zinnen en vragen als: „Die<br />

wachter blaest sinen horen", „Wie wil hooren een<br />

nyeu lietr .<br />

Bij <strong>het</strong> slot <strong>van</strong> menig lied geeft de dichter zijn visitekaartje<br />

af:<br />

Die dit liedeken heeft ghedicht.<br />

Hi hevet wel ghesongen<br />

Ter eeren <strong>van</strong> sijn soete lief<br />

God schent des nijders tongen!<br />

Dit klinkt nog zeer algemeen. In <strong>het</strong> volgende slotvers<br />

wordt tevens de naam <strong>van</strong> den zanger bekend gemaakt:<br />

Die dit liedeken heeft ghesongen<br />

Dat was een ruyter fijn enz....<br />

In spijt des nijders tongen<br />

Sijnen naem is Jongen stijn.


38<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

Men merke de verwantschap en tevens <strong>het</strong> verschil!<br />

Meestal blijkt een „ruyter - de zanger <strong>van</strong> <strong>het</strong> lied to<br />

zijn:<br />

Die dit liedeken eerstwerf sanck<br />

Dat was een ruyters gheselle<br />

Hij drinct veel liever den rijnschen wijn<br />

Dan 't water uyt 'er Schelde!<br />

Dergelijke slotstrofen werden misschien later aan <strong>het</strong><br />

lied toegevoegd. In sommige liederen wisselen ook de<br />

zangers in de slotstrofen.<br />

Soms zijn <strong>het</strong> lieden <strong>van</strong> minder allooi, afvallige geestelijken,<br />

„vrij sluymers" of „clercken”. Het typerende<br />

is, dat zij meestal platzak zijn, maar toch altijd op <strong>het</strong><br />

amoureuze pad!<br />

De zin voor herhaling en gelijkluidendheid is ons nu<br />

eenmaal aangeboren. Deze uit zich zowel bij de melodie<br />

als bij de tekst.<br />

Een heel merkwaardig verschijnsel zijn de z.g. zwerfregels<br />

en zwerfverzen. Het begin of een gedeelte <strong>van</strong><br />

een bepaald lied vinden wij in een ander lied weer<br />

terug, echter met dit verschil, dat de verdere inhoud<br />

meestal totaal geen aanknopingspunten meer bezit. Een<br />

zeer bekend lied „Die vogelkens in der muted' heeft<br />

als tweede strofe:<br />

Ic ginc noch gisteravont<br />

So heymelijc eenen ganc<br />

Al voor mijns liefkens deure<br />

Si wist mi cleinen danck!<br />

Staet op mijn alderliefste,<br />

Staet op ende laet mi in.<br />

Ic swere u op al myn trouwe<br />

Ic en had noit liever dan dy.


TAAL, METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHME, VORM 39<br />

Een „nieuw liedeken" begint met de eerste drie versregels,<br />

doch dan beet <strong>het</strong> verder:<br />

...... Die ic gesloten <strong>van</strong>t.<br />

Ic clopte so lijsselijck aen den rinck.<br />

Staet op mijn alderliefste lief,<br />

Staet op ende latet mi in. enz.<br />

Men ziet hoe sommige regels weer terugkeren, doch op<br />

een andere plaats en soms ook sterk gewijzigd. Een<br />

ander lied begint „Ic quam noch ghisteravont. Vorwaer<br />

ic en liege u niet". Voor de rest bevat dit lied ook niet<br />

de minste aanknopingspunten met de voorafgaande.<br />

Nu een ander voorbeeld <strong>van</strong> twee verwante liederen,<br />

die wij onder elkaar plaatsen:<br />

Het viel een coelen douwe<br />

Tot eender veynster in<br />

Tot eender huebscer vrouwen<br />

Ghe<strong>van</strong>gen in 't herte mijn.<br />

Het vie! eens hemels douwe<br />

Voor mijns liefs vensterkijn<br />

Ick weet gheen scoonder vrouwe<br />

Si staet in 't herte mijn.<br />

De eerste versie is waarschijnlijk de oudste; dit blijkt<br />

zowel uit de taal als uit de aanduiding een „oudt liedeken".<br />

Er is hier nog terloops sprake <strong>van</strong> een wachter<br />

„die opter tinnen lach", en aan <strong>het</strong> slot zijn er weer de<br />

traditionele bomen met „noten mischaten" en „goede<br />

nagelkijns" 1 . De tweede versie is stellig veel meer<br />

1 Nootmuscaat en kruidnagel golden in de middeleeuwen als<br />

vruchtbaarheidssymbolen,


40<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

bekend, maar ook een derde lezing bestaat er nog <strong>van</strong><br />

dit zeer mooie lied. De oorspronkelijke tekst is hier<br />

vergeestelijkt, d.w.z. <strong>het</strong> oorspronkelijke liefdesmotief<br />

is geheel weggelaten en ver<strong>van</strong>gen door de verering<br />

en de lief de voor de maagd Maria en haar kindje.<br />

Zo bestaan er eveneens drie verschillende lezingen <strong>van</strong>.<br />

„Het dag<strong>het</strong> in den Oosten", waar<strong>van</strong> er ook een vergeestelijkt<br />

is.<br />

Zo zouden er nog wel meer voorbeelden aan to halen<br />

zijn, doch wij willen hiermede volstaan. Men vergelijke<br />

zelf bijv.: „Rijck God wie sal ick claghen", blz. 308 uit<br />

<strong>het</strong> Antwerpse Liedboek (uitgave L. Boucher, 1941,<br />

Den Haag) met blz. 312. Hiermede is weer verwant:<br />

„Rijck God hoe mach dat wesen" (blz. 309). Dit lied<br />

heeft weliswaar meer verzen, doch <strong>het</strong>zelfde aantal<br />

strofen, <strong>het</strong>zelfde rijmschema en <strong>het</strong> behandelt bovendien<br />

dezelfde stof.<br />

Tenslotte willen wij nog een ander verschijnsel behandelen,<br />

n.1. de zinloze tekst. Doordat <strong>het</strong> geheugen den<br />

zanger wel Bens in de steek liet, werden vergeten woorden<br />

of zinnen door andere ver<strong>van</strong>gen. Soms groeide<br />

hieruit een nieuw lied of een lied met gewijzigde inhoud;<br />

een andermaal slechts zinloze vocalises.<br />

Vooral wanneer <strong>het</strong> een vreemde taal geldt, kan <strong>het</strong><br />

zeer goed gebeuren, dat een lied geheel ontaardt in<br />

deze z.g. ,,zing-zang". Dit kwam meestal voor bij Franse<br />

liederen, die in Vlaanderen wel bekend waren, maar<br />

dikwijls niet werden verstaan of verkeerd begrepen.<br />

Een frappant voorbeeld daar<strong>van</strong> is bijv. <strong>het</strong> volgende<br />

Franse liedje:


TAAL, METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHME, VORM 41<br />

Elle a passe par ci<br />

elle a passé par la<br />

l'hirondelle<br />

vole, vole, vole<br />

l'hirondelle<br />

vole, vole, vole?<br />

dat door de kinderen <strong>van</strong> Hasselt werd omgezet in:<br />

En lappe lappe si<br />

en lappe lappe sa<br />

dierom, dierom<br />

valle, valle, valle<br />

dierom, dierom<br />

valle, valle, valle.<br />

Men ziet, <strong>het</strong> komt hoofdzakelijk op de overeenstemming<br />

<strong>van</strong> klank en rhythme aan. Van enige samenhang<br />

is in zo'n lied natuurlijk geen sprake, maar wël<br />

zoekt de volkszanger over <strong>het</strong> algemeen naar woorden,<br />

die gemakkelijk in <strong>het</strong> geheugen blijven hangen. Pol<br />

Heyns geeft hier<strong>van</strong> in zijn boekje „Volksliederen" tal<br />

<strong>van</strong> aardige voorbeelden. Zo is bijv. in een bekend<br />

Driekoningenlied <strong>het</strong> vermoedelijke refrein „Gloria<br />

in excelsis" ver<strong>van</strong>gen door „Gloria en den ex Cecilia",<br />

m.a.w. <strong>het</strong> Latijn dat men niet verstond, werd wegens<br />

enige overeenkomst ver<strong>van</strong>gen door de naam <strong>van</strong> de<br />

schutspatrones der muziek.<br />

Het is verder opmerkelijk, dat <strong>het</strong> yolk een bepaalde<br />

voorkeur schijnt to hebben voor gelijkluidende of aan<br />

elkaar verwante vocalisen, zoals: <strong>van</strong> farilonla ( „Den<br />

Uyl" ) , <strong>van</strong> faiderila ( „Plompaert en zien wuveke"),<br />

hopsasa, fallala ( „Wel Anne-Marieken"), <strong>van</strong> je singela<br />

singela hopsasa ( „In Holland staat een huis") enz.


42<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

Zeer karakteristiek zijn de onomatopeeen, waarbij twee,<br />

drie of meer woorden met dezelfde medeklinker beginnen<br />

en de klinkers telkens wisselen. De onbedorven<br />

en kinderlijke mens schept in deze woordspelingen een<br />

zeker behagen. Zij vormen tevens een hoofdbestanddeel<br />

<strong>van</strong> <strong>het</strong> kinderlied (denk ook aan aftelspelletjes als<br />

ine-mine-mutte enz.). Na een weinig zoeken vindt men<br />

al voorbeelden to over:<br />

fig g edom-figg edolle<br />

wing-ling-ling<br />

oze-wieze-woze enz.<br />

din-don-deine<br />

snip-snap-snoria<br />

hipses-kripses-kronselesse<br />

tiliolijn-tioliosi<br />

lirom-larom-lepelsteel<br />

pif-paf-poef<br />

bing-bang-bong<br />

Een refrein als <strong>het</strong> volgende berust bijna geheel op<br />

klankspeling:<br />

Vive la peperbusse<br />

Vive la spa<br />

Tra la la la<br />

Gyze, gaze, gouze<br />

Ron, flon, flouze<br />

Traderadera.<br />

Dan is er nog een kostelijk driekoningenlied, dat heden<br />

ten dage nog sporadisch door rondtrekkende „sterrezangers-<br />

gezongen wordt: „Wij komen al <strong>van</strong> 't Oosten,<br />

wij komen al <strong>van</strong> ver" (zie blz. 148) met <strong>het</strong> onbegrijpelijk<br />

refrein: A la berlina postiljon. Van cher ami,


TAAL, METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHME, VORM 43<br />

tot in de knie. Sa, pater, trek naar Vendelo <strong>van</strong> Cher<br />

ami 1!<br />

Wat de betekenis <strong>van</strong> dit ref rein is, wie zal <strong>het</strong> zeggen?<br />

Doch <strong>het</strong> is wel zeker, dat wij in deze en andere soort-<br />

gelijke gevallen niet uitsluitend to doen hebben met <strong>het</strong><br />

„zuiver motorisch" element, maar met een typische<br />

woordcorruptie, waar<strong>van</strong> ons de zin ontgaat.<br />

1 Betekent <strong>het</strong> dat de Drie Koningen met veel staatsie naar<br />

Bethlehem trokken? (Berlin: lichte reiskoets eind 1700 voor <strong>het</strong><br />

eerst in Berlijn gebruikt).


4<br />

Algemene kenmerken <strong>van</strong> de melodie.<br />

Afkomst <strong>van</strong> <strong>het</strong> Gregoriaans.<br />

Overgang naar de grote en kleine terts toonsoorten.<br />

Melodische verwantschap.<br />

IN DE MELODIE VAN HET VOLKSLIED KOMT HET<br />

nationale element <strong>het</strong> meest duidelijk tot uiting. Men<br />

heeft lange tijd gemeend, dat Nederland geen eigen<br />

<strong>volkslied</strong> bezat. Doch hoe zou <strong>het</strong> mogelijk zijn, dat een<br />

land, dat bijna twee eeuwen lang de toon aangaf in<br />

muzikaal Europa en zo'n overstelpend aantal zangers,<br />

instrumentalisten en componisten heeft voortgebracht,<br />

zelfs geen spoor zou bezitten <strong>van</strong> een bloeiende liederencultuur?<br />

Vanaf de oudste tijden toch waren de<br />

Nederlanden en vooral de Zuidelijke de bakermat <strong>van</strong><br />

de zang. Men kan onze gewesten in dit opzicht slechts<br />

vergelijken met <strong>het</strong> land <strong>van</strong> <strong>het</strong> klassieke bel canto. Dat<br />

er ten onzent bij alle voorkomende gelegenheden in kerk,<br />

huis en daarbuiten gaarne en veel gezongen werd, daar<strong>van</strong><br />

getuigen niet alleen de schriftelijke verklaringen <strong>van</strong><br />

tijdgenoten, maar oak talrijke afbeeldingen, welke onze<br />

meesterschilders en miniaturisten hebben nagelaten.<br />

De melodie <strong>van</strong> ons <strong>volkslied</strong> heeft een zeer eigen<br />

karakter, dat, wanneer wij <strong>het</strong> geheel overzien, <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />

buitenlandse onderscheiden kan worden. Dit geldt<br />

alleen voor liederen uit de bloeiperiode, toen ons yolkslied<br />

nog niet door vreemde invloeden was aangetast.


TAAL, METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHME, VORM 45<br />

Het voornaamste kenmerk is <strong>het</strong> rustige, „zoetvloeiend"<br />

verloop <strong>van</strong> de melodie. Vergeleken met <strong>het</strong> Engelse<br />

lied bijv. valt <strong>het</strong> ons op, dat ons <strong>volkslied</strong> geen grote<br />

sprongen kent. Sext-, septime- en octaafsprong zijn uitzonderingen.<br />

Kwart- en kwintsprongen komen weliswaar<br />

veel voor, doch hoofdzakelijk bij de aan<strong>van</strong>g <strong>van</strong> een<br />

melodie, die daarna in seconders- en tertsengangen verloopt.<br />

Wanneer wij de stemgangen uit de werken <strong>van</strong><br />

onze grote contrapunctisten volgens deze maatstaf toetsten,<br />

valt <strong>het</strong> ons eveneens op, dat zij in grote lijnen altijd<br />

volgens dezelfde melodische regels werkten. De invloed,<br />

die <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> op de gehele meerstemmige vocale<br />

muziek heeft uitgeoefend, is nog steeds niet voldoende<br />

bestudeerd. In „Nederlands Volkslied", verzameld door<br />

Jop Pollmann en Piet Tiggers, dat wij hier als voorbeeld<br />

aanhalen, beginnen niet minder dan 54 liederen met de<br />

kwart (bijna zonder uitzondering stijgend en als opmaat),<br />

21 met de prime ( dus herhaling <strong>van</strong> dezelfde<br />

toon) en 6 met de kwint. Daartegenover staan slechts<br />

sporadische gevallen, die met de terts en nog minder,<br />

die met de seconde beginnen.<br />

Resumerend zou men kunnen zeggen, dat kwart en<br />

kwint de meest bevoorrechte intervallen zijn bij <strong>het</strong> begin<br />

of soms na een caesuur, maar in <strong>het</strong> verdere melodieverloop<br />

genieten prime, seconde en terts de voorkeur.<br />

De melodie <strong>van</strong> <strong>het</strong> kerstlied „Hij is <strong>van</strong> eene mag<strong>het</strong><br />

geboren" bestaat met uitzondering <strong>van</strong> de kwart-sprong<br />

slechts uit een dalende secondenreeks (vb. 3, blz. 47).<br />

Het eerste deel <strong>van</strong> „Ons genaket die avontstar" heeft<br />

eenzelfde typische secondengang. Wij willen hiermede<br />

natuurlijk niet beweren, dat er vaststaande regels zijn,<br />

die men op elk lid kan toepassen. Het <strong>volkslied</strong> moet<br />

vrij zijn <strong>van</strong> alle starre regels en wetten, want juist door


46<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

die grote vrijheid kan <strong>het</strong> zich ten voile ontplooien en<br />

zich aan ons kenbaar waken in duizendvoudige schakeringen.<br />

Wij willen bier slechts wijzen op enige algemene<br />

kenmerken, welke aan onze melodieen eigen zijn.<br />

Een bijzondere eigenschap is de intieme sfeer en bekoring,<br />

die <strong>van</strong> de melodie uitgaat. Een intimiteit, die wars,<br />

is <strong>van</strong> alle bombast, maar ook <strong>van</strong> alle buitensporigG<br />

uitbundigheid. Alle symmetrie en wiskundige regelmaat<br />

is verder vermeden en daarom kan de melodie zich<br />

zo natuurlijk en gracieus ontplooien. De melodie <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />

echte, zuivere <strong>volkslied</strong> is niet „bedacht", zij welt direct<br />

uit <strong>het</strong> hart op!<br />

Wat de om<strong>van</strong>g betreft; deze overschrijdt in <strong>het</strong> <strong>bloeitijdperk</strong><br />

zelden <strong>het</strong> octaaf. Enkele liederen zoals: „Die<br />

mei plezant", „Die winter is een onweert Bast", „Plompaert<br />

en zien wuvetje", „Daer spruyt een boom" blijven<br />

zelfs binnen kwint- of sextom<strong>van</strong>g. Zij behoeven trou,<br />

wens geen grotere expansiviteit om toch expressief te<br />

zijn. Het vermogen om bij een beperkte toonom<strong>van</strong>g en<br />

een eenvoudig rhythme toch in hoge mate plastisch en<br />

direct te werken is een <strong>van</strong> de hoofdverdiensten <strong>van</strong><br />

ons <strong>volkslied</strong>.<br />

De melodie <strong>van</strong> „Wie was diegene, die de looverkens<br />

brak", blijft geheel binnen kwart-om<strong>van</strong>g. Dit is ook <strong>het</strong><br />

geval met enige zeer eigenaardige liederen, waarin de<br />

reciteertoon, zoals die in de R.K. eredienst gebruikelijk<br />

is, verwerkt wordt. Het zijn de „Postelsche" en de „Wilde<br />

Vespers", beide humoristische liederen. Het eerste<br />

lied is een z.g. ophopingslied (de tekst wordt bij elke<br />

volgende strofe uitgebreid) en in <strong>het</strong> tweede moedigen<br />

Petrus en Paulus elkaar aan nog een pintje te nemen op<br />

de reciteertoon <strong>van</strong> de psalm „Miserere"!<br />

Dergelijke liederen blijven echter uitzonderingen, doch<br />

gevallen waarbij de reine kwint of de kleine sext niet


TAAL, METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHME, VORM 47<br />

In een huis , daar woon - de nie - mand in.<br />

Maar vo - gel-kens vlo-gen daar uit en in:<br />

B<br />

Daar woude Heer Jezus ge-bo - ren zijn Rex-glo - ri- ae Hij<br />

is<br />

Voorbeeld 3<br />

<strong>van</strong> ee - ne mailed ge-boren Rexglo - ri- ae.<br />

overschreden wordt, vindt men genoeg. Behalve de zo<br />

juist genoemde:<br />

De minne die in mijn hertje leit. (kwint )<br />

Maria, die zoude naar Bethlehem gaan. ( „ )<br />

Ons is geboren een kindekijn. ( „ )<br />

Christe du biste licht elide dad'. (k1. sext )<br />

Schoon lief, hoe ligt gij bier en slaapt. ( f t )<br />

Wanneer een nieuwe tekst op een bestaande melodie<br />

wordt gedicht, moet deze ook aan <strong>het</strong> muzikale rhythme<br />

zijn aangepast. Op de voornaamste woordaccenten vallen<br />

ook de betoonde noten, terwijl op de niet betoonde<br />

lettergrepen korte melodietonen vallen:<br />

Die winter is verganghen.<br />

Die eerste vreucht, die is ghewan.<br />

Het waren twee conincskinderen.<br />

De lange melodietonen vallen bovendien altijd op <strong>het</strong><br />

einde <strong>van</strong> een gehele zin en een zinsnede. Natuurlijk zijn<br />

er enkele uitzonderingen, doch als regel vallen vers-<br />

..


48<br />

BLOEITUDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

accent en melodisch accent tezamen. Dit in tegenstelling<br />

tot <strong>het</strong> Franse lied, waar <strong>het</strong> accent geheel vrij is en<br />

towel op betoonde als onbetoonde melodietonen kan<br />

vallen.<br />

Bij ons lied ontstaat de melodische lijn dikwijls uit de<br />

natuurlijke declamatie. Bij een stijging <strong>van</strong> de gesproken<br />

zin stijgt ook de intensiteit <strong>van</strong> de melodie en omgekeerd.<br />

Bij de vergelijking <strong>van</strong> melodie en tekst valt ons tevens<br />

op, dat over <strong>het</strong> algemeen elke lettergreep slechts een<br />

melodietoon heeft. In deze „syllabische" melodievorm<br />

verschilt ons <strong>volkslied</strong> opvallend <strong>van</strong> <strong>het</strong> Duitse, dat veel<br />

rijker is aan melismatische toonfiguren. Wanneer wij<br />

twee dezelfde liederen WTI in de Nederlandse en 66n<br />

in de Duitse versie) met elkaar vergelijken, dan zal dit<br />

verschil nog des te sterker opvallen. Iedere R.K. kerkganger<br />

kent <strong>het</strong> Marialied „Wonderschoon prachtige".<br />

Over de aest<strong>het</strong>ische kwaliteiten <strong>van</strong> dit lied zullen wij<br />

niet uitweiden, <strong>het</strong> gaat hier slechts om de vergelijking.<br />

Het lied is <strong>van</strong> Duitse oorsprong, ik vond hier<strong>van</strong> de<br />

volgende lezing in een verzameling Duitse <strong>volkslied</strong>eren,<br />

en laat deze volgen door de Nederlandse versie, die<br />

aanmerkelijk vereenvoudigd is (vb. 4, blz. 49).<br />

Hoe wij ook de technische zijde <strong>van</strong> <strong>het</strong> probleem trachten<br />

te verklaren; de ziel, de kern <strong>van</strong> de melodie is niet<br />

in woorden te <strong>van</strong>gen. Wanneer men de bekende middeleeuwse<br />

melodieen hoort weerklinken in de intieme<br />

sfeer <strong>van</strong> de huiskamer, of wanneer zij worden gezongen<br />

door de frisse stemmen <strong>van</strong> de jeugd, dan wordt men<br />

be<strong>van</strong>gen door hun volmaakte en sublieme schoonheid<br />

en geroerd door hun ongekunstelde eenvoud.<br />

Op twee punten moeten wij speciaal de aandacht vestigen,<br />

nl. op de toonsoorten en op de verwantschap, die<br />

er tussen de melodieen onderling bestaat.


TAAL, METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHM, VOR M 49<br />

Wun-derschem prach ti ge gros-ze and mach ti - ge<br />

MIME Mil Ell ENI<br />

1111111111•11111111<br />

111111111110<br />

ttiaswil...111r iliramor mar air 11111111111111111<br />

Won- derschoon prach ti ge won-derschoon mach ti ge<br />

.411111111/7111111<br />

1111111111111•11111111.0111111111111111111111<br />

AI MEW .4111111111111W INMEMMS11111111111<br />

',yam Nessw 1111111/"011r 1116. 111118111/.<br />

WARM. 1116.n I<br />

Voorbeeld 4<br />

reich hold se - ge himm sche Frau<br />

Allereerst bedenke men, dat de melodie <strong>van</strong> een <strong>volkslied</strong><br />

nooit gebonden is geweest aan een bepaalde toonsoort.<br />

Achteraf kan men natuurlijk <strong>van</strong> de meeste melodieen<br />

vaststellen in welke toonsoort zij staan, doch bij den<br />

middeleeuwsen volkszanger is dit nooit opzet geweest.<br />

Men bekommerde er zich niet om de regels <strong>van</strong> de toonsoorten<br />

stipt in acht to nemen. Zo komen er dan ook<br />

overgangen voor <strong>van</strong> de ene toonsoort in de andere,<br />

zodat een juiste classificatie dikwijls niet mogelijk is.<br />

Eerst na 1500 vinden wij ook de alteraties ( toevallige<br />

verhogingen en verlagingen door kruisen, mollen en<br />

herstellingstekens) schriftelijk vastgelegd, doch <strong>het</strong> is<br />

natuurlijk mogelijk, dat zij reeds voor die tijd in de<br />

praktijk voorkwamen. In de meerstemmige kunstmuziek<br />

werden de alteraties reeds veel vroeger toegepast.<br />

Het is de grote verdienste <strong>van</strong> Gevaert geweest, dat hij<br />

heeft aangetoond hoe de oude christelijke gezangen<br />

steunden op de toonsoorten ( modi) der Grieken 1 . Zijn<br />

landsman Fl. <strong>van</strong> Duyse heeft deze theorie verder ont-<br />

1 Le mêiopêe antique.


50<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

wikkeld en duidelijk aangetoond hoe ons <strong>volkslied</strong> op<br />

zijn beurt weer steunde op <strong>het</strong> Gregoriaans gezang 1.<br />

Helaas heerst bij beiden een grate verwarring ten opzichte<br />

<strong>van</strong> de benaming der toonsoorten. De aeolische<br />

modus stelt <strong>van</strong> Duyse bijv. gelijk aan de hypodorische,<br />

<strong>het</strong>geen onjuist is, omdat bij eerstgenoemde a de tonica<br />

is, bij laatstgenoemde echter d. Hypophrygisch verwart<br />

hij met myxolydisch; hypolydisch met lydisch en dorisch<br />

met phrygisch. Kortom voor den modernen wens is er<br />

in deze moduswarwinkel geen weg meer te vinden,<br />

vooral wanneer er nog geschermd wordt met termen als:<br />

gespannen, losse, onvolledige en tweeslachtige modus.<br />

Wij laten daarom hier een beknopt en overzichtelijk<br />

schema volgen <strong>van</strong> de tegenwoordige benaming der<br />

voornaamste kerktoonsoorten (vb. 5, blz. 51 ).<br />

Het eigenaardige is, dat bij ons de melodie <strong>van</strong> <strong>het</strong> yolkslied<br />

niet aan de tekst gebonden is. Bij de Grieken had<br />

elke toonsoort Naar bepaald karakter, die bij een bepaalde<br />

stemming paste. Zo werd de eerste toonsoort voor edel<br />

en ernstig gehouden, de achtste voor feestelijk, terwijl<br />

de vierde de strijdlust en standvastigheid moest opwekken.<br />

Ook <strong>het</strong> Gregoriaans kende nog ten dele deze<br />

aest<strong>het</strong>ische modusleer. Bij <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> is hier<strong>van</strong> echter<br />

geen sprake meer.<br />

Dezelfde melodie wordt evengoed gebruikt voor een<br />

vrolijke als voor een droevige tekst. Soms wordt de<br />

melodie <strong>van</strong> een geestelijk lied zonder <strong>het</strong> minste bezwaar<br />

voor een wereldlijk lied gebruikt en omgekeerd.<br />

Het doet ons bijv. vreemd aan een lied ter ere <strong>van</strong> Maria<br />

op dezelfde melodie te horen zingen als een minnelied.<br />

doch de middeleeuwer kende deze bezwaren niet. Bij<br />

een vergelijking <strong>van</strong> verschillende melodieen zien wij,<br />

1 De melodie <strong>van</strong> <strong>het</strong> Nederlandse lied.


TAAL, METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHME, VORM 51<br />

I Do risch II Hypo- dorisch<br />

m d<br />

747 lir<br />

d<br />

III Phrygisch<br />

IV Hypo- phrygisch<br />

m -<br />

MP<br />

• I.<br />

• •<br />

® m (m) d (d) 7i .1 d (d)<br />

V Lydisch<br />

VI Hypo- lydisch<br />

0 • m d<br />

es •<br />

d<br />

VII Myxolydi*ch<br />

0--0-.-11,<br />

Voorbeeld 5<br />

4, AP<br />

VIII Hypo- myxolydisch<br />

De omringende noten geven de grondtoon of finalis aan; m=mediant,<br />

d = dominant. Men vergelijke II met Aeolisch en VI met<br />

Ionisch. Deze twee toonladders werden later toegevoegd.<br />

dat er een bewuste voorkeur bestaat voor enige bepaalde<br />

toonsoorten.<br />

De Dorische toonsoort is vrij goed geconserveerd in<br />

„Daer ginghen twee gespeelkens goet", „Een ridder ende<br />

een<br />

meysken ionc", „Het soude een meysken gaen om<br />

wijn", „Een oudt man sprack een ionc meysken aen" e.a.<br />

Ook in <strong>het</strong> geestelijk lied is deze modus zuiver bewaard<br />

o.a. in: „Ghegroet so si di maget soet" en „Laet ons met<br />

hogher vrolicheit" ( de laatste afkomstig <strong>van</strong> de hymne<br />

„Ave Maris Stella" ).<br />

De Hypodorische toonsoort komt voor bij zeer bekende<br />

liederen als „Het dag<strong>het</strong> in den Oosten", „Mijn hertken


52<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

hevet altijt verlanghen", „Ghequetst ben is <strong>van</strong> binnen",<br />

„Die vogelkens in der muted' en een Halewijnmelodie<br />

(volgens E. Mincoff-Marriage).<br />

Enige afwijkende vormen komen bier natuurlijk bij voor.<br />

Zo heeft „Al om die liefste boele mijn" wel de om<strong>van</strong>g<br />

<strong>van</strong> Hypodorisch, doch d als dominant en a als sluittoon.<br />

Bovendien is b tot bes gealtereerd.<br />

De Phrygische toonsoort gold bij de Grieken als <strong>het</strong><br />

ideaal <strong>van</strong> muzikale uitdrukking. Reeds in de vroege<br />

middeleeuwen raakte deze toonsoort in onbruik door <strong>het</strong><br />

z.g. tritonus-verbod 1 . Ook later komt deze modus zelden<br />

voor, ondanks <strong>het</strong> feit, dat een paar zeer fraaie en karakteristieke<br />

melodieen in de derde kerktoon staan, zoals:<br />

„Die mey spruyt uit den dorren hout", „Doen Hanselijn<br />

over der heide reet" en „Die nachtegael, die sanck een<br />

liet". De beide laatste liederen hellen volgens <strong>van</strong> Duyse<br />

reeds naar C gr. terts over wegens de overheersende<br />

betekenis <strong>van</strong> de sext, doch wij kunnen deze mening<br />

geenszins delen, evenmin ten opzichte <strong>van</strong> melodieen als<br />

„Help God, hoe wee doet scheyden" en „Maria saert<br />

<strong>van</strong> edeler aert". Men kan natuurlijk de grondtoon ( e)<br />

de functie laten vervullen <strong>van</strong> grote terts in C, doch dan<br />

vervalt men in de fout <strong>van</strong> de harmonische opvatting<br />

volgens onze begrippen, terwijl deze melodieen niets met<br />

harmonie hebben uit to staan!<br />

Eveneens moet „Wie wil horen een goet nieu liet, Van<br />

dat t'Antwerpen is gesciet", tot de derde kerktoon gerekend<br />

worden, al is de oorspronkelijke dominant (b) hier<br />

door de mediant (a) ver<strong>van</strong>gen.<br />

De Hypophrygische toonsoort kunnen wij bier buiten<br />

beschouwing laten, daar zij praktisch niet voorkomt.<br />

Enkele liederen o.a. <strong>het</strong> zo juist genoemde „Maria saert"<br />

1 De tritonus, (overmatige kwart), in dit geval f-b, gold als<br />

„diabolus in musics" (de duivel in de muziek).


TAAL. METRUM, VFIRSBOUW, MELODIE, RHYTHME, VORM 53<br />

bewegen zich evenzeer bOven de tonica als eronder (dus<br />

in <strong>het</strong> „hypo"-gedeelte), doch zonder de begintoon b<br />

ook maar zelfs te beroeren. Het grootste percentage <strong>van</strong><br />

de liederen blijken mengvormen te zijn. Dat een melodie<br />

de normale ambitus (toonom<strong>van</strong>g ) overschrijdt en in de<br />

hypotoonsoort overgaat is trouwens ook bij <strong>het</strong> Gregoriaans<br />

geen zeldzaamheid.<br />

Zeer sporadisch is de zuiver Lydische toonsoort vertegenwoordigd.<br />

Ook hier speelde de tritonus weer een<br />

gevaarlijke rol. Dit dreigend gevaar trachtte men reeds<br />

vroegtijdig te bezweren door b in bes te veranderen.<br />

Daardoor verkreeg deze modus meteen <strong>het</strong> karakter <strong>van</strong><br />

F grote terts. Zie als voorbeeld hier<strong>van</strong>: „Daer spruyt<br />

een boom aen ghenen dal", en vele geestelijke liederen<br />

als „Fonteyne moeder, mag<strong>het</strong> reyne", ,,Mijn hart is<br />

heymelijk getoeghen", „Begheerte nu vlieg<strong>het</strong> ten hemel<br />

op" en „O doot u macht gaet boven screven".<br />

Ten opzichte <strong>van</strong> de Hypolydische toonsoort geldt <strong>het</strong><br />

zelfde als wij bij de hypophrygische opmerkten. In „Ick<br />

seg adieu", „Gheldelooze volg<strong>het</strong> mi" en „Het vlooch<br />

een cleyn wilt vogelkijn", om slechts enkele <strong>van</strong> de bekendste<br />

melodieen te noemen, komen duidelijk uitwijkingen<br />

naar de gr. terts toonsoort voor.<br />

„Ick seg adieu" staat practisch in F groot, doch heeft de<br />

zuivere hypolydische ambitus (vb. 6, blz. 55).<br />

Mixolydisch. Hierbij onderscheidt <strong>van</strong> Duyse de normale<br />

vorm, de losse of verzachte (gelijk aan hypomyxolydisch),<br />

de gespannen op de mediant en de onvolledige<br />

op de kwint sluitende vorm. Een sprekend voorbeeld<br />

<strong>van</strong> de laatste is de oude Halewijnmelodie; de grondtoon<br />

wordt nauwelijks aangeroerd en omdat de melodie bezwaarlijk<br />

op de sext kan eindigen, wordt de tweede<br />

versregel nog eens herhaald (vb. 6a, biz. 55).<br />

„Het vryde een hovesch ridder" is aan deze vorm zeer


54<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

verwant en evenals de vorige melodie waarschijnlijk af<br />

komstig uit de 14de eeuw. Andere mixolydische melodieen<br />

met normale om<strong>van</strong>g zijn: „Claes molenaer", „Ic heb<br />

om vrouwen wine" en „Daer spruyt een boom in ghenen<br />

dal".<br />

Hypomixolydisch zijn: „Ic had een alderliefste", „Den<br />

lustelijcken Mey", „Het is een dach <strong>van</strong> vrolicheit",<br />

„Den winter comt aen", „Daer ginghen twee gespeelkens<br />

goet" en „Het waren twee conincskinderen-. Tezamen<br />

met de Dorische toonsoorten behoren de mixolydische<br />

zeer zeker tot de meest gebruikte, al is de<br />

zuivere vorm ook hier dikwijls ver te zoeken.<br />

Nu rest ons nog de Aeolische toonsoort, die er eerst<br />

later bij gekomen is en <strong>van</strong> de hypodorische verschilt<br />

doordat de laagste toon hier tevens tonica is (bv. 5, blz.<br />

51). Deze toonsoort komt eerst in latere melodieen<br />

duidelijk voor. Van Duyse onderscheidt nog iastischaeolisch<br />

en aeolisch-iastisch, <strong>het</strong>geen neerkomt op een<br />

vermenging <strong>van</strong> de aeolische en mixolydische toonsoort.<br />

„Die winter is verganghen" helt in de tweede helft zeer<br />

duidelijk naar mixolydisch over (vb. 7, blz. 55).<br />

„Als alle cruydekens spruyten" sluit achtereenvolgens<br />

in d, e en c, om tenslotte in a te eindigen. Dergelijke<br />

onregelmatigheden zijn in de oude <strong>volkslied</strong>eren schering<br />

en inslag.<br />

De aeolische en ionische toonsoorten begonnen reeds in<br />

de eerste helft der 17de eeuw de oude kerktoonsoorten<br />

te verdringen. Anderzijds verkregen deze modi door<br />

alteratie en vooral door de overheersende functie <strong>van</strong> de<br />

verhoogde 7de trap (leidtoon), langzaam aan geheel <strong>het</strong><br />

karakter <strong>van</strong> de grote-en-kleine-terts-toonsoort. Zoals<br />

de Lydische toonsoort door de verandering <strong>van</strong> b in bes<br />

in F grote terts overging, zo geschiedde <strong>het</strong>zelfde bij de<br />

Mixolydische door de verhoging <strong>van</strong> f in fis. Vooral de


TAAL, METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHME, VORM 55<br />

Ick seg a- dieu Wi twee wi moeten scey - • - den.<br />

Tot op een nieu. So wil ick troost ver-bey - - - den.<br />

lck laet bij U dat her - to mijn.Want waer ghi zijt daer<br />

A'<br />

4 4<br />

sal ick sijn. Tsi vreucht oft pijn. Tsi vreucht oft pijn. Al<br />

0 • C• a._<br />

".......,<br />

toos wil ick u ey .„ ,. - gen sijn.<br />

Voorbeeld 6<br />

een lie — de -<br />

Al wi dat hoor - de wou i hem<br />

sijn Al wie dat hoor - de wou bi hem sijn.<br />

Voorbeeld 6a<br />

So ver aan gen - .. - der da - le<br />

daar ist ge - noech - - - lick sijn.<br />

Voorbeeld 7<br />

1


56<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

instrumentale muziek heeft hierop veel invloed uitgeoefend.<br />

Bij de orgelwerken bijv. die omstreeks 1600 ontstonden,<br />

zijn de oorspronkelijke Gregoriaanse cantus firmi<br />

voor <strong>het</strong> merendeel in dur of moll getransformeerd. Bij<br />

<strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> zijn de alteraties eerst na 1500 gedrukt,<br />

althans wij hebben hier<strong>van</strong> geen andere bewijzen. Nochtans<br />

was <strong>het</strong> natuurlijk mogelijk de z.g. accidentalen te<br />

vermijden door <strong>het</strong> lied te transponeren, <strong>het</strong>geen voor<br />

dit tijdstip vaak is geschied. Zo geraakte de rol <strong>van</strong> de<br />

kerktoonsoorten langzamerhand uitgespeeld, doch dat<br />

deze modi grotere melodische variatie toelaten en een<br />

ruimere scala <strong>van</strong> uitdrukkingsmogelijkheden kan niet<br />

ontkend worden. Het uitsterven <strong>van</strong> de kerktoonsoorten<br />

duidt tevens op <strong>het</strong> naderend verval <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong>,<br />

hoewel hiervoor nog vele andere factoren aanwezig<br />

waren.<br />

Wij komen nu op een bijzonder interessant thema, nl.<br />

de verwantschap, die er tussen de melodieen onderling<br />

bestaat. Vinden wij bij de grate meesters reeds dikwijls<br />

thema's, die een opvallende gelijkenis vertonen, zodat<br />

men zelfs geneigd zou zijn om <strong>van</strong> plagiaat te spreken,<br />

hoeveel meer zal dit dan niet <strong>het</strong> geval zijn bij <strong>het</strong> yolkslied,<br />

waar<strong>van</strong> de maker niet „schept" in de eigenlijke<br />

betekenis, doch slechts in staat is om te vervormen en<br />

te varieren. En juist de meest karakteristieke eigenschap<br />

<strong>van</strong> een populaire melodie is haar ontzettende taaiheid.<br />

Zij kan eeuwen lang blijven leven, steeds <strong>van</strong> gedaante<br />

veranderend; sours wordt zij verfraaid, dan weer vereenvoudigd.<br />

Steeds andere teksten worden erop toegepast,<br />

meestal ook in verschillende talen, maar de kern<br />

<strong>van</strong> de melodie is onverwoestbaar.<br />

Wilhelm Tappert 1 heeft er op <strong>het</strong> einde der vorige<br />

1 „Wanderende Melodien".


TAAL, METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHM, VORM 57<br />

eeuw reeds op gewezen, dat er <strong>van</strong> een eenvoudig melodietype,<br />

bestaande uit enige stijgende en dalende tonen,<br />

niet minder dan 30 varianten bestaan. De melodie <strong>van</strong><br />

't Oostenrijkse <strong>volkslied</strong> <strong>van</strong> Haydn (later als „Deutschlandlied"<br />

geannexeerd) vindt hij bijv. terug in een psalm<br />

<strong>van</strong> Goudimel en een Gregoriaans gezang!<br />

De bekende Hongaarse componist Bela Barta, die zich<br />

evenzeer als folklorist onderscheiden heeft, zegt ergens<br />

in een artikel over „Volksliedforschung und Nationalismus":<br />

„Nebenbei gesagt habe ich die Vermutung, dass<br />

alle Volksmusik der Erdkugel im Grunde genommen<br />

auf sehr wenig zahlreiche Urformen, Urtypen, Urstilarten<br />

zuriickzufiihren ist, wenn genugendes Material und<br />

genugendes Studium desselben vorliegen wird."<br />

Dat er tussen de verschillende melodieen dikwijls zulk<br />

een opvallende verwantschap bestaat, is reeds voor velen<br />

een bron geweest <strong>van</strong> vergelijkend studieonderzoek. Het<br />

terrein is zo uitgebreid, dat een dergelijke studie jarm<br />

<strong>van</strong> nauwgezette en ijverige arbeid vereist. Wii denken<br />

hier aan de gedetailleerde studies <strong>van</strong> <strong>van</strong> Duyse, E. Closson,<br />

John Meier c.s. en J. Weckerlin.<br />

De verwantschap kan op verschillende manieren tot<br />

stand komen: door een gelijkluidend begin, <strong>het</strong>zelfde<br />

motief of dezelfde toonsoort. Ook <strong>het</strong> rhythme kan overeenstemmen,<br />

doch in de meeste gevallen is <strong>het</strong> totaal<br />

verschillend.<br />

Een overgroot percentage <strong>van</strong> alle melodieen begint met<br />

een stijgende kwint. De stijgende kwart komt eveneens<br />

veel voor, doch de dalende kwart is vrij zeldzaam. Men<br />

vindt deze laatste o.a. bij twee <strong>van</strong> de bekendste en<br />

schoonste liederen <strong>van</strong> ons <strong>volkslied</strong>erenrepertoire: „Mijn<br />

hertken hevet altijt verlanghen" en „Het dag<strong>het</strong> in den<br />

Oosten" (vb. 8, blz. 59). Gelijk men ziet, bepaalt de<br />

verwantschap zich hier tot de eerste zeven tonen.


58<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

Karakteristiek is <strong>het</strong> volgende motief, waarbij de stij<br />

gende kwint weer naar de begintoon terugvalt. Dit komt<br />

o.a. voor bij „Plompaert en zien wuvetje" (vb. 9a, blz.<br />

59), bij Valerius (9b), een Duits kerklied (9c) en een<br />

Frans kerstliedje (9d).<br />

De beurtelings stijgende en dalende beweging is trouwens<br />

zeer algemeen. Zij is in de nu volgende voorbeelden<br />

aan te wijzen .(vb. 10, blz. 59).<br />

Het uitgesproken karakter <strong>van</strong> d kl. terts wijst op een<br />

late herkomst der melodie. Of de alteratie <strong>van</strong> c in een<br />

handschrift <strong>van</strong> Anna Bijns is toegevoegd hebben wij<br />

niet kunnen nagaan.<br />

In de volgende melodie is de zevende trap meestal zuiver<br />

bewaard, doch ook een enkele maal gealtereerd. Merk<br />

tevens op hoe de maatsoorten verschillen, doch de accenten<br />

toch telkens op dezelfde noten a en c vallen (vb. 11,<br />

blz. 61).<br />

Een lijn, die constant stijgt en daalt, vindt men in <strong>het</strong><br />

volgende zeer verbreide melodietype, bekend ander de<br />

naam „Polies d'Espagne". Het schijnt <strong>van</strong> Portugese<br />

afkomst te zijn. Salinas vermeldt <strong>het</strong> reeds in 1577 in<br />

zijn theoretisch werk „De Musics". Begin 1600 komt<br />

deze melodie zowel in Italie als in Frankrijk voor. Ver.,<br />

schillende grote componisten o.a. Corelli, Geminiani,<br />

Vivaldi, d'Anglebert, Kuhnau en J. S. Bach hebben de<br />

„Folia- in een compositie bewerkt. Ook in Nederland<br />

was de melodie zeer populair.<br />

De wijze <strong>van</strong> „Ic sag Cecilia komen" heeft veel varianten.<br />

Het opmerkelijke is echter, dat wij dezelfde melodie<br />

terug vinden als een Boheems <strong>volkslied</strong> (o.a. voorkomend<br />

in Smetana's „MoldauTh een Frans kerstlied en<br />

een Italiaanse aria! Wat hier de oorspronkelijke en wat<br />

de afgeleide vorm is, kan men moeilijk uitmaken. Volgens<br />

<strong>van</strong> Duyse is de melodie <strong>van</strong> Italiaanse oorsprong. Hij


TAAL, METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHME, VORM 59<br />

• • fir •<br />

•<br />

Mijn hert - ken he - vet, al - tijt ver - Ian - ghee.<br />

Voorbeeld 8<br />

#<br />

Het da tj<strong>het</strong> in den Oos - ten,<br />

Drie uur-tjes <strong>van</strong> den da - e Ze zijn ter merkt gegaan.<br />

Siet hem met sijn knapsack. Loopen in der haest<br />

je- zus Christus un ser Hei -land<br />

Venez Sauveur aim-a - ble.<br />

Voorbeeld 9a, b, c, d<br />

110.<br />

Een jon ge maecht sprack on - ver-saecht<br />

hississe...alow‘mssirwassmptli.<br />

MID :AWN ZAIII•Vir • MN Zol•<br />

Verheucht U mensal (tilt handschrift <strong>van</strong> Anna Bijns),<br />

mrimi-ammr imornoffrimmiror almiren INN MPISPIMM<br />

1/11111...11 • JUNI Ill rill II Of ZEN NAM 111•1111..11111111• JIM 11111.4111.110111<br />

r..w.m. IA II non= Nal 111111•111•11111Ia 11111 IffaMI11111111•Ita 1•1111•1•11 VIM<br />

NI PAN= All • AN NM MINN MUM %UM .7/ II =WANE<br />

In't soet-ste <strong>van</strong> de meij e Al daer ick quam ge-gaen<br />

Voorbeeld 10


60<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIRD<br />

haalt een Italiaans liederenboek aan, waarin de melodie<br />

onder de volgende vorm in 1689 voorkomt (vb. 12, biz.<br />

61)<br />

Doch elders haalt hij aan, dat deze populaire melodie<br />

reeds in 1661 <strong>van</strong> de Gentse beiaard weerklonk! Volgens<br />

P. Wijcaert werd „La Folie d'Espagne, ghestelt 12<br />

Augusti 1692", zo vermeldt <strong>het</strong> carillonboek <strong>van</strong> de stad<br />

Gent.<br />

Ter vergelijking geven wij nu enige min of meer verwante<br />

vormen <strong>van</strong> dit melodietype (vb. 13, blz. 63).<br />

De aan<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>het</strong> Hildebrantlied vinden wij precies<br />

<strong>het</strong>zelfde terug in:<br />

Het is goet peys, goet vrede.<br />

Ons naket een soeten tijt.<br />

1\41 lust to loven hogentlijc!<br />

Aerdighe gheesten, die ter feeste,<br />

Van liefden comt groot leiden.<br />

Een ridder ende een meisken ionc,<br />

Lynken sou backen<br />

Loven so wilt den Heere.<br />

Aileen <strong>het</strong> rhythme is hier vaak gewijzigd, doch de begin<br />

tonen zijn steeds gelijk (d, ff, gg, a).<br />

Wij zouden nog meer frappante gelijkenissen kunnen<br />

aanhalen, doch <strong>het</strong> moet hierbij blijven. Wij wijzen nog<br />

op de karakteristieke gemeenschappelijke melodiekern,<br />

welke voorkomt in de aanhef <strong>van</strong>: „In Oostenrijck daer<br />

staet een huys", „Daer gingen twee gespeelkens goet",<br />

„Ic heb ghejaecht mijn Leven lanc" en „Ic wil den Heer<br />

getruwen". Deze wordt bepaald door de kwintsprong<br />

gevolgd door de kleine septime (d - a - c - a), waarna<br />

de melodie dan weer terugkeert naar de mediant of de<br />

grondtoon.<br />

Bij bijna alle voorbeelden hebben wij gezien, dat de


i<br />

TAAL, METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHME, VORM 61<br />

Daar was een sneeuw - wit vo - gel - tie<br />

je • su ons lief& ons wen - schen<br />

Un four que ma cru - le<br />

Ai la fel - to d'E - chair - pant<br />

Voorbeeld 11<br />

' An di - am' al Cie - lo<br />

Voorbeeld 12<br />

melodie begint met een stijgende beweging. Inderdaad<br />

is deze de meest voorkomende. De dalende beweging in<br />

<strong>het</strong> begin komt sporadisch voor o.a. bij „Het dag<strong>het</strong> in<br />

den Oosten" en ,,Mijn hert hevet altijt verlanghen" (vb.<br />

8, blz. 59), verder bij „Den dach en wil niet verborghen<br />

sijn", „Ick had een boelken utvercoren" en „Die mey<br />

spruut uut den dorren hout" een geestelijk lied in de<br />

phrygische toonsoort.<br />

Een veel voorkomend melodietype is nog vb. 14, blz. 63.<br />

Wij vinden <strong>het</strong> o.a. in „Toen ik op Nederlands Bergen<br />

stond", „De boom groeit in den zavel". Het type komt<br />

ook voor in talrijke Franse en Duitse liederen.


62<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

Hoe meer men zich in deze materie verdiept hoe meer<br />

punten <strong>van</strong> overeenkomst men telkens weer ontdekt, om<br />

ten slotte met Bartok tot de overtuiging te komen dat<br />

er slechts zeer weinig oervormen, oerschema's of oerformules<br />

zo men wil, overblijven waar<strong>van</strong> de duizenden<br />

en duizenden meest verschillende en meest afwijkende<br />

<strong>volkslied</strong>eren zijn afgeleid. Hoe grote eenheid valt er<br />

niet te ontdekken in deze verscheidenheid, en wat een<br />

rijkdom aan melodieen kan er niet ontstaan uit een simpel<br />

motiefje <strong>van</strong> enkele noten!


TAAL, METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHME, yeah( 63<br />

Ic stont op ho ghe ber - gen<br />

Daer zou een ma - ge - tje vroeg op staen<br />

Daar had een meijs - ken ee-nen ruij - ter wat lief<br />

i..<br />

mil<br />

IIIIIIII<br />

2.11111111111011111110111111111 n1111111ar<br />

rummiedemitiwilmom NM<br />

mo.,„,.....„„„,......-r<br />

AG all11111111<br />

'I<br />

inal1111111.111111111111111111<br />

W<br />

0 Metz de ch., nen ce<br />

1k zag Ce-ci lia ko - men, tangs ee-nen water- kant<br />

To - ta pul- chra es<br />

kerrimelodie:<br />

Voorbeeld 13<br />

Des win ters als <strong>het</strong> re - gent<br />

Voorbeeld 14<br />

Ma - ri - a (Gregoriaans)


5<br />

Het rhythme.<br />

Verschillende rhythmische notaties.<br />

De meest gebruikelijke<br />

en de minder voorkomende maatsoorten.<br />

DE RHYTHMISCHE INTERPRETATIE IS STEEDS EEN<br />

twistpunt geweest en is dit zelfs nu nog. Van dezelfde<br />

melodie zijn verschillende rhythmische lezingen mogelijk,<br />

daar de tijdswaarden in de oude handschriften of helemaal<br />

niet, of zeer onnauwkeurig zijn uitgedrukt. Ook de<br />

melodieen, die wij in meerstemmige bewerkingen terugvinden,<br />

zijn zeker niet ongeschonden gebleven. Zij kunnen<br />

alleen in bepaalde gevallen een zeker houvast bieden,<br />

meer niet.<br />

In een „Devoot ende profitelijck boecxken" zijn Been<br />

rhythmische onderscheidingstekens aangegeven. Deze<br />

rhythmische interpretatie is ook bij verschillende liederen<br />

toegepast in de bundel „Lied en Luit" <strong>van</strong> Mevr. W.<br />

Brom-Struick. Doch ook deze heeft haar bezwaren, daar<br />

door de voortdurende wisseling <strong>van</strong> <strong>het</strong> aantal lettergrepen,<br />

die bijna aan elk lied eigen is, ook de melodie<br />

wijzigingen zou ondergaan, of men zou voor elk strofe<br />

de melodie apart moeten uitschrijven, <strong>het</strong>geen natuurlijk<br />

zeer onpraktisch is.<br />

In de Weense en Berlijnse manuscripten <strong>van</strong> oude yolksliederen<br />

vinden wij reeds rhythmische onderscheidingen,<br />

dock deze zijn door een latere hand toegevoegd.


TAAL, METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHME, VORM 65<br />

Het notentype <strong>van</strong> <strong>het</strong> „Devoot ende profitelijck boecxken<br />

vertoont merkwaardig veel overeenkomst met <strong>het</strong><br />

ken, vertoont merkwaardig veel overeenkomst met <strong>het</strong><br />

Gregoriaans notenschrift, doch dit wil daarom nog niet<br />

zeggen, dat dan ook aan elke noot dezelfde waarde<br />

moet worden toegekend. In de „Souterliedekens- (1540)<br />

vinden wij reeds rhythmische varianten op <strong>het</strong> „Devoot<br />

ende profitelijck boecxken".<br />

Bij de reconstructie <strong>van</strong> <strong>het</strong> rhythme zal men zich in<br />

hoofdzaak moeten richten naar de taalmetriek en de<br />

versbouw. Hoewel men hij de notatie <strong>van</strong> <strong>het</strong> oude yolkslied<br />

geen maatstreep kende, zal deze Loch onmisbaar zijn<br />

om de juiste rhythmische structuur duidelijk aan te<br />

geven. Wij kunnen talrijke voorbeelden aanhalen <strong>van</strong><br />

onderling verschillende, doch evenzeer bruikbare en<br />

natuurlijke lezingen. Daarbij doet zich <strong>het</strong> geval voor,<br />

dat men de ene lezing in een bepaald onderdeel ten opzichte<br />

<strong>van</strong> de andere zal prefereren. Als voorbeeld laat<br />

ik hier volgen drie verschillende lezingen <strong>van</strong> „Die<br />

winter is een onweert Bast", a) <strong>van</strong> <strong>van</strong> Duyse, b) <strong>van</strong><br />

Mevr. Brom-Struick, c) <strong>van</strong> Mevr. Mincoff-Marriage<br />

(vb. 15, blz. 67). Het laatste voorbeeld verschilt niet in<br />

notenwaarde, slechts in maatindeling (men lette op de<br />

foutieve accentuatie bij: Dat merk ik, ge-trouwe en haar<br />

rouwen).<br />

Men zou zich bij de lezing <strong>van</strong> <strong>van</strong> Duyse kunnen afvragen,<br />

waarom de zesde maat ook niet in 3/2 genoteerd<br />

is. De triolenverdeling bevat een te gekunsteld element<br />

en de zuivere weergave er<strong>van</strong> zal voor de gewone<br />

volkszang te veel moeilijkheden opleveren. (Dit bezwaar<br />

kan men over de gehele linie tegen <strong>van</strong> Duyse's<br />

interpretatiemethoden inbrengen). Evengoed doet de<br />

fiorituur (figuur in kleine notenwaarden als melodische<br />

versiering bedoeld ) in de zevende maat to gekunsteld


66<br />

BLOEITLTDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

aan. Daar staat tegenover, dat de versmetriek bij <strong>van</strong><br />

Duyse nergens geweld is aangedaan, wat niet gezegd<br />

kan worden <strong>van</strong> de beide andere lezingen. Men lette<br />

slechts op de valse klemtoon bij: „dat merle' en „zal<br />

Naar rouwen" vb. c.<br />

Bij Mevr. Brom is de melodie bij „den douwe" door <strong>het</strong><br />

syncopisch karakter eveneens geweld aangedaan, doch<br />

over <strong>het</strong> geheel is deze lezing zuiverder dan die <strong>van</strong><br />

Mevr. Mincoff-Marriage, bij wie ook de te lange rusten<br />

(o.a. tussen douwe en Ik had een schoon lief) storend<br />

werken. De lange rusten (soms <strong>van</strong> vier en meer<br />

tellen), die bij Mevr. Mincoff zo dikwijls voorkomen,<br />

kunnen bij een kunstlied zonder bedenken worden toegepast,<br />

bij een <strong>volkslied</strong>, dat uitsluitend eenstemmig<br />

gedacht is en waarbij de melodische stroom zonder onderbreking<br />

voortvloeit, kan <strong>het</strong> rustteken slechts de<br />

functie hebben <strong>van</strong> een caesuur of <strong>van</strong> een ademhalingsteken.<br />

Bovendien wemelt <strong>het</strong> in deze uitgave <strong>van</strong><br />

onjuistheden, vooral rhythmische! En wat te denken<br />

<strong>van</strong> de notatie <strong>van</strong> verschillende liederen in 5/4 maat?<br />

Zoals bij: Ter eeren <strong>van</strong> eenen ionghelinghe, In Oostlant<br />

wil ick varen, Die wachter blies aen den dach. De<br />

5/4 maat als vast schema blijft in ons <strong>volkslied</strong> zeldzaam.<br />

De syncope of de syncopisch aandoende figuur komt<br />

practisch niet voor.<br />

De vorm j j in 3/4 maat is in <strong>het</strong> zeer oude Nederlandse<br />

lied zeldzaam. Eerst tegen <strong>het</strong> einde <strong>van</strong> de<br />

16e en <strong>het</strong> begin <strong>van</strong> de 17e eeuw begint ze door te<br />

dringen - waarschijnlijk onder invloed <strong>van</strong> de instrumentale<br />

muziek - terwijl zij voordien reeds lang in<br />

Duitsland en vooral in Frankrijk gebruikelijk was. In<br />

<strong>het</strong> 13-eeuwse handschrift „Carmina burana" genaamd,<br />

vindt men oud-Duitse naast Latijnse gezangen. In <strong>het</strong>


TAAL, METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHME, VORM 67<br />

Den winter is een onweert gast,Dat merck ick aenden da - ge<br />

MI<br />

1111111111111111011111111.111111111111111111111111<br />

t MEI MEW JEW 011,•111111n411111111111111111(4101111111.41111r RIMY II. .11r11111111111/"E<br />

f.711117111" at JIIIIIIIIII•111.01111.411111to/IIIIL.X, 011011011111110.01111111.11211111ndir ME:414<br />

••11100111110111111M1 n 10111111.2001111111111111101<br />

Die win-ter is een onweerd gast. Dat merk ik bi den dou - we<br />

Die winter is een on -weerd gast, Dat merk ik bi den dou we<br />

%Mb t, s_ MOW 11•1=11, 011111111111111111111111061 MIN<br />

4110M-1111%1111"11111/7"111111111.4111111.1111111.41111..10 E11111n1111111101111P11"<br />

/1 lrillionwommosprawassoLimurpriasimmassr -<br />

Ick had een boelken ende dat was waer int o-penbaer:<br />

lk had een schoon lief uit - ver - ko ren en dat is waar<br />

1k had een schoon lief uit-ver ko ren en dat is waar<br />

Si en was nil niet ge trou-we. Des lijt ick rou - we.<br />

etn<br />

Si was mi niet ge - trou we. zal haar rou - wen.<br />

Si was mi niet ge - trou we, zal haar rou - wen.<br />

Voorbeeld 15a, b, c


68<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

wonderschoon „Kume, kum, Geselle min" is <strong>het</strong> rhythme<br />

of 81 even frequent als 41 e l en juist de gestage<br />

afwisseling <strong>van</strong> deze vormen verleent <strong>het</strong> lied<br />

een bijzonder charme. In <strong>het</strong> Nederlandse lied komt<br />

41 41 bijna uitsluitend voor als sluiting of halfsluiting.<br />

Vooral bij Valerius vindt men menig voorbeeld o.a. de<br />

volgende: „De vogel wert gelockt gefluyt" (a), „Batavia,<br />

ghij sijt de Bruyd" (b), „Den mensche, Godes handen<br />

werck" (c), „Den hoeder Israel" (d), waaraan wij<br />

nog takijke andere zouden kunnen toevoegen (vb. 16,<br />

blz. 69). Ook in de „Souterliedekens - treft men deze figuur<br />

aan.<br />

Bij <strong>het</strong> onderscheiden <strong>van</strong> de maatsoorten gaat men uit<br />

<strong>van</strong> <strong>het</strong> accent. Komt <strong>het</strong> accent om de twee tijdswaarden,<br />

dan spreekt men <strong>van</strong> tweedelige, komt <strong>het</strong> cm de<br />

drie tijdswaarden, dan heeft men te doen met driedelige<br />

maatsoorten. Wij veronderstellen deze begrippen<br />

algemeen bekend en willen bier slechts nagaan welke<br />

rol de verschillende maatsoorten in <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> spelen.<br />

Over <strong>het</strong> algemeen kan men een voorkeur constateren<br />

voor de tweedelige maat, met name de rustige 4/4 maat.<br />

Soms vindt men ook Alla Breve genoteerd, in Welk geval<br />

er dus Been nevenaccent aanwezig is.<br />

De 3/4 maat - tempus perfectum ge<strong>het</strong>en en door de<br />

middeleeuwse theoretici als ideaal geprezen - komt men<br />

ook tegen in <strong>het</strong> Nederlandse lied. In Duitsland en<br />

Frankrijk schijnt deze maat veel meer inheems te zijn.<br />

Komt <strong>het</strong> doordat ons stoere, stroeve karakter meer bij<br />

de 4/4 maat past? 'WA komt de 3/4 maat vrij dikwijls<br />

voor ter afwisseling <strong>van</strong> 4/4 of 6/4 maat, doch een volgehouden<br />

3/4 is in <strong>het</strong> lied voor 1500 zeldzaam.<br />

De 6/4 maat is daarentegen weer vrij algemeen. Zij is<br />

meestal tweedelig - dus volgens <strong>het</strong> tempus perfectum


TAAL, METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHME, VORM 69<br />

Voorbeeld 16<br />

De vo - gel werd ge - lockt ge - fluijt,<br />

Ba - to - vi - a ghij sijt de Bruijd<br />

Den men - sche, Go-des han - den werck<br />

r ,<br />

Den Hoe - - der Is - ra - el<br />

1 61, 01- LI J J<br />

JJJJJJ JJJ,J.JJ<br />

— — —<br />

a b<br />

met de prolatio minor - en heeft dus <strong>het</strong> accent om de<br />

drie kwarten: a, blz. 69.<br />

Zij verschilt wezenlijk <strong>van</strong> de 3/2 maat, die driedelig<br />

moet worden opgevat: b, blz. 69.<br />

Deze laatste maatsoort is zeldzamer. In de 6/4 maat<br />

vinden wij o.a. genoteerd: „In dulci jubilo", „Van vrouden<br />

ons alle die kindekens singen", „Maria, die soude<br />

naer Bethlehem gaen", „Slaat op den trommele", „Rijck<br />

God hoe mach dat wesen". Een afwisseling <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />

twee- en driedelig accent komt voor in <strong>het</strong> lied „Van<br />

den lantsknecht".<br />

De 6/4 maat wordt ook vaak afgewisseld door 4/4 of<br />

3/4 maat. Dit vinden wij o.a. in „Die eerste vreught",<br />

„Heer Jezus heeft een hofken-, „Die nachtegael, die<br />

Banc een liet", „Die minne, die in mijn hertje leit" en<br />

„Daer ginghen twee gespeelkens poet".<br />

r<br />

I


70<br />

BLOEMJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

De veelvuldige maatwisseling, waardoor een weer vrij<br />

en soepel rhythme verkregen wordt, is karakteristiek<br />

voor ons <strong>volkslied</strong>. Men beschouwe in dit opzicht „Het<br />

regende seer", „Het dag<strong>het</strong> in den Oosten" en niet te<br />

vergeten <strong>het</strong> Wilhelmus, dat bestaat uit een voortdurende<br />

afwisseling <strong>van</strong> 2/4, 3/4 en 4/4 maat, <strong>het</strong>geen<br />

niemand bij <strong>het</strong> horen zou vermoeden, zo natuurlijk en<br />

spontaan is de indruk, die deze melodie maakt. Hoe<br />

dikwijls deze maatwisselingen ook voorkomen, <strong>het</strong> zou<br />

verkeerd zijn te menen, dat een constant rhythme minder<br />

voorkomt, of, dat zij tot een zekere starre regelmaat<br />

aanleiding zou geven. Deze komt ook inderdaad<br />

voor (bij Valerius en Starter o.a.) doch dit is Been<br />

noodzaak.<br />

Het gebruik <strong>van</strong> 3/8 en 6/8 maat duidt in vele gevallen<br />

op een danslied of een wiegelied. De tekst geeft hier<br />

meestal een duidelijke verklaring <strong>van</strong> of de aanduiding<br />

„na een dansliedeken". De gesprongen dans of estampida<br />

komt reeds in de 12e eeuw in Frankrijk voor, met<br />

name in de Provence. Evenals bij de Duitse stampenien<br />

werd hierbij gezongen met vedelbegeleiding.<br />

Met vrij grote zekerheid kunnen wij aannemen met een<br />

danslied te doen te hebben:<br />

1) wanneer dit uit de tekst blijkt;<br />

2) bij de aanduiding „na een dansliedeken";<br />

3) wanneer <strong>het</strong> betreffende lied bovendien in 3/8 of<br />

6/8 maat staat.<br />

Men vindt de aanduiding sub 2 bij verschillende stemmen<br />

<strong>van</strong> de Souterliedekens o.a.: „Den lanxten dach<br />

<strong>van</strong> desen iare", „Hoe soude ic vreucht bedriven",<br />

„Lyncken sou backed', „Die nachtegael die Banc een<br />

liet", „Ick quam aldaer, ic weet wel waer" en „Const ic<br />

die maneschijn bedecked'. Al deze liederen vindt men<br />

bij Mevr. Mincoff in 4/4 maat genoteerd met <strong>het</strong> rhythme


TAAL, METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHM, VORM 71<br />

J. oh 4,I J of j. ar) j . j) : alleen laatstgenoemd<br />

lied staat in 2/4 maat.<br />

De melodie <strong>van</strong> „Lyncken sou backed' is volgens <strong>van</strong><br />

Duyse niet <strong>van</strong> Nederlandse oorsprong en wordt door<br />

Mevr. Mincoff bij de Franse liederen ingedeeld. Of de<br />

tekst <strong>van</strong> „Hoe soude is vreucht bedriven" als een oorspronkelijk<br />

danslied moet worden opgevat is zeer de<br />

vraag.<br />

Daarom nemen wij aan, dat de oorspronkelijke tekst later<br />

door deze is ver<strong>van</strong>gen. Het lied <strong>van</strong> de nachtegaal bevat<br />

geen enkele aanwijzing voor een danslied, alleen in<br />

de vierde strofe heet <strong>het</strong>:<br />

Daer twee goe liefkens t'samen aen<br />

Den danse gaen,<br />

De tekst is verder geheel en al beschouwend en noodt<br />

niet tot de actieve dans, wêl is dit <strong>het</strong> geval met:<br />

Sullen wy aldus stille staen,<br />

dat can Been vreucht voortbringen,<br />

hey, laet ons altijdt ommegaen<br />

al salt niet constich sijn ghedaen,<br />

Nochtans sal ick voorsinghen.<br />

dat gezongen werd op de wijze <strong>van</strong> „Den lancxten dach<br />

<strong>van</strong> desen jare". In ieder geval zijn enige oorspronkelijke<br />

dansliederen later <strong>van</strong> een andere tekst voorzien, waarbij<br />

<strong>het</strong> danskarakter dikwijls geheel verloren ging en alleen<br />

<strong>het</strong> rhythme overbleef.<br />

Volgens <strong>van</strong> Duyse hebben al deze melodieen in 6/8<br />

maat weerklonken en aanleiding gegeven tot de populaire<br />

rei- en rondedans. Nu verschilt <strong>het</strong> rhythmej . J<br />

niet wezenlijk <strong>van</strong> j 411) , tenminste wat betreft de<br />

accentplaatsing, alleen de gepuncteerde noot heeft een<br />

langere duur en een zwaarder accent. Wanneer <strong>het</strong>


72<br />

BLOEITIJDPERK NIEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

danslied door een refrein besloten werd, tong hier waar<br />

schijnlijk een heel koor mee. Typische refreinen zijn:<br />

„Ei, 't was in de mey", „Coppelt aeneen, den nacht is<br />

lanck" en „Stampt stamperkin stampt, stampt hoerekint<br />

stampt. Stampt stamperkin in de molen."<br />

Volgens Dr Kalf f moet ook <strong>het</strong> lied „Ick mach niet<br />

meer ter molen gaen" tot <strong>het</strong> danslied worden gerekend,<br />

<strong>van</strong>wege <strong>het</strong> refrein: „HiIlen, billen" enz.<br />

De 3/8 maat is bij ons nooit in trek geweest en de 2/4<br />

komt alleen in latere liederen voor of in de langzaam<br />

getreden dans. „In den hemel is een dans" behoort volgens<br />

<strong>van</strong> Duyse evenals <strong>het</strong> fraaie kerstlied „In dulci<br />

jubilo" tot de geestelijke dansliederen. In <strong>het</strong> eerste lied<br />

is <strong>het</strong> telkens terugkerend binnen- en eind-refrein „Alleluia"<br />

en „Benedicamus Domino" opmerkelijk, benevens<br />

de versmelting <strong>van</strong> 6/8 en 9/8 maat. Ook in Fruytiers<br />

„Ecclesiasticus" komen een achttal uitdrukkelijk vermelds<br />

danswijzen voor. De melodieen zijn meest <strong>van</strong><br />

Franse oorsprong en duiden op instrumentale afkomst.<br />

Niet alle liederen in 6/8 maat behoeven persê tot de dansliederen<br />

te worden gerekend. Ook slaap- en wiegeliedjes<br />

en pastorales maken hier bij voorkeur gebruik <strong>van</strong>.<br />

Daarom is <strong>het</strong> begrijpelijk, dat deze maatsoort nog al<br />

eens bij <strong>het</strong> kerstlied voorkomt en wel speciaal bij die<br />

liederen, die <strong>het</strong> thema <strong>van</strong> de wiegende Moeder of de<br />

aanbiddende herders bezingen. Anderzijds is de veelvuldige<br />

toepassing <strong>van</strong> de 6/8 maat ook te verklaren<br />

door de grote invloed <strong>van</strong> Franse Noels, die - zoals bekend<br />

r bij voorkeur de 6/8 maat bezigen<br />

De afwisseling in versbouw en refrein is voor sommige<br />

dansliederen eveneens kenmerkend ( „Coppelt aeneen",<br />

„In den hemel is een dans" ). Een typisch voorbeeld<br />

hier<strong>van</strong> is ook <strong>het</strong> volgende 14-eeuwse danslied:


TAAL, METRUM, VERSI3OUW, MELODIE, RHYTHME, "%, ORM 73<br />

Ic hadde een lief vercoren,<br />

soe es sedert lanc,<br />

soe hadde een ore verloren,<br />

daertoe ginc si mane,<br />

Soe diende so wel na minen danc,<br />

seidic neen, soe seidi ja:<br />

Nu gaet voren, voren, voren<br />

nu gaet voren, ic volge na.<br />

Ic sei soete minnekyn,<br />

nu gaet met mi,<br />

ic wille altoos u eighen syn,<br />

soe naer ic zi,<br />

Myn herte is u so naeste bi,<br />

mine rouc waer dat ic gae;<br />

Nu gaet voren, voren, voren<br />

nu gaet voren, ic volge u na.<br />

Evenals een melodisch motief bindend kan zijn voor<br />

<strong>het</strong> gehele lied, zo kan ook een bepaald rhythme een<br />

dominerende rol spelen. Een bepaalde maatsoort brengt<br />

dikwijls <strong>van</strong>zelf mede, dat een stereotiep rhythme naar<br />

voren komt, bijv: j) j dt) in de 6/8 maat of<br />

4r) 4) in de 6/4 maat.<br />

Wij hebben eveneens gezien hoe 't rhythme or) . •<br />

(4/4) in sommige dansliederen overheerst. Zo'n rhythmisch<br />

motief kan worden ontwikkeld en gevarieerd,<br />

doch men kan er ook to star aan vasthouden. Deze starre<br />

regelmaat vinden wij nog niet bij <strong>het</strong> oude <strong>volkslied</strong>,<br />

maar wel bij Valerius, bij wien bepaalde rhythmische<br />

motieven de grondslag vormen <strong>van</strong> <strong>het</strong> lied. Hier volgen<br />

enige vOorbeelden:


74<br />

BLOEMJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

iJdJJ 101. .1)4J<br />

i•iiJ..t)J<br />

0 Heer, die daer.<br />

Wilt heden nu treden.<br />

Siet, Christen menschen.<br />

Die <strong>het</strong> Goet geerne doet.<br />

/ I Hoe loopet volc dus oneenig.<br />

j• dir)JIGI di 1 De vogel Wert gelockt, gefluyt.<br />

Geen dingen sijn so geringe.<br />

Die vastelijck op den Heer.<br />

/JiJ. M.) 411<br />

4 J n.1 .r-J<br />

I dirl .1( J .b. J)<br />

Bij allen toch ontijdig is en strijdig is.<br />

Waer dat men Bich al keerd of wend.<br />

Hij slaet en moort vernielt, verstoort.<br />

't Geween, 't gehuyl 't gekrijt.<br />

Merk toch hoe sterck.<br />

(verderop): j dorl 61<br />

Sulcken moet, sulcken macht.<br />

Siet 't bestuur <strong>van</strong> natuer.<br />

Zulke rhythmische herhalingen zijn trouwens niet <strong>het</strong><br />

uitsluitend privilege <strong>van</strong> Valerius; men vindt ze evengoed<br />

bij Starter, Theodotus en Camphuusen of andere<br />

liedboeken uit deze tijd. Men moet <strong>het</strong> eenvoudig zien<br />

als een tijdverschijnsel, doch dit neemt niet weg, dat<br />

<strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> door de consequente toepassing er<strong>van</strong> snel<br />

zijn oude kracht heeft verloren,


6<br />

De vorm en <strong>het</strong> tempo.<br />

DE VORM VAN HET VOLKSLIED IS EVENALS DE<br />

melodie en <strong>het</strong> rhythme steeds door <strong>het</strong> kunstlied beimvloed.<br />

Omgekeerd hebben ook elementen <strong>van</strong> <strong>het</strong> populaire<br />

lied op <strong>het</strong> kunstlied ingewerkt, zodat de invloed<br />

dus wederkerig is. Heel veel meerstemmige kunstvormen<br />

zouden niet ontstaan zijn, wanneer <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> niet tot<br />

voorbeeld had gediend.<br />

Wij denken bijv. aan de Italiaanse Frotolla, <strong>het</strong> Franse<br />

Chanson en aan <strong>het</strong> Nederlandse polyfone <strong>volkslied</strong>,<br />

waarbij de melodie min of meer gevarieerd als cantus<br />

firmus dienst doet. Vergeten wij ook niet de talloze<br />

Missen, waarbij een echte volksmelodie als Tenor gebruikt<br />

werd, zodat de compositie hierdoor melodisch<br />

zowel als formeel werd beinvloed.<br />

Bij <strong>het</strong> coupletlied was <strong>het</strong> gebruik, dat verschillende<br />

versregels of groepen versregels dezelfde melodie kregen.<br />

De meest voorkomende vorm was de reprise <strong>van</strong><br />

de melodie aan <strong>het</strong> begin <strong>van</strong> <strong>het</strong> couplet a a b c. Gelijk<br />

wij nog zullen zien, is deze reprise ook bij <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong><br />

schering en inslag, evenals bij de meerstemmige ballade.<br />

Andere voorbeelden vinden wij bij twee geliefde kunstvormen<br />

<strong>van</strong> de Franse Ars nova, de virelai (a b b a a)<br />

en <strong>het</strong> rondeau (a b a a a b a b ). In hoeverre <strong>het</strong> yolks-


76<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

lied hierdoor mogelijk beinvloed werd, is moeilijk na te<br />

gaan. Dezelfde groepering vinden wij n.l. niet direct in<br />

enig <strong>volkslied</strong> terug, doch wel de meest denkbare afwisseling<br />

<strong>van</strong> a en b. Daarnaast heeft <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> veel te<br />

danken aan de troubadours en trouvêres en niet <strong>het</strong><br />

minst aan de minnezang. Het schema <strong>van</strong> <strong>het</strong> lied „Mayenzeit<br />

one neit", afkomstig <strong>van</strong> den minnezanger H. von<br />

Reuenthal, vinden wij in menig <strong>volkslied</strong> terug.<br />

Het is de karakteristieke a b a vorm, die A. Lorenz betitelt<br />

als „Bogenform", welke zowel aan de da capo aria,<br />

de symfonie en sonate als andere klassieke vormen eigen<br />

is. De a a b vorm noemt hij „Barform" naar analogie<br />

<strong>van</strong> de twee Stollen (a a), min of meer aan elkaar verwant,<br />

en een Abgesang (b), bij de Meesterzangers voorkomend.<br />

De meest beknopte vorm is de gewone tweedelige liedvorm<br />

a b 1 , waarbij b meestal een contrast vertoont<br />

met a, zowel door de andere ligging (stijging of daling<br />

<strong>van</strong> de melodie) als door de sluiting op dominant of<br />

mediant. Als een voorbeeld hier<strong>van</strong> kan de oude melodie<br />

gelden <strong>van</strong> <strong>het</strong> Reuzelied, in de aan<strong>van</strong>g enige overeenkomst<br />

vertonend met de Gregoriaanse hymne „Conditor".<br />

Andere voorbeelden zijn: „Schoon lief, hoe licht gij hier<br />

en slaept", „Ons is gheboren" en „Geldeloos, ge doet<br />

mij pijn". Wanneer a nogmaals herhaald wordt na b,<br />

en de eerste maal tweemaal gezongen wordt, ontstaat<br />

<strong>van</strong>zelf de z.g. samengestelde tweedelige liedvorm met<br />

<strong>het</strong> schema: A ( = a a) B ( = b a). Deze verschilt in<br />

zoverre <strong>van</strong> de klassieke, dat A hier in de tonica eindigt<br />

en niet in de dominant. Bij latere liederen als: „De Mei<br />

plezant" (1613) vinden wij de sluiting in de dominant.<br />

1 Onder de kleine letters vatten ,wij hier samen de kleinste melo<br />

dische zinsneden (twee of vier maten), onder de grote letters een<br />

gehele melodische zin.


TAAL, METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHME, VORM 77<br />

Wanneer wij enige <strong>van</strong> deze melodieen nauwkeurig beschouwen,<br />

dan blijkt hoe klaar en overzichtelijk deze<br />

vorm is. Tot dit type behoren o.a. de zeer populaire<br />

melodieen <strong>van</strong> „Die eerste vreugt" en „Die winter is<br />

vergangen" (vb. 17, blz. 99 ).<br />

Hiermede nauw verwant is de vorm, waarbij a de laatste<br />

maal min of meer gevarieerd wordt, voorgesteld door<br />

a a b a'. Hiertoe behoren: „Die nachtegael, die sanc een<br />

lief' en „Ick seg adieu" (vb. 6, blz. 55).<br />

Men vindt ook nog A (= a a) B (= b b), waarbij de<br />

tweede b met een slotformule naar de tonica leidt. Een<br />

voorbeeld hier<strong>van</strong> is: vb. 18, blz. 99. Tot deze groep behoren<br />

ook: „schoon jonkvrouw, is moet U claghen -<br />

en „Het waren twee coninckskinderen" (melodie uit de<br />

verzameling <strong>van</strong> Jop Pollmann). Ook bij <strong>het</strong> laatste lied<br />

is b voor de tweede maal lichtelijk gevarieerd.<br />

Uiteraard verschilt deze vorm weinig <strong>van</strong> A ( = a a)<br />

B ( = b c), welke wij aantref fen bij „In een huis daar<br />

woonde niemand in", „Meisken jong", „In 't zoetste <strong>van</strong><br />

de meie", „Ick wil mi gaen vertroosten", „Ick quam noch<br />

ghisteravont" en „Zeg kwezelken".<br />

Soms bevat <strong>het</strong> slot c weer een reminiscentie <strong>van</strong> a, bijv.<br />

bij „Ick wil mi gaen vertroosten".<br />

Hoeveel kleine verschillen en nuances er binnen <strong>het</strong> kader<br />

<strong>van</strong> de tweedelige liedvorm nog mogelijk zijn, blijkt ook<br />

uit <strong>het</strong> volgende schema:<br />

A .( = a b) B ( = c d). Me onderdelen hebben geen<br />

enkele of geen opvallende verwantschap met elkaar: „Die<br />

winter is een onweerd gast" (vb. 15a, blz .67). Verder bij:<br />

„Aen gheender linden daer staet een dal", „Een ridder<br />

end een meysken jonck", „Ic had een alderliefste", „Nu,<br />

sijt wellecome", „Daer was een wuf, die spon" en<br />

„wij klommen op hooge bergen".<br />

De eenvoudige driedelige liedvorm vinden wij in „En


78<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

daar zat enen uil die spon" (a b b), „De zoete tijd komt<br />

aan" (a b a), „Den uyl, die in de pereboom zat" en<br />

„Plompaert en zien wuvetje" (a b c). Zie hiervoor ook<br />

vb. 3, blz. 47. Meer verbreid is de samengestelde driedelige<br />

liedvorm, Welke ook vaak onregelmatig is. Tot de<br />

regelmatige behoren:<br />

A (=aa) B (=bc) C (----,-cle)<br />

Rijck God wie zal ick claghen.<br />

Die vogelkens in der muten.<br />

A (=ab) B (=cd) C (=ef)<br />

Men brand, men blaeckt. (Valerius)<br />

A (=aa) B (=bb) C (=cd)<br />

God siet neder uit zijn Hemel. (Valerius)<br />

A (=aa) B (=bb) C (=cc)<br />

Merck toch hoe sterck. (Valerius)<br />

A (=aa) B (=bc) A (=aa)<br />

Wech op, wech opl<br />

A ( =aa) B (=bb) A (=aa)<br />

Een kindeken is ons geboren.<br />

A (=ab) B (=cd) A (=ab)<br />

't Ros Beiaard.<br />

Theoretisch zijn de mogelijkheden hiermede nog niet<br />

uitgeput, doch practisch komen geen andere formaties<br />

dan deze soort voor, tenzij bij uitzondering. Als een<br />

voorbeeld <strong>van</strong> deze vorm geven wij hier <strong>het</strong> kernachtige<br />

lied <strong>van</strong> <strong>het</strong> Ros Beiaard, opgetekend in Dendermonde<br />

en nu nog vaak gezongen. De ouderdom <strong>van</strong> dit lied<br />

kan men slechts gissen. De frisheid <strong>van</strong> deze melodie<br />

met de latente drieklank (c g e c') wijst op een betrekkelijk<br />

jonge datum, daarentegen duidt de tekst weer op<br />

aanknopingspunten met de middeleeuwen. De hier gebruikte<br />

vorm, trouwens de samengestelde driedelige vorm<br />

in <strong>het</strong> algemeen, is en blijft een zeldzaam verschijnsel


TAAL, METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHME, VORM 79<br />

bij de liederen uit de 14de tot de 17de eeuw. De tweedelige<br />

vorm geniet onbetwist de voorkeur.<br />

In ieder geval is <strong>het</strong> aantal variaties vrijwel onbeperkt<br />

en is <strong>het</strong> beeld, dat <strong>het</strong> Nederlands <strong>volkslied</strong> in dit<br />

opzicht biedt even rijk en afwisselend als op melodisch<br />

en rhythmisch gebied. Hieraan moet nog toegevoegd<br />

worden een groot aantal onregelmatige vormen, die direct<br />

opvallen door de afwijking in <strong>het</strong> aantal maten. De<br />

1iederen, waarbij de volzin uit weer of minder dan 8<br />

maten bestaat, of waarbij de verhouding tussen A en B<br />

zeer ongelijk is, behoren hiertoe.<br />

Nemen wij enige voorbeelden (de cijfers duiden <strong>het</strong><br />

aantal maten aan):<br />

1k zag Caecilia komen:<br />

A (=ab) 8 B (=cde) 12 A (=ab) 8<br />

Schoon jonkvrouw, ick moet LI claghen:<br />

A (=aa) 10 B (=b)6<br />

Heer jezus heeft een hofken:<br />

A (=aa) 13 =bcc)<br />

Ic stont op hoghe berghen:<br />

a = (4) b = (6)<br />

Ick weet een vrouken amoureus:<br />

A (=ab) B (=c) A (=ab)<br />

Herders hij is geboren:<br />

A (=ab) 8 B (=c) 5<br />

Wij klommen op hooge Bergen:<br />

a = 4 b = 6<br />

Hoe kit dit kindeken:<br />

A ( =ab) 12 B =c refrein) 8<br />

Van minnen bin is dus ghewont:<br />

A (=ab) B (=abc)<br />

In den hemel is een dans:<br />

A (=ab) 10 B (=cb) 9


80<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLEED<br />

Com nu met sang <strong>van</strong> soete tonen:<br />

A (=aa) 8 B (=b) 6<br />

Christus is opgestanden:<br />

A (=ab) B (=cd) C ( =ef)<br />

Het laatste lied is samengesteld uit <strong>het</strong> volgende aantal<br />

maten: 3+3+5+6+7+3. Deze zeer onregelmatige vorm<br />

wijst evenals de melodie op de afstamming <strong>van</strong> <strong>het</strong> Gregoriaans.<br />

Hetzelfde geldt voor „Maria saert <strong>van</strong> edeler<br />

aert".<br />

„Nu syt wellecome" heeft de gewone regelmatige liedvorm,<br />

maar met een refreinachtig coda <strong>van</strong> twee maten:<br />

Kyrie eleis.<br />

Tenslotte zij nog een woord gewijd aan <strong>het</strong> tempo, temeer<br />

daar dit thema in nagenoeg alle werken stilzwijgend<br />

wordt voorbijgegaan. Tempo-aanwijzingen ontbreken ten<br />

enen male bij <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong>, tenminste in de nude handschriften<br />

en liedboeken. Hetzelfde geldt trouwens voor<br />

alle muziek uit die tijd, zowel vocale als instrumentale.<br />

Komt men al eens sporadisch een enkele aanwijzing<br />

tegen, dan geldt deze meer voor <strong>het</strong> bijzondere karakter<br />

der muziek. Men rekende dan ook op de voldoende<br />

muzikaliteit en intuitie <strong>van</strong> den uitvoerder, om <strong>het</strong> juiste<br />

tempo aan te voelen. De gebruikelijke Italiaanse termen,<br />

die boven elk muziekstuk geplaatst warden, zijn pas veel<br />

later usance geworden.<br />

Het meest natuurlijke tempo blijkt voor <strong>het</strong> overgrote<br />

deel <strong>van</strong> alle liederen <strong>het</strong> gematigde Allegro-tempo te<br />

zijn (Allegro moderato J = 112). Men kan <strong>het</strong> ook<br />

omschrijven als: gedragen, niet te langzaam, doch wij<br />

kunnen <strong>het</strong> beste een standaard-voorbeeld nemen als <strong>het</strong><br />

„Wilhelmus <strong>van</strong> Nassoue". Dit tempo past bij minstens<br />

70 % <strong>van</strong> alle liederen, ook die in de balladetoon. Bij<br />

een zeer zwaarmoedige of droeve tekst wordt <strong>het</strong> tempo


TAAL, METRUM, 'VERSBOUW, MELODIE, RHYTHME, VORM 81<br />

over <strong>het</strong> algemeen vertraagd; bij een vrolijke versneld.<br />

Zo zou ik persoonlijk voor „Alle myn gepeys"1 = 96<br />

en voor „Schoon lief, hoe ligt gij bier" 411 = 92 aangeven,<br />

<strong>het</strong>geen dus beduidend langzamer is, doch dit<br />

blijft natuurlijk overgelaten aan de individuele smaak.<br />

Een jets vlotter tempo dan <strong>het</strong> „normale- verdragen<br />

bijv.:<br />

Ick wil mi gaen verhueghen. I = 126<br />

el<br />

Die nachtegael, die sanc een liet<br />

J = 138<br />

Nu sijt wellecome. I = 144<br />

Het regende seer. J = 144<br />

Heer Jesus heeft een hofken.<br />

I<br />

d = 88<br />

a l<br />

Daar was e wuf, die spon. = 104<br />

(in Limburg en Vlaanderen veel gezongen!)<br />

De 6/8 maat duidt meestal op een vlotter tempo, evenals<br />

de dansliederen.<br />

Het gematigde tempo past <strong>het</strong> best bij:<br />

Het viel eens hemels douwe.<br />

0 =<br />

1 72<br />

Daer spruyt een boom. = 72<br />

In 't soetste <strong>van</strong> den meye. J = 72<br />

Doch „Klein, klein Jezuken", „Wech op, wech op",<br />

„Schoon lieveken, waer waardet gij" zijn beslist iets<br />

vlugger. Het echte Allegro-tempo zou men verkiezen<br />

voor „Den Uyl, die in den perenboom zat" en „Zeg<br />

Kwezelken, wilde gij dansen". Voor liederen <strong>van</strong> dit<br />

geestige en ondeugende genre is ; = 104 zeker niet<br />

overdreven!<br />

In de bundel „Nederlands Volkslied" <strong>van</strong> J. Pollmann<br />

en P. Tiggers vindt men ook de volgende tempoaanwijzingen:<br />

Opgewekt en vrolijk, Pittig marstempo, Rustig<br />

wiegend, Gedragen, Vlot enz. naast weinig zeggende


82<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

termen als: niet te langzaam, niet te vlug, krachtig, pittig<br />

enz. Wij willen hiermede slechts enige algemene richtlijnen<br />

geven en bedoelen allerminst hier bindende regels<br />

te geven, of dat er star aan deze metronomisering moet<br />

worden vastgehouden!<br />

Natuurlijk blij ft <strong>het</strong> tempo afhankelijk <strong>van</strong> de ruimte en<br />

<strong>het</strong> milieu waarin men zingt en <strong>van</strong> de omstandigheid of<br />

an persoon zingt, een kleine groep of een geheel koor.<br />

De meeste dansliederen en ook die <strong>van</strong> Valerius zijn<br />

bijzonder geschikt voor koorzang. De stoere geuzenliederen<br />

bijv. komen, gezongen door een mannenkoor, <strong>het</strong><br />

best tot hun recht.<br />

Hoe meer personen er aan de volkszang deelnemen en<br />

hoe groter de ruimte - <strong>het</strong> summum aan ruimte is natuur-<br />

lijk de open lucht - des te langzamer wordt <strong>het</strong> tempo.<br />

Sommige Valerius-liederen, zoals de overbekende „Wilt<br />

heden nu treden", „O Heer, die daer", „Hoe groot o<br />

Heer", die ook als gemeentegezang dienst doen, worden<br />

meestal in zeer vertraagd tempo „choraliter" uitgevoerd.<br />

Dit is natuurlijk niet de oorspronkelijke bedoeling geweest<br />

<strong>van</strong> deze liederen. Ook bij <strong>het</strong> „Wilhelmus" wordt<br />

dikwijls onuitstaanbaar gesleept. Dit maakt op buiten<br />

landers dikwijls de indruk of er „geen fut" in ons yolkslied<br />

zit, terwiji toch niets minder waar is. Een andere<br />

droeve omstandigheid is, dat bijna niemand de tekst <strong>van</strong><br />

de overige coupletten kent, zodat bij een herhaling <strong>van</strong><br />

de melodie iedereen maar wat onverstaanbaars prevelt<br />

en „doet alsor.<br />

Alle coupletten <strong>van</strong> ons <strong>volkslied</strong> hadden tenminste op<br />

school geleerd moeten zijn, evenals de teksten <strong>van</strong> de<br />

meest bekende liederen. Dat daarbij ook op een goede<br />

en duidelijke uitspraak dient gelet te worden zij hier<br />

nogmaals opgemerkt. In dit laatste opzicht zijn wij Ne-


TAAL, METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHM, VORM 83<br />

derlanders <strong>van</strong> nature slordig en wat schaadt de vertolking<br />

<strong>van</strong> een lied meer dan een slecht verzorgde<br />

uitspraak!<br />

Met <strong>het</strong> ritenuto zij men zeer voorzichtig. Het kan soms<br />

aan <strong>het</strong> slot (vooral bij langzame, gedragen liederen)<br />

voorkomen, doch men hoede zich voor overdrijving. Het<br />

overdreven ritenuto en rubato zijn romantische excessen,<br />

die aan <strong>het</strong> natuurlijke <strong>volkslied</strong> vreemd zijn. Hetzelfde<br />

geldt voor de dynamische nuances (crescendo en decrescendo).<br />

Het natuurlijk gevoel moet hier aangeven waar<br />

en in hoeverre deze dynamiek mag worden toegepast.


7<br />

De Ballade.<br />

BIJ DE BEHANDELING VAN HET WERELDLIJK LIED<br />

begint men gewoonlijk bij de ballade, omdat dit niet alleen<br />

de oudste, maar ook tevens de belangrijkste vorm is.<br />

De meeste balladen hebben zowel een lyrische als een<br />

epische inslag, en soms overheerst de lyriek zelfs. Er<br />

zijn ballades, die om hun inhoud <strong>het</strong> minnelied naderen<br />

en . anderen, die historische gebeurtenissen beschrijven<br />

en die wij daarom beter indelen bij <strong>het</strong> historische lied.<br />

Als de bekendste en ongetwijfeld ook een <strong>van</strong> de mooiste<br />

balladen geldt <strong>het</strong> lied <strong>van</strong> „Neer Halewijn". J. F. Willems<br />

was de eerste, die <strong>het</strong> naar mondelinge overlevering<br />

noteerde in zijn verzameling ,,Dude Vlaemsche liederen -<br />

(1836). Eigenaardigheden <strong>van</strong> melodiek en versbouw in<br />

dit lied bespraken wij reeds 1 ; daarom zullen wij ons<br />

thans meer met de inhoud bezig houden. Halewijn is <strong>het</strong><br />

lied <strong>van</strong> den betoverenden zanger. De oorsprong hier<strong>van</strong><br />

is dezelfde als die <strong>van</strong> de legende <strong>van</strong> Orpheus, die in<br />

staat was dieren, planten, bloemen en zelfs de rotsen<br />

door zijn goddelijk spel en gezang to betoveren. Halewijn<br />

oefende zo'n macht uit door zijn gezang, dat „al<br />

wie dat hoorde wou bij hem zijn", doch tegelijkertijd is<br />

1 pag. 32, 35.


HET NITERELDLIJK LIED 85<br />

hij ook een bone demon, behept met dezelfde praktijken<br />

Koning Blauwbaard; alleen sluit hij de vrouwen niet<br />

in een kamer op, maar hangt ze aan de galg:<br />

Zij kwamen al aen een galgenveld,<br />

Daer king zoo menig vrouwenbeeld.<br />

Doch tenslotte zal ook hem eens een vrouw noodlottig<br />

worden. Het is de koningsdochter, die eerst door zijn<br />

macht aangetrokken en verlokt, hem door een list onthoofdt<br />

en die dan in triomf met zijn hoofd naar haar<br />

vaders kasteel terugrijdt.<br />

Daer werd gehouden een banket<br />

Het hoofd werd op de tafel gezet.<br />

Menig vers zal ons misschien enigszins ruw in de oren<br />

klinken, doch men bedenke de zeer hoge ouderdom <strong>van</strong><br />

dit lied, waarin nog vele heidense motieven voorkomen.<br />

Verschillende bekende sagen- en sprookjes-motieven<br />

zijn bovendien in <strong>het</strong> Halewijnslied verwerkt.<br />

Wanneer zijn hoofd door de koningsdochter is afgehouwen,<br />

beveelt <strong>het</strong> nog:<br />

Gaet ginder in <strong>het</strong> koren,<br />

En blaest daer op mijnen hooren,<br />

Dat al mijn vrienden <strong>het</strong> hooren!<br />

De taal <strong>van</strong> deze ballade is <strong>van</strong> eenvoudige, doch buitengewoon<br />

suggestieve kracht. De herhaling <strong>van</strong> zinsneden<br />

en <strong>van</strong> gehele zinnen speelt hier een grote rol.<br />

Soms worden zelfs gehele strofen herhaald „Och neen,<br />

gij dochter, neen gij niet! Die derwaert gaen en keeren<br />

niet"). Deze herhalingen wijzen misschien nog op de<br />

aloude invloeden <strong>van</strong> <strong>het</strong> ritueel gezang. Men vindt ze<br />

ook in andere oude balladen, bijv. <strong>van</strong> „Twee Conincskinderen".<br />

De melodie hier<strong>van</strong>, die wij als bekend mogen


86<br />

BLOEITIJDPKRK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

veronderstellen, vindt men meestal in 3/8 maat genoteerd.<br />

Toch zou men geneigd zijn aan de 3/4 maat ( zoals<br />

de Coussemaker ook noteert) de voorkeur to geven,<br />

omdat deze beter past bij <strong>het</strong> statig ballade-karakter.<br />

„Ic ctont op hoghe berge en sach ter seewaert in" behoort<br />

eveneens tot de oude populaire balladen, doch is <strong>van</strong><br />

Duitse origine. De inhoud, de taal en de melodie zijn echter<br />

door eeuwenlange verandering en omvorming zó typisch<br />

Nederlands geworden, dat wij <strong>van</strong> vreemde sporen<br />

slechts weinig of niets merken. En zoals met deze ballade<br />

geschied is, zo geschiedde <strong>het</strong> met een groot aantal<br />

andere <strong>volkslied</strong>eren: een zeer populair lied <strong>van</strong> vreemde<br />

origine werd door ons yolk overgenomen, doch in tekst,<br />

versbouw, melodie, enz. zodanig veranderd, dat <strong>het</strong><br />

later slechts als volkomen Nederlands kon gelden. Van<br />

deze balladen bestaan enige tamelijk afwijkende versies,<br />

waar<strong>van</strong> wij <strong>het</strong> begin hier laten volgen:<br />

Ic stont op hooghe bergen<br />

Ic sach daer so diepen dal<br />

Ic sach dat boeyken comen<br />

Die my troost geven zal.<br />

Ic ghinck dat boeyken teghen<br />

Ic schanck hem den coelen wijn<br />

In eenen cop <strong>van</strong> gouwe<br />

Daer was noyt silver bij.<br />

Deze lezing komt voor in een handschrift, gevoegd bij<br />

een exemplaar <strong>van</strong> de Souterliedekens <strong>van</strong> 1540. Meer<br />

bekend is:<br />

Ic stont op hoghe berghen, is sach ter seewaert in.<br />

Is sach een scheepken driven, daer waren drie ruiters in.<br />

Onder de titel „<strong>het</strong> lied <strong>van</strong> de drie ruitertjes" is dit<br />

lied zeer bekend. Er bestaat nog een derde niet minder


HET WERELDLIJK LIED 87<br />

merkwaardige lezing. De manlijke en vrouwelijke rollen<br />

zijn hier verwisseld. In plaats <strong>van</strong> drie ruiters zitten er<br />

drie maagdekens in <strong>het</strong> schip, waar<strong>van</strong> een aan den<br />

ruiter een roemer wijn aanbiedt.<br />

Verder verloopt de historie op dezelfde wijze. Er is<br />

echter een verschil: <strong>het</strong> vierregelig vers is hier tot een<br />

vijfregelig uitgebreid, terwijl <strong>het</strong> slot ook door enige<br />

verzen verlengd is. Voor dit lied wordt ook een vlottere<br />

melodie gebezigd in 6/8 maat.<br />

Wij komen thans op een <strong>van</strong> de meest karakteristieke<br />

liederen „Het dag<strong>het</strong> in den Oosten". Ook hier<strong>van</strong> bestaan<br />

verschillende tekstlezingen, doch nergens heb ik<br />

een andere melodie kunnen ontdekken dan de zeer bekende.<br />

Komt <strong>het</strong>, omdat deze melodie zo in de smaak<br />

viel, dat zij zich niet door een andere list verdringen?<br />

De melodie heeft iets aparts, dat men moeilijk onder<br />

woorden kan brengen, door de zeer vrije maatwisseling<br />

en de bijna Oosters aandoende melismen aan <strong>het</strong> eind<br />

<strong>van</strong> de zin. In ieder geval molten andere landen ons om<br />

deze zuiver Nederlandse ballade benijden!<br />

Men vindt dit lied in elke liederenbundel en in elke<br />

bloemlezing <strong>van</strong> oud-Nederlandse poezie. Het is daarom<br />

misschien nuttig hier een andere minder bekende lezing<br />

aan te halen, die slechts <strong>het</strong> eerste vers gemeen heeft en<br />

verder een geheel andere geschiedenis weergeeft en ook<br />

<strong>van</strong> jongere datum is. Men vindt deze bij de nieuwe<br />

liedekens <strong>van</strong> <strong>het</strong> Antwerpse Liedboek. Het behandelt<br />

een liefdesgeschiedenis zonder meer, waarbij <strong>het</strong> wachtermotief<br />

wederom een rol speelt:<br />

Wie verholen wil vrien<br />

Op goede gestadicheyt<br />

Hout 't wachterken te vriende<br />

so en schiet hem is Been leyt.


88<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

Eveneens in de zevende strofe: „Die wachter blaest sinen<br />

horen. Ick sie den dach int scijn". De inhoud <strong>van</strong> de<br />

oorspronkelijke lezing is veel dramatischer: twee mededingers<br />

werven om de gunst <strong>van</strong> een meisje. Degene,<br />

die zij werkelijk liefheeft, wordt echter in een tweegevecht<br />

gedood. Zij vindt hem onder een lindeboom en<br />

begraaft hem met zijn zwaard; uit wanhoop begeeft zij<br />

zich dan in een klooster:<br />

Nu wil is mi gaen begeven<br />

In een cleyn cloosterkijn,<br />

Ende draghen swarte wijlen,<br />

Ende worden een nonnekijn.<br />

Met haer claer stemme<br />

Die misse dat si sanck<br />

Met haer snee witten handen<br />

Dat si dat belleken clanck.<br />

Dat dit lied. buitengewoon populair was, kan men of leiden<br />

uit <strong>het</strong> feit, dat men de melodie in bijna elk liedboek<br />

vindt aangehaald, <strong>van</strong>af <strong>het</strong> „Devoot ende profitelyck<br />

boeckxen (1539) tot <strong>het</strong> Haarlems Liedboek, begin 18de<br />

eeuw). Ook de vergeestelijkingen wijzen hierop:<br />

1) Het dag<strong>het</strong> in den Oosten<br />

Die maan schijnt overal<br />

Hoe geerne soude ick weten<br />

Waer mijn Biel varen sal.<br />

2) Het dag<strong>het</strong> in den Oosten<br />

Die Bonne schijnt overal<br />

Wie Heer Jezus wil minnen<br />

Hi en slape niet so lang.


HET WERELDLIJK. LIED 89<br />

Volgens <strong>van</strong> Duyse dateert <strong>het</strong> lied minstens uit <strong>het</strong><br />

begin der 14de eeuw. Het is echter mogelijk, dat er een<br />

nog oudere lezing bestaat, welke ons onbekend is. Op<br />

de melodie afgaande zou men geneigd zijn een nog<br />

oudere datum aan te nemen.<br />

Zeer oud is ook <strong>het</strong> lied <strong>van</strong> den ouden Hillebrant. Het<br />

komt in de 8ste eeuw reeds in <strong>het</strong> Hoog-Duits voor doch<br />

de Nederlandse bewerking stamt vermoedelijk uit de<br />

15de eeuw. Ridder Hillebrant keert na dertigjarige omzwervingen<br />

weer naar Barnen (Verona) terug en ontmoet<br />

onderweg zijn zoon, dien hij als kind heeft achtergelaten.<br />

Hij herkent hem echter niet en geen <strong>van</strong> beiden<br />

willen zij voor elkaar wijken, waarop een hevig tweegevecht<br />

ontstaat, waarin de jonge held tenslotte gedwongen<br />

wordt zijn naam te noemen en zijn vader hem<br />

eindelijk herkent.<br />

Over de ballade <strong>van</strong> Heer Danielken zweeft nog een<br />

onopgelost mysterie. Het lied is ongetwijfeld <strong>van</strong> Duitsen<br />

oorsprong en behandelt de Tannhduser sage. Volgens<br />

<strong>van</strong> Helten is de naam Daniel uit Danhus ontstaan (oud-<br />

Duits voor Tannhauser), terwijl Dr Kaif f aanneemt, dat<br />

een apart lied <strong>van</strong> Daniel met dat <strong>van</strong> Tannhãuser is<br />

samengesmolten.<br />

De oudste versie dateert uit <strong>het</strong> begin der 15de eeuw<br />

en bevat de volledige, doch beknopte geschiedenis in acht<br />

strofen. Het Antwerpse Liedboek geeft een heel wat<br />

uitvoeriger tekst <strong>van</strong> niet minder dan een en twintig<br />

strofen. Hierin vinden wij de gehele Tannhauser sage<br />

terug: de verleidingen <strong>van</strong> „Vrou Venus", Daniel's berouw<br />

en boetetocht naar de Paus, die hem belooft, dat<br />

zijn zonden hem vergeven zijn, wanneer de rozenstok,<br />

die hij hem op zijn reis meegeeft, gaat bloeien. In deze<br />

latere tekst komen ook reeds anti-clericals tendenzen<br />

voor: „Vermaledijt moeten die pausen zijn, die ons ter


90<br />

BLOEITLTDPERK NKDERLANDSIC VOLKSLIED<br />

helle drijven"! Mevr. Mincoff haalt uit de Souterliedekens<br />

een melodie aan: „Vrou Venus wijf", die zij met<br />

onze ballade in verband tracht te brengen.<br />

Een andere wijs, die er mogelijk toe behoort, is die <strong>van</strong><br />

<strong>het</strong> geestelijk lied: „Neer Jezus Christus lof ende Banc"<br />

(eind 15de eeuw op de wijze <strong>van</strong> „Venus Vrou gaes gy<br />

my of so blijf ic" ). De geestelijke tekst heeft ook enige<br />

verwantschap met de oudste wereldlijke. Mevr. Mincoff<br />

heeft <strong>het</strong> alleen niet aangedurfd de wereldlijke tekst met<br />

deze bestaande melodie te combineren, vooral omdat een<br />

goede maatverdeling zonder enige wijziging niet is door<br />

te voeren. Het beste lijkt Naar een 7/4 maat „als die ooit<br />

bestaan heeft" (I) of anders een regelmatige 3/4 door<br />

verschillende halve noten in kwarten te veranderen.<br />

Daar een volgehouden trocheische maat voor <strong>het</strong> oude<br />

lied een zeldzaamheid is, zal de ene oplossing even slecht<br />

zijn als de andere. Er is dan ook geen bezwaar tegen een<br />

afwisseling <strong>van</strong> 3/4 en 4/4 maat.<br />

Eveneens <strong>van</strong> Duitse oorsprong is „Daer staet een cloos-.<br />

ter in Oostenrijck". Het komt met verschillende melodieEn<br />

en verschillende afwijkende teksten voor, waar<strong>van</strong><br />

de meeste uit latere tijd dateren. Soms is <strong>het</strong> een stad<br />

in Oostenrijk, dan weer een huis, een slot of een klooster,<br />

en een <strong>van</strong>gt aan met „Dar steyth ein Boem in<br />

Osteryck de drecht Muscaten Blomen" 1 . De inhoud<br />

<strong>van</strong> deze ballade heeft bij de verschillende lezingen ook<br />

diverse aspecten. Het meest voorkomend is <strong>het</strong> verhaal<br />

<strong>van</strong> den landsknecht, die de gunst <strong>van</strong> zijn aangebedene<br />

niet mag verwerven. Na een symbolische dialoog tussen<br />

hem en de zingende nachtegaal ziet hij in, dat <strong>het</strong> vergeefse<br />

moeite is en vervolgt zijn weg. Eveneens veel<br />

verspreid is de historie <strong>van</strong> den ge<strong>van</strong>gen knaap, die<br />

7 Zie foot blz. 39.


HET WERELDLIJK LIED 91<br />

<strong>van</strong> diefstal <strong>van</strong> een gouden ketting beschuldigd is.<br />

Noch de voorspraak <strong>van</strong> zijn vader, noch een aanzienlijk<br />

losgeld mogen hem baten. Andere liederen met soortgelijke<br />

aan<strong>van</strong>g handelen over een verklede pelgrim en<br />

den heer <strong>van</strong> Falkenstein. De eerste strofe is dus een<br />

punt <strong>van</strong> uitgang geworden <strong>van</strong> talrijke balladen, waar<strong>van</strong><br />

de meeste echter niets met elkaar hebben uit to staan.<br />

In enige balladen zoals bijv. die <strong>van</strong> „Claes Molenaar",<br />

den Vlaamsen Don Juan, die in Brunswijk de tol <strong>van</strong><br />

zijn avonturen met de galg moet betalen, wordt de loop<br />

<strong>van</strong> <strong>het</strong> verhaal slechts in grove trekken gesc<strong>het</strong>st, zodat<br />

men zelf <strong>het</strong> logisch verband met zijn fantasie moet aanvullen.<br />

Ook „Te Bruynswyck staet een casteel" heeft<br />

veel duistere plekken. De ballade <strong>van</strong> „een conincsdochter"<br />

is waarschijnlijk een nieuwere bewerking <strong>van</strong> een<br />

oude stof, waar<strong>van</strong> <strong>het</strong> origineel niet meer bestaat. De<br />

enigszins ruwe toon doet sterk aan de Halewijnballade<br />

denken, vooral in deze strofe:<br />

en:<br />

Hij nam dat hoofje bij den hair<br />

hij wierp <strong>het</strong> in haer schoot<br />

hout daer mijn jongste dochter<br />

bout daer dees appel root!<br />

Wout ghy dat ick begraven lach<br />

al onder dese lind,<br />

so woude ick liever, stout ruiter,<br />

dat ghy by den keel ophingt!<br />

De „Jager uit Grieken" berust eveneens op een zeer oud<br />

voorbeeld en is verwant met oud-Duitse heldenliederen.<br />

Een geliefd motief is, dat de zanger verliefd wordt op<br />

zijn meesteres en dit met ge<strong>van</strong>genis of doodstraf moet<br />

bekopen ( „Van Brandenborch" ). In „Een boerman had<br />

een dommen sin", „'T Vriesken", „Te Gherbeken


92<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

binnen daer staet een steepen buys" en de ballade „<strong>van</strong><br />

Lutsenborch" wordt <strong>het</strong> thema <strong>van</strong> de echtbreuk behandeld.<br />

Eveneens in <strong>het</strong> lied <strong>van</strong> den timmerman, die op<br />

<strong>het</strong> punt stond gehangen te worden, maar ter elfder ure<br />

nog door de voorspraak <strong>van</strong> de burchtgravin gered<br />

wordt. Het motief, waarmede deze listige vrouw de<br />

rechters ompraat, is <strong>het</strong> volgende:<br />

Quam die borchgravinne<br />

Voor u beddeken staen,<br />

Soudy sy helsen ende cussen<br />

Oft soudy se laten gaen?<br />

Natuurlijk zouden zij <strong>het</strong> eerste doers; welnu dan heeft<br />

de timmerman ook niets misdaan!<br />

Enkele balladen munten uit door een tere gevoelvolle<br />

stemming, bijv. „Blanckenberghe wel duyster kooye".<br />

Hoe aangrijpend is de aanhef reeds:<br />

Als alle die werelt in vreuchden is,<br />

So draghe ick in 't herte rouwe.<br />

De dichter ligt ge<strong>van</strong>gen in <strong>het</strong> kasteel Blankenberg.<br />

Hij klaagt over zijn lijden, maar weet dat er geen redding<br />

meer is, daarom berust hij in zijn lot en smeekt om<br />

Maria's bijstand. Dan begint hij te vertellen, hoe hij bij<br />

een vrijage met zijn geliefde werd betrapt. Doch hij is<br />

onschuldig en de ergste folteringen <strong>van</strong> de pijnbank hebben<br />

hem geen bekentenis kunnen afdwingen. Hij bidt<br />

God om vergeving voor zijn rechters en besluit de dood<br />

dapper te aanvaarden.<br />

Nu stelt dat mesken op zijn snede<br />

Ende late 't vromelijck innewaert gaen<br />

Ick bidde Maria, die suyvere beelde<br />

Dat si mijn siele wil ontfaen


HET WERELDLIJK LIED 93<br />

Nochtans en heb ic haer niet misdaen<br />

Anders dan ic haer mijn herteken boot.<br />

Dat ic om een schoon vrouwe moet sterven!<br />

'T en quam noyt ruyter in meerder noot!<br />

Ook „Een ridder ende een meisken jonc" behoort tot de<br />

schoonste balladen die wij kennen. Hoe brandend trots<br />

is de toon <strong>van</strong> de maagd tegenover den ridder, die haar<br />

niet trouwen wil, doch haar slechts te schande brengt.<br />

Doch haar broeder komt haar te hulp. Hij bedenkt een<br />

list en deelt den ridder mee, dat zijn geliefde is overleden,<br />

waarop deze eindelijk tot inkeer komt. Hij haast zich<br />

haar weer op te zoeken, doch op <strong>het</strong> kerkhof hoort hij<br />

reeds de doodsklokken en <strong>het</strong> gezang der monniken.<br />

En wanneer hij de kerk betreedt, ligt zijn geliefde daar<br />

reeds op de baar.<br />

Doen hi in der kercken tradt<br />

Hi sach zijn lief ken staen in bare<br />

Ghedect met een baren cleede<br />

Recht of si nu oock doot ware<br />

Hi hief op dat baren cleet,<br />

Hi sach haer cleyn vingerken roeren!<br />

Och, doen so loech haer roode monde,<br />

Doen si den ridder voelde!<br />

De ridder beveelt haar op te staen en belooft haar nu<br />

te zullen trouwen, ook al zouden zijn vader, moeder en<br />

v4E broers <strong>het</strong> hem willen beletten.<br />

Wij hebben hier slechts enkele <strong>van</strong> de meest bekende en<br />

meest karakteristieke balladen aangehaald, maar uit<br />

deze voorbeelden zal men wel gemerkt hebben, dat ons<br />

<strong>volkslied</strong> in dit genre buitengewoon veel te bieden heck<br />

Want <strong>het</strong>geen wij bespraken, is slechts een klein gedeelte<br />

<strong>van</strong> de veelomvattende balladenstof.


94<br />

BLOEITLIDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

Over de verwantschap met en de afleiding <strong>van</strong> buitenlandse<br />

balladen zou nog buitengewoon veel te zeggen<br />

ziju, doch dit onderwerp zou tot een aparte studie uitgroeien.<br />

Zo is <strong>het</strong> ook met de verschillende versies, die<br />

er <strong>van</strong> een lied bestaan.<br />

„Het soude een meysken gaen om wijn" komt voor als<br />

eerste regel in een quodlibet <strong>van</strong> een Londens handschrift<br />

uit <strong>het</strong> begin <strong>van</strong> de 16de eeuw. Tevens dient <strong>het</strong><br />

als wijsaanduiding voor de 92ste psalm (Souterliedekens).<br />

In Forster, Frische Teutsche Liedlein (1540) komt <strong>het</strong><br />

ook voor, evenals in <strong>het</strong> luitboek <strong>van</strong> Thysius. De inhoud<br />

is bij Forster tamelijk pikant, zodat wij ze moeilijk kunnen<br />

weergeven. Een iets later lied beschrigt de symbolische<br />

samenspraak <strong>van</strong> een meisje met de hazelaarboom<br />

en heeft een bijna gelijkluidend begin (Het zou<br />

\<br />

een meysje gaen halen wijn enz.). Het zelfde geldt voor<br />

„Het soude een fier Margrietelijn, ghisteravont spade<br />

met haren canneken gaen om wijn", en „Daar ging een<br />

meid om water uit, om water wel alzoo laat".<br />

Behalve in deze beginregels is er geen sprake <strong>van</strong> verwantschap<br />

tussen deze liederen. Men ziet hieruit weer<br />

hoe moeilijk dit studieterrein te ontginnen is: schijnbare<br />

gelijkheid en toch geen enkele verwantschap.


8<br />

Het minnelied.<br />

Wachterliederen. Meiliederen (mengvormen).<br />

Minneklachten en alscheidsliederen.<br />

DE LIEFDE IS EEN ONUITPUTTELIJKE BRON VAN<br />

nooit dovende inspiratie voor alle kunstwerken, doch<br />

wel speciaal voor <strong>het</strong> lied. Hebben troubadours, trouvêres<br />

en minnezangers niet uitsluitend de minne bezongen<br />

in een verheven en geidealiseerde vorm? En neemt<br />

<strong>het</strong> liefdeslied ten opzichte <strong>van</strong> de overige genres ook<br />

niet de grootste plaats in bij de <strong>volkslied</strong>erenlitteratuur?<br />

Sommige er<strong>van</strong> munten uit door schoonheid <strong>van</strong> taal of<br />

door originele melodievondsten.<br />

Al zijn de namen <strong>van</strong> de dichters vergeten of misschien<br />

zelfs nooit bekend geweest, toch behoren deze liederen<br />

tot de hoogtepunten <strong>van</strong> onze litteratuur. Doch naast<br />

de algemeen bekende zijn er nog ontelbaar veel liefdesliederen,<br />

die niet tot de massa zijn doorgedrongen en die<br />

toch zeker <strong>het</strong> zingen waard zijn.<br />

De Wachter- of Dageliederen nemen een aparte plaats<br />

in. Het behoorde tot de oud-middeleeuwse gebruiken,<br />

dat de stadswachter bij <strong>het</strong> aanbreken <strong>van</strong> de dag op<br />

zijn hoorn blies, ten eerste als een soort „rèveil" en ten<br />

tweede als een teken, dat de stadspoorten, die 's nachts<br />

gesloten bleven, weer open mochten. Dit gebruik komt<br />

ook in Oosterse landen voor, o.a. bij de muzelmannen,


96<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

waar de muezzin ook bij zonsopgang op een soort schal<br />

mei blaast. Waar <strong>het</strong> in vreemde landen een zuiver<br />

religieuze betekenis heeft, schijnt <strong>het</strong> hier alleen een<br />

waarschuwing te zijn voor de gelieven am hun minnespel<br />

te staken. In een der oudste en schoonste wachterliederen<br />

heet <strong>het</strong>:<br />

Die wachter die blies aen den dach<br />

op hogher tinnen hi lach,<br />

daer blies hi an des daghes schijn<br />

„waer lievekens bi malkander syn<br />

so scheiden si saen;<br />

voor 't groene wout den dach breect aen."<br />

Dat de wachter ook somtijds een lied zong, blijkt uit<br />

de aanhef: „Die wachter sanck syn dagheliet". In „Van<br />

liefden comt groat lijden" wordt dit lied zelfs aangehaald:<br />

„Al die' der verholen te vryen plach,<br />

'T is tyt maer dat se scheiden<br />

Ic sie' der den lichten dach."<br />

Merkwaardigerwijze vinden wij deze tekst enigszins gewijzigd<br />

en verspreid terug in een latere versie <strong>van</strong> „Het<br />

dag<strong>het</strong> in den Oosten", n.l.:<br />

Wie verholen wilt vrien (eerste strafe)<br />

Wi twee wi moeten sceyden<br />

Ick sie den dach int scijn (zevende strofe).<br />

De overeenkomst is a opvallend am hem zwijgend<br />

voorbij te gaan. Ik vermoed dan ook, dat een dergelijke<br />

tekst tot een verloren geraakt wachterlied behoort heeft.<br />

In twee bekende dageliederen, die beide opvallen door<br />

hun bekoorlijke melodie, n.l. „Den dach en wil niet verborghen<br />

syn" en „Het vlooch een klein wilt vogelkijn"<br />

wordt de wachter met een „vingerlinck root" omgekocht


HET GEESTELIJK LIED 97<br />

de dag niet te melden. In een ander lied „Waer is mijn<br />

alderliefste, die ic met oogen aensach" maakt hij zich<br />

zelfs aan afpersing schuldig:<br />

Hier is een schoon frisch jongelinc<br />

Gecomen inne<br />

Wat sal hi mi gheven?<br />

Twee hooskens ende een paer schoen,<br />

Oft ic sal <strong>van</strong> hem clappen<br />

Wat si op ter cameren doen.<br />

Het moeilijke parket, waarin de wachter zich meestal<br />

bevindt, - <strong>van</strong> de ene kant gedreven door zijn plicht en<br />

<strong>van</strong> de andere kant vermurwd door <strong>het</strong> spel der lief de, -<br />

blijkt ook zeer duidelijk uit „Rijck God, gheeft mij goet<br />

avontuer". De jongeling tracht zeer bevreesd <strong>het</strong> meisje<br />

te naderen, daar de wachter zijn „vriendeken niet is".<br />

Wanneer deze onraad bespeurt, tracht <strong>het</strong> meisje hem op<br />

alle mogelijke manieren te misleiden en hoewel hij adn<strong>van</strong>kelijk<br />

onvermurwbaar is, laat hij zich eindelijk toch<br />

overhalen den jongeling binnen te laten.<br />

„Waect op, waect op, du waerde gast" is een vermaning<br />

<strong>van</strong> den wachter om tot afscheid te komen, doch<br />

ook bier wordt hij tenslotte door vrouwelijke smeekbeden<br />

vertederd.<br />

Dat zijn post geen sinecure is en hij steeds beducht moet<br />

zijn voor de wraak der ouders of <strong>het</strong> verraad der „nijders-,<br />

blijkt uit <strong>het</strong> ongelukkig einde <strong>van</strong> een wachter,<br />

die wordt gevierendeeld „ghelijc een salmenvisch". En<br />

ziehier <strong>het</strong> even ongelukkig einde <strong>van</strong> een ander:<br />

Si namen den wachter ghe<strong>van</strong>ghen<br />

Si leiden hem op den disch,<br />

Si lieten hem houwen en kerven<br />

Ghelijc een brasemvisch.<br />

Och waerom hebben si dat ghedaen?


98<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

Omdat gheen conincskinderen<br />

Meer uit avontspelen souden gaen.<br />

Bij sommige liederen is de rol <strong>van</strong> den wachter slechts<br />

secondair; hij wordt slechts terloops genoemd. De meeste<br />

behoren dan ook niet tot <strong>het</strong> wachterlied.<br />

De meimaand wordt als symbool <strong>van</strong> de ontwakende<br />

natuur meestal met de liefde in verband gebracht. Op<br />

de schildering <strong>van</strong> de natuur legt de middeleeuwer geen<br />

speciale nadruk. Men beweert wel eens, dat hij „met<br />

zijn rug naar de natuur zat". Hij zingt <strong>van</strong> <strong>het</strong> ontluiken<br />

<strong>van</strong> bloemen en blaren, <strong>het</strong> „ruyten der vogels" en vooral<br />

<strong>het</strong> zingen <strong>van</strong> de nachtegaal, maar verder dan deze min<br />

of meer conventionele gezegden gaat zijn beschouwing<br />

niet. Doch altijd worden wij getrof fen door de frisse<br />

geest en de echte levensblijheid, die deze liederen ademen.<br />

Bestaat er wel een melodie, die zó tref fend <strong>het</strong> geluksgevoel<br />

weergeeft, dat iedereen opnieuw doortrilt bij <strong>het</strong><br />

aanbreken <strong>van</strong> een nieuwe lente als de wijze <strong>van</strong> „Die<br />

winter is verganghen" uit <strong>het</strong> Luitboek <strong>van</strong> Thysius?<br />

(vb. 17, blz. 99). Van dezelfde tekst bestaat nog een<br />

andere melodie <strong>van</strong> oudere herkomst in de weemoedige<br />

aeolische toonsoort (vb. 18, blz. 99).<br />

Een zeer oud Meilied ( ± 1447) is ons door J. F. Willems<br />

medegedeeld uit een handboeksken <strong>van</strong> <strong>het</strong> Sint<br />

Jacobs Godshuis to Gent. Het heeft een merkwaardige<br />

versvorm:<br />

Laet ons, Laet ons de mey wat loven<br />

Met love heeft hij bestoven<br />

Die hoven<br />

Noort ende suut:<br />

Ghelijc die rosen die staen int cruut<br />

Zo neemt hij uut 1.<br />

1 Zo munt hij uit (boven andere maanden).


HET WERELDLIJK LIED 99<br />

Die win-ter is ver - gan-ghen, lc sie des mei-en schijn.<br />

lc sie die bloemkens hanghen, Des is mijn hert ver-blijt.<br />

B<br />

So ver aen ghe-nen da - le Daer ist ghenoechlick sijn.<br />

A<br />

ix: 111111111111111r! NMI 11111111MINIEM<br />

. ANOMIE!! 101111111111111111111.411 1110.111111n1111r .<br />

W WWI WWWW1.111<br />

f.:1111111•11111W11111/^111P.u 11118021111111WANIW .11W111 al WI W 111/..JIWW111111111111M MEL<br />

t111111.11116/111111111.1116n1111MILIMMIll • MEIN 'AI WI 111111111MANE111111r BIL /LI CAMS<br />

Daer sing<strong>het</strong> die nach-te- ga le Al-so me-nig woutvogel- kijn.<br />

Voorbeeld 17<br />

Het viel een hemels douwe,Voor mijns fiefs vensterkijn.<br />

Ick en weet geen schoonder vrouwe.Si staet int her - to mijn.<br />

Si hout mijn hert be -<strong>van</strong>gen,'Twelck is so seer doorwont:<br />

"IF 71<br />

Mocht ick haer troost ont<strong>van</strong>gen, So waer is gansch ghesont.<br />

Voorbeeld 18


100<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

In een apart genre meiliederen plant de jongeling zijn<br />

„meiboom" voor <strong>het</strong> venster <strong>van</strong> zijn aangebedene, in<br />

de hoop dat zij dit amoureuze teken zal aanvaarden en<br />

daarmede ook zijn liefde symbolisch beantwoorden. Doch<br />

soms is <strong>het</strong> meisje hardvochtig en laat zij den minnaar,<br />

ondanks zijn herhaalde klachten, met zijn, mei buiten<br />

staan ( „Schoon lief, hoe ligt gij hier en slaept- ). In<br />

„Schoon lieyeken, waar waardet gij den eersten meiennacht-<br />

heeft de minnaar heel wat uitvluchten, omdat hij<br />

verzuimde de mei direct te planten op de eerste dag <strong>van</strong><br />

deze maand, want zo wil <strong>het</strong> 't gebruik. Doch nu is<br />

hij te laat; <strong>het</strong> meisje wil niet meer opstaan en zegt:<br />

„Plant uwen mei daar buiten". Dit is een zeer bekoorlijk<br />

liedje in dialoogvorm.<br />

Bekende Meiliederen zijn nog „Die mei plezant", „Die<br />

winter is een onweert gast", „O lustelicke mey, ghi zijt<br />

nu in 't saisoene" en „Den lustelijcken mey is nu in den<br />

tir, een der meest populaire liederen uit de 16de eeuw.<br />

Ook in <strong>het</strong> begin <strong>van</strong> de 17de eeuw vinden wij deze wijs,<br />

die opvallend is door zijn rijke melismatiek, nog in menig<br />

liedboek aangehaald. De Engelse organist en virginalvirtuoos<br />

John Bull (1563-1628) schreef er ook variaties<br />

op en <strong>van</strong> Sweelinck wordt verteld, dat hij onuitputtelijk<br />

was in <strong>het</strong> vinden <strong>van</strong> nieuwe variaties, improviserende<br />

op dit thema.<br />

Ook zijn er veel Meiliederen geestelijk geparodiseerd.<br />

In <strong>het</strong> register <strong>van</strong> „De Schriftuurlijke Liedekens" door<br />

Dr F. C. Wieder vind ik bijv. de volgende, waar<strong>van</strong><br />

sommige min of meer verwant zijn:<br />

Den coelen Mey is nu in sijn saysoen.<br />

Den lusteliken Mey Christus playsant.<br />

De lustelijcke Mey is nu in zijnen tijt.<br />

Hoe lustich staet, den Mey nu in saysoene.


HET WERELDLIJK LIED 101<br />

In den lustelijcken Mey den soeten tijt.<br />

0 lustelycke Mey hoe schoon staet ghy ontloken.<br />

Verder zijn nog vergeestelijkt: „Als ons den winter<br />

henen gaet" en „Wij willen den mey ontfanghen-. De<br />

schoonheid <strong>van</strong> de ontwakende natuur wordt in verband<br />

gebracht met de lof voor den Schepper. Soms ook wordt<br />

de plaats <strong>van</strong> de meiboom door <strong>het</strong> kruis ingenomen, dat<br />

dan beschouwd wordt als <strong>het</strong> symbool <strong>van</strong> hernieuwd<br />

leven in christelijke zin.<br />

Vermenging <strong>van</strong> dagelied en meilied komt eveneens<br />

voor. Een zeer typerend voorbeeld is: „Het viel eens<br />

hemels douwe", dat, zoals bekend is, sterk verwant is aan<br />

„Die winter is verganghen". De twee eerste strofen <strong>van</strong><br />

<strong>het</strong> laatste lied duiden op een meilied ( „Ic sie des meien<br />

schijn" en „Ic wil den mei gaen houwen" ), de vierde en<br />

vijfde strofe behoren tot een wachterlied ( „Die wachter<br />

op der mueren, die hief op een liet ende sans" enz.),<br />

terwijl de zesde en laatste strofe geheel in de toon zijn<br />

<strong>van</strong> een afscheidslied ( „Adieu mijn alreliefste- ).<br />

Naast deze wachter- en meiliederen heeft men amoureuze<br />

liederen, die de liefde in <strong>het</strong> algemeen of een)<br />

vrouw in <strong>het</strong> bijzonder bezingen. Als <strong>het</strong> prototype hier,.,<br />

<strong>van</strong> in onze taal Belden de hoofse minnezangen <strong>van</strong><br />

Heinric <strong>van</strong> Veldeke en Jan <strong>van</strong> Brabant. De eerstge<br />

noemde zullen wij hier om hun taalmoeilijkheden voorbij<br />

gaan. De luchtige minneliederen <strong>van</strong> den Brabantsen<br />

zanger spreken ons meer aan:<br />

met <strong>het</strong> ref rein:<br />

Ic sach noyt so roden mont<br />

Noch oec so minlike ogen<br />

Als si heeft, di mi heeft gewont<br />

Al in dat herte dogen.


102<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

Lief, mi hevet U minne<br />

So vriendelike bevaen<br />

Dat is u met sinne<br />

Moete wesen onderdaen.<br />

Deze toon vinden wij in latere liederen nog menigmaal<br />

terug, bijv. in „Ic weet een vrouken amoureus", „Ic weet<br />

een vrouken wel bereyt", „Ic hadde een gestadich minneken'',<br />

„Ic heb om eender vrouwen wille", „Mijn sinnekens<br />

zijn mi doortoghen" en „O Tresoor mijnder herten<br />

melodien", om er slechts enkele to noemen.<br />

Soms is <strong>het</strong> liefdeslied meer in verhalende trant geschreven,<br />

zo bijv. „Na Oostland wil is varen". Hoewel <strong>het</strong><br />

gehele lied <strong>van</strong> de balladetoon doortrokken is, overweegt<br />

toch de liefdeslyriek zo zeer, dat wij <strong>het</strong> hier behandelen.<br />

Het is wederom J. F. Willems geweest, die dit lied in<br />

<strong>het</strong> begin <strong>van</strong> de vorige eeuw uit de mond <strong>van</strong> <strong>het</strong> yolk<br />

optekende. Volgens hem zong men <strong>het</strong> in Vlaanderen<br />

bij de boeren op St Jansdag bij <strong>het</strong> inhalen der boerendeernen.<br />

Het is een verhuisliedje, dat men ook in plat-<br />

Duitse versies aantreft, die regelrecht uit <strong>het</strong> Nederlands<br />

vertaald zijn.<br />

Er bestaan <strong>van</strong> dit lied verschillende melodische varianten.<br />

Wij laten er hier drie volgen:<br />

a) Uit de Souterliedekens (de weergave <strong>van</strong> Mevrouw<br />

Mincoff is rhythmisch enigszins gefatsoeneerd, aangezien<br />

zij in 5/4 maat noteert! );<br />

b) een meer bekende melodie, die men in de meeste<br />

liederenbundels aantreft;<br />

c) een latere lezing, hiermede verwant (ondanks de<br />

andere maatsoort heeft de melodie veel verwantschap;<br />

ook de eindnoten <strong>van</strong> elke frase zijn gelijkluidend<br />

- x - en de toonsoort) vb. 19, blz. 103.<br />

Ook de teksten wij ken dikwijls zeer <strong>van</strong> elkaar af, dock


HET WERELDLIJK LIED 103<br />

In Oostlant wil is va -ren mijn bli ven en is hier niet lanck.<br />

Met eender schoonder vrouwen si heeft mijn her- teken be -vaen.<br />

01111<br />

al TIMM MIIIIIIIIM1111.111111•1111111116.11111NIF /1M1111.1111111.1111r DEN<br />

enurossormome 11111n1111111171111.1111111/"Wall• 11/111111•111111111111111 AAP.<br />

WA111111* ANN 11111116411111111n111MANNE141111111111<br />

Naar Oost land wil - len wij rij - - den.<br />

x<br />

OBI PAM 11111•1111.1111• • 01/1111111111111111111/11111 0111111111 MIKA= 1.1111111 SIC I<br />

411111:11111111111n1111 Ell 111111111111111111111.1111 ALAN 171111111111111111"111111111111111•111111111111111111111”<br />

/IWO/1111W WNW /NW AIM ALMA 1111”1111/41111/ All14111111 Ifis<br />

1111111111111111161111111111111111111116411111111111111111V4111411111111111110 1111M111111111111111•11 111i<br />

Naar Oost - land willen wij mee<br />

)e<br />

ex 1111011111111<br />

01111n114,111 IIII MI le<br />

AM U .016/11111ff -11111.11111111111101111/111111111a1.11111111111111111111611111111/111r 111.11111111111111111111110111111111111111111<br />

liallrial11•111111111111MAIII J110.1/21MIT11111111111111111111111111111F/111.11111111116dIr liP.1111111,11MP.11<br />

b111111111M-11111111111111111111' f 7/1"•1111MIIIMII*4111111111•11/4111, I C /111141111164111<br />

C<br />

heiden,frisch over die hei - den. Daer is er een bete re stee.<br />

anwroistarms.ammor .111111. MI UMW<br />

rum= Err wimaismer Arm arm<br />

Ilb 111:.<br />

Ctr<br />

•<br />

Al o-ver die groe ne<br />

Na Oos - ter-land wil ik va ren, Daar<br />

woont er mijn zoe-te lief. 0-ver berg en o - ver<br />

Voorbeeld 19<br />

da - - len Schier o - ver der<br />

hei den. Daar woont er mijn zoe to lief.


104<br />

BLOEITIJDPERK NRDERLANDSE VOLKSLIED<br />

bijna altijd is er toch sprake <strong>van</strong> twee bomen, 66n met<br />

nagelkijns, de ander met nootmuscaten.<br />

Tot ditzelfde genre verhalende liefdesliederen behoren:<br />

„Het reghende seer en ick worde nat", „Die vogelkens<br />

in der muten", „Ick ghinc noch ghister avont", enz.<br />

Een thema, dat overweegt, is dat <strong>van</strong> de minneklacht.<br />

Een enkele maal is <strong>het</strong> de vrouw, die haar nood klaagt,<br />

zoals in „Eylaas, is arm allendich wijf, moet mijnen noot<br />

wel drucklich klagen", doch meestal is <strong>het</strong> de heer der<br />

schepping, die door zijn geliefde verstoten is en nu zijn<br />

troost zoekt in de herberg en in een zwervend leven.<br />

Soms is hij zelfs zo radeloos, dat slechts de dood hem<br />

een oplossing kan brengen. (Vergelijk <strong>het</strong> reeds aangehaalde<br />

„Blanckeberge, wel duyster kooye").<br />

In <strong>het</strong> genoemde handschrift <strong>van</strong> Gruythuyse komt de<br />

minneklacht reeds voor ( „Mijn hertze en can verbliden<br />

niet" en „O vrouwe mijn ewelic bestier" ).<br />

Een ongelukkige liefde is voor menig zanger een bron<br />

<strong>van</strong> inspiratie geweest. En wanneer zijn smart werkelijk<br />

oprecht is, en hij niet in conventionele herhalingen vervalt,<br />

worden wij vaak getrof fen door tedere weemoed<br />

en echt menselijke warmte. In deze liederen treedt de<br />

persoonlijke belevenis iets sterker naar voren. Tot de<br />

meest bekende behoren: „Ghequetst ben ick <strong>van</strong> binnen",<br />

„Rijk God, wie sal ick klaghen", „Die eerste vreucht, die<br />

ick gewan", „Help God, hoe wee doet scheiden" en<br />

„Verlanghen, ghi doet mijnder herte pijn".<br />

Verder zijn er nog de afscheidsliederen als: „Adieu mijn<br />

troost", „Adieu Antwerpen ghenoechlijck pleyn" en „Ick<br />

seg Adieu". Van <strong>het</strong> laatste lied met de zeer bekende<br />

melodie bestaan ook enige varianten en bovendien verschillende<br />

meerstemmige toonzettingen, welke men in<br />

ons hoofdstuk „Het polyfoon bewerkte <strong>volkslied</strong>" besproken<br />

vindt.


HET WERELDLIJK LIED 105<br />

Een lied als „Rosina war was deyn gestalt" verraadt<br />

sterk de Rederijkersinvloed en is met mythologische<br />

namen doorspekt. Ook de zuiver phrygische melodie<br />

doet min of meer gekunsteld aan. Opmerkelijk zijn de<br />

vele kwarten en de melismatiek. De bekende meesterzanger<br />

Hans Sachs parodieerde op dit gedicht „O Chris<br />

te, wo war dein Gestalt". Het behoeft dan ook geen<br />

verdere uitleg, dat een dergelijk lied op de drempel staat<br />

tussen <strong>het</strong> echte <strong>volkslied</strong> en <strong>het</strong> kunstlied.<br />

Samenvattend kan men zegg en, dat de liefdeslyriek<br />

langzamerhand door ruiters en landsknechten, gildekens<br />

en rondtrekkende speellieden werd beoef end. Ongeveer<br />

tussen 1450 en 1550 beleefde de volkse minnepoezie zijn<br />

hoogtepunt en tegen <strong>het</strong> einde <strong>van</strong> dit tijdvak droeg hij<br />

de sporen <strong>van</strong> decadentie in zich. De zinnelijke opzet<br />

overweegt dan en de beeldspraak wordt plat en realistisch.<br />

Niet dat de realistiek op zich een bezwaar is -<br />

zie maar <strong>het</strong> rauwe en cynische lied <strong>van</strong> de „lichte vrouwen-:<br />

„Wi meyskens net, schoon geblancket", dat werkelijke<br />

kunstwaarde bezit - doch wel wanneer zij allêên<br />

in dienst wordt gesteld <strong>van</strong> doelbewuste zinneprikkeling.<br />

Want tegelijkertijd schijnt dan de dichterlijke aanleg<br />

tezamen met de kunstvaardige stijl verdwenen to zijn.


9<br />

Het historisch Lied.<br />

De Geuzenliederen en Valerius' „Gedenck-Clancr.<br />

TOT DE HISTORISCHE LIEDEREN REKENT MEN DIE<br />

liederen waarin verdichte of ware historische gebeurtenissen<br />

zijn beschreven. Soms vindt men alleen een historische<br />

achtergrond. Dit laatste is o.a. <strong>het</strong> geval met de<br />

oudste liederen <strong>van</strong> dit soort: de ballade <strong>van</strong> „Heer Hillebrant-<br />

(reeds in <strong>het</strong> hoofdstuk „De Ballade" besproken<br />

), <strong>het</strong> lied <strong>van</strong> „Vrou <strong>van</strong> Lutsenborch" en de z.g.<br />

Kerelsliederen.<br />

De ballade <strong>van</strong> „Vrou <strong>van</strong> Lutsenborch" beschrijft in<br />

grove trekken, maar daarom niet minder suggestief, <strong>het</strong><br />

verraad <strong>van</strong> deze landsvrouwe aan Naar man Frederik<br />

<strong>van</strong> Saksen, die bij de jacht door Lodewijk <strong>van</strong> Thiiringen<br />

werd vermoord (1065). In dit lied zijn niet de historische<br />

namen genoemd en ook verschillende phasen uit<br />

de geschiedenis weggelaten, die men zelf moet aanvullen.<br />

Nochtans de beklemmende sfeer <strong>van</strong> <strong>het</strong> verraad en<br />

de noodlottige werking, die een vrouw kan uitoefenen,<br />

zijn hier voortreffelijk weergegeven.<br />

De Kerelsliederen stammen uit de tijd, dat de invloed <strong>van</strong><br />

de adel ging tanen en <strong>van</strong> de opkomst der poorters. Uit<br />

de nijd en de afschuw tegen de adelstand zijn deze liederen<br />

ontstaan:


HET WERELDLIJK LIED 107<br />

Wi willen <strong>van</strong> den kerels zinghen<br />

Si sijn <strong>van</strong> quader aert;<br />

Si willen de ruters dwinghen,<br />

Si draghen eenen langhen baert.<br />

Haer cleedren die zijn al ontnait<br />

Een hoedekijn up haer hooft ghecapt,<br />

'T caproen staet al verdrayt,<br />

Haer cousen ende haer scoen ghelapt.<br />

Het ref rein vermeldt dan, dat de kerels slechts melk,<br />

brood en kaas eten „al den Bach" en dat zij daarom<br />

een kronkel in de hersens hebben. Als zij ter kermis<br />

gaan, zijn zij direct dronken <strong>van</strong> de wijn en dan denken<br />

zij al heel gauw, dat alles hen toebehoort, „stede, lant<br />

ende poort". Dan krijgt de kerel ruzie met zijn vrouw,<br />

trekt een mes. Kortom <strong>het</strong> zijn de ergste bandieten, die<br />

nergens voor deugen. Maar men zal ze wel slepen en<br />

hangen, want hun baard is veel to lang! Volgens sommigen<br />

is dit lied ontstaan begin 1300; anderen plaatsen<br />

<strong>het</strong> aan <strong>het</strong> einde <strong>van</strong> de 14de eeuw.<br />

Heel veel liederen danken hun ontstaan aan de fiere<br />

strijd <strong>van</strong> de Vlamingen tegen de Franse overheersing.<br />

In de ballade <strong>van</strong> Cort Rozijn ( Zeger <strong>van</strong> Kortrijk)<br />

wordt beschreven, hoe deze invloedrijke Gentse burger<br />

door den Fransgezinden graaf <strong>van</strong> Vlaanderen, Lodewijk<br />

<strong>van</strong> Nevers', in 1337 werd vermoord. Uit de taal<br />

en de sterk verdichte inhoud <strong>van</strong> dit lied blijkt, dat <strong>het</strong><br />

eerst veel later geschreven is, althans in die vorm, waarin<br />

wij <strong>het</strong> uit <strong>het</strong> Antwerps Liedboek kennen. Ook bier<br />

wordt de arme held door een vrouw ten val gebracht:<br />

Fier ghelaet <strong>van</strong> schoonen vrouwen<br />

Heeft menighen man in dolen gebrocht.<br />

Dat mach men aen Cort Rozijn aenschouwen<br />

Het heeft hem sinen hals ghecost.


108<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

De aanval <strong>van</strong> Filips de Goede op Brugge (1436),<br />

dient tot onderwerp „Van mijn here <strong>van</strong> Lelidam". „Een<br />

liedeken <strong>van</strong> den slach <strong>van</strong> Blangijs" is <strong>het</strong> overwinningslied<br />

<strong>van</strong> de Vlamingen op de troepen onder Lodewijk<br />

XI. Het sluit met <strong>het</strong> kloeke refrein: Si riepen alle<br />

„Flander de leeu!" met vlaemsche tongen. Een ander<br />

overwinningslied „Bourgoonschen laet ons vrolick singhen"<br />

moet wel „heet <strong>van</strong> de naald" zijn opgetekend.<br />

Het beschrijft de aanvallen <strong>van</strong> Maarten <strong>van</strong> Rossum<br />

op Antwerpen (1542) en vindt reeds zijn plaats in <strong>het</strong><br />

Antwerps Liedboek, evenals <strong>het</strong> lied „Van die lants<br />

knechts voor Hensborch" (1543). Maarten <strong>van</strong> Rossum<br />

was hier aanvoerder <strong>van</strong> de troepen <strong>van</strong> Gelre (de<br />

„Kleefsche").<br />

Ook Leuven werd door hem belegerd en ook dit voorval<br />

gaf aanleiding tot een lied. Toen de magistraat deze<br />

stad wilde overgeven, streden de burgers en hun vrouwen<br />

zó verwoed verder, dat Maarten tenslotte moest<br />

afdruipen en de eisen, die hij stelde, onvoldaan bleven.<br />

Ook <strong>het</strong> beleg <strong>van</strong> Nieuwpoort (1489) gaf stof tot <strong>het</strong><br />

ontstaan <strong>van</strong> een lied. De Fransen belegerden deze stad,<br />

die onder Maximiliaan <strong>van</strong> Oostenrijk verdedigd werd,<br />

slechts korte tijd.<br />

Het lied op de slag <strong>van</strong> Pavia (1525), waarbij de Franse<br />

koning ge<strong>van</strong>gen genomen werd, was lange tijd zo<br />

populair, dat <strong>het</strong> ongeveer de plaats innam <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />

Wilhelmus thans. Dit fraaie rederijkerslied is afkomstig<br />

<strong>van</strong> Matthijs de Casteleyn.<br />

Het hoofdmotief <strong>van</strong> bijna al deze liederen is de strijd;<br />

<strong>van</strong>daar dat de kwalificering als „strijdlied" in de meeste<br />

gevallen nog toepasselijker zou zijn. Het voornaamste<br />

motief tot <strong>het</strong> schrijven <strong>van</strong> deze liederen is <strong>het</strong> beschrijven<br />

<strong>van</strong> de strijd in alle bijzonderheden en de bijbedoeling<br />

is natuurlijk ook, hiermede <strong>het</strong> vuur wakker to


HET WERELDLIJK LIED 109<br />

houden en aan to moedigen tot verzet en hernieuwde<br />

strijd. Zo is <strong>het</strong> ook gesteld met de geuzenliederen, allen<br />

verzameld in <strong>het</strong> „Geuzenliedboek", dat voor ons yolk<br />

een nationaal heldendicht vertegenwoordigt en als zo-<br />

&nig ook in de anderhalve eeuw na <strong>het</strong> ontstaan werd<br />

gelezen en herlezen. Dit blijkt ook uit <strong>het</strong> grote aantal<br />

uitgaven. Dr Kuiper somt er tussen 1581 ( <strong>het</strong> jaar <strong>van</strong><br />

de eerste uitgave, zonder naam en plaats <strong>van</strong> den<br />

drukker) en 1687 niet minder dan 30 op! Hierbij moet<br />

men bedenken, dat er ook nog een groot aantal verloren<br />

is geraakt, want <strong>het</strong> merendeel der bestaande drukken<br />

bleef slechts in een exemplaar behouden. Ook zijn er<br />

veel geuzenliedjes op vliegende blaadjes afzonderlijk of<br />

in groepen gedrukt en door straatzangers verspreid.<br />

Bijna al deze liederen zijn in de provincies Holland en<br />

Zeeland ontstaan, die toen <strong>het</strong> eigenlijke bolwerk <strong>van</strong><br />

<strong>het</strong> Geuzendom vormden, wat o.a. ook blijkt uit de<br />

repels:<br />

Hollant, Zeelant, ghy edel prieel<br />

Al zijt ghij cleyn in U Casteel<br />

Prijs hebt ghy boven screven<br />

Dat ghij den Bloethont 1 tot zijn deel<br />

Den Tienden niet wilt gheven.<br />

Deze liederen bezitten niet alleen grote historische<br />

waarde om de kleine gebeurtenissen, die erin beschreven<br />

zijn en die anders verloren zouden zijn gegaan, maar ook<br />

omdat zij duidelijk laten zien, hoe <strong>het</strong> yolk hierop reageerde.<br />

Gloeiend is de verontwaardiging over de tiende<br />

penning, fel de spot en hoon tegen den Paus en de<br />

geestelijkheid, grenzeloos de verering voor den Prins<br />

1 De hertog <strong>van</strong> Alva, gehaat om zijn heffing <strong>van</strong> de tiende<br />

penning.


110<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

<strong>van</strong> Oranje, „die voor U strijdt". Alva daarentegen is<br />

„de wolf, die U verbijt" of ook „des paus trawant, des<br />

pausen sant".<br />

De dichters zijn meestal niet bekend en hun poezie staat<br />

niet altijd op een even hoog plan, doch zij is meestal<br />

spontaan en oprecht, geboren uit een direct en zuiver<br />

gevoel <strong>van</strong> verontwaardiging, dat echter somtijds overslaat<br />

in overdreven haat en lastering.<br />

Onder de meer bekende dichters treft men o.a. Laurens<br />

Jacobsz. Reael, die een tiental <strong>van</strong> deze gedichten op<br />

zijn naam heeft staan en verder Lucas de Heere, Coornhert<br />

en Valcoogh.<br />

Onder de wijzen in <strong>het</strong> Geuzenliedboek vermeld komen<br />

o.a. de volgende voor:<br />

Het reedt een ridder wel gemoet<br />

Eng elsch Fortuyn<br />

Susanna<br />

Ick ginck een mael spanseeren<br />

Den lustelicken Mey<br />

Maximilianus de Bossu<br />

Vive le Geus.<br />

Het lied <strong>van</strong> den ouden Hillebrant is omgevormd tot<br />

een spotlied op Alva, den „ouden Grijs":<br />

Ick wil to Lande rijden<br />

sprack daer den Ouden Grijs<br />

Wie sal mij nu ten tijden<br />

Die Paden maken wijs?<br />

Die wech valt mij soo swaren<br />

Die ick sal moeten gaen<br />

Het is bij na ses jaren<br />

Doe quam ick daer can daen.


HET WERELDLIJK LIED 111<br />

Oak voor de zinnebeeldige samenspraak tussen Amsterdam<br />

en Enkhuizen wordt deze wijs gebruikt. Dit soort<br />

dialogen tref fen wij hier trouwens meer aan.<br />

De melodie <strong>van</strong> „Engelsch Fortuyn" was in ons land<br />

zeer Belief d. Men vindt haar in vele liedboeken (ook<br />

bij Valerius), terwij1 niemand minder dan J. P. Sweelinck<br />

er variaties op schreef. Behalve <strong>het</strong> bovenaangehaalde<br />

„Susanna un jour", dat enkele grote meesters<br />

tot meerstemmige koorliederen heeft geinspireerd, vindt<br />

men nog andere buitenlandse melodieen als „Adieu<br />

pieronne" en „Passamedi del Bosa". Bovendien is er ook<br />

een ruim gebruik gemaakt <strong>van</strong> psalmwijzen. Een vol.ledige<br />

uitgave <strong>van</strong> <strong>het</strong> Geuzenliedboek met de melodieen<br />

laat nog steeds op zich wachten.<br />

Een fraai en zeer bekend geuzenlied is „Helpt nu U<br />

zelfs, zoo helpt U God", waar<strong>van</strong> de melodie reeds als<br />

no. 13 in de Souterliedekens (1540) voorkomt. Een<br />

latere versie <strong>van</strong> dit lied heeft een martialer karakter en<br />

is bovendien gecombineerd met een oude lezing <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />

Wilhelmus, waarbij de rhythmische notatie constant<br />

tweedelig is. Karakteristiek en voor die tijd zeer origineel<br />

is de tegenstelling tussen <strong>het</strong> eerste deel in g kl.terts en<br />

<strong>het</strong> daarop volgend Wilhelmus in de gr.-terts-toonsoort<br />

(vb. 20, blz. 113).<br />

Het zal wel iedereen duidelijk zijn, dat dit niet de lezing<br />

is <strong>van</strong> <strong>het</strong> Wilhelmus zoals wij <strong>het</strong> kennen. Over dit<br />

thema zou nog veel to schrijven zijn, doch dit is reeds<br />

geschied. Van Duyse geeft over deze melodie een hele<br />

verhandeling, die, later door Fr. Kossmann aangevuld,<br />

in boekvorm verscheen (hij Nijhoff 1923). Daarin wordt<br />

aangetoond, dat de melodie <strong>van</strong> ons <strong>volkslied</strong> <strong>van</strong> Franse<br />

oorsprong is en gezongen werd bij <strong>het</strong> beleg <strong>van</strong><br />

Chartres in 1568. Er bestaan verschillende notaties <strong>van</strong><br />

dit lied. In ieder geval heeft de notering <strong>van</strong> Valerius


112<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

nu burgerrecht verkregen, volgens sommige echter ten<br />

onrechte.<br />

Bij deze zetting komt de declamatie wel eens in <strong>het</strong><br />

gedrang (lange noten op <strong>van</strong> Oranjen, <strong>van</strong> Hispanje<br />

enz.). Men heeft daarom ook getracht de andere lezing<br />

weer bij <strong>het</strong> yolk ingang to doen vinden; men heeft<br />

bovendien over dit onderwerp gepolemiseerd, doch tot<br />

nu toe met weinig succes. Doch op welke melodie ook<br />

gezongen, de tekst <strong>van</strong> <strong>het</strong> Wilhelmus is en blijft ver<br />

groeid met ons yolk als een symbool <strong>van</strong> zijn eenheid<br />

en verbondenheid met Oranje.<br />

Op een ander Geuzenliedje wilde ik nog even de aandacht<br />

vestigen: „Slaet op den trommele <strong>van</strong> dirredom<br />

deine". Het behandelt gebeurtenissen uit 1556 en is wel<br />

zeer antipapistisch. Er bestaan twee verschillende melon<br />

dieen, doch beide bezitten voor <strong>het</strong> eerste vers <strong>het</strong> hamerend<br />

en fascinerend rhythme, waarmee <strong>het</strong> tromgeroffel<br />

zo tref fend is gekarakteriseerd el I dr; j J I<br />

Een voorname bron <strong>van</strong> historische liederen is de<br />

„Nederlantsche Gedenck-Clanck" <strong>van</strong> Adriaen Valerius.<br />

Hoewel dit werk in 1626 <strong>het</strong> licht zag en dus chronologisch<br />

buiten <strong>het</strong> bestek <strong>van</strong> dit boek valt, willen wij<br />

<strong>het</strong> hier toch behandelen, omdat de melodieen, die <strong>het</strong><br />

bevat, voor <strong>het</strong> merendeel reeds <strong>van</strong> iets oudere datum<br />

zijn. De oorspronkelijke uitgaaf werd in 1942 onder auspiciEn<br />

<strong>van</strong> de stichting „Onze Oude Lettered' opnieuw<br />

herdrukt met de oorspronkelijke tekst, afbeeldingen en<br />

muzieknotatie. Deze uitgave bevat bovendien nog waardevolle<br />

biografische, taalkundige, historische en musicologische<br />

aantekeningen, waarnaar wij hier voor een beter<br />

begrip verwijzen. Valerius was notaris <strong>van</strong> Vere en<br />

bovendien lid <strong>van</strong> de rederijkerskamer <strong>van</strong> dit stadje.<br />

Toen hij zich uit pure liefhebberij tot <strong>het</strong> schrijven <strong>van</strong><br />

de „Gedenck-clanck- zette, behoorde de geuzenstrijd


i--4 4,----0schild en mijn<br />

HET WERELDLIJK LIED 113<br />

Helpt nu u zelfs, zoo helpt u God. Uit der ty-ran-nen<br />

band en slot. Be-nauwde Ne-der-lan - den. Benauw-de Ne-der-<br />

Gij draagt den bast al om uw<br />

Plechti<br />

strot. Rept fluks uw vro-me han - den, Mijn<br />

/7\<br />

Voorbeeld 20<br />

#=3=<br />

e - trou -wen zijt Gij o God mijn Heed<br />

reeds lang tot <strong>het</strong> verleden. Anderen waren hem reeds<br />

in de beschrijving <strong>van</strong> dit heldhaftige tijdperk voorgegaan<br />

(o.a. Bor, <strong>van</strong> Meteren en Le Petit). Het werk <strong>van</strong> deze<br />

auteurs is over <strong>het</strong> algemeen wetenschappelijker, uitvoeriger<br />

en hun verhaaltrant ook minder droop dan die<br />

<strong>van</strong> den Veersen notaris. Doch nieuw was de wijze,<br />

waarop deze zijn teksten ter illustratie <strong>van</strong> toepasselijke<br />

gebeurtenissen op bestaande melodieen aanbracht.<br />

Met uitzondering <strong>van</strong> <strong>het</strong> „Wilhelmus", „Maximilianus<br />

de Bossu" en „Hoort allegaer", dichtte hij de teksten,<br />

zèlf. Dat Valerius ook muzikaal was, blijkt o.a. uit enkele<br />

meerstemmige zettingen ( melodie en bas en een driestemmige<br />

zetting ). Het is echter jammer, dat hij zo'n<br />

ruim gebruik maakt <strong>van</strong> buitenlandse melodieen. Op de<br />

76 liederen komen slechts 14 Nederlandse stemmen<br />

voor, doch bij een aandachtiger beschouwing blijkt bijna,


114<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

de helft hier<strong>van</strong> toch nog <strong>van</strong> vreemde origine to zijn. Als<br />

zuiver Nederlands blijven dan over:<br />

Hoort allegaer,<br />

Ghij die met u braef gelaet,<br />

Hey! wilder dan wilt,<br />

Het was een rijck mans burgers zoon,<br />

0 Here geeft, soo lange leeft,<br />

Sal ick nog langer met heete tranen,<br />

Studentendans.<br />

Doch ondanks de Franse, Italiaanse, Engelse of Duitse<br />

afkomst, hebben deze liederen door Valerius' teksten<br />

een zodanig karakter en zijn zij zo bij ons ingeburgerd,<br />

dat men niet meer aan hun afkomst denkt. Bovendien<br />

zouden vele <strong>van</strong> deze liederen in de vergetelheid geraakt<br />

zijn, terwijl zij nu weer gezongen worden. Want hoe<br />

treurig <strong>het</strong> ook verder met de kennis <strong>van</strong> ons <strong>volkslied</strong><br />

gesteld is, sommige liederen <strong>van</strong> Valerius !even weer<br />

onder <strong>het</strong> yolk en zijn door iedereen gekend. Ten dele<br />

komt dit misschien ook, omdat enkele gezangen nog in<br />

de Hervormde kerk voortleven.<br />

Ern der allerschoonste en meest bekende melodieen is<br />

die <strong>van</strong> „Hey! wilder dan wilt", oorspronkelijk een 16eeuws<br />

rederijkers lied, door Valerius gebruikt voor de<br />

mooie tekst „Wilt heden nu treden", gedicht uit dankbaarheid<br />

voor de vele overwinningen <strong>van</strong> Prins Maurits<br />

in 1597. Men kan met recht zeggen, dat deze melodie<br />

over de gehele wereld bekend is, doch meestal zonder<br />

dat men zich de Nederlandse afkomst bewust is. Zelfs<br />

in Amerika wordt deze wijs nu nog gezongen op Thanksgivings-day;<br />

in Duitsland en Oostenrijk diende hij als<br />

danklied na de wapenstilstand <strong>van</strong> 1918 1.<br />

1 Op verzoek <strong>van</strong> Wilhelm II was <strong>het</strong> in de vertaling: „Wir<br />

treten zum Beten" al ingevoerd bij de Zapfenstreich.


HET WERELDLIJK LIED 115<br />

Van de nog resterende oorspronkelijk Nederlandse stem.<br />

men zijn er nog enkele, die onmiskenbaar hun afkomst<br />

<strong>van</strong> een danswijze verraden. Dit kan men opmaken uit<br />

<strong>het</strong> gehele karakter en uit de maatsoort en <strong>het</strong> stereotiep<br />

volgehouden rhythme. Daartoe kan men allereerst rekenen<br />

de Studentendans en „Hoe groot o Heer en hoe<br />

vervaerlick" waarboven met kleine letters is aangegeven<br />

„yoke'', waarmede bedoeld is een langzame vorm <strong>van</strong><br />

de gaillarde.<br />

Verder de melodieen „Ghy die met u braef gelaet" en<br />

„Het was een ryck mans burgers zoon". Over de oorsprong<br />

<strong>van</strong> „Hoort allegaer" tast men nog in <strong>het</strong> duister.<br />

Misschien is de tekst hier met de melodie ontstaan bij<br />

gelegenheid <strong>van</strong> de overwinning der watergeuzen in<br />

Zeeland (1574 ).<br />

De oogst aan Nederlandse liederen is bij Valerius dus<br />

wel bedroevend klein. Doch zo wilde de toenmalige<br />

mode <strong>het</strong> nu eenmaal en dit verwijt kan men even goed<br />

aan Starter maken met zijn „Friesche Lusthof", die niet<br />

minder dan 25 melodieen met de Gedenckklank gemeen<br />

heeft(!) of aan Lenaerts <strong>van</strong> der Goes met zijn „Druyventros<br />

der Amoureusheyt". Toch is <strong>het</strong> aantal Nederlandse<br />

liederen bij Valerius nog altijd grocer. Meer betreurensw<br />

,,ardig is <strong>het</strong>, dat Valerius zoveel ontleend<br />

heeft aan de toenmalige instrumentale dansmuziek:<br />

Balletten, Almanden, Courantes, Gaillardes, Branles enz.<br />

Daardoor vooral zijn de meeste melodieen niet geschikt<br />

voor de stem, of door een te grote om<strong>van</strong>g Of door <strong>het</strong><br />

zuiver instrumentaal karakter.<br />

Het is hier onze taak niet na te gaan hoe <strong>het</strong> verval <strong>van</strong>,<br />

<strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> bewerkstelligd werd, zowel door de buitenlandse<br />

overheersing als door de toenemende instrumentale<br />

invloed. Dr J. Pollmann heeft dit bovendien reeds<br />

duidelijk en overtuigend genoeg gedaan. Doch wij wil-


116<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

len er slechts op wijzen, dat in 't Geuzenliedboek slechts<br />

enkele buitenlandse stemmen voorkomen. De geuzenliederen<br />

zijn echter meer volkspoezie, minder kunstig<br />

<strong>van</strong> taal, dikwijls mank gaande in <strong>het</strong> rijm en ook niet<br />

altijd even goed op de melodie passend. Bovendien<br />

bezitten de meeste geuzenliederen een abnormaal aantal<br />

coupletten, terwij1 dit aantal bij Valerius meer beperkt is.<br />

Bovendien is de toon <strong>van</strong> Valerius gematigder en meer<br />

beschouwend, in ieder geval niet zo laaiend <strong>van</strong> haat<br />

en venijn als die in de geuzenliederen, die onder de druk<br />

<strong>van</strong> <strong>het</strong> ogenblik ontstonden.<br />

Dit alles zal er wel toe meegewerkt hebben, dat er <strong>van</strong><br />

deze liederen nog slechts enkele bekend zijn, terwiji<br />

Valerius en zijn Gedenck-clanck een levend en tastbaar<br />

begrip voor ons vormen.


10<br />

Spot- en drinkliederen.<br />

Het danslied en zijn evoluties.<br />

Het kinderlied.<br />

GEZONDE HUMOR IS ONS NOOIT VREEMD GEWEEST.<br />

Het was dikwijls een reactie, die men niet missen kon<br />

op de ernst des levens. Humor en wrange spot zijn<br />

meestal met elkaar verweven. Wij merken dit heel duidelijk<br />

aan de schilderijen en prenten <strong>van</strong> een Breughel<br />

en een Bosch en ook uit de middeleeuwse „cluthen",<br />

comedies, die ter afwisseling <strong>van</strong> de dramatische spelen<br />

vertoond werden, en verder ook uit enige <strong>volkslied</strong>eren.<br />

Veel is hier<strong>van</strong> niet bewaard gebleven, doch <strong>het</strong>geen<br />

bewaard bleef, is zeker een bestudering waard, omdat<br />

de middeleeuwse volksgeest nergens zo duidelijk en<br />

ongedwongen tot ons spreekt.<br />

Hier volgt de aanhef <strong>van</strong> <strong>het</strong> carnavaislied „Van die<br />

ghesellen <strong>van</strong> Keyenborch", waarin verschillende gefingeerde<br />

personen en plaatsnamen voorkomen o.a. Botterdam<br />

en Dixmuiden ( tevens een bestaande plaats), waar<br />

de botterikken en dikhuiden <strong>van</strong>daan zouden komen:<br />

Van ons geslacht so is er veel<br />

Men can se niet getellen.<br />

Wat baet <strong>het</strong> dat is 't swijch oft heel<br />

Wi zijn bestroyt met dat tuylsche meel<br />

Wi dragen cappen met bellen!


118<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

Wi zijn al mal, 't is ons gheval<br />

Wi willen 't ooc wel weten!<br />

In 't aertsche dal maecken wi gheschal<br />

Ons wijsheyt is versleten.<br />

Wi en kunnen groen, wit, swart noch root;<br />

Waer vint men meerder dwasen?<br />

Onse sotheyt is so groot,<br />

Si blijft ons bi tot in der doot;<br />

Wi en konnen niet dan rasen!<br />

Over de benaming „Keyenborg" <strong>het</strong> volgende:<br />

In de middeleeuwen, ja zelfs nog in de 17de eeuw, stelde<br />

men zich voor, dat ooze geesten in de vorm <strong>van</strong> keien<br />

in <strong>het</strong> menselijk lichaam huisden. Werd zo'n kei uit <strong>het</strong><br />

lichaam verwijderd, waarvoor men allerlei middelen als<br />

purgeren, braken of opereren to baat nam, dan was de<br />

patient genezen. In een Vastenavondklucht <strong>van</strong> Hans<br />

Sachs wordt een zieke met sterk gezwollen onderlijf <strong>van</strong><br />

de keien <strong>van</strong> hoogmoed, onkuisheid, gierigheid, onmatigheid,<br />

toorn en luiheid verlost. Twee tekeningen <strong>van</strong><br />

Pieter Breughel den Ouden „De deken <strong>van</strong> Ronse <strong>van</strong><br />

Vlaenderen" en „De heks <strong>van</strong> Mallegem" behandelen<br />

<strong>het</strong>zelfde onderwerp. Ronse was een zeer bekende bedevaartplaats<br />

voor alien, die genezing voor krankzinnigheid<br />

zochten 1.<br />

In <strong>het</strong> zojuist genoemde lied speelt de heer <strong>van</strong> Keyenborch<br />

dus de rol <strong>van</strong> Opperzot of koning der narren.<br />

Later leeft hij voort als Prins Carnaval.<br />

In <strong>het</strong> drinklied „Van den scamel gheselle" met <strong>het</strong><br />

lustig ref rein:<br />

Zie hierover „Een andere kijk op Pieter Breughel den Ouden"<br />

<strong>van</strong> Dr J. B. F. <strong>van</strong> GIs; eerste deel.


HET WERELDLIJK LIED 119<br />

Hi, laet ons drincken en clincken<br />

En laet ons waken, den dobbelen haen<br />

Mijn keelken moet wijnken drincken<br />

Al zou mijn voetken barvoets gaen.<br />

is er nog sprake <strong>van</strong> Sinte Noywerc (nooit-werk), Sinte<br />

Luyaert (luiaard) en Sinte Reynnuyts (nietsnut), welke<br />

golden als hoogvereerde patronen <strong>van</strong> alle luiaards en<br />

slampampers, die hun leven sleten in de „blauwe schuit"<br />

of <strong>het</strong> narrenschip. Het narrenschip komt ook voor op<br />

een tekening <strong>van</strong> Jeroen Bosch, die zich gaarne door<br />

dergelijke tafereeltjes liet inspireren. Zowel hij als Pieter<br />

Breughel, die bij voorkeur volkstoneeltjes weergeven,<br />

hebben ons nog veel to leren over de muziekbeoefening<br />

onder <strong>het</strong> gewone yolk. Vele problemen zijn hierbij nog<br />

niet opgelost. Welk spreekwoord stelt bijv. de fiedelaar<br />

voor op <strong>het</strong> grootse doek „Spreekwoorden", welke rol<br />

speelt de doedelzakspeler op „Luxuria'', beide <strong>van</strong><br />

Breughel; en wat voor een soort lied zingen de „Vrolijke<br />

zangers in <strong>het</strong> ei" <strong>van</strong> Bosch?<br />

Dat onze voorouders ook <strong>van</strong> een koele dronk hielden,<br />

is bekend. Vooral de Zuidelijke bewoners <strong>van</strong> <strong>het</strong> land<br />

zijn er niet afkerig <strong>van</strong>, <strong>van</strong>daar dat de meeste drinkliederen<br />

uit deze streek afkomstig zijn of uit <strong>het</strong> naburige<br />

Vlaanderen.<br />

Een oud drinkliedje uit de 14de eeuw „Sginc her den<br />

wijn, gheselle mijn" bezit bij <strong>van</strong> Duyse overwegend <strong>het</strong><br />

rhythme: 1: Ej . ) (6/8 maat).<br />

Hetzelfde rhythme vinden wij ook in „Ende wil wi tavont<br />

ghenoechlic sijn" (1537) met <strong>het</strong> ref rein:<br />

Als dat wintjen wait, wi willen niet scheiden<br />

wi willen verbeiden als dat haentjen crait.<br />

„Van waer comt ons den coelen wijn" is een z.g. vraag-


120<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

en antwoordliedje. „Gheldeloos, ghi doet mi pijn" is de<br />

klacht <strong>van</strong> een boemelaar, die alles verteerd heeft en<br />

nu geheel alleen zonder zijn vrienden <strong>van</strong> weleer overblijft,<br />

terwijl niemand hem meer borgen wil. Het is een<br />

wrang lied, vol zelfbeklag, dat geheel in tegenstelling<br />

staat tot de vrolijke toon der meeste drinkliederen. Doch<br />

<strong>het</strong> vindt zijn pendant in: „Wes sal is my gheneeren,<br />

ick arme broederlijn":<br />

Al in den coelen wijn<br />

Hi wilde altijt vrolic sijn<br />

Sijn gelt heeft hi verbrasset<br />

Met scoone vrouwen fijn.<br />

Dit lied was ook in Duitsland zeer populair. Het kwam<br />

zelfs voor in een toneelstuk over den Verloren Zoon<br />

<strong>van</strong> Burkard Waldis, in 1527 to Riga opgevoerd. Door<br />

Ivo di Vento is <strong>het</strong> ook meerstemmig getoonzet (1571 ).<br />

Als humoristische liederen noemen wij nog: „Daer was<br />

a wuf die spon", „Plompaert en zien wuvetje", een lustig<br />

boerenliedje, „Er vloog een klein wilt vogelken", waarin<br />

een ondeugend liefdeshistorietje verwerkt is, evenals in<br />

„Daer was een sneeuwwit vogeltje" en <strong>het</strong> onzinnige<br />

lied <strong>van</strong> „Den uil, die op den perenboem zat", zijn pootje<br />

brak en na een bezoek bij den dokter en <strong>het</strong> trekken <strong>van</strong><br />

„zes onsen bloed" de geest geeft.<br />

De meeste <strong>van</strong> deze leutige liedjes zijn in latere eeuwen<br />

ontstaan en vallen dus buiten <strong>het</strong> bestek <strong>van</strong> dit werk.<br />

Ook drinkliedjes nemen later zeer in aantal toe. Men,<br />

vindt ze o.a. bij Starter, in de „Haerlemsche Somerbloempjes",<br />

„Cupido's Schichje" enz., dock towel tekst<br />

als melodie staan dan vaak op een veel lager niveau.<br />

Een aardig drinklied met een frisse, oorspronkelijke<br />

melodie is Starter's „Is dit niet wel een vreemde gril".<br />

Dat ook de rederijkerskamers hun eigen drinkliederen


wel - le - comst <strong>van</strong><br />

Voorbeeld 21<br />

HET WERELDLIJK LIED 121<br />

Sa, sa weest wa - cker vro - li - cke Luy! Schteumt<br />

Sta vast in de - ze voch-ti - ge buy. Ick<br />

. a<br />

. 4,111 J.<br />

niet voor kan - nen en gla - .. sen<br />

moet U art sa - men gaen a - - sen<br />

Eerst met de - se fluyt, heel suy- ver-tjes uyt tot<br />

de Ba - sen.<br />

hadden, blijkt o.a. uit een dergelijk lied in de „Haerlemsche<br />

Mey-bloempkes", gedicht ter opvrolijking <strong>van</strong> de<br />

kamer aldaar:<br />

Om te stercken mijn advys<br />

Tart ick al de goon in onse Kamer<br />

Eens te drincken om de prijs!<br />

Ook <strong>het</strong> lied „Sa, sa weest wacker vrolicke Luy", getuigt<br />

nog <strong>van</strong> frisheid en luim (vb. 21 blz. 121 ).<br />

in een vorig hoofdstuk is er reeds op gewezen, dat de<br />

gewoonte om zang en dans te combineren <strong>van</strong> zeer oude<br />

oorsprong is. Het is echter thans niet meer met zekerheid<br />

na te gaan, welke liederen wel of niet gedanst<br />

werden. De toevoeging „na die wijse <strong>van</strong> een dansliede-.<br />

ken" geeft hiervoor echter een duidelijke aanwijzing,<br />

hoewel bij vele <strong>van</strong> deze liederen <strong>het</strong> danskarakter later<br />

verloren ging, o.a. ook door <strong>het</strong> aanbrengen <strong>van</strong> een<br />

geestelijke tekst. Met absolute zekerheid moeten tot de


122<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

dansliederen gerekend worden de melodieen <strong>van</strong>: „Den<br />

lancxten dach <strong>van</strong> desen iare", „Hoe soude ic vreucht<br />

bedriven, myn leven valt mi swaer", „Ghij dochters fray,<br />

comt maect een ray", „Ic quam aldaer, ic weet wel<br />

waer", „Cost ic die maneschijn bedecken" en „Die nachtegael,<br />

die sanck een liet". Het refrein zal vermoedelijk<br />

ook door een geheel koor zijn gezongen en de rest door<br />

een voorzanger. Zo gebeurde dit bijv. nog enige tientallen<br />

jaren geleden met <strong>het</strong> zeer populaire „Patersliedeken",<br />

met <strong>het</strong> refrein „Ei 't was in de mey so bly".<br />

De Vlaamse romanschrijver H. Conscience heeft dit lied<br />

in zijn boek „Het Wonderjaar" in de mond <strong>van</strong> de<br />

beeldstormers gelegd, en daarmede de tekst als een<br />

spotlied uitgelegd. Er is echter meer grond om aan te<br />

nemen, dat <strong>het</strong> lied tot de oudste geestelijke reidansen<br />

behoorde. Dr G. Kalif acht <strong>het</strong> lied zeer oud wegens<br />

<strong>het</strong> versschema, waarin afwisselend drie en vier heffingen<br />

in de versregels voorkomen. De melodie <strong>van</strong> „<strong>het</strong><br />

Patertje" wordt nu nog gebruikt voor de Luikse Cramignon.<br />

De Cramignon is op de Limburgse kermissen nog<br />

steeds in zwang. Het is een echte rei- of kettingdans,<br />

waarbij men lange slingers maakt op <strong>het</strong> marktplein en<br />

waaraan de gehele bevolking deelneemt. Deze dans is<br />

zeer verwant aan <strong>het</strong> „vläggelen- te Ootmarsum. Ook<br />

hierbij vormt men reuzenketens <strong>van</strong> duizenden mensen,<br />

geleid door voorzangers, waarmede men huis aan huis<br />

in en uit gaat. Dit gebruik blijft hier echter beperkt tot<br />

Pasen en men zingt daarbij steeds de aloude melodie<br />

<strong>van</strong> „Christus is opgestanden". Deze dans schijnt nog<br />

een overblijfsel te zijn <strong>van</strong> de heidense rituele lenteviering,<br />

welke later gekerstend is.<br />

De oudste reidansen werden nl. steeds in de lente of<br />

in de herfst gedanst en hadden de symbolische betekenis<br />

<strong>van</strong> handelingen ter bevordering <strong>van</strong> de vruchtbaarheid.


HET WERELDLLTIC. LIED 123<br />

oaramo .11111•11 MNII Wit►<br />

ALI JIM WM NNW 11111.411110 armor. riataw I2111111111.11111•1111111111P1Pi<br />

f WOW.1111111111.4 Of 111•01111111<br />

lilt ALAN<br />

VI ANIIII&JIMINILAIN VAMP<br />

In den he- mel is een dans Al le luia.<br />

Voorbeeld 22<br />

Doch later verdwijnt deze rituele achtergrond en gebruikt<br />

men de spring- en reidansen uitsluitend om uiting<br />

te geven aan zijn dansvreugde. Het dansen om de mein<br />

boom bijv. verliest later geheel de betekenis <strong>van</strong> lenteviering<br />

en wordt een gewoon volksvermaak, dat zelfs<br />

in de Napoleontische tijd nog in ons land voorkwam.<br />

Het verbod <strong>van</strong> de Kerk heeft deze gebruiken nooit<br />

geheel kunnen uitroeien. Zelfs de geestelijkheid werd<br />

dikwijls door een onweerstaanbare lentelust geprikkeld<br />

mede te doen aan de reidans. Wij ervaren dit bijv. aan<br />

<strong>het</strong> „Patersliedeken- en merken <strong>het</strong> ook aan de afbeeldingen,<br />

waarop reidansen om de kerk zijn weergegeven.<br />

Zelfs in de kerk werd soms gedanst. Erasmus klaagt<br />

hier in 1521 nog ernstig over. In Sevilla heeft de castagnetten-dans<br />

zich nog tot de huidige dag in de kerk<br />

weten te handhaven!<br />

Tot de z.g. geestelijke dansliederen rekent <strong>van</strong> Duyse<br />

ook „In dulci jubilo" en „In den hemel is een dans". Dit<br />

laatste lied werd ongeveer een eeuw geleden nog gezongen<br />

bij de begrafenis <strong>van</strong> een jong meisje. De speelgenoten<br />

<strong>van</strong> de gestorvene hielden daarbij een slip <strong>van</strong><br />

<strong>het</strong> lijkkleed vast. Het lied heeft een zeer aparte, zwevende<br />

melodie, waaraan alle aardse zwaarte ontbreekt,<br />

en een typisch gemengde tekst:<br />

In den hemel is een dans, alleluia!<br />

Daer dansen all' de maegdekens.<br />

Benedicamus- Domino,<br />

Alleluia. alleluia! (Vb. 22, biz. 123)


124<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

Van <strong>het</strong> vrolijke danslied „Coppelt aeneen, den nacht<br />

is lanck" is de muziek helaas niet bewaard. Het ref rein<br />

„Ey God danck!" zal hierbij vermoedelijk weer door <strong>het</strong><br />

hele koor gezongen zijn.<br />

Het fraaie lied „Springht alle zeer wijfs ende mans,<br />

Knechtkens en meyskens tzamen" <strong>van</strong> M. de Casteleyn<br />

kan niet anders dan als een danslied worden opgevat,<br />

doch werd op een reeds bestaande melodie gezongen.<br />

Naast de reidansen behoren de plof- of stampdansen<br />

tot de hoofdelementen <strong>van</strong> de volksdans. Hieruit ontstonden<br />

door vermenging met buitenlandse de boerendansen<br />

en boerenpolka's, die eerst in latere eeuwen overal<br />

ingang vonden en nu nog onverwoestbaar voortleven<br />

onder een bevolking, die dank zij Naar geslotenheid en<br />

vasthoudendheid zijn oude zeden en gebruiken bleef<br />

behouden. Doch oorspronkelijk waren ook deze dansen<br />

cultische uitingen in verband met <strong>het</strong> vruchtbaarheidsidee.<br />

Zo bezit elke volksdans elementen uit oeroude<br />

tijden, waaraan latere gebruiken werden toegevoegd,<br />

terwijl de oorspronkelijke betekenis verloren ging.<br />

Dan is er nog een grote invloed uitgegaan <strong>van</strong> de kunsten<br />

gezelschapsdans. In de talrijke liedboeken uit de 16de<br />

en 17de eeuw vinden wij naast vele oorspronkelijke<br />

wijzen ook heel veel melodieen <strong>van</strong> buitenlandse herkomst.<br />

Dit blijkt ook uit titels als: „Engelsch Lapperken",<br />

„Almande Pekelharing", „Brasle", „Pa<strong>van</strong>e", „Coup.<br />

rante", „La Morisque" enz. Ook op dit gebied werd <strong>het</strong><br />

nationale langzaam maar zeker geheel door <strong>het</strong> vreemde<br />

verdrong en.<br />

Over <strong>het</strong> kinderlied weten wij tot ± 1800 weinig of<br />

niets. Dr Jop Pollmann heeft in een opstel in „Paedagogische<br />

Studien- ( Mei '41) aan de hand <strong>van</strong> de<br />

schaarse gegevens enige conclusies getrokken, waar<strong>van</strong><br />

wij bier tevens een dankbaar gebruik maken.


HET WERELDLIJK LIED 125<br />

Het is ondenkbaar, dat de jeugd in de middeleeuwen<br />

niet gezongen zou hebben. Het:<br />

„Zoals de ouden zongen, zo piepen de jongen"<br />

kan men ook letterlijk opvatten. Wanneer wij de overstelpende<br />

hoeveelheid kinderspelen aanschouwen, die<br />

Pieter Breughel op een <strong>van</strong> zijn doeken heeft afgebeeld,<br />

dan mogen wij ook aannemen, dat de verscheidenheid<br />

aan kinderliedjes zeer groot is geweest.<br />

Gelijk ook nu nog <strong>het</strong> geval is, gaan kinderlied en kinderspel<br />

vaak hand in hand. In een oud rederijkersstuk<br />

herdenkt een jongeling zijn zorgeloos kinderbestaan met<br />

de repels:<br />

„Springen, singen es al de joeght".<br />

In een klucht laat men een hardloper, die met bellen in<br />

de hand optreedt, zeggen:<br />

„Daer mede speel ick bim, bam, beyaert<br />

Ghelyc ander kinderkens".<br />

Het bim, bam, beyaert vinden wij terug in <strong>het</strong> bekende:<br />

„Bim, bam, beyeren<br />

de koster lust geen eieren," enz.<br />

Uit beide voorbeelden blijkt dus weer <strong>het</strong> verband tussen<br />

zang en spel.<br />

Ben zeer oud kerstlied begint met:<br />

„Weet je wel wat de kinderkens zongen<br />

Des savonds toen ze huiswaerts gongen?"<br />

Het feit, dat wij uit de oudste tijden niets vinden opgetekend,<br />

en zelfs in later eeuwen geen enkele melodie te<br />

vinden is, hoogstens enige teksten, valt slechts hieruit<br />

te verklaren, dat <strong>het</strong> kinderlied uitsluitend mondeling


126<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

werd overgeleverd. De moeite en de kosten <strong>van</strong> notatie<br />

of druk achtte men <strong>het</strong> waarschijnlijk niet waard.<br />

Ook zullen vele <strong>volkslied</strong>eren <strong>van</strong> de „groten" door <strong>het</strong><br />

kind zijn overgenomen, zij <strong>het</strong> met wijzigingen. Anderzijds<br />

is <strong>het</strong> niet uitgesloten, dat oorspronkelijke kindermelodieten<br />

door volwassenen zijn gebruikt. Misschien is<br />

dit <strong>het</strong> geval met de melodie <strong>van</strong> „Daer is een Leewerck<br />

dootghevalle" uit <strong>het</strong> Luitboek <strong>van</strong> Thysius.<br />

De algemene eisen <strong>van</strong> <strong>het</strong> kinderlied, wat de tekst<br />

betreft, zijn gelijk aan die <strong>van</strong> <strong>het</strong> eenvoudige <strong>volkslied</strong>.<br />

Het rijmschema is bijna steeds terug to brengen tot as bb<br />

of a b a b. En wat <strong>het</strong> tekstrhythme betreft: dit wordt<br />

weer bepaald door drie of vier betoningen, afgewisseld<br />

met een willekeurig aantal onbetoonde lettergrepen<br />

( zie blz. 28).<br />

Opmerkelijk is, dat ons kinderlied (ook <strong>het</strong> tegenwoordige!<br />

) een uitgesproken voorkeur bezit voor 't oud-Germaanse<br />

stafrijm. In deze voorkeur zien wij duidelijk de<br />

band <strong>van</strong> <strong>het</strong> verleden. Zij blijkt uit de zucht naar woordherhaling,<br />

naar allitteratie en assonnerende rijmen:<br />

„,....—„,<br />

Ine, mine, mutte<br />

MEM= • 1".=<br />

tien pond grutte<br />

De allitteratie is hier aangegeven door een boogje, dat<br />

de beide m's verbindt, <strong>het</strong> assonnerend rijm door een<br />

en twee streepjes.<br />

Voorkeur voor woordherhaling vinden wij o.a. in de<br />

volgende liedj es:<br />

Un dun dip<br />

Inne kannekip<br />

Inne kanne Dobbemanne<br />

Un dun dip


HET WERELDLIJK LIED 127<br />

Twee emmertjes water halen<br />

Twee emmertjes pompen<br />

Lange, lange, rige<br />

Koarte, koarte sige<br />

Men zoeke zelf naar andere voorbeelden; zij zijn te kust<br />

en te keur te vinden.<br />

Nu jets over de melodie <strong>van</strong> <strong>het</strong> kinderlied. Werner<br />

heeft uitvoerige studies gemaakt over de eerste muzikale<br />

uitingen <strong>van</strong> <strong>het</strong> kind. Als de oervorm beschouwt hij<br />

de herhaling <strong>van</strong> een toon, die als <strong>het</strong> ware portamento<br />

daalt naar een lager gelegen trap.<br />

Daaruit ontstaat <strong>het</strong> „dalend motief", bijv. d'-c'-b,<br />

es'-c'-bes. Pas in <strong>het</strong> begin <strong>van</strong> <strong>het</strong> derde jaar constateert<br />

hij de stijgend-dalende lijn, waarbij de kleine terts domineert.<br />

De kleine terts beschouwt hij als de ontogenetische<br />

oervorm <strong>van</strong> alle muziek. Het zing en <strong>van</strong> hele en halve<br />

tonen is volgens hem een latere vorm.<br />

Met <strong>het</strong> zesde jaar bereikt de kinderstem eerst de om<strong>van</strong>g<br />

<strong>van</strong> een kwint, met zeven jaar een sext, en met negen<br />

jaar pas 't voile octaaf. Natuurlijk geldt dit als algemene<br />

regel en zijn er individuele uitzonderingen, doch men<br />

moet in <strong>het</strong> yolks- en kinderlied nu eenmaal met de<br />

algemene eisen rekening houden. Deze zijn dus, dat de<br />

octaafom<strong>van</strong>g niet overschreden mag worden en verder,<br />

dat men grote sprongen moet vermijden. De kwart of<br />

kwint komt meestal alleen voor bij <strong>het</strong> begin, verder<br />

overheersen secunde- en tertsintervallen. Zie ook hier<br />

weer naar <strong>het</strong> gewone <strong>volkslied</strong>. Helaas hebben de meeste<br />

componisten <strong>van</strong> <strong>het</strong> kinderlied dit niet gedaan. Bij <strong>het</strong><br />

overgroot gedeelte <strong>van</strong> hun melodieen wordt de octaafom<strong>van</strong>g<br />

overschreden. Om nog maar te zwijgen <strong>van</strong><br />

kunstmatige chromatiek en modulaties, waardoor de<br />

eenvoud en natuurlijkheid verloren gaat. Het zou te ver


128<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

voeren hier dieper op in te gaan en nog stil te staan bij<br />

de teksten, die of te pretentieus zijn, Of te moraliserend,<br />

Of regelrecht bombastisch. Wij willen niet zeggen, dat<br />

alles wat in „Kun je nog zingen", de „Leeuwerk" of in<br />

„Zangzaad" staat veroordeeld moet worden, maar bruikbaar<br />

zijn deze bundels zeker niet, en gelukkig wordt dit<br />

ook door de meeste onderwijzers ingezien.<br />

De melodie <strong>van</strong> <strong>het</strong> eenvoudige kinderlied wordt meestal<br />

gekarakteriseerd door een stereotiep melodische formule<br />

of melodiekern. Op dit stramien <strong>van</strong> drie of meer tonen<br />

wordt <strong>het</strong> gehele lied geborduurd.<br />

Ter verduidelijking laten wij enige <strong>van</strong> de meest voorkomende<br />

beginformules volgen, waarbij men natuurlijk<br />

moet bedenken, dat wij hier een bepaalde toonhoogte<br />

aannemen:<br />

1) gage in:<br />

Vinger in de roet; In de kelder is <strong>het</strong> donker;<br />

Kluwetje, kluwetje garen; Haken en ogen;<br />

Twee emmertjes water halen.<br />

2) gegag in:<br />

Daar liep een oude vrouw op straat;<br />

Mooi Ietje, Fietje trek je .baljurk aan;<br />

Ik ben geboren in Frieseland.<br />

Als melodiekern overheerst hier e-g-a. Deze drie tonen<br />

kunnen elk apart een bepaald aantal malen herhaald<br />

worden, <strong>het</strong> rhythme is aan variatie onderhevig en bovendien<br />

worden zij met andere tonen en motieven gecombineerd.<br />

Doch wij mogen dit type zeker beschouwen als<br />

een der oervormen <strong>van</strong> ons kinderlied.<br />

Het is opmerkelijk, dat sommige z.g. melodiekernen merkwaardig<br />

veel overeenkomst bezitten met de uitingen <strong>van</strong><br />

primitief muzikale volkeren. Dit is voor de aanhangers<br />

der z.g. biogenetische theorie koren op hun molen, immer*<br />

zij trachten overal verband te leggen tussen de muzikale


HET WERELDLIJK LIED 129<br />

uitingen <strong>van</strong> <strong>het</strong> kind en <strong>van</strong> de primitieve voikeren, ono<br />

op deze wijze de algemene ontwikkeling <strong>van</strong> de muziek<br />

- <strong>van</strong>af <strong>het</strong> begin tot een zeker stadium - terug to vinden<br />

in de individuele ontwikkeling <strong>van</strong> <strong>het</strong> kind. Wij willen<br />

hier in <strong>het</strong> midden laten in hoeverre deze theorie altijd<br />

opgaat; in ieder geval kan zij tot interessante vergelijkingen<br />

leiden.


11<br />

Beknopte geschiedenis <strong>van</strong> <strong>het</strong> geestelijk lied<br />

voor en na de reformatie.<br />

DE GESCHIEDENIS VAN HET GEESTELIJK LIED HEEFT<br />

vele punten <strong>van</strong> overeenkomst met <strong>het</strong> gewone <strong>volkslied</strong>.<br />

Het minnelied vindt een pendant in <strong>het</strong> geestelijk minnelied.<br />

Het historisch lied heeft in sommige gevallen naast<br />

een zuiver historische ook nog een geestelijke strekking.<br />

Zo waren de Geuzenliederen en de meeste liederen <strong>van</strong>.<br />

Valerius tevens strijdliederen voor de nieuwe geloofsovertuiging.<br />

Dan bestaan er ook nog geestelijke balladen,<br />

zoals bijv. de romance <strong>van</strong> „Sante Gheertruut" en <strong>het</strong><br />

lied <strong>van</strong> de „Soudaens dochter".<br />

De romance geeft <strong>het</strong> verhaal <strong>van</strong> een ridder, die Gheertruut<br />

innig liefheeft, maar haar niet kan huwen, omdat zij<br />

in een klooster gaat. Na allerlei omzwervingen wordt hij<br />

tenslotte door haar gebed <strong>van</strong> den duivel gered.<br />

Het verhalend lied <strong>van</strong> de Soudaens dochter hangt ten<br />

nauwste samen met een volksboek, dat de langademige<br />

titel draagt: „Een suverlijk exempel hoe dat Jesus een<br />

heydensche mag<strong>het</strong> een Soudaens dochter wech leyde ut<br />

haren lande." Een felt, waarop ik hier nog even terloops<br />

wil wijzen is, dat heel veel balladen hun ontstaan<br />

danken aan een volksroman of dat de stof <strong>van</strong> een<br />

ballade vaak in een volksroman verwerkt is. De oudste<br />

vorm <strong>van</strong> <strong>het</strong> gedicht, dat wij nu bespreken, komt voor


was<br />

r<br />

on2<br />

HET GEESTELIJK LIED 131<br />

Die Sou daen had een dock ter - kijn, Sy<br />

r<br />

vroech op • ghe stan - den. Al<br />

0<br />

a.<br />

te pluc ken bloe me - kens. Al<br />

in haers va ders wa - ran - - de<br />

Voorbeeld 23<br />

in „Een suyverlick Boecxken, begrijpende alle de Gheestelicke<br />

Liedekens, gemhaect by de salighe Tonis Harmansz."<br />

enz. Als melodie staat aangegeven: „Die Boerman<br />

hadde een dochterkijn".<br />

Het lied, dat zelfs nu nog sporadisch voorkomt, vindt<br />

men o.a. opgetekend bij de Coussemaker en Willems-<br />

Snellaert. De melodie volgens de Coussemaker volgt<br />

hier ( vb. 23, blz. 131 ).<br />

De wijze <strong>van</strong> „Die Boerman" is niet meer te achterhalen,<br />

maar zeer waarschijnlijk <strong>het</strong>zelfde als „Een goet man<br />

had een dochterkijn" (zie <strong>van</strong> Duyse). Ook deze melodie<br />

is zeer oud en staat in een kerktoonsoort.<br />

Het oorspronkelijke lied bevat niet minder dan 54 strof<br />

en, is zeer fijn <strong>van</strong> stemming en eenvoudig <strong>van</strong> taal. Een<br />

latere lezing bevat nog zes strofen meer. Uit de slotstrofe<br />

blijkt, dat dit lied door een vrouw gedicht is:<br />

Die dit liedeken eerstwerf sanck<br />

Godt wil haer gratie geven,<br />

Dat sy mach sien heer Jesus haer lief<br />

Al in dat eewich leven. Amen.


132<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

Er bestaan ook nog nieuwere berijmingen, waarbij telkens<br />

twee strofen tot acht verzen zijn samengevoegd. In deze<br />

vorm moet <strong>het</strong> lied <strong>van</strong> de sultans dochter zelfs nog in<br />

<strong>het</strong> begin <strong>van</strong> onze eeuw gezongen zijn op een melodie,<br />

welke Dr G. Boekenoogen mededeelt in zijn heruitgave<br />

<strong>van</strong> 't oude volksboek (Nederlandsche Volksboeken IX,<br />

Leiden 1904).<br />

De geschiedenis <strong>van</strong> <strong>het</strong> geestelijk lied reikt eveneens<br />

tot de grijze oudheid. In de tweede helft <strong>van</strong> 800 begon<br />

men een tekst in de moedertaal to plaatsen onder de<br />

tekstloze gedeelten <strong>van</strong> een melodie ( z.g. melismen).<br />

Men had vroeger reeds <strong>het</strong>zelfde gedaan, doch met<br />

latijnse teksten. Deze z.g. tropen dienden volgens sommigen<br />

tot steun <strong>van</strong> <strong>het</strong> geheugen bij <strong>het</strong> onthouden<br />

<strong>van</strong> de melodie. Vooral <strong>het</strong> Kyrie eleison is zo tot uitgangspunt<br />

<strong>van</strong> menig kerklied geworden.<br />

Verder had men de „Glossenliederen", waarbij de Latijnse<br />

tekst elke keer tot een beter begrip door de vertaling<br />

gevolgd werd, en dan de z.g. „gemengde- liederen,<br />

die bestonden uit een vermenging <strong>van</strong> Latijn en Nederlands.<br />

Een zeer sprekend voorbeeld hier<strong>van</strong> is een bekend<br />

kerstliedje:<br />

In dulci jubilo Sing<strong>het</strong> ende weset vro<br />

Al onse herten wonne Leit in presepio<br />

Dat lichtet als die sonne In matris gremio.<br />

Ergo merito, Ergo merito.<br />

Des sullen alle herten Sweven in gaudio.<br />

Ook de invloed <strong>van</strong> <strong>het</strong> wereldlijk lied op <strong>het</strong> geestelijk<br />

lied is zeer groot geweest. Soms werden melodieEn aan<br />

<strong>het</strong> wereldlijk lied ontleend en soms werden wereldlijke<br />

teksten tot geestelijke omgevormd en omgekeerd. De<br />

reeds genoemde voorbeelden hier<strong>van</strong> zijn: „Er viel eens


HET GEESTELIJK LIED 133<br />

hemels douwe" en „Het dag<strong>het</strong> in den Oosten". Wanneer<br />

zulks geschiedt, spreekt men <strong>van</strong> contrafacten. Het<br />

verschijnsel is natuurlijk te danken aan de geestelijkheid,<br />

die reeds in de allereerste eeuwen <strong>van</strong> <strong>het</strong> christendom<br />

getracht had, heidense liederen door christelijke te ver<strong>van</strong>gen.<br />

De bloeitijd <strong>van</strong> de contrafacten viel in de late<br />

middeleeuwen.<br />

Het streven werd begunstigd door de allegorie, die in<br />

<strong>het</strong> mystieke denken een grote plaats innam. Zo wordt<br />

bijv. de goddelijke minne vergeleken met de aardse liefde,<br />

<strong>het</strong> afscheid nemen <strong>van</strong> de geliefde uitgelegd als <strong>het</strong><br />

verlaten <strong>van</strong> de wereld met zijn zonden. Doch de techniek<br />

<strong>van</strong> deze liederen is dikwijls onbeholpen, <strong>van</strong>daar<br />

dat hun meestal Been lang leven beschoren was.<br />

De 14de eeuw is voor <strong>het</strong> geestelijk lied naar <strong>het</strong> schijnt,<br />

niet zeer vruchtbaar geweest. Doch na Ruusbroec en<br />

waarschijnlijk ook door zijn invloed begint <strong>het</strong> godsdienstig<br />

leven weer sterker te bloeien. Johannes Brugmarx<br />

was een vertegenwoordiger <strong>van</strong> de volkse richting in de<br />

Franciskaanse beweging en wendde zich bij voorkeur tot<br />

<strong>het</strong> gewone yolk. Hij werd in 1400 in Kempen geboren<br />

en overleed 1473 te Nijmegen. Zijn redenaarstalent is<br />

spreekwoordelijk geworden, maar behalve dat heeft hij<br />

vele geestelijke liederen op zijn naam staan. Bekend zijn<br />

vooral „Ic heb ghejaegt mijn leven lanc", een lofzang<br />

op Maria, en „Met vreuchden willen wi singen ende<br />

loven die Triniteyt" met de stokregel: „Och eeuwig is<br />

so lanck", die tot een gevleugeld woord is geworden ook<br />

bij de Hervormden. Adriaen Cornelisz. spreekt bij zijn<br />

marteldood nog als vermanend woord:<br />

Vreest dat eeuwich eeuwich duren<br />

Want eeuwich dat is so Lana!<br />

Van vele geestelijke liederen zijn de makers onbekend,


134<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

Zij zijn meestal volmaakter <strong>van</strong> stijl en verstechniek dan<br />

<strong>het</strong> gewone voikslied, ofschoon zij hierbij niet ten achter<br />

staan in directe uitdrukking.<br />

Ook Brugman wist altijd de juiste volkstoon aan te<br />

slaan. De meeste geestelijke liederen, in <strong>het</strong> tijdvak <strong>van</strong><br />

1450-1550 ontstaan, zijn uit de kring der Franciskaanse<br />

orden afkomstig. Wij worden bij de liederen <strong>van</strong> deze<br />

dichters vooral getroffen door de tedere stemmingsinhoud<br />

en een schilderende verhaaltrant. Het meest worden de<br />

maagd Maria en de gebeurtenissen rond Kerstmis bezongen.<br />

In artistiek opzicht kunnen de naamloze gedichten<br />

de vergelijking meestal niet doorstaan met de poezie<br />

<strong>van</strong> Zuster Bertken, die opgesloten leefde in een kluis<br />

aan de Buurkerk te Utrecht, de Zuster <strong>van</strong> Gansoirde<br />

(Nes in Amsterdam), de Zuster <strong>van</strong> Barberadael <strong>van</strong><br />

<strong>het</strong> gelijknamig klooster te Den Bosch, Dirc Coelde <strong>van</strong><br />

Munster en Willem <strong>van</strong> Amersfoort. Sommige dezer<br />

liederen staan op de drempel tussen yolks- en kunstlied.<br />

Het is aan <strong>het</strong> inzicht <strong>van</strong> Luther te danken, dat <strong>het</strong><br />

geestelijk lied terstond na de reformatie zo'n belangrijke<br />

plaats begon in te nemen in de nieuwe eredienst. Hij<br />

was <strong>het</strong> die terstond inzag, hoe hij <strong>het</strong> yolk een actief<br />

aandeel kon geven in de liturgie. Allereerst bediende hij<br />

zich <strong>van</strong> Latijnse gezangen uit de Katholieke liturgie,<br />

die nu in <strong>het</strong> Duits vertaald werden, bijv:<br />

Veni Creator Spiritus:<br />

Komm Gott, Schi5pfer, heiliger Geist<br />

Veni redemptor gentium:<br />

Nun komm der Heiden Heiland.<br />

Te Deum laudamus:<br />

Herr Gott, dick loben wir.<br />

Bij dit soort liederen komen dan nog de oude geestelijke<br />

minneliederen <strong>van</strong> Spervogel, Heinrich Frauenlob, Mi-


HET GEESTELIJK LIED 135<br />

chael Behaim, Hans Sachs en de nieuw gedichte liederen.<br />

Ook Marialiederen werden in de aan<strong>van</strong>g nog gebruikt,<br />

aangezien Luther zich niet tegen de Mariaverering verzette.<br />

Tenslotte vormden ook nog de contrafacten een niet<br />

onbelangrijk aandeel, zodat <strong>het</strong> grootste gedeelte <strong>van</strong><br />

de Lutherse liederenschat dateert uit de tijd voor de<br />

reformatie. Tegen <strong>het</strong> gebruik <strong>van</strong> contrafacten ontstond<br />

later een heftige oppositie, doch Luther placht zich hiermede<br />

te verdedigen: „Der Teufel braucht nicht alle schänen<br />

Melodien fur sich allein zu haben". Zijn scherpe<br />

critiek op alle „fleischlichen and Buhllieder- richtten<br />

zich dan ook alleen tegen de obscene tekst.<br />

Het aandeel, dat hij gehad heeft aan <strong>het</strong> tot stand komen<br />

<strong>van</strong> nieuwe melodieen is een tijd lang sterk verkleind,<br />

totdat door de nauwkeurige onderzoekingen <strong>van</strong> H.<br />

Moser (1923) duidelijk is komen vast te staan, dat zijn<br />

aandeel lang niet zo gering geweest is, als men algemeen<br />

was gaan aannemen. Zijn muzikale medewerkers Walther<br />

en Rupf zullen waarschijnlijk veel hebben gevijld<br />

en afgewerkt, doch <strong>van</strong> Luther gingen de meeste plannen<br />

uit.<br />

Ook <strong>het</strong> lied „Een vaste burcht" is ongetwijfeld <strong>van</strong><br />

hem afkomstig. Men heeft uitgemaakt, dat dit lied in,<br />

niet minder dan 184 talen is vertaald! Doch behalve dit<br />

Lutherlied bedraagt <strong>het</strong> aantal door hem gecomponeerde<br />

of bewerkte liederen minstens veertig. In Nederlandse<br />

zangbundels komen wel dikwijls vertalingen voor <strong>van</strong><br />

<strong>het</strong> „Martelarenlied-, „Vom Himmel hock" en „Vater<br />

unser im Himmelreich-, doch zeer veel karakteristieke<br />

Lutherliederen, die uitmunten door oprechte vroomheid<br />

en stoere geloofsovertuiging en die vroeger ook zo'n<br />

grote rol gespeeld hebben in <strong>het</strong> kerkelijk leven hier te


136<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

lande, zijn thans nagenoeg geheel vergeten 1 . Het origineel<br />

<strong>van</strong> <strong>het</strong> z.g. Martelarenlied „Een nieu liet hef fen<br />

wij an" werd door Luther speciaal gedicht op de terechtstelling<br />

<strong>van</strong> Hendrik Vos en Jan <strong>van</strong> Essen te Brussel.<br />

Het moet in ons land reeds spoedig bekend geweest zijn<br />

en komt in verschillende zangbundels voor. Het oudste<br />

oorspronkelijk Nederlandse offerlied is dat op Jan de<br />

Bakker, in 1525 te Den Haag verbrand. Het herinnert<br />

in vele opzichten, vooral in de aanhef, aan <strong>het</strong> lied <strong>van</strong><br />

Luther. Het geestelijk lied neemt, zoals gebleken is, bij<br />

de Hervormden een veel grotere plaats en ook voornamere<br />

plaats in dan bij de Katholieken. Het lied is hier<br />

ook geen aanhangsel of versiering der liturgie, maar <strong>het</strong><br />

bijbelwoord zelf.<br />

In Nederland zijn vooral de „Schriftuurlijke Liedekens",<br />

die een onderwerp uit <strong>het</strong> Oude of Nieuwe Testament<br />

behandelen, <strong>het</strong> grootst in aantal.<br />

Er zijn verschillende vormen <strong>van</strong> bewerking. De eenvoudigste<br />

is die, waarbij <strong>het</strong> bijbelwoord zonder meer<br />

is weergegeven, aangevuld met stopwoorden terwille<br />

<strong>van</strong> maat en rijm. Soms is <strong>het</strong> lied door eigen fantasie<br />

aangevuld. Meestal werd <strong>het</strong> op de wijze <strong>van</strong> een verhalend<br />

lied gezongen ( „Ick was een clerxken, ick lack<br />

ter scholen", „Van Adelken ende <strong>van</strong> Alewijn"). Soms<br />

worden verschillende uitdrukkingen aan de psalmen ont-,<br />

leend, tot een nieuw geheel aaneengesmolten.<br />

Van grote invloed is ook <strong>het</strong> Hooglied geweest. De<br />

hierdoor geinspireerde zangen sluiten geheel aan bij de<br />

liederen <strong>van</strong> de „minnende siele". De verhouding <strong>van</strong><br />

den mens tot de Kerk of <strong>van</strong> den mens tot God, wordt<br />

vergeleken met de liefdesbetrekking tussen bruidegom<br />

1 Zie hierover: Dr W. Kooiman „Luthers kerklied in de Nederlanden".


HET GEESTELIJK LIED 137<br />

en bruid, met .al de beelden waar<strong>van</strong> in <strong>het</strong> Hooglied<br />

zo'n ruim gebruik is gemaakt.<br />

In <strong>het</strong> „devoot ende profitelijck boecxken" komen reeds<br />

veel <strong>van</strong> dergelijke liederen voor en ook tijdens de'<br />

reformatie zijn er nog enige belangrijke geestelijke minneliederen<br />

ontstaan, o.a. „Een liet <strong>van</strong> minnen wil ick<br />

beghinnen", „Hoe blaekt mijn herteke, o lief lick vier"<br />

en „Och Heere ghi staet altijt in mijne sinned'.<br />

Anders dan in Duitsland, waar Luther en zijn vrienden<br />

vele liederen uit de R.K. kerk behielden of naar eigen<br />

inzicht wijzigden, zijn er in Nederland slechts vijf lieder<br />

ren uit de oorspronkelijke eredienst behouden, ni.:<br />

Weest ghegroet Maria reyne.<br />

Hoe luyde sanc die leeraer op der tinnen.<br />

Wie de ellendicheyt voldoe<br />

en verder nog twee bewerkingen <strong>van</strong> Sint Jacobsliederen.<br />

Het verschil tussen Rooms-Katholieke en Hervormde<br />

liederen berust hoofdzakelijk hierop, dat eerstgenoemde<br />

putten uit de overlevering en de fantasie, terwijl laatstgenoemde<br />

zich strikt aan de bijbel houden. De Katholieke<br />

liederen behandelen ook vaak een bijbelse stof, maar<br />

deze stof is gekleurd door de persoonlijke gemoedsstemming<br />

en uitleg <strong>van</strong> den dichter. De meeste <strong>van</strong> deze liederen<br />

zijn uit <strong>het</strong> klooster afkomstig en behelzen dikwijls<br />

ook een vermaning om in <strong>het</strong> klooster te treden, terwijl<br />

de Hervormde liederen voornamelijk in lekenkringen zijn<br />

ontstaan.<br />

De „Souterliedekens" <strong>van</strong> Willem <strong>van</strong> Zuylen <strong>van</strong> Nyevelt,<br />

die in 1540 te Antwerpen bij Simon Cock verschenen,<br />

voldeden natuurlijk niet aan de Calvinistische<br />

opvattingen, daar hier gebruik was gemaakt <strong>van</strong> „lichtvaerdige<br />

voysen". Daarom werden deze al spoedig geheel<br />

verdrongen door „De Psalmen Davids ende ander


138<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

Lofsarghen, uit den Francoyschen Dichte in Nederlandschen<br />

overghesett" door Petrus Dathenus.<br />

Deze psalmliederen hebben zich spoedig een vaste plaats<br />

veroverd in de orthodoxe eredienst. Zelfs de voortreffelijke<br />

psalmvertalingen <strong>van</strong> Marnix <strong>van</strong> Sint Aidegonde<br />

werden bij die <strong>van</strong> Datheen ten achter gesteld,<br />

omdat de laatstgenoemde nu eenmaal in trek waren en<br />

ook beter begrepen werden door <strong>het</strong> gewone yolk. Dat<br />

echter <strong>het</strong> tragisch en avontuurlijk leven <strong>van</strong> den dichter<br />

de hoofdreden tot deze populariteit zou zijn geweest,<br />

valt zeer to betwijfelen, al wil Jop Pollmann ons deze<br />

mening opdringen.<br />

De oudste druk <strong>van</strong> Datheen's Psalmen dateert uit 1566.<br />

In <strong>het</strong> Supplement op de „Lijst der in Nederland tot <strong>het</strong><br />

jaar 1800 uitgegeven Liedboeken" vindt men over de 100<br />

drukken <strong>van</strong> dit werk vermeld. Alleen al de bewerking<br />

<strong>van</strong> Cornelis de Leeuw in 1650 beleefde een dertigtal<br />

herdrukken. Andere zijn afkomstig uit Heidelberg,<br />

Rouaan, Gent, 's Hertogenbosch, Gorinchem, Enkhuizen,<br />

Schiedam, Utrecht en vooral uit Leiden, Dordrecht,<br />

Delft en Amsterdam. De laatste druk is <strong>van</strong> ± 1900.<br />

Een andere bekende verzameling is <strong>het</strong> „Nieu devoot.<br />

Geestelyck Lietboeck" <strong>van</strong> Janssens <strong>van</strong> Roosendael<br />

(1594 ). Het beleefde tot 1755 toe eveneens verschillende<br />

herdrukken.<br />

Het Katholieke kerklied heeft na de reformatie noch in<br />

kracht en overtuiging noch in vrome godsdienstzin met<br />

<strong>het</strong> Gereformeerde lied kunnen wedijveren (behoudens<br />

dan enkele liederen uit de tijd der contrareformatie!).<br />

Weliswaar heeft de productie niet stilgestaan en vetschenen<br />

er zelfs liedboeken op alle heiligen <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />

jaar, op de mysterien <strong>van</strong> de rozenkrans, Maria- en<br />

Lofzangen, enz., dock deze voortbrengselen zijn niet<br />

meer to vergelijken met de klare en simpele taal en de


HET GEESTELIJK LIED 139<br />

oprechte vroomheid die spreekt uit de middeleeuwse<br />

liederen. Een der voornaamste verzamelingen is de<br />

„Geestelycke Harmonie" met oude en nieuwe Katholieke<br />

lofzangen, alsmede „Leysenen ende liedekens op di.<br />

principaelste feesten en getijden des jaers", o.a. gedrukt<br />

to Kleef, Kevelaar en Antwerpen.


12<br />

Het kerstlied.<br />

ZOALS SOMMIGE BALLADEN SPREKEN VAN MOED EN<br />

fierheid, de minneliederen <strong>van</strong> trouw, de drinkliederen<br />

<strong>van</strong> luim en vrolijkheid, zo spreekt uit <strong>het</strong> kerstlied vooral<br />

de diepe vroomheid <strong>van</strong> onze voorvaderen. Een vroomheld,<br />

die direct uit <strong>het</strong> hart opwelt en daarom altijd spontaan<br />

en kinderlijk is.<br />

Voor <strong>het</strong> overgrote deel stammen deze liederen uit <strong>het</strong><br />

Zuiden <strong>van</strong> ons land, waar <strong>het</strong> yolk voor <strong>het</strong> Kerstgebeuren<br />

bijzonder gevoelig schijnt te zijn. Deze liederen<br />

vonden hun oorsprong voor een groot deel in de kerstspelen,<br />

die aan<strong>van</strong>kelijk in de kerk en later op <strong>het</strong> plein<br />

daarvOár werden uitgevoerd.<br />

Over de oorsprong en de ontwikkeling <strong>van</strong> <strong>het</strong> kerstspel<br />

leze men <strong>het</strong> interessante en goed gedocumenteerde<br />

werkje <strong>van</strong> Jos. Smits <strong>van</strong> Waesberge S.J. over ,,Muziek<br />

en drama in de middeleeuwen".<br />

Het is hier voor ons slechts <strong>van</strong> belang te weten, dat<br />

liturgische teksten, welke <strong>het</strong> kerstfeest bezongen, door<br />

den monnik Tuotilo voor <strong>het</strong> eerst in dialoogvorm werden<br />

gebracht. Daarmede was dan tevens de kiem gelegd<br />

\Poor een dramatische behandeling.<br />

Het oudst bekende voorbeeld is een herderspel dat in<br />

de 11 de eeuw in Frankrijk werd opgevoerd. Als „dra-


HET GEESTELIJK LIED 141<br />

matis personae" traden hier alleen nog maar herders<br />

op, die <strong>het</strong> kind zochten in de kribbe, welke zich, zoals<br />

nu nog, opzij <strong>van</strong> <strong>het</strong> altaar beyond. Later verschenen<br />

ook engelen ten tonele, die <strong>het</strong> „Gloria in excelsis" inzetten,<br />

Maria en Josef speelden hun rol en steeds meer<br />

taferelen en personen werden in <strong>het</strong> spel betrokken. Dit<br />

laatste is 66n der oorzaken, dat de hoge geestelijkheid<br />

zich tegen dit gebruik verzette, en alle kerkelijke spelen<br />

tenslotte voorgoed uit de kerk gebannen werden.<br />

Een oud gebruik is ook <strong>het</strong> wiegen in de kerk. Wij<br />

vinden <strong>het</strong> beschreven in de Voorrede <strong>van</strong> „Roomsche<br />

mysterien" <strong>van</strong> Walich Syvaerts (1604):<br />

„Sy weten hoemen op Kersdach een wiegsken met een<br />

beeldeken daer inne, nae een cleyn kindeken ligghende<br />

in de luyers gefatsoneert, opt hooch Autaer plachten<br />

te setten: ende dat d'Ouders hare kinderen met een<br />

wiegsken ende schellen in de kercke leyden: ende als<br />

de Priester onder de Misse <strong>het</strong> kindeken opt autaer<br />

staende begoste te wieghen ende te singen Eia, Eia, Eia<br />

etc. soo vinghen de kinderen voort mede aen elck zijne<br />

kindeken te wieghen ende Eia te singhen, maeckende<br />

daer benevens een groot gheluyt ende gheclanc met haere<br />

schellen, dat de gheheele kercke daer <strong>van</strong> vervult was:<br />

waer onder de Orghel op een sonderlinghe wyse was<br />

spelende, die <strong>het</strong> spel hielp vercieren".<br />

Het „eia, eia" komt nog in menig kerstlied voor. Opmerkelijk<br />

is ook de gewoonte om tijdens <strong>het</strong> zingen <strong>van</strong>.<br />

„Puer nobis nascitur" en „Dies est laetitiae" een wiegende<br />

beweging uit te voeren, zoals dit nog niet zo heel<br />

lang geleden in enkele Rijnlandse streken gebeurde.<br />

Sommige kerstliederen zijn regelrechte vertalingen uit<br />

<strong>het</strong> Latijn. Uit „Dies est laetitiae" ontstond „Het is een<br />

dach der vrolijcheyt". De melodie hier<strong>van</strong> komt o.a. voor<br />

in handschriften uit 's Gravenhage (15de eeuw), uit


142<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

Wenen (15de eeuw) en een manuscript <strong>van</strong> <strong>het</strong> Begijnhof<br />

to Amsterdam (17de eeuw); bovendien nog in talrijke<br />

liedboeken tussen 1539 en 1600. Geen wonder,<br />

dat deze melodie zo populair was; er gaat een aparte<br />

bekoring <strong>van</strong> uit.<br />

Men merkt, dat de Gregoriaanse modaliteit nog zuiver<br />

bewaard is. Dit geldt meestal ook voor die liederen,<br />

waarin <strong>het</strong> Latijn met de volkstaal gemengd is, en waar<strong>van</strong><br />

wij hier een zeer typisch voorbeeld geven:<br />

In dulci jubilo Sing<strong>het</strong> ende weset vro<br />

Al onse herten wonne Leit in presepio<br />

Dat lichtet als die sonne In matris gremio.<br />

Ergo merito, Ergo merito.<br />

Des sullen alle herten Sweven in gaudio.<br />

Hiertoe behoort ook:<br />

Ein kint geboren in Betlahem<br />

Verblidet alle Jerusalem<br />

Amor, amor!<br />

Quam dulcis est amor!<br />

(bij Hoffmann von Fallersleben) afkomstig <strong>van</strong> de hymne<br />

„Puer natus".<br />

Andere soortgelijke voorbeelden vindt men in „Dat<br />

scoonste Kint es ons gheboren" (met refrein „Deus<br />

terne piissime- ), „Kinder swijcht so moochdie horen",<br />

„Het was een maget utvercoren" en „Hij is <strong>van</strong> eene<br />

Maged geboren, Rex gloriae". Het Latijn beperkt zich<br />

hier tot een enkele uitroep of tot een refrein.<br />

Tot dit genre moet men eigenlijk ook de z.g. Kerstleysen<br />

rekenen. De aanduiding „leys" paste men vroeger zowel<br />

op geestelijke als wereldlijke gezangen toe, doch verreweg<br />

de meeste waren kerstzangen met de uit de Misliturgie<br />

overgenomen Griekse aanroep „Kyrie eleison"


HET GEESTELIJK LIED 143<br />

als refrein. Dit werd later verbasterd tot „Kyrieleis" en<br />

aan de slotlettergreep dankte <strong>het</strong> lied zijn speciale benaming.<br />

Eên der meest bekende is <strong>het</strong> nog vaak gezongen<br />

„Nu syt wellecome, Jesu lieven Heer".<br />

In een Frans kerstlied „Chantons tous a la naissance"<br />

wordt als refrein in de drie eerste strofen <strong>het</strong> „Kyrie"<br />

gebruikt, in de drie volgende <strong>het</strong> „Christe", dan weer<br />

driemaal „Kyrie" en in de slotstrofe „In excelsis Gloria".<br />

Het verband met de Mis-liturgie spreekt hier zeer duidelift<br />

uit. Niet alleen liturgie en kerstspel hebben veel tot 't<br />

ontstaan <strong>van</strong> <strong>het</strong> kerstlied bijgedragen, ook heel veel is<br />

te danken aan de fantasie en dichterlijke uiting <strong>van</strong> den<br />

gewonen man onder <strong>het</strong> yolk. En juist de meest ontroerende<br />

liederen zijn aan zijn kinderlijk gemoed ontsproten,<br />

want is <strong>het</strong> kerstfeest niet bij uitstek <strong>het</strong> feest voor<br />

de „eenvoudigen <strong>van</strong> hart"? Het beeld, dat zich daarbij<br />

voordoet, is echter zo verscheiden en uiteenlopend, dat<br />

wij om enig houvast te hebben tot een zekere indeling<br />

zullen overgaan. wij zullen de liederen onderscheiden<br />

volgens de gebeurtenissen die erin beschreven worden.<br />

1. De tocht naar Bethlehem<br />

„Maria die soude naer Bethlehem gaol." is een oud lied,<br />

waar<strong>van</strong> verschillende varianten bestaan en de melodie<br />

in <strong>het</strong> begin opvallende verwantschap vertoont met de<br />

„Dans der maegdekens". Eigenaardig is, dat in een der<br />

varianten telkens de persoon <strong>van</strong> St Caecilia opduikt:<br />

a) Sint Ciciliaantje moestede om watertje gaen.<br />

b) Sint Cecilia moest om water gaan.<br />

c) Cecilia kwam daer gegaen<br />

Al met haer handekens reine<br />

Zij sloeg haer oogen ten hemelwaert<br />

Als zij hoorde dat klein kindje weenen.<br />

d) En Sinter Cecilia kwam daar gegaan<br />

en zij vroege wat zullen wij maken, enz .


144<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

2. Aankondiging <strong>van</strong> de geboorte<br />

De engel komt <strong>van</strong> boven uit de locht.<br />

Ziet de engels op de velden.<br />

3. Aanbidding der herders<br />

De Heiland is geboren.<br />

Herders, hij is geboren.<br />

Herders hoe ontwaakt gij niet?<br />

Herderkens <strong>van</strong> buiten met trommels en met fluiten.<br />

0 Herders laet U bocxken en schaepen.<br />

Uit <strong>het</strong> laatste lied blijkt tevens, dat de herders ook<br />

muzikanten zijn: „Geeft soet gesang en wilt schalmey<br />

en fluyte niet vergeten". Sculls speelt de een op een<br />

„fluytjen, en ander op een moeseltjen" (doedelzak), en<br />

in „Hoe leit dit kindeken" zingen zij gezamenlijk een<br />

motet. Als of feranden brengen zij <strong>het</strong> kindeke Jezus<br />

een „teer kleyn lammetjen, boter, melk en saenen"<br />

(room), een ander maal drie eieren, een vetgemest lam<br />

en een vlaaiken.<br />

Wij bieden aan tot troost <strong>van</strong> uw verdriet<br />

Dit honingje, 0 Koningje,<br />

Met dees eykens met meykens omzet<br />

Zoet mannetje, een kannetje<br />

Melk met pruymtjes en peirtjens.<br />

Dergelijke taferelen zijn even nauwkeurig uitgewerkt<br />

als dit geschiedt op de doeken <strong>van</strong> de Vlaamse primitieven<br />

en later bij de schilders uit Rubens' school (Caspar<br />

de Crayer en Gerard Seghers bijv.). De liefde voor<br />

<strong>het</strong> detail en de voorkeur voor idyllische tafereeltjes<br />

schijnt een typisch Nederlandse karaktertrek to zijn en<br />

deze uit zich ook bijzonder in <strong>het</strong> kerstlied. Evenals de<br />

talrijke kersttaferelen <strong>van</strong> de Vlaamse schilderschool<br />

ons verplaatsen naar <strong>het</strong> dagelijkse leven en de eigen<br />

omgeving, zo geschiedt dit eveneens in <strong>het</strong> kerstlied.


HET GEESTELIJK LIED 145<br />

Door <strong>het</strong> thema <strong>van</strong> de aanbiddende herders treedt vat,<br />

zelf <strong>het</strong> pastorale element op de voorgrond en daaraan<br />

is misschien ook te danken de voorkeur voor de 6/8 maat,<br />

die verder - behalve bij <strong>het</strong> danslied - zo zeldzaam is.<br />

De de pastorale kenmerkende 6/8 maat komt oa. voor bij:<br />

„Herders, hrengt melk en soetigheyd" en „Herders, hij<br />

is geboren".<br />

4. Idyllische tafereeltjes en beschouwende liederen<br />

In deze liederen wordt niet zozeer de aandacht op <strong>het</strong><br />

wonder <strong>van</strong> de kerstnacht gevestigd, als wel op <strong>het</strong> eenvoudig<br />

menselijk gebeuren. Hetgeen allereerst tot ons<br />

spreekt is de armoede en koude, waarin <strong>het</strong> Kerstkind<br />

geboren werd. Door deze beschouwing wil de dichter in<br />

de eerste plaats medelijden bij ons opwekken. Bijv.:<br />

Hoe leit dit kindeken bier in de kou<br />

Ziet eens hoe alle zijn ledekens beven<br />

Ziet eens hoe dat <strong>het</strong> weent en krijt <strong>van</strong> rouw!<br />

En dan <strong>het</strong> bekende:<br />

Klein, klein jezuken<br />

Hoe hebt gij zoo'ne kou<br />

kom in mijn herte woven<br />

en maak daar eene schouw.<br />

Ook dit is een aardig tafereeltje, herinnerend aan een<br />

paneel <strong>van</strong> an onzer oude meesters:<br />

Maria was gezeten<br />

Met 't kindjen op den schoot<br />

Om pappeken te laten eten<br />

Gekookt met witte brood.<br />

Daar zat een ratteke<br />

Aan Jezus' pappeke!<br />

Maria maak <strong>het</strong> klaar<br />

Met dezen Nieuwejaar.


146<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

In een andere strofe wordt <strong>het</strong> Jezus-kind zo aanvallig<br />

mogelijk voorgesteld:<br />

Het heeft er twee oogskens zoo zwart als laget<br />

En twee blonde krullekens dat staat zoo net<br />

Het eet uit de panne en 't maakt hem niet vuil<br />

En viel op de steenen en 't had geen buil.<br />

strofe komt voor in twee verschillende liederen<br />

:s een kindetje geboren op aard" en „Wat is er te<br />

duen, zoo vroeg in 't seizoen". In <strong>het</strong> laatste lied beginnen<br />

- :n tegenstelling met koude en sneeuw, die volgens<br />

ons begrip onafscheidelijk met <strong>het</strong> kerstfeest verbonden<br />

zijn - de bomen reeds te groenen en de natuur te ontwaken.<br />

Tot de beschouwende liederen rekenen wij nog:<br />

Zoete jezus uitverkoren.<br />

Een kindeken zoo lovelik.<br />

Ons is gheboren een uutvercoren.<br />

Een seraphische tonge.<br />

Het laatste lied zingt men nu nog telken jare in de<br />

Plechelmuskerk te Oldenzaal. Volgens Jaap Kunst, die<br />

dit lied noteerde, werd <strong>het</strong> reeds in de 13de eeuw in<br />

Twente gezongen. De fraaie melodie laten wij hier<br />

volgen (vb. 24, blz. 147).<br />

Tot de idyllische liederen behoren ook de wiegeliederen<br />

en de liederen met wiegend refrein. Een mooi voorbeeld<br />

hier<strong>van</strong> is „Ons genaket die avontstar". Het is wederom<br />

een echt huiselijk tafereeltje, waarbij Maria <strong>het</strong> kind op<br />

haar schoot zet en <strong>het</strong> voor zijn „mondekijn root" kust,<br />

dan een bad bereidt, waarin <strong>het</strong> kindje met zijn hand<br />

plettert, zodat <strong>het</strong> water eruit spat. De betekenis <strong>van</strong><br />

<strong>het</strong> refrein „Susa ninna, susa noe" is moeilijk te achterhaien<br />

1 . Het is een typisch wiege-refrein evenals „suja<br />

kindje" of „Na na, na, kindeke teen, Ei zwijg toch stil,


ons<br />

HET GEESTELIJK LIED 147<br />

41<br />

Een kin . de' - lien zoo lo - ve - lick Is<br />

ge - bo - - ren heu - te. Van<br />

ee - ner jonk - vrouw zu - ver - lick: God<br />

4N .<br />

treust ons ar - me leu -<br />

ons dat kin - de - ke<br />

wa - ren wij al .. - le te - ma - le<br />

Voorbeeld 24<br />

ver-loorn.<br />

sus, sus! en krijt niet meer en „suyo suyo su - uit „Een<br />

alre lieffelicken een".<br />

5. Nieuwjaar<br />

Het verband, dat er tussen Kerstmis en Nieuwjaar gelegd<br />

words, blijkt uit vele Kerstliederen (o.a. uit „Maria<br />

was gezeten", zie p. 145). Daarom willen wij ook deze<br />

liederen hier behandelen, hoewel zij strikt genomen niet<br />

in deze rubriek thuis horen. Doch <strong>het</strong> kerst- en nieuwjaars-motief<br />

komen zelden gescheiden voor. Twee 15de<br />

eeuwse nieuwsjaarsliederen, waar<strong>van</strong> de dichters onbekend<br />

zijn, doch de melodieen bewaard bleven, leren ons<br />

1 Susa ninna is volgens <strong>van</strong> Duyse sus minneken -..,--_ stil kindje,<br />

bet komt ook voor in <strong>het</strong> Duits „Sausa minne, gotes minne".


148<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

dit reeds. Het zijn „Ontwaeckt, ghij Christen alle" en<br />

„Mit desen nieuwen jare", een lied dat in een Weens<br />

handschrift voorkomt en waar<strong>van</strong> de melodie tevens<br />

diende voor <strong>het</strong> inkeerlied „Ick wil mi gaen vertroosten<br />

in Jesus liden groot". De zeer oude melodie is ongetwijfeld<br />

<strong>van</strong> Gregoriaanse afkomst.<br />

6. Driekoningen<br />

Het meest bekend is <strong>het</strong> sterrelied: „Wij komen <strong>van</strong><br />

Oosten, wij komen <strong>van</strong> ver", dat thane nog op enkele<br />

plaatsen op <strong>het</strong> feest <strong>van</strong> Driekoningen door rondtrekkende<br />

en bedelende sterrezangers gezongen wordt. Het<br />

schijnt een overblijfsel <strong>van</strong> de dramatische kerstspelen te<br />

zijn. Speciaal in <strong>het</strong> Zuiden is deze gewoonte nog in<br />

twang. Ik maakte er o.a. te Nijmegen en te Maastricht<br />

kennis mee. Soms zijn de zangers fraai uitgedost en een<br />

<strong>van</strong> hen draagt dan een grote verlichte ster, andermaal<br />

trekken zij slechts met een armoedig kaarsje rond en<br />

zonder verkleding, terwiji <strong>het</strong> lied slecht verstaanbaar<br />

en soms ontzaglijk vals afgeraffeld wordt. Hier heeft<br />

men weer een voorbeeld, hoe een mooi gebruik in de<br />

loop der tijden degenereert.<br />

Een ander sterrelied werd <strong>het</strong> eerst door Hoffmann von<br />

Fallersleben aangehaald, nl. „Wij komen getreden met<br />

onze sterre". De tekst is echter zeer raadselachtig:<br />

Wij komen getreden met onze sterre<br />

Lauwerier de Cransio<br />

Wij zoeken Heer Jezus, wij hadden hem geerne<br />

Lauwerier de Knier<br />

Zijn Karel konings kinderen<br />

Pater bonne Franselijn<br />

jeremie.<br />

„Komi laat ons nu den geest verheffen, met den ingang<br />

<strong>van</strong> <strong>het</strong> nieuwe par" is eigenlijk een nieuwjaarslied, dat


HET GEESTELIJK LIED 149<br />

in <strong>het</strong> verdere verloop naar Driekoningen overgaat. Dan<br />

noemen wij nog:<br />

Dry koningen, groot <strong>van</strong> macht.<br />

Dry koningen, dry koningen, wij komen zoo ver.<br />

Wij komen alle drie uit vreemde landen, enz.<br />

Tenslotte de liederen, waarin beschreven wordt:<br />

7. De vlucht naar Egypte en de Kindermoord<br />

Liederen in dit genre zijn zeer sporadisch en <strong>van</strong> later<br />

datum. Poi Heyns vermeldt er een, waarin Josef door<br />

de engel vermaand wordt te vluchten. Het gaat echter<br />

nogal vrolijk toe: „Zij schrijdden op een ezeltje, <strong>van</strong><br />

falderalderiere"! „In <strong>het</strong> veld daar stond een harder"<br />

is <strong>het</strong> verhaal <strong>van</strong> Onnozele kinderen en de boze Herodes,<br />

die ook in andere kerstliederen wel eens voorkomt,<br />

o.a. in: „O Kerstnacht schooner dan de dagen". De<br />

melodie hier<strong>van</strong>, die vaak door toegevoegde kruisen en<br />

mollen verbasterd is, wordt door sommigen aan Dirk<br />

Sweelinck, den begaaf den zoon <strong>van</strong> Jan Pieterszoon<br />

toegeschreven; volgens anderen is zij <strong>van</strong> Italiaanse oorsprong.<br />

Men mag deze melodie voor schoon houden,<br />

<strong>van</strong> de ongekunstelde eenvoud en spontaniteit <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />

middeleeuwse lied is hier weinig meer te bespeuren.<br />

Wat de personen aangaat, die in <strong>het</strong> kerstlied een rol<br />

spelen, gaat de grootste aandacht natuurlijk naar bet<br />

kindeke Jezus uit. Naast vrome en nederige aanbidding<br />

<strong>van</strong> zijn goddelijke majesteit is deernis en medelijden<br />

met de armoede en ellende, waar<strong>van</strong> zijn aardse komst<br />

vergezeld gaat, <strong>het</strong> hoofdmotief. Uit de aangehaalde<br />

voorbeelden blijkt dit voldoende.<br />

Ook aan de maagd Maria is een ruime plaats toegedacht.<br />

De Maria-cultus had zich immers in de middeleeuwen<br />

zeer sterk ontwikkeld. Wat ons echter in de<br />

kerstliederen bijzonder opvalt is, dat Maria haar godde-


150<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

lijke waardigheid schijnt to hebben afgelegd en in haar<br />

rein menselijke gestalte voor ons staat. In haar eenvoud<br />

en vooral in haar moederlijke liefde spreekt zij blijkbaar<br />

meer tot <strong>het</strong> gewone yolk en de nederigen <strong>van</strong> geest.<br />

Sint Josef blijft meer op de achtergrond, hoewel hij in<br />

menig lied handelend optreedt. Hij is als <strong>het</strong> ware de<br />

personificatie <strong>van</strong> den zorgzamen huisvader, die stro in<br />

de kribbe legt, water gaat halen uit de toegevroren Leye,<br />

waarin hij met zijn toebaksdoze een gat geslagen<br />

heeft, enz.:<br />

en:<br />

Joseph werkt den heelen nacht<br />

en wascht de luyers in de gracht.<br />

Nu maekt hij vier, dan raept hij bout,<br />

want met den winter is <strong>het</strong> kout.<br />

St Jozef heeft met vlijt<br />

Al voor dien grooten Koning<br />

Een kribbeken bereid.<br />

Tenslotte spelen ook os en ezel hun stomme rol:<br />

Een os ende oec een eselkijn<br />

Verwermden den kinde die leden sijn.<br />

elders „aenbaden sy dat soete Kindekijn" of zij „conden<br />

niet gespreken doe Jezus in de cribben lach, doe lieten<br />

si haer eten".<br />

Dan zijn er nog vele liederen, die in verband staan met<br />

speciale kerstgebruiken en waarbij de band met <strong>het</strong><br />

eigenlijk Kerstfeest dus tamelijk los is. Het zijn de z.g.<br />

bedel-, Neil- en nieuwjaarsliederen.<br />

In menig lied worden wij er aan herinnerd, dat <strong>het</strong> Kerstfeest<br />

in talrijke gebruiken op een heidense oorsprong<br />

wijst. Het christelijke feest is n.l. samengesmolten met<br />

<strong>het</strong> oud-germaanse Joelfeest of Midwinterfeest, waarop


HET GEESTELIJK LIED 151<br />

de overgang <strong>van</strong> de herfst naar de winter en <strong>het</strong> begin<br />

<strong>van</strong> <strong>het</strong> nieuwe jaar werd herdacht. Vol verwachting<br />

zag de boer <strong>het</strong> nieuwe jaar tegemoet en uit de stand <strong>van</strong><br />

<strong>het</strong> weer berekende hij of <strong>het</strong> een vruchtbaar, jaar zou<br />

worden.<br />

Helder en klaar de heilige nacht<br />

Maakt op een vruchtbaar jaar bedacht;<br />

Kerstmis vochtig en nat<br />

Ton en schuur dan niets bevat;<br />

Kerstmis nieuwe maan<br />

De vruchten komen aan.<br />

Ook <strong>het</strong> schieten en klokluiden, zowel als <strong>het</strong> vuurwerk<br />

afschieten op Oudejaarsavond en <strong>het</strong> ontsteken <strong>van</strong><br />

kerstvuren danken hun ontstaan aan de gebruiken bij<br />

<strong>het</strong> Joelfeest. Het zijn meest symbolen in verband met<br />

de vruchtbaarheidsritus. Tevens toonde men zijn dankbaarheid<br />

voor de verkregen weldaden en een voorspoedig<br />

gewas door <strong>het</strong> brengen <strong>van</strong> winteroffers.<br />

Sommige kerstliederen blijkt 'n zeer lang leven beschoren<br />

te zijn. Dit is misschien mede te danken aan <strong>het</strong> feit,<br />

dat zij in de kerk en in huis gezongen werden. Dit is b.v.<br />

nog <strong>het</strong> geval met „Nu sijt wellecomen" en „Er is een<br />

roos ontsprongen". Het laatste lied, <strong>van</strong> zeer oude datum,<br />

kan men nu nog zowel in de Protestantse als de Katholieke<br />

kerken horen zingen. Waarom andere liederen,<br />

die minstens even mooi zijn, vergeten worden, zal wel<br />

altijd een raadsel blijven. Wij zullen niet ontkennen, dat<br />

er oak in later eeuwen mooie en stemmige liederen zijn<br />

ontstaan, die met recht populair werden, doch de eenvoud,<br />

tederheid en poezie <strong>van</strong> <strong>het</strong> middeleeuwse kerstlied<br />

is zelden geevenaard en nooit overtrof fen.


13<br />

Paasliederen. Marialiederen.<br />

Liederen met mystieke inhoud.<br />

DE LIEDEREN, WELKE DE GEBEURTENISSEN ROND<br />

<strong>het</strong> Paasfeest bezingen, zijn lang zo talrijk niet als de<br />

kerstliederen. Terwijl aan <strong>het</strong> kerstgebeuren hele bundels<br />

en liedboeken gewijd zijn, is dit met Paasliederen nimmer<br />

<strong>het</strong> geval geweest. Een uitzondering is misschien de<br />

bundel „Passi, Paesch en Pinxtergezangen" te Amsterdam<br />

gedrukt bij Crayenschot ( zonder jaartal), doch<br />

hierin bevinden zich tevens nog liederen op de mysterien<br />

<strong>van</strong> de rozenkrans, wereldlijke liederen enz.<br />

1k wil hier de meest bekende liederen even de revue<br />

laten passeren. „Ik zag den Heere <strong>van</strong> 't Hemelrijk"<br />

beschrijft de blijde intocht te Jeruzalem en<br />

hoort dus op Palmzondag thuis. „'t Was op een Witten<br />

Donderdag" handelt over <strong>het</strong> laatste avondmaal en <strong>het</strong><br />

Iijden en sterven <strong>van</strong> Christus, met „Van minnen ben<br />

is dus ghewont" behoort 't tot de passieliederen. Tot de<br />

passieliederen kan men tevens rekenen „Ic wil mi gaen<br />

vermeyden, In Jezus liden groot", waarin Christus' kruis<br />

vergeleken wordt met een struik, waaraan rozen bloeien:<br />

Hi liet die open rose<br />

Aent cruce hangen soe root<br />

Haer blaederkens liet si risen<br />

Die nachtegaal bleef <strong>van</strong> minnen doot.


HET GEESTELIJK LIED 153<br />

Een ander Passielied heeft dezelfde strekking, doch<br />

<strong>het</strong> kruishout wordt hier beschouwd als de Meiboom:<br />

Die lieve coele mey is ons ontdaen<br />

Ic sie dat cruce so hoghe staen.<br />

De echte jubelende Paastoon weerklinkt in: „Nu laat ons<br />

alien vrolijk zijn" en „'t Is Paschen, 't is feeste". Het<br />

zijn echter liederen in latere eeuwen ontstaan, zoals ook<br />

uit de grote-terts-toonsoort blijkt.<br />

Hoogst merkwaardig is <strong>het</strong> lied „Op eenen Drykoningen<br />

avond" om <strong>het</strong> verband dat hierin tussen Kerstmis en<br />

Pasen wordt gelegd, want Maria Magdalena rust hier<br />

op <strong>het</strong> graf <strong>van</strong> haar Heer. In <strong>het</strong> „Devoot ende profitelijck<br />

boecxken" komt reeds een lied voor <strong>van</strong> Maria<br />

Magdalena, waarin beschreven wordt, hoe zij na de verrijzenis<br />

een bezoek bracht aan Jezus' graf. In vele opzichten<br />

bestaat er overeenkomst met <strong>het</strong> eerstgenoemde<br />

lied. In dit laatste lied is er sprake <strong>van</strong> de wijn (Jezus'<br />

bloed), die uit vijf rivieren ( zijn wonden) vloeit:<br />

„Heere Jezus die schonk er de wijn".<br />

In verband hiermee staat waarschijnlijk deze strofe uit<br />

<strong>het</strong> lied <strong>van</strong> Driekoningenavond:<br />

Zij trokken Heer Jezus den nagel<br />

En zij schonken Maria den Wijn<br />

Zij speelden op de vier orgeltjes, ja orgeltjes<br />

„Gloria moet Deezeke zijn!"<br />

Het meest bekende Paasiied is „Christus is opgestanden".<br />

Zoals bekend, is <strong>het</strong> lied afkomstig <strong>van</strong> de Paassequentie<br />

„Victimae paschali", die sinds onheuglijke<br />

tijden in de Paasliturgie <strong>van</strong> de R.K. kerk gezongen<br />

wordt.<br />

Er zijn twee verschillende versies <strong>van</strong> bekend, die on-


154<br />

BLOEITLIDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

danks sterke afwijkingen toch oak punten <strong>van</strong> overeenkomst<br />

bezitten, towel in tekst als melodie. De oudste<br />

versie is ook in Duitsland door de eeuwen heen zeer<br />

verbreid geweest. J. Bassart heeft de melodie reeds ±<br />

1430 gebruikt als tenor <strong>van</strong> een driestemmig „O Christ<br />

ist erstanden". De hoofdtonen <strong>van</strong> deze tenor vinden<br />

wij terug in onze melodie.<br />

Vele Marialiederen zijn ontleend aan Latijnse hymnen<br />

met behoud <strong>van</strong> de Gregoriaanse melodie. Zo bijv. „Laet<br />

ons mit hogher vrolicheit" (afkomstig <strong>van</strong> „Ave maris<br />

stella") en „Ghegroet so si di maget sod". Beide melodieen<br />

bezitten de onvervalste dorische toonsoort. Evenals<br />

<strong>het</strong> schone lied „Fonteine, moeder, maget reine", dat in<br />

de lydische toonsoort staat, zijn <strong>het</strong> lofzangen ter ere<br />

<strong>van</strong> de Moedermaagd. In andere liederen worden gebeur<br />

tenissen uit Maria's leven verhaald. „Schoon boven alle<br />

schoone" is <strong>het</strong> verhaal <strong>van</strong> de smarten <strong>van</strong> Jezus' moeder<br />

aan <strong>het</strong> kruis, to beschouwen als een pendant <strong>van</strong><br />

<strong>het</strong> „Stabat mater". In <strong>het</strong> naleve „In <strong>het</strong> steedetje <strong>van</strong><br />

Nazareth" wordt de Annuntiatie bezongen. Maria, volgens<br />

dit lied eerst veertien jaar oud, woont in een „huizeken<br />

kleine, zoo arme ende onbedekt". Als Naar de<br />

blijde boodschap bereikt, is zij vol vrees: „Wel, Engel,<br />

hoe zoude dat kunnen zijn?", doch deze antwoordt:<br />

„door den kracht <strong>van</strong> den Heiligen Geest, Maagdetjen,<br />

weest toch niet bevreesd: Wilt U consent maar geven".<br />

De melodie, welke J. Pollmann hierbij geeft, staat duidelijk<br />

in a grote terts en heeft 3/4 maat. Uit de tekst<br />

blijkt echter, dat deze nog al ver terugreikt. Het is<br />

daarom mogelijk, dat deze melodie in de plaats gekomen<br />

is <strong>van</strong> een oudere oorspronkelijke.<br />

Maria Boodschap blijkt ook <strong>het</strong> thema <strong>van</strong> een lied <strong>van</strong><br />

Tonis Harmansz in „Een suverlick Boecxken".


HET GEESTELIJK LIED 155<br />

Voor sommige Marialiederen werden bekende wereldlijke<br />

melodieen gebruikt, een verschijnsel, dat helemaal<br />

niet ongewoon is, maar hier toch gereleveerd moet worden.<br />

Men mag echter niet alles tot de contrafacten rekenen,<br />

omdat de nagedichte tekst in de meeste gevallen<br />

niets met de oorspronkelijke heeft uit te staan. De gedichten<br />

zijn pasklaar gemaakt voor een bepaalde melodie,<br />

die bijzonder in de smaak viel bijv.: „God groet U<br />

zuivre bloeme, Maria Maged fijn" op de wijze <strong>van</strong> „Die<br />

winter is verganghen" (Thysius Luitboek ± 1600),<br />

„Maria coninghinne" op „Ic sie des morghensterre" en<br />

„Der suverlicster reynre maecht" op een minder bekende<br />

melodie in de dorische modus „'t Liefste wig heeft my<br />

versaect".<br />

Het lied „Ic heb ghejaecht mijn leven lanc" mag hier<br />

niet onvermeld blijven. Jan Brugman uit hierin zijn liefde<br />

voor de hemelse Jonkvrouwe, die hij hiernamaals hoopt<br />

te aanschouwen, doch tegelijkertijd beklaagt hij zijn<br />

zondig leven: „Ick bin verdoolt op deser jacht, die werelt<br />

heeft my ghelogen". Dit lied is in zijn oprechte eenvoud<br />

een prachtig voorbeeld <strong>van</strong> Maria-devotie.<br />

Later heeft men vele Marialiederen „verchristelijkt". Dit<br />

streven werd vooral door de reformatie aangemoedigd.<br />

Muzikaal, noch poetisch gaf dit veel moeilijkheden: in<br />

de plaats <strong>van</strong> Maria werd nu Christus gesteld. Hans<br />

Sachs, de bekende meesterzanger heeft aldus „Maria<br />

zart <strong>van</strong> edler art" omgewerkt tot „O Jezus zart von<br />

neuer art". Evenzo deed hij met: „Dick Frau vom hymmel<br />

ruff ich an".<br />

De geestelijke liederen door Hoffmann von Fallersleben<br />

als „Leder der minnenden Seele" aangeduid, zijn voor<br />

<strong>het</strong> grootste deel door kloosterlingen gedicht en getoonzet.<br />

De ingewikkelde strofenbouw en de grote rijmvaar-


156<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

digheid steken wel eens of tegen de eenvoud <strong>van</strong> de<br />

echte volkspoezie. De melodie is ook vaak kunstiger,<br />

doch mist daardoor de ongerepte natuurlijkheid <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />

<strong>volkslied</strong>.<br />

Hetgeen vooral opvalt is, dat de melodie veel meer<br />

melismen vertoont, dan gewoonlijk <strong>het</strong> geval is. Hoe<br />

deze melismatiek soms tot een overdaad kan voeren, die<br />

in ons <strong>volkslied</strong> misplaatst is, leren ons de volgende<br />

voorbeelden (vb. 25, blz. 157).<br />

Andere melodieen uit de 14de en 15de eeuw zijn nog<br />

streng syllabisch, zoals „Mijn hert dat is in lijden" en<br />

„Wildi hooren <strong>van</strong> Jezus' woorden", beide op wereldlijke<br />

melodieen gezongen. Of wel zij vertonen slechts<br />

melismen op de slotlettergrepen <strong>van</strong> de halve strofe.<br />

Hierbij enkele voorbeelden, waarbij de gecursiveerde<br />

lettergreep de plaats aanduidt, waarop de melismatische<br />

toonfiguur gezongen wordt:<br />

a) Midden in den hemel, dair schijnt een licht 't is Clair.<br />

b) Men Vint er also menich siel, omtrent heer Jhesum<br />

staen.<br />

c) Maria saert, <strong>van</strong> edler aert, Een rose boven alle<br />

doren. Du hebste met macht wederomgebracht.<br />

Dat langen tijd was verloren.<br />

d) Loven so wilt den Heere. Hierusalem talder tijd<br />

Wilt loven en gheven hem eere. 0 Syon ghebenedijt.<br />

De voornaamste bronnen voor dit soort geestelijke liederen<br />

zijn de beide door Hoffmann von Fallersleben en<br />

Baumker uitgegeven 15de eeuwse manuscripten: „Een<br />

devoot ende profitelijck boecxken" (Antwerpen 1539)<br />

en Theodotus' „Paradijs der Geestelijcke Lofzangen-<br />

(1621 ):<br />

Dikwijls is niet met volstrekte zekerheid uit to maken,<br />

of de wereldlijke of de geestelijke versie <strong>het</strong> oorspron-


coos<br />

Voorbeeld .25<br />

HET GEESTELIJK LIED 157<br />

... .. kijns root sin . - ne<br />

Uit: „Die lelykins wit"<br />

kelijke is. Vergeestelijkingen zijn bijv. „Van liefden comt<br />

groot lijden" en „Adieu natuurlijk leven mijn".<br />

De vermenging <strong>van</strong> Latijn en volkstaal, zoals wij die<br />

bij <strong>het</strong> kerstlied hebben ontmoet, komt hier ook een<br />

enkele maal voor:<br />

Omnes nu laet ons Bode loven<br />

Deum celestem <strong>van</strong> hier boven,<br />

Qui non adorat, Hi is verschoven cotidie<br />

Hi is <strong>van</strong> eenre maget geboren, rex gloriae.<br />

Dit lied stamt uit 1400 en wordt aangetrof fen in een<br />

tweestemmige bewerking, waarbij de vele parallelle<br />

kwarten nog de invloed verraden <strong>van</strong> de oude Organumtechniek.<br />

Geheel apart staan de geestelijke liederen met een bewust<br />

naleve, kinderlijke toon, zoals <strong>het</strong> bekende „Neer<br />

Jezus heeft een hofken" en <strong>het</strong> idyllische „Van Jezus<br />

en Sint Janneken".<br />

In <strong>het</strong> eerste lied worden de verschillende deugden met<br />

bloemen vergeleken, „Maar d' allerschoonste beste bloem<br />

al in dat hof, Dat was den Here Jezus zoet, dus zij hem<br />

lof". Het is dus een echt allegorisch lied, evenals „Ic<br />

dronc soe gaerne den zueten most" en „Christe, waer<br />

achtig pelicaen".


14<br />

Het polyfoon bewerkte <strong>volkslied</strong>.<br />

Richtlijnen voor de harmonisatie.<br />

Moderne bewerkingen.<br />

OP DE VERHOUDING VOLKSLIED EN POLYFONIE IS<br />

reeds enige malen licht geworpen, o.a. door Bukofzer,<br />

<strong>van</strong> den Borren en Lenaerts.<br />

Eerstgenoemde wijdde in „The Musical Quarterly"<br />

(Jan. 1940) een artikel aan de oudste vormen <strong>van</strong> polyfonie,<br />

die bij <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> gebruikt zijn. Hij haalt hierbij<br />

voorbeelden aan uit IJsland, Noord-Engeland en Wales<br />

en toont <strong>het</strong> verband aan, dat er bestaat tussen de<br />

<strong>volkslied</strong>bewerkingen en de liturgische muziek, die op<br />

dezelfde vormen als gymel, ductus, rondo en faux-bourdon<br />

is toegepast.<br />

In <strong>het</strong> z.g Mondsee-Liederhandschrift ( ± 1390) vinden<br />

wij reeds <strong>volkslied</strong>eren met begeleiding <strong>van</strong> de Pommert<br />

1 opgetekend naast responsorieliederen, waarbij<br />

twee solisten of een solist en koor elkaar afwisselen, en<br />

gewone duetten en terzetten in een eenvoudig contrapunct.<br />

Bij Oswald von Wolkenstein (1377-1445), den laatsten<br />

minnezanger, zijn de meerstemmige liederen reeds groter<br />

in aantal dan de 6én-stemmige. Het lied „Grasselick lif<br />

war hef ick dick verloren", dat hem wordt toegeschreven,<br />

1 Voorloper <strong>van</strong> de fagot.


AANHANGSEL 159<br />

Wy lief lick is der mey be -vaen<br />

Voorbeeld 26<br />

moet echter blijkens de tekst <strong>van</strong> Dietse origine zijn.<br />

In de „Codex cartaceus" M 222 C 22 <strong>van</strong> Straatsburg<br />

komen reeds enige oud-Nederlandse meerstemmige<br />

<strong>volkslied</strong>eren voor, waar<strong>van</strong> an door de Coussemaker<br />

is medegedeeld. Het is <strong>het</strong> <strong>van</strong> Egidius de Rhenis afkomstige<br />

„Wy lieflick ys der mey" met zeer corrupte<br />

tekst. Volgens <strong>van</strong> den Borren, die een aparte studie<br />

aan bovengenoemd manuscript wijdde, moeten ook de<br />

volgende liederen tot de Nederlandse gerekend worden:<br />

Al eerbaerheit weinsch is vort. (3 stemmig )<br />

Herte mi. (2 stemmig )<br />

Ick sach den meygen. (3 stemmig )<br />

0 zi mi. (2 stemmig )<br />

In <strong>het</strong> Lochaimer-Liederbuch, dat ons een juiste blik<br />

verschaft op de polyfone Duitse liedkunst omstreeks<br />

1450, komt ook een Nederlands lied voor, aan<strong>van</strong>gend<br />

als in vb. 26, blz. 159, en begeleid door de zwevende<br />

contrapunctiek <strong>van</strong> tenor en contra-tenor (instrumentaal<br />

).<br />

Zowel Isaac, Kotter en Obrecht als Hofhaimer hebben<br />

„Ein frälich wesen" (soms: vroelick, vrolick of vraulick)<br />

meerstemmig behandeld; de laatste o.a. als orgelparaphrase.<br />

Het is niet met zekerheid uit to maken of dit<br />

thema <strong>van</strong> Duitse of Nederlandse origine is, in ieder<br />

geval werd <strong>het</strong> met opvallende voorliefde door onze<br />

componisten behandeld, want behalve de genoemde<br />

lieten ook Mattheus Pipelare, Johan Ghisling, Jac. Barbireau<br />

en Pierre de la Rue zich door dit lied inspireren.


160<br />

BLOEITIJDPFIRK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

Bovendien komt <strong>het</strong> nog voor_ in een handschrift <strong>van</strong><br />

Doornik (1511 ), <strong>van</strong> Munchen (1516), in „Trium vocum<br />

carmina" (1538) en Petrucci's „Odhecaton", enz. 1.<br />

„Mn hert heeft altyt verlanghen" is eveneens zeer verspreid<br />

en wordt aan Pierre de la Rue toegeschreven. Het<br />

is <strong>het</strong> enige Nederlandse lied, dat voorkomt in de fraaie<br />

liedboeken <strong>van</strong> Margareta <strong>van</strong> Oostenrijk, in wier dienst<br />

de la Rue kapelmeester was. Een èènstemmige notatie<br />

<strong>van</strong> dit lied komt niet voor, zodat <strong>van</strong> Duyse de melodie<br />

heeft afgeleid <strong>van</strong> de Superius.<br />

Tot de zeer populaire melodieen, die bij voorkeur meerstemmig<br />

werden getoonzet, rekenen wij ook „Tandernaken".<br />

Het „Odhecaton" <strong>van</strong> Petrucci bevat hier<strong>van</strong><br />

zelfs drie bewerkingen, nl. die <strong>van</strong> Obrecht, Agricola en<br />

Lacipida. Bij den laatsten componist mag men om de<br />

beweeglijkheid <strong>van</strong> cantus en tenor een instrumentale<br />

uitvoering veronderstellen. Verder bestaan er nog zes<br />

luitbewerking en door verschillende componisten en<br />

twee orgelbewerkingen <strong>van</strong> Paul Hofhaimer. „Tandernaken"<br />

was zonder twijfel een zeer geliefde danswijs,<br />

ook ver over onze grenzen. De beginregel komt trouwens<br />

ook voor in een Quodlibet, uitgegeven door Prof. Dr J.<br />

Wolf in „25 driestemmige oud-Nederlandse liederen".<br />

Andere bronnen voor de kennis <strong>van</strong> <strong>het</strong> Nederlandse<br />

polyfone <strong>volkslied</strong> zijn <strong>het</strong> „Duytsch Musyckboek" <strong>van</strong><br />

1572 en de verschillende „Musyck-boexkens", welke<br />

Tielman Susato achtereenvolgens <strong>het</strong> licht deed zien<br />

„ den Tenor altyt houdende die weise <strong>van</strong> gemeyne<br />

bekende liedekens" en bedoeld „om singen en to speelen<br />

op diversche instrumenten".<br />

Doch in vergelijking met de enorme bloei en de onbegrensdheid<br />

<strong>van</strong> <strong>het</strong> repertoire <strong>van</strong> <strong>het</strong> gewone <strong>volkslied</strong><br />

1 Zie verder hierover „Het leven en de composities <strong>van</strong> Jacobus<br />

Barbireau" door Dr J. du Saar.


AANHANGSEL 161<br />

in de 15de en 16de eeuw is de oogst vrij gering te noemen.<br />

Voelden onze componisten zich er boven verheven<br />

op <strong>het</strong> lied <strong>van</strong> „the man in the street" te componeren,<br />

of hadden zij hier hoegenaamd geen belangstelling voor?<br />

Het eerste zeer zeker niet, want <strong>het</strong> is toch bekend<br />

genoeg, dat onze meesters hun Missen componeerden<br />

op bekende volkswijsjes als cantus firmus. Soms dienden<br />

daartoe buitenlandse melodieen ( o.a. <strong>het</strong> L'homme armê-<br />

=fief, door bijna elke componist <strong>van</strong> naam gebruikt tot<br />

aan Palestrina toe), maar ook inheemse wijzen werden<br />

toegepast.<br />

Zo bestaan er Missen op: „Ic seg adieu", „Een meisken,<br />

dat te werven staet" en ,,Mijn liefkens brun ooghen".<br />

Dat de afstand tussen de Mis.-tekst en <strong>het</strong> frivole lied<br />

wel eens erg groot is, daarover bekommerde men zich<br />

niet.<br />

Dr R. Lenaerts haalt in zijn uitvoerig werk „Het Nederlandsch<br />

polifonies lied in de 16de eeuw" enige redenen<br />

aan om te verklaren, waarom <strong>het</strong> aantal in onze taal<br />

geschreven liederen zo gering is. Hij wijt dit aan de<br />

omstandigheid, dat de meeste beroemde componisten in<br />

<strong>het</strong> buitenland vertoefden en daar dus weinig succes<br />

zouden hebben met een compositie in hun moedertaal.<br />

Wij willen niet ontkennen, dat dit inderdaad wel zijn<br />

invloed gehad zal hebben, doch waarom is de oogst <strong>van</strong><br />

meesters als Pierre de la Rue, H. Waelrant en M. Pipelare,<br />

die toch hun gehele leven in hun vaderland verbleven,<br />

zo onbeduidend? Er moet wel veel verloren zijn<br />

gegaan, <strong>het</strong>geen o.a blijkt uit een schriftelijke verklaring,<br />

dat Agricola „verschillende liederen in onze taal kunstig<br />

voor vier stemmen heeft gecomponeerd'', terwiji hier<strong>van</strong><br />

tot dusverre slechts een bekend is.<br />

Orlando di Lasso verklaart zêlf in een voorrede bij een<br />

bundel Duitse liederen (1567), dat hij <strong>het</strong> meerstemmig


162<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

wereldlijk lied op Nederlandse tekst eveneens heeft beoefend.<br />

Doch ook hier<strong>van</strong> is geen spoor meer te vinden.<br />

Dat men de moed echter niet moet opgeven, bewijst de<br />

ontdekking <strong>van</strong> een manuscript in de kathedraal <strong>van</strong><br />

Segovia met niet minder dan veertig Nederlandse liederen,<br />

waaronder zestien <strong>van</strong> Obrecht. Een tiental hier<strong>van</strong><br />

zijn reeds door Prof. Smijers uitgegeven in de derde<br />

bundel <strong>van</strong> <strong>het</strong> verzamelwerk „Van Ockeghem tot Sweelinck".<br />

Doch, zoals zo dikwijls gebeurde in composities<br />

uit die tijd, zijn alleen maar de beginregels aangegeven.<br />

De rest ontbreekt en is in dit geval ook niet in andere<br />

bronnen te achterhalen. Zo zijn deze werken wel interessant<br />

voor de muziekwetenschap, doch voor de praktijk<br />

zijn ze <strong>van</strong> geen waarde zolang men de teksten niet<br />

volledig terugvindt. Een bijzonderheid in deze werken<br />

<strong>van</strong> Obrecht is, dat hij dikwijls de driedelige maatsoort<br />

toepast en ook de homofonie niet versmaadt.<br />

Wanneer wij ons enigszins verdiepen in de meerstemmige<br />

bewerkingen, die verschillende componisten op onze<br />

<strong>volkslied</strong>eren hebben gemaakt, dan doen zich direct in<br />

<strong>het</strong> oog lopende parallellen voor. De oorspronkelijke<br />

melodie ligt bijna altijd in de tenor, ofwel geheel onveranderd,<br />

zij <strong>het</strong> door rusten in stukjes onderverdeeld,<br />

ofwel door allerlei toonfiguren opgesierd en verlengd.<br />

De behandeling <strong>van</strong> de cantus firmus wijst op de Mistechniek,<br />

doch uit <strong>het</strong> gebruik <strong>van</strong> eenvoudige en canonische<br />

imitatie en de toepassing <strong>van</strong> een nieuw motief<br />

voor elk onderdeel blijkt heel duidelijk de invloed <strong>van</strong><br />

<strong>het</strong> Motet.<br />

In de tweede helft <strong>van</strong> de 16de eeuw begint ook de<br />

homofonie zijn intrede te doen. Wij vinden hier<strong>van</strong> enige<br />

sprekende voorbeelden in „Een Duytsch Musyckboeck",<br />

o.a. „Altijt so moet is treuren" <strong>van</strong> Servaes <strong>van</strong> der


AANHANGSEL 163<br />

Muelen en „Al hadden w4 vijfenveertich bedden" <strong>van</strong><br />

Joan de Latre.<br />

De vraag of een componist op een eigen thema bouwde,<br />

dan wel op een bestaande melodie is in vele gevallen niet<br />

met volstrekte zekerheid te beantwoorden. In vele gevallen,<br />

waarbij men de melodie elders niet aantreft, kan<br />

men toch uit de bewerking <strong>van</strong> de eenvoudige melodische<br />

lijn met enige zekerheid besluiten, dat een bestaande<br />

volksmelodie tot grondslag heeft gediend.<br />

Volgens Lenaerts is dit met absolute zekerheid <strong>het</strong> geval<br />

met ,,Mins liefkens brun oghen", „Een venus dierken"<br />

en ,,Mijn hert heeft altyt verlanghen". Wij zouden hieraan<br />

willen toevoegen „Hoort wel ons bedrijf", „En<br />

meysken was vroeg opgestaen", „'t Meisken was jonc",<br />

„Ghij sijt die werste boven all", „Ghelyc de Mey" en<br />

„Int groene".<br />

Eerst na 1500 beginnen de componisten zich langzamerhand<br />

<strong>van</strong> de bestaande melodieên vrij te maken. De<br />

uitnodiging <strong>van</strong> Tielman Susato om nieuwe teksten te<br />

dichten, bracht trouwens mede, dat men hierbij ook<br />

nieuwe muziek moest componeren. Sommige verhalende<br />

en drinkliederen als „Een ghilde ient" en „Lecker beet-g<br />

en" zijn ook als zodanig te beschouwen, evenals <strong>het</strong><br />

zesstemmige „Ic sou studeren in een hoeck" <strong>van</strong> Ludovicus<br />

Episcopus, waarin allerlei straatroepen zijn weergegeven.<br />

Deze vallen dus zeker buiten <strong>het</strong> genre. Er<br />

bestaan reeds aanwijzingen om een oorspronkelijke<br />

volksmelodie te veronderstellen wanneer:<br />

a) de compositie dateert <strong>van</strong> \TO& 1500;<br />

b) de tekst door verschillende componisten is bewerkt;<br />

c) de tekst voorkomt in <strong>het</strong> Antwerps Liedboek, zodat<br />

dit wijst op een zekere populariteit;<br />

d) wanneer de melodie overeenkomst met de cantus<br />

firmus uit een gelijknamige Mis;


164<br />

BLOEITIJDPERK NKDERLANDSE VOLKSLIED<br />

e) wanneer de tekst in een vertaling voorkomt;<br />

f) wanneer de tenor lange notenwaarden heeft en een<br />

eenvoudig rhythme.<br />

Wanneer men êên of meer <strong>van</strong> deze voorwaarden heeft<br />

vastgesteld, blijkt <strong>het</strong> nog zeer moeilijk de oorspronkelijke<br />

vorm <strong>van</strong> de melodie te achterhalen. Vooral in de werken<br />

na ± 1550 komt de melodie slechts zelden ongeschonden<br />

te voorschijn. De melodie kan worden verlengd<br />

of verkort, gevarieerd of gewijzigd in rhythme enz. Wanneer<br />

men echter vergelijkt hoe verschillende bestaande<br />

volksmelodieen in <strong>het</strong> polyfoon verband zijn opgenomen,<br />

dan levert dit weer aanwijzingen op voor die gevallen,<br />

waarbij de oorspronkelijke melodie verloren is gegaan.<br />

Een tenor in lange notenwaarden en met een eenvoudig<br />

rhythme vinden wij bijv. in „Tandernaken", <strong>het</strong> driestemmige<br />

„Weet ghy" <strong>van</strong> Ghisling en „Ric Got, wie sal<br />

is clagen", geheel overeenstemmend met de melodie uit<br />

de Souterliedekens.<br />

Doch wat te beginnen wanneer de melodie nu eens in<br />

de superius, dan weer in alt of tenor ligt en bovendien<br />

opgesmukt wordt door allerlei tussenfiguren? Het geval<br />

is dan vrijwel hopeloos, tenzij men beschikt over verschillende<br />

bewerkingen op eenzelfde thema. Dat deze<br />

geen zeldzaamheid zijn, is reeds uit <strong>het</strong> voorgaande gebleken.<br />

Wij voegen aan de genoemde voorbeelden<br />

nog toe:<br />

„Alle myn ghepeys" in:<br />

a) Duytsch Musyckboeck 4 st. Clemens non Papa.<br />

b) Liber Musicus 2 st. Jan Verdonck<br />

c) Tricinia 3 st. Anonym.<br />

„Ic treure":<br />

a) 5 st. Carolus Souliaert.<br />

b) 3 st. Tricinia


AANHANGSEL 165<br />

„Ic seg adieu":<br />

a) 4 st. Ludovicus Episcopus.<br />

b) 4 st. Renaldus de Melle.<br />

„Mijn liefkens Brun ooghen":<br />

a) 3 st. anonym (in de bundel <strong>van</strong> Wolf).<br />

b) 5 st. Benedictus Ducis.<br />

c) 6 st. Jorius Venders.<br />

„In mijnen sin":<br />

a) Josquin des Pres.<br />

b) Busnois.<br />

c) Heinric Isaac 4 st. (Duitse vertaling).<br />

„Scon lief":<br />

a) Jacobus Barbireau 3 stemmig.<br />

b) Obrecht 4 st. Kyrie Schoen lief.<br />

c) Obrecht 4 st. Sanctus (Missa carminum).<br />

d) Kotter (luitbewerking ).<br />

Niet altijd bezitten de gelijknamige werken verwantschap<br />

met elkaar. Doch meestal is dit wel <strong>het</strong> geval en<br />

door onderlinge vergelijking kan men dan de melodie<br />

op <strong>het</strong> spoor komen.<br />

Als een voorbeeld <strong>van</strong> een dergelijke reconstructie laat<br />

ik hier een tot nu toe onbekende melodie volgen, die <strong>het</strong><br />

in schoonheid zeker niet behoeft of te leggen tegen meet<br />

populaire confraters (vb. 27, blz. 167).<br />

Het is natuurlijk niet gezegd, dat dit de oorspronkelijke<br />

vorm <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> is geweest. Twijfelpunten blijyen<br />

er altijd bestaan en de interpretatie bligt subjectief.<br />

Het gaat er tenslotte om de meest tvaarschijnlyke vorm<br />

te vinden. Maar is de interpretatie, die aan <strong>het</strong> „Devoot<br />

ende profitelijck boecxken" gegeven wordt, wel altijd<br />

de juiste, en zijn niet heel veel <strong>volkslied</strong>eren door de loop<br />

der tijden vervormd, eer zij voor <strong>het</strong> eerst werden opgeschreven<br />

of gedrukt?<br />

Dat vele <strong>van</strong> onze <strong>volkslied</strong>eren ook buiten de lands-


166<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

grenzen in zwang waren en ook als Nederlands bekend<br />

stonden, behoeft ons niet to verwonderen, gelet op de<br />

nauwe culturele band welke ons toen met deze gewesten<br />

verbond. Men moet daarbij niet vergeten, dat de meeste<br />

<strong>van</strong> onze musici hun werkkring in <strong>het</strong> buitenland zochten<br />

en vonden. Ook daardoor werd de Nederlandse<br />

muziek en niet <strong>het</strong> minst ons <strong>volkslied</strong> in deze landen<br />

verbreid. Alleen al de liederen op Duitse teksten afkomstig<br />

<strong>van</strong> Nederlandse componisten uit deze tijd vormen<br />

een litteratuur <strong>van</strong> over de 1000 composities! Vandaar,<br />

dat de invloed <strong>van</strong> deze meesters op de Duitse<br />

liedkunst <strong>van</strong>af Dufay tot Johan <strong>van</strong> Kleef altijd zo<br />

groot geweest is.<br />

Tot slot laten wij bier enige Duitse liederen volgen, die<br />

eveneens in de Nederlanden populair waren. Het is<br />

opmerkelijk, dat in de meeste gevallen ook de melodie<br />

met een Nederlandse verwant is.<br />

„Ach Gott, wen soil ich klagen" Le Maistre<br />

„Es wollt ein Maidlein Wasser holen" ... Utendal, 4 st.<br />

„Ich weisz ein Maidlein hiibsch and fein"<br />

Orlando di Lasso, 4 st<br />

di Vento, 5 st<br />

„Mein herz tut sich allzit verlangen" ... Egidius Tschudi<br />

„Maria zart von edler Art" Joh. a Fossa, 5 st.<br />

„Christ ist erstanden" J. Brassart, 3 st.<br />

H. Isaac, 4 st.<br />

Le Maistre, 6 st en 4 st.<br />

di Lasso, 4 st.<br />

Mareschall, 4 st<br />

Wij komen nu op <strong>het</strong> bijzonder netelige probleem der<br />

harmonisatie <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong>. Het <strong>volkslied</strong> is immers<br />

<strong>van</strong> de oudste tijden of zuiver êênstemmig geweest en<br />

kan in vele gevallen een harmonisch gewaad kwalijk


mijn.<br />

AANHANGSEL 167<br />

Troest mi scoon lief mijn lij - den es groot.<br />

Waer is iii wen - de of he - - nen keer,<br />

is lig in schwa -<br />

ic lig in vreem -<br />

Dus cla ghe is God<br />

staet mijn<br />

ren ban - - den.<br />

- de han - den.<br />

Be druct so is dat her - to<br />

Hee - re. Die lief ste mijn waer<br />

Voorbeeld 27<br />

on - sen<br />

mach sy<br />

ver Ian ghen.<br />

verdrag en. Al werd de volksmelodie misschien wel eens<br />

begeleid door de luit of enige andere instrumenten, dan<br />

toch bepaalde deze begeleiding zich meestal tot simpele<br />

accoorden ter ondersteuning <strong>van</strong> de zang, al vindt men<br />

ook in <strong>het</strong> Luitboek <strong>van</strong> Thysius begeleidingen, die voor<br />

vrijwel alle hedendaagse dilettanten een struikelblok<br />

zullen zijn.<br />

De grondregel voor elke harmonisatie of bewerking<br />

moet dan ook zijn, dat deze steeds worde aangepast aan<br />

<strong>het</strong> bijzonder karakter <strong>van</strong> de melodie. Dit gelds towel<br />

voor de toonsoort alsook voor de stemming <strong>van</strong> <strong>het</strong> lied.


168<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

Daarom is ook elke begeleiding verwerpelijk, waarbij de<br />

oorspronkelijke kerktoonsoorten geweld is aangedaan,<br />

door de melodieen min of meer in <strong>het</strong> keurslijf <strong>van</strong> de<br />

grote-en-kleine-terts-toonsoort te persen.<br />

Hiertegen is veel gezondigd bijna in alle uitgaven <strong>van</strong><br />

de vorige eeuw en zelfs nog in de meer recente edities,<br />

o.a. in die <strong>van</strong> Coers.<br />

Ofwel men is in de Pout vervallen door kunstmatige<br />

leidtonen <strong>het</strong> oorspronkelijk karakter <strong>van</strong> de melodie<br />

geweld aan te doen. Soms is ook de harmonisatie in<br />

aest<strong>het</strong>isch opzicht onaanvaardbaar. Wansmaak en stijiloosheid<br />

blijkt uit de „quasi choraliter”-en-zwaar-romantische<br />

kunstlied-begeleidingen, waarbij ook dreunende<br />

octaafpassages uit <strong>het</strong> klavier opstijgen! En wanneer een<br />

enkele maal de goede toon g etrof fen werd, was dit misschien<br />

meer geluk dan wijsheid.<br />

Door de muziekwetenschap echter werd de aandacht<br />

gevestigd op de kerktoonsoorten en de grote rol, die zij<br />

bij <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> gespeeld hebben. Dit heeft niet alleen<br />

invloed gehad op sommige componisten, die zich door<br />

<strong>het</strong> Gregoriaans lieten inspireren, doch <strong>het</strong> heeft ons ook<br />

de ogen geopend voor de juiste en bewuste begeleiding<br />

<strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong>. Een ongeluk was nu eenmaal, dat men<br />

deze begeleidingen ook anders kon maken en dat zij<br />

dan Loch nog „aardig klonken". Over stijl en karakter<br />

is men eerst later gaan nadenken en <strong>van</strong>daar dan ook,<br />

dat de afstand tussen de bewerkingen <strong>van</strong> de Lange of<br />

<strong>van</strong> Riemsdijk bijv. zo groot is en die <strong>van</strong> Kunst of <strong>van</strong><br />

Bernet Kempers zo enorm groot is.<br />

In de bewerkingen, die Dr K. Ph. Bernet Kempers ons<br />

schonk, is ruimschoots <strong>van</strong> contrapunctiek gebruik gemaakt<br />

(soms zelfs lets te veel!).<br />

Ook een bundel <strong>volkslied</strong>eren met begeleiding <strong>van</strong> blokfluit,<br />

guitaar en mandoline, „De Kinkhoorn" genaamd, is


AANHANGSEL 169<br />

in dit opzicht geslaagd te noemen. De instrumentale<br />

begeleiding is dikwijls facultatief en kan worden gevarieerd.<br />

De harmonisatie is moderner en minder schools<br />

dan die <strong>van</strong> Bernet Kempers, doch niet overal vrij var.<br />

een zekere gemaniereerdheid. Bij de eenvoudige contrapunctische<br />

omspeling <strong>van</strong> een stem zijn de beste resul-.<br />

taten bereikt, o.a. bij een charmant wiegeliedje, „Er<br />

staat een Linde in mijn hof" en „Christus is opgestanden".<br />

De hoofdverdienste <strong>van</strong> deze bundel is echter de<br />

soberheid, de aanpassing aan <strong>het</strong> karakter <strong>van</strong> <strong>het</strong> lied<br />

en de bijzondere instrumentatie, waardoor <strong>het</strong> lied ook<br />

buiten kan weerklinken.<br />

De moderne componisten maken natuurlijk een ruimer<br />

gebruik <strong>van</strong> harmonische middelen. Dit behoeft op zichzelf<br />

natuurlijk niet uitgesloten te zijn, wanneer <strong>het</strong> maar<br />

geen aanleiding geeft tot overladenheid ( drukke bewegingsfiguren,<br />

veel chromatiek etc.) of polytonale excessen.<br />

Bij alles dient men de rust, de eenvoud en dikwijls<br />

ook de ernst en de waardigheid <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> in <strong>het</strong><br />

oog te houden. Voor de rest moeten artistieke smaak<br />

en juist inzicht beslissen. Het behoeft geen betoog,<br />

dat <strong>het</strong> kwintenparallellen- en drieklankenverbod, door<br />

Debussy overboord geworpen, hier niet meer behoeft<br />

te gelden. Zelfs werd door mij bij enkele liederen ge-j<br />

bruik gemaakt <strong>van</strong> parallelle kwart-septimen, paralleile<br />

kwarten, seconde-kwartaccoorden enz. Heel veel liederen<br />

„vragen" als <strong>het</strong> ware om canonische behandeling en<br />

deze moet men hun natuurlijk niet onthouden. Doch de<br />

contrapunctiek moet organisch uit de melodie voortkomen<br />

en in dit opzicht kunnen onze oude polyfonisten<br />

ons veel leren.<br />

De bewerkingen die Willem Pijper ons schonk in zijn<br />

„8 Oud-Nederlandse Minneliedjes" en twee series<br />

„Oud-Hollandse Liederen" molten als een voorbeeld


170<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

Belden <strong>van</strong> moderne <strong>volkslied</strong>bewerking. Sommige <strong>van</strong><br />

zijn bewerkingen zijn <strong>van</strong> een sublieme schoonheid en<br />

passen geheel bij <strong>het</strong> karakter <strong>van</strong> <strong>het</strong> lied. De liederen<br />

<strong>van</strong> Voormolen daarentegen zijn te Frans-impressionistisch<br />

getint en leggen te sterk de nadruk op <strong>het</strong> harmonische.<br />

Ook de bewerkingen <strong>van</strong> D. Ruyneman en H.<br />

Schouwman moeten hier worden genoemd. Een grote<br />

verzameling <strong>van</strong> de schoonste en meest bekende<br />

<strong>volkslied</strong>eren uit Noord- en Zuid-Nederland (in drie<br />

delen) werd bijeengebracht door drie jeugdige componisten<br />

wier stijl en werkkring veel gemeen hebben nl.<br />

Albert de Klerk, Jan Mul en Herman Strategier en<br />

uitgegeven door „De Toorts". De pianobegeleiding is<br />

sober en past zich (behoudens enige harmonische eigenaardigheden)<br />

geheel aan bij <strong>het</strong> karakter der melodieen<br />

en de techniek <strong>van</strong> onze oude componisten.<br />

Uit de onderwerpen, welke onze hedendaagse componisten<br />

behandelen ( Pijper: Heer Halewijn en Heer Danielken;<br />

Badings: oud-Nederlandse Drinkliederen voor mannenkoor,<br />

Suite Gedenckclanck voor groot orkest) blijkt,<br />

dat <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> weder een voorname plaats in hun<br />

denken inneemt.<br />

Als er voor elk land een echte „rationale" toonkunst<br />

mogelijk is, dan kan deze alleen bereikt worden op de<br />

basis <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong>. Dit leren ons Sibelius in Finland,<br />

Bartok en Kodaly in Hongarije, Albeniz, Granados en<br />

de Falla in Spanje, Moussorgsky in Rusland. Dat ons<br />

land een eigen <strong>volkslied</strong> bezit, <strong>het</strong>welk in rijkdom, in<br />

artistieke waarde en karakter niet bij dat <strong>van</strong> andere<br />

landen behoeft achtergesteld te worden, is voldoende<br />

bewezen. Moge de waarheid hier<strong>van</strong> ook in de scheppingen<br />

<strong>van</strong> onze componisten uitstralen. Ook zij kunnen<br />

In niet geringe mate medewerken aan de herleving <strong>van</strong><br />

<strong>het</strong> <strong>volkslied</strong>.


AANHANGSEL 171<br />

Is ons <strong>volkslied</strong> dood, of kan <strong>het</strong> weder opgewekt worden<br />

tot een blijvend bezit <strong>van</strong> de grote massa? Er zijn er,<br />

die menen, dat <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> zijn tijd gehad heeft en met<br />

berusting aanvaarden, dat men liever lu istert naar Jack<br />

Bulterman en verzot is op Boogie-Woogie. Maar daar<br />

staat tegenover, dat er een kleine enthousiaste kring<br />

bestaat ( die zich trouwens sterk aan <strong>het</strong> uitbreiden is),<br />

welke vol energie poogt ons <strong>volkslied</strong> ingang to doen<br />

vinden in alle lagen <strong>van</strong> ons yolk. Wij doelen bier op<br />

<strong>het</strong> „Nationaal Instituut" 1 dat onder leiding staat <strong>van</strong><br />

Dr J. Pollmann, Piet Tiggers, Dien Kes e.a. De methode<br />

die door hen gevolgd wordt, kan als de enig juiste beschouwd<br />

worden en de resultaten zijn dan ook duidelijk<br />

merkbaar.<br />

Het „Nationaal Instituut" verzorgt cursussen in verschillende<br />

plaatsen <strong>van</strong> ons land, welke gewoonlijk een<br />

week duren en bestemd zijn voor onderwijzers en onderwijzeressen,<br />

jeugdleiders en -leidsters, koorleiders en<br />

over <strong>het</strong> algemeen voor alien, die in <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> belang<br />

stellen.<br />

Er wordt vooral veel aandacht besteed aan allerlei problemen<br />

rond <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong>, zoals bijv. „Volkscultuur en<br />

volkszangactie", „Massazang en eenheid", „Decadentie<br />

<strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong>" en verder algemene onderwerpen zoals:<br />

melodie en rhythme <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong>, versbouw en<br />

metrum enz. Daarnaast - en dat is juist belangrijk voor<br />

de actieve beoefening <strong>van</strong> de volkszang - wordt de nodige<br />

aandacht geschonken aan practische rhythmische en<br />

ademoefeningen, terwij1 ook de huismuziek en <strong>het</strong> kinderlied<br />

niet worden vergeten. Zo komt men ook tot <strong>het</strong><br />

zingen <strong>van</strong> canons en eenvoudige polyfonie.<br />

Wil echter dit werk al zijn vruchten afwerpen, dan zal<br />

1 Tegenwoordig: Stichting voor Nederlands Volkscultuur „Ons<br />

Eig en Volk".


172<br />

BLOEITLTDPERK NEDERLANDSE VOLKSLLED<br />

<strong>het</strong> volgen <strong>van</strong> een dergelijke cursus verplicht moeten<br />

worden gesteld voor <strong>het</strong> gehele onderwijspersoneel.<br />

Want zij zullen <strong>het</strong> tenslotte zijn, die <strong>het</strong> goede Nederlandse<br />

lied wederom ingang kunnen doen vinden. Dan<br />

zal de onbruikbaarheid <strong>van</strong> de traditionele zangbundels<br />

( „Kun je nog zing en, zing dan mee", „De Leeuwerk"<br />

e.d.) worden erkend en <strong>het</strong> natuurlijke de plaats<br />

gaan innemen <strong>van</strong> <strong>het</strong> gekunstelde, „zogenaamde<strong>volkslied</strong>.<br />

Voorlopig zijn wij hier nog niet aan toe, doch<br />

alles wijst erop, dat men de goede richting inslaat. Het<br />

werk <strong>van</strong> Pater Molenaar bijv. mag hier wel met ere<br />

worden genoemd. Doch wanneer zal <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> worden<br />

onderwezen en gezongen op de middelbare scholen<br />

en wanneer wordt er een plaats aan geruimd in <strong>het</strong><br />

leerplan <strong>van</strong> de conservatoria en muziekscholen?<br />

Wanneer <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> eenmaal een plaats gaat innemen<br />

in ons denken en leven, dan zal men ook behoefte gevoelen<br />

aan nieuwe frisse en oorspronkelijke eigentijdse<br />

liederen. Liederen, die gespeend zijn <strong>van</strong> valse romantiek<br />

of valse pathos, <strong>van</strong> gemoraliseer of vervelende trivialiteit<br />

en die toch onmiddellijk aanspreken en in <strong>het</strong> gehoor<br />

liggen. Men denke nl. niet, dat alles wat eenvoudig en<br />

in <strong>het</strong> gehoor liggend is, ook persê „ordinair - moet zijn.<br />

Deze gedachte speelt en componisten en tekstdichters<br />

dikwijls nog parten, daarbij komt nog, dat <strong>het</strong> begrip<br />

„volkse muziek" helaas zo'n wrange bijsmaak heeft gekregen.<br />

Daarom prefereren zij voorlopig nog op hun<br />

hope Olympus to blijven zetelen. Toch mag ik er in dit<br />

verband op wijzen, dat bijna alle grote componisten zich<br />

met <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> hebben bezig gehouden en sommige<br />

zelfs zêêr intensief.<br />

Het zal alleen <strong>van</strong> onze dichters en componisten afhan<br />

gen of <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> zal blijven leven en zich verder ontwikkelen.<br />

Het is volstrekt niet nodig, dat zij bij hun


AANHANGSEL 173<br />

arbeid de algemene aest<strong>het</strong>ische eisen op zij zetten,<br />

doch wel, dat zij zich volkomen vertrouwd maken met<br />

de speciale eisen <strong>van</strong> ons <strong>volkslied</strong>.<br />

In zijn artikel „Dichter, componist en <strong>volkslied</strong>" somt<br />

Dr J. Pollmann enige <strong>van</strong> die eisen op. Wij kunnen<br />

niet beter doen, dan zijn woorden tot slot aan te halen:<br />

„Wij vragen den kunstenaars <strong>volkslied</strong>eren te maken,<br />

die nationaal zijn, die een eigen karakter dragen, zonder<br />

pietluttigheid, zonder lievigheden, zonder geschreeuw,<br />

maar vol kracht en met sentiment. Maar veronderstelt<br />

nu, dat iemand <strong>van</strong> U komt tot <strong>het</strong> maken <strong>van</strong> een goede<br />

tekst en een ander tot een goede melodie, dan zijn die<br />

twee tezamen nog geen <strong>volkslied</strong>. Het yolk moet zich<br />

dat lied eerst eigen maken. En al zingende maakt <strong>het</strong><br />

vaak kleine wijzigingen. Het is ons niet geoorloofd die<br />

wijzigingen of ficieel aan te brengen en zo'n lied wordt<br />

altijd weer herdrukt zoals <strong>het</strong> geschreven is en niet zoals<br />

<strong>het</strong> gezongen wordt. Wat zal daarvoor de oplossing zijn?<br />

Dat U uitdrukkelijk de vrijheid tot die wijzigingen geeft<br />

en dat U de moed heeft tot anonymiteit over te gaan en<br />

slechts in stilte voor <strong>het</strong> yolk te arbeiden.<br />

Wat gij daar tegenover <strong>van</strong> ons moogt verlangen is de<br />

bereidheid Uw werk aan vele duizenden te leven en<br />

<strong>het</strong> daar tot werkelijk leven te laten komen."<br />

1 ,,hens en Melodie", Sept. 1946.


VERKLARENDE LUST VAN WOORDEN EN<br />

IIITDRUKKINGEN IN ONS OLIDE VOLKSLIED<br />

Aanzien = zorgen voor<br />

aar = ander<br />

arbeid = moeite verdriet,<br />

barenspijnen<br />

arbeid (in—gaan) = baren<br />

avond = avond te voren<br />

avonture = geluk, voorspoed<br />

avijs = raad<br />

Balghe = pens<br />

banck = kroegbank, kroeg<br />

bat = beter<br />

baten (te — comen) = helpen<br />

bediet = betekenis<br />

bekken = bak, schedelkap<br />

bevaen = be<strong>van</strong>gen<br />

belghen = boos zijn (op)<br />

bilo = waarachtig<br />

bloode = laf<br />

boel = geliefde<br />

boelschap = liefde<br />

boeyken = knaap<br />

borsen = geldzak<br />

brag (h) eren = pronken, pralen<br />

brengen (om iets) = beroven<br />

<strong>van</strong><br />

breyt = groot, krachtig<br />

Caproen 7-= - hoed<br />

catijf = stakker<br />

certein = zeker gewis<br />

clapp (e) yen = kwaadspreken<br />

clapper = lasteraar<br />

clergesse = zon<br />

cokijn = schelm<br />

confoort = troost<br />

consent f= toestemming<br />

cruys = geldstuk, kruis<br />

cruut = gewas, Bras<br />

zie ook onder K<br />

Daes = dwaas<br />

derven = missen<br />

deeren = meisje<br />

dier = dierbaar, meisje<br />

dille = meisje<br />

dore = deur<br />

dracht = kind<br />

druc (k) = verdriet<br />

druckelijk = droevig<br />

du = gij, U<br />

dwinen = wegkwijnen<br />

dij = gij, U<br />

dijn = Uw<br />

Egelantier = wilde<br />

en = niet<br />

enghien = machine<br />

lichaam, mens)<br />

erve = land, grond<br />

Fooie = afscheidsmaal<br />

fraai = waar<br />

Geen = ginds<br />

genezen = baren<br />

gerei (d) en = behagen<br />

gestadich = trouw<br />

gewinnen = verkrijgen<br />

gheluw = blond<br />

ghespele = speelgenoot<br />

gheselle = kameraad<br />

ghilde = kroeggenoot<br />

goeyken = bezit, geld<br />

graen, greyn = puik, <strong>het</strong> edelste<br />

grauw ros = schimmel<br />

gulden = <strong>van</strong> goud<br />

Haen = hebben<br />

den dobbelen haen maken =<br />

goede sier maken<br />

haest = weldra<br />

hanck = rookzolder<br />

helsen = omhelzen<br />

hem = zich<br />

heyden = vlakte<br />

heysheid = hoffelijkheid<br />

hoosen = broek<br />

horen = haar (bez. vnw. )<br />

huebs, huybsch = lief, aardig<br />

Jent = lief, aanvallig<br />

jocken = schertsen<br />

jonste = gunst<br />

rocs<br />

(ook:<br />

Keren = vegen<br />

keirle = overkleed<br />

kersouwe = madelief, bloem<br />

(ook overdrachtelijk)<br />

Klaar = helder<br />

kleed = doek, lap


knecht = jongen<br />

knive, knijf = mes<br />

kooye = kerker<br />

kunnen = mogen, willen<br />

zie ook onder C<br />

Labueren = zorg, moeite<br />

(hebben)<br />

laden (op ter) = (aan <strong>het</strong>)<br />

venster<br />

laget = git (zwart)<br />

laten = verlaten<br />

leis = refreinlied<br />

left = leed, zorg<br />

leyder = boos<br />

lodderig = levenslustig<br />

loos = slim, sluw<br />

loovers = bladeren<br />

lyselyck = zachtjes<br />

Maken = doen<br />

Maraan = Spanjaard<br />

mare = boodschap<br />

mei = meiboom<br />

misval = ellende<br />

moezel = doedelzak<br />

mogen = kunnen<br />

mijden (zich) = bang zijn<br />

Na = naar<br />

noene = middag<br />

noo = noodgedwongen<br />

nood = gebrek<br />

nose = verdriet<br />

nyder = lasteraar, verrader<br />

Onder wijlen = soms<br />

onderzaten = ondergeschikten<br />

onnozel = onschuldig<br />

ontfaan = ont<strong>van</strong>gen<br />

ontfanck = feestelijke ont<strong>van</strong>gst,<br />

feest<br />

ontmoet = ellende<br />

ontpaeyt = bedroefd<br />

ontsie = ontzag, vrees<br />

onwaert = geminacht<br />

oorboren = gebruiken, <strong>van</strong> pas<br />

komen<br />

oorlof = vaarwel<br />

Paelgieren = plunderen<br />

pays = vrede<br />

pletteren = spatten<br />

WOORDENLIJST 175<br />

poort = poort, ook: dorp<br />

poyen = overmatig drinken<br />

prieel = tuin<br />

prysoen = ge<strong>van</strong>genis<br />

Quene = wijf<br />

Rinck, rincxken = deurklopper<br />

roemen = bluffen<br />

rosen lesen = mingenot smak<br />

en (overdr.)<br />

rosier = rozenhof<br />

ruyten = plunderen<br />

ryck = almachtig<br />

Saen = weldra<br />

sane = room<br />

savel = zand<br />

scat = schaakspel, schat<br />

schapraai = etenskast (-plank)<br />

schelu = scheel<br />

schimpen = plagen<br />

schoone = ofschoon<br />

schorten = ophouden met<br />

screven maken = (strepen)<br />

schulden maken<br />

(boven ) screven — bovenmate<br />

secreet = heimelijk<br />

slachten = lijken op<br />

sleter = schooier<br />

slichten -= slopen<br />

sluymer = boemelaar<br />

smalen = minder worden<br />

sneven = sterven<br />

solaes = troost<br />

spaceren = wandelen<br />

spade = laat<br />

spanseren = spaceren<br />

spise = eten<br />

stadig = steeds<br />

stede = stad<br />

stiel = beroep, vak<br />

stond(e) = uur, tijd<br />

stranck, strange = sterk<br />

stijf = hard, hevig.<br />

Tabbert = mantel<br />

Tandernaken = to Andernaken<br />

(Andernach)<br />

t' eenenmaal = geheel<br />

termein = tijd ( -sverloop)<br />

terwant = landloper<br />

tinnen = dak


1/6<br />

BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />

toren = spijt, verdriet<br />

trein = stoet<br />

tresoor = schat<br />

(in) trouwen = eerlijk, oprecht<br />

tsoheime, tso'heime = thuis<br />

Varen = bang zijn (- worden,<br />

- maken)<br />

varen = vrees<br />

veleyn = gemeen<br />

verderven = omkomen<br />

verdrach = uitstel<br />

verholen = in <strong>het</strong> verborgen<br />

vermu(y)ten (sich) = veranderen,<br />

verjongen<br />

versaet = verzadigd<br />

versamen = bijeen komen<br />

versmoort = smoordronken<br />

versmoren = verdrinken<br />

verwezen = veroordeeld<br />

vingerlinc = ring<br />

vingerlinc root = ring <strong>van</strong><br />

(rood) goud<br />

virtuyt = kracht (ook: schoonheid,<br />

deugd)<br />

voegen = willen<br />

vooys = wijsje<br />

vriesen = <strong>het</strong> koud hebben<br />

vroet = verstandig<br />

vromelick = dapper<br />

vroom = dapper<br />

vroude = vreugde<br />

vrij = zeker<br />

Waghe = stroom<br />

wale = goed, schoon<br />

wel ghemeyt = welgemoed,<br />

vrolijk<br />

woedig = razend<br />

wonne = wellust<br />

wuvetje = vrouwtje<br />

wij1(e) = sluier, tijdje<br />

wijn = wijnhuis, herberg<br />

Zijn = blijven<br />

DE LIITSPRAAK VAN HET MIDDELNEDERLANDS<br />

als onze aa; i, ye, y en ij = ie.ae (soms ook ai, ay of aij) klinkt<br />

ie = eveneens ie (min of meer als tweeklank ie); ei, ey, eij = ei of ee.<br />

oi, oy, oij = oo.<br />

oe = soms onze oe, soms oo (dit blijkt dikwijls uit <strong>het</strong> rijm).<br />

u, ui en uy = uu.<br />

De uitspraak der medeklinkers is ongeveer gelijk aan de onze.<br />

Qu staat voor de verbinding kw, quene = kwene. sc. (bijv. scat)<br />

= sk of sch. De uitgang -gie wordt als in <strong>het</strong> Frans uitgesproken.<br />

De samenvoeging <strong>van</strong> pers. voorn.w. en werkwoord is heel gewoon<br />

bijv.: pluctic = plukte ik; dit geldt ook voor <strong>het</strong>: thooft = <strong>het</strong><br />

hoofd, opt = op <strong>het</strong>.<br />

De ontkenning gaat gepaard met ne of en (ne niet, ne nooit enz.),<br />

dat eveneens kan versmelten met lidwoorden ten is = <strong>het</strong> en is.<br />

Dit ne of en kan echter cok hem betekenen: als sine vroeg = toen<br />

zij hem vroeg.<br />

Hetzelfde woord vindt men dikwijls op verschillende manieren<br />

geschreven: graen - greyn; haar - hoer; rinc - rinck, enz.<br />

De spelling <strong>van</strong> een bepaald woord is in <strong>het</strong> Middelnederlands<br />

dus zeer uiteenlopend en dikwijls verwarrend (vergelijk hiermede<br />

ook de zeer verschillende schrijfwijze <strong>van</strong> familienamen) doch men<br />

bedenke, dat <strong>het</strong> gesproken woord lang zo vreemd niet is als <strong>het</strong><br />

geschrevene.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!