het bloeitijdperk van het nederlandse volkslied
het bloeitijdperk van het nederlandse volkslied
het bloeitijdperk van het nederlandse volkslied
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
HET<br />
BLOEITIIDPERK<br />
VAN HET<br />
NEDERLANDSE<br />
VOLKSLIED
MAX PRICK VAN WELY<br />
HET<br />
BLOEITIJDPERK<br />
VAN HET<br />
NEDERLANDSE<br />
VOLKSLIED<br />
VAN HET ONTSTAAN<br />
TOT DE<br />
ZEVENTIENDE EEUW<br />
-................--<br />
UITGEVERIJ DE TOORTS
Aan min Schoonouders<br />
in dankbaarheid
Voorwoord .. . 7<br />
TER INLEIDING<br />
Hoofdstuk 1. Over <strong>het</strong> ontstaan en de overlevering<br />
<strong>van</strong> een <strong>volkslied</strong>. Indeling in bepaalde<br />
groepen .. . 9<br />
TAAL, METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHMS EN<br />
VORM VAN ONS LIED<br />
Hoofdstuk 2.<br />
Hoofdstuk 3.<br />
Hoofdstuk 4.<br />
Hoofdstuk 5.<br />
Hoofdstuk 6.<br />
'-IET WERELDLIJK LIED<br />
Het ontstaan <strong>van</strong> de Nederlandse spreektalen<br />
en <strong>het</strong> Diets. Heinric <strong>van</strong> Veldeke<br />
en Jan <strong>van</strong> Brabant. De verdere ontwikkeling<br />
<strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> tot aan de<br />
zeventiende eeuw ....... 17<br />
Metrum en versbouw. Tekstherhaling en<br />
tekstverwantschap.<br />
Het „zinloze- refrein ..... 27<br />
Algemene kennis <strong>van</strong> de melodie. Afkomst<br />
<strong>van</strong> <strong>het</strong> Gregoriaans. Overgang<br />
naar de grote en kleine terts toonsoorten.<br />
Melodische verwantschap . . . . 44<br />
Het rhythme. Verschillende rhythmische<br />
notaties. De meest gebruikelijke en de<br />
minder voorkomende maatsoorten . 64<br />
De vorm en <strong>het</strong> tempo .. . 75<br />
Hoofdstuk 7. De ballade .. . 84<br />
Hoofdstuk 8. Het minnelied. Wachterliederen. Meiliederen<br />
(mengvormen ). Minneklachten<br />
en afscheidsliederen . . . . . 95<br />
Hoofdstuk 9. Het historisch lied. De Geuzenliederen en<br />
Valerius' „Gedenck-Clanck- . . . 106<br />
Hoofdstuk 10. Spot- en drinkliederen. Het danslied en<br />
zijn evoluties. Het kinderlied . . . 117
HET GEESTELIJK LIED<br />
Hoofdstuk 11. Beknopte geschiedenis <strong>van</strong> <strong>het</strong> geestelijk<br />
lied voor en na de reformatie . . . 130<br />
Hoofdstuk 12. Het kerstlied ........ 140<br />
Hoofdstuk 13. Paasliederen. Marialiederen. Liederen met<br />
mystieke inhoud ...... . 152<br />
AANHANGSEL<br />
Hoofdstuk 14. Het polyfoon bewerkte <strong>volkslied</strong>. Richtlijnen<br />
voor de harmonisatie. Moderne<br />
bewerkingen . ........ 158<br />
Verklarende lijst <strong>van</strong> woorden en uitdrukkingen in ons<br />
oude <strong>volkslied</strong> . . . 174<br />
De uitspraak <strong>van</strong> <strong>het</strong> Middelnederlands . . 176
IN DE VOLGENDE HOOFDSTUKKEN HEB IK GETRACHT<br />
een algemene karakteristiek te geven <strong>van</strong> <strong>het</strong> „Nederlandse<br />
Volkslied", zoals dit <strong>van</strong> de middeleeuwen of<br />
tot ongeveer 1600 onder ons yolk leefde. Dit houdt <strong>van</strong>zelfsprekend<br />
niet in, dat er na dit laatste tijdstip geen<br />
schone en waardevolle liederen meer zouden zijn ont-<br />
staan, of dat de aan<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>het</strong> algemene verval pre-<br />
cies met <strong>het</strong> jaartal 1600 zou samenvallen. Ik diende<br />
echter een grens te trekken, om deze studie tot een af<br />
gerond geheel te maken. Daarom leek <strong>het</strong> mij niet on-<br />
verantwoord die tijd te kiezen, die met recht als <strong>het</strong><br />
<strong>bloeitijdperk</strong> <strong>van</strong> <strong>het</strong> Nederlandse Volkslied mag worden<br />
beschouwd.<br />
Mijn bedoeling was begrip en belangstelling voor <strong>het</strong><br />
Nederlandse Volkslied te wekken en hen, die <strong>het</strong> reeds<br />
leerden waarderen en zingen, meer uitvoerige kennis<br />
over ontstaan en groei te verschaffen.<br />
Een diepere kennis <strong>van</strong> ons <strong>volkslied</strong> zal ongetwijfeld<br />
<strong>het</strong> zingen daar<strong>van</strong> tot een groter genot maken.<br />
Gaarne wil ik hier aan Dr Jop Pollmann mijn speciale<br />
dank betuigen voor de vele zorgen en moeiten, die hij<br />
zich voor mijn werk getroost heeft, om <strong>het</strong> zo waardevol<br />
mogelijk te maken.<br />
MAX PRICK VAN WELY
1<br />
Over <strong>het</strong> ontstaan<br />
en de overlevering <strong>van</strong> een <strong>volkslied</strong>.<br />
Indeling in bepaalde groepen.<br />
HET IS BIJNA ONMOGELIJK OM EEN JUISTE EN<br />
duidelijke definitie te geven <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong>.<br />
Dr Brouwer heeft zelfs in zijn werk over „Das Volkslied<br />
in Deutschland, Frankreich, Belgien and Holland -<br />
verklaard, dat de ziel <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> niet onder<br />
woorden gebracht kan worden.<br />
Dr Pollmann, aan wien wij een uitstekend werk danken<br />
over „Ons eigen <strong>volkslied</strong>", onderscheidt <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong><br />
<strong>van</strong> <strong>het</strong> straat- en kunstlied door bij eerstgenoemde <strong>het</strong><br />
actieve zingen als hoofddoel aan te nemen: „Het yolkslied<br />
berust niet op de acoustische vreugde <strong>van</strong> <strong>het</strong> min<br />
of meer passieve luisteren; <strong>het</strong> berust op de pret <strong>van</strong><br />
<strong>het</strong> actieve zingen, op de motorische rhythmiek <strong>van</strong> de<br />
duizenden spieren <strong>van</strong> geheel ons stemorgaan. Het<br />
<strong>volkslied</strong> wil gezongen worden.-<br />
Het z.g. motorisch element speelt zeer zeker een grote<br />
rol bij <strong>het</strong> ontstaan <strong>van</strong> een lied. Dit geldt niet alleen<br />
voor onze gewesten, maar voor de gehele wereld, zoals<br />
trouwens door verschillende onderzoekers is aangetoond.<br />
Uit dit gezichtspunt wordt ook <strong>het</strong> groot aantal<br />
strofen verklaarbaar. Liederen met 15 en meer strofen<br />
zijn absoluut Been zeldzaamheid. Bij <strong>van</strong> Duyse, de
10<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
Coussemaker en Lootens ontmoet men zelfs liederen<br />
<strong>van</strong> 63, 65 en 70 strofen! Bij zo'n respectabel aantal zou<br />
een toehoorder reeds lang in slaap gevallen zijn! Alleen<br />
door de vreugde <strong>van</strong> <strong>het</strong> ze/f zingen is men in staat de<br />
belangstelling levend te houden.<br />
De vele absoluut zinloze refreinen en woordopvullingen<br />
wijzen er tevens op, dat <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> eigenlijk niet bestaat<br />
om er naar te luisteren, maar dat <strong>het</strong> moet worden<br />
meegezongen door jong en oud, arm en rijk. En hiermede<br />
raken wij tevens de kern <strong>van</strong> de zaak. Er is veel<br />
geschreven over <strong>het</strong> verval <strong>van</strong> ons <strong>volkslied</strong>; er is ook<br />
veel gedaan voor <strong>het</strong> herstel. De wetenschap is hierin<br />
voorgegaan en <strong>het</strong> aantal publicaties op dit gebied is<br />
nog steeds groeiende. Ook de verzamelbundels met<br />
goede Nederlandse liederen nemen in aantal toe.<br />
Doch er is slechts een middel om volledig te kunnen<br />
slagen, n.l. door de jeugd op school en in huis <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />
begin of aan ons <strong>volkslied</strong> in gemeenschap te leren zingen.<br />
Het werk <strong>van</strong> de z.g. Jeugdbewegingen kan bier<br />
als voorbeeld genoemd worden, doch dit alleen is onvoldoende.<br />
Het schoonste en edelste <strong>van</strong> onze liederenschat<br />
moet op vaste zanguren geleerd en gezongen worden.<br />
Later zal men hier<strong>van</strong> de rijke vruchten plukken.<br />
In <strong>het</strong> Voorbericht bij de eerste druk <strong>van</strong> <strong>het</strong> Nederlands<br />
Volksliederenboek, uitgegeven door de Maatschappij<br />
tot Nut <strong>van</strong> <strong>het</strong> Algemeen, staat zeer terecht:<br />
„Er zijn tijden, waarin de drang der stoffelijke belangen<br />
de gemoedsuiting beheerst en <strong>het</strong> volksleven zich niet<br />
in nieuwe <strong>volkslied</strong>eren afspiegelt. Zulk een tijd beleven<br />
wij in menig opzicht." Deze regels werden in 1896 geschreven,<br />
maar zij gelden nu nog! Door <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong><br />
te beoefenen, eren wij niet alleen <strong>het</strong> verleden, maar<br />
bouwen wij ook aan de toekomst. Want alleen in de<br />
liederen <strong>van</strong> ons voorgeslacht kunnen wij de eenheid
TER INLEIDING 11<br />
terug vinden, waaraan <strong>het</strong> ons zozeer ontbroken heeft.<br />
De tijd, waarin men geloofde, dat <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> is ontstaan<br />
uit de samenwerking <strong>van</strong> <strong>het</strong> gehele yolk, ligt<br />
achter ons. Deze mening wordt reeds lang als verouderd-romantisch<br />
beschouwd. Het yolk als gemeenschap<br />
is niet in staat tot zelfstandig scheppen; hoogstens<br />
tot omvormen en varieren <strong>van</strong> <strong>het</strong> oorspronkelijke.<br />
Doch de oorspronkelijke melodie en dichtvorm zijn<br />
steeds afkomstig <strong>van</strong> een uit <strong>het</strong> yolk geboren hoogbegaafd<br />
individu. Het is niet persê noodzakelijk, dat zijn<br />
naam onbekend is, doch de geest en de mentaliteit <strong>van</strong><br />
<strong>het</strong> yolk moet hij volkomen aanvoelen. Zó kunnen wij<br />
sommige liederen <strong>van</strong> Brugman, de Casteleyn, Jan <strong>van</strong><br />
Hu1st, ja zelfs <strong>van</strong> Breedero tot de volkslitteratuur rekenen.<br />
Het lied dankt dus zijn ontstaan aan 66n bepaalden<br />
schepper. Meestal is zijn naam onbekend, want even<br />
onopgemerkt als zijn lied ontstaat, even onopgemerkt<br />
wordt <strong>het</strong> door een kleine gemeenschap overgenomen<br />
en <strong>van</strong>uit deze gemeenschap verder gedragen, tot <strong>het</strong><br />
tenslotte bezit geworden is <strong>van</strong> heel een yolk. En zelfs<br />
aan de taalgrenzen blijft <strong>het</strong> dan niet gebonden. Een<br />
werkelijk populair lied is in staat de landsgrenzen over<br />
te steken en in zijn nieuwe omgeving voort te leven en<br />
passende vormen aan te nemen.<br />
Doch met dit alles hebben wij nog Been antwoord gegeven<br />
op de vraag, hoe <strong>het</strong> lied eigenlijk ontstaat. Over<br />
de oorsprong <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> bestaan verschillende<br />
theorieen. Meestal wordt een bepaalde theorie eenzijdig<br />
belicht en uitgebuit en <strong>het</strong> beste kunnen wij aannemen,<br />
dat er in elke theorie iêts waars schuilt.<br />
Het is zeker, dat elke primitieve vocale muziek haar<br />
ontstaan vindt in de roep. De roep kan voorkomen als<br />
een middel om zich verstaanbaar te maken of als een
12<br />
BLOEITIMPERK NEDERLANbSE VOLKSLIED<br />
ongedwongen uiting <strong>van</strong> lief de of hartstocht, <strong>van</strong><br />
vreugde of iced, <strong>van</strong> lokking of bedreiging. Ook zal zij<br />
dikwijls een magische betekenis hebben.<br />
De roep is als <strong>het</strong> ware de oerbron <strong>van</strong> alle vocale muziek,<br />
maar tevens ook <strong>van</strong> de spraak, want uit de ongearticuleerde<br />
schreeuw groeit een woord, uit een woordverbinding<br />
een zin en tenslotte, in een veel verder gevorderd<br />
stadium en na verkregen artistieke verfijning,<br />
<strong>het</strong> vers. Muzikaal beschouwd groeit uit de roep een<br />
motief, dan een muzikale zin en tenslotte de gehele<br />
melodic. De roep komt ook voor ook nu nog!) om<br />
bij de arbeid <strong>het</strong> rhythme te regelen en zodoende <strong>het</strong><br />
werk te verlichten. Bij primitieve volken is deze gewoonte<br />
nog volop in twang, bij ons komt zij slechts<br />
sporadisch voor. Hieruit ontstaat dan <strong>het</strong> arbeidslied.<br />
Ook venters- en straatroepen kunnen wij tot deze categorie<br />
rekenen. Venters en leurders trachten hiermede<br />
de aandacht te trekken om hun waren aan te prijzen.<br />
Iedere koopman heeft zijn eigen karakteristieke roep,<br />
die hij steeds maar herhaalt en die uit muzikaal oogpunt<br />
dikwijls zeer merkwaardig is. De intervallen zijn dikwijls<br />
niet nauwkeurig in ons notenschrift weer te geven,<br />
omdat de straatzanger (zonder <strong>het</strong> natuurlijk zelf te<br />
weten!) gebruik maakt <strong>van</strong> 1/4 en 1/6 tonen, glissando's<br />
enz. Ook <strong>het</strong> rhythme blijkt dikwijls zo vrij en gedifferentieerd<br />
te zijn, dat <strong>het</strong> niet precies kan worden vastgelegd.<br />
Wij geven hier een voorbeeld <strong>van</strong> een eenvou<br />
dige straatroep (vb. 1 blz. 13) en een weer uitgewerkte<br />
koewachtersroep welke te Diest door Lambrecht Lambrechts<br />
werd opgetekend (vb. 2, blz. 13).<br />
Ook moeten wij nog de mogelijkheid beschouwen, dat<br />
<strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> zijn ontstaan dankt aan de dans; dat de<br />
tang als <strong>het</strong> ware uit de dans wordt opgeroepen.<br />
Afbeeldingen <strong>van</strong> danseressen, begeleid door zangers
V<br />
MN 11111111111111111111111<br />
11/3 .410111.1.111111 Bo: If 1<br />
m Jam= 11•1111n111”1111<br />
111111116411111111M1111111 1111111111111111116411111<br />
1VIooi bloe-me<br />
Voorbeeld 1<br />
TER INLEIDING 13<br />
te koop!<br />
1.111.11% . KJ mip. or. orimorm..<br />
arrium MOON 11: W LEW 111! WM. all111111011- Int 111111...1111111111111.n111r,<br />
I.ZILwill1.1••••"1511•P • IN I IV 111111111111111IIINI B 111111111111111r O<br />
MI Ili 011'41111111111111116411/1 PAN<br />
Ho - o-lo! Ho - o-lo! Ho o-lo!<br />
Ho - o o i - o 11 -o - • 0<br />
./111 now Dam !wimp.= ir3 ar bl Mr71111/11111 W ar MUM<br />
NOM:MIN 1111111011111 1:411.4111111.1111111MOUNIIIIIIIIIIICIr<br />
Viermar Ear . RPM ii riart AM IMO VAINI "111/41, 1111.<br />
Ho - o lo! Is Keubke nog da? Is Keubke nog da?<br />
Ho- li-o- li - o- -o- -o- i-o - to<br />
Voorbreeld 2<br />
en instrumentalisten, treffen wij reeds aan op oud-<br />
Egyptische monumenten. Van de Germanen is bekend,<br />
dat zij naast hun krijgsliederen en epische gedichten<br />
ook reidansen kenden. De tekst zal hierbij altijd bijzaak<br />
zijn en <strong>het</strong> rhythme hoofdzaak. De z.g. mars- en dansliederen<br />
danken hieraan hun ontstaan.<br />
In de oudste tijden geschiedde de overlevering alleen<br />
mondeling. Melodie en tekst bleven in <strong>het</strong> geheugen<br />
leven. Het <strong>volkslied</strong> werd wel omgevormd en gevarieerd<br />
door den enkeling, maar <strong>het</strong> oorspronkelijke<br />
schema, de kern, bleef onaangetast. Daarom is <strong>het</strong> altijd<br />
zeer moeilijk datum <strong>van</strong> ontstaan en streek <strong>van</strong> herkomst<br />
vast te stellen. Het lied ging <strong>van</strong> mond tot mond,<br />
<strong>van</strong> dorp tot dorp en <strong>van</strong> stad tot stad. Daardoor bleef
14<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
de oorspronkelijke vorm nooit zuiver bewaard: er werden<br />
delen bijgemaakt of weggelaten. Soms kon <strong>het</strong> ook<br />
gebeuren, dat door de overeenkomst <strong>van</strong> een melodie<br />
- of een gedeelte er<strong>van</strong> - met een andere melodie een<br />
samensmelting ontstond <strong>van</strong> twee verschillende liederen<br />
tot een geheel nieuw lied. Hetzelfde kon ook geschieden<br />
door tekstovereenkomst: een overeenkomstig<br />
rijm, dezelfde versmaat of dezelfde woordtekens gaven<br />
hiertoe reeds aanleiding. Op dit verschijnsel der contaminatie<br />
komen wij bij de tekstbehandeling terug.<br />
Toen men de melodieen begon op te tekenen, geschiedde<br />
dit eerst zeer gebrekkig en onvolledig., Het is niet<br />
uitgesloten, dat de tekst der oudste Germaanse gezangen<br />
is opgetekend, doch na de grote beroeringen der<br />
Volksverhuizing is <strong>van</strong> dit alles welhaast geen spoor<br />
meer overgebleven. De geestelijkheid, die zich in de<br />
Middeleeuwen zo verdienstelijk gemaakt heeft voor de<br />
ontwikkeling der toonkunst, interesseerde zich minder<br />
voor <strong>het</strong> wereldlijke <strong>volkslied</strong>, maar toch toonde zij een<br />
zekere toegevendheid in <strong>het</strong> gebruik hier<strong>van</strong> in de kerk,<br />
wel wetende, dat <strong>het</strong> profane <strong>volkslied</strong> niet uit te roeien<br />
is. Volksmelodieen werden dikwijls <strong>van</strong> een geestelijke<br />
tekst voorzien.<br />
Men vindt de melodie <strong>van</strong> een der oudste Nederlandse<br />
liederen: „Lysken <strong>van</strong> Beveren is die bruyt" in <strong>het</strong><br />
Vigilien-boek <strong>van</strong> <strong>het</strong> Lopsenklooster ( ±1480), thans<br />
bewaard in <strong>het</strong> Leids museum. Andere bronnen zijn<br />
<strong>het</strong> „Hulthemse handschrift" en <strong>het</strong> „handschrift <strong>van</strong><br />
Gruythuyzen-.<br />
Hieraan mogen wij nog toevoegen de z.g. stemboekjes<br />
<strong>van</strong> enkele of verzamelde polyfoon bewerkte <strong>volkslied</strong>eren,<br />
doch alles bij elkaar is de oogst vrij Bering.<br />
Door de uitvinding der boekdrukkunst werd de mogelijkheid<br />
geschapen de liederen op goedkope en prak-
TER INLEIDING 15<br />
tische manier te verzamelen en onder <strong>het</strong> yolk te verspreiden.<br />
Van die datum of ontstaan de z.g. liedboeken.<br />
Tevens werden in deze liedboeken de melodie en <strong>het</strong><br />
rhythme min of meer volledig vastgelegd, daar de ontwikkeling<br />
<strong>van</strong> <strong>het</strong> notenschrift langzamerhand in een<br />
volmaakt stadium was gekomen. Het groot aantal liedboeken<br />
bewijst, dat ze inderdaad in een dringende behoefte<br />
voorzagen: in niet geringe mate hebben ze bijgedragen<br />
tot de populariteit <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong>. Behalve<br />
deze verzamelwerken werden ook liederen op losse<br />
blaadjes gedrukt. Het waren meestal „eendagsvliegen-,<br />
die in aest<strong>het</strong>isch opzicht niet de moeite waard zijn.<br />
Deze z.g. straatliederen werden door rondtrekkende<br />
zangers verkocht, een gewoonte die door de eeuwen<br />
bleef voortbestaan en waar<strong>van</strong> wij nog de laatste sporen<br />
terugvinden in de losse blaadjes met aandoenlijke<br />
liederen (antwoord wordt gehaald!), die soms nu nog<br />
door werklozen in de brievenbus worden gestopt.<br />
Reeds lang heeft men getracht <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> in bepaalde<br />
categorieen in te delen. Over <strong>het</strong> algemeen volgt men<br />
de indeling, die <strong>van</strong> Duyse geeft in zijn groot driedelig<br />
standaardwerk over <strong>het</strong> oude Nederlandse lied. Het<br />
liederenboek <strong>van</strong> Coers maakt een nog scherpere onderscheiding<br />
door onderverdeling in: studenten-, kinderen-,<br />
zeemansliederen enz.<br />
Wij moeten allereerst een scheiding maken tussen <strong>het</strong><br />
wereldlijk en <strong>het</strong> geestelijk lied. Beide hoofdgroepen<br />
worden weer in andere groepen onderverdeeld.<br />
Bij <strong>het</strong> wereldlijk lied is de ballade de oudste en belangrijkste<br />
vorm. Dikwijls heeft zij een meer lyrisch, soms<br />
een meer episch karakter. Sommige auteurs maken dan<br />
ook een scheiding tussen de ballade en de romance,<br />
doch streng is deze nooit door te voeren.
16<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
Een tweede grote groep vormen de rninneliederen. Men<br />
onderscheidt dage- of wachterliederen - zo genoemd.<br />
omdat de wachter, die de gelieven bij <strong>het</strong> aanbreken<br />
<strong>van</strong> de dag moest waarschuwen, er een min of weer<br />
belangrijke rol in speelt - en Meiliederen - waarin de<br />
verliefde jongeling de Meiboom plant voor <strong>het</strong> venster<br />
<strong>van</strong> zijn uitverkorene. Men heeft ook een groot aantal<br />
Meiliederen, waarin de herleefde natuur als zinnebeeld<br />
<strong>van</strong> de opbloeiende lief de verheerlijkt wordt. Een geheel<br />
andere stemming ademen de minneklachten, liederen<br />
<strong>van</strong> verlangen en afscheidsliederen.<br />
De historieliederen beschrijven belangrijke historische<br />
gebeurtenissen of nationale heldenfeiten. Tot dit genre<br />
behoren o.a. de geuzenliederen.<br />
Minder in aantal zijn de spot- en narrenliederen, dansen<br />
drinkliederen. Tenslotte zullen wij in dit werk <strong>het</strong><br />
kinderlied slechts terloops vermelden.<br />
Het geestelijk lied kan worden onderverdeeld in:<br />
a) liederen <strong>van</strong> <strong>het</strong> kerkelijk jaar: kerst-, driekoningen-,<br />
passie- en paasliederen;<br />
b) Marialiederen;<br />
c) liederen <strong>van</strong> algemeen godsdienstige strekking, o.a.<br />
mystieke liederen.<br />
Zo zien wij in <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> alle wensen, gevoelens en<br />
gedachten, ja heel <strong>het</strong> verleden <strong>van</strong> een yolk weerspiegeld.<br />
Wij leren de zeden en gewoonten nergens<br />
beter kennen dan uit de aandachtige bestudering <strong>van</strong><br />
<strong>het</strong> <strong>volkslied</strong>. En doordat er ook belangrijke historische<br />
gebeurtenissen in alle bijzonderheden zijn weergegeven<br />
moeten wij <strong>het</strong> tevens beschouwen als een historische<br />
bron <strong>van</strong> de allereerste rang.
2<br />
Het ontstaan <strong>van</strong> de Nederlandse spreektalen<br />
en <strong>het</strong> Diets. Heinric <strong>van</strong> Veldeke en Jan <strong>van</strong> Brabant.<br />
De verdere ontwikkeling <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong><br />
tot aan de 17de eeu w.<br />
MEN KAN HET VOLKSLIED UIT VERSCHILLEND 00Gpunt<br />
beschouwen: als muziekliefhebber, die een natuurlijke<br />
vreugde beleeft aan <strong>het</strong> zingen, als musicoloog,<br />
zich verdiepend in vergelijkende studies over melodie<br />
en rhythme, als letterkundige en als philoloog, zich wijdend<br />
aan een onderzoek <strong>van</strong> de tekst en de versmaat,<br />
aan de beschouwing <strong>van</strong> de afleiding en begripsontwikkeling<br />
<strong>van</strong> <strong>het</strong> woord. Tenslotte zal ook de folklorist<br />
zich voor deze stof interesseren, omdat vele yolksgebruiken<br />
in <strong>het</strong> lied tot uiting komen. Voor een juiste<br />
beoordeling moet men op elk terrein enigszins georienteerd<br />
zijn, want zowel musicoloog als folklorist en philoloog<br />
zullen elkaar bij de bestudering <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong><br />
meermalen de hand moeten reiken.<br />
Wij zullen ons in dit werk hoofdzakelijk tot <strong>het</strong> muzikale<br />
standpunt bepalen. Doch algemene beginselen over<br />
taal, metrum en versmaat zullen onontbeerlijk zijn.<br />
Want <strong>het</strong> woord is voor een zuiver begrip <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />
<strong>volkslied</strong> dikwijls zeer belangrijk. Van de andere kant<br />
is een middeleeuws gedicht dikwijls niet denkbaar zonder<br />
de melodie. De zangers waren immers tevens de<br />
dichters <strong>van</strong> hun liederen.
18<br />
BLOEITLTDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
In de verschillende streken <strong>van</strong> <strong>het</strong> tegenwoordige<br />
Nederland en Belgie heersten in den beginne verschillende<br />
spreektalen, wel aan elkaar verwant, doch onderling<br />
dikwijls sterk verschillend. Die verschillen waren<br />
dikwijls minder uiteenlopend dan b.v. tussen <strong>het</strong> tegenwoordige<br />
Fries en Limburgs. Doch naarmate de eenheidsband<br />
strakker werd aangehaald en <strong>het</strong> bestuur<br />
meer gecentraliseerd, werd ook de behoefte aan een<br />
vaste gemeenschapstaal sterker. Hieruit is <strong>het</strong> z.g.<br />
vroeg-Nederlands of <strong>het</strong> Diets ontstaan. Deze taal<br />
vond Naar ontstaan in de gewesten met de sterkste<br />
kultuur, n.l. in de Nederlanden. Onder Nederlanden<br />
worden hier, als ook in <strong>het</strong> verder verloop <strong>van</strong> dit werk<br />
steeds verstaan de Noordelijke en Zuidelijke, d.w.z. een<br />
gebied zich ongeveer uitstrekkend over <strong>het</strong> tegenwoordige<br />
Nederland en een gedeelte <strong>van</strong> Belgie en Noord-<br />
Frankrijk.<br />
Oorspronkelijk woonden in deze gebieden de Kelten,<br />
doch zij werden langzamerhand geheel verdrongen<br />
door de Germanen. De invloed der Kelten is volgens de<br />
algemene opvatting vrij Bering, die der Germanen des<br />
te groter geweest op de eerste voortbrengselen <strong>van</strong><br />
onze letterkunde. WO is de Keltische invloed op onze<br />
spreektaal na te wijzen. Bij de aan<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de tweede<br />
helft der 5de eeuw onderscheidt men drie groepen<br />
spreektalen: <strong>het</strong> Neder-Saksisch, <strong>het</strong> Neder-Frankisch<br />
en <strong>het</strong> Fries.<br />
De Germanen hadden hun godsdienstige en epische<br />
liederen, strijdzangen en reiliederen. Waarschijnlijk<br />
werden zij alleen mondeling overgeleverd, misschien<br />
werden sommige opgetekend, doch tengevolge <strong>van</strong> de<br />
alles omverwerpende grote Volksverhuizing is hier<strong>van</strong><br />
geen spoor bewaard gebleven. Wij kunnen ons dus<br />
geen zuiver denkbeeld vormen over deze liederen, doch
TAAL, METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHM, VORM 19<br />
uit de later overgeleverde poezie kan men de voorkeur<br />
opmaken voor een rhythmische regelmaat, zich kenmerkend<br />
doordat in elk vers de voornaamste twee lettergrepen<br />
met dezelfde klank begonnen (alliteratie).<br />
Bekend waren hier in elk geval de sage <strong>van</strong> Siegfried<br />
(of Zegevrijt) en Gudrun, waar<strong>van</strong> wij nog fragmenten<br />
bezitten.<br />
Met Karel de Grote (± 800) begint de Latijns-christelijke<br />
invloed, die verder ontwikkeld wordt door de vele<br />
kloosters en kloosterscholen. Het Latijn heeft <strong>van</strong>af de<br />
Romeinse overheersing reeds op de spreektaal ingewerkt,<br />
aangezien de Romeinse beschaving doordrong<br />
in <strong>het</strong> staatsbestuur, de handel, wetenschap en industrie.<br />
Het is bekend, dat Karel de Grote vele heidense sagen<br />
liet optekenen, doch ook hier is niets meer <strong>van</strong> overgebleven.<br />
Tot de oudste uitingen <strong>van</strong> poezie in de eigen<br />
taal behoren ook de vertalingen <strong>van</strong> godsdienstige liederen.<br />
Deze waren oorspronkelijk Latijn, maar, om ze<br />
beter bij <strong>het</strong> yolk ingang to doen vinden, werden zij<br />
vertaald. Zo is er uit deze tijd de naam bekend gebleyen<br />
<strong>van</strong> een blinden Friesen zanger Bernlef, die oude<br />
heidense heldenliederen zong en na zijn bekering psalmen<br />
voordroeg in zijn eigen landstaal.<br />
In „Heliand", <strong>het</strong> verhaal <strong>van</strong> den Heiland, schildert<br />
ons een onbekend volkszanger <strong>het</strong> leven <strong>van</strong> Christus<br />
in de geest <strong>van</strong> de heldenzangen, doch in de eigen taal.<br />
Alle gebeurtenissen en de gehele omgeving worden<br />
aangepast aan de sfeer en leefwijze <strong>van</strong> eigen land en<br />
yolk. Het spreekt <strong>van</strong>zelf, dat de nieuwe leer op deze<br />
wijze veel gemakkelijker ingang vond. De verzen <strong>van</strong>.<br />
dit epos vertonen wederom <strong>het</strong> oud-Germaanse stafrijm:<br />
in de beide vershelften beginnen twee lettergrepen,<br />
die de hoofdtoon dragen met dezelfde (mede) klinker.<br />
De scheiding tussen twee vershelften wordt ge-
20<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
vormd door de z.g. caesuur. In <strong>het</strong> geheel zijn er dus<br />
vier hoofdtonen in elke versregel.<br />
De eigenlijke geschiedenis <strong>van</strong> onze litteratuur begint<br />
met Heinric <strong>van</strong> Veldeke, die leefde <strong>van</strong> ± 1150 tot<br />
± 1200. Zijn groots werk is de „Eneide", een pendant<br />
<strong>van</strong> Virgilius' Aeneas. In de „Sint Servaaslegende" beschrijft<br />
hij in proza <strong>het</strong> leven <strong>van</strong> dezen oudsten Nederlandsen<br />
heilige en schutspatroon <strong>van</strong> Maastricht. Als<br />
Zuid-Limburger gevoelde <strong>van</strong> Veldeke zich <strong>van</strong>zelf tot<br />
dezen heilige aangetrokken. Hij geeft o.a. ook een<br />
prachtige en plastische beschrijving <strong>van</strong> de stad Maastricht<br />
en haar omstreken. Verder was <strong>van</strong> Veldeke een<br />
zanger der minne, doch slechts zeer weinig is er <strong>van</strong><br />
zijn werk bewaard gebleven. Een dertigtal liederen,<br />
niet eens in de oorspronkelijke taal, maar in een latere<br />
Thuringse bewerking, is de gehele oogst. Bovendien<br />
zijn de melodieen, die hij er ongetwijfeld bijgemaakt<br />
beef t, alien verdwenen, evenals die <strong>van</strong> Jan I, hertog <strong>van</strong><br />
Brabant (gest. in 1294). Het genre wordt gekenmerkt<br />
door eenvoud, ongekunsteldheid en zuiverheid <strong>van</strong> gevoel.<br />
En daarom molten misschien zijn liederen ook tot<br />
de zuivere volkspoezie gerekend worden.<br />
Dit brengt ons als <strong>van</strong>zelf op de verhouding tussen<br />
<strong>volkslied</strong> en kunstlied. Het <strong>volkslied</strong> onderscheidt zich<br />
altijd door grotere eenvoud, natuurlijkheid en vooral<br />
spontaniteit. Het moet zó simpel en ongekunsteld zijn.<br />
dat ook minder muzikaal ontwikkelden <strong>het</strong> direct kun.<br />
nen nazingen, m.a.w. <strong>het</strong> moet direct „pakken", zonder<br />
dat <strong>het</strong> hierdoor in <strong>het</strong> triviale behoeft of to dalen. Het<br />
kan soms ook individueel gedacht zijn of een sterk subjectieve<br />
inslag hebben (vergelijk „lc treure" „Mijn hart<br />
is heymelic getoghen"), wanneer de band met de gemeenschap<br />
maar niet verbroken wordt.<br />
De liederen <strong>van</strong> den hertog <strong>van</strong> Brabant voldoen in
TAAL, METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHME, VORM 21<br />
ieder geval aan deze eisen. Misschien is een groot deel<br />
<strong>van</strong> zijn poezie ontstaan onder invloed <strong>van</strong> zijn schildknaap<br />
Jan <strong>van</strong> Helu.<br />
Dr P. C. Boeren spreekt deze mening vrij nadrukkelijk<br />
uit in zijn biografie <strong>van</strong> den hertog „Een Nederlandse<br />
Wacht aan de Rijn", waarin ook diens wapenfeiten<br />
uitvoerig beschreven zijn.<br />
Temidden <strong>van</strong> de afbeeldingen <strong>van</strong> beroemde minnezangers<br />
als <strong>van</strong> Veldeke, Spervogel, Walther <strong>van</strong> der<br />
Vogelweide, Tannhaiiser en Frauenlob in <strong>het</strong> bekende<br />
handschrift <strong>van</strong> Manesse 1 prijkt ook hertog Jan op<br />
een miniatuur. Met getrokken zwaard en wuivende<br />
helmbos stormt hij bier op zijn tegenstander af. „De<br />
plaatsing <strong>van</strong> hertog Jan onder de minnezangers eert<br />
hem als den soldaat-troubadour, den soldat-trouvêre,<br />
<strong>het</strong>geen men in feodale kringen als de hoogste vorm<br />
<strong>van</strong> kunstenaarsschap en ridderlijkheid tezamen beschouwt.<br />
Toch verdienen de minneliederen niet een gelijke<br />
roem als zijn dapperheid wegdraagt. Zij zijn fris,<br />
natuurlijk, spontaan, maar bewegen zich op <strong>het</strong> niveau<br />
der nedere minne: de burgerlijke en landelijke liefde.<br />
Er is slechts weinig in, dat herinnert aan de vergeestelijkte<br />
minne der Provencallen", aldus Dr Boeren.<br />
Met <strong>van</strong> Veldeke en Jan I zijn wij uitgesproken over <strong>het</strong><br />
begintijdperk <strong>van</strong> <strong>het</strong> Dietse lied. Frankrijk kende terzelfder<br />
tijd een groot aantal troubadours en Duitsiand<br />
niet minder minnezangers. Doch men bedenke, dat<br />
Vlaanderen een Frans leen was, zodat er aan <strong>het</strong> hof<br />
der graven Franse zeden en gewoonten heersten en bijgevolg<br />
de minnestrelen hun liederen ook in de Franse<br />
taal zongen. Alleen <strong>van</strong> Veldeke en Jan I maken hier-<br />
1 Zo genoemd naar een ridder uit Zurich, gestorven in 1328,<br />
die deze verzameling uit particuliere liefhebberij heeft aangelegd.
22<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
op een uitzondering, al verraadt laatstgenoemde nog<br />
sterk de Franse invloed.<br />
Van Jan <strong>van</strong> Brabant bestaan nog een twaalftal liederen,<br />
oorspronkelijk slechts in een Hoog-Duitse vertaling,<br />
waaruit ze later weer in <strong>het</strong> Middel-Nederlands<br />
zijn terugvertaald. Zeer bekend is <strong>het</strong> luchtige liedje<br />
„Fens meienmorgensvroe" met <strong>het</strong> telkens terugkerend<br />
ref rein ,,harba ion fa". Betekent dit slechts een Lustig<br />
woordspel, zinloos zoals zovele refreinen, of is <strong>het</strong> een<br />
afleiding en verbastering <strong>van</strong> <strong>het</strong> Latijn „herba flores<br />
facit" (de haag brengt bloemen voort), zoals men in<br />
sommige commentaren lezen kan? Onmogelijk is <strong>het</strong><br />
niet, dock wel ver gezocht. Evenmin zal men onomstotelijk<br />
kunnen vaststellen of dit werkelijk een dansliedje<br />
is 1.<br />
De periode, die nu volgt, wordt hoofdzakelijk gekenmerkt<br />
door de opkomst <strong>van</strong> de poortersstand. De stoffelijke<br />
welvaart en de opkomst der steden bezorgden<br />
de poorters ook zekere rechten.<br />
Het beroemde Kerelslied ( ± 1325) bezingt de West-<br />
Vlaamse boerenopstand. Een smaadlied „Van den<br />
Kaerlen" spot met de slechte en onbeholpen manieren<br />
<strong>van</strong> de boeren. Een ander Kerelslied vinden wij in <strong>het</strong><br />
handschrift <strong>van</strong> Gruythuyzen en begint aldus:<br />
Een kerel ghert der vreuchden gheyn.<br />
Hi mint den scat, spise ende wijn.<br />
Want elcke ende elck neemt gerne tsijn.<br />
Inplaats <strong>van</strong> hoof se minnestrelen treden nu zwervende<br />
zangers op. De „speleman" en de „wandelende gesel"<br />
1 Dr H. Moller, Beknopte Geschiedenis der Nederlandse Letterkunde.
TAAL, METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHME, VORM 23<br />
trokken rond <strong>van</strong> kasteel tot kasteel en <strong>van</strong> poort tot<br />
poort. Daarnaast had men de wapendichters, meestal<br />
in vaste dienst, die de roem <strong>van</strong> hun heer bezongen<br />
en bij hun dood een „claghe" dichtten. Als nevenberoep<br />
hadden zij meestal nog de functie <strong>van</strong> wapenkundige<br />
of heraut. Zo bestaat er bijv. een beroemd wapengedicht<br />
op Jan III <strong>van</strong> Brabant, dat aldus begint:<br />
Ic ben die hertoghe <strong>van</strong> Brabant<br />
Biden Ever ben is genant.<br />
De Brusselaar Jan Knibbe dichtte een „Claghe <strong>van</strong> den<br />
Grave <strong>van</strong> Vlaenderen", een treurzang op de dood <strong>van</strong><br />
zijn meester.<br />
De 14de eeuw (en een gedeelte <strong>van</strong> de daarop volgende<br />
eeuw) is misschien wel <strong>het</strong> meest rijk geweest aan minneliederen.<br />
In aest<strong>het</strong>isch opzicht zijn zij vaak onovertroffen.<br />
Vooral aan minneliederen was deze tijd rijk.<br />
Vele liederen <strong>van</strong> de minne zijn vertalingen <strong>van</strong> Duitse<br />
minnezangen, waarin de invloed <strong>van</strong> <strong>van</strong> Veldeke<br />
nog nawerkt. Doch daarnaast werden ook nieuwe liederen<br />
in <strong>het</strong> Diets gemaakt, o.a. door Jan <strong>van</strong> Hu1st.<br />
Het handschrift <strong>van</strong> Gruythuyzen toont onomstotelijk<br />
aan, dat de minnezangers ook hun eigen melodieen<br />
schreven. In een <strong>van</strong> de gezangen, die Jan <strong>van</strong> Hu1st<br />
wijdde aan de nagedachtenis <strong>van</strong> zijn collega Egidius,<br />
aan<strong>van</strong>gend met de zeer bekende versregel: „Egidius,<br />
waer bestu bleven?" heet <strong>het</strong>:<br />
Menich edei musicien<br />
Prees dinen voys ende dyn teneure 1.<br />
1 Voys betekent hier stem; teneure (tenor) heeft de oude betekenis<br />
<strong>van</strong> melodie.
24<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
Jan <strong>van</strong> Hu1st prijst een ander Bezel met:<br />
Want ghi cunt zinghen ende maken<br />
Sanc ende woort, die zoete smaken.<br />
Met de vestiging <strong>van</strong> de Beierse vorsten in onze landen,<br />
nam de Duitse invloed evenzeer toe als de Franse<br />
of nam. De liederen worden meer dramatisch, doch <strong>het</strong><br />
ideaal der liede blijft rein en riddelijk, nog niet vertroebeld<br />
door zinnelijke drijfveren.<br />
Hoe geheel anders is de toon <strong>van</strong> <strong>het</strong> z.g. Antwerps<br />
Liedboek <strong>van</strong> 1544! Naast een sterk gemeenschapsgevoel<br />
komen ook plotseling zeer individuele emoties<br />
naar voren. En vooral in de nieuwe liedekens vindt<br />
men voorbeelden <strong>van</strong> onbedekte en zelfs <strong>van</strong> dubbelzinnige<br />
erotiek 1 . Toch bezit dit liedboek zo'n zeldzaam<br />
grote bekoring, omdat <strong>het</strong> de mens toont in zijn velerlei<br />
schakeringen: „De stad trok <strong>het</strong> land, en boeren en<br />
buitenlui brachten hun liedjes mee, die soms een tweetal<br />
eeuwen - en misschien wel verder - terugreikten; <strong>het</strong><br />
schuim der havensteden, gelukzoekers, spelers, dronkaards<br />
en jonge burgerzonen vonden elkaar in de kroegen<br />
bij de kroes en zongen onbezorgd, scabreus, sentimenteel;<br />
soldaten in deze tijden <strong>van</strong> permanente<br />
oorlog mengden zich onder hen en met hen kwamen<br />
de betaalde propagandisten <strong>van</strong> de Bourgondische<br />
zaak ( „De Nederlanden een onder Keizer Kara"), zodat<br />
onder de z.g. historieliederen de landsknechtliedjes<br />
wisselen met een gezongen politiek pamflet." Aldus<br />
geeft Dr W. Hellinga in <strong>het</strong> kort de inhoud weer <strong>van</strong><br />
deze belangrijkste bloemlezing, die wij <strong>van</strong> ons yolks-<br />
1 Als voorbeelden <strong>van</strong> <strong>het</strong> laatste moeten genoemd worden <strong>het</strong><br />
lied <strong>van</strong> een „aerdich medecijn"; <strong>van</strong> den slootmaker, en dat <strong>van</strong><br />
den molenaar.
TAAL, METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHME, VORM 25<br />
lied bezitten. Behalve door ruiters en landsknechten<br />
wordt <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> ook gezongen door maatschappelijk<br />
laag gezonkenen: rondtrekkende speellieden, bedelaars,<br />
landlopers, kroeglopers en vrouwen <strong>van</strong> lichte zeden.<br />
Daarom klinkt <strong>het</strong> lied dikwijls aangrijpend en navrant,<br />
doch dichterlijke aanleg en kunstvaardigheid zijn vaak<br />
ver te zoeken. Dit geldt natuurlijk allêên voor de<br />
„nieuwe" liedekens, die soms ook <strong>van</strong> Rederijkers afkomstig<br />
zijn.<br />
De Rederijkers keerden zich bewust <strong>van</strong> <strong>het</strong> yolk af.<br />
Zij wilden zich boven de gewone massa verheffen en<br />
daaruit ontstond hun ijdeldoenerij, hun gepronk met geleerde<br />
en bastaardwoorden en hun aanbidding <strong>van</strong> de<br />
inhoudsloze, maar fraai uitgedoste vorm. Zij werkten<br />
volgens een bepaald schema en dit was dodend voor<br />
de vrijheid <strong>van</strong> hun kunst. Ofschoon wij enkele <strong>van</strong><br />
hun paten geen talent kunnen ontzeggen, is <strong>het</strong> toch<br />
maar al te duidelijk, dat de starre symmetrie en de gekunsteldheid<br />
<strong>van</strong> hun taal de vrije ontplooring <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />
<strong>volkslied</strong> in hoge mate heeft belemmerd.<br />
In de daarop volgende Arcadische poezie werd de onnatuur<br />
nog verder op de spits gedreven. De voorkeur<br />
voor <strong>het</strong> pastorale element werd een obsessie - elk vers<br />
was met bosschaedjes, herderinnetjes en kwinkelerende<br />
vogelkens doorkruid - <strong>het</strong> gescherm met mythologische<br />
namen voerde tot ware excessen.<br />
Mede door de Rederijkerskunst en de Arcadische poezie<br />
is <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> langzamerhand tot die treurige staat<br />
<strong>van</strong> verval gekomen, waaruit <strong>het</strong> zich nooit meer geheel<br />
heeft kunnen opheffen. Anderzijds werkte zowel<br />
de kerkelijke censuur, als later <strong>het</strong> Calvinisme zeer remmend<br />
op de gezonde ontwikkeling <strong>van</strong> ons <strong>volkslied</strong>.<br />
Calvijn n.l. verbood „Alle de Ghesangen, die alleenlich<br />
tot soetighheydt en tot vermaeck der ooren ge-
26<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
schickt en aengestelt zijn -. Ook de dans beschouwde<br />
hij slechts als een teken <strong>van</strong> lichtzinnig karakter en <strong>van</strong><br />
grove zinnelijkheid. Dit verklaart ook, waarom <strong>het</strong><br />
<strong>volkslied</strong> in Vlaanderen langer bleef leven - en in sommige<br />
streken nog leeft - dan bij ons in de Noordelijke<br />
gewesten, waar de invloed <strong>van</strong> Calvijn veel groter is<br />
geweest. Doch niet allèèn <strong>het</strong> Calvinisme heeft schuld.<br />
Karel V verbood, in een in 1550 uitgekomen edict, <strong>het</strong><br />
drukken <strong>van</strong> „eenighe boucken, ref erijnen, balladen,<br />
liedekens, episteln, prognosticatien etc., ten sy dat de<br />
zelve reeds ghevisiteert waren". Philips II verbood <strong>het</strong><br />
drukken <strong>van</strong> alle nieuwe liederen zonder meer en de<br />
Universiteiten plaatsten onder meer geestelijke liedboeken<br />
en volksboeken op de index.<br />
Zelfs de Inquisitie heeft haar invloed op <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong><br />
laten gelden. In 1568 bijv. werd Heynsoon Adriaenszen<br />
in Haarlem opgehangen, omdat hij „Liedekens, Balladen<br />
ende Echoos gedicht ende in 't openbaer verkocht<br />
hadde".
3<br />
Metrum en versbouw.<br />
Tekstherhaling en tekstverwantschap.<br />
Het „zinloze- ref rein.<br />
WU KUNNEN DE BOUW VAN EEN VERS MISSCHIEN<br />
<strong>het</strong> beste vergelijken met de bouw <strong>van</strong> een compositie.<br />
Uit de samenvoeging <strong>van</strong> verschillende tonen ontstaat<br />
een motief; <strong>het</strong> motief groeit uit tot een thema; door<br />
samenvoeging <strong>van</strong> verschillende thema's --met of zonder<br />
verbindingen - ontsfaat dan een liedvorm of een<br />
episode en tenslotte <strong>het</strong> gehele werk.<br />
Evenzo worden de meeste woorden uit lettergrepen opgebouwd<br />
en uit de aest<strong>het</strong>ische en logische ordening<br />
dezer woorden groeit de versregel. Uit een zeker aantal<br />
<strong>van</strong> deze regels wordt op haar beurt de strofe geboren<br />
en uit de strofen <strong>het</strong> gehele lied. Evenals bij de muzikale<br />
vormen worden wij ook hier getroffen door een<br />
overstelpende rijkdom <strong>van</strong> variaties. Alvorens hier verder<br />
op in te gaan, zal <strong>het</strong> noodzakelijk zijn lets over <strong>het</strong><br />
metrum te zeggen.<br />
Het Nederlands is een Germaanse taal en als zodanig<br />
een accent-taal. Het karakteristieke is niet de kortere<br />
of langere duur der lettergrepen, maar de min of meer<br />
sterke betoning. De klemtoon bepaalt de potentie, de<br />
geladenheid <strong>van</strong> <strong>het</strong> woord en valt ook steeds op de<br />
stam of kern <strong>van</strong> <strong>het</strong> woord. In de wijze <strong>van</strong> betoning
28<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
ligt de bekoring <strong>van</strong> <strong>het</strong> gesprokene. De aanduiding<br />
„betoond" en „onbetoond - is altijd zeer betrekkelijk. In<br />
de zin overheerst meestal een hoofdaccent, begeleid<br />
door meerdere nevenaccenten.<br />
............,, ..............n,....,. ........1....s.<br />
..- I .... ,, 11 ...-- I<br />
Het waren twee coninckskinderen'<br />
.......v........ .........--,,_<br />
....., I .....
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED 29<br />
Uit de samenvoeging <strong>van</strong> twee, drie, vier, vijf en zes<br />
voeten ontstaan respectievelijk de dipodie, tripodie,<br />
tetrapodie, pentapodie en hexapodie. Het meest voorkomend<br />
metrum in onze liederen is de tripodie en de<br />
tetrapodie; penta- en hexapodie zijn ongebruikelijk.<br />
„„..........„ ,,,...,<br />
...... I ,..., I „ 1 ....,<br />
Die winter is vergangen<br />
is een zuiver regelmatige tripodie met een arsis aan <strong>het</strong><br />
begin en aan <strong>het</strong> einde. Wij laten hier een onregelmatig<br />
metrum volgen, waarbij arsis en thesis elkaar niet regelmatig<br />
afwisselen en de versregel bovendien met een<br />
thesis aan<strong>van</strong>gt:<br />
„Øo0...os....<br />
......,...., I<br />
iiss.......<br />
a",'”, 1 %"..# 1<br />
Vreugd ende deugd mijn pert verheugt<br />
In de oude liederenpoezie waarmede wij ons thans<br />
bezig houden, begint de versregel in verreweg de<br />
meeste gevallen met een arsis, doch ook twee arses aan<br />
<strong>het</strong> begin komen voor:<br />
„.........."'''....... „......, ,„..--., „.....„<br />
`.v1 .... I...., I ...... i<br />
Het geviel op eenen Donderdach<br />
En zelfs drie zijn niet uitgesloten:<br />
..----- n—•-n<br />
.........., ..... I I<br />
ende bewaert hem reyn<br />
.-----..<br />
....., I ,.....<br />
<strong>van</strong> sede<br />
Er zijn dus vier mogelijkheden om een vers to beginnen:<br />
1.— 2..---- 3.'---, 4.,--•-,--
30<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
De grafische voorstelling, die J. <strong>van</strong> Well S.J. aangeeft<br />
in zijn zeer lezenswaardige brochure „De ontwikkeling<br />
<strong>van</strong> <strong>het</strong> rhythmische gevoel in de schooljaren", n.l. ---voor<br />
een betoonde en --- voor een onbetoonde lettergreep<br />
heeft tot voordeel, dat <strong>het</strong> rhythme op deze manier<br />
door een soort golflijn wordt weergegeven:<br />
In deze brochure wijst <strong>van</strong> Well ook op de overeenkomst,<br />
die er in dit opzicht bestaat tussen alle yolksliederen<br />
en kinderrijmpjes <strong>van</strong> Nederlandse, Duitse,<br />
Engelse of Scandinavische herkomst. Zij zijn allen gebouwd<br />
op an gemeenschappelijk principe: de Germaanse<br />
oervorm. En deze oervorm is volgens hem Been<br />
andere dan de symmetrische bouw <strong>van</strong> een muzikale<br />
voizin of periode.<br />
Wij hebben er reeds op gewezen, dat ons <strong>volkslied</strong> in<br />
iedere repel meestal drie of vier betoonde lettergrepen<br />
telt. Het aantal onbetoonde is steeds verschillend en<br />
kan varieren <strong>van</strong> 0 tot 8. Nu toont <strong>van</strong> Well, de symmetrie,<br />
de gelijkheid in de bouw <strong>van</strong> <strong>het</strong> vers als volgt<br />
aan: op een periode <strong>van</strong> drie betoonde lettergrepen<br />
volgt een rust, dus 3 + rust = 4. Maar waarom bij een<br />
periode <strong>van</strong> vier betoonde gêèn rust en bij drie wel?<br />
Bovendien krijgt <strong>het</strong> vers juist door die rust, die ongeveer<br />
de waarde <strong>van</strong> een voet vertegenwoordigt een afgemeten,<br />
schoolse dreun. Alle verzen in de standaardmaat<br />
<strong>van</strong> <strong>het</strong> eventallig stelsel to willen persen lijkt ons<br />
ongezond en onnatuurlijk 1 . Overigens zijn de beschouwingen<br />
<strong>van</strong> <strong>van</strong> Well wel de overdenking waard.<br />
juist in de verscheidenheid <strong>van</strong> versvoeten ligt de bekoring<br />
<strong>van</strong> <strong>het</strong> Dietse vers. Deze afwisseling komt zelfs<br />
voor in de versregels, die in de opeenvolgende strofe<br />
op dezelfde plaats staan, dus op dezelfde melodie ge-
TAAL, METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHM, VORM 31<br />
zongen worden. Vanzelfsprekend volgt hieruit, dat <strong>het</strong><br />
rhythme <strong>van</strong> de melodie op deze plaatsen aan verandering<br />
onderhevig is (vb. 3, blz. 47).<br />
Soms moet dus een noot tweemaal zo lang aangehouden<br />
worden, een andermaal komen er twee lettergrepen<br />
in de plaats <strong>van</strong> een en <strong>het</strong> rhythme wordt dan dubbel<br />
zo vlug.<br />
Over <strong>het</strong> algemeen volgt <strong>het</strong> rhythme <strong>van</strong> de melodie<br />
<strong>het</strong> versrhythme op de voet, in die zin, dat de arsis<br />
onbetoond en de thesis betoond is. Doch meer dan bij<br />
<strong>het</strong> vers heerst hier een grote vrijheid. Het muzikaal<br />
rhythme <strong>van</strong> „In 't zoetste <strong>van</strong> den meye" wordt aldus<br />
genoteerd:<br />
,PIJ .1)J .h1J. J<br />
In't zoet - ste <strong>van</strong> de mey - e<br />
Het muzikaal en versrhythme komen dus precies met<br />
elkaar overeen, doch even goed zijn de volgende noteringen<br />
mogelijk:<br />
I 1h 11h. Jitor) P1J .t)<br />
I or) I .h. Ji .t). 4,Y .1).<br />
I „t)I.J. 1h1J. .1)1J. .r)<br />
1 Wij willen niet beweren, dat de rust of caesuur niet zou voorkomen,<br />
doch zien niet in, dat zij perse achter elke strofe <strong>van</strong> drie<br />
betoningen volgt. Bij de volgende strofe zou volgens <strong>van</strong> Well<br />
achter elk e strofe een caesuur komen, terwijl een meer natuurlijke<br />
en meer gangbare opvatting is:<br />
Het dag<strong>het</strong> in den Oosten, hoe ifittel weet mijn liefken<br />
<strong>het</strong> lichtet Overal. (rust) och waer ick henen sal. (rust)
32<br />
BLOEITIJDPERK NEIDERLANDSE VOLKSLIED<br />
Over <strong>het</strong> aest<strong>het</strong>isch verschil kan men hier redetwisten;<br />
in ieder geval wordt <strong>het</strong> metrum geen geweld aange.<br />
daan. De 6/8 maat is mogelijk te prefereren, daar zij<br />
<strong>het</strong> lichte en vloeiende karakter <strong>van</strong> <strong>het</strong> vers <strong>het</strong> meest<br />
nabij komt. Het derde voorbeeld is iets te vierkant en<br />
bij <strong>het</strong> laatste worden de theses te lang gerekt. Absoluut<br />
foutief zou de volgende lezing zijn:<br />
PPiti PJ 1)1J<br />
lilt zoet - ste <strong>van</strong> cle mey - e<br />
ledereen zal deze onnatuurlijkheid terstond aanvoelen,<br />
doch hoeveel en hoe dikwijls is er niet tegen de meest<br />
elementaire regels <strong>van</strong> <strong>het</strong> versrhythme gezondigd!<br />
Vooral in de vervaltijd vindt men de meest afschuwelijke<br />
voorbeelden hier<strong>van</strong>.<br />
Het woordaccent moet dus samenvallen met <strong>het</strong> rythmisch<br />
accent <strong>van</strong> de melodie, doch dit wil niet zeggen,<br />
dat <strong>het</strong> laatste daarom ook verlenging inhoudt. Zie<br />
slechts de voorbeelden: ; en hp-1 .<br />
De allereenvoudigste strofe, bestaande uit slechts een<br />
regel (die wel herhaald wordt), vinden wij bij <strong>het</strong> kin..<br />
derlied, bijv.:<br />
Mannetje ging uit wand'len ajowie.<br />
Het Halewijnslied bestaat uit strofen <strong>van</strong> twee regels,<br />
waar<strong>van</strong> de laatste regel telkens wordt herhaald:<br />
I<br />
,....• I '1/4...., %a." I %.0' I,..., I<br />
Heer Halewijn sanc een liedekijn<br />
...so %mi.., 1 ....- `....0' l ...mi., I<br />
Al die dat hoorde wou bi hem sijn<br />
De strofenbouw heeft hier vier accenten en eindigt in
TAAL, METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHME, VORM 33<br />
dit eerste vers met staand rijm. Zij wordt schematisch<br />
voorgesteld door 4a - 4a; 4 stelt dus <strong>het</strong> aantal slagen<br />
voor, a duidt op dezelfde rijmklank.<br />
Van Duyse verklaart de eigenaardige afwisseling <strong>van</strong><br />
twee en drie versregels als volgt: „Daar de melodie<br />
met de sext niet kon sluiten, moest de tweede versregel<br />
natuurlijk herhaald worden am met de kwint te kunnen<br />
eindigen. Hierdoor verkreeg <strong>het</strong> Halewijnslied in<br />
werkelijkheid drieregelige strofen, en dit zal dan ook<br />
wel de oorzaak zijn, dat later bij sommige strofen een<br />
derde versregel werd gevoegd, waardoor <strong>het</strong> lied afwisselend<br />
twee- en drieregelige strofen bekwam." 1<br />
Bij <strong>het</strong> eveneens tweeregelige „Dat ruyterken in der<br />
schuren lagh" wordt in <strong>het</strong> Antwerps Liedboek opgemerkt:<br />
„Ende den eersten regel sing<strong>het</strong> altoos tweewerf."<br />
Zuiver drieregelig zijn o.a. „Het was een meysken<br />
vroech opgestaen" en „Arghe winter ghij sijt cout".<br />
Een symmetrische bouw der verzen is niet vereist;<br />
meestal is de derde regel aanmerkelijk korter. Bij <strong>het</strong><br />
volgende lied wordt zij dan ook herhaald, hoewel dit<br />
geen regel behoeft te zijn:<br />
In enen boomgaert quam ic ghegaen<br />
daer want ic scone vrouwen staen<br />
si plucten alle rosen.<br />
Overigens is deze vorm tamelijk zeldzaam. De vierregelige<br />
strofe komt veel meer voor:<br />
Ic stont op hoogen bergen<br />
Ic sach ter seewaert in;<br />
Ic sach een scheepken drijven<br />
Daer waeren drie ruyters in.<br />
i De melodie vindt men bij voorbeeld 6a, blz. 55.
34 BLOEITIJDPrRK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
Deze vorm vinden wij ook bij de „nyeu liedekens" <strong>van</strong><br />
<strong>het</strong> Antwerps Liedboek. Enige bekende vierregelige<br />
verzen zijn: „In 't soetste <strong>van</strong> den meye", „Van den<br />
Lantsknecht", „Daer staet een clooster in Oostenrijck",<br />
„Het dag<strong>het</strong> in den Oosten", „Den dag en wil niet verborgen<br />
zijn", „Ic sie die morgensterre", „Het viel eens<br />
hemels douwe" enz.<br />
Wij geven hierbij nog een paar <strong>van</strong> de meest voorkomende<br />
vierregelige rijmschema's:<br />
3a - 3b - 3a - 3b<br />
4a - 3a - 4a - 3b<br />
4a - 4a - 3b - 3b<br />
4a - 4a - 4a - 3b<br />
Het zou te ver voeren bij elk dezer vormen afzonderlijk<br />
stil te staan. De afwisseling en verscheidenheid in strofenbouw<br />
is schier onbegrensd. Men kent vijfregelige,<br />
zesregelige tot zelfs dertienregelige strofen. Elk genre<br />
heeft daarenboven verschillende rijmschema's. Het is<br />
moeilijk uit te maken welke kunstvormen alien hebben<br />
bijgedragen tot deze bonte verscheidenheid. De poezie<br />
der troubadours en trouvêres is hierop niet zonder invloed<br />
geweest en ook <strong>het</strong> meerstemmig kunstlied uit de<br />
Ars nova heeft zijn sporen nagelaten.<br />
Het Franse rondeau had in den beginne twee, drie of<br />
vier versregels. Charles d'Orleans prefereerde echter<br />
kwatrijnen. Later werd aan elk kwatrijn nog een vijfde<br />
regel toegevoegd, rijmend op de voorgaande.<br />
Bij een in <strong>het</strong> Antwerps Liedboek voorkomend lied<br />
wordt de vierregelige strofe plotseling met een vijfregelige<br />
afgewisseld ( „Het was te nacht, also soeten<br />
nacht"). In <strong>het</strong> merkwaardige lied „Een koning die<br />
hadde twee dochterkens", opgetekend door de Coussemaker,<br />
wisselen zelfs drie, vier, vijf, zes en acht regels<br />
per strofe.
TAAL, METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHME, VORM 35<br />
Bij de zes-, zeven- en achtregelige gedichten kunnen<br />
zowel twee als drie of vier rijmparen voorkomen, b.v.:<br />
1) a b aabb 5) ababcc<br />
2) abaaab 6) ababba<br />
3)ababbcbc 7)abbccdd<br />
4) ababbccc 8)ababcdcd<br />
De meest voorkomende vorm bij de tweede afdeling<br />
nieuwe liederen uit <strong>het</strong> A. L. is onder 4) aangehaald.<br />
Men vindt hier<strong>van</strong> voorbeelden to over. Met een aparte<br />
aangehangen versregel wordt deze vorm tot een negenregelige<br />
strofe uitgebreid.<br />
Wij willen nog een ogenblik stilstaan bij de samenspraken<br />
of dialogen. „Mijn boelcken moet een jonckman<br />
zijn" is een gesprek tussen een „meysken" en „die<br />
man". De oude spreekt <strong>het</strong> jonge kind telkens in tweeregelige<br />
strofen aan, waarop zij in vijfregelige antwoordt.<br />
Soortgelijke samenspraken vinden wij bij: „Ick<br />
sie die morgensterre", „Een ionc herteken goet <strong>van</strong><br />
prijsen7, „Het voer een maechdelijn over Rijn" en<br />
„Een ridder ende een meysken ionc". Bij de laatste<br />
wordt <strong>het</strong> verhaal tussen de dialoog verder gesponnen<br />
en verschijnt bovendien de broeder <strong>van</strong> <strong>het</strong> meisje ten<br />
tonele.<br />
De vorm <strong>van</strong> vraag en antwoord, waarbij de laatste<br />
zin <strong>van</strong> een vraag in de volgende strofe als antwoord<br />
herhaald wordt, en <strong>het</strong>zelfde soms ook met gehele<br />
strofen gebeurt, komt veel voor in <strong>het</strong> oud-Nederlandse<br />
lied. Deze eigenaardigheid treffen wij vooral aan bij de<br />
oudste balladen, bijv. Heer Halewijn verzoekt de<br />
maagd:<br />
Gaet ginder daer in <strong>het</strong> koren<br />
En blaest daer op mijnen horen
36<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
waarop zij antwoordt:<br />
Al in dat koren gaen ic niet ,<br />
Op uw horen blaes ic niet, enz.<br />
Een soortgelijk geval komt voor in <strong>het</strong> lied „Van den<br />
Lantsknecht", waar <strong>het</strong> meisje tot de moeder spreekt:<br />
Och moeder, seyde si, moeder<br />
Dien raet en ben ic niet vroet.<br />
Ic hebbe die lantsknecht liever<br />
Dan alle mijns vaders goet!<br />
Hebdy den lantsknecht liever<br />
Dan alle uws vaders goet?<br />
Och, des moet God ontfermen,<br />
Dat ic u ooyt gedroech!<br />
En in de prachtige sym.bolische dialoog tussen de nachtegaal<br />
en een lantsknecht:<br />
Wat vraghe ick nae u roode gout<br />
Oft nae u looser minnen?<br />
Ick ben een cleyn wilt voghelken stout<br />
Gheen man en can mi bedwinghen!<br />
Sidi een cleyn wilt voghelken stout<br />
Can u gheen man bedwinghen?<br />
So dwinget u die hagel, die coude snee<br />
De loovers <strong>van</strong> der linde?<br />
Dwinget mi de hagel, de coude snee<br />
De loovers <strong>van</strong> der linde? enz.<br />
Refreinen vinden wij in alle mogelijke vormen. Bij „In<br />
Brunswijck staet een casteel" wordt elke vierde regel<br />
na de vijfde nog eens herhaald. Bij de oilde liederen
TAAL. METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHME, VORM 37<br />
uit deze bundel komt men de zuivere refreinvorm toevallig<br />
betrekkelijk zelden tegen, daarentegen wel bij de<br />
nieuwe liedekens. Soms dient een enkele regel tot refrein<br />
( „Mijn boelken moet een jonckman sijn", „Sulck<br />
wijf is veel eeren went" ), soms een gehele strofe ( „Ey,<br />
ey, hi en derf niet comen", „Van den scamel gheselle ).<br />
Ook zinloze teksten, klank- en woordspelingen kunnen<br />
als refrein gebruikt worden:<br />
Dom, dom, dom, dal; Falderralderire enz.<br />
De herhaling is een veel voorkomend verschijnsel bij<br />
<strong>het</strong> <strong>volkslied</strong>. In alle oude liederen komt men telkens<br />
weer dezelfde traditionele zinswendingen en woordverbindingen<br />
tegen als: mondeke root, sneeuwwitte hand,<br />
rinc, linde groen, coelen mey, oogskens bruyn enz. Deze<br />
stereotiepe uitdrukkingen zijn nog niet zoals bij de<br />
Rederijkers tot een cliché verstard; men vindt hierin<br />
oak verschillende variaties. Hetzelfde geldt voor bepaalde<br />
karakteristieke zinnen en vragen als: „Die<br />
wachter blaest sinen horen", „Wie wil hooren een<br />
nyeu lietr .<br />
Bij <strong>het</strong> slot <strong>van</strong> menig lied geeft de dichter zijn visitekaartje<br />
af:<br />
Die dit liedeken heeft ghedicht.<br />
Hi hevet wel ghesongen<br />
Ter eeren <strong>van</strong> sijn soete lief<br />
God schent des nijders tongen!<br />
Dit klinkt nog zeer algemeen. In <strong>het</strong> volgende slotvers<br />
wordt tevens de naam <strong>van</strong> den zanger bekend gemaakt:<br />
Die dit liedeken heeft ghesongen<br />
Dat was een ruyter fijn enz....<br />
In spijt des nijders tongen<br />
Sijnen naem is Jongen stijn.
38<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
Men merke de verwantschap en tevens <strong>het</strong> verschil!<br />
Meestal blijkt een „ruyter - de zanger <strong>van</strong> <strong>het</strong> lied to<br />
zijn:<br />
Die dit liedeken eerstwerf sanck<br />
Dat was een ruyters gheselle<br />
Hij drinct veel liever den rijnschen wijn<br />
Dan 't water uyt 'er Schelde!<br />
Dergelijke slotstrofen werden misschien later aan <strong>het</strong><br />
lied toegevoegd. In sommige liederen wisselen ook de<br />
zangers in de slotstrofen.<br />
Soms zijn <strong>het</strong> lieden <strong>van</strong> minder allooi, afvallige geestelijken,<br />
„vrij sluymers" of „clercken”. Het typerende<br />
is, dat zij meestal platzak zijn, maar toch altijd op <strong>het</strong><br />
amoureuze pad!<br />
De zin voor herhaling en gelijkluidendheid is ons nu<br />
eenmaal aangeboren. Deze uit zich zowel bij de melodie<br />
als bij de tekst.<br />
Een heel merkwaardig verschijnsel zijn de z.g. zwerfregels<br />
en zwerfverzen. Het begin of een gedeelte <strong>van</strong><br />
een bepaald lied vinden wij in een ander lied weer<br />
terug, echter met dit verschil, dat de verdere inhoud<br />
meestal totaal geen aanknopingspunten meer bezit. Een<br />
zeer bekend lied „Die vogelkens in der muted' heeft<br />
als tweede strofe:<br />
Ic ginc noch gisteravont<br />
So heymelijc eenen ganc<br />
Al voor mijns liefkens deure<br />
Si wist mi cleinen danck!<br />
Staet op mijn alderliefste,<br />
Staet op ende laet mi in.<br />
Ic swere u op al myn trouwe<br />
Ic en had noit liever dan dy.
TAAL, METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHME, VORM 39<br />
Een „nieuw liedeken" begint met de eerste drie versregels,<br />
doch dan beet <strong>het</strong> verder:<br />
...... Die ic gesloten <strong>van</strong>t.<br />
Ic clopte so lijsselijck aen den rinck.<br />
Staet op mijn alderliefste lief,<br />
Staet op ende latet mi in. enz.<br />
Men ziet hoe sommige regels weer terugkeren, doch op<br />
een andere plaats en soms ook sterk gewijzigd. Een<br />
ander lied begint „Ic quam noch ghisteravont. Vorwaer<br />
ic en liege u niet". Voor de rest bevat dit lied ook niet<br />
de minste aanknopingspunten met de voorafgaande.<br />
Nu een ander voorbeeld <strong>van</strong> twee verwante liederen,<br />
die wij onder elkaar plaatsen:<br />
Het viel een coelen douwe<br />
Tot eender veynster in<br />
Tot eender huebscer vrouwen<br />
Ghe<strong>van</strong>gen in 't herte mijn.<br />
Het vie! eens hemels douwe<br />
Voor mijns liefs vensterkijn<br />
Ick weet gheen scoonder vrouwe<br />
Si staet in 't herte mijn.<br />
De eerste versie is waarschijnlijk de oudste; dit blijkt<br />
zowel uit de taal als uit de aanduiding een „oudt liedeken".<br />
Er is hier nog terloops sprake <strong>van</strong> een wachter<br />
„die opter tinnen lach", en aan <strong>het</strong> slot zijn er weer de<br />
traditionele bomen met „noten mischaten" en „goede<br />
nagelkijns" 1 . De tweede versie is stellig veel meer<br />
1 Nootmuscaat en kruidnagel golden in de middeleeuwen als<br />
vruchtbaarheidssymbolen,
40<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
bekend, maar ook een derde lezing bestaat er nog <strong>van</strong><br />
dit zeer mooie lied. De oorspronkelijke tekst is hier<br />
vergeestelijkt, d.w.z. <strong>het</strong> oorspronkelijke liefdesmotief<br />
is geheel weggelaten en ver<strong>van</strong>gen door de verering<br />
en de lief de voor de maagd Maria en haar kindje.<br />
Zo bestaan er eveneens drie verschillende lezingen <strong>van</strong>.<br />
„Het dag<strong>het</strong> in den Oosten", waar<strong>van</strong> er ook een vergeestelijkt<br />
is.<br />
Zo zouden er nog wel meer voorbeelden aan to halen<br />
zijn, doch wij willen hiermede volstaan. Men vergelijke<br />
zelf bijv.: „Rijck God wie sal ick claghen", blz. 308 uit<br />
<strong>het</strong> Antwerpse Liedboek (uitgave L. Boucher, 1941,<br />
Den Haag) met blz. 312. Hiermede is weer verwant:<br />
„Rijck God hoe mach dat wesen" (blz. 309). Dit lied<br />
heeft weliswaar meer verzen, doch <strong>het</strong>zelfde aantal<br />
strofen, <strong>het</strong>zelfde rijmschema en <strong>het</strong> behandelt bovendien<br />
dezelfde stof.<br />
Tenslotte willen wij nog een ander verschijnsel behandelen,<br />
n.1. de zinloze tekst. Doordat <strong>het</strong> geheugen den<br />
zanger wel Bens in de steek liet, werden vergeten woorden<br />
of zinnen door andere ver<strong>van</strong>gen. Soms groeide<br />
hieruit een nieuw lied of een lied met gewijzigde inhoud;<br />
een andermaal slechts zinloze vocalises.<br />
Vooral wanneer <strong>het</strong> een vreemde taal geldt, kan <strong>het</strong><br />
zeer goed gebeuren, dat een lied geheel ontaardt in<br />
deze z.g. ,,zing-zang". Dit kwam meestal voor bij Franse<br />
liederen, die in Vlaanderen wel bekend waren, maar<br />
dikwijls niet werden verstaan of verkeerd begrepen.<br />
Een frappant voorbeeld daar<strong>van</strong> is bijv. <strong>het</strong> volgende<br />
Franse liedje:
TAAL, METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHME, VORM 41<br />
Elle a passe par ci<br />
elle a passé par la<br />
l'hirondelle<br />
vole, vole, vole<br />
l'hirondelle<br />
vole, vole, vole?<br />
dat door de kinderen <strong>van</strong> Hasselt werd omgezet in:<br />
En lappe lappe si<br />
en lappe lappe sa<br />
dierom, dierom<br />
valle, valle, valle<br />
dierom, dierom<br />
valle, valle, valle.<br />
Men ziet, <strong>het</strong> komt hoofdzakelijk op de overeenstemming<br />
<strong>van</strong> klank en rhythme aan. Van enige samenhang<br />
is in zo'n lied natuurlijk geen sprake, maar wël<br />
zoekt de volkszanger over <strong>het</strong> algemeen naar woorden,<br />
die gemakkelijk in <strong>het</strong> geheugen blijven hangen. Pol<br />
Heyns geeft hier<strong>van</strong> in zijn boekje „Volksliederen" tal<br />
<strong>van</strong> aardige voorbeelden. Zo is bijv. in een bekend<br />
Driekoningenlied <strong>het</strong> vermoedelijke refrein „Gloria<br />
in excelsis" ver<strong>van</strong>gen door „Gloria en den ex Cecilia",<br />
m.a.w. <strong>het</strong> Latijn dat men niet verstond, werd wegens<br />
enige overeenkomst ver<strong>van</strong>gen door de naam <strong>van</strong> de<br />
schutspatrones der muziek.<br />
Het is verder opmerkelijk, dat <strong>het</strong> yolk een bepaalde<br />
voorkeur schijnt to hebben voor gelijkluidende of aan<br />
elkaar verwante vocalisen, zoals: <strong>van</strong> farilonla ( „Den<br />
Uyl" ) , <strong>van</strong> faiderila ( „Plompaert en zien wuveke"),<br />
hopsasa, fallala ( „Wel Anne-Marieken"), <strong>van</strong> je singela<br />
singela hopsasa ( „In Holland staat een huis") enz.
42<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
Zeer karakteristiek zijn de onomatopeeen, waarbij twee,<br />
drie of meer woorden met dezelfde medeklinker beginnen<br />
en de klinkers telkens wisselen. De onbedorven<br />
en kinderlijke mens schept in deze woordspelingen een<br />
zeker behagen. Zij vormen tevens een hoofdbestanddeel<br />
<strong>van</strong> <strong>het</strong> kinderlied (denk ook aan aftelspelletjes als<br />
ine-mine-mutte enz.). Na een weinig zoeken vindt men<br />
al voorbeelden to over:<br />
fig g edom-figg edolle<br />
wing-ling-ling<br />
oze-wieze-woze enz.<br />
din-don-deine<br />
snip-snap-snoria<br />
hipses-kripses-kronselesse<br />
tiliolijn-tioliosi<br />
lirom-larom-lepelsteel<br />
pif-paf-poef<br />
bing-bang-bong<br />
Een refrein als <strong>het</strong> volgende berust bijna geheel op<br />
klankspeling:<br />
Vive la peperbusse<br />
Vive la spa<br />
Tra la la la<br />
Gyze, gaze, gouze<br />
Ron, flon, flouze<br />
Traderadera.<br />
Dan is er nog een kostelijk driekoningenlied, dat heden<br />
ten dage nog sporadisch door rondtrekkende „sterrezangers-<br />
gezongen wordt: „Wij komen al <strong>van</strong> 't Oosten,<br />
wij komen al <strong>van</strong> ver" (zie blz. 148) met <strong>het</strong> onbegrijpelijk<br />
refrein: A la berlina postiljon. Van cher ami,
TAAL, METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHME, VORM 43<br />
tot in de knie. Sa, pater, trek naar Vendelo <strong>van</strong> Cher<br />
ami 1!<br />
Wat de betekenis <strong>van</strong> dit ref rein is, wie zal <strong>het</strong> zeggen?<br />
Doch <strong>het</strong> is wel zeker, dat wij in deze en andere soort-<br />
gelijke gevallen niet uitsluitend to doen hebben met <strong>het</strong><br />
„zuiver motorisch" element, maar met een typische<br />
woordcorruptie, waar<strong>van</strong> ons de zin ontgaat.<br />
1 Betekent <strong>het</strong> dat de Drie Koningen met veel staatsie naar<br />
Bethlehem trokken? (Berlin: lichte reiskoets eind 1700 voor <strong>het</strong><br />
eerst in Berlijn gebruikt).
4<br />
Algemene kenmerken <strong>van</strong> de melodie.<br />
Afkomst <strong>van</strong> <strong>het</strong> Gregoriaans.<br />
Overgang naar de grote en kleine terts toonsoorten.<br />
Melodische verwantschap.<br />
IN DE MELODIE VAN HET VOLKSLIED KOMT HET<br />
nationale element <strong>het</strong> meest duidelijk tot uiting. Men<br />
heeft lange tijd gemeend, dat Nederland geen eigen<br />
<strong>volkslied</strong> bezat. Doch hoe zou <strong>het</strong> mogelijk zijn, dat een<br />
land, dat bijna twee eeuwen lang de toon aangaf in<br />
muzikaal Europa en zo'n overstelpend aantal zangers,<br />
instrumentalisten en componisten heeft voortgebracht,<br />
zelfs geen spoor zou bezitten <strong>van</strong> een bloeiende liederencultuur?<br />
Vanaf de oudste tijden toch waren de<br />
Nederlanden en vooral de Zuidelijke de bakermat <strong>van</strong><br />
de zang. Men kan onze gewesten in dit opzicht slechts<br />
vergelijken met <strong>het</strong> land <strong>van</strong> <strong>het</strong> klassieke bel canto. Dat<br />
er ten onzent bij alle voorkomende gelegenheden in kerk,<br />
huis en daarbuiten gaarne en veel gezongen werd, daar<strong>van</strong><br />
getuigen niet alleen de schriftelijke verklaringen <strong>van</strong><br />
tijdgenoten, maar oak talrijke afbeeldingen, welke onze<br />
meesterschilders en miniaturisten hebben nagelaten.<br />
De melodie <strong>van</strong> ons <strong>volkslied</strong> heeft een zeer eigen<br />
karakter, dat, wanneer wij <strong>het</strong> geheel overzien, <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />
buitenlandse onderscheiden kan worden. Dit geldt<br />
alleen voor liederen uit de bloeiperiode, toen ons yolkslied<br />
nog niet door vreemde invloeden was aangetast.
TAAL, METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHME, VORM 45<br />
Het voornaamste kenmerk is <strong>het</strong> rustige, „zoetvloeiend"<br />
verloop <strong>van</strong> de melodie. Vergeleken met <strong>het</strong> Engelse<br />
lied bijv. valt <strong>het</strong> ons op, dat ons <strong>volkslied</strong> geen grote<br />
sprongen kent. Sext-, septime- en octaafsprong zijn uitzonderingen.<br />
Kwart- en kwintsprongen komen weliswaar<br />
veel voor, doch hoofdzakelijk bij de aan<strong>van</strong>g <strong>van</strong> een<br />
melodie, die daarna in seconders- en tertsengangen verloopt.<br />
Wanneer wij de stemgangen uit de werken <strong>van</strong><br />
onze grote contrapunctisten volgens deze maatstaf toetsten,<br />
valt <strong>het</strong> ons eveneens op, dat zij in grote lijnen altijd<br />
volgens dezelfde melodische regels werkten. De invloed,<br />
die <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> op de gehele meerstemmige vocale<br />
muziek heeft uitgeoefend, is nog steeds niet voldoende<br />
bestudeerd. In „Nederlands Volkslied", verzameld door<br />
Jop Pollmann en Piet Tiggers, dat wij hier als voorbeeld<br />
aanhalen, beginnen niet minder dan 54 liederen met de<br />
kwart (bijna zonder uitzondering stijgend en als opmaat),<br />
21 met de prime ( dus herhaling <strong>van</strong> dezelfde<br />
toon) en 6 met de kwint. Daartegenover staan slechts<br />
sporadische gevallen, die met de terts en nog minder,<br />
die met de seconde beginnen.<br />
Resumerend zou men kunnen zeggen, dat kwart en<br />
kwint de meest bevoorrechte intervallen zijn bij <strong>het</strong> begin<br />
of soms na een caesuur, maar in <strong>het</strong> verdere melodieverloop<br />
genieten prime, seconde en terts de voorkeur.<br />
De melodie <strong>van</strong> <strong>het</strong> kerstlied „Hij is <strong>van</strong> eene mag<strong>het</strong><br />
geboren" bestaat met uitzondering <strong>van</strong> de kwart-sprong<br />
slechts uit een dalende secondenreeks (vb. 3, blz. 47).<br />
Het eerste deel <strong>van</strong> „Ons genaket die avontstar" heeft<br />
eenzelfde typische secondengang. Wij willen hiermede<br />
natuurlijk niet beweren, dat er vaststaande regels zijn,<br />
die men op elk lid kan toepassen. Het <strong>volkslied</strong> moet<br />
vrij zijn <strong>van</strong> alle starre regels en wetten, want juist door
46<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
die grote vrijheid kan <strong>het</strong> zich ten voile ontplooien en<br />
zich aan ons kenbaar waken in duizendvoudige schakeringen.<br />
Wij willen bier slechts wijzen op enige algemene<br />
kenmerken, welke aan onze melodieen eigen zijn.<br />
Een bijzondere eigenschap is de intieme sfeer en bekoring,<br />
die <strong>van</strong> de melodie uitgaat. Een intimiteit, die wars,<br />
is <strong>van</strong> alle bombast, maar ook <strong>van</strong> alle buitensporigG<br />
uitbundigheid. Alle symmetrie en wiskundige regelmaat<br />
is verder vermeden en daarom kan de melodie zich<br />
zo natuurlijk en gracieus ontplooien. De melodie <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />
echte, zuivere <strong>volkslied</strong> is niet „bedacht", zij welt direct<br />
uit <strong>het</strong> hart op!<br />
Wat de om<strong>van</strong>g betreft; deze overschrijdt in <strong>het</strong> <strong>bloeitijdperk</strong><br />
zelden <strong>het</strong> octaaf. Enkele liederen zoals: „Die<br />
mei plezant", „Die winter is een onweert Bast", „Plompaert<br />
en zien wuvetje", „Daer spruyt een boom" blijven<br />
zelfs binnen kwint- of sextom<strong>van</strong>g. Zij behoeven trou,<br />
wens geen grotere expansiviteit om toch expressief te<br />
zijn. Het vermogen om bij een beperkte toonom<strong>van</strong>g en<br />
een eenvoudig rhythme toch in hoge mate plastisch en<br />
direct te werken is een <strong>van</strong> de hoofdverdiensten <strong>van</strong><br />
ons <strong>volkslied</strong>.<br />
De melodie <strong>van</strong> „Wie was diegene, die de looverkens<br />
brak", blijft geheel binnen kwart-om<strong>van</strong>g. Dit is ook <strong>het</strong><br />
geval met enige zeer eigenaardige liederen, waarin de<br />
reciteertoon, zoals die in de R.K. eredienst gebruikelijk<br />
is, verwerkt wordt. Het zijn de „Postelsche" en de „Wilde<br />
Vespers", beide humoristische liederen. Het eerste<br />
lied is een z.g. ophopingslied (de tekst wordt bij elke<br />
volgende strofe uitgebreid) en in <strong>het</strong> tweede moedigen<br />
Petrus en Paulus elkaar aan nog een pintje te nemen op<br />
de reciteertoon <strong>van</strong> de psalm „Miserere"!<br />
Dergelijke liederen blijven echter uitzonderingen, doch<br />
gevallen waarbij de reine kwint of de kleine sext niet
TAAL, METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHME, VORM 47<br />
In een huis , daar woon - de nie - mand in.<br />
Maar vo - gel-kens vlo-gen daar uit en in:<br />
B<br />
Daar woude Heer Jezus ge-bo - ren zijn Rex-glo - ri- ae Hij<br />
is<br />
Voorbeeld 3<br />
<strong>van</strong> ee - ne mailed ge-boren Rexglo - ri- ae.<br />
overschreden wordt, vindt men genoeg. Behalve de zo<br />
juist genoemde:<br />
De minne die in mijn hertje leit. (kwint )<br />
Maria, die zoude naar Bethlehem gaan. ( „ )<br />
Ons is geboren een kindekijn. ( „ )<br />
Christe du biste licht elide dad'. (k1. sext )<br />
Schoon lief, hoe ligt gij bier en slaapt. ( f t )<br />
Wanneer een nieuwe tekst op een bestaande melodie<br />
wordt gedicht, moet deze ook aan <strong>het</strong> muzikale rhythme<br />
zijn aangepast. Op de voornaamste woordaccenten vallen<br />
ook de betoonde noten, terwijl op de niet betoonde<br />
lettergrepen korte melodietonen vallen:<br />
Die winter is verganghen.<br />
Die eerste vreucht, die is ghewan.<br />
Het waren twee conincskinderen.<br />
De lange melodietonen vallen bovendien altijd op <strong>het</strong><br />
einde <strong>van</strong> een gehele zin en een zinsnede. Natuurlijk zijn<br />
er enkele uitzonderingen, doch als regel vallen vers-<br />
..
48<br />
BLOEITUDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
accent en melodisch accent tezamen. Dit in tegenstelling<br />
tot <strong>het</strong> Franse lied, waar <strong>het</strong> accent geheel vrij is en<br />
towel op betoonde als onbetoonde melodietonen kan<br />
vallen.<br />
Bij ons lied ontstaat de melodische lijn dikwijls uit de<br />
natuurlijke declamatie. Bij een stijging <strong>van</strong> de gesproken<br />
zin stijgt ook de intensiteit <strong>van</strong> de melodie en omgekeerd.<br />
Bij de vergelijking <strong>van</strong> melodie en tekst valt ons tevens<br />
op, dat over <strong>het</strong> algemeen elke lettergreep slechts een<br />
melodietoon heeft. In deze „syllabische" melodievorm<br />
verschilt ons <strong>volkslied</strong> opvallend <strong>van</strong> <strong>het</strong> Duitse, dat veel<br />
rijker is aan melismatische toonfiguren. Wanneer wij<br />
twee dezelfde liederen WTI in de Nederlandse en 66n<br />
in de Duitse versie) met elkaar vergelijken, dan zal dit<br />
verschil nog des te sterker opvallen. Iedere R.K. kerkganger<br />
kent <strong>het</strong> Marialied „Wonderschoon prachtige".<br />
Over de aest<strong>het</strong>ische kwaliteiten <strong>van</strong> dit lied zullen wij<br />
niet uitweiden, <strong>het</strong> gaat hier slechts om de vergelijking.<br />
Het lied is <strong>van</strong> Duitse oorsprong, ik vond hier<strong>van</strong> de<br />
volgende lezing in een verzameling Duitse <strong>volkslied</strong>eren,<br />
en laat deze volgen door de Nederlandse versie, die<br />
aanmerkelijk vereenvoudigd is (vb. 4, blz. 49).<br />
Hoe wij ook de technische zijde <strong>van</strong> <strong>het</strong> probleem trachten<br />
te verklaren; de ziel, de kern <strong>van</strong> de melodie is niet<br />
in woorden te <strong>van</strong>gen. Wanneer men de bekende middeleeuwse<br />
melodieen hoort weerklinken in de intieme<br />
sfeer <strong>van</strong> de huiskamer, of wanneer zij worden gezongen<br />
door de frisse stemmen <strong>van</strong> de jeugd, dan wordt men<br />
be<strong>van</strong>gen door hun volmaakte en sublieme schoonheid<br />
en geroerd door hun ongekunstelde eenvoud.<br />
Op twee punten moeten wij speciaal de aandacht vestigen,<br />
nl. op de toonsoorten en op de verwantschap, die<br />
er tussen de melodieen onderling bestaat.
TAAL, METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHM, VOR M 49<br />
Wun-derschem prach ti ge gros-ze and mach ti - ge<br />
MIME Mil Ell ENI<br />
1111111111•11111111<br />
111111111110<br />
ttiaswil...111r iliramor mar air 11111111111111111<br />
Won- derschoon prach ti ge won-derschoon mach ti ge<br />
.411111111/7111111<br />
1111111111111•11111111.0111111111111111111111<br />
AI MEW .4111111111111W INMEMMS11111111111<br />
',yam Nessw 1111111/"011r 1116. 111118111/.<br />
WARM. 1116.n I<br />
Voorbeeld 4<br />
reich hold se - ge himm sche Frau<br />
Allereerst bedenke men, dat de melodie <strong>van</strong> een <strong>volkslied</strong><br />
nooit gebonden is geweest aan een bepaalde toonsoort.<br />
Achteraf kan men natuurlijk <strong>van</strong> de meeste melodieen<br />
vaststellen in welke toonsoort zij staan, doch bij den<br />
middeleeuwsen volkszanger is dit nooit opzet geweest.<br />
Men bekommerde er zich niet om de regels <strong>van</strong> de toonsoorten<br />
stipt in acht to nemen. Zo komen er dan ook<br />
overgangen voor <strong>van</strong> de ene toonsoort in de andere,<br />
zodat een juiste classificatie dikwijls niet mogelijk is.<br />
Eerst na 1500 vinden wij ook de alteraties ( toevallige<br />
verhogingen en verlagingen door kruisen, mollen en<br />
herstellingstekens) schriftelijk vastgelegd, doch <strong>het</strong> is<br />
natuurlijk mogelijk, dat zij reeds voor die tijd in de<br />
praktijk voorkwamen. In de meerstemmige kunstmuziek<br />
werden de alteraties reeds veel vroeger toegepast.<br />
Het is de grote verdienste <strong>van</strong> Gevaert geweest, dat hij<br />
heeft aangetoond hoe de oude christelijke gezangen<br />
steunden op de toonsoorten ( modi) der Grieken 1 . Zijn<br />
landsman Fl. <strong>van</strong> Duyse heeft deze theorie verder ont-<br />
1 Le mêiopêe antique.
50<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
wikkeld en duidelijk aangetoond hoe ons <strong>volkslied</strong> op<br />
zijn beurt weer steunde op <strong>het</strong> Gregoriaans gezang 1.<br />
Helaas heerst bij beiden een grate verwarring ten opzichte<br />
<strong>van</strong> de benaming der toonsoorten. De aeolische<br />
modus stelt <strong>van</strong> Duyse bijv. gelijk aan de hypodorische,<br />
<strong>het</strong>geen onjuist is, omdat bij eerstgenoemde a de tonica<br />
is, bij laatstgenoemde echter d. Hypophrygisch verwart<br />
hij met myxolydisch; hypolydisch met lydisch en dorisch<br />
met phrygisch. Kortom voor den modernen wens is er<br />
in deze moduswarwinkel geen weg meer te vinden,<br />
vooral wanneer er nog geschermd wordt met termen als:<br />
gespannen, losse, onvolledige en tweeslachtige modus.<br />
Wij laten daarom hier een beknopt en overzichtelijk<br />
schema volgen <strong>van</strong> de tegenwoordige benaming der<br />
voornaamste kerktoonsoorten (vb. 5, blz. 51 ).<br />
Het eigenaardige is, dat bij ons de melodie <strong>van</strong> <strong>het</strong> yolkslied<br />
niet aan de tekst gebonden is. Bij de Grieken had<br />
elke toonsoort Naar bepaald karakter, die bij een bepaalde<br />
stemming paste. Zo werd de eerste toonsoort voor edel<br />
en ernstig gehouden, de achtste voor feestelijk, terwijl<br />
de vierde de strijdlust en standvastigheid moest opwekken.<br />
Ook <strong>het</strong> Gregoriaans kende nog ten dele deze<br />
aest<strong>het</strong>ische modusleer. Bij <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> is hier<strong>van</strong> echter<br />
geen sprake meer.<br />
Dezelfde melodie wordt evengoed gebruikt voor een<br />
vrolijke als voor een droevige tekst. Soms wordt de<br />
melodie <strong>van</strong> een geestelijk lied zonder <strong>het</strong> minste bezwaar<br />
voor een wereldlijk lied gebruikt en omgekeerd.<br />
Het doet ons bijv. vreemd aan een lied ter ere <strong>van</strong> Maria<br />
op dezelfde melodie te horen zingen als een minnelied.<br />
doch de middeleeuwer kende deze bezwaren niet. Bij<br />
een vergelijking <strong>van</strong> verschillende melodieen zien wij,<br />
1 De melodie <strong>van</strong> <strong>het</strong> Nederlandse lied.
TAAL, METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHME, VORM 51<br />
I Do risch II Hypo- dorisch<br />
m d<br />
747 lir<br />
d<br />
III Phrygisch<br />
IV Hypo- phrygisch<br />
m -<br />
MP<br />
• I.<br />
• •<br />
® m (m) d (d) 7i .1 d (d)<br />
V Lydisch<br />
VI Hypo- lydisch<br />
0 • m d<br />
es •<br />
d<br />
VII Myxolydi*ch<br />
0--0-.-11,<br />
Voorbeeld 5<br />
4, AP<br />
VIII Hypo- myxolydisch<br />
De omringende noten geven de grondtoon of finalis aan; m=mediant,<br />
d = dominant. Men vergelijke II met Aeolisch en VI met<br />
Ionisch. Deze twee toonladders werden later toegevoegd.<br />
dat er een bewuste voorkeur bestaat voor enige bepaalde<br />
toonsoorten.<br />
De Dorische toonsoort is vrij goed geconserveerd in<br />
„Daer ginghen twee gespeelkens goet", „Een ridder ende<br />
een<br />
meysken ionc", „Het soude een meysken gaen om<br />
wijn", „Een oudt man sprack een ionc meysken aen" e.a.<br />
Ook in <strong>het</strong> geestelijk lied is deze modus zuiver bewaard<br />
o.a. in: „Ghegroet so si di maget soet" en „Laet ons met<br />
hogher vrolicheit" ( de laatste afkomstig <strong>van</strong> de hymne<br />
„Ave Maris Stella" ).<br />
De Hypodorische toonsoort komt voor bij zeer bekende<br />
liederen als „Het dag<strong>het</strong> in den Oosten", „Mijn hertken
52<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
hevet altijt verlanghen", „Ghequetst ben is <strong>van</strong> binnen",<br />
„Die vogelkens in der muted' en een Halewijnmelodie<br />
(volgens E. Mincoff-Marriage).<br />
Enige afwijkende vormen komen bier natuurlijk bij voor.<br />
Zo heeft „Al om die liefste boele mijn" wel de om<strong>van</strong>g<br />
<strong>van</strong> Hypodorisch, doch d als dominant en a als sluittoon.<br />
Bovendien is b tot bes gealtereerd.<br />
De Phrygische toonsoort gold bij de Grieken als <strong>het</strong><br />
ideaal <strong>van</strong> muzikale uitdrukking. Reeds in de vroege<br />
middeleeuwen raakte deze toonsoort in onbruik door <strong>het</strong><br />
z.g. tritonus-verbod 1 . Ook later komt deze modus zelden<br />
voor, ondanks <strong>het</strong> feit, dat een paar zeer fraaie en karakteristieke<br />
melodieen in de derde kerktoon staan, zoals:<br />
„Die mey spruyt uit den dorren hout", „Doen Hanselijn<br />
over der heide reet" en „Die nachtegael, die sanck een<br />
liet". De beide laatste liederen hellen volgens <strong>van</strong> Duyse<br />
reeds naar C gr. terts over wegens de overheersende<br />
betekenis <strong>van</strong> de sext, doch wij kunnen deze mening<br />
geenszins delen, evenmin ten opzichte <strong>van</strong> melodieen als<br />
„Help God, hoe wee doet scheyden" en „Maria saert<br />
<strong>van</strong> edeler aert". Men kan natuurlijk de grondtoon ( e)<br />
de functie laten vervullen <strong>van</strong> grote terts in C, doch dan<br />
vervalt men in de fout <strong>van</strong> de harmonische opvatting<br />
volgens onze begrippen, terwijl deze melodieen niets met<br />
harmonie hebben uit to staan!<br />
Eveneens moet „Wie wil horen een goet nieu liet, Van<br />
dat t'Antwerpen is gesciet", tot de derde kerktoon gerekend<br />
worden, al is de oorspronkelijke dominant (b) hier<br />
door de mediant (a) ver<strong>van</strong>gen.<br />
De Hypophrygische toonsoort kunnen wij bier buiten<br />
beschouwing laten, daar zij praktisch niet voorkomt.<br />
Enkele liederen o.a. <strong>het</strong> zo juist genoemde „Maria saert"<br />
1 De tritonus, (overmatige kwart), in dit geval f-b, gold als<br />
„diabolus in musics" (de duivel in de muziek).
TAAL. METRUM, VFIRSBOUW, MELODIE, RHYTHME, VORM 53<br />
bewegen zich evenzeer bOven de tonica als eronder (dus<br />
in <strong>het</strong> „hypo"-gedeelte), doch zonder de begintoon b<br />
ook maar zelfs te beroeren. Het grootste percentage <strong>van</strong><br />
de liederen blijken mengvormen te zijn. Dat een melodie<br />
de normale ambitus (toonom<strong>van</strong>g ) overschrijdt en in de<br />
hypotoonsoort overgaat is trouwens ook bij <strong>het</strong> Gregoriaans<br />
geen zeldzaamheid.<br />
Zeer sporadisch is de zuiver Lydische toonsoort vertegenwoordigd.<br />
Ook hier speelde de tritonus weer een<br />
gevaarlijke rol. Dit dreigend gevaar trachtte men reeds<br />
vroegtijdig te bezweren door b in bes te veranderen.<br />
Daardoor verkreeg deze modus meteen <strong>het</strong> karakter <strong>van</strong><br />
F grote terts. Zie als voorbeeld hier<strong>van</strong>: „Daer spruyt<br />
een boom aen ghenen dal", en vele geestelijke liederen<br />
als „Fonteyne moeder, mag<strong>het</strong> reyne", ,,Mijn hart is<br />
heymelijk getoeghen", „Begheerte nu vlieg<strong>het</strong> ten hemel<br />
op" en „O doot u macht gaet boven screven".<br />
Ten opzichte <strong>van</strong> de Hypolydische toonsoort geldt <strong>het</strong><br />
zelfde als wij bij de hypophrygische opmerkten. In „Ick<br />
seg adieu", „Gheldelooze volg<strong>het</strong> mi" en „Het vlooch<br />
een cleyn wilt vogelkijn", om slechts enkele <strong>van</strong> de bekendste<br />
melodieen te noemen, komen duidelijk uitwijkingen<br />
naar de gr. terts toonsoort voor.<br />
„Ick seg adieu" staat practisch in F groot, doch heeft de<br />
zuivere hypolydische ambitus (vb. 6, blz. 55).<br />
Mixolydisch. Hierbij onderscheidt <strong>van</strong> Duyse de normale<br />
vorm, de losse of verzachte (gelijk aan hypomyxolydisch),<br />
de gespannen op de mediant en de onvolledige<br />
op de kwint sluitende vorm. Een sprekend voorbeeld<br />
<strong>van</strong> de laatste is de oude Halewijnmelodie; de grondtoon<br />
wordt nauwelijks aangeroerd en omdat de melodie bezwaarlijk<br />
op de sext kan eindigen, wordt de tweede<br />
versregel nog eens herhaald (vb. 6a, biz. 55).<br />
„Het vryde een hovesch ridder" is aan deze vorm zeer
54<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
verwant en evenals de vorige melodie waarschijnlijk af<br />
komstig uit de 14de eeuw. Andere mixolydische melodieen<br />
met normale om<strong>van</strong>g zijn: „Claes molenaer", „Ic heb<br />
om vrouwen wine" en „Daer spruyt een boom in ghenen<br />
dal".<br />
Hypomixolydisch zijn: „Ic had een alderliefste", „Den<br />
lustelijcken Mey", „Het is een dach <strong>van</strong> vrolicheit",<br />
„Den winter comt aen", „Daer ginghen twee gespeelkens<br />
goet" en „Het waren twee conincskinderen-. Tezamen<br />
met de Dorische toonsoorten behoren de mixolydische<br />
zeer zeker tot de meest gebruikte, al is de<br />
zuivere vorm ook hier dikwijls ver te zoeken.<br />
Nu rest ons nog de Aeolische toonsoort, die er eerst<br />
later bij gekomen is en <strong>van</strong> de hypodorische verschilt<br />
doordat de laagste toon hier tevens tonica is (bv. 5, blz.<br />
51). Deze toonsoort komt eerst in latere melodieen<br />
duidelijk voor. Van Duyse onderscheidt nog iastischaeolisch<br />
en aeolisch-iastisch, <strong>het</strong>geen neerkomt op een<br />
vermenging <strong>van</strong> de aeolische en mixolydische toonsoort.<br />
„Die winter is verganghen" helt in de tweede helft zeer<br />
duidelijk naar mixolydisch over (vb. 7, blz. 55).<br />
„Als alle cruydekens spruyten" sluit achtereenvolgens<br />
in d, e en c, om tenslotte in a te eindigen. Dergelijke<br />
onregelmatigheden zijn in de oude <strong>volkslied</strong>eren schering<br />
en inslag.<br />
De aeolische en ionische toonsoorten begonnen reeds in<br />
de eerste helft der 17de eeuw de oude kerktoonsoorten<br />
te verdringen. Anderzijds verkregen deze modi door<br />
alteratie en vooral door de overheersende functie <strong>van</strong> de<br />
verhoogde 7de trap (leidtoon), langzaam aan geheel <strong>het</strong><br />
karakter <strong>van</strong> de grote-en-kleine-terts-toonsoort. Zoals<br />
de Lydische toonsoort door de verandering <strong>van</strong> b in bes<br />
in F grote terts overging, zo geschiedde <strong>het</strong>zelfde bij de<br />
Mixolydische door de verhoging <strong>van</strong> f in fis. Vooral de
TAAL, METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHME, VORM 55<br />
Ick seg a- dieu Wi twee wi moeten scey - • - den.<br />
Tot op een nieu. So wil ick troost ver-bey - - - den.<br />
lck laet bij U dat her - to mijn.Want waer ghi zijt daer<br />
A'<br />
4 4<br />
sal ick sijn. Tsi vreucht oft pijn. Tsi vreucht oft pijn. Al<br />
0 • C• a._<br />
".......,<br />
toos wil ick u ey .„ ,. - gen sijn.<br />
Voorbeeld 6<br />
een lie — de -<br />
Al wi dat hoor - de wou i hem<br />
sijn Al wie dat hoor - de wou bi hem sijn.<br />
Voorbeeld 6a<br />
So ver aan gen - .. - der da - le<br />
daar ist ge - noech - - - lick sijn.<br />
Voorbeeld 7<br />
1
56<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
instrumentale muziek heeft hierop veel invloed uitgeoefend.<br />
Bij de orgelwerken bijv. die omstreeks 1600 ontstonden,<br />
zijn de oorspronkelijke Gregoriaanse cantus firmi<br />
voor <strong>het</strong> merendeel in dur of moll getransformeerd. Bij<br />
<strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> zijn de alteraties eerst na 1500 gedrukt,<br />
althans wij hebben hier<strong>van</strong> geen andere bewijzen. Nochtans<br />
was <strong>het</strong> natuurlijk mogelijk de z.g. accidentalen te<br />
vermijden door <strong>het</strong> lied te transponeren, <strong>het</strong>geen voor<br />
dit tijdstip vaak is geschied. Zo geraakte de rol <strong>van</strong> de<br />
kerktoonsoorten langzamerhand uitgespeeld, doch dat<br />
deze modi grotere melodische variatie toelaten en een<br />
ruimere scala <strong>van</strong> uitdrukkingsmogelijkheden kan niet<br />
ontkend worden. Het uitsterven <strong>van</strong> de kerktoonsoorten<br />
duidt tevens op <strong>het</strong> naderend verval <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong>,<br />
hoewel hiervoor nog vele andere factoren aanwezig<br />
waren.<br />
Wij komen nu op een bijzonder interessant thema, nl.<br />
de verwantschap, die er tussen de melodieen onderling<br />
bestaat. Vinden wij bij de grate meesters reeds dikwijls<br />
thema's, die een opvallende gelijkenis vertonen, zodat<br />
men zelfs geneigd zou zijn om <strong>van</strong> plagiaat te spreken,<br />
hoeveel meer zal dit dan niet <strong>het</strong> geval zijn bij <strong>het</strong> yolkslied,<br />
waar<strong>van</strong> de maker niet „schept" in de eigenlijke<br />
betekenis, doch slechts in staat is om te vervormen en<br />
te varieren. En juist de meest karakteristieke eigenschap<br />
<strong>van</strong> een populaire melodie is haar ontzettende taaiheid.<br />
Zij kan eeuwen lang blijven leven, steeds <strong>van</strong> gedaante<br />
veranderend; sours wordt zij verfraaid, dan weer vereenvoudigd.<br />
Steeds andere teksten worden erop toegepast,<br />
meestal ook in verschillende talen, maar de kern<br />
<strong>van</strong> de melodie is onverwoestbaar.<br />
Wilhelm Tappert 1 heeft er op <strong>het</strong> einde der vorige<br />
1 „Wanderende Melodien".
TAAL, METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHM, VORM 57<br />
eeuw reeds op gewezen, dat er <strong>van</strong> een eenvoudig melodietype,<br />
bestaande uit enige stijgende en dalende tonen,<br />
niet minder dan 30 varianten bestaan. De melodie <strong>van</strong><br />
't Oostenrijkse <strong>volkslied</strong> <strong>van</strong> Haydn (later als „Deutschlandlied"<br />
geannexeerd) vindt hij bijv. terug in een psalm<br />
<strong>van</strong> Goudimel en een Gregoriaans gezang!<br />
De bekende Hongaarse componist Bela Barta, die zich<br />
evenzeer als folklorist onderscheiden heeft, zegt ergens<br />
in een artikel over „Volksliedforschung und Nationalismus":<br />
„Nebenbei gesagt habe ich die Vermutung, dass<br />
alle Volksmusik der Erdkugel im Grunde genommen<br />
auf sehr wenig zahlreiche Urformen, Urtypen, Urstilarten<br />
zuriickzufiihren ist, wenn genugendes Material und<br />
genugendes Studium desselben vorliegen wird."<br />
Dat er tussen de verschillende melodieen dikwijls zulk<br />
een opvallende verwantschap bestaat, is reeds voor velen<br />
een bron geweest <strong>van</strong> vergelijkend studieonderzoek. Het<br />
terrein is zo uitgebreid, dat een dergelijke studie jarm<br />
<strong>van</strong> nauwgezette en ijverige arbeid vereist. Wii denken<br />
hier aan de gedetailleerde studies <strong>van</strong> <strong>van</strong> Duyse, E. Closson,<br />
John Meier c.s. en J. Weckerlin.<br />
De verwantschap kan op verschillende manieren tot<br />
stand komen: door een gelijkluidend begin, <strong>het</strong>zelfde<br />
motief of dezelfde toonsoort. Ook <strong>het</strong> rhythme kan overeenstemmen,<br />
doch in de meeste gevallen is <strong>het</strong> totaal<br />
verschillend.<br />
Een overgroot percentage <strong>van</strong> alle melodieen begint met<br />
een stijgende kwint. De stijgende kwart komt eveneens<br />
veel voor, doch de dalende kwart is vrij zeldzaam. Men<br />
vindt deze laatste o.a. bij twee <strong>van</strong> de bekendste en<br />
schoonste liederen <strong>van</strong> ons <strong>volkslied</strong>erenrepertoire: „Mijn<br />
hertken hevet altijt verlanghen" en „Het dag<strong>het</strong> in den<br />
Oosten" (vb. 8, blz. 59). Gelijk men ziet, bepaalt de<br />
verwantschap zich hier tot de eerste zeven tonen.
58<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
Karakteristiek is <strong>het</strong> volgende motief, waarbij de stij<br />
gende kwint weer naar de begintoon terugvalt. Dit komt<br />
o.a. voor bij „Plompaert en zien wuvetje" (vb. 9a, blz.<br />
59), bij Valerius (9b), een Duits kerklied (9c) en een<br />
Frans kerstliedje (9d).<br />
De beurtelings stijgende en dalende beweging is trouwens<br />
zeer algemeen. Zij is in de nu volgende voorbeelden<br />
aan te wijzen .(vb. 10, blz. 59).<br />
Het uitgesproken karakter <strong>van</strong> d kl. terts wijst op een<br />
late herkomst der melodie. Of de alteratie <strong>van</strong> c in een<br />
handschrift <strong>van</strong> Anna Bijns is toegevoegd hebben wij<br />
niet kunnen nagaan.<br />
In de volgende melodie is de zevende trap meestal zuiver<br />
bewaard, doch ook een enkele maal gealtereerd. Merk<br />
tevens op hoe de maatsoorten verschillen, doch de accenten<br />
toch telkens op dezelfde noten a en c vallen (vb. 11,<br />
blz. 61).<br />
Een lijn, die constant stijgt en daalt, vindt men in <strong>het</strong><br />
volgende zeer verbreide melodietype, bekend ander de<br />
naam „Polies d'Espagne". Het schijnt <strong>van</strong> Portugese<br />
afkomst te zijn. Salinas vermeldt <strong>het</strong> reeds in 1577 in<br />
zijn theoretisch werk „De Musics". Begin 1600 komt<br />
deze melodie zowel in Italie als in Frankrijk voor. Ver.,<br />
schillende grote componisten o.a. Corelli, Geminiani,<br />
Vivaldi, d'Anglebert, Kuhnau en J. S. Bach hebben de<br />
„Folia- in een compositie bewerkt. Ook in Nederland<br />
was de melodie zeer populair.<br />
De wijze <strong>van</strong> „Ic sag Cecilia komen" heeft veel varianten.<br />
Het opmerkelijke is echter, dat wij dezelfde melodie<br />
terug vinden als een Boheems <strong>volkslied</strong> (o.a. voorkomend<br />
in Smetana's „MoldauTh een Frans kerstlied en<br />
een Italiaanse aria! Wat hier de oorspronkelijke en wat<br />
de afgeleide vorm is, kan men moeilijk uitmaken. Volgens<br />
<strong>van</strong> Duyse is de melodie <strong>van</strong> Italiaanse oorsprong. Hij
TAAL, METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHME, VORM 59<br />
• • fir •<br />
•<br />
Mijn hert - ken he - vet, al - tijt ver - Ian - ghee.<br />
Voorbeeld 8<br />
#<br />
Het da tj<strong>het</strong> in den Oos - ten,<br />
Drie uur-tjes <strong>van</strong> den da - e Ze zijn ter merkt gegaan.<br />
Siet hem met sijn knapsack. Loopen in der haest<br />
je- zus Christus un ser Hei -land<br />
Venez Sauveur aim-a - ble.<br />
Voorbeeld 9a, b, c, d<br />
110.<br />
Een jon ge maecht sprack on - ver-saecht<br />
hississe...alow‘mssirwassmptli.<br />
MID :AWN ZAIII•Vir • MN Zol•<br />
Verheucht U mensal (tilt handschrift <strong>van</strong> Anna Bijns),<br />
mrimi-ammr imornoffrimmiror almiren INN MPISPIMM<br />
1/11111...11 • JUNI Ill rill II Of ZEN NAM 111•1111..11111111• JIM 11111.4111.110111<br />
r..w.m. IA II non= Nal 111111•111•11111Ia 11111 IffaMI11111111•Ita 1•1111•1•11 VIM<br />
NI PAN= All • AN NM MINN MUM %UM .7/ II =WANE<br />
In't soet-ste <strong>van</strong> de meij e Al daer ick quam ge-gaen<br />
Voorbeeld 10
60<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIRD<br />
haalt een Italiaans liederenboek aan, waarin de melodie<br />
onder de volgende vorm in 1689 voorkomt (vb. 12, biz.<br />
61)<br />
Doch elders haalt hij aan, dat deze populaire melodie<br />
reeds in 1661 <strong>van</strong> de Gentse beiaard weerklonk! Volgens<br />
P. Wijcaert werd „La Folie d'Espagne, ghestelt 12<br />
Augusti 1692", zo vermeldt <strong>het</strong> carillonboek <strong>van</strong> de stad<br />
Gent.<br />
Ter vergelijking geven wij nu enige min of meer verwante<br />
vormen <strong>van</strong> dit melodietype (vb. 13, blz. 63).<br />
De aan<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>het</strong> Hildebrantlied vinden wij precies<br />
<strong>het</strong>zelfde terug in:<br />
Het is goet peys, goet vrede.<br />
Ons naket een soeten tijt.<br />
1\41 lust to loven hogentlijc!<br />
Aerdighe gheesten, die ter feeste,<br />
Van liefden comt groot leiden.<br />
Een ridder ende een meisken ionc,<br />
Lynken sou backen<br />
Loven so wilt den Heere.<br />
Aileen <strong>het</strong> rhythme is hier vaak gewijzigd, doch de begin<br />
tonen zijn steeds gelijk (d, ff, gg, a).<br />
Wij zouden nog meer frappante gelijkenissen kunnen<br />
aanhalen, doch <strong>het</strong> moet hierbij blijven. Wij wijzen nog<br />
op de karakteristieke gemeenschappelijke melodiekern,<br />
welke voorkomt in de aanhef <strong>van</strong>: „In Oostenrijck daer<br />
staet een huys", „Daer gingen twee gespeelkens goet",<br />
„Ic heb ghejaecht mijn Leven lanc" en „Ic wil den Heer<br />
getruwen". Deze wordt bepaald door de kwintsprong<br />
gevolgd door de kleine septime (d - a - c - a), waarna<br />
de melodie dan weer terugkeert naar de mediant of de<br />
grondtoon.<br />
Bij bijna alle voorbeelden hebben wij gezien, dat de
i<br />
TAAL, METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHME, VORM 61<br />
Daar was een sneeuw - wit vo - gel - tie<br />
je • su ons lief& ons wen - schen<br />
Un four que ma cru - le<br />
Ai la fel - to d'E - chair - pant<br />
Voorbeeld 11<br />
' An di - am' al Cie - lo<br />
Voorbeeld 12<br />
melodie begint met een stijgende beweging. Inderdaad<br />
is deze de meest voorkomende. De dalende beweging in<br />
<strong>het</strong> begin komt sporadisch voor o.a. bij „Het dag<strong>het</strong> in<br />
den Oosten" en ,,Mijn hert hevet altijt verlanghen" (vb.<br />
8, blz. 59), verder bij „Den dach en wil niet verborghen<br />
sijn", „Ick had een boelken utvercoren" en „Die mey<br />
spruut uut den dorren hout" een geestelijk lied in de<br />
phrygische toonsoort.<br />
Een veel voorkomend melodietype is nog vb. 14, blz. 63.<br />
Wij vinden <strong>het</strong> o.a. in „Toen ik op Nederlands Bergen<br />
stond", „De boom groeit in den zavel". Het type komt<br />
ook voor in talrijke Franse en Duitse liederen.
62<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
Hoe meer men zich in deze materie verdiept hoe meer<br />
punten <strong>van</strong> overeenkomst men telkens weer ontdekt, om<br />
ten slotte met Bartok tot de overtuiging te komen dat<br />
er slechts zeer weinig oervormen, oerschema's of oerformules<br />
zo men wil, overblijven waar<strong>van</strong> de duizenden<br />
en duizenden meest verschillende en meest afwijkende<br />
<strong>volkslied</strong>eren zijn afgeleid. Hoe grote eenheid valt er<br />
niet te ontdekken in deze verscheidenheid, en wat een<br />
rijkdom aan melodieen kan er niet ontstaan uit een simpel<br />
motiefje <strong>van</strong> enkele noten!
TAAL, METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHME, yeah( 63<br />
Ic stont op ho ghe ber - gen<br />
Daer zou een ma - ge - tje vroeg op staen<br />
Daar had een meijs - ken ee-nen ruij - ter wat lief<br />
i..<br />
mil<br />
IIIIIIII<br />
2.11111111111011111110111111111 n1111111ar<br />
rummiedemitiwilmom NM<br />
mo.,„,.....„„„,......-r<br />
AG all11111111<br />
'I<br />
inal1111111.111111111111111111<br />
W<br />
0 Metz de ch., nen ce<br />
1k zag Ce-ci lia ko - men, tangs ee-nen water- kant<br />
To - ta pul- chra es<br />
kerrimelodie:<br />
Voorbeeld 13<br />
Des win ters als <strong>het</strong> re - gent<br />
Voorbeeld 14<br />
Ma - ri - a (Gregoriaans)
5<br />
Het rhythme.<br />
Verschillende rhythmische notaties.<br />
De meest gebruikelijke<br />
en de minder voorkomende maatsoorten.<br />
DE RHYTHMISCHE INTERPRETATIE IS STEEDS EEN<br />
twistpunt geweest en is dit zelfs nu nog. Van dezelfde<br />
melodie zijn verschillende rhythmische lezingen mogelijk,<br />
daar de tijdswaarden in de oude handschriften of helemaal<br />
niet, of zeer onnauwkeurig zijn uitgedrukt. Ook de<br />
melodieen, die wij in meerstemmige bewerkingen terugvinden,<br />
zijn zeker niet ongeschonden gebleven. Zij kunnen<br />
alleen in bepaalde gevallen een zeker houvast bieden,<br />
meer niet.<br />
In een „Devoot ende profitelijck boecxken" zijn Been<br />
rhythmische onderscheidingstekens aangegeven. Deze<br />
rhythmische interpretatie is ook bij verschillende liederen<br />
toegepast in de bundel „Lied en Luit" <strong>van</strong> Mevr. W.<br />
Brom-Struick. Doch ook deze heeft haar bezwaren, daar<br />
door de voortdurende wisseling <strong>van</strong> <strong>het</strong> aantal lettergrepen,<br />
die bijna aan elk lied eigen is, ook de melodie<br />
wijzigingen zou ondergaan, of men zou voor elk strofe<br />
de melodie apart moeten uitschrijven, <strong>het</strong>geen natuurlijk<br />
zeer onpraktisch is.<br />
In de Weense en Berlijnse manuscripten <strong>van</strong> oude yolksliederen<br />
vinden wij reeds rhythmische onderscheidingen,<br />
dock deze zijn door een latere hand toegevoegd.
TAAL, METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHME, VORM 65<br />
Het notentype <strong>van</strong> <strong>het</strong> „Devoot ende profitelijck boecxken<br />
vertoont merkwaardig veel overeenkomst met <strong>het</strong><br />
ken, vertoont merkwaardig veel overeenkomst met <strong>het</strong><br />
Gregoriaans notenschrift, doch dit wil daarom nog niet<br />
zeggen, dat dan ook aan elke noot dezelfde waarde<br />
moet worden toegekend. In de „Souterliedekens- (1540)<br />
vinden wij reeds rhythmische varianten op <strong>het</strong> „Devoot<br />
ende profitelijck boecxken".<br />
Bij de reconstructie <strong>van</strong> <strong>het</strong> rhythme zal men zich in<br />
hoofdzaak moeten richten naar de taalmetriek en de<br />
versbouw. Hoewel men hij de notatie <strong>van</strong> <strong>het</strong> oude yolkslied<br />
geen maatstreep kende, zal deze Loch onmisbaar zijn<br />
om de juiste rhythmische structuur duidelijk aan te<br />
geven. Wij kunnen talrijke voorbeelden aanhalen <strong>van</strong><br />
onderling verschillende, doch evenzeer bruikbare en<br />
natuurlijke lezingen. Daarbij doet zich <strong>het</strong> geval voor,<br />
dat men de ene lezing in een bepaald onderdeel ten opzichte<br />
<strong>van</strong> de andere zal prefereren. Als voorbeeld laat<br />
ik hier volgen drie verschillende lezingen <strong>van</strong> „Die<br />
winter is een onweert Bast", a) <strong>van</strong> <strong>van</strong> Duyse, b) <strong>van</strong><br />
Mevr. Brom-Struick, c) <strong>van</strong> Mevr. Mincoff-Marriage<br />
(vb. 15, blz. 67). Het laatste voorbeeld verschilt niet in<br />
notenwaarde, slechts in maatindeling (men lette op de<br />
foutieve accentuatie bij: Dat merk ik, ge-trouwe en haar<br />
rouwen).<br />
Men zou zich bij de lezing <strong>van</strong> <strong>van</strong> Duyse kunnen afvragen,<br />
waarom de zesde maat ook niet in 3/2 genoteerd<br />
is. De triolenverdeling bevat een te gekunsteld element<br />
en de zuivere weergave er<strong>van</strong> zal voor de gewone<br />
volkszang te veel moeilijkheden opleveren. (Dit bezwaar<br />
kan men over de gehele linie tegen <strong>van</strong> Duyse's<br />
interpretatiemethoden inbrengen). Evengoed doet de<br />
fiorituur (figuur in kleine notenwaarden als melodische<br />
versiering bedoeld ) in de zevende maat to gekunsteld
66<br />
BLOEITLTDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
aan. Daar staat tegenover, dat de versmetriek bij <strong>van</strong><br />
Duyse nergens geweld is aangedaan, wat niet gezegd<br />
kan worden <strong>van</strong> de beide andere lezingen. Men lette<br />
slechts op de valse klemtoon bij: „dat merle' en „zal<br />
Naar rouwen" vb. c.<br />
Bij Mevr. Brom is de melodie bij „den douwe" door <strong>het</strong><br />
syncopisch karakter eveneens geweld aangedaan, doch<br />
over <strong>het</strong> geheel is deze lezing zuiverder dan die <strong>van</strong><br />
Mevr. Mincoff-Marriage, bij wie ook de te lange rusten<br />
(o.a. tussen douwe en Ik had een schoon lief) storend<br />
werken. De lange rusten (soms <strong>van</strong> vier en meer<br />
tellen), die bij Mevr. Mincoff zo dikwijls voorkomen,<br />
kunnen bij een kunstlied zonder bedenken worden toegepast,<br />
bij een <strong>volkslied</strong>, dat uitsluitend eenstemmig<br />
gedacht is en waarbij de melodische stroom zonder onderbreking<br />
voortvloeit, kan <strong>het</strong> rustteken slechts de<br />
functie hebben <strong>van</strong> een caesuur of <strong>van</strong> een ademhalingsteken.<br />
Bovendien wemelt <strong>het</strong> in deze uitgave <strong>van</strong><br />
onjuistheden, vooral rhythmische! En wat te denken<br />
<strong>van</strong> de notatie <strong>van</strong> verschillende liederen in 5/4 maat?<br />
Zoals bij: Ter eeren <strong>van</strong> eenen ionghelinghe, In Oostlant<br />
wil ick varen, Die wachter blies aen den dach. De<br />
5/4 maat als vast schema blijft in ons <strong>volkslied</strong> zeldzaam.<br />
De syncope of de syncopisch aandoende figuur komt<br />
practisch niet voor.<br />
De vorm j j in 3/4 maat is in <strong>het</strong> zeer oude Nederlandse<br />
lied zeldzaam. Eerst tegen <strong>het</strong> einde <strong>van</strong> de<br />
16e en <strong>het</strong> begin <strong>van</strong> de 17e eeuw begint ze door te<br />
dringen - waarschijnlijk onder invloed <strong>van</strong> de instrumentale<br />
muziek - terwijl zij voordien reeds lang in<br />
Duitsland en vooral in Frankrijk gebruikelijk was. In<br />
<strong>het</strong> 13-eeuwse handschrift „Carmina burana" genaamd,<br />
vindt men oud-Duitse naast Latijnse gezangen. In <strong>het</strong>
TAAL, METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHME, VORM 67<br />
Den winter is een onweert gast,Dat merck ick aenden da - ge<br />
MI<br />
1111111111111111011111111.111111111111111111111111<br />
t MEI MEW JEW 011,•111111n411111111111111111(4101111111.41111r RIMY II. .11r11111111111/"E<br />
f.711117111" at JIIIIIIIIII•111.01111.411111to/IIIIL.X, 011011011111110.01111111.11211111ndir ME:414<br />
••11100111110111111M1 n 10111111.2001111111111111101<br />
Die win-ter is een onweerd gast. Dat merk ik bi den dou - we<br />
Die winter is een on -weerd gast, Dat merk ik bi den dou we<br />
%Mb t, s_ MOW 11•1=11, 011111111111111111111111061 MIN<br />
4110M-1111%1111"11111/7"111111111.4111111.1111111.41111..10 E11111n1111111101111P11"<br />
/1 lrillionwommosprawassoLimurpriasimmassr -<br />
Ick had een boelken ende dat was waer int o-penbaer:<br />
lk had een schoon lief uit - ver - ko ren en dat is waar<br />
1k had een schoon lief uit-ver ko ren en dat is waar<br />
Si en was nil niet ge trou-we. Des lijt ick rou - we.<br />
etn<br />
Si was mi niet ge - trou we. zal haar rou - wen.<br />
Si was mi niet ge - trou we, zal haar rou - wen.<br />
Voorbeeld 15a, b, c
68<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
wonderschoon „Kume, kum, Geselle min" is <strong>het</strong> rhythme<br />
of 81 even frequent als 41 e l en juist de gestage<br />
afwisseling <strong>van</strong> deze vormen verleent <strong>het</strong> lied<br />
een bijzonder charme. In <strong>het</strong> Nederlandse lied komt<br />
41 41 bijna uitsluitend voor als sluiting of halfsluiting.<br />
Vooral bij Valerius vindt men menig voorbeeld o.a. de<br />
volgende: „De vogel wert gelockt gefluyt" (a), „Batavia,<br />
ghij sijt de Bruyd" (b), „Den mensche, Godes handen<br />
werck" (c), „Den hoeder Israel" (d), waaraan wij<br />
nog takijke andere zouden kunnen toevoegen (vb. 16,<br />
blz. 69). Ook in de „Souterliedekens - treft men deze figuur<br />
aan.<br />
Bij <strong>het</strong> onderscheiden <strong>van</strong> de maatsoorten gaat men uit<br />
<strong>van</strong> <strong>het</strong> accent. Komt <strong>het</strong> accent om de twee tijdswaarden,<br />
dan spreekt men <strong>van</strong> tweedelige, komt <strong>het</strong> cm de<br />
drie tijdswaarden, dan heeft men te doen met driedelige<br />
maatsoorten. Wij veronderstellen deze begrippen<br />
algemeen bekend en willen bier slechts nagaan welke<br />
rol de verschillende maatsoorten in <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> spelen.<br />
Over <strong>het</strong> algemeen kan men een voorkeur constateren<br />
voor de tweedelige maat, met name de rustige 4/4 maat.<br />
Soms vindt men ook Alla Breve genoteerd, in Welk geval<br />
er dus Been nevenaccent aanwezig is.<br />
De 3/4 maat - tempus perfectum ge<strong>het</strong>en en door de<br />
middeleeuwse theoretici als ideaal geprezen - komt men<br />
ook tegen in <strong>het</strong> Nederlandse lied. In Duitsland en<br />
Frankrijk schijnt deze maat veel meer inheems te zijn.<br />
Komt <strong>het</strong> doordat ons stoere, stroeve karakter meer bij<br />
de 4/4 maat past? 'WA komt de 3/4 maat vrij dikwijls<br />
voor ter afwisseling <strong>van</strong> 4/4 of 6/4 maat, doch een volgehouden<br />
3/4 is in <strong>het</strong> lied voor 1500 zeldzaam.<br />
De 6/4 maat is daarentegen weer vrij algemeen. Zij is<br />
meestal tweedelig - dus volgens <strong>het</strong> tempus perfectum
TAAL, METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHME, VORM 69<br />
Voorbeeld 16<br />
De vo - gel werd ge - lockt ge - fluijt,<br />
Ba - to - vi - a ghij sijt de Bruijd<br />
Den men - sche, Go-des han - den werck<br />
r ,<br />
Den Hoe - - der Is - ra - el<br />
1 61, 01- LI J J<br />
JJJJJJ JJJ,J.JJ<br />
— — —<br />
a b<br />
met de prolatio minor - en heeft dus <strong>het</strong> accent om de<br />
drie kwarten: a, blz. 69.<br />
Zij verschilt wezenlijk <strong>van</strong> de 3/2 maat, die driedelig<br />
moet worden opgevat: b, blz. 69.<br />
Deze laatste maatsoort is zeldzamer. In de 6/4 maat<br />
vinden wij o.a. genoteerd: „In dulci jubilo", „Van vrouden<br />
ons alle die kindekens singen", „Maria, die soude<br />
naer Bethlehem gaen", „Slaat op den trommele", „Rijck<br />
God hoe mach dat wesen". Een afwisseling <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />
twee- en driedelig accent komt voor in <strong>het</strong> lied „Van<br />
den lantsknecht".<br />
De 6/4 maat wordt ook vaak afgewisseld door 4/4 of<br />
3/4 maat. Dit vinden wij o.a. in „Die eerste vreught",<br />
„Heer Jezus heeft een hofken-, „Die nachtegael, die<br />
Banc een liet", „Die minne, die in mijn hertje leit" en<br />
„Daer ginghen twee gespeelkens poet".<br />
r<br />
I
70<br />
BLOEMJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
De veelvuldige maatwisseling, waardoor een weer vrij<br />
en soepel rhythme verkregen wordt, is karakteristiek<br />
voor ons <strong>volkslied</strong>. Men beschouwe in dit opzicht „Het<br />
regende seer", „Het dag<strong>het</strong> in den Oosten" en niet te<br />
vergeten <strong>het</strong> Wilhelmus, dat bestaat uit een voortdurende<br />
afwisseling <strong>van</strong> 2/4, 3/4 en 4/4 maat, <strong>het</strong>geen<br />
niemand bij <strong>het</strong> horen zou vermoeden, zo natuurlijk en<br />
spontaan is de indruk, die deze melodie maakt. Hoe<br />
dikwijls deze maatwisselingen ook voorkomen, <strong>het</strong> zou<br />
verkeerd zijn te menen, dat een constant rhythme minder<br />
voorkomt, of, dat zij tot een zekere starre regelmaat<br />
aanleiding zou geven. Deze komt ook inderdaad<br />
voor (bij Valerius en Starter o.a.) doch dit is Been<br />
noodzaak.<br />
Het gebruik <strong>van</strong> 3/8 en 6/8 maat duidt in vele gevallen<br />
op een danslied of een wiegelied. De tekst geeft hier<br />
meestal een duidelijke verklaring <strong>van</strong> of de aanduiding<br />
„na een dansliedeken". De gesprongen dans of estampida<br />
komt reeds in de 12e eeuw in Frankrijk voor, met<br />
name in de Provence. Evenals bij de Duitse stampenien<br />
werd hierbij gezongen met vedelbegeleiding.<br />
Met vrij grote zekerheid kunnen wij aannemen met een<br />
danslied te doen te hebben:<br />
1) wanneer dit uit de tekst blijkt;<br />
2) bij de aanduiding „na een dansliedeken";<br />
3) wanneer <strong>het</strong> betreffende lied bovendien in 3/8 of<br />
6/8 maat staat.<br />
Men vindt de aanduiding sub 2 bij verschillende stemmen<br />
<strong>van</strong> de Souterliedekens o.a.: „Den lanxten dach<br />
<strong>van</strong> desen iare", „Hoe soude ic vreucht bedriven",<br />
„Lyncken sou backed', „Die nachtegael die Banc een<br />
liet", „Ick quam aldaer, ic weet wel waer" en „Const ic<br />
die maneschijn bedecked'. Al deze liederen vindt men<br />
bij Mevr. Mincoff in 4/4 maat genoteerd met <strong>het</strong> rhythme
TAAL, METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHM, VORM 71<br />
J. oh 4,I J of j. ar) j . j) : alleen laatstgenoemd<br />
lied staat in 2/4 maat.<br />
De melodie <strong>van</strong> „Lyncken sou backed' is volgens <strong>van</strong><br />
Duyse niet <strong>van</strong> Nederlandse oorsprong en wordt door<br />
Mevr. Mincoff bij de Franse liederen ingedeeld. Of de<br />
tekst <strong>van</strong> „Hoe soude is vreucht bedriven" als een oorspronkelijk<br />
danslied moet worden opgevat is zeer de<br />
vraag.<br />
Daarom nemen wij aan, dat de oorspronkelijke tekst later<br />
door deze is ver<strong>van</strong>gen. Het lied <strong>van</strong> de nachtegaal bevat<br />
geen enkele aanwijzing voor een danslied, alleen in<br />
de vierde strofe heet <strong>het</strong>:<br />
Daer twee goe liefkens t'samen aen<br />
Den danse gaen,<br />
De tekst is verder geheel en al beschouwend en noodt<br />
niet tot de actieve dans, wêl is dit <strong>het</strong> geval met:<br />
Sullen wy aldus stille staen,<br />
dat can Been vreucht voortbringen,<br />
hey, laet ons altijdt ommegaen<br />
al salt niet constich sijn ghedaen,<br />
Nochtans sal ick voorsinghen.<br />
dat gezongen werd op de wijze <strong>van</strong> „Den lancxten dach<br />
<strong>van</strong> desen jare". In ieder geval zijn enige oorspronkelijke<br />
dansliederen later <strong>van</strong> een andere tekst voorzien, waarbij<br />
<strong>het</strong> danskarakter dikwijls geheel verloren ging en alleen<br />
<strong>het</strong> rhythme overbleef.<br />
Volgens <strong>van</strong> Duyse hebben al deze melodieen in 6/8<br />
maat weerklonken en aanleiding gegeven tot de populaire<br />
rei- en rondedans. Nu verschilt <strong>het</strong> rhythmej . J<br />
niet wezenlijk <strong>van</strong> j 411) , tenminste wat betreft de<br />
accentplaatsing, alleen de gepuncteerde noot heeft een<br />
langere duur en een zwaarder accent. Wanneer <strong>het</strong>
72<br />
BLOEITIJDPERK NIEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
danslied door een refrein besloten werd, tong hier waar<br />
schijnlijk een heel koor mee. Typische refreinen zijn:<br />
„Ei, 't was in de mey", „Coppelt aeneen, den nacht is<br />
lanck" en „Stampt stamperkin stampt, stampt hoerekint<br />
stampt. Stampt stamperkin in de molen."<br />
Volgens Dr Kalf f moet ook <strong>het</strong> lied „Ick mach niet<br />
meer ter molen gaen" tot <strong>het</strong> danslied worden gerekend,<br />
<strong>van</strong>wege <strong>het</strong> refrein: „HiIlen, billen" enz.<br />
De 3/8 maat is bij ons nooit in trek geweest en de 2/4<br />
komt alleen in latere liederen voor of in de langzaam<br />
getreden dans. „In den hemel is een dans" behoort volgens<br />
<strong>van</strong> Duyse evenals <strong>het</strong> fraaie kerstlied „In dulci<br />
jubilo" tot de geestelijke dansliederen. In <strong>het</strong> eerste lied<br />
is <strong>het</strong> telkens terugkerend binnen- en eind-refrein „Alleluia"<br />
en „Benedicamus Domino" opmerkelijk, benevens<br />
de versmelting <strong>van</strong> 6/8 en 9/8 maat. Ook in Fruytiers<br />
„Ecclesiasticus" komen een achttal uitdrukkelijk vermelds<br />
danswijzen voor. De melodieen zijn meest <strong>van</strong><br />
Franse oorsprong en duiden op instrumentale afkomst.<br />
Niet alle liederen in 6/8 maat behoeven persê tot de dansliederen<br />
te worden gerekend. Ook slaap- en wiegeliedjes<br />
en pastorales maken hier bij voorkeur gebruik <strong>van</strong>.<br />
Daarom is <strong>het</strong> begrijpelijk, dat deze maatsoort nog al<br />
eens bij <strong>het</strong> kerstlied voorkomt en wel speciaal bij die<br />
liederen, die <strong>het</strong> thema <strong>van</strong> de wiegende Moeder of de<br />
aanbiddende herders bezingen. Anderzijds is de veelvuldige<br />
toepassing <strong>van</strong> de 6/8 maat ook te verklaren<br />
door de grote invloed <strong>van</strong> Franse Noels, die - zoals bekend<br />
r bij voorkeur de 6/8 maat bezigen<br />
De afwisseling in versbouw en refrein is voor sommige<br />
dansliederen eveneens kenmerkend ( „Coppelt aeneen",<br />
„In den hemel is een dans" ). Een typisch voorbeeld<br />
hier<strong>van</strong> is ook <strong>het</strong> volgende 14-eeuwse danslied:
TAAL, METRUM, VERSI3OUW, MELODIE, RHYTHME, "%, ORM 73<br />
Ic hadde een lief vercoren,<br />
soe es sedert lanc,<br />
soe hadde een ore verloren,<br />
daertoe ginc si mane,<br />
Soe diende so wel na minen danc,<br />
seidic neen, soe seidi ja:<br />
Nu gaet voren, voren, voren<br />
nu gaet voren, ic volge na.<br />
Ic sei soete minnekyn,<br />
nu gaet met mi,<br />
ic wille altoos u eighen syn,<br />
soe naer ic zi,<br />
Myn herte is u so naeste bi,<br />
mine rouc waer dat ic gae;<br />
Nu gaet voren, voren, voren<br />
nu gaet voren, ic volge u na.<br />
Evenals een melodisch motief bindend kan zijn voor<br />
<strong>het</strong> gehele lied, zo kan ook een bepaald rhythme een<br />
dominerende rol spelen. Een bepaalde maatsoort brengt<br />
dikwijls <strong>van</strong>zelf mede, dat een stereotiep rhythme naar<br />
voren komt, bijv: j) j dt) in de 6/8 maat of<br />
4r) 4) in de 6/4 maat.<br />
Wij hebben eveneens gezien hoe 't rhythme or) . •<br />
(4/4) in sommige dansliederen overheerst. Zo'n rhythmisch<br />
motief kan worden ontwikkeld en gevarieerd,<br />
doch men kan er ook to star aan vasthouden. Deze starre<br />
regelmaat vinden wij nog niet bij <strong>het</strong> oude <strong>volkslied</strong>,<br />
maar wel bij Valerius, bij wien bepaalde rhythmische<br />
motieven de grondslag vormen <strong>van</strong> <strong>het</strong> lied. Hier volgen<br />
enige vOorbeelden:
74<br />
BLOEMJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
iJdJJ 101. .1)4J<br />
i•iiJ..t)J<br />
0 Heer, die daer.<br />
Wilt heden nu treden.<br />
Siet, Christen menschen.<br />
Die <strong>het</strong> Goet geerne doet.<br />
/ I Hoe loopet volc dus oneenig.<br />
j• dir)JIGI di 1 De vogel Wert gelockt, gefluyt.<br />
Geen dingen sijn so geringe.<br />
Die vastelijck op den Heer.<br />
/JiJ. M.) 411<br />
4 J n.1 .r-J<br />
I dirl .1( J .b. J)<br />
Bij allen toch ontijdig is en strijdig is.<br />
Waer dat men Bich al keerd of wend.<br />
Hij slaet en moort vernielt, verstoort.<br />
't Geween, 't gehuyl 't gekrijt.<br />
Merk toch hoe sterck.<br />
(verderop): j dorl 61<br />
Sulcken moet, sulcken macht.<br />
Siet 't bestuur <strong>van</strong> natuer.<br />
Zulke rhythmische herhalingen zijn trouwens niet <strong>het</strong><br />
uitsluitend privilege <strong>van</strong> Valerius; men vindt ze evengoed<br />
bij Starter, Theodotus en Camphuusen of andere<br />
liedboeken uit deze tijd. Men moet <strong>het</strong> eenvoudig zien<br />
als een tijdverschijnsel, doch dit neemt niet weg, dat<br />
<strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> door de consequente toepassing er<strong>van</strong> snel<br />
zijn oude kracht heeft verloren,
6<br />
De vorm en <strong>het</strong> tempo.<br />
DE VORM VAN HET VOLKSLIED IS EVENALS DE<br />
melodie en <strong>het</strong> rhythme steeds door <strong>het</strong> kunstlied beimvloed.<br />
Omgekeerd hebben ook elementen <strong>van</strong> <strong>het</strong> populaire<br />
lied op <strong>het</strong> kunstlied ingewerkt, zodat de invloed<br />
dus wederkerig is. Heel veel meerstemmige kunstvormen<br />
zouden niet ontstaan zijn, wanneer <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> niet tot<br />
voorbeeld had gediend.<br />
Wij denken bijv. aan de Italiaanse Frotolla, <strong>het</strong> Franse<br />
Chanson en aan <strong>het</strong> Nederlandse polyfone <strong>volkslied</strong>,<br />
waarbij de melodie min of meer gevarieerd als cantus<br />
firmus dienst doet. Vergeten wij ook niet de talloze<br />
Missen, waarbij een echte volksmelodie als Tenor gebruikt<br />
werd, zodat de compositie hierdoor melodisch<br />
zowel als formeel werd beinvloed.<br />
Bij <strong>het</strong> coupletlied was <strong>het</strong> gebruik, dat verschillende<br />
versregels of groepen versregels dezelfde melodie kregen.<br />
De meest voorkomende vorm was de reprise <strong>van</strong><br />
de melodie aan <strong>het</strong> begin <strong>van</strong> <strong>het</strong> couplet a a b c. Gelijk<br />
wij nog zullen zien, is deze reprise ook bij <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong><br />
schering en inslag, evenals bij de meerstemmige ballade.<br />
Andere voorbeelden vinden wij bij twee geliefde kunstvormen<br />
<strong>van</strong> de Franse Ars nova, de virelai (a b b a a)<br />
en <strong>het</strong> rondeau (a b a a a b a b ). In hoeverre <strong>het</strong> yolks-
76<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
lied hierdoor mogelijk beinvloed werd, is moeilijk na te<br />
gaan. Dezelfde groepering vinden wij n.l. niet direct in<br />
enig <strong>volkslied</strong> terug, doch wel de meest denkbare afwisseling<br />
<strong>van</strong> a en b. Daarnaast heeft <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> veel te<br />
danken aan de troubadours en trouvêres en niet <strong>het</strong><br />
minst aan de minnezang. Het schema <strong>van</strong> <strong>het</strong> lied „Mayenzeit<br />
one neit", afkomstig <strong>van</strong> den minnezanger H. von<br />
Reuenthal, vinden wij in menig <strong>volkslied</strong> terug.<br />
Het is de karakteristieke a b a vorm, die A. Lorenz betitelt<br />
als „Bogenform", welke zowel aan de da capo aria,<br />
de symfonie en sonate als andere klassieke vormen eigen<br />
is. De a a b vorm noemt hij „Barform" naar analogie<br />
<strong>van</strong> de twee Stollen (a a), min of meer aan elkaar verwant,<br />
en een Abgesang (b), bij de Meesterzangers voorkomend.<br />
De meest beknopte vorm is de gewone tweedelige liedvorm<br />
a b 1 , waarbij b meestal een contrast vertoont<br />
met a, zowel door de andere ligging (stijging of daling<br />
<strong>van</strong> de melodie) als door de sluiting op dominant of<br />
mediant. Als een voorbeeld hier<strong>van</strong> kan de oude melodie<br />
gelden <strong>van</strong> <strong>het</strong> Reuzelied, in de aan<strong>van</strong>g enige overeenkomst<br />
vertonend met de Gregoriaanse hymne „Conditor".<br />
Andere voorbeelden zijn: „Schoon lief, hoe licht gij hier<br />
en slaept", „Ons is gheboren" en „Geldeloos, ge doet<br />
mij pijn". Wanneer a nogmaals herhaald wordt na b,<br />
en de eerste maal tweemaal gezongen wordt, ontstaat<br />
<strong>van</strong>zelf de z.g. samengestelde tweedelige liedvorm met<br />
<strong>het</strong> schema: A ( = a a) B ( = b a). Deze verschilt in<br />
zoverre <strong>van</strong> de klassieke, dat A hier in de tonica eindigt<br />
en niet in de dominant. Bij latere liederen als: „De Mei<br />
plezant" (1613) vinden wij de sluiting in de dominant.<br />
1 Onder de kleine letters vatten ,wij hier samen de kleinste melo<br />
dische zinsneden (twee of vier maten), onder de grote letters een<br />
gehele melodische zin.
TAAL, METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHME, VORM 77<br />
Wanneer wij enige <strong>van</strong> deze melodieen nauwkeurig beschouwen,<br />
dan blijkt hoe klaar en overzichtelijk deze<br />
vorm is. Tot dit type behoren o.a. de zeer populaire<br />
melodieen <strong>van</strong> „Die eerste vreugt" en „Die winter is<br />
vergangen" (vb. 17, blz. 99 ).<br />
Hiermede nauw verwant is de vorm, waarbij a de laatste<br />
maal min of meer gevarieerd wordt, voorgesteld door<br />
a a b a'. Hiertoe behoren: „Die nachtegael, die sanc een<br />
lief' en „Ick seg adieu" (vb. 6, blz. 55).<br />
Men vindt ook nog A (= a a) B (= b b), waarbij de<br />
tweede b met een slotformule naar de tonica leidt. Een<br />
voorbeeld hier<strong>van</strong> is: vb. 18, blz. 99. Tot deze groep behoren<br />
ook: „schoon jonkvrouw, is moet U claghen -<br />
en „Het waren twee coninckskinderen" (melodie uit de<br />
verzameling <strong>van</strong> Jop Pollmann). Ook bij <strong>het</strong> laatste lied<br />
is b voor de tweede maal lichtelijk gevarieerd.<br />
Uiteraard verschilt deze vorm weinig <strong>van</strong> A ( = a a)<br />
B ( = b c), welke wij aantref fen bij „In een huis daar<br />
woonde niemand in", „Meisken jong", „In 't zoetste <strong>van</strong><br />
de meie", „Ick wil mi gaen vertroosten", „Ick quam noch<br />
ghisteravont" en „Zeg kwezelken".<br />
Soms bevat <strong>het</strong> slot c weer een reminiscentie <strong>van</strong> a, bijv.<br />
bij „Ick wil mi gaen vertroosten".<br />
Hoeveel kleine verschillen en nuances er binnen <strong>het</strong> kader<br />
<strong>van</strong> de tweedelige liedvorm nog mogelijk zijn, blijkt ook<br />
uit <strong>het</strong> volgende schema:<br />
A .( = a b) B ( = c d). Me onderdelen hebben geen<br />
enkele of geen opvallende verwantschap met elkaar: „Die<br />
winter is een onweerd gast" (vb. 15a, blz .67). Verder bij:<br />
„Aen gheender linden daer staet een dal", „Een ridder<br />
end een meysken jonck", „Ic had een alderliefste", „Nu,<br />
sijt wellecome", „Daer was een wuf, die spon" en<br />
„wij klommen op hooge bergen".<br />
De eenvoudige driedelige liedvorm vinden wij in „En
78<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
daar zat enen uil die spon" (a b b), „De zoete tijd komt<br />
aan" (a b a), „Den uyl, die in de pereboom zat" en<br />
„Plompaert en zien wuvetje" (a b c). Zie hiervoor ook<br />
vb. 3, blz. 47. Meer verbreid is de samengestelde driedelige<br />
liedvorm, Welke ook vaak onregelmatig is. Tot de<br />
regelmatige behoren:<br />
A (=aa) B (=bc) C (----,-cle)<br />
Rijck God wie zal ick claghen.<br />
Die vogelkens in der muten.<br />
A (=ab) B (=cd) C (=ef)<br />
Men brand, men blaeckt. (Valerius)<br />
A (=aa) B (=bb) C (=cd)<br />
God siet neder uit zijn Hemel. (Valerius)<br />
A (=aa) B (=bb) C (=cc)<br />
Merck toch hoe sterck. (Valerius)<br />
A (=aa) B (=bc) A (=aa)<br />
Wech op, wech opl<br />
A ( =aa) B (=bb) A (=aa)<br />
Een kindeken is ons geboren.<br />
A (=ab) B (=cd) A (=ab)<br />
't Ros Beiaard.<br />
Theoretisch zijn de mogelijkheden hiermede nog niet<br />
uitgeput, doch practisch komen geen andere formaties<br />
dan deze soort voor, tenzij bij uitzondering. Als een<br />
voorbeeld <strong>van</strong> deze vorm geven wij hier <strong>het</strong> kernachtige<br />
lied <strong>van</strong> <strong>het</strong> Ros Beiaard, opgetekend in Dendermonde<br />
en nu nog vaak gezongen. De ouderdom <strong>van</strong> dit lied<br />
kan men slechts gissen. De frisheid <strong>van</strong> deze melodie<br />
met de latente drieklank (c g e c') wijst op een betrekkelijk<br />
jonge datum, daarentegen duidt de tekst weer op<br />
aanknopingspunten met de middeleeuwen. De hier gebruikte<br />
vorm, trouwens de samengestelde driedelige vorm<br />
in <strong>het</strong> algemeen, is en blijft een zeldzaam verschijnsel
TAAL, METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHME, VORM 79<br />
bij de liederen uit de 14de tot de 17de eeuw. De tweedelige<br />
vorm geniet onbetwist de voorkeur.<br />
In ieder geval is <strong>het</strong> aantal variaties vrijwel onbeperkt<br />
en is <strong>het</strong> beeld, dat <strong>het</strong> Nederlands <strong>volkslied</strong> in dit<br />
opzicht biedt even rijk en afwisselend als op melodisch<br />
en rhythmisch gebied. Hieraan moet nog toegevoegd<br />
worden een groot aantal onregelmatige vormen, die direct<br />
opvallen door de afwijking in <strong>het</strong> aantal maten. De<br />
1iederen, waarbij de volzin uit weer of minder dan 8<br />
maten bestaat, of waarbij de verhouding tussen A en B<br />
zeer ongelijk is, behoren hiertoe.<br />
Nemen wij enige voorbeelden (de cijfers duiden <strong>het</strong><br />
aantal maten aan):<br />
1k zag Caecilia komen:<br />
A (=ab) 8 B (=cde) 12 A (=ab) 8<br />
Schoon jonkvrouw, ick moet LI claghen:<br />
A (=aa) 10 B (=b)6<br />
Heer jezus heeft een hofken:<br />
A (=aa) 13 =bcc)<br />
Ic stont op hoghe berghen:<br />
a = (4) b = (6)<br />
Ick weet een vrouken amoureus:<br />
A (=ab) B (=c) A (=ab)<br />
Herders hij is geboren:<br />
A (=ab) 8 B (=c) 5<br />
Wij klommen op hooge Bergen:<br />
a = 4 b = 6<br />
Hoe kit dit kindeken:<br />
A ( =ab) 12 B =c refrein) 8<br />
Van minnen bin is dus ghewont:<br />
A (=ab) B (=abc)<br />
In den hemel is een dans:<br />
A (=ab) 10 B (=cb) 9
80<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLEED<br />
Com nu met sang <strong>van</strong> soete tonen:<br />
A (=aa) 8 B (=b) 6<br />
Christus is opgestanden:<br />
A (=ab) B (=cd) C ( =ef)<br />
Het laatste lied is samengesteld uit <strong>het</strong> volgende aantal<br />
maten: 3+3+5+6+7+3. Deze zeer onregelmatige vorm<br />
wijst evenals de melodie op de afstamming <strong>van</strong> <strong>het</strong> Gregoriaans.<br />
Hetzelfde geldt voor „Maria saert <strong>van</strong> edeler<br />
aert".<br />
„Nu syt wellecome" heeft de gewone regelmatige liedvorm,<br />
maar met een refreinachtig coda <strong>van</strong> twee maten:<br />
Kyrie eleis.<br />
Tenslotte zij nog een woord gewijd aan <strong>het</strong> tempo, temeer<br />
daar dit thema in nagenoeg alle werken stilzwijgend<br />
wordt voorbijgegaan. Tempo-aanwijzingen ontbreken ten<br />
enen male bij <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong>, tenminste in de nude handschriften<br />
en liedboeken. Hetzelfde geldt trouwens voor<br />
alle muziek uit die tijd, zowel vocale als instrumentale.<br />
Komt men al eens sporadisch een enkele aanwijzing<br />
tegen, dan geldt deze meer voor <strong>het</strong> bijzondere karakter<br />
der muziek. Men rekende dan ook op de voldoende<br />
muzikaliteit en intuitie <strong>van</strong> den uitvoerder, om <strong>het</strong> juiste<br />
tempo aan te voelen. De gebruikelijke Italiaanse termen,<br />
die boven elk muziekstuk geplaatst warden, zijn pas veel<br />
later usance geworden.<br />
Het meest natuurlijke tempo blijkt voor <strong>het</strong> overgrote<br />
deel <strong>van</strong> alle liederen <strong>het</strong> gematigde Allegro-tempo te<br />
zijn (Allegro moderato J = 112). Men kan <strong>het</strong> ook<br />
omschrijven als: gedragen, niet te langzaam, doch wij<br />
kunnen <strong>het</strong> beste een standaard-voorbeeld nemen als <strong>het</strong><br />
„Wilhelmus <strong>van</strong> Nassoue". Dit tempo past bij minstens<br />
70 % <strong>van</strong> alle liederen, ook die in de balladetoon. Bij<br />
een zeer zwaarmoedige of droeve tekst wordt <strong>het</strong> tempo
TAAL, METRUM, 'VERSBOUW, MELODIE, RHYTHME, VORM 81<br />
over <strong>het</strong> algemeen vertraagd; bij een vrolijke versneld.<br />
Zo zou ik persoonlijk voor „Alle myn gepeys"1 = 96<br />
en voor „Schoon lief, hoe ligt gij bier" 411 = 92 aangeven,<br />
<strong>het</strong>geen dus beduidend langzamer is, doch dit<br />
blijft natuurlijk overgelaten aan de individuele smaak.<br />
Een jets vlotter tempo dan <strong>het</strong> „normale- verdragen<br />
bijv.:<br />
Ick wil mi gaen verhueghen. I = 126<br />
el<br />
Die nachtegael, die sanc een liet<br />
J = 138<br />
Nu sijt wellecome. I = 144<br />
Het regende seer. J = 144<br />
Heer Jesus heeft een hofken.<br />
I<br />
d = 88<br />
a l<br />
Daar was e wuf, die spon. = 104<br />
(in Limburg en Vlaanderen veel gezongen!)<br />
De 6/8 maat duidt meestal op een vlotter tempo, evenals<br />
de dansliederen.<br />
Het gematigde tempo past <strong>het</strong> best bij:<br />
Het viel eens hemels douwe.<br />
0 =<br />
1 72<br />
Daer spruyt een boom. = 72<br />
In 't soetste <strong>van</strong> den meye. J = 72<br />
Doch „Klein, klein Jezuken", „Wech op, wech op",<br />
„Schoon lieveken, waer waardet gij" zijn beslist iets<br />
vlugger. Het echte Allegro-tempo zou men verkiezen<br />
voor „Den Uyl, die in den perenboom zat" en „Zeg<br />
Kwezelken, wilde gij dansen". Voor liederen <strong>van</strong> dit<br />
geestige en ondeugende genre is ; = 104 zeker niet<br />
overdreven!<br />
In de bundel „Nederlands Volkslied" <strong>van</strong> J. Pollmann<br />
en P. Tiggers vindt men ook de volgende tempoaanwijzingen:<br />
Opgewekt en vrolijk, Pittig marstempo, Rustig<br />
wiegend, Gedragen, Vlot enz. naast weinig zeggende
82<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
termen als: niet te langzaam, niet te vlug, krachtig, pittig<br />
enz. Wij willen hiermede slechts enige algemene richtlijnen<br />
geven en bedoelen allerminst hier bindende regels<br />
te geven, of dat er star aan deze metronomisering moet<br />
worden vastgehouden!<br />
Natuurlijk blij ft <strong>het</strong> tempo afhankelijk <strong>van</strong> de ruimte en<br />
<strong>het</strong> milieu waarin men zingt en <strong>van</strong> de omstandigheid of<br />
an persoon zingt, een kleine groep of een geheel koor.<br />
De meeste dansliederen en ook die <strong>van</strong> Valerius zijn<br />
bijzonder geschikt voor koorzang. De stoere geuzenliederen<br />
bijv. komen, gezongen door een mannenkoor, <strong>het</strong><br />
best tot hun recht.<br />
Hoe meer personen er aan de volkszang deelnemen en<br />
hoe groter de ruimte - <strong>het</strong> summum aan ruimte is natuur-<br />
lijk de open lucht - des te langzamer wordt <strong>het</strong> tempo.<br />
Sommige Valerius-liederen, zoals de overbekende „Wilt<br />
heden nu treden", „O Heer, die daer", „Hoe groot o<br />
Heer", die ook als gemeentegezang dienst doen, worden<br />
meestal in zeer vertraagd tempo „choraliter" uitgevoerd.<br />
Dit is natuurlijk niet de oorspronkelijke bedoeling geweest<br />
<strong>van</strong> deze liederen. Ook bij <strong>het</strong> „Wilhelmus" wordt<br />
dikwijls onuitstaanbaar gesleept. Dit maakt op buiten<br />
landers dikwijls de indruk of er „geen fut" in ons yolkslied<br />
zit, terwiji toch niets minder waar is. Een andere<br />
droeve omstandigheid is, dat bijna niemand de tekst <strong>van</strong><br />
de overige coupletten kent, zodat bij een herhaling <strong>van</strong><br />
de melodie iedereen maar wat onverstaanbaars prevelt<br />
en „doet alsor.<br />
Alle coupletten <strong>van</strong> ons <strong>volkslied</strong> hadden tenminste op<br />
school geleerd moeten zijn, evenals de teksten <strong>van</strong> de<br />
meest bekende liederen. Dat daarbij ook op een goede<br />
en duidelijke uitspraak dient gelet te worden zij hier<br />
nogmaals opgemerkt. In dit laatste opzicht zijn wij Ne-
TAAL, METRUM, VERSBOUW, MELODIE, RHYTHM, VORM 83<br />
derlanders <strong>van</strong> nature slordig en wat schaadt de vertolking<br />
<strong>van</strong> een lied meer dan een slecht verzorgde<br />
uitspraak!<br />
Met <strong>het</strong> ritenuto zij men zeer voorzichtig. Het kan soms<br />
aan <strong>het</strong> slot (vooral bij langzame, gedragen liederen)<br />
voorkomen, doch men hoede zich voor overdrijving. Het<br />
overdreven ritenuto en rubato zijn romantische excessen,<br />
die aan <strong>het</strong> natuurlijke <strong>volkslied</strong> vreemd zijn. Hetzelfde<br />
geldt voor de dynamische nuances (crescendo en decrescendo).<br />
Het natuurlijk gevoel moet hier aangeven waar<br />
en in hoeverre deze dynamiek mag worden toegepast.
7<br />
De Ballade.<br />
BIJ DE BEHANDELING VAN HET WERELDLIJK LIED<br />
begint men gewoonlijk bij de ballade, omdat dit niet alleen<br />
de oudste, maar ook tevens de belangrijkste vorm is.<br />
De meeste balladen hebben zowel een lyrische als een<br />
epische inslag, en soms overheerst de lyriek zelfs. Er<br />
zijn ballades, die om hun inhoud <strong>het</strong> minnelied naderen<br />
en . anderen, die historische gebeurtenissen beschrijven<br />
en die wij daarom beter indelen bij <strong>het</strong> historische lied.<br />
Als de bekendste en ongetwijfeld ook een <strong>van</strong> de mooiste<br />
balladen geldt <strong>het</strong> lied <strong>van</strong> „Neer Halewijn". J. F. Willems<br />
was de eerste, die <strong>het</strong> naar mondelinge overlevering<br />
noteerde in zijn verzameling ,,Dude Vlaemsche liederen -<br />
(1836). Eigenaardigheden <strong>van</strong> melodiek en versbouw in<br />
dit lied bespraken wij reeds 1 ; daarom zullen wij ons<br />
thans meer met de inhoud bezig houden. Halewijn is <strong>het</strong><br />
lied <strong>van</strong> den betoverenden zanger. De oorsprong hier<strong>van</strong><br />
is dezelfde als die <strong>van</strong> de legende <strong>van</strong> Orpheus, die in<br />
staat was dieren, planten, bloemen en zelfs de rotsen<br />
door zijn goddelijk spel en gezang to betoveren. Halewijn<br />
oefende zo'n macht uit door zijn gezang, dat „al<br />
wie dat hoorde wou bij hem zijn", doch tegelijkertijd is<br />
1 pag. 32, 35.
HET NITERELDLIJK LIED 85<br />
hij ook een bone demon, behept met dezelfde praktijken<br />
Koning Blauwbaard; alleen sluit hij de vrouwen niet<br />
in een kamer op, maar hangt ze aan de galg:<br />
Zij kwamen al aen een galgenveld,<br />
Daer king zoo menig vrouwenbeeld.<br />
Doch tenslotte zal ook hem eens een vrouw noodlottig<br />
worden. Het is de koningsdochter, die eerst door zijn<br />
macht aangetrokken en verlokt, hem door een list onthoofdt<br />
en die dan in triomf met zijn hoofd naar haar<br />
vaders kasteel terugrijdt.<br />
Daer werd gehouden een banket<br />
Het hoofd werd op de tafel gezet.<br />
Menig vers zal ons misschien enigszins ruw in de oren<br />
klinken, doch men bedenke de zeer hoge ouderdom <strong>van</strong><br />
dit lied, waarin nog vele heidense motieven voorkomen.<br />
Verschillende bekende sagen- en sprookjes-motieven<br />
zijn bovendien in <strong>het</strong> Halewijnslied verwerkt.<br />
Wanneer zijn hoofd door de koningsdochter is afgehouwen,<br />
beveelt <strong>het</strong> nog:<br />
Gaet ginder in <strong>het</strong> koren,<br />
En blaest daer op mijnen hooren,<br />
Dat al mijn vrienden <strong>het</strong> hooren!<br />
De taal <strong>van</strong> deze ballade is <strong>van</strong> eenvoudige, doch buitengewoon<br />
suggestieve kracht. De herhaling <strong>van</strong> zinsneden<br />
en <strong>van</strong> gehele zinnen speelt hier een grote rol.<br />
Soms worden zelfs gehele strofen herhaald „Och neen,<br />
gij dochter, neen gij niet! Die derwaert gaen en keeren<br />
niet"). Deze herhalingen wijzen misschien nog op de<br />
aloude invloeden <strong>van</strong> <strong>het</strong> ritueel gezang. Men vindt ze<br />
ook in andere oude balladen, bijv. <strong>van</strong> „Twee Conincskinderen".<br />
De melodie hier<strong>van</strong>, die wij als bekend mogen
86<br />
BLOEITIJDPKRK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
veronderstellen, vindt men meestal in 3/8 maat genoteerd.<br />
Toch zou men geneigd zijn aan de 3/4 maat ( zoals<br />
de Coussemaker ook noteert) de voorkeur to geven,<br />
omdat deze beter past bij <strong>het</strong> statig ballade-karakter.<br />
„Ic ctont op hoghe berge en sach ter seewaert in" behoort<br />
eveneens tot de oude populaire balladen, doch is <strong>van</strong><br />
Duitse origine. De inhoud, de taal en de melodie zijn echter<br />
door eeuwenlange verandering en omvorming zó typisch<br />
Nederlands geworden, dat wij <strong>van</strong> vreemde sporen<br />
slechts weinig of niets merken. En zoals met deze ballade<br />
geschied is, zo geschiedde <strong>het</strong> met een groot aantal<br />
andere <strong>volkslied</strong>eren: een zeer populair lied <strong>van</strong> vreemde<br />
origine werd door ons yolk overgenomen, doch in tekst,<br />
versbouw, melodie, enz. zodanig veranderd, dat <strong>het</strong><br />
later slechts als volkomen Nederlands kon gelden. Van<br />
deze balladen bestaan enige tamelijk afwijkende versies,<br />
waar<strong>van</strong> wij <strong>het</strong> begin hier laten volgen:<br />
Ic stont op hooghe bergen<br />
Ic sach daer so diepen dal<br />
Ic sach dat boeyken comen<br />
Die my troost geven zal.<br />
Ic ghinck dat boeyken teghen<br />
Ic schanck hem den coelen wijn<br />
In eenen cop <strong>van</strong> gouwe<br />
Daer was noyt silver bij.<br />
Deze lezing komt voor in een handschrift, gevoegd bij<br />
een exemplaar <strong>van</strong> de Souterliedekens <strong>van</strong> 1540. Meer<br />
bekend is:<br />
Ic stont op hoghe berghen, is sach ter seewaert in.<br />
Is sach een scheepken driven, daer waren drie ruiters in.<br />
Onder de titel „<strong>het</strong> lied <strong>van</strong> de drie ruitertjes" is dit<br />
lied zeer bekend. Er bestaat nog een derde niet minder
HET WERELDLIJK LIED 87<br />
merkwaardige lezing. De manlijke en vrouwelijke rollen<br />
zijn hier verwisseld. In plaats <strong>van</strong> drie ruiters zitten er<br />
drie maagdekens in <strong>het</strong> schip, waar<strong>van</strong> een aan den<br />
ruiter een roemer wijn aanbiedt.<br />
Verder verloopt de historie op dezelfde wijze. Er is<br />
echter een verschil: <strong>het</strong> vierregelig vers is hier tot een<br />
vijfregelig uitgebreid, terwijl <strong>het</strong> slot ook door enige<br />
verzen verlengd is. Voor dit lied wordt ook een vlottere<br />
melodie gebezigd in 6/8 maat.<br />
Wij komen thans op een <strong>van</strong> de meest karakteristieke<br />
liederen „Het dag<strong>het</strong> in den Oosten". Ook hier<strong>van</strong> bestaan<br />
verschillende tekstlezingen, doch nergens heb ik<br />
een andere melodie kunnen ontdekken dan de zeer bekende.<br />
Komt <strong>het</strong>, omdat deze melodie zo in de smaak<br />
viel, dat zij zich niet door een andere list verdringen?<br />
De melodie heeft iets aparts, dat men moeilijk onder<br />
woorden kan brengen, door de zeer vrije maatwisseling<br />
en de bijna Oosters aandoende melismen aan <strong>het</strong> eind<br />
<strong>van</strong> de zin. In ieder geval molten andere landen ons om<br />
deze zuiver Nederlandse ballade benijden!<br />
Men vindt dit lied in elke liederenbundel en in elke<br />
bloemlezing <strong>van</strong> oud-Nederlandse poezie. Het is daarom<br />
misschien nuttig hier een andere minder bekende lezing<br />
aan te halen, die slechts <strong>het</strong> eerste vers gemeen heeft en<br />
verder een geheel andere geschiedenis weergeeft en ook<br />
<strong>van</strong> jongere datum is. Men vindt deze bij de nieuwe<br />
liedekens <strong>van</strong> <strong>het</strong> Antwerpse Liedboek. Het behandelt<br />
een liefdesgeschiedenis zonder meer, waarbij <strong>het</strong> wachtermotief<br />
wederom een rol speelt:<br />
Wie verholen wil vrien<br />
Op goede gestadicheyt<br />
Hout 't wachterken te vriende<br />
so en schiet hem is Been leyt.
88<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
Eveneens in de zevende strofe: „Die wachter blaest sinen<br />
horen. Ick sie den dach int scijn". De inhoud <strong>van</strong> de<br />
oorspronkelijke lezing is veel dramatischer: twee mededingers<br />
werven om de gunst <strong>van</strong> een meisje. Degene,<br />
die zij werkelijk liefheeft, wordt echter in een tweegevecht<br />
gedood. Zij vindt hem onder een lindeboom en<br />
begraaft hem met zijn zwaard; uit wanhoop begeeft zij<br />
zich dan in een klooster:<br />
Nu wil is mi gaen begeven<br />
In een cleyn cloosterkijn,<br />
Ende draghen swarte wijlen,<br />
Ende worden een nonnekijn.<br />
Met haer claer stemme<br />
Die misse dat si sanck<br />
Met haer snee witten handen<br />
Dat si dat belleken clanck.<br />
Dat dit lied. buitengewoon populair was, kan men of leiden<br />
uit <strong>het</strong> feit, dat men de melodie in bijna elk liedboek<br />
vindt aangehaald, <strong>van</strong>af <strong>het</strong> „Devoot ende profitelyck<br />
boeckxen (1539) tot <strong>het</strong> Haarlems Liedboek, begin 18de<br />
eeuw). Ook de vergeestelijkingen wijzen hierop:<br />
1) Het dag<strong>het</strong> in den Oosten<br />
Die maan schijnt overal<br />
Hoe geerne soude ick weten<br />
Waer mijn Biel varen sal.<br />
2) Het dag<strong>het</strong> in den Oosten<br />
Die Bonne schijnt overal<br />
Wie Heer Jezus wil minnen<br />
Hi en slape niet so lang.
HET WERELDLIJK. LIED 89<br />
Volgens <strong>van</strong> Duyse dateert <strong>het</strong> lied minstens uit <strong>het</strong><br />
begin der 14de eeuw. Het is echter mogelijk, dat er een<br />
nog oudere lezing bestaat, welke ons onbekend is. Op<br />
de melodie afgaande zou men geneigd zijn een nog<br />
oudere datum aan te nemen.<br />
Zeer oud is ook <strong>het</strong> lied <strong>van</strong> den ouden Hillebrant. Het<br />
komt in de 8ste eeuw reeds in <strong>het</strong> Hoog-Duits voor doch<br />
de Nederlandse bewerking stamt vermoedelijk uit de<br />
15de eeuw. Ridder Hillebrant keert na dertigjarige omzwervingen<br />
weer naar Barnen (Verona) terug en ontmoet<br />
onderweg zijn zoon, dien hij als kind heeft achtergelaten.<br />
Hij herkent hem echter niet en geen <strong>van</strong> beiden<br />
willen zij voor elkaar wijken, waarop een hevig tweegevecht<br />
ontstaat, waarin de jonge held tenslotte gedwongen<br />
wordt zijn naam te noemen en zijn vader hem<br />
eindelijk herkent.<br />
Over de ballade <strong>van</strong> Heer Danielken zweeft nog een<br />
onopgelost mysterie. Het lied is ongetwijfeld <strong>van</strong> Duitsen<br />
oorsprong en behandelt de Tannhduser sage. Volgens<br />
<strong>van</strong> Helten is de naam Daniel uit Danhus ontstaan (oud-<br />
Duits voor Tannhauser), terwijl Dr Kaif f aanneemt, dat<br />
een apart lied <strong>van</strong> Daniel met dat <strong>van</strong> Tannhãuser is<br />
samengesmolten.<br />
De oudste versie dateert uit <strong>het</strong> begin der 15de eeuw<br />
en bevat de volledige, doch beknopte geschiedenis in acht<br />
strofen. Het Antwerpse Liedboek geeft een heel wat<br />
uitvoeriger tekst <strong>van</strong> niet minder dan een en twintig<br />
strofen. Hierin vinden wij de gehele Tannhauser sage<br />
terug: de verleidingen <strong>van</strong> „Vrou Venus", Daniel's berouw<br />
en boetetocht naar de Paus, die hem belooft, dat<br />
zijn zonden hem vergeven zijn, wanneer de rozenstok,<br />
die hij hem op zijn reis meegeeft, gaat bloeien. In deze<br />
latere tekst komen ook reeds anti-clericals tendenzen<br />
voor: „Vermaledijt moeten die pausen zijn, die ons ter
90<br />
BLOEITLTDPERK NKDERLANDSIC VOLKSLIED<br />
helle drijven"! Mevr. Mincoff haalt uit de Souterliedekens<br />
een melodie aan: „Vrou Venus wijf", die zij met<br />
onze ballade in verband tracht te brengen.<br />
Een andere wijs, die er mogelijk toe behoort, is die <strong>van</strong><br />
<strong>het</strong> geestelijk lied: „Neer Jezus Christus lof ende Banc"<br />
(eind 15de eeuw op de wijze <strong>van</strong> „Venus Vrou gaes gy<br />
my of so blijf ic" ). De geestelijke tekst heeft ook enige<br />
verwantschap met de oudste wereldlijke. Mevr. Mincoff<br />
heeft <strong>het</strong> alleen niet aangedurfd de wereldlijke tekst met<br />
deze bestaande melodie te combineren, vooral omdat een<br />
goede maatverdeling zonder enige wijziging niet is door<br />
te voeren. Het beste lijkt Naar een 7/4 maat „als die ooit<br />
bestaan heeft" (I) of anders een regelmatige 3/4 door<br />
verschillende halve noten in kwarten te veranderen.<br />
Daar een volgehouden trocheische maat voor <strong>het</strong> oude<br />
lied een zeldzaamheid is, zal de ene oplossing even slecht<br />
zijn als de andere. Er is dan ook geen bezwaar tegen een<br />
afwisseling <strong>van</strong> 3/4 en 4/4 maat.<br />
Eveneens <strong>van</strong> Duitse oorsprong is „Daer staet een cloos-.<br />
ter in Oostenrijck". Het komt met verschillende melodieEn<br />
en verschillende afwijkende teksten voor, waar<strong>van</strong><br />
de meeste uit latere tijd dateren. Soms is <strong>het</strong> een stad<br />
in Oostenrijk, dan weer een huis, een slot of een klooster,<br />
en een <strong>van</strong>gt aan met „Dar steyth ein Boem in<br />
Osteryck de drecht Muscaten Blomen" 1 . De inhoud<br />
<strong>van</strong> deze ballade heeft bij de verschillende lezingen ook<br />
diverse aspecten. Het meest voorkomend is <strong>het</strong> verhaal<br />
<strong>van</strong> den landsknecht, die de gunst <strong>van</strong> zijn aangebedene<br />
niet mag verwerven. Na een symbolische dialoog tussen<br />
hem en de zingende nachtegaal ziet hij in, dat <strong>het</strong> vergeefse<br />
moeite is en vervolgt zijn weg. Eveneens veel<br />
verspreid is de historie <strong>van</strong> den ge<strong>van</strong>gen knaap, die<br />
7 Zie foot blz. 39.
HET WERELDLIJK LIED 91<br />
<strong>van</strong> diefstal <strong>van</strong> een gouden ketting beschuldigd is.<br />
Noch de voorspraak <strong>van</strong> zijn vader, noch een aanzienlijk<br />
losgeld mogen hem baten. Andere liederen met soortgelijke<br />
aan<strong>van</strong>g handelen over een verklede pelgrim en<br />
den heer <strong>van</strong> Falkenstein. De eerste strofe is dus een<br />
punt <strong>van</strong> uitgang geworden <strong>van</strong> talrijke balladen, waar<strong>van</strong><br />
de meeste echter niets met elkaar hebben uit to staan.<br />
In enige balladen zoals bijv. die <strong>van</strong> „Claes Molenaar",<br />
den Vlaamsen Don Juan, die in Brunswijk de tol <strong>van</strong><br />
zijn avonturen met de galg moet betalen, wordt de loop<br />
<strong>van</strong> <strong>het</strong> verhaal slechts in grove trekken gesc<strong>het</strong>st, zodat<br />
men zelf <strong>het</strong> logisch verband met zijn fantasie moet aanvullen.<br />
Ook „Te Bruynswyck staet een casteel" heeft<br />
veel duistere plekken. De ballade <strong>van</strong> „een conincsdochter"<br />
is waarschijnlijk een nieuwere bewerking <strong>van</strong> een<br />
oude stof, waar<strong>van</strong> <strong>het</strong> origineel niet meer bestaat. De<br />
enigszins ruwe toon doet sterk aan de Halewijnballade<br />
denken, vooral in deze strofe:<br />
en:<br />
Hij nam dat hoofje bij den hair<br />
hij wierp <strong>het</strong> in haer schoot<br />
hout daer mijn jongste dochter<br />
bout daer dees appel root!<br />
Wout ghy dat ick begraven lach<br />
al onder dese lind,<br />
so woude ick liever, stout ruiter,<br />
dat ghy by den keel ophingt!<br />
De „Jager uit Grieken" berust eveneens op een zeer oud<br />
voorbeeld en is verwant met oud-Duitse heldenliederen.<br />
Een geliefd motief is, dat de zanger verliefd wordt op<br />
zijn meesteres en dit met ge<strong>van</strong>genis of doodstraf moet<br />
bekopen ( „Van Brandenborch" ). In „Een boerman had<br />
een dommen sin", „'T Vriesken", „Te Gherbeken
92<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
binnen daer staet een steepen buys" en de ballade „<strong>van</strong><br />
Lutsenborch" wordt <strong>het</strong> thema <strong>van</strong> de echtbreuk behandeld.<br />
Eveneens in <strong>het</strong> lied <strong>van</strong> den timmerman, die op<br />
<strong>het</strong> punt stond gehangen te worden, maar ter elfder ure<br />
nog door de voorspraak <strong>van</strong> de burchtgravin gered<br />
wordt. Het motief, waarmede deze listige vrouw de<br />
rechters ompraat, is <strong>het</strong> volgende:<br />
Quam die borchgravinne<br />
Voor u beddeken staen,<br />
Soudy sy helsen ende cussen<br />
Oft soudy se laten gaen?<br />
Natuurlijk zouden zij <strong>het</strong> eerste doers; welnu dan heeft<br />
de timmerman ook niets misdaan!<br />
Enkele balladen munten uit door een tere gevoelvolle<br />
stemming, bijv. „Blanckenberghe wel duyster kooye".<br />
Hoe aangrijpend is de aanhef reeds:<br />
Als alle die werelt in vreuchden is,<br />
So draghe ick in 't herte rouwe.<br />
De dichter ligt ge<strong>van</strong>gen in <strong>het</strong> kasteel Blankenberg.<br />
Hij klaagt over zijn lijden, maar weet dat er geen redding<br />
meer is, daarom berust hij in zijn lot en smeekt om<br />
Maria's bijstand. Dan begint hij te vertellen, hoe hij bij<br />
een vrijage met zijn geliefde werd betrapt. Doch hij is<br />
onschuldig en de ergste folteringen <strong>van</strong> de pijnbank hebben<br />
hem geen bekentenis kunnen afdwingen. Hij bidt<br />
God om vergeving voor zijn rechters en besluit de dood<br />
dapper te aanvaarden.<br />
Nu stelt dat mesken op zijn snede<br />
Ende late 't vromelijck innewaert gaen<br />
Ick bidde Maria, die suyvere beelde<br />
Dat si mijn siele wil ontfaen
HET WERELDLIJK LIED 93<br />
Nochtans en heb ic haer niet misdaen<br />
Anders dan ic haer mijn herteken boot.<br />
Dat ic om een schoon vrouwe moet sterven!<br />
'T en quam noyt ruyter in meerder noot!<br />
Ook „Een ridder ende een meisken jonc" behoort tot de<br />
schoonste balladen die wij kennen. Hoe brandend trots<br />
is de toon <strong>van</strong> de maagd tegenover den ridder, die haar<br />
niet trouwen wil, doch haar slechts te schande brengt.<br />
Doch haar broeder komt haar te hulp. Hij bedenkt een<br />
list en deelt den ridder mee, dat zijn geliefde is overleden,<br />
waarop deze eindelijk tot inkeer komt. Hij haast zich<br />
haar weer op te zoeken, doch op <strong>het</strong> kerkhof hoort hij<br />
reeds de doodsklokken en <strong>het</strong> gezang der monniken.<br />
En wanneer hij de kerk betreedt, ligt zijn geliefde daar<br />
reeds op de baar.<br />
Doen hi in der kercken tradt<br />
Hi sach zijn lief ken staen in bare<br />
Ghedect met een baren cleede<br />
Recht of si nu oock doot ware<br />
Hi hief op dat baren cleet,<br />
Hi sach haer cleyn vingerken roeren!<br />
Och, doen so loech haer roode monde,<br />
Doen si den ridder voelde!<br />
De ridder beveelt haar op te staen en belooft haar nu<br />
te zullen trouwen, ook al zouden zijn vader, moeder en<br />
v4E broers <strong>het</strong> hem willen beletten.<br />
Wij hebben hier slechts enkele <strong>van</strong> de meest bekende en<br />
meest karakteristieke balladen aangehaald, maar uit<br />
deze voorbeelden zal men wel gemerkt hebben, dat ons<br />
<strong>volkslied</strong> in dit genre buitengewoon veel te bieden heck<br />
Want <strong>het</strong>geen wij bespraken, is slechts een klein gedeelte<br />
<strong>van</strong> de veelomvattende balladenstof.
94<br />
BLOEITLIDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
Over de verwantschap met en de afleiding <strong>van</strong> buitenlandse<br />
balladen zou nog buitengewoon veel te zeggen<br />
ziju, doch dit onderwerp zou tot een aparte studie uitgroeien.<br />
Zo is <strong>het</strong> ook met de verschillende versies, die<br />
er <strong>van</strong> een lied bestaan.<br />
„Het soude een meysken gaen om wijn" komt voor als<br />
eerste regel in een quodlibet <strong>van</strong> een Londens handschrift<br />
uit <strong>het</strong> begin <strong>van</strong> de 16de eeuw. Tevens dient <strong>het</strong><br />
als wijsaanduiding voor de 92ste psalm (Souterliedekens).<br />
In Forster, Frische Teutsche Liedlein (1540) komt <strong>het</strong><br />
ook voor, evenals in <strong>het</strong> luitboek <strong>van</strong> Thysius. De inhoud<br />
is bij Forster tamelijk pikant, zodat wij ze moeilijk kunnen<br />
weergeven. Een iets later lied beschrigt de symbolische<br />
samenspraak <strong>van</strong> een meisje met de hazelaarboom<br />
en heeft een bijna gelijkluidend begin (Het zou<br />
\<br />
een meysje gaen halen wijn enz.). Het zelfde geldt voor<br />
„Het soude een fier Margrietelijn, ghisteravont spade<br />
met haren canneken gaen om wijn", en „Daar ging een<br />
meid om water uit, om water wel alzoo laat".<br />
Behalve in deze beginregels is er geen sprake <strong>van</strong> verwantschap<br />
tussen deze liederen. Men ziet hieruit weer<br />
hoe moeilijk dit studieterrein te ontginnen is: schijnbare<br />
gelijkheid en toch geen enkele verwantschap.
8<br />
Het minnelied.<br />
Wachterliederen. Meiliederen (mengvormen).<br />
Minneklachten en alscheidsliederen.<br />
DE LIEFDE IS EEN ONUITPUTTELIJKE BRON VAN<br />
nooit dovende inspiratie voor alle kunstwerken, doch<br />
wel speciaal voor <strong>het</strong> lied. Hebben troubadours, trouvêres<br />
en minnezangers niet uitsluitend de minne bezongen<br />
in een verheven en geidealiseerde vorm? En neemt<br />
<strong>het</strong> liefdeslied ten opzichte <strong>van</strong> de overige genres ook<br />
niet de grootste plaats in bij de <strong>volkslied</strong>erenlitteratuur?<br />
Sommige er<strong>van</strong> munten uit door schoonheid <strong>van</strong> taal of<br />
door originele melodievondsten.<br />
Al zijn de namen <strong>van</strong> de dichters vergeten of misschien<br />
zelfs nooit bekend geweest, toch behoren deze liederen<br />
tot de hoogtepunten <strong>van</strong> onze litteratuur. Doch naast<br />
de algemeen bekende zijn er nog ontelbaar veel liefdesliederen,<br />
die niet tot de massa zijn doorgedrongen en die<br />
toch zeker <strong>het</strong> zingen waard zijn.<br />
De Wachter- of Dageliederen nemen een aparte plaats<br />
in. Het behoorde tot de oud-middeleeuwse gebruiken,<br />
dat de stadswachter bij <strong>het</strong> aanbreken <strong>van</strong> de dag op<br />
zijn hoorn blies, ten eerste als een soort „rèveil" en ten<br />
tweede als een teken, dat de stadspoorten, die 's nachts<br />
gesloten bleven, weer open mochten. Dit gebruik komt<br />
ook in Oosterse landen voor, o.a. bij de muzelmannen,
96<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
waar de muezzin ook bij zonsopgang op een soort schal<br />
mei blaast. Waar <strong>het</strong> in vreemde landen een zuiver<br />
religieuze betekenis heeft, schijnt <strong>het</strong> hier alleen een<br />
waarschuwing te zijn voor de gelieven am hun minnespel<br />
te staken. In een der oudste en schoonste wachterliederen<br />
heet <strong>het</strong>:<br />
Die wachter die blies aen den dach<br />
op hogher tinnen hi lach,<br />
daer blies hi an des daghes schijn<br />
„waer lievekens bi malkander syn<br />
so scheiden si saen;<br />
voor 't groene wout den dach breect aen."<br />
Dat de wachter ook somtijds een lied zong, blijkt uit<br />
de aanhef: „Die wachter sanck syn dagheliet". In „Van<br />
liefden comt groat lijden" wordt dit lied zelfs aangehaald:<br />
„Al die' der verholen te vryen plach,<br />
'T is tyt maer dat se scheiden<br />
Ic sie' der den lichten dach."<br />
Merkwaardigerwijze vinden wij deze tekst enigszins gewijzigd<br />
en verspreid terug in een latere versie <strong>van</strong> „Het<br />
dag<strong>het</strong> in den Oosten", n.l.:<br />
Wie verholen wilt vrien (eerste strafe)<br />
Wi twee wi moeten sceyden<br />
Ick sie den dach int scijn (zevende strofe).<br />
De overeenkomst is a opvallend am hem zwijgend<br />
voorbij te gaan. Ik vermoed dan ook, dat een dergelijke<br />
tekst tot een verloren geraakt wachterlied behoort heeft.<br />
In twee bekende dageliederen, die beide opvallen door<br />
hun bekoorlijke melodie, n.l. „Den dach en wil niet verborghen<br />
syn" en „Het vlooch een klein wilt vogelkijn"<br />
wordt de wachter met een „vingerlinck root" omgekocht
HET GEESTELIJK LIED 97<br />
de dag niet te melden. In een ander lied „Waer is mijn<br />
alderliefste, die ic met oogen aensach" maakt hij zich<br />
zelfs aan afpersing schuldig:<br />
Hier is een schoon frisch jongelinc<br />
Gecomen inne<br />
Wat sal hi mi gheven?<br />
Twee hooskens ende een paer schoen,<br />
Oft ic sal <strong>van</strong> hem clappen<br />
Wat si op ter cameren doen.<br />
Het moeilijke parket, waarin de wachter zich meestal<br />
bevindt, - <strong>van</strong> de ene kant gedreven door zijn plicht en<br />
<strong>van</strong> de andere kant vermurwd door <strong>het</strong> spel der lief de, -<br />
blijkt ook zeer duidelijk uit „Rijck God, gheeft mij goet<br />
avontuer". De jongeling tracht zeer bevreesd <strong>het</strong> meisje<br />
te naderen, daar de wachter zijn „vriendeken niet is".<br />
Wanneer deze onraad bespeurt, tracht <strong>het</strong> meisje hem op<br />
alle mogelijke manieren te misleiden en hoewel hij adn<strong>van</strong>kelijk<br />
onvermurwbaar is, laat hij zich eindelijk toch<br />
overhalen den jongeling binnen te laten.<br />
„Waect op, waect op, du waerde gast" is een vermaning<br />
<strong>van</strong> den wachter om tot afscheid te komen, doch<br />
ook bier wordt hij tenslotte door vrouwelijke smeekbeden<br />
vertederd.<br />
Dat zijn post geen sinecure is en hij steeds beducht moet<br />
zijn voor de wraak der ouders of <strong>het</strong> verraad der „nijders-,<br />
blijkt uit <strong>het</strong> ongelukkig einde <strong>van</strong> een wachter,<br />
die wordt gevierendeeld „ghelijc een salmenvisch". En<br />
ziehier <strong>het</strong> even ongelukkig einde <strong>van</strong> een ander:<br />
Si namen den wachter ghe<strong>van</strong>ghen<br />
Si leiden hem op den disch,<br />
Si lieten hem houwen en kerven<br />
Ghelijc een brasemvisch.<br />
Och waerom hebben si dat ghedaen?
98<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
Omdat gheen conincskinderen<br />
Meer uit avontspelen souden gaen.<br />
Bij sommige liederen is de rol <strong>van</strong> den wachter slechts<br />
secondair; hij wordt slechts terloops genoemd. De meeste<br />
behoren dan ook niet tot <strong>het</strong> wachterlied.<br />
De meimaand wordt als symbool <strong>van</strong> de ontwakende<br />
natuur meestal met de liefde in verband gebracht. Op<br />
de schildering <strong>van</strong> de natuur legt de middeleeuwer geen<br />
speciale nadruk. Men beweert wel eens, dat hij „met<br />
zijn rug naar de natuur zat". Hij zingt <strong>van</strong> <strong>het</strong> ontluiken<br />
<strong>van</strong> bloemen en blaren, <strong>het</strong> „ruyten der vogels" en vooral<br />
<strong>het</strong> zingen <strong>van</strong> de nachtegaal, maar verder dan deze min<br />
of meer conventionele gezegden gaat zijn beschouwing<br />
niet. Doch altijd worden wij getrof fen door de frisse<br />
geest en de echte levensblijheid, die deze liederen ademen.<br />
Bestaat er wel een melodie, die zó tref fend <strong>het</strong> geluksgevoel<br />
weergeeft, dat iedereen opnieuw doortrilt bij <strong>het</strong><br />
aanbreken <strong>van</strong> een nieuwe lente als de wijze <strong>van</strong> „Die<br />
winter is verganghen" uit <strong>het</strong> Luitboek <strong>van</strong> Thysius?<br />
(vb. 17, blz. 99). Van dezelfde tekst bestaat nog een<br />
andere melodie <strong>van</strong> oudere herkomst in de weemoedige<br />
aeolische toonsoort (vb. 18, blz. 99).<br />
Een zeer oud Meilied ( ± 1447) is ons door J. F. Willems<br />
medegedeeld uit een handboeksken <strong>van</strong> <strong>het</strong> Sint<br />
Jacobs Godshuis to Gent. Het heeft een merkwaardige<br />
versvorm:<br />
Laet ons, Laet ons de mey wat loven<br />
Met love heeft hij bestoven<br />
Die hoven<br />
Noort ende suut:<br />
Ghelijc die rosen die staen int cruut<br />
Zo neemt hij uut 1.<br />
1 Zo munt hij uit (boven andere maanden).
HET WERELDLIJK LIED 99<br />
Die win-ter is ver - gan-ghen, lc sie des mei-en schijn.<br />
lc sie die bloemkens hanghen, Des is mijn hert ver-blijt.<br />
B<br />
So ver aen ghe-nen da - le Daer ist ghenoechlick sijn.<br />
A<br />
ix: 111111111111111r! NMI 11111111MINIEM<br />
. ANOMIE!! 101111111111111111111.411 1110.111111n1111r .<br />
W WWI WWWW1.111<br />
f.:1111111•11111W11111/^111P.u 11118021111111WANIW .11W111 al WI W 111/..JIWW111111111111M MEL<br />
t111111.11116/111111111.1116n1111MILIMMIll • MEIN 'AI WI 111111111MANE111111r BIL /LI CAMS<br />
Daer sing<strong>het</strong> die nach-te- ga le Al-so me-nig woutvogel- kijn.<br />
Voorbeeld 17<br />
Het viel een hemels douwe,Voor mijns fiefs vensterkijn.<br />
Ick en weet geen schoonder vrouwe.Si staet int her - to mijn.<br />
Si hout mijn hert be -<strong>van</strong>gen,'Twelck is so seer doorwont:<br />
"IF 71<br />
Mocht ick haer troost ont<strong>van</strong>gen, So waer is gansch ghesont.<br />
Voorbeeld 18
100<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
In een apart genre meiliederen plant de jongeling zijn<br />
„meiboom" voor <strong>het</strong> venster <strong>van</strong> zijn aangebedene, in<br />
de hoop dat zij dit amoureuze teken zal aanvaarden en<br />
daarmede ook zijn liefde symbolisch beantwoorden. Doch<br />
soms is <strong>het</strong> meisje hardvochtig en laat zij den minnaar,<br />
ondanks zijn herhaalde klachten, met zijn, mei buiten<br />
staan ( „Schoon lief, hoe ligt gij hier en slaept- ). In<br />
„Schoon lieyeken, waar waardet gij den eersten meiennacht-<br />
heeft de minnaar heel wat uitvluchten, omdat hij<br />
verzuimde de mei direct te planten op de eerste dag <strong>van</strong><br />
deze maand, want zo wil <strong>het</strong> 't gebruik. Doch nu is<br />
hij te laat; <strong>het</strong> meisje wil niet meer opstaan en zegt:<br />
„Plant uwen mei daar buiten". Dit is een zeer bekoorlijk<br />
liedje in dialoogvorm.<br />
Bekende Meiliederen zijn nog „Die mei plezant", „Die<br />
winter is een onweert gast", „O lustelicke mey, ghi zijt<br />
nu in 't saisoene" en „Den lustelijcken mey is nu in den<br />
tir, een der meest populaire liederen uit de 16de eeuw.<br />
Ook in <strong>het</strong> begin <strong>van</strong> de 17de eeuw vinden wij deze wijs,<br />
die opvallend is door zijn rijke melismatiek, nog in menig<br />
liedboek aangehaald. De Engelse organist en virginalvirtuoos<br />
John Bull (1563-1628) schreef er ook variaties<br />
op en <strong>van</strong> Sweelinck wordt verteld, dat hij onuitputtelijk<br />
was in <strong>het</strong> vinden <strong>van</strong> nieuwe variaties, improviserende<br />
op dit thema.<br />
Ook zijn er veel Meiliederen geestelijk geparodiseerd.<br />
In <strong>het</strong> register <strong>van</strong> „De Schriftuurlijke Liedekens" door<br />
Dr F. C. Wieder vind ik bijv. de volgende, waar<strong>van</strong><br />
sommige min of meer verwant zijn:<br />
Den coelen Mey is nu in sijn saysoen.<br />
Den lusteliken Mey Christus playsant.<br />
De lustelijcke Mey is nu in zijnen tijt.<br />
Hoe lustich staet, den Mey nu in saysoene.
HET WERELDLIJK LIED 101<br />
In den lustelijcken Mey den soeten tijt.<br />
0 lustelycke Mey hoe schoon staet ghy ontloken.<br />
Verder zijn nog vergeestelijkt: „Als ons den winter<br />
henen gaet" en „Wij willen den mey ontfanghen-. De<br />
schoonheid <strong>van</strong> de ontwakende natuur wordt in verband<br />
gebracht met de lof voor den Schepper. Soms ook wordt<br />
de plaats <strong>van</strong> de meiboom door <strong>het</strong> kruis ingenomen, dat<br />
dan beschouwd wordt als <strong>het</strong> symbool <strong>van</strong> hernieuwd<br />
leven in christelijke zin.<br />
Vermenging <strong>van</strong> dagelied en meilied komt eveneens<br />
voor. Een zeer typerend voorbeeld is: „Het viel eens<br />
hemels douwe", dat, zoals bekend is, sterk verwant is aan<br />
„Die winter is verganghen". De twee eerste strofen <strong>van</strong><br />
<strong>het</strong> laatste lied duiden op een meilied ( „Ic sie des meien<br />
schijn" en „Ic wil den mei gaen houwen" ), de vierde en<br />
vijfde strofe behoren tot een wachterlied ( „Die wachter<br />
op der mueren, die hief op een liet ende sans" enz.),<br />
terwijl de zesde en laatste strofe geheel in de toon zijn<br />
<strong>van</strong> een afscheidslied ( „Adieu mijn alreliefste- ).<br />
Naast deze wachter- en meiliederen heeft men amoureuze<br />
liederen, die de liefde in <strong>het</strong> algemeen of een)<br />
vrouw in <strong>het</strong> bijzonder bezingen. Als <strong>het</strong> prototype hier,.,<br />
<strong>van</strong> in onze taal Belden de hoofse minnezangen <strong>van</strong><br />
Heinric <strong>van</strong> Veldeke en Jan <strong>van</strong> Brabant. De eerstge<br />
noemde zullen wij hier om hun taalmoeilijkheden voorbij<br />
gaan. De luchtige minneliederen <strong>van</strong> den Brabantsen<br />
zanger spreken ons meer aan:<br />
met <strong>het</strong> ref rein:<br />
Ic sach noyt so roden mont<br />
Noch oec so minlike ogen<br />
Als si heeft, di mi heeft gewont<br />
Al in dat herte dogen.
102<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
Lief, mi hevet U minne<br />
So vriendelike bevaen<br />
Dat is u met sinne<br />
Moete wesen onderdaen.<br />
Deze toon vinden wij in latere liederen nog menigmaal<br />
terug, bijv. in „Ic weet een vrouken amoureus", „Ic weet<br />
een vrouken wel bereyt", „Ic hadde een gestadich minneken'',<br />
„Ic heb om eender vrouwen wille", „Mijn sinnekens<br />
zijn mi doortoghen" en „O Tresoor mijnder herten<br />
melodien", om er slechts enkele to noemen.<br />
Soms is <strong>het</strong> liefdeslied meer in verhalende trant geschreven,<br />
zo bijv. „Na Oostland wil is varen". Hoewel <strong>het</strong><br />
gehele lied <strong>van</strong> de balladetoon doortrokken is, overweegt<br />
toch de liefdeslyriek zo zeer, dat wij <strong>het</strong> hier behandelen.<br />
Het is wederom J. F. Willems geweest, die dit lied in<br />
<strong>het</strong> begin <strong>van</strong> de vorige eeuw uit de mond <strong>van</strong> <strong>het</strong> yolk<br />
optekende. Volgens hem zong men <strong>het</strong> in Vlaanderen<br />
bij de boeren op St Jansdag bij <strong>het</strong> inhalen der boerendeernen.<br />
Het is een verhuisliedje, dat men ook in plat-<br />
Duitse versies aantreft, die regelrecht uit <strong>het</strong> Nederlands<br />
vertaald zijn.<br />
Er bestaan <strong>van</strong> dit lied verschillende melodische varianten.<br />
Wij laten er hier drie volgen:<br />
a) Uit de Souterliedekens (de weergave <strong>van</strong> Mevrouw<br />
Mincoff is rhythmisch enigszins gefatsoeneerd, aangezien<br />
zij in 5/4 maat noteert! );<br />
b) een meer bekende melodie, die men in de meeste<br />
liederenbundels aantreft;<br />
c) een latere lezing, hiermede verwant (ondanks de<br />
andere maatsoort heeft de melodie veel verwantschap;<br />
ook de eindnoten <strong>van</strong> elke frase zijn gelijkluidend<br />
- x - en de toonsoort) vb. 19, blz. 103.<br />
Ook de teksten wij ken dikwijls zeer <strong>van</strong> elkaar af, dock
HET WERELDLIJK LIED 103<br />
In Oostlant wil is va -ren mijn bli ven en is hier niet lanck.<br />
Met eender schoonder vrouwen si heeft mijn her- teken be -vaen.<br />
01111<br />
al TIMM MIIIIIIIIM1111.111111•1111111116.11111NIF /1M1111.1111111.1111r DEN<br />
enurossormome 11111n1111111171111.1111111/"Wall• 11/111111•111111111111111 AAP.<br />
WA111111* ANN 11111116411111111n111MANNE141111111111<br />
Naar Oost land wil - len wij rij - - den.<br />
x<br />
OBI PAM 11111•1111.1111• • 01/1111111111111111111/11111 0111111111 MIKA= 1.1111111 SIC I<br />
411111:11111111111n1111 Ell 111111111111111111111.1111 ALAN 171111111111111111"111111111111111•111111111111111111111”<br />
/IWO/1111W WNW /NW AIM ALMA 1111”1111/41111/ All14111111 Ifis<br />
1111111111111111161111111111111111111116411111111111111111V4111411111111111110 1111M111111111111111•11 111i<br />
Naar Oost - land willen wij mee<br />
)e<br />
ex 1111011111111<br />
01111n114,111 IIII MI le<br />
AM U .016/11111ff -11111.11111111111101111/111111111a1.11111111111111111111611111111/111r 111.11111111111111111111110111111111111111111<br />
liallrial11•111111111111MAIII J110.1/21MIT11111111111111111111111111111F/111.11111111116dIr liP.1111111,11MP.11<br />
b111111111M-11111111111111111111' f 7/1"•1111MIIIMII*4111111111•11/4111, I C /111141111164111<br />
C<br />
heiden,frisch over die hei - den. Daer is er een bete re stee.<br />
anwroistarms.ammor .111111. MI UMW<br />
rum= Err wimaismer Arm arm<br />
Ilb 111:.<br />
Ctr<br />
•<br />
Al o-ver die groe ne<br />
Na Oos - ter-land wil ik va ren, Daar<br />
woont er mijn zoe-te lief. 0-ver berg en o - ver<br />
Voorbeeld 19<br />
da - - len Schier o - ver der<br />
hei den. Daar woont er mijn zoe to lief.
104<br />
BLOEITIJDPERK NRDERLANDSE VOLKSLIED<br />
bijna altijd is er toch sprake <strong>van</strong> twee bomen, 66n met<br />
nagelkijns, de ander met nootmuscaten.<br />
Tot ditzelfde genre verhalende liefdesliederen behoren:<br />
„Het reghende seer en ick worde nat", „Die vogelkens<br />
in der muten", „Ick ghinc noch ghister avont", enz.<br />
Een thema, dat overweegt, is dat <strong>van</strong> de minneklacht.<br />
Een enkele maal is <strong>het</strong> de vrouw, die haar nood klaagt,<br />
zoals in „Eylaas, is arm allendich wijf, moet mijnen noot<br />
wel drucklich klagen", doch meestal is <strong>het</strong> de heer der<br />
schepping, die door zijn geliefde verstoten is en nu zijn<br />
troost zoekt in de herberg en in een zwervend leven.<br />
Soms is hij zelfs zo radeloos, dat slechts de dood hem<br />
een oplossing kan brengen. (Vergelijk <strong>het</strong> reeds aangehaalde<br />
„Blanckeberge, wel duyster kooye").<br />
In <strong>het</strong> genoemde handschrift <strong>van</strong> Gruythuyse komt de<br />
minneklacht reeds voor ( „Mijn hertze en can verbliden<br />
niet" en „O vrouwe mijn ewelic bestier" ).<br />
Een ongelukkige liefde is voor menig zanger een bron<br />
<strong>van</strong> inspiratie geweest. En wanneer zijn smart werkelijk<br />
oprecht is, en hij niet in conventionele herhalingen vervalt,<br />
worden wij vaak getrof fen door tedere weemoed<br />
en echt menselijke warmte. In deze liederen treedt de<br />
persoonlijke belevenis iets sterker naar voren. Tot de<br />
meest bekende behoren: „Ghequetst ben ick <strong>van</strong> binnen",<br />
„Rijk God, wie sal ick klaghen", „Die eerste vreucht, die<br />
ick gewan", „Help God, hoe wee doet scheiden" en<br />
„Verlanghen, ghi doet mijnder herte pijn".<br />
Verder zijn er nog de afscheidsliederen als: „Adieu mijn<br />
troost", „Adieu Antwerpen ghenoechlijck pleyn" en „Ick<br />
seg Adieu". Van <strong>het</strong> laatste lied met de zeer bekende<br />
melodie bestaan ook enige varianten en bovendien verschillende<br />
meerstemmige toonzettingen, welke men in<br />
ons hoofdstuk „Het polyfoon bewerkte <strong>volkslied</strong>" besproken<br />
vindt.
HET WERELDLIJK LIED 105<br />
Een lied als „Rosina war was deyn gestalt" verraadt<br />
sterk de Rederijkersinvloed en is met mythologische<br />
namen doorspekt. Ook de zuiver phrygische melodie<br />
doet min of meer gekunsteld aan. Opmerkelijk zijn de<br />
vele kwarten en de melismatiek. De bekende meesterzanger<br />
Hans Sachs parodieerde op dit gedicht „O Chris<br />
te, wo war dein Gestalt". Het behoeft dan ook geen<br />
verdere uitleg, dat een dergelijk lied op de drempel staat<br />
tussen <strong>het</strong> echte <strong>volkslied</strong> en <strong>het</strong> kunstlied.<br />
Samenvattend kan men zegg en, dat de liefdeslyriek<br />
langzamerhand door ruiters en landsknechten, gildekens<br />
en rondtrekkende speellieden werd beoef end. Ongeveer<br />
tussen 1450 en 1550 beleefde de volkse minnepoezie zijn<br />
hoogtepunt en tegen <strong>het</strong> einde <strong>van</strong> dit tijdvak droeg hij<br />
de sporen <strong>van</strong> decadentie in zich. De zinnelijke opzet<br />
overweegt dan en de beeldspraak wordt plat en realistisch.<br />
Niet dat de realistiek op zich een bezwaar is -<br />
zie maar <strong>het</strong> rauwe en cynische lied <strong>van</strong> de „lichte vrouwen-:<br />
„Wi meyskens net, schoon geblancket", dat werkelijke<br />
kunstwaarde bezit - doch wel wanneer zij allêên<br />
in dienst wordt gesteld <strong>van</strong> doelbewuste zinneprikkeling.<br />
Want tegelijkertijd schijnt dan de dichterlijke aanleg<br />
tezamen met de kunstvaardige stijl verdwenen to zijn.
9<br />
Het historisch Lied.<br />
De Geuzenliederen en Valerius' „Gedenck-Clancr.<br />
TOT DE HISTORISCHE LIEDEREN REKENT MEN DIE<br />
liederen waarin verdichte of ware historische gebeurtenissen<br />
zijn beschreven. Soms vindt men alleen een historische<br />
achtergrond. Dit laatste is o.a. <strong>het</strong> geval met de<br />
oudste liederen <strong>van</strong> dit soort: de ballade <strong>van</strong> „Heer Hillebrant-<br />
(reeds in <strong>het</strong> hoofdstuk „De Ballade" besproken<br />
), <strong>het</strong> lied <strong>van</strong> „Vrou <strong>van</strong> Lutsenborch" en de z.g.<br />
Kerelsliederen.<br />
De ballade <strong>van</strong> „Vrou <strong>van</strong> Lutsenborch" beschrijft in<br />
grove trekken, maar daarom niet minder suggestief, <strong>het</strong><br />
verraad <strong>van</strong> deze landsvrouwe aan Naar man Frederik<br />
<strong>van</strong> Saksen, die bij de jacht door Lodewijk <strong>van</strong> Thiiringen<br />
werd vermoord (1065). In dit lied zijn niet de historische<br />
namen genoemd en ook verschillende phasen uit<br />
de geschiedenis weggelaten, die men zelf moet aanvullen.<br />
Nochtans de beklemmende sfeer <strong>van</strong> <strong>het</strong> verraad en<br />
de noodlottige werking, die een vrouw kan uitoefenen,<br />
zijn hier voortreffelijk weergegeven.<br />
De Kerelsliederen stammen uit de tijd, dat de invloed <strong>van</strong><br />
de adel ging tanen en <strong>van</strong> de opkomst der poorters. Uit<br />
de nijd en de afschuw tegen de adelstand zijn deze liederen<br />
ontstaan:
HET WERELDLIJK LIED 107<br />
Wi willen <strong>van</strong> den kerels zinghen<br />
Si sijn <strong>van</strong> quader aert;<br />
Si willen de ruters dwinghen,<br />
Si draghen eenen langhen baert.<br />
Haer cleedren die zijn al ontnait<br />
Een hoedekijn up haer hooft ghecapt,<br />
'T caproen staet al verdrayt,<br />
Haer cousen ende haer scoen ghelapt.<br />
Het ref rein vermeldt dan, dat de kerels slechts melk,<br />
brood en kaas eten „al den Bach" en dat zij daarom<br />
een kronkel in de hersens hebben. Als zij ter kermis<br />
gaan, zijn zij direct dronken <strong>van</strong> de wijn en dan denken<br />
zij al heel gauw, dat alles hen toebehoort, „stede, lant<br />
ende poort". Dan krijgt de kerel ruzie met zijn vrouw,<br />
trekt een mes. Kortom <strong>het</strong> zijn de ergste bandieten, die<br />
nergens voor deugen. Maar men zal ze wel slepen en<br />
hangen, want hun baard is veel to lang! Volgens sommigen<br />
is dit lied ontstaan begin 1300; anderen plaatsen<br />
<strong>het</strong> aan <strong>het</strong> einde <strong>van</strong> de 14de eeuw.<br />
Heel veel liederen danken hun ontstaan aan de fiere<br />
strijd <strong>van</strong> de Vlamingen tegen de Franse overheersing.<br />
In de ballade <strong>van</strong> Cort Rozijn ( Zeger <strong>van</strong> Kortrijk)<br />
wordt beschreven, hoe deze invloedrijke Gentse burger<br />
door den Fransgezinden graaf <strong>van</strong> Vlaanderen, Lodewijk<br />
<strong>van</strong> Nevers', in 1337 werd vermoord. Uit de taal<br />
en de sterk verdichte inhoud <strong>van</strong> dit lied blijkt, dat <strong>het</strong><br />
eerst veel later geschreven is, althans in die vorm, waarin<br />
wij <strong>het</strong> uit <strong>het</strong> Antwerps Liedboek kennen. Ook bier<br />
wordt de arme held door een vrouw ten val gebracht:<br />
Fier ghelaet <strong>van</strong> schoonen vrouwen<br />
Heeft menighen man in dolen gebrocht.<br />
Dat mach men aen Cort Rozijn aenschouwen<br />
Het heeft hem sinen hals ghecost.
108<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
De aanval <strong>van</strong> Filips de Goede op Brugge (1436),<br />
dient tot onderwerp „Van mijn here <strong>van</strong> Lelidam". „Een<br />
liedeken <strong>van</strong> den slach <strong>van</strong> Blangijs" is <strong>het</strong> overwinningslied<br />
<strong>van</strong> de Vlamingen op de troepen onder Lodewijk<br />
XI. Het sluit met <strong>het</strong> kloeke refrein: Si riepen alle<br />
„Flander de leeu!" met vlaemsche tongen. Een ander<br />
overwinningslied „Bourgoonschen laet ons vrolick singhen"<br />
moet wel „heet <strong>van</strong> de naald" zijn opgetekend.<br />
Het beschrijft de aanvallen <strong>van</strong> Maarten <strong>van</strong> Rossum<br />
op Antwerpen (1542) en vindt reeds zijn plaats in <strong>het</strong><br />
Antwerps Liedboek, evenals <strong>het</strong> lied „Van die lants<br />
knechts voor Hensborch" (1543). Maarten <strong>van</strong> Rossum<br />
was hier aanvoerder <strong>van</strong> de troepen <strong>van</strong> Gelre (de<br />
„Kleefsche").<br />
Ook Leuven werd door hem belegerd en ook dit voorval<br />
gaf aanleiding tot een lied. Toen de magistraat deze<br />
stad wilde overgeven, streden de burgers en hun vrouwen<br />
zó verwoed verder, dat Maarten tenslotte moest<br />
afdruipen en de eisen, die hij stelde, onvoldaan bleven.<br />
Ook <strong>het</strong> beleg <strong>van</strong> Nieuwpoort (1489) gaf stof tot <strong>het</strong><br />
ontstaan <strong>van</strong> een lied. De Fransen belegerden deze stad,<br />
die onder Maximiliaan <strong>van</strong> Oostenrijk verdedigd werd,<br />
slechts korte tijd.<br />
Het lied op de slag <strong>van</strong> Pavia (1525), waarbij de Franse<br />
koning ge<strong>van</strong>gen genomen werd, was lange tijd zo<br />
populair, dat <strong>het</strong> ongeveer de plaats innam <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />
Wilhelmus thans. Dit fraaie rederijkerslied is afkomstig<br />
<strong>van</strong> Matthijs de Casteleyn.<br />
Het hoofdmotief <strong>van</strong> bijna al deze liederen is de strijd;<br />
<strong>van</strong>daar dat de kwalificering als „strijdlied" in de meeste<br />
gevallen nog toepasselijker zou zijn. Het voornaamste<br />
motief tot <strong>het</strong> schrijven <strong>van</strong> deze liederen is <strong>het</strong> beschrijven<br />
<strong>van</strong> de strijd in alle bijzonderheden en de bijbedoeling<br />
is natuurlijk ook, hiermede <strong>het</strong> vuur wakker to
HET WERELDLIJK LIED 109<br />
houden en aan to moedigen tot verzet en hernieuwde<br />
strijd. Zo is <strong>het</strong> ook gesteld met de geuzenliederen, allen<br />
verzameld in <strong>het</strong> „Geuzenliedboek", dat voor ons yolk<br />
een nationaal heldendicht vertegenwoordigt en als zo-<br />
&nig ook in de anderhalve eeuw na <strong>het</strong> ontstaan werd<br />
gelezen en herlezen. Dit blijkt ook uit <strong>het</strong> grote aantal<br />
uitgaven. Dr Kuiper somt er tussen 1581 ( <strong>het</strong> jaar <strong>van</strong><br />
de eerste uitgave, zonder naam en plaats <strong>van</strong> den<br />
drukker) en 1687 niet minder dan 30 op! Hierbij moet<br />
men bedenken, dat er ook nog een groot aantal verloren<br />
is geraakt, want <strong>het</strong> merendeel der bestaande drukken<br />
bleef slechts in een exemplaar behouden. Ook zijn er<br />
veel geuzenliedjes op vliegende blaadjes afzonderlijk of<br />
in groepen gedrukt en door straatzangers verspreid.<br />
Bijna al deze liederen zijn in de provincies Holland en<br />
Zeeland ontstaan, die toen <strong>het</strong> eigenlijke bolwerk <strong>van</strong><br />
<strong>het</strong> Geuzendom vormden, wat o.a. ook blijkt uit de<br />
repels:<br />
Hollant, Zeelant, ghy edel prieel<br />
Al zijt ghij cleyn in U Casteel<br />
Prijs hebt ghy boven screven<br />
Dat ghij den Bloethont 1 tot zijn deel<br />
Den Tienden niet wilt gheven.<br />
Deze liederen bezitten niet alleen grote historische<br />
waarde om de kleine gebeurtenissen, die erin beschreven<br />
zijn en die anders verloren zouden zijn gegaan, maar ook<br />
omdat zij duidelijk laten zien, hoe <strong>het</strong> yolk hierop reageerde.<br />
Gloeiend is de verontwaardiging over de tiende<br />
penning, fel de spot en hoon tegen den Paus en de<br />
geestelijkheid, grenzeloos de verering voor den Prins<br />
1 De hertog <strong>van</strong> Alva, gehaat om zijn heffing <strong>van</strong> de tiende<br />
penning.
110<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
<strong>van</strong> Oranje, „die voor U strijdt". Alva daarentegen is<br />
„de wolf, die U verbijt" of ook „des paus trawant, des<br />
pausen sant".<br />
De dichters zijn meestal niet bekend en hun poezie staat<br />
niet altijd op een even hoog plan, doch zij is meestal<br />
spontaan en oprecht, geboren uit een direct en zuiver<br />
gevoel <strong>van</strong> verontwaardiging, dat echter somtijds overslaat<br />
in overdreven haat en lastering.<br />
Onder de meer bekende dichters treft men o.a. Laurens<br />
Jacobsz. Reael, die een tiental <strong>van</strong> deze gedichten op<br />
zijn naam heeft staan en verder Lucas de Heere, Coornhert<br />
en Valcoogh.<br />
Onder de wijzen in <strong>het</strong> Geuzenliedboek vermeld komen<br />
o.a. de volgende voor:<br />
Het reedt een ridder wel gemoet<br />
Eng elsch Fortuyn<br />
Susanna<br />
Ick ginck een mael spanseeren<br />
Den lustelicken Mey<br />
Maximilianus de Bossu<br />
Vive le Geus.<br />
Het lied <strong>van</strong> den ouden Hillebrant is omgevormd tot<br />
een spotlied op Alva, den „ouden Grijs":<br />
Ick wil to Lande rijden<br />
sprack daer den Ouden Grijs<br />
Wie sal mij nu ten tijden<br />
Die Paden maken wijs?<br />
Die wech valt mij soo swaren<br />
Die ick sal moeten gaen<br />
Het is bij na ses jaren<br />
Doe quam ick daer can daen.
HET WERELDLIJK LIED 111<br />
Oak voor de zinnebeeldige samenspraak tussen Amsterdam<br />
en Enkhuizen wordt deze wijs gebruikt. Dit soort<br />
dialogen tref fen wij hier trouwens meer aan.<br />
De melodie <strong>van</strong> „Engelsch Fortuyn" was in ons land<br />
zeer Belief d. Men vindt haar in vele liedboeken (ook<br />
bij Valerius), terwij1 niemand minder dan J. P. Sweelinck<br />
er variaties op schreef. Behalve <strong>het</strong> bovenaangehaalde<br />
„Susanna un jour", dat enkele grote meesters<br />
tot meerstemmige koorliederen heeft geinspireerd, vindt<br />
men nog andere buitenlandse melodieen als „Adieu<br />
pieronne" en „Passamedi del Bosa". Bovendien is er ook<br />
een ruim gebruik gemaakt <strong>van</strong> psalmwijzen. Een vol.ledige<br />
uitgave <strong>van</strong> <strong>het</strong> Geuzenliedboek met de melodieen<br />
laat nog steeds op zich wachten.<br />
Een fraai en zeer bekend geuzenlied is „Helpt nu U<br />
zelfs, zoo helpt U God", waar<strong>van</strong> de melodie reeds als<br />
no. 13 in de Souterliedekens (1540) voorkomt. Een<br />
latere versie <strong>van</strong> dit lied heeft een martialer karakter en<br />
is bovendien gecombineerd met een oude lezing <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />
Wilhelmus, waarbij de rhythmische notatie constant<br />
tweedelig is. Karakteristiek en voor die tijd zeer origineel<br />
is de tegenstelling tussen <strong>het</strong> eerste deel in g kl.terts en<br />
<strong>het</strong> daarop volgend Wilhelmus in de gr.-terts-toonsoort<br />
(vb. 20, blz. 113).<br />
Het zal wel iedereen duidelijk zijn, dat dit niet de lezing<br />
is <strong>van</strong> <strong>het</strong> Wilhelmus zoals wij <strong>het</strong> kennen. Over dit<br />
thema zou nog veel to schrijven zijn, doch dit is reeds<br />
geschied. Van Duyse geeft over deze melodie een hele<br />
verhandeling, die, later door Fr. Kossmann aangevuld,<br />
in boekvorm verscheen (hij Nijhoff 1923). Daarin wordt<br />
aangetoond, dat de melodie <strong>van</strong> ons <strong>volkslied</strong> <strong>van</strong> Franse<br />
oorsprong is en gezongen werd bij <strong>het</strong> beleg <strong>van</strong><br />
Chartres in 1568. Er bestaan verschillende notaties <strong>van</strong><br />
dit lied. In ieder geval heeft de notering <strong>van</strong> Valerius
112<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
nu burgerrecht verkregen, volgens sommige echter ten<br />
onrechte.<br />
Bij deze zetting komt de declamatie wel eens in <strong>het</strong><br />
gedrang (lange noten op <strong>van</strong> Oranjen, <strong>van</strong> Hispanje<br />
enz.). Men heeft daarom ook getracht de andere lezing<br />
weer bij <strong>het</strong> yolk ingang to doen vinden; men heeft<br />
bovendien over dit onderwerp gepolemiseerd, doch tot<br />
nu toe met weinig succes. Doch op welke melodie ook<br />
gezongen, de tekst <strong>van</strong> <strong>het</strong> Wilhelmus is en blijft ver<br />
groeid met ons yolk als een symbool <strong>van</strong> zijn eenheid<br />
en verbondenheid met Oranje.<br />
Op een ander Geuzenliedje wilde ik nog even de aandacht<br />
vestigen: „Slaet op den trommele <strong>van</strong> dirredom<br />
deine". Het behandelt gebeurtenissen uit 1556 en is wel<br />
zeer antipapistisch. Er bestaan twee verschillende melon<br />
dieen, doch beide bezitten voor <strong>het</strong> eerste vers <strong>het</strong> hamerend<br />
en fascinerend rhythme, waarmee <strong>het</strong> tromgeroffel<br />
zo tref fend is gekarakteriseerd el I dr; j J I<br />
Een voorname bron <strong>van</strong> historische liederen is de<br />
„Nederlantsche Gedenck-Clanck" <strong>van</strong> Adriaen Valerius.<br />
Hoewel dit werk in 1626 <strong>het</strong> licht zag en dus chronologisch<br />
buiten <strong>het</strong> bestek <strong>van</strong> dit boek valt, willen wij<br />
<strong>het</strong> hier toch behandelen, omdat de melodieen, die <strong>het</strong><br />
bevat, voor <strong>het</strong> merendeel reeds <strong>van</strong> iets oudere datum<br />
zijn. De oorspronkelijke uitgaaf werd in 1942 onder auspiciEn<br />
<strong>van</strong> de stichting „Onze Oude Lettered' opnieuw<br />
herdrukt met de oorspronkelijke tekst, afbeeldingen en<br />
muzieknotatie. Deze uitgave bevat bovendien nog waardevolle<br />
biografische, taalkundige, historische en musicologische<br />
aantekeningen, waarnaar wij hier voor een beter<br />
begrip verwijzen. Valerius was notaris <strong>van</strong> Vere en<br />
bovendien lid <strong>van</strong> de rederijkerskamer <strong>van</strong> dit stadje.<br />
Toen hij zich uit pure liefhebberij tot <strong>het</strong> schrijven <strong>van</strong><br />
de „Gedenck-clanck- zette, behoorde de geuzenstrijd
i--4 4,----0schild en mijn<br />
HET WERELDLIJK LIED 113<br />
Helpt nu u zelfs, zoo helpt u God. Uit der ty-ran-nen<br />
band en slot. Be-nauwde Ne-der-lan - den. Benauw-de Ne-der-<br />
Gij draagt den bast al om uw<br />
Plechti<br />
strot. Rept fluks uw vro-me han - den, Mijn<br />
/7\<br />
Voorbeeld 20<br />
#=3=<br />
e - trou -wen zijt Gij o God mijn Heed<br />
reeds lang tot <strong>het</strong> verleden. Anderen waren hem reeds<br />
in de beschrijving <strong>van</strong> dit heldhaftige tijdperk voorgegaan<br />
(o.a. Bor, <strong>van</strong> Meteren en Le Petit). Het werk <strong>van</strong> deze<br />
auteurs is over <strong>het</strong> algemeen wetenschappelijker, uitvoeriger<br />
en hun verhaaltrant ook minder droop dan die<br />
<strong>van</strong> den Veersen notaris. Doch nieuw was de wijze,<br />
waarop deze zijn teksten ter illustratie <strong>van</strong> toepasselijke<br />
gebeurtenissen op bestaande melodieen aanbracht.<br />
Met uitzondering <strong>van</strong> <strong>het</strong> „Wilhelmus", „Maximilianus<br />
de Bossu" en „Hoort allegaer", dichtte hij de teksten,<br />
zèlf. Dat Valerius ook muzikaal was, blijkt o.a. uit enkele<br />
meerstemmige zettingen ( melodie en bas en een driestemmige<br />
zetting ). Het is echter jammer, dat hij zo'n<br />
ruim gebruik maakt <strong>van</strong> buitenlandse melodieen. Op de<br />
76 liederen komen slechts 14 Nederlandse stemmen<br />
voor, doch bij een aandachtiger beschouwing blijkt bijna,
114<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
de helft hier<strong>van</strong> toch nog <strong>van</strong> vreemde origine to zijn. Als<br />
zuiver Nederlands blijven dan over:<br />
Hoort allegaer,<br />
Ghij die met u braef gelaet,<br />
Hey! wilder dan wilt,<br />
Het was een rijck mans burgers zoon,<br />
0 Here geeft, soo lange leeft,<br />
Sal ick nog langer met heete tranen,<br />
Studentendans.<br />
Doch ondanks de Franse, Italiaanse, Engelse of Duitse<br />
afkomst, hebben deze liederen door Valerius' teksten<br />
een zodanig karakter en zijn zij zo bij ons ingeburgerd,<br />
dat men niet meer aan hun afkomst denkt. Bovendien<br />
zouden vele <strong>van</strong> deze liederen in de vergetelheid geraakt<br />
zijn, terwijl zij nu weer gezongen worden. Want hoe<br />
treurig <strong>het</strong> ook verder met de kennis <strong>van</strong> ons <strong>volkslied</strong><br />
gesteld is, sommige liederen <strong>van</strong> Valerius !even weer<br />
onder <strong>het</strong> yolk en zijn door iedereen gekend. Ten dele<br />
komt dit misschien ook, omdat enkele gezangen nog in<br />
de Hervormde kerk voortleven.<br />
Ern der allerschoonste en meest bekende melodieen is<br />
die <strong>van</strong> „Hey! wilder dan wilt", oorspronkelijk een 16eeuws<br />
rederijkers lied, door Valerius gebruikt voor de<br />
mooie tekst „Wilt heden nu treden", gedicht uit dankbaarheid<br />
voor de vele overwinningen <strong>van</strong> Prins Maurits<br />
in 1597. Men kan met recht zeggen, dat deze melodie<br />
over de gehele wereld bekend is, doch meestal zonder<br />
dat men zich de Nederlandse afkomst bewust is. Zelfs<br />
in Amerika wordt deze wijs nu nog gezongen op Thanksgivings-day;<br />
in Duitsland en Oostenrijk diende hij als<br />
danklied na de wapenstilstand <strong>van</strong> 1918 1.<br />
1 Op verzoek <strong>van</strong> Wilhelm II was <strong>het</strong> in de vertaling: „Wir<br />
treten zum Beten" al ingevoerd bij de Zapfenstreich.
HET WERELDLIJK LIED 115<br />
Van de nog resterende oorspronkelijk Nederlandse stem.<br />
men zijn er nog enkele, die onmiskenbaar hun afkomst<br />
<strong>van</strong> een danswijze verraden. Dit kan men opmaken uit<br />
<strong>het</strong> gehele karakter en uit de maatsoort en <strong>het</strong> stereotiep<br />
volgehouden rhythme. Daartoe kan men allereerst rekenen<br />
de Studentendans en „Hoe groot o Heer en hoe<br />
vervaerlick" waarboven met kleine letters is aangegeven<br />
„yoke'', waarmede bedoeld is een langzame vorm <strong>van</strong><br />
de gaillarde.<br />
Verder de melodieen „Ghy die met u braef gelaet" en<br />
„Het was een ryck mans burgers zoon". Over de oorsprong<br />
<strong>van</strong> „Hoort allegaer" tast men nog in <strong>het</strong> duister.<br />
Misschien is de tekst hier met de melodie ontstaan bij<br />
gelegenheid <strong>van</strong> de overwinning der watergeuzen in<br />
Zeeland (1574 ).<br />
De oogst aan Nederlandse liederen is bij Valerius dus<br />
wel bedroevend klein. Doch zo wilde de toenmalige<br />
mode <strong>het</strong> nu eenmaal en dit verwijt kan men even goed<br />
aan Starter maken met zijn „Friesche Lusthof", die niet<br />
minder dan 25 melodieen met de Gedenckklank gemeen<br />
heeft(!) of aan Lenaerts <strong>van</strong> der Goes met zijn „Druyventros<br />
der Amoureusheyt". Toch is <strong>het</strong> aantal Nederlandse<br />
liederen bij Valerius nog altijd grocer. Meer betreurensw<br />
,,ardig is <strong>het</strong>, dat Valerius zoveel ontleend<br />
heeft aan de toenmalige instrumentale dansmuziek:<br />
Balletten, Almanden, Courantes, Gaillardes, Branles enz.<br />
Daardoor vooral zijn de meeste melodieen niet geschikt<br />
voor de stem, of door een te grote om<strong>van</strong>g Of door <strong>het</strong><br />
zuiver instrumentaal karakter.<br />
Het is hier onze taak niet na te gaan hoe <strong>het</strong> verval <strong>van</strong>,<br />
<strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> bewerkstelligd werd, zowel door de buitenlandse<br />
overheersing als door de toenemende instrumentale<br />
invloed. Dr J. Pollmann heeft dit bovendien reeds<br />
duidelijk en overtuigend genoeg gedaan. Doch wij wil-
116<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
len er slechts op wijzen, dat in 't Geuzenliedboek slechts<br />
enkele buitenlandse stemmen voorkomen. De geuzenliederen<br />
zijn echter meer volkspoezie, minder kunstig<br />
<strong>van</strong> taal, dikwijls mank gaande in <strong>het</strong> rijm en ook niet<br />
altijd even goed op de melodie passend. Bovendien<br />
bezitten de meeste geuzenliederen een abnormaal aantal<br />
coupletten, terwij1 dit aantal bij Valerius meer beperkt is.<br />
Bovendien is de toon <strong>van</strong> Valerius gematigder en meer<br />
beschouwend, in ieder geval niet zo laaiend <strong>van</strong> haat<br />
en venijn als die in de geuzenliederen, die onder de druk<br />
<strong>van</strong> <strong>het</strong> ogenblik ontstonden.<br />
Dit alles zal er wel toe meegewerkt hebben, dat er <strong>van</strong><br />
deze liederen nog slechts enkele bekend zijn, terwiji<br />
Valerius en zijn Gedenck-clanck een levend en tastbaar<br />
begrip voor ons vormen.
10<br />
Spot- en drinkliederen.<br />
Het danslied en zijn evoluties.<br />
Het kinderlied.<br />
GEZONDE HUMOR IS ONS NOOIT VREEMD GEWEEST.<br />
Het was dikwijls een reactie, die men niet missen kon<br />
op de ernst des levens. Humor en wrange spot zijn<br />
meestal met elkaar verweven. Wij merken dit heel duidelijk<br />
aan de schilderijen en prenten <strong>van</strong> een Breughel<br />
en een Bosch en ook uit de middeleeuwse „cluthen",<br />
comedies, die ter afwisseling <strong>van</strong> de dramatische spelen<br />
vertoond werden, en verder ook uit enige <strong>volkslied</strong>eren.<br />
Veel is hier<strong>van</strong> niet bewaard gebleven, doch <strong>het</strong>geen<br />
bewaard bleef, is zeker een bestudering waard, omdat<br />
de middeleeuwse volksgeest nergens zo duidelijk en<br />
ongedwongen tot ons spreekt.<br />
Hier volgt de aanhef <strong>van</strong> <strong>het</strong> carnavaislied „Van die<br />
ghesellen <strong>van</strong> Keyenborch", waarin verschillende gefingeerde<br />
personen en plaatsnamen voorkomen o.a. Botterdam<br />
en Dixmuiden ( tevens een bestaande plaats), waar<br />
de botterikken en dikhuiden <strong>van</strong>daan zouden komen:<br />
Van ons geslacht so is er veel<br />
Men can se niet getellen.<br />
Wat baet <strong>het</strong> dat is 't swijch oft heel<br />
Wi zijn bestroyt met dat tuylsche meel<br />
Wi dragen cappen met bellen!
118<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
Wi zijn al mal, 't is ons gheval<br />
Wi willen 't ooc wel weten!<br />
In 't aertsche dal maecken wi gheschal<br />
Ons wijsheyt is versleten.<br />
Wi en kunnen groen, wit, swart noch root;<br />
Waer vint men meerder dwasen?<br />
Onse sotheyt is so groot,<br />
Si blijft ons bi tot in der doot;<br />
Wi en konnen niet dan rasen!<br />
Over de benaming „Keyenborg" <strong>het</strong> volgende:<br />
In de middeleeuwen, ja zelfs nog in de 17de eeuw, stelde<br />
men zich voor, dat ooze geesten in de vorm <strong>van</strong> keien<br />
in <strong>het</strong> menselijk lichaam huisden. Werd zo'n kei uit <strong>het</strong><br />
lichaam verwijderd, waarvoor men allerlei middelen als<br />
purgeren, braken of opereren to baat nam, dan was de<br />
patient genezen. In een Vastenavondklucht <strong>van</strong> Hans<br />
Sachs wordt een zieke met sterk gezwollen onderlijf <strong>van</strong><br />
de keien <strong>van</strong> hoogmoed, onkuisheid, gierigheid, onmatigheid,<br />
toorn en luiheid verlost. Twee tekeningen <strong>van</strong><br />
Pieter Breughel den Ouden „De deken <strong>van</strong> Ronse <strong>van</strong><br />
Vlaenderen" en „De heks <strong>van</strong> Mallegem" behandelen<br />
<strong>het</strong>zelfde onderwerp. Ronse was een zeer bekende bedevaartplaats<br />
voor alien, die genezing voor krankzinnigheid<br />
zochten 1.<br />
In <strong>het</strong> zojuist genoemde lied speelt de heer <strong>van</strong> Keyenborch<br />
dus de rol <strong>van</strong> Opperzot of koning der narren.<br />
Later leeft hij voort als Prins Carnaval.<br />
In <strong>het</strong> drinklied „Van den scamel gheselle" met <strong>het</strong><br />
lustig ref rein:<br />
Zie hierover „Een andere kijk op Pieter Breughel den Ouden"<br />
<strong>van</strong> Dr J. B. F. <strong>van</strong> GIs; eerste deel.
HET WERELDLIJK LIED 119<br />
Hi, laet ons drincken en clincken<br />
En laet ons waken, den dobbelen haen<br />
Mijn keelken moet wijnken drincken<br />
Al zou mijn voetken barvoets gaen.<br />
is er nog sprake <strong>van</strong> Sinte Noywerc (nooit-werk), Sinte<br />
Luyaert (luiaard) en Sinte Reynnuyts (nietsnut), welke<br />
golden als hoogvereerde patronen <strong>van</strong> alle luiaards en<br />
slampampers, die hun leven sleten in de „blauwe schuit"<br />
of <strong>het</strong> narrenschip. Het narrenschip komt ook voor op<br />
een tekening <strong>van</strong> Jeroen Bosch, die zich gaarne door<br />
dergelijke tafereeltjes liet inspireren. Zowel hij als Pieter<br />
Breughel, die bij voorkeur volkstoneeltjes weergeven,<br />
hebben ons nog veel to leren over de muziekbeoefening<br />
onder <strong>het</strong> gewone yolk. Vele problemen zijn hierbij nog<br />
niet opgelost. Welk spreekwoord stelt bijv. de fiedelaar<br />
voor op <strong>het</strong> grootse doek „Spreekwoorden", welke rol<br />
speelt de doedelzakspeler op „Luxuria'', beide <strong>van</strong><br />
Breughel; en wat voor een soort lied zingen de „Vrolijke<br />
zangers in <strong>het</strong> ei" <strong>van</strong> Bosch?<br />
Dat onze voorouders ook <strong>van</strong> een koele dronk hielden,<br />
is bekend. Vooral de Zuidelijke bewoners <strong>van</strong> <strong>het</strong> land<br />
zijn er niet afkerig <strong>van</strong>, <strong>van</strong>daar dat de meeste drinkliederen<br />
uit deze streek afkomstig zijn of uit <strong>het</strong> naburige<br />
Vlaanderen.<br />
Een oud drinkliedje uit de 14de eeuw „Sginc her den<br />
wijn, gheselle mijn" bezit bij <strong>van</strong> Duyse overwegend <strong>het</strong><br />
rhythme: 1: Ej . ) (6/8 maat).<br />
Hetzelfde rhythme vinden wij ook in „Ende wil wi tavont<br />
ghenoechlic sijn" (1537) met <strong>het</strong> ref rein:<br />
Als dat wintjen wait, wi willen niet scheiden<br />
wi willen verbeiden als dat haentjen crait.<br />
„Van waer comt ons den coelen wijn" is een z.g. vraag-
120<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
en antwoordliedje. „Gheldeloos, ghi doet mi pijn" is de<br />
klacht <strong>van</strong> een boemelaar, die alles verteerd heeft en<br />
nu geheel alleen zonder zijn vrienden <strong>van</strong> weleer overblijft,<br />
terwijl niemand hem meer borgen wil. Het is een<br />
wrang lied, vol zelfbeklag, dat geheel in tegenstelling<br />
staat tot de vrolijke toon der meeste drinkliederen. Doch<br />
<strong>het</strong> vindt zijn pendant in: „Wes sal is my gheneeren,<br />
ick arme broederlijn":<br />
Al in den coelen wijn<br />
Hi wilde altijt vrolic sijn<br />
Sijn gelt heeft hi verbrasset<br />
Met scoone vrouwen fijn.<br />
Dit lied was ook in Duitsland zeer populair. Het kwam<br />
zelfs voor in een toneelstuk over den Verloren Zoon<br />
<strong>van</strong> Burkard Waldis, in 1527 to Riga opgevoerd. Door<br />
Ivo di Vento is <strong>het</strong> ook meerstemmig getoonzet (1571 ).<br />
Als humoristische liederen noemen wij nog: „Daer was<br />
a wuf die spon", „Plompaert en zien wuvetje", een lustig<br />
boerenliedje, „Er vloog een klein wilt vogelken", waarin<br />
een ondeugend liefdeshistorietje verwerkt is, evenals in<br />
„Daer was een sneeuwwit vogeltje" en <strong>het</strong> onzinnige<br />
lied <strong>van</strong> „Den uil, die op den perenboem zat", zijn pootje<br />
brak en na een bezoek bij den dokter en <strong>het</strong> trekken <strong>van</strong><br />
„zes onsen bloed" de geest geeft.<br />
De meeste <strong>van</strong> deze leutige liedjes zijn in latere eeuwen<br />
ontstaan en vallen dus buiten <strong>het</strong> bestek <strong>van</strong> dit werk.<br />
Ook drinkliedjes nemen later zeer in aantal toe. Men,<br />
vindt ze o.a. bij Starter, in de „Haerlemsche Somerbloempjes",<br />
„Cupido's Schichje" enz., dock towel tekst<br />
als melodie staan dan vaak op een veel lager niveau.<br />
Een aardig drinklied met een frisse, oorspronkelijke<br />
melodie is Starter's „Is dit niet wel een vreemde gril".<br />
Dat ook de rederijkerskamers hun eigen drinkliederen
wel - le - comst <strong>van</strong><br />
Voorbeeld 21<br />
HET WERELDLIJK LIED 121<br />
Sa, sa weest wa - cker vro - li - cke Luy! Schteumt<br />
Sta vast in de - ze voch-ti - ge buy. Ick<br />
. a<br />
. 4,111 J.<br />
niet voor kan - nen en gla - .. sen<br />
moet U art sa - men gaen a - - sen<br />
Eerst met de - se fluyt, heel suy- ver-tjes uyt tot<br />
de Ba - sen.<br />
hadden, blijkt o.a. uit een dergelijk lied in de „Haerlemsche<br />
Mey-bloempkes", gedicht ter opvrolijking <strong>van</strong> de<br />
kamer aldaar:<br />
Om te stercken mijn advys<br />
Tart ick al de goon in onse Kamer<br />
Eens te drincken om de prijs!<br />
Ook <strong>het</strong> lied „Sa, sa weest wacker vrolicke Luy", getuigt<br />
nog <strong>van</strong> frisheid en luim (vb. 21 blz. 121 ).<br />
in een vorig hoofdstuk is er reeds op gewezen, dat de<br />
gewoonte om zang en dans te combineren <strong>van</strong> zeer oude<br />
oorsprong is. Het is echter thans niet meer met zekerheid<br />
na te gaan, welke liederen wel of niet gedanst<br />
werden. De toevoeging „na die wijse <strong>van</strong> een dansliede-.<br />
ken" geeft hiervoor echter een duidelijke aanwijzing,<br />
hoewel bij vele <strong>van</strong> deze liederen <strong>het</strong> danskarakter later<br />
verloren ging, o.a. ook door <strong>het</strong> aanbrengen <strong>van</strong> een<br />
geestelijke tekst. Met absolute zekerheid moeten tot de
122<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
dansliederen gerekend worden de melodieen <strong>van</strong>: „Den<br />
lancxten dach <strong>van</strong> desen iare", „Hoe soude ic vreucht<br />
bedriven, myn leven valt mi swaer", „Ghij dochters fray,<br />
comt maect een ray", „Ic quam aldaer, ic weet wel<br />
waer", „Cost ic die maneschijn bedecken" en „Die nachtegael,<br />
die sanck een liet". Het refrein zal vermoedelijk<br />
ook door een geheel koor zijn gezongen en de rest door<br />
een voorzanger. Zo gebeurde dit bijv. nog enige tientallen<br />
jaren geleden met <strong>het</strong> zeer populaire „Patersliedeken",<br />
met <strong>het</strong> refrein „Ei 't was in de mey so bly".<br />
De Vlaamse romanschrijver H. Conscience heeft dit lied<br />
in zijn boek „Het Wonderjaar" in de mond <strong>van</strong> de<br />
beeldstormers gelegd, en daarmede de tekst als een<br />
spotlied uitgelegd. Er is echter meer grond om aan te<br />
nemen, dat <strong>het</strong> lied tot de oudste geestelijke reidansen<br />
behoorde. Dr G. Kalif acht <strong>het</strong> lied zeer oud wegens<br />
<strong>het</strong> versschema, waarin afwisselend drie en vier heffingen<br />
in de versregels voorkomen. De melodie <strong>van</strong> „<strong>het</strong><br />
Patertje" wordt nu nog gebruikt voor de Luikse Cramignon.<br />
De Cramignon is op de Limburgse kermissen nog<br />
steeds in zwang. Het is een echte rei- of kettingdans,<br />
waarbij men lange slingers maakt op <strong>het</strong> marktplein en<br />
waaraan de gehele bevolking deelneemt. Deze dans is<br />
zeer verwant aan <strong>het</strong> „vläggelen- te Ootmarsum. Ook<br />
hierbij vormt men reuzenketens <strong>van</strong> duizenden mensen,<br />
geleid door voorzangers, waarmede men huis aan huis<br />
in en uit gaat. Dit gebruik blijft hier echter beperkt tot<br />
Pasen en men zingt daarbij steeds de aloude melodie<br />
<strong>van</strong> „Christus is opgestanden". Deze dans schijnt nog<br />
een overblijfsel te zijn <strong>van</strong> de heidense rituele lenteviering,<br />
welke later gekerstend is.<br />
De oudste reidansen werden nl. steeds in de lente of<br />
in de herfst gedanst en hadden de symbolische betekenis<br />
<strong>van</strong> handelingen ter bevordering <strong>van</strong> de vruchtbaarheid.
HET WERELDLLTIC. LIED 123<br />
oaramo .11111•11 MNII Wit►<br />
ALI JIM WM NNW 11111.411110 armor. riataw I2111111111.11111•1111111111P1Pi<br />
f WOW.1111111111.4 Of 111•01111111<br />
lilt ALAN<br />
VI ANIIII&JIMINILAIN VAMP<br />
In den he- mel is een dans Al le luia.<br />
Voorbeeld 22<br />
Doch later verdwijnt deze rituele achtergrond en gebruikt<br />
men de spring- en reidansen uitsluitend om uiting<br />
te geven aan zijn dansvreugde. Het dansen om de mein<br />
boom bijv. verliest later geheel de betekenis <strong>van</strong> lenteviering<br />
en wordt een gewoon volksvermaak, dat zelfs<br />
in de Napoleontische tijd nog in ons land voorkwam.<br />
Het verbod <strong>van</strong> de Kerk heeft deze gebruiken nooit<br />
geheel kunnen uitroeien. Zelfs de geestelijkheid werd<br />
dikwijls door een onweerstaanbare lentelust geprikkeld<br />
mede te doen aan de reidans. Wij ervaren dit bijv. aan<br />
<strong>het</strong> „Patersliedeken- en merken <strong>het</strong> ook aan de afbeeldingen,<br />
waarop reidansen om de kerk zijn weergegeven.<br />
Zelfs in de kerk werd soms gedanst. Erasmus klaagt<br />
hier in 1521 nog ernstig over. In Sevilla heeft de castagnetten-dans<br />
zich nog tot de huidige dag in de kerk<br />
weten te handhaven!<br />
Tot de z.g. geestelijke dansliederen rekent <strong>van</strong> Duyse<br />
ook „In dulci jubilo" en „In den hemel is een dans". Dit<br />
laatste lied werd ongeveer een eeuw geleden nog gezongen<br />
bij de begrafenis <strong>van</strong> een jong meisje. De speelgenoten<br />
<strong>van</strong> de gestorvene hielden daarbij een slip <strong>van</strong><br />
<strong>het</strong> lijkkleed vast. Het lied heeft een zeer aparte, zwevende<br />
melodie, waaraan alle aardse zwaarte ontbreekt,<br />
en een typisch gemengde tekst:<br />
In den hemel is een dans, alleluia!<br />
Daer dansen all' de maegdekens.<br />
Benedicamus- Domino,<br />
Alleluia. alleluia! (Vb. 22, biz. 123)
124<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
Van <strong>het</strong> vrolijke danslied „Coppelt aeneen, den nacht<br />
is lanck" is de muziek helaas niet bewaard. Het ref rein<br />
„Ey God danck!" zal hierbij vermoedelijk weer door <strong>het</strong><br />
hele koor gezongen zijn.<br />
Het fraaie lied „Springht alle zeer wijfs ende mans,<br />
Knechtkens en meyskens tzamen" <strong>van</strong> M. de Casteleyn<br />
kan niet anders dan als een danslied worden opgevat,<br />
doch werd op een reeds bestaande melodie gezongen.<br />
Naast de reidansen behoren de plof- of stampdansen<br />
tot de hoofdelementen <strong>van</strong> de volksdans. Hieruit ontstonden<br />
door vermenging met buitenlandse de boerendansen<br />
en boerenpolka's, die eerst in latere eeuwen overal<br />
ingang vonden en nu nog onverwoestbaar voortleven<br />
onder een bevolking, die dank zij Naar geslotenheid en<br />
vasthoudendheid zijn oude zeden en gebruiken bleef<br />
behouden. Doch oorspronkelijk waren ook deze dansen<br />
cultische uitingen in verband met <strong>het</strong> vruchtbaarheidsidee.<br />
Zo bezit elke volksdans elementen uit oeroude<br />
tijden, waaraan latere gebruiken werden toegevoegd,<br />
terwijl de oorspronkelijke betekenis verloren ging.<br />
Dan is er nog een grote invloed uitgegaan <strong>van</strong> de kunsten<br />
gezelschapsdans. In de talrijke liedboeken uit de 16de<br />
en 17de eeuw vinden wij naast vele oorspronkelijke<br />
wijzen ook heel veel melodieen <strong>van</strong> buitenlandse herkomst.<br />
Dit blijkt ook uit titels als: „Engelsch Lapperken",<br />
„Almande Pekelharing", „Brasle", „Pa<strong>van</strong>e", „Coup.<br />
rante", „La Morisque" enz. Ook op dit gebied werd <strong>het</strong><br />
nationale langzaam maar zeker geheel door <strong>het</strong> vreemde<br />
verdrong en.<br />
Over <strong>het</strong> kinderlied weten wij tot ± 1800 weinig of<br />
niets. Dr Jop Pollmann heeft in een opstel in „Paedagogische<br />
Studien- ( Mei '41) aan de hand <strong>van</strong> de<br />
schaarse gegevens enige conclusies getrokken, waar<strong>van</strong><br />
wij bier tevens een dankbaar gebruik maken.
HET WERELDLIJK LIED 125<br />
Het is ondenkbaar, dat de jeugd in de middeleeuwen<br />
niet gezongen zou hebben. Het:<br />
„Zoals de ouden zongen, zo piepen de jongen"<br />
kan men ook letterlijk opvatten. Wanneer wij de overstelpende<br />
hoeveelheid kinderspelen aanschouwen, die<br />
Pieter Breughel op een <strong>van</strong> zijn doeken heeft afgebeeld,<br />
dan mogen wij ook aannemen, dat de verscheidenheid<br />
aan kinderliedjes zeer groot is geweest.<br />
Gelijk ook nu nog <strong>het</strong> geval is, gaan kinderlied en kinderspel<br />
vaak hand in hand. In een oud rederijkersstuk<br />
herdenkt een jongeling zijn zorgeloos kinderbestaan met<br />
de repels:<br />
„Springen, singen es al de joeght".<br />
In een klucht laat men een hardloper, die met bellen in<br />
de hand optreedt, zeggen:<br />
„Daer mede speel ick bim, bam, beyaert<br />
Ghelyc ander kinderkens".<br />
Het bim, bam, beyaert vinden wij terug in <strong>het</strong> bekende:<br />
„Bim, bam, beyeren<br />
de koster lust geen eieren," enz.<br />
Uit beide voorbeelden blijkt dus weer <strong>het</strong> verband tussen<br />
zang en spel.<br />
Ben zeer oud kerstlied begint met:<br />
„Weet je wel wat de kinderkens zongen<br />
Des savonds toen ze huiswaerts gongen?"<br />
Het feit, dat wij uit de oudste tijden niets vinden opgetekend,<br />
en zelfs in later eeuwen geen enkele melodie te<br />
vinden is, hoogstens enige teksten, valt slechts hieruit<br />
te verklaren, dat <strong>het</strong> kinderlied uitsluitend mondeling
126<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
werd overgeleverd. De moeite en de kosten <strong>van</strong> notatie<br />
of druk achtte men <strong>het</strong> waarschijnlijk niet waard.<br />
Ook zullen vele <strong>volkslied</strong>eren <strong>van</strong> de „groten" door <strong>het</strong><br />
kind zijn overgenomen, zij <strong>het</strong> met wijzigingen. Anderzijds<br />
is <strong>het</strong> niet uitgesloten, dat oorspronkelijke kindermelodieten<br />
door volwassenen zijn gebruikt. Misschien is<br />
dit <strong>het</strong> geval met de melodie <strong>van</strong> „Daer is een Leewerck<br />
dootghevalle" uit <strong>het</strong> Luitboek <strong>van</strong> Thysius.<br />
De algemene eisen <strong>van</strong> <strong>het</strong> kinderlied, wat de tekst<br />
betreft, zijn gelijk aan die <strong>van</strong> <strong>het</strong> eenvoudige <strong>volkslied</strong>.<br />
Het rijmschema is bijna steeds terug to brengen tot as bb<br />
of a b a b. En wat <strong>het</strong> tekstrhythme betreft: dit wordt<br />
weer bepaald door drie of vier betoningen, afgewisseld<br />
met een willekeurig aantal onbetoonde lettergrepen<br />
( zie blz. 28).<br />
Opmerkelijk is, dat ons kinderlied (ook <strong>het</strong> tegenwoordige!<br />
) een uitgesproken voorkeur bezit voor 't oud-Germaanse<br />
stafrijm. In deze voorkeur zien wij duidelijk de<br />
band <strong>van</strong> <strong>het</strong> verleden. Zij blijkt uit de zucht naar woordherhaling,<br />
naar allitteratie en assonnerende rijmen:<br />
„,....—„,<br />
Ine, mine, mutte<br />
MEM= • 1".=<br />
tien pond grutte<br />
De allitteratie is hier aangegeven door een boogje, dat<br />
de beide m's verbindt, <strong>het</strong> assonnerend rijm door een<br />
en twee streepjes.<br />
Voorkeur voor woordherhaling vinden wij o.a. in de<br />
volgende liedj es:<br />
Un dun dip<br />
Inne kannekip<br />
Inne kanne Dobbemanne<br />
Un dun dip
HET WERELDLIJK LIED 127<br />
Twee emmertjes water halen<br />
Twee emmertjes pompen<br />
Lange, lange, rige<br />
Koarte, koarte sige<br />
Men zoeke zelf naar andere voorbeelden; zij zijn te kust<br />
en te keur te vinden.<br />
Nu jets over de melodie <strong>van</strong> <strong>het</strong> kinderlied. Werner<br />
heeft uitvoerige studies gemaakt over de eerste muzikale<br />
uitingen <strong>van</strong> <strong>het</strong> kind. Als de oervorm beschouwt hij<br />
de herhaling <strong>van</strong> een toon, die als <strong>het</strong> ware portamento<br />
daalt naar een lager gelegen trap.<br />
Daaruit ontstaat <strong>het</strong> „dalend motief", bijv. d'-c'-b,<br />
es'-c'-bes. Pas in <strong>het</strong> begin <strong>van</strong> <strong>het</strong> derde jaar constateert<br />
hij de stijgend-dalende lijn, waarbij de kleine terts domineert.<br />
De kleine terts beschouwt hij als de ontogenetische<br />
oervorm <strong>van</strong> alle muziek. Het zing en <strong>van</strong> hele en halve<br />
tonen is volgens hem een latere vorm.<br />
Met <strong>het</strong> zesde jaar bereikt de kinderstem eerst de om<strong>van</strong>g<br />
<strong>van</strong> een kwint, met zeven jaar een sext, en met negen<br />
jaar pas 't voile octaaf. Natuurlijk geldt dit als algemene<br />
regel en zijn er individuele uitzonderingen, doch men<br />
moet in <strong>het</strong> yolks- en kinderlied nu eenmaal met de<br />
algemene eisen rekening houden. Deze zijn dus, dat de<br />
octaafom<strong>van</strong>g niet overschreden mag worden en verder,<br />
dat men grote sprongen moet vermijden. De kwart of<br />
kwint komt meestal alleen voor bij <strong>het</strong> begin, verder<br />
overheersen secunde- en tertsintervallen. Zie ook hier<br />
weer naar <strong>het</strong> gewone <strong>volkslied</strong>. Helaas hebben de meeste<br />
componisten <strong>van</strong> <strong>het</strong> kinderlied dit niet gedaan. Bij <strong>het</strong><br />
overgroot gedeelte <strong>van</strong> hun melodieen wordt de octaafom<strong>van</strong>g<br />
overschreden. Om nog maar te zwijgen <strong>van</strong><br />
kunstmatige chromatiek en modulaties, waardoor de<br />
eenvoud en natuurlijkheid verloren gaat. Het zou te ver
128<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
voeren hier dieper op in te gaan en nog stil te staan bij<br />
de teksten, die of te pretentieus zijn, Of te moraliserend,<br />
Of regelrecht bombastisch. Wij willen niet zeggen, dat<br />
alles wat in „Kun je nog zingen", de „Leeuwerk" of in<br />
„Zangzaad" staat veroordeeld moet worden, maar bruikbaar<br />
zijn deze bundels zeker niet, en gelukkig wordt dit<br />
ook door de meeste onderwijzers ingezien.<br />
De melodie <strong>van</strong> <strong>het</strong> eenvoudige kinderlied wordt meestal<br />
gekarakteriseerd door een stereotiep melodische formule<br />
of melodiekern. Op dit stramien <strong>van</strong> drie of meer tonen<br />
wordt <strong>het</strong> gehele lied geborduurd.<br />
Ter verduidelijking laten wij enige <strong>van</strong> de meest voorkomende<br />
beginformules volgen, waarbij men natuurlijk<br />
moet bedenken, dat wij hier een bepaalde toonhoogte<br />
aannemen:<br />
1) gage in:<br />
Vinger in de roet; In de kelder is <strong>het</strong> donker;<br />
Kluwetje, kluwetje garen; Haken en ogen;<br />
Twee emmertjes water halen.<br />
2) gegag in:<br />
Daar liep een oude vrouw op straat;<br />
Mooi Ietje, Fietje trek je .baljurk aan;<br />
Ik ben geboren in Frieseland.<br />
Als melodiekern overheerst hier e-g-a. Deze drie tonen<br />
kunnen elk apart een bepaald aantal malen herhaald<br />
worden, <strong>het</strong> rhythme is aan variatie onderhevig en bovendien<br />
worden zij met andere tonen en motieven gecombineerd.<br />
Doch wij mogen dit type zeker beschouwen als<br />
een der oervormen <strong>van</strong> ons kinderlied.<br />
Het is opmerkelijk, dat sommige z.g. melodiekernen merkwaardig<br />
veel overeenkomst bezitten met de uitingen <strong>van</strong><br />
primitief muzikale volkeren. Dit is voor de aanhangers<br />
der z.g. biogenetische theorie koren op hun molen, immer*<br />
zij trachten overal verband te leggen tussen de muzikale
HET WERELDLIJK LIED 129<br />
uitingen <strong>van</strong> <strong>het</strong> kind en <strong>van</strong> de primitieve voikeren, ono<br />
op deze wijze de algemene ontwikkeling <strong>van</strong> de muziek<br />
- <strong>van</strong>af <strong>het</strong> begin tot een zeker stadium - terug to vinden<br />
in de individuele ontwikkeling <strong>van</strong> <strong>het</strong> kind. Wij willen<br />
hier in <strong>het</strong> midden laten in hoeverre deze theorie altijd<br />
opgaat; in ieder geval kan zij tot interessante vergelijkingen<br />
leiden.
11<br />
Beknopte geschiedenis <strong>van</strong> <strong>het</strong> geestelijk lied<br />
voor en na de reformatie.<br />
DE GESCHIEDENIS VAN HET GEESTELIJK LIED HEEFT<br />
vele punten <strong>van</strong> overeenkomst met <strong>het</strong> gewone <strong>volkslied</strong>.<br />
Het minnelied vindt een pendant in <strong>het</strong> geestelijk minnelied.<br />
Het historisch lied heeft in sommige gevallen naast<br />
een zuiver historische ook nog een geestelijke strekking.<br />
Zo waren de Geuzenliederen en de meeste liederen <strong>van</strong>.<br />
Valerius tevens strijdliederen voor de nieuwe geloofsovertuiging.<br />
Dan bestaan er ook nog geestelijke balladen,<br />
zoals bijv. de romance <strong>van</strong> „Sante Gheertruut" en <strong>het</strong><br />
lied <strong>van</strong> de „Soudaens dochter".<br />
De romance geeft <strong>het</strong> verhaal <strong>van</strong> een ridder, die Gheertruut<br />
innig liefheeft, maar haar niet kan huwen, omdat zij<br />
in een klooster gaat. Na allerlei omzwervingen wordt hij<br />
tenslotte door haar gebed <strong>van</strong> den duivel gered.<br />
Het verhalend lied <strong>van</strong> de Soudaens dochter hangt ten<br />
nauwste samen met een volksboek, dat de langademige<br />
titel draagt: „Een suverlijk exempel hoe dat Jesus een<br />
heydensche mag<strong>het</strong> een Soudaens dochter wech leyde ut<br />
haren lande." Een felt, waarop ik hier nog even terloops<br />
wil wijzen is, dat heel veel balladen hun ontstaan<br />
danken aan een volksroman of dat de stof <strong>van</strong> een<br />
ballade vaak in een volksroman verwerkt is. De oudste<br />
vorm <strong>van</strong> <strong>het</strong> gedicht, dat wij nu bespreken, komt voor
was<br />
r<br />
on2<br />
HET GEESTELIJK LIED 131<br />
Die Sou daen had een dock ter - kijn, Sy<br />
r<br />
vroech op • ghe stan - den. Al<br />
0<br />
a.<br />
te pluc ken bloe me - kens. Al<br />
in haers va ders wa - ran - - de<br />
Voorbeeld 23<br />
in „Een suyverlick Boecxken, begrijpende alle de Gheestelicke<br />
Liedekens, gemhaect by de salighe Tonis Harmansz."<br />
enz. Als melodie staat aangegeven: „Die Boerman<br />
hadde een dochterkijn".<br />
Het lied, dat zelfs nu nog sporadisch voorkomt, vindt<br />
men o.a. opgetekend bij de Coussemaker en Willems-<br />
Snellaert. De melodie volgens de Coussemaker volgt<br />
hier ( vb. 23, blz. 131 ).<br />
De wijze <strong>van</strong> „Die Boerman" is niet meer te achterhalen,<br />
maar zeer waarschijnlijk <strong>het</strong>zelfde als „Een goet man<br />
had een dochterkijn" (zie <strong>van</strong> Duyse). Ook deze melodie<br />
is zeer oud en staat in een kerktoonsoort.<br />
Het oorspronkelijke lied bevat niet minder dan 54 strof<br />
en, is zeer fijn <strong>van</strong> stemming en eenvoudig <strong>van</strong> taal. Een<br />
latere lezing bevat nog zes strofen meer. Uit de slotstrofe<br />
blijkt, dat dit lied door een vrouw gedicht is:<br />
Die dit liedeken eerstwerf sanck<br />
Godt wil haer gratie geven,<br />
Dat sy mach sien heer Jesus haer lief<br />
Al in dat eewich leven. Amen.
132<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
Er bestaan ook nog nieuwere berijmingen, waarbij telkens<br />
twee strofen tot acht verzen zijn samengevoegd. In deze<br />
vorm moet <strong>het</strong> lied <strong>van</strong> de sultans dochter zelfs nog in<br />
<strong>het</strong> begin <strong>van</strong> onze eeuw gezongen zijn op een melodie,<br />
welke Dr G. Boekenoogen mededeelt in zijn heruitgave<br />
<strong>van</strong> 't oude volksboek (Nederlandsche Volksboeken IX,<br />
Leiden 1904).<br />
De geschiedenis <strong>van</strong> <strong>het</strong> geestelijk lied reikt eveneens<br />
tot de grijze oudheid. In de tweede helft <strong>van</strong> 800 begon<br />
men een tekst in de moedertaal to plaatsen onder de<br />
tekstloze gedeelten <strong>van</strong> een melodie ( z.g. melismen).<br />
Men had vroeger reeds <strong>het</strong>zelfde gedaan, doch met<br />
latijnse teksten. Deze z.g. tropen dienden volgens sommigen<br />
tot steun <strong>van</strong> <strong>het</strong> geheugen bij <strong>het</strong> onthouden<br />
<strong>van</strong> de melodie. Vooral <strong>het</strong> Kyrie eleison is zo tot uitgangspunt<br />
<strong>van</strong> menig kerklied geworden.<br />
Verder had men de „Glossenliederen", waarbij de Latijnse<br />
tekst elke keer tot een beter begrip door de vertaling<br />
gevolgd werd, en dan de z.g. „gemengde- liederen,<br />
die bestonden uit een vermenging <strong>van</strong> Latijn en Nederlands.<br />
Een zeer sprekend voorbeeld hier<strong>van</strong> is een bekend<br />
kerstliedje:<br />
In dulci jubilo Sing<strong>het</strong> ende weset vro<br />
Al onse herten wonne Leit in presepio<br />
Dat lichtet als die sonne In matris gremio.<br />
Ergo merito, Ergo merito.<br />
Des sullen alle herten Sweven in gaudio.<br />
Ook de invloed <strong>van</strong> <strong>het</strong> wereldlijk lied op <strong>het</strong> geestelijk<br />
lied is zeer groot geweest. Soms werden melodieEn aan<br />
<strong>het</strong> wereldlijk lied ontleend en soms werden wereldlijke<br />
teksten tot geestelijke omgevormd en omgekeerd. De<br />
reeds genoemde voorbeelden hier<strong>van</strong> zijn: „Er viel eens
HET GEESTELIJK LIED 133<br />
hemels douwe" en „Het dag<strong>het</strong> in den Oosten". Wanneer<br />
zulks geschiedt, spreekt men <strong>van</strong> contrafacten. Het<br />
verschijnsel is natuurlijk te danken aan de geestelijkheid,<br />
die reeds in de allereerste eeuwen <strong>van</strong> <strong>het</strong> christendom<br />
getracht had, heidense liederen door christelijke te ver<strong>van</strong>gen.<br />
De bloeitijd <strong>van</strong> de contrafacten viel in de late<br />
middeleeuwen.<br />
Het streven werd begunstigd door de allegorie, die in<br />
<strong>het</strong> mystieke denken een grote plaats innam. Zo wordt<br />
bijv. de goddelijke minne vergeleken met de aardse liefde,<br />
<strong>het</strong> afscheid nemen <strong>van</strong> de geliefde uitgelegd als <strong>het</strong><br />
verlaten <strong>van</strong> de wereld met zijn zonden. Doch de techniek<br />
<strong>van</strong> deze liederen is dikwijls onbeholpen, <strong>van</strong>daar<br />
dat hun meestal Been lang leven beschoren was.<br />
De 14de eeuw is voor <strong>het</strong> geestelijk lied naar <strong>het</strong> schijnt,<br />
niet zeer vruchtbaar geweest. Doch na Ruusbroec en<br />
waarschijnlijk ook door zijn invloed begint <strong>het</strong> godsdienstig<br />
leven weer sterker te bloeien. Johannes Brugmarx<br />
was een vertegenwoordiger <strong>van</strong> de volkse richting in de<br />
Franciskaanse beweging en wendde zich bij voorkeur tot<br />
<strong>het</strong> gewone yolk. Hij werd in 1400 in Kempen geboren<br />
en overleed 1473 te Nijmegen. Zijn redenaarstalent is<br />
spreekwoordelijk geworden, maar behalve dat heeft hij<br />
vele geestelijke liederen op zijn naam staan. Bekend zijn<br />
vooral „Ic heb ghejaegt mijn leven lanc", een lofzang<br />
op Maria, en „Met vreuchden willen wi singen ende<br />
loven die Triniteyt" met de stokregel: „Och eeuwig is<br />
so lanck", die tot een gevleugeld woord is geworden ook<br />
bij de Hervormden. Adriaen Cornelisz. spreekt bij zijn<br />
marteldood nog als vermanend woord:<br />
Vreest dat eeuwich eeuwich duren<br />
Want eeuwich dat is so Lana!<br />
Van vele geestelijke liederen zijn de makers onbekend,
134<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
Zij zijn meestal volmaakter <strong>van</strong> stijl en verstechniek dan<br />
<strong>het</strong> gewone voikslied, ofschoon zij hierbij niet ten achter<br />
staan in directe uitdrukking.<br />
Ook Brugman wist altijd de juiste volkstoon aan te<br />
slaan. De meeste geestelijke liederen, in <strong>het</strong> tijdvak <strong>van</strong><br />
1450-1550 ontstaan, zijn uit de kring der Franciskaanse<br />
orden afkomstig. Wij worden bij de liederen <strong>van</strong> deze<br />
dichters vooral getroffen door de tedere stemmingsinhoud<br />
en een schilderende verhaaltrant. Het meest worden de<br />
maagd Maria en de gebeurtenissen rond Kerstmis bezongen.<br />
In artistiek opzicht kunnen de naamloze gedichten<br />
de vergelijking meestal niet doorstaan met de poezie<br />
<strong>van</strong> Zuster Bertken, die opgesloten leefde in een kluis<br />
aan de Buurkerk te Utrecht, de Zuster <strong>van</strong> Gansoirde<br />
(Nes in Amsterdam), de Zuster <strong>van</strong> Barberadael <strong>van</strong><br />
<strong>het</strong> gelijknamig klooster te Den Bosch, Dirc Coelde <strong>van</strong><br />
Munster en Willem <strong>van</strong> Amersfoort. Sommige dezer<br />
liederen staan op de drempel tussen yolks- en kunstlied.<br />
Het is aan <strong>het</strong> inzicht <strong>van</strong> Luther te danken, dat <strong>het</strong><br />
geestelijk lied terstond na de reformatie zo'n belangrijke<br />
plaats begon in te nemen in de nieuwe eredienst. Hij<br />
was <strong>het</strong> die terstond inzag, hoe hij <strong>het</strong> yolk een actief<br />
aandeel kon geven in de liturgie. Allereerst bediende hij<br />
zich <strong>van</strong> Latijnse gezangen uit de Katholieke liturgie,<br />
die nu in <strong>het</strong> Duits vertaald werden, bijv:<br />
Veni Creator Spiritus:<br />
Komm Gott, Schi5pfer, heiliger Geist<br />
Veni redemptor gentium:<br />
Nun komm der Heiden Heiland.<br />
Te Deum laudamus:<br />
Herr Gott, dick loben wir.<br />
Bij dit soort liederen komen dan nog de oude geestelijke<br />
minneliederen <strong>van</strong> Spervogel, Heinrich Frauenlob, Mi-
HET GEESTELIJK LIED 135<br />
chael Behaim, Hans Sachs en de nieuw gedichte liederen.<br />
Ook Marialiederen werden in de aan<strong>van</strong>g nog gebruikt,<br />
aangezien Luther zich niet tegen de Mariaverering verzette.<br />
Tenslotte vormden ook nog de contrafacten een niet<br />
onbelangrijk aandeel, zodat <strong>het</strong> grootste gedeelte <strong>van</strong><br />
de Lutherse liederenschat dateert uit de tijd voor de<br />
reformatie. Tegen <strong>het</strong> gebruik <strong>van</strong> contrafacten ontstond<br />
later een heftige oppositie, doch Luther placht zich hiermede<br />
te verdedigen: „Der Teufel braucht nicht alle schänen<br />
Melodien fur sich allein zu haben". Zijn scherpe<br />
critiek op alle „fleischlichen and Buhllieder- richtten<br />
zich dan ook alleen tegen de obscene tekst.<br />
Het aandeel, dat hij gehad heeft aan <strong>het</strong> tot stand komen<br />
<strong>van</strong> nieuwe melodieen is een tijd lang sterk verkleind,<br />
totdat door de nauwkeurige onderzoekingen <strong>van</strong> H.<br />
Moser (1923) duidelijk is komen vast te staan, dat zijn<br />
aandeel lang niet zo gering geweest is, als men algemeen<br />
was gaan aannemen. Zijn muzikale medewerkers Walther<br />
en Rupf zullen waarschijnlijk veel hebben gevijld<br />
en afgewerkt, doch <strong>van</strong> Luther gingen de meeste plannen<br />
uit.<br />
Ook <strong>het</strong> lied „Een vaste burcht" is ongetwijfeld <strong>van</strong><br />
hem afkomstig. Men heeft uitgemaakt, dat dit lied in,<br />
niet minder dan 184 talen is vertaald! Doch behalve dit<br />
Lutherlied bedraagt <strong>het</strong> aantal door hem gecomponeerde<br />
of bewerkte liederen minstens veertig. In Nederlandse<br />
zangbundels komen wel dikwijls vertalingen voor <strong>van</strong><br />
<strong>het</strong> „Martelarenlied-, „Vom Himmel hock" en „Vater<br />
unser im Himmelreich-, doch zeer veel karakteristieke<br />
Lutherliederen, die uitmunten door oprechte vroomheid<br />
en stoere geloofsovertuiging en die vroeger ook zo'n<br />
grote rol gespeeld hebben in <strong>het</strong> kerkelijk leven hier te
136<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
lande, zijn thans nagenoeg geheel vergeten 1 . Het origineel<br />
<strong>van</strong> <strong>het</strong> z.g. Martelarenlied „Een nieu liet hef fen<br />
wij an" werd door Luther speciaal gedicht op de terechtstelling<br />
<strong>van</strong> Hendrik Vos en Jan <strong>van</strong> Essen te Brussel.<br />
Het moet in ons land reeds spoedig bekend geweest zijn<br />
en komt in verschillende zangbundels voor. Het oudste<br />
oorspronkelijk Nederlandse offerlied is dat op Jan de<br />
Bakker, in 1525 te Den Haag verbrand. Het herinnert<br />
in vele opzichten, vooral in de aanhef, aan <strong>het</strong> lied <strong>van</strong><br />
Luther. Het geestelijk lied neemt, zoals gebleken is, bij<br />
de Hervormden een veel grotere plaats en ook voornamere<br />
plaats in dan bij de Katholieken. Het lied is hier<br />
ook geen aanhangsel of versiering der liturgie, maar <strong>het</strong><br />
bijbelwoord zelf.<br />
In Nederland zijn vooral de „Schriftuurlijke Liedekens",<br />
die een onderwerp uit <strong>het</strong> Oude of Nieuwe Testament<br />
behandelen, <strong>het</strong> grootst in aantal.<br />
Er zijn verschillende vormen <strong>van</strong> bewerking. De eenvoudigste<br />
is die, waarbij <strong>het</strong> bijbelwoord zonder meer<br />
is weergegeven, aangevuld met stopwoorden terwille<br />
<strong>van</strong> maat en rijm. Soms is <strong>het</strong> lied door eigen fantasie<br />
aangevuld. Meestal werd <strong>het</strong> op de wijze <strong>van</strong> een verhalend<br />
lied gezongen ( „Ick was een clerxken, ick lack<br />
ter scholen", „Van Adelken ende <strong>van</strong> Alewijn"). Soms<br />
worden verschillende uitdrukkingen aan de psalmen ont-,<br />
leend, tot een nieuw geheel aaneengesmolten.<br />
Van grote invloed is ook <strong>het</strong> Hooglied geweest. De<br />
hierdoor geinspireerde zangen sluiten geheel aan bij de<br />
liederen <strong>van</strong> de „minnende siele". De verhouding <strong>van</strong><br />
den mens tot de Kerk of <strong>van</strong> den mens tot God, wordt<br />
vergeleken met de liefdesbetrekking tussen bruidegom<br />
1 Zie hierover: Dr W. Kooiman „Luthers kerklied in de Nederlanden".
HET GEESTELIJK LIED 137<br />
en bruid, met .al de beelden waar<strong>van</strong> in <strong>het</strong> Hooglied<br />
zo'n ruim gebruik is gemaakt.<br />
In <strong>het</strong> „devoot ende profitelijck boecxken" komen reeds<br />
veel <strong>van</strong> dergelijke liederen voor en ook tijdens de'<br />
reformatie zijn er nog enige belangrijke geestelijke minneliederen<br />
ontstaan, o.a. „Een liet <strong>van</strong> minnen wil ick<br />
beghinnen", „Hoe blaekt mijn herteke, o lief lick vier"<br />
en „Och Heere ghi staet altijt in mijne sinned'.<br />
Anders dan in Duitsland, waar Luther en zijn vrienden<br />
vele liederen uit de R.K. kerk behielden of naar eigen<br />
inzicht wijzigden, zijn er in Nederland slechts vijf lieder<br />
ren uit de oorspronkelijke eredienst behouden, ni.:<br />
Weest ghegroet Maria reyne.<br />
Hoe luyde sanc die leeraer op der tinnen.<br />
Wie de ellendicheyt voldoe<br />
en verder nog twee bewerkingen <strong>van</strong> Sint Jacobsliederen.<br />
Het verschil tussen Rooms-Katholieke en Hervormde<br />
liederen berust hoofdzakelijk hierop, dat eerstgenoemde<br />
putten uit de overlevering en de fantasie, terwijl laatstgenoemde<br />
zich strikt aan de bijbel houden. De Katholieke<br />
liederen behandelen ook vaak een bijbelse stof, maar<br />
deze stof is gekleurd door de persoonlijke gemoedsstemming<br />
en uitleg <strong>van</strong> den dichter. De meeste <strong>van</strong> deze liederen<br />
zijn uit <strong>het</strong> klooster afkomstig en behelzen dikwijls<br />
ook een vermaning om in <strong>het</strong> klooster te treden, terwijl<br />
de Hervormde liederen voornamelijk in lekenkringen zijn<br />
ontstaan.<br />
De „Souterliedekens" <strong>van</strong> Willem <strong>van</strong> Zuylen <strong>van</strong> Nyevelt,<br />
die in 1540 te Antwerpen bij Simon Cock verschenen,<br />
voldeden natuurlijk niet aan de Calvinistische<br />
opvattingen, daar hier gebruik was gemaakt <strong>van</strong> „lichtvaerdige<br />
voysen". Daarom werden deze al spoedig geheel<br />
verdrongen door „De Psalmen Davids ende ander
138<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
Lofsarghen, uit den Francoyschen Dichte in Nederlandschen<br />
overghesett" door Petrus Dathenus.<br />
Deze psalmliederen hebben zich spoedig een vaste plaats<br />
veroverd in de orthodoxe eredienst. Zelfs de voortreffelijke<br />
psalmvertalingen <strong>van</strong> Marnix <strong>van</strong> Sint Aidegonde<br />
werden bij die <strong>van</strong> Datheen ten achter gesteld,<br />
omdat de laatstgenoemde nu eenmaal in trek waren en<br />
ook beter begrepen werden door <strong>het</strong> gewone yolk. Dat<br />
echter <strong>het</strong> tragisch en avontuurlijk leven <strong>van</strong> den dichter<br />
de hoofdreden tot deze populariteit zou zijn geweest,<br />
valt zeer to betwijfelen, al wil Jop Pollmann ons deze<br />
mening opdringen.<br />
De oudste druk <strong>van</strong> Datheen's Psalmen dateert uit 1566.<br />
In <strong>het</strong> Supplement op de „Lijst der in Nederland tot <strong>het</strong><br />
jaar 1800 uitgegeven Liedboeken" vindt men over de 100<br />
drukken <strong>van</strong> dit werk vermeld. Alleen al de bewerking<br />
<strong>van</strong> Cornelis de Leeuw in 1650 beleefde een dertigtal<br />
herdrukken. Andere zijn afkomstig uit Heidelberg,<br />
Rouaan, Gent, 's Hertogenbosch, Gorinchem, Enkhuizen,<br />
Schiedam, Utrecht en vooral uit Leiden, Dordrecht,<br />
Delft en Amsterdam. De laatste druk is <strong>van</strong> ± 1900.<br />
Een andere bekende verzameling is <strong>het</strong> „Nieu devoot.<br />
Geestelyck Lietboeck" <strong>van</strong> Janssens <strong>van</strong> Roosendael<br />
(1594 ). Het beleefde tot 1755 toe eveneens verschillende<br />
herdrukken.<br />
Het Katholieke kerklied heeft na de reformatie noch in<br />
kracht en overtuiging noch in vrome godsdienstzin met<br />
<strong>het</strong> Gereformeerde lied kunnen wedijveren (behoudens<br />
dan enkele liederen uit de tijd der contrareformatie!).<br />
Weliswaar heeft de productie niet stilgestaan en vetschenen<br />
er zelfs liedboeken op alle heiligen <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />
jaar, op de mysterien <strong>van</strong> de rozenkrans, Maria- en<br />
Lofzangen, enz., dock deze voortbrengselen zijn niet<br />
meer to vergelijken met de klare en simpele taal en de
HET GEESTELIJK LIED 139<br />
oprechte vroomheid die spreekt uit de middeleeuwse<br />
liederen. Een der voornaamste verzamelingen is de<br />
„Geestelycke Harmonie" met oude en nieuwe Katholieke<br />
lofzangen, alsmede „Leysenen ende liedekens op di.<br />
principaelste feesten en getijden des jaers", o.a. gedrukt<br />
to Kleef, Kevelaar en Antwerpen.
12<br />
Het kerstlied.<br />
ZOALS SOMMIGE BALLADEN SPREKEN VAN MOED EN<br />
fierheid, de minneliederen <strong>van</strong> trouw, de drinkliederen<br />
<strong>van</strong> luim en vrolijkheid, zo spreekt uit <strong>het</strong> kerstlied vooral<br />
de diepe vroomheid <strong>van</strong> onze voorvaderen. Een vroomheld,<br />
die direct uit <strong>het</strong> hart opwelt en daarom altijd spontaan<br />
en kinderlijk is.<br />
Voor <strong>het</strong> overgrote deel stammen deze liederen uit <strong>het</strong><br />
Zuiden <strong>van</strong> ons land, waar <strong>het</strong> yolk voor <strong>het</strong> Kerstgebeuren<br />
bijzonder gevoelig schijnt te zijn. Deze liederen<br />
vonden hun oorsprong voor een groot deel in de kerstspelen,<br />
die aan<strong>van</strong>kelijk in de kerk en later op <strong>het</strong> plein<br />
daarvOár werden uitgevoerd.<br />
Over de oorsprong en de ontwikkeling <strong>van</strong> <strong>het</strong> kerstspel<br />
leze men <strong>het</strong> interessante en goed gedocumenteerde<br />
werkje <strong>van</strong> Jos. Smits <strong>van</strong> Waesberge S.J. over ,,Muziek<br />
en drama in de middeleeuwen".<br />
Het is hier voor ons slechts <strong>van</strong> belang te weten, dat<br />
liturgische teksten, welke <strong>het</strong> kerstfeest bezongen, door<br />
den monnik Tuotilo voor <strong>het</strong> eerst in dialoogvorm werden<br />
gebracht. Daarmede was dan tevens de kiem gelegd<br />
\Poor een dramatische behandeling.<br />
Het oudst bekende voorbeeld is een herderspel dat in<br />
de 11 de eeuw in Frankrijk werd opgevoerd. Als „dra-
HET GEESTELIJK LIED 141<br />
matis personae" traden hier alleen nog maar herders<br />
op, die <strong>het</strong> kind zochten in de kribbe, welke zich, zoals<br />
nu nog, opzij <strong>van</strong> <strong>het</strong> altaar beyond. Later verschenen<br />
ook engelen ten tonele, die <strong>het</strong> „Gloria in excelsis" inzetten,<br />
Maria en Josef speelden hun rol en steeds meer<br />
taferelen en personen werden in <strong>het</strong> spel betrokken. Dit<br />
laatste is 66n der oorzaken, dat de hoge geestelijkheid<br />
zich tegen dit gebruik verzette, en alle kerkelijke spelen<br />
tenslotte voorgoed uit de kerk gebannen werden.<br />
Een oud gebruik is ook <strong>het</strong> wiegen in de kerk. Wij<br />
vinden <strong>het</strong> beschreven in de Voorrede <strong>van</strong> „Roomsche<br />
mysterien" <strong>van</strong> Walich Syvaerts (1604):<br />
„Sy weten hoemen op Kersdach een wiegsken met een<br />
beeldeken daer inne, nae een cleyn kindeken ligghende<br />
in de luyers gefatsoneert, opt hooch Autaer plachten<br />
te setten: ende dat d'Ouders hare kinderen met een<br />
wiegsken ende schellen in de kercke leyden: ende als<br />
de Priester onder de Misse <strong>het</strong> kindeken opt autaer<br />
staende begoste te wieghen ende te singen Eia, Eia, Eia<br />
etc. soo vinghen de kinderen voort mede aen elck zijne<br />
kindeken te wieghen ende Eia te singhen, maeckende<br />
daer benevens een groot gheluyt ende gheclanc met haere<br />
schellen, dat de gheheele kercke daer <strong>van</strong> vervult was:<br />
waer onder de Orghel op een sonderlinghe wyse was<br />
spelende, die <strong>het</strong> spel hielp vercieren".<br />
Het „eia, eia" komt nog in menig kerstlied voor. Opmerkelijk<br />
is ook de gewoonte om tijdens <strong>het</strong> zingen <strong>van</strong>.<br />
„Puer nobis nascitur" en „Dies est laetitiae" een wiegende<br />
beweging uit te voeren, zoals dit nog niet zo heel<br />
lang geleden in enkele Rijnlandse streken gebeurde.<br />
Sommige kerstliederen zijn regelrechte vertalingen uit<br />
<strong>het</strong> Latijn. Uit „Dies est laetitiae" ontstond „Het is een<br />
dach der vrolijcheyt". De melodie hier<strong>van</strong> komt o.a. voor<br />
in handschriften uit 's Gravenhage (15de eeuw), uit
142<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
Wenen (15de eeuw) en een manuscript <strong>van</strong> <strong>het</strong> Begijnhof<br />
to Amsterdam (17de eeuw); bovendien nog in talrijke<br />
liedboeken tussen 1539 en 1600. Geen wonder,<br />
dat deze melodie zo populair was; er gaat een aparte<br />
bekoring <strong>van</strong> uit.<br />
Men merkt, dat de Gregoriaanse modaliteit nog zuiver<br />
bewaard is. Dit geldt meestal ook voor die liederen,<br />
waarin <strong>het</strong> Latijn met de volkstaal gemengd is, en waar<strong>van</strong><br />
wij hier een zeer typisch voorbeeld geven:<br />
In dulci jubilo Sing<strong>het</strong> ende weset vro<br />
Al onse herten wonne Leit in presepio<br />
Dat lichtet als die sonne In matris gremio.<br />
Ergo merito, Ergo merito.<br />
Des sullen alle herten Sweven in gaudio.<br />
Hiertoe behoort ook:<br />
Ein kint geboren in Betlahem<br />
Verblidet alle Jerusalem<br />
Amor, amor!<br />
Quam dulcis est amor!<br />
(bij Hoffmann von Fallersleben) afkomstig <strong>van</strong> de hymne<br />
„Puer natus".<br />
Andere soortgelijke voorbeelden vindt men in „Dat<br />
scoonste Kint es ons gheboren" (met refrein „Deus<br />
terne piissime- ), „Kinder swijcht so moochdie horen",<br />
„Het was een maget utvercoren" en „Hij is <strong>van</strong> eene<br />
Maged geboren, Rex gloriae". Het Latijn beperkt zich<br />
hier tot een enkele uitroep of tot een refrein.<br />
Tot dit genre moet men eigenlijk ook de z.g. Kerstleysen<br />
rekenen. De aanduiding „leys" paste men vroeger zowel<br />
op geestelijke als wereldlijke gezangen toe, doch verreweg<br />
de meeste waren kerstzangen met de uit de Misliturgie<br />
overgenomen Griekse aanroep „Kyrie eleison"
HET GEESTELIJK LIED 143<br />
als refrein. Dit werd later verbasterd tot „Kyrieleis" en<br />
aan de slotlettergreep dankte <strong>het</strong> lied zijn speciale benaming.<br />
Eên der meest bekende is <strong>het</strong> nog vaak gezongen<br />
„Nu syt wellecome, Jesu lieven Heer".<br />
In een Frans kerstlied „Chantons tous a la naissance"<br />
wordt als refrein in de drie eerste strofen <strong>het</strong> „Kyrie"<br />
gebruikt, in de drie volgende <strong>het</strong> „Christe", dan weer<br />
driemaal „Kyrie" en in de slotstrofe „In excelsis Gloria".<br />
Het verband met de Mis-liturgie spreekt hier zeer duidelift<br />
uit. Niet alleen liturgie en kerstspel hebben veel tot 't<br />
ontstaan <strong>van</strong> <strong>het</strong> kerstlied bijgedragen, ook heel veel is<br />
te danken aan de fantasie en dichterlijke uiting <strong>van</strong> den<br />
gewonen man onder <strong>het</strong> yolk. En juist de meest ontroerende<br />
liederen zijn aan zijn kinderlijk gemoed ontsproten,<br />
want is <strong>het</strong> kerstfeest niet bij uitstek <strong>het</strong> feest voor<br />
de „eenvoudigen <strong>van</strong> hart"? Het beeld, dat zich daarbij<br />
voordoet, is echter zo verscheiden en uiteenlopend, dat<br />
wij om enig houvast te hebben tot een zekere indeling<br />
zullen overgaan. wij zullen de liederen onderscheiden<br />
volgens de gebeurtenissen die erin beschreven worden.<br />
1. De tocht naar Bethlehem<br />
„Maria die soude naer Bethlehem gaol." is een oud lied,<br />
waar<strong>van</strong> verschillende varianten bestaan en de melodie<br />
in <strong>het</strong> begin opvallende verwantschap vertoont met de<br />
„Dans der maegdekens". Eigenaardig is, dat in een der<br />
varianten telkens de persoon <strong>van</strong> St Caecilia opduikt:<br />
a) Sint Ciciliaantje moestede om watertje gaen.<br />
b) Sint Cecilia moest om water gaan.<br />
c) Cecilia kwam daer gegaen<br />
Al met haer handekens reine<br />
Zij sloeg haer oogen ten hemelwaert<br />
Als zij hoorde dat klein kindje weenen.<br />
d) En Sinter Cecilia kwam daar gegaan<br />
en zij vroege wat zullen wij maken, enz .
144<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
2. Aankondiging <strong>van</strong> de geboorte<br />
De engel komt <strong>van</strong> boven uit de locht.<br />
Ziet de engels op de velden.<br />
3. Aanbidding der herders<br />
De Heiland is geboren.<br />
Herders, hij is geboren.<br />
Herders hoe ontwaakt gij niet?<br />
Herderkens <strong>van</strong> buiten met trommels en met fluiten.<br />
0 Herders laet U bocxken en schaepen.<br />
Uit <strong>het</strong> laatste lied blijkt tevens, dat de herders ook<br />
muzikanten zijn: „Geeft soet gesang en wilt schalmey<br />
en fluyte niet vergeten". Sculls speelt de een op een<br />
„fluytjen, en ander op een moeseltjen" (doedelzak), en<br />
in „Hoe leit dit kindeken" zingen zij gezamenlijk een<br />
motet. Als of feranden brengen zij <strong>het</strong> kindeke Jezus<br />
een „teer kleyn lammetjen, boter, melk en saenen"<br />
(room), een ander maal drie eieren, een vetgemest lam<br />
en een vlaaiken.<br />
Wij bieden aan tot troost <strong>van</strong> uw verdriet<br />
Dit honingje, 0 Koningje,<br />
Met dees eykens met meykens omzet<br />
Zoet mannetje, een kannetje<br />
Melk met pruymtjes en peirtjens.<br />
Dergelijke taferelen zijn even nauwkeurig uitgewerkt<br />
als dit geschiedt op de doeken <strong>van</strong> de Vlaamse primitieven<br />
en later bij de schilders uit Rubens' school (Caspar<br />
de Crayer en Gerard Seghers bijv.). De liefde voor<br />
<strong>het</strong> detail en de voorkeur voor idyllische tafereeltjes<br />
schijnt een typisch Nederlandse karaktertrek to zijn en<br />
deze uit zich ook bijzonder in <strong>het</strong> kerstlied. Evenals de<br />
talrijke kersttaferelen <strong>van</strong> de Vlaamse schilderschool<br />
ons verplaatsen naar <strong>het</strong> dagelijkse leven en de eigen<br />
omgeving, zo geschiedt dit eveneens in <strong>het</strong> kerstlied.
HET GEESTELIJK LIED 145<br />
Door <strong>het</strong> thema <strong>van</strong> de aanbiddende herders treedt vat,<br />
zelf <strong>het</strong> pastorale element op de voorgrond en daaraan<br />
is misschien ook te danken de voorkeur voor de 6/8 maat,<br />
die verder - behalve bij <strong>het</strong> danslied - zo zeldzaam is.<br />
De de pastorale kenmerkende 6/8 maat komt oa. voor bij:<br />
„Herders, hrengt melk en soetigheyd" en „Herders, hij<br />
is geboren".<br />
4. Idyllische tafereeltjes en beschouwende liederen<br />
In deze liederen wordt niet zozeer de aandacht op <strong>het</strong><br />
wonder <strong>van</strong> de kerstnacht gevestigd, als wel op <strong>het</strong> eenvoudig<br />
menselijk gebeuren. Hetgeen allereerst tot ons<br />
spreekt is de armoede en koude, waarin <strong>het</strong> Kerstkind<br />
geboren werd. Door deze beschouwing wil de dichter in<br />
de eerste plaats medelijden bij ons opwekken. Bijv.:<br />
Hoe leit dit kindeken bier in de kou<br />
Ziet eens hoe alle zijn ledekens beven<br />
Ziet eens hoe dat <strong>het</strong> weent en krijt <strong>van</strong> rouw!<br />
En dan <strong>het</strong> bekende:<br />
Klein, klein jezuken<br />
Hoe hebt gij zoo'ne kou<br />
kom in mijn herte woven<br />
en maak daar eene schouw.<br />
Ook dit is een aardig tafereeltje, herinnerend aan een<br />
paneel <strong>van</strong> an onzer oude meesters:<br />
Maria was gezeten<br />
Met 't kindjen op den schoot<br />
Om pappeken te laten eten<br />
Gekookt met witte brood.<br />
Daar zat een ratteke<br />
Aan Jezus' pappeke!<br />
Maria maak <strong>het</strong> klaar<br />
Met dezen Nieuwejaar.
146<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
In een andere strofe wordt <strong>het</strong> Jezus-kind zo aanvallig<br />
mogelijk voorgesteld:<br />
Het heeft er twee oogskens zoo zwart als laget<br />
En twee blonde krullekens dat staat zoo net<br />
Het eet uit de panne en 't maakt hem niet vuil<br />
En viel op de steenen en 't had geen buil.<br />
strofe komt voor in twee verschillende liederen<br />
:s een kindetje geboren op aard" en „Wat is er te<br />
duen, zoo vroeg in 't seizoen". In <strong>het</strong> laatste lied beginnen<br />
- :n tegenstelling met koude en sneeuw, die volgens<br />
ons begrip onafscheidelijk met <strong>het</strong> kerstfeest verbonden<br />
zijn - de bomen reeds te groenen en de natuur te ontwaken.<br />
Tot de beschouwende liederen rekenen wij nog:<br />
Zoete jezus uitverkoren.<br />
Een kindeken zoo lovelik.<br />
Ons is gheboren een uutvercoren.<br />
Een seraphische tonge.<br />
Het laatste lied zingt men nu nog telken jare in de<br />
Plechelmuskerk te Oldenzaal. Volgens Jaap Kunst, die<br />
dit lied noteerde, werd <strong>het</strong> reeds in de 13de eeuw in<br />
Twente gezongen. De fraaie melodie laten wij hier<br />
volgen (vb. 24, blz. 147).<br />
Tot de idyllische liederen behoren ook de wiegeliederen<br />
en de liederen met wiegend refrein. Een mooi voorbeeld<br />
hier<strong>van</strong> is „Ons genaket die avontstar". Het is wederom<br />
een echt huiselijk tafereeltje, waarbij Maria <strong>het</strong> kind op<br />
haar schoot zet en <strong>het</strong> voor zijn „mondekijn root" kust,<br />
dan een bad bereidt, waarin <strong>het</strong> kindje met zijn hand<br />
plettert, zodat <strong>het</strong> water eruit spat. De betekenis <strong>van</strong><br />
<strong>het</strong> refrein „Susa ninna, susa noe" is moeilijk te achterhaien<br />
1 . Het is een typisch wiege-refrein evenals „suja<br />
kindje" of „Na na, na, kindeke teen, Ei zwijg toch stil,
ons<br />
HET GEESTELIJK LIED 147<br />
41<br />
Een kin . de' - lien zoo lo - ve - lick Is<br />
ge - bo - - ren heu - te. Van<br />
ee - ner jonk - vrouw zu - ver - lick: God<br />
4N .<br />
treust ons ar - me leu -<br />
ons dat kin - de - ke<br />
wa - ren wij al .. - le te - ma - le<br />
Voorbeeld 24<br />
ver-loorn.<br />
sus, sus! en krijt niet meer en „suyo suyo su - uit „Een<br />
alre lieffelicken een".<br />
5. Nieuwjaar<br />
Het verband, dat er tussen Kerstmis en Nieuwjaar gelegd<br />
words, blijkt uit vele Kerstliederen (o.a. uit „Maria<br />
was gezeten", zie p. 145). Daarom willen wij ook deze<br />
liederen hier behandelen, hoewel zij strikt genomen niet<br />
in deze rubriek thuis horen. Doch <strong>het</strong> kerst- en nieuwjaars-motief<br />
komen zelden gescheiden voor. Twee 15de<br />
eeuwse nieuwsjaarsliederen, waar<strong>van</strong> de dichters onbekend<br />
zijn, doch de melodieen bewaard bleven, leren ons<br />
1 Susa ninna is volgens <strong>van</strong> Duyse sus minneken -..,--_ stil kindje,<br />
bet komt ook voor in <strong>het</strong> Duits „Sausa minne, gotes minne".
148<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
dit reeds. Het zijn „Ontwaeckt, ghij Christen alle" en<br />
„Mit desen nieuwen jare", een lied dat in een Weens<br />
handschrift voorkomt en waar<strong>van</strong> de melodie tevens<br />
diende voor <strong>het</strong> inkeerlied „Ick wil mi gaen vertroosten<br />
in Jesus liden groot". De zeer oude melodie is ongetwijfeld<br />
<strong>van</strong> Gregoriaanse afkomst.<br />
6. Driekoningen<br />
Het meest bekend is <strong>het</strong> sterrelied: „Wij komen <strong>van</strong><br />
Oosten, wij komen <strong>van</strong> ver", dat thane nog op enkele<br />
plaatsen op <strong>het</strong> feest <strong>van</strong> Driekoningen door rondtrekkende<br />
en bedelende sterrezangers gezongen wordt. Het<br />
schijnt een overblijfsel <strong>van</strong> de dramatische kerstspelen te<br />
zijn. Speciaal in <strong>het</strong> Zuiden is deze gewoonte nog in<br />
twang. Ik maakte er o.a. te Nijmegen en te Maastricht<br />
kennis mee. Soms zijn de zangers fraai uitgedost en een<br />
<strong>van</strong> hen draagt dan een grote verlichte ster, andermaal<br />
trekken zij slechts met een armoedig kaarsje rond en<br />
zonder verkleding, terwiji <strong>het</strong> lied slecht verstaanbaar<br />
en soms ontzaglijk vals afgeraffeld wordt. Hier heeft<br />
men weer een voorbeeld, hoe een mooi gebruik in de<br />
loop der tijden degenereert.<br />
Een ander sterrelied werd <strong>het</strong> eerst door Hoffmann von<br />
Fallersleben aangehaald, nl. „Wij komen getreden met<br />
onze sterre". De tekst is echter zeer raadselachtig:<br />
Wij komen getreden met onze sterre<br />
Lauwerier de Cransio<br />
Wij zoeken Heer Jezus, wij hadden hem geerne<br />
Lauwerier de Knier<br />
Zijn Karel konings kinderen<br />
Pater bonne Franselijn<br />
jeremie.<br />
„Komi laat ons nu den geest verheffen, met den ingang<br />
<strong>van</strong> <strong>het</strong> nieuwe par" is eigenlijk een nieuwjaarslied, dat
HET GEESTELIJK LIED 149<br />
in <strong>het</strong> verdere verloop naar Driekoningen overgaat. Dan<br />
noemen wij nog:<br />
Dry koningen, groot <strong>van</strong> macht.<br />
Dry koningen, dry koningen, wij komen zoo ver.<br />
Wij komen alle drie uit vreemde landen, enz.<br />
Tenslotte de liederen, waarin beschreven wordt:<br />
7. De vlucht naar Egypte en de Kindermoord<br />
Liederen in dit genre zijn zeer sporadisch en <strong>van</strong> later<br />
datum. Poi Heyns vermeldt er een, waarin Josef door<br />
de engel vermaand wordt te vluchten. Het gaat echter<br />
nogal vrolijk toe: „Zij schrijdden op een ezeltje, <strong>van</strong><br />
falderalderiere"! „In <strong>het</strong> veld daar stond een harder"<br />
is <strong>het</strong> verhaal <strong>van</strong> Onnozele kinderen en de boze Herodes,<br />
die ook in andere kerstliederen wel eens voorkomt,<br />
o.a. in: „O Kerstnacht schooner dan de dagen". De<br />
melodie hier<strong>van</strong>, die vaak door toegevoegde kruisen en<br />
mollen verbasterd is, wordt door sommigen aan Dirk<br />
Sweelinck, den begaaf den zoon <strong>van</strong> Jan Pieterszoon<br />
toegeschreven; volgens anderen is zij <strong>van</strong> Italiaanse oorsprong.<br />
Men mag deze melodie voor schoon houden,<br />
<strong>van</strong> de ongekunstelde eenvoud en spontaniteit <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />
middeleeuwse lied is hier weinig meer te bespeuren.<br />
Wat de personen aangaat, die in <strong>het</strong> kerstlied een rol<br />
spelen, gaat de grootste aandacht natuurlijk naar bet<br />
kindeke Jezus uit. Naast vrome en nederige aanbidding<br />
<strong>van</strong> zijn goddelijke majesteit is deernis en medelijden<br />
met de armoede en ellende, waar<strong>van</strong> zijn aardse komst<br />
vergezeld gaat, <strong>het</strong> hoofdmotief. Uit de aangehaalde<br />
voorbeelden blijkt dit voldoende.<br />
Ook aan de maagd Maria is een ruime plaats toegedacht.<br />
De Maria-cultus had zich immers in de middeleeuwen<br />
zeer sterk ontwikkeld. Wat ons echter in de<br />
kerstliederen bijzonder opvalt is, dat Maria haar godde-
150<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
lijke waardigheid schijnt to hebben afgelegd en in haar<br />
rein menselijke gestalte voor ons staat. In haar eenvoud<br />
en vooral in haar moederlijke liefde spreekt zij blijkbaar<br />
meer tot <strong>het</strong> gewone yolk en de nederigen <strong>van</strong> geest.<br />
Sint Josef blijft meer op de achtergrond, hoewel hij in<br />
menig lied handelend optreedt. Hij is als <strong>het</strong> ware de<br />
personificatie <strong>van</strong> den zorgzamen huisvader, die stro in<br />
de kribbe legt, water gaat halen uit de toegevroren Leye,<br />
waarin hij met zijn toebaksdoze een gat geslagen<br />
heeft, enz.:<br />
en:<br />
Joseph werkt den heelen nacht<br />
en wascht de luyers in de gracht.<br />
Nu maekt hij vier, dan raept hij bout,<br />
want met den winter is <strong>het</strong> kout.<br />
St Jozef heeft met vlijt<br />
Al voor dien grooten Koning<br />
Een kribbeken bereid.<br />
Tenslotte spelen ook os en ezel hun stomme rol:<br />
Een os ende oec een eselkijn<br />
Verwermden den kinde die leden sijn.<br />
elders „aenbaden sy dat soete Kindekijn" of zij „conden<br />
niet gespreken doe Jezus in de cribben lach, doe lieten<br />
si haer eten".<br />
Dan zijn er nog vele liederen, die in verband staan met<br />
speciale kerstgebruiken en waarbij de band met <strong>het</strong><br />
eigenlijk Kerstfeest dus tamelijk los is. Het zijn de z.g.<br />
bedel-, Neil- en nieuwjaarsliederen.<br />
In menig lied worden wij er aan herinnerd, dat <strong>het</strong> Kerstfeest<br />
in talrijke gebruiken op een heidense oorsprong<br />
wijst. Het christelijke feest is n.l. samengesmolten met<br />
<strong>het</strong> oud-germaanse Joelfeest of Midwinterfeest, waarop
HET GEESTELIJK LIED 151<br />
de overgang <strong>van</strong> de herfst naar de winter en <strong>het</strong> begin<br />
<strong>van</strong> <strong>het</strong> nieuwe jaar werd herdacht. Vol verwachting<br />
zag de boer <strong>het</strong> nieuwe jaar tegemoet en uit de stand <strong>van</strong><br />
<strong>het</strong> weer berekende hij of <strong>het</strong> een vruchtbaar, jaar zou<br />
worden.<br />
Helder en klaar de heilige nacht<br />
Maakt op een vruchtbaar jaar bedacht;<br />
Kerstmis vochtig en nat<br />
Ton en schuur dan niets bevat;<br />
Kerstmis nieuwe maan<br />
De vruchten komen aan.<br />
Ook <strong>het</strong> schieten en klokluiden, zowel als <strong>het</strong> vuurwerk<br />
afschieten op Oudejaarsavond en <strong>het</strong> ontsteken <strong>van</strong><br />
kerstvuren danken hun ontstaan aan de gebruiken bij<br />
<strong>het</strong> Joelfeest. Het zijn meest symbolen in verband met<br />
de vruchtbaarheidsritus. Tevens toonde men zijn dankbaarheid<br />
voor de verkregen weldaden en een voorspoedig<br />
gewas door <strong>het</strong> brengen <strong>van</strong> winteroffers.<br />
Sommige kerstliederen blijkt 'n zeer lang leven beschoren<br />
te zijn. Dit is misschien mede te danken aan <strong>het</strong> feit,<br />
dat zij in de kerk en in huis gezongen werden. Dit is b.v.<br />
nog <strong>het</strong> geval met „Nu sijt wellecomen" en „Er is een<br />
roos ontsprongen". Het laatste lied, <strong>van</strong> zeer oude datum,<br />
kan men nu nog zowel in de Protestantse als de Katholieke<br />
kerken horen zingen. Waarom andere liederen,<br />
die minstens even mooi zijn, vergeten worden, zal wel<br />
altijd een raadsel blijven. Wij zullen niet ontkennen, dat<br />
er oak in later eeuwen mooie en stemmige liederen zijn<br />
ontstaan, die met recht populair werden, doch de eenvoud,<br />
tederheid en poezie <strong>van</strong> <strong>het</strong> middeleeuwse kerstlied<br />
is zelden geevenaard en nooit overtrof fen.
13<br />
Paasliederen. Marialiederen.<br />
Liederen met mystieke inhoud.<br />
DE LIEDEREN, WELKE DE GEBEURTENISSEN ROND<br />
<strong>het</strong> Paasfeest bezingen, zijn lang zo talrijk niet als de<br />
kerstliederen. Terwijl aan <strong>het</strong> kerstgebeuren hele bundels<br />
en liedboeken gewijd zijn, is dit met Paasliederen nimmer<br />
<strong>het</strong> geval geweest. Een uitzondering is misschien de<br />
bundel „Passi, Paesch en Pinxtergezangen" te Amsterdam<br />
gedrukt bij Crayenschot ( zonder jaartal), doch<br />
hierin bevinden zich tevens nog liederen op de mysterien<br />
<strong>van</strong> de rozenkrans, wereldlijke liederen enz.<br />
1k wil hier de meest bekende liederen even de revue<br />
laten passeren. „Ik zag den Heere <strong>van</strong> 't Hemelrijk"<br />
beschrijft de blijde intocht te Jeruzalem en<br />
hoort dus op Palmzondag thuis. „'t Was op een Witten<br />
Donderdag" handelt over <strong>het</strong> laatste avondmaal en <strong>het</strong><br />
Iijden en sterven <strong>van</strong> Christus, met „Van minnen ben<br />
is dus ghewont" behoort 't tot de passieliederen. Tot de<br />
passieliederen kan men tevens rekenen „Ic wil mi gaen<br />
vermeyden, In Jezus liden groot", waarin Christus' kruis<br />
vergeleken wordt met een struik, waaraan rozen bloeien:<br />
Hi liet die open rose<br />
Aent cruce hangen soe root<br />
Haer blaederkens liet si risen<br />
Die nachtegaal bleef <strong>van</strong> minnen doot.
HET GEESTELIJK LIED 153<br />
Een ander Passielied heeft dezelfde strekking, doch<br />
<strong>het</strong> kruishout wordt hier beschouwd als de Meiboom:<br />
Die lieve coele mey is ons ontdaen<br />
Ic sie dat cruce so hoghe staen.<br />
De echte jubelende Paastoon weerklinkt in: „Nu laat ons<br />
alien vrolijk zijn" en „'t Is Paschen, 't is feeste". Het<br />
zijn echter liederen in latere eeuwen ontstaan, zoals ook<br />
uit de grote-terts-toonsoort blijkt.<br />
Hoogst merkwaardig is <strong>het</strong> lied „Op eenen Drykoningen<br />
avond" om <strong>het</strong> verband dat hierin tussen Kerstmis en<br />
Pasen wordt gelegd, want Maria Magdalena rust hier<br />
op <strong>het</strong> graf <strong>van</strong> haar Heer. In <strong>het</strong> „Devoot ende profitelijck<br />
boecxken" komt reeds een lied voor <strong>van</strong> Maria<br />
Magdalena, waarin beschreven wordt, hoe zij na de verrijzenis<br />
een bezoek bracht aan Jezus' graf. In vele opzichten<br />
bestaat er overeenkomst met <strong>het</strong> eerstgenoemde<br />
lied. In dit laatste lied is er sprake <strong>van</strong> de wijn (Jezus'<br />
bloed), die uit vijf rivieren ( zijn wonden) vloeit:<br />
„Heere Jezus die schonk er de wijn".<br />
In verband hiermee staat waarschijnlijk deze strofe uit<br />
<strong>het</strong> lied <strong>van</strong> Driekoningenavond:<br />
Zij trokken Heer Jezus den nagel<br />
En zij schonken Maria den Wijn<br />
Zij speelden op de vier orgeltjes, ja orgeltjes<br />
„Gloria moet Deezeke zijn!"<br />
Het meest bekende Paasiied is „Christus is opgestanden".<br />
Zoals bekend, is <strong>het</strong> lied afkomstig <strong>van</strong> de Paassequentie<br />
„Victimae paschali", die sinds onheuglijke<br />
tijden in de Paasliturgie <strong>van</strong> de R.K. kerk gezongen<br />
wordt.<br />
Er zijn twee verschillende versies <strong>van</strong> bekend, die on-
154<br />
BLOEITLIDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
danks sterke afwijkingen toch oak punten <strong>van</strong> overeenkomst<br />
bezitten, towel in tekst als melodie. De oudste<br />
versie is ook in Duitsland door de eeuwen heen zeer<br />
verbreid geweest. J. Bassart heeft de melodie reeds ±<br />
1430 gebruikt als tenor <strong>van</strong> een driestemmig „O Christ<br />
ist erstanden". De hoofdtonen <strong>van</strong> deze tenor vinden<br />
wij terug in onze melodie.<br />
Vele Marialiederen zijn ontleend aan Latijnse hymnen<br />
met behoud <strong>van</strong> de Gregoriaanse melodie. Zo bijv. „Laet<br />
ons mit hogher vrolicheit" (afkomstig <strong>van</strong> „Ave maris<br />
stella") en „Ghegroet so si di maget sod". Beide melodieen<br />
bezitten de onvervalste dorische toonsoort. Evenals<br />
<strong>het</strong> schone lied „Fonteine, moeder, maget reine", dat in<br />
de lydische toonsoort staat, zijn <strong>het</strong> lofzangen ter ere<br />
<strong>van</strong> de Moedermaagd. In andere liederen worden gebeur<br />
tenissen uit Maria's leven verhaald. „Schoon boven alle<br />
schoone" is <strong>het</strong> verhaal <strong>van</strong> de smarten <strong>van</strong> Jezus' moeder<br />
aan <strong>het</strong> kruis, to beschouwen als een pendant <strong>van</strong><br />
<strong>het</strong> „Stabat mater". In <strong>het</strong> naleve „In <strong>het</strong> steedetje <strong>van</strong><br />
Nazareth" wordt de Annuntiatie bezongen. Maria, volgens<br />
dit lied eerst veertien jaar oud, woont in een „huizeken<br />
kleine, zoo arme ende onbedekt". Als Naar de<br />
blijde boodschap bereikt, is zij vol vrees: „Wel, Engel,<br />
hoe zoude dat kunnen zijn?", doch deze antwoordt:<br />
„door den kracht <strong>van</strong> den Heiligen Geest, Maagdetjen,<br />
weest toch niet bevreesd: Wilt U consent maar geven".<br />
De melodie, welke J. Pollmann hierbij geeft, staat duidelijk<br />
in a grote terts en heeft 3/4 maat. Uit de tekst<br />
blijkt echter, dat deze nog al ver terugreikt. Het is<br />
daarom mogelijk, dat deze melodie in de plaats gekomen<br />
is <strong>van</strong> een oudere oorspronkelijke.<br />
Maria Boodschap blijkt ook <strong>het</strong> thema <strong>van</strong> een lied <strong>van</strong><br />
Tonis Harmansz in „Een suverlick Boecxken".
HET GEESTELIJK LIED 155<br />
Voor sommige Marialiederen werden bekende wereldlijke<br />
melodieen gebruikt, een verschijnsel, dat helemaal<br />
niet ongewoon is, maar hier toch gereleveerd moet worden.<br />
Men mag echter niet alles tot de contrafacten rekenen,<br />
omdat de nagedichte tekst in de meeste gevallen<br />
niets met de oorspronkelijke heeft uit te staan. De gedichten<br />
zijn pasklaar gemaakt voor een bepaalde melodie,<br />
die bijzonder in de smaak viel bijv.: „God groet U<br />
zuivre bloeme, Maria Maged fijn" op de wijze <strong>van</strong> „Die<br />
winter is verganghen" (Thysius Luitboek ± 1600),<br />
„Maria coninghinne" op „Ic sie des morghensterre" en<br />
„Der suverlicster reynre maecht" op een minder bekende<br />
melodie in de dorische modus „'t Liefste wig heeft my<br />
versaect".<br />
Het lied „Ic heb ghejaecht mijn leven lanc" mag hier<br />
niet onvermeld blijven. Jan Brugman uit hierin zijn liefde<br />
voor de hemelse Jonkvrouwe, die hij hiernamaals hoopt<br />
te aanschouwen, doch tegelijkertijd beklaagt hij zijn<br />
zondig leven: „Ick bin verdoolt op deser jacht, die werelt<br />
heeft my ghelogen". Dit lied is in zijn oprechte eenvoud<br />
een prachtig voorbeeld <strong>van</strong> Maria-devotie.<br />
Later heeft men vele Marialiederen „verchristelijkt". Dit<br />
streven werd vooral door de reformatie aangemoedigd.<br />
Muzikaal, noch poetisch gaf dit veel moeilijkheden: in<br />
de plaats <strong>van</strong> Maria werd nu Christus gesteld. Hans<br />
Sachs, de bekende meesterzanger heeft aldus „Maria<br />
zart <strong>van</strong> edler art" omgewerkt tot „O Jezus zart von<br />
neuer art". Evenzo deed hij met: „Dick Frau vom hymmel<br />
ruff ich an".<br />
De geestelijke liederen door Hoffmann von Fallersleben<br />
als „Leder der minnenden Seele" aangeduid, zijn voor<br />
<strong>het</strong> grootste deel door kloosterlingen gedicht en getoonzet.<br />
De ingewikkelde strofenbouw en de grote rijmvaar-
156<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
digheid steken wel eens of tegen de eenvoud <strong>van</strong> de<br />
echte volkspoezie. De melodie is ook vaak kunstiger,<br />
doch mist daardoor de ongerepte natuurlijkheid <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />
<strong>volkslied</strong>.<br />
Hetgeen vooral opvalt is, dat de melodie veel meer<br />
melismen vertoont, dan gewoonlijk <strong>het</strong> geval is. Hoe<br />
deze melismatiek soms tot een overdaad kan voeren, die<br />
in ons <strong>volkslied</strong> misplaatst is, leren ons de volgende<br />
voorbeelden (vb. 25, blz. 157).<br />
Andere melodieen uit de 14de en 15de eeuw zijn nog<br />
streng syllabisch, zoals „Mijn hert dat is in lijden" en<br />
„Wildi hooren <strong>van</strong> Jezus' woorden", beide op wereldlijke<br />
melodieen gezongen. Of wel zij vertonen slechts<br />
melismen op de slotlettergrepen <strong>van</strong> de halve strofe.<br />
Hierbij enkele voorbeelden, waarbij de gecursiveerde<br />
lettergreep de plaats aanduidt, waarop de melismatische<br />
toonfiguur gezongen wordt:<br />
a) Midden in den hemel, dair schijnt een licht 't is Clair.<br />
b) Men Vint er also menich siel, omtrent heer Jhesum<br />
staen.<br />
c) Maria saert, <strong>van</strong> edler aert, Een rose boven alle<br />
doren. Du hebste met macht wederomgebracht.<br />
Dat langen tijd was verloren.<br />
d) Loven so wilt den Heere. Hierusalem talder tijd<br />
Wilt loven en gheven hem eere. 0 Syon ghebenedijt.<br />
De voornaamste bronnen voor dit soort geestelijke liederen<br />
zijn de beide door Hoffmann von Fallersleben en<br />
Baumker uitgegeven 15de eeuwse manuscripten: „Een<br />
devoot ende profitelijck boecxken" (Antwerpen 1539)<br />
en Theodotus' „Paradijs der Geestelijcke Lofzangen-<br />
(1621 ):<br />
Dikwijls is niet met volstrekte zekerheid uit to maken,<br />
of de wereldlijke of de geestelijke versie <strong>het</strong> oorspron-
coos<br />
Voorbeeld .25<br />
HET GEESTELIJK LIED 157<br />
... .. kijns root sin . - ne<br />
Uit: „Die lelykins wit"<br />
kelijke is. Vergeestelijkingen zijn bijv. „Van liefden comt<br />
groot lijden" en „Adieu natuurlijk leven mijn".<br />
De vermenging <strong>van</strong> Latijn en volkstaal, zoals wij die<br />
bij <strong>het</strong> kerstlied hebben ontmoet, komt hier ook een<br />
enkele maal voor:<br />
Omnes nu laet ons Bode loven<br />
Deum celestem <strong>van</strong> hier boven,<br />
Qui non adorat, Hi is verschoven cotidie<br />
Hi is <strong>van</strong> eenre maget geboren, rex gloriae.<br />
Dit lied stamt uit 1400 en wordt aangetrof fen in een<br />
tweestemmige bewerking, waarbij de vele parallelle<br />
kwarten nog de invloed verraden <strong>van</strong> de oude Organumtechniek.<br />
Geheel apart staan de geestelijke liederen met een bewust<br />
naleve, kinderlijke toon, zoals <strong>het</strong> bekende „Neer<br />
Jezus heeft een hofken" en <strong>het</strong> idyllische „Van Jezus<br />
en Sint Janneken".<br />
In <strong>het</strong> eerste lied worden de verschillende deugden met<br />
bloemen vergeleken, „Maar d' allerschoonste beste bloem<br />
al in dat hof, Dat was den Here Jezus zoet, dus zij hem<br />
lof". Het is dus een echt allegorisch lied, evenals „Ic<br />
dronc soe gaerne den zueten most" en „Christe, waer<br />
achtig pelicaen".
14<br />
Het polyfoon bewerkte <strong>volkslied</strong>.<br />
Richtlijnen voor de harmonisatie.<br />
Moderne bewerkingen.<br />
OP DE VERHOUDING VOLKSLIED EN POLYFONIE IS<br />
reeds enige malen licht geworpen, o.a. door Bukofzer,<br />
<strong>van</strong> den Borren en Lenaerts.<br />
Eerstgenoemde wijdde in „The Musical Quarterly"<br />
(Jan. 1940) een artikel aan de oudste vormen <strong>van</strong> polyfonie,<br />
die bij <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> gebruikt zijn. Hij haalt hierbij<br />
voorbeelden aan uit IJsland, Noord-Engeland en Wales<br />
en toont <strong>het</strong> verband aan, dat er bestaat tussen de<br />
<strong>volkslied</strong>bewerkingen en de liturgische muziek, die op<br />
dezelfde vormen als gymel, ductus, rondo en faux-bourdon<br />
is toegepast.<br />
In <strong>het</strong> z.g Mondsee-Liederhandschrift ( ± 1390) vinden<br />
wij reeds <strong>volkslied</strong>eren met begeleiding <strong>van</strong> de Pommert<br />
1 opgetekend naast responsorieliederen, waarbij<br />
twee solisten of een solist en koor elkaar afwisselen, en<br />
gewone duetten en terzetten in een eenvoudig contrapunct.<br />
Bij Oswald von Wolkenstein (1377-1445), den laatsten<br />
minnezanger, zijn de meerstemmige liederen reeds groter<br />
in aantal dan de 6én-stemmige. Het lied „Grasselick lif<br />
war hef ick dick verloren", dat hem wordt toegeschreven,<br />
1 Voorloper <strong>van</strong> de fagot.
AANHANGSEL 159<br />
Wy lief lick is der mey be -vaen<br />
Voorbeeld 26<br />
moet echter blijkens de tekst <strong>van</strong> Dietse origine zijn.<br />
In de „Codex cartaceus" M 222 C 22 <strong>van</strong> Straatsburg<br />
komen reeds enige oud-Nederlandse meerstemmige<br />
<strong>volkslied</strong>eren voor, waar<strong>van</strong> an door de Coussemaker<br />
is medegedeeld. Het is <strong>het</strong> <strong>van</strong> Egidius de Rhenis afkomstige<br />
„Wy lieflick ys der mey" met zeer corrupte<br />
tekst. Volgens <strong>van</strong> den Borren, die een aparte studie<br />
aan bovengenoemd manuscript wijdde, moeten ook de<br />
volgende liederen tot de Nederlandse gerekend worden:<br />
Al eerbaerheit weinsch is vort. (3 stemmig )<br />
Herte mi. (2 stemmig )<br />
Ick sach den meygen. (3 stemmig )<br />
0 zi mi. (2 stemmig )<br />
In <strong>het</strong> Lochaimer-Liederbuch, dat ons een juiste blik<br />
verschaft op de polyfone Duitse liedkunst omstreeks<br />
1450, komt ook een Nederlands lied voor, aan<strong>van</strong>gend<br />
als in vb. 26, blz. 159, en begeleid door de zwevende<br />
contrapunctiek <strong>van</strong> tenor en contra-tenor (instrumentaal<br />
).<br />
Zowel Isaac, Kotter en Obrecht als Hofhaimer hebben<br />
„Ein frälich wesen" (soms: vroelick, vrolick of vraulick)<br />
meerstemmig behandeld; de laatste o.a. als orgelparaphrase.<br />
Het is niet met zekerheid uit to maken of dit<br />
thema <strong>van</strong> Duitse of Nederlandse origine is, in ieder<br />
geval werd <strong>het</strong> met opvallende voorliefde door onze<br />
componisten behandeld, want behalve de genoemde<br />
lieten ook Mattheus Pipelare, Johan Ghisling, Jac. Barbireau<br />
en Pierre de la Rue zich door dit lied inspireren.
160<br />
BLOEITIJDPFIRK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
Bovendien komt <strong>het</strong> nog voor_ in een handschrift <strong>van</strong><br />
Doornik (1511 ), <strong>van</strong> Munchen (1516), in „Trium vocum<br />
carmina" (1538) en Petrucci's „Odhecaton", enz. 1.<br />
„Mn hert heeft altyt verlanghen" is eveneens zeer verspreid<br />
en wordt aan Pierre de la Rue toegeschreven. Het<br />
is <strong>het</strong> enige Nederlandse lied, dat voorkomt in de fraaie<br />
liedboeken <strong>van</strong> Margareta <strong>van</strong> Oostenrijk, in wier dienst<br />
de la Rue kapelmeester was. Een èènstemmige notatie<br />
<strong>van</strong> dit lied komt niet voor, zodat <strong>van</strong> Duyse de melodie<br />
heeft afgeleid <strong>van</strong> de Superius.<br />
Tot de zeer populaire melodieen, die bij voorkeur meerstemmig<br />
werden getoonzet, rekenen wij ook „Tandernaken".<br />
Het „Odhecaton" <strong>van</strong> Petrucci bevat hier<strong>van</strong><br />
zelfs drie bewerkingen, nl. die <strong>van</strong> Obrecht, Agricola en<br />
Lacipida. Bij den laatsten componist mag men om de<br />
beweeglijkheid <strong>van</strong> cantus en tenor een instrumentale<br />
uitvoering veronderstellen. Verder bestaan er nog zes<br />
luitbewerking en door verschillende componisten en<br />
twee orgelbewerkingen <strong>van</strong> Paul Hofhaimer. „Tandernaken"<br />
was zonder twijfel een zeer geliefde danswijs,<br />
ook ver over onze grenzen. De beginregel komt trouwens<br />
ook voor in een Quodlibet, uitgegeven door Prof. Dr J.<br />
Wolf in „25 driestemmige oud-Nederlandse liederen".<br />
Andere bronnen voor de kennis <strong>van</strong> <strong>het</strong> Nederlandse<br />
polyfone <strong>volkslied</strong> zijn <strong>het</strong> „Duytsch Musyckboek" <strong>van</strong><br />
1572 en de verschillende „Musyck-boexkens", welke<br />
Tielman Susato achtereenvolgens <strong>het</strong> licht deed zien<br />
„ den Tenor altyt houdende die weise <strong>van</strong> gemeyne<br />
bekende liedekens" en bedoeld „om singen en to speelen<br />
op diversche instrumenten".<br />
Doch in vergelijking met de enorme bloei en de onbegrensdheid<br />
<strong>van</strong> <strong>het</strong> repertoire <strong>van</strong> <strong>het</strong> gewone <strong>volkslied</strong><br />
1 Zie verder hierover „Het leven en de composities <strong>van</strong> Jacobus<br />
Barbireau" door Dr J. du Saar.
AANHANGSEL 161<br />
in de 15de en 16de eeuw is de oogst vrij gering te noemen.<br />
Voelden onze componisten zich er boven verheven<br />
op <strong>het</strong> lied <strong>van</strong> „the man in the street" te componeren,<br />
of hadden zij hier hoegenaamd geen belangstelling voor?<br />
Het eerste zeer zeker niet, want <strong>het</strong> is toch bekend<br />
genoeg, dat onze meesters hun Missen componeerden<br />
op bekende volkswijsjes als cantus firmus. Soms dienden<br />
daartoe buitenlandse melodieen ( o.a. <strong>het</strong> L'homme armê-<br />
=fief, door bijna elke componist <strong>van</strong> naam gebruikt tot<br />
aan Palestrina toe), maar ook inheemse wijzen werden<br />
toegepast.<br />
Zo bestaan er Missen op: „Ic seg adieu", „Een meisken,<br />
dat te werven staet" en ,,Mijn liefkens brun ooghen".<br />
Dat de afstand tussen de Mis.-tekst en <strong>het</strong> frivole lied<br />
wel eens erg groot is, daarover bekommerde men zich<br />
niet.<br />
Dr R. Lenaerts haalt in zijn uitvoerig werk „Het Nederlandsch<br />
polifonies lied in de 16de eeuw" enige redenen<br />
aan om te verklaren, waarom <strong>het</strong> aantal in onze taal<br />
geschreven liederen zo gering is. Hij wijt dit aan de<br />
omstandigheid, dat de meeste beroemde componisten in<br />
<strong>het</strong> buitenland vertoefden en daar dus weinig succes<br />
zouden hebben met een compositie in hun moedertaal.<br />
Wij willen niet ontkennen, dat dit inderdaad wel zijn<br />
invloed gehad zal hebben, doch waarom is de oogst <strong>van</strong><br />
meesters als Pierre de la Rue, H. Waelrant en M. Pipelare,<br />
die toch hun gehele leven in hun vaderland verbleven,<br />
zo onbeduidend? Er moet wel veel verloren zijn<br />
gegaan, <strong>het</strong>geen o.a blijkt uit een schriftelijke verklaring,<br />
dat Agricola „verschillende liederen in onze taal kunstig<br />
voor vier stemmen heeft gecomponeerd'', terwiji hier<strong>van</strong><br />
tot dusverre slechts een bekend is.<br />
Orlando di Lasso verklaart zêlf in een voorrede bij een<br />
bundel Duitse liederen (1567), dat hij <strong>het</strong> meerstemmig
162<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
wereldlijk lied op Nederlandse tekst eveneens heeft beoefend.<br />
Doch ook hier<strong>van</strong> is geen spoor meer te vinden.<br />
Dat men de moed echter niet moet opgeven, bewijst de<br />
ontdekking <strong>van</strong> een manuscript in de kathedraal <strong>van</strong><br />
Segovia met niet minder dan veertig Nederlandse liederen,<br />
waaronder zestien <strong>van</strong> Obrecht. Een tiental hier<strong>van</strong><br />
zijn reeds door Prof. Smijers uitgegeven in de derde<br />
bundel <strong>van</strong> <strong>het</strong> verzamelwerk „Van Ockeghem tot Sweelinck".<br />
Doch, zoals zo dikwijls gebeurde in composities<br />
uit die tijd, zijn alleen maar de beginregels aangegeven.<br />
De rest ontbreekt en is in dit geval ook niet in andere<br />
bronnen te achterhalen. Zo zijn deze werken wel interessant<br />
voor de muziekwetenschap, doch voor de praktijk<br />
zijn ze <strong>van</strong> geen waarde zolang men de teksten niet<br />
volledig terugvindt. Een bijzonderheid in deze werken<br />
<strong>van</strong> Obrecht is, dat hij dikwijls de driedelige maatsoort<br />
toepast en ook de homofonie niet versmaadt.<br />
Wanneer wij ons enigszins verdiepen in de meerstemmige<br />
bewerkingen, die verschillende componisten op onze<br />
<strong>volkslied</strong>eren hebben gemaakt, dan doen zich direct in<br />
<strong>het</strong> oog lopende parallellen voor. De oorspronkelijke<br />
melodie ligt bijna altijd in de tenor, ofwel geheel onveranderd,<br />
zij <strong>het</strong> door rusten in stukjes onderverdeeld,<br />
ofwel door allerlei toonfiguren opgesierd en verlengd.<br />
De behandeling <strong>van</strong> de cantus firmus wijst op de Mistechniek,<br />
doch uit <strong>het</strong> gebruik <strong>van</strong> eenvoudige en canonische<br />
imitatie en de toepassing <strong>van</strong> een nieuw motief<br />
voor elk onderdeel blijkt heel duidelijk de invloed <strong>van</strong><br />
<strong>het</strong> Motet.<br />
In de tweede helft <strong>van</strong> de 16de eeuw begint ook de<br />
homofonie zijn intrede te doen. Wij vinden hier<strong>van</strong> enige<br />
sprekende voorbeelden in „Een Duytsch Musyckboeck",<br />
o.a. „Altijt so moet is treuren" <strong>van</strong> Servaes <strong>van</strong> der
AANHANGSEL 163<br />
Muelen en „Al hadden w4 vijfenveertich bedden" <strong>van</strong><br />
Joan de Latre.<br />
De vraag of een componist op een eigen thema bouwde,<br />
dan wel op een bestaande melodie is in vele gevallen niet<br />
met volstrekte zekerheid te beantwoorden. In vele gevallen,<br />
waarbij men de melodie elders niet aantreft, kan<br />
men toch uit de bewerking <strong>van</strong> de eenvoudige melodische<br />
lijn met enige zekerheid besluiten, dat een bestaande<br />
volksmelodie tot grondslag heeft gediend.<br />
Volgens Lenaerts is dit met absolute zekerheid <strong>het</strong> geval<br />
met ,,Mins liefkens brun oghen", „Een venus dierken"<br />
en ,,Mijn hert heeft altyt verlanghen". Wij zouden hieraan<br />
willen toevoegen „Hoort wel ons bedrijf", „En<br />
meysken was vroeg opgestaen", „'t Meisken was jonc",<br />
„Ghij sijt die werste boven all", „Ghelyc de Mey" en<br />
„Int groene".<br />
Eerst na 1500 beginnen de componisten zich langzamerhand<br />
<strong>van</strong> de bestaande melodieên vrij te maken. De<br />
uitnodiging <strong>van</strong> Tielman Susato om nieuwe teksten te<br />
dichten, bracht trouwens mede, dat men hierbij ook<br />
nieuwe muziek moest componeren. Sommige verhalende<br />
en drinkliederen als „Een ghilde ient" en „Lecker beet-g<br />
en" zijn ook als zodanig te beschouwen, evenals <strong>het</strong><br />
zesstemmige „Ic sou studeren in een hoeck" <strong>van</strong> Ludovicus<br />
Episcopus, waarin allerlei straatroepen zijn weergegeven.<br />
Deze vallen dus zeker buiten <strong>het</strong> genre. Er<br />
bestaan reeds aanwijzingen om een oorspronkelijke<br />
volksmelodie te veronderstellen wanneer:<br />
a) de compositie dateert <strong>van</strong> \TO& 1500;<br />
b) de tekst door verschillende componisten is bewerkt;<br />
c) de tekst voorkomt in <strong>het</strong> Antwerps Liedboek, zodat<br />
dit wijst op een zekere populariteit;<br />
d) wanneer de melodie overeenkomst met de cantus<br />
firmus uit een gelijknamige Mis;
164<br />
BLOEITIJDPERK NKDERLANDSE VOLKSLIED<br />
e) wanneer de tekst in een vertaling voorkomt;<br />
f) wanneer de tenor lange notenwaarden heeft en een<br />
eenvoudig rhythme.<br />
Wanneer men êên of meer <strong>van</strong> deze voorwaarden heeft<br />
vastgesteld, blijkt <strong>het</strong> nog zeer moeilijk de oorspronkelijke<br />
vorm <strong>van</strong> de melodie te achterhalen. Vooral in de werken<br />
na ± 1550 komt de melodie slechts zelden ongeschonden<br />
te voorschijn. De melodie kan worden verlengd<br />
of verkort, gevarieerd of gewijzigd in rhythme enz. Wanneer<br />
men echter vergelijkt hoe verschillende bestaande<br />
volksmelodieen in <strong>het</strong> polyfoon verband zijn opgenomen,<br />
dan levert dit weer aanwijzingen op voor die gevallen,<br />
waarbij de oorspronkelijke melodie verloren is gegaan.<br />
Een tenor in lange notenwaarden en met een eenvoudig<br />
rhythme vinden wij bijv. in „Tandernaken", <strong>het</strong> driestemmige<br />
„Weet ghy" <strong>van</strong> Ghisling en „Ric Got, wie sal<br />
is clagen", geheel overeenstemmend met de melodie uit<br />
de Souterliedekens.<br />
Doch wat te beginnen wanneer de melodie nu eens in<br />
de superius, dan weer in alt of tenor ligt en bovendien<br />
opgesmukt wordt door allerlei tussenfiguren? Het geval<br />
is dan vrijwel hopeloos, tenzij men beschikt over verschillende<br />
bewerkingen op eenzelfde thema. Dat deze<br />
geen zeldzaamheid zijn, is reeds uit <strong>het</strong> voorgaande gebleken.<br />
Wij voegen aan de genoemde voorbeelden<br />
nog toe:<br />
„Alle myn ghepeys" in:<br />
a) Duytsch Musyckboeck 4 st. Clemens non Papa.<br />
b) Liber Musicus 2 st. Jan Verdonck<br />
c) Tricinia 3 st. Anonym.<br />
„Ic treure":<br />
a) 5 st. Carolus Souliaert.<br />
b) 3 st. Tricinia
AANHANGSEL 165<br />
„Ic seg adieu":<br />
a) 4 st. Ludovicus Episcopus.<br />
b) 4 st. Renaldus de Melle.<br />
„Mijn liefkens Brun ooghen":<br />
a) 3 st. anonym (in de bundel <strong>van</strong> Wolf).<br />
b) 5 st. Benedictus Ducis.<br />
c) 6 st. Jorius Venders.<br />
„In mijnen sin":<br />
a) Josquin des Pres.<br />
b) Busnois.<br />
c) Heinric Isaac 4 st. (Duitse vertaling).<br />
„Scon lief":<br />
a) Jacobus Barbireau 3 stemmig.<br />
b) Obrecht 4 st. Kyrie Schoen lief.<br />
c) Obrecht 4 st. Sanctus (Missa carminum).<br />
d) Kotter (luitbewerking ).<br />
Niet altijd bezitten de gelijknamige werken verwantschap<br />
met elkaar. Doch meestal is dit wel <strong>het</strong> geval en<br />
door onderlinge vergelijking kan men dan de melodie<br />
op <strong>het</strong> spoor komen.<br />
Als een voorbeeld <strong>van</strong> een dergelijke reconstructie laat<br />
ik hier een tot nu toe onbekende melodie volgen, die <strong>het</strong><br />
in schoonheid zeker niet behoeft of te leggen tegen meet<br />
populaire confraters (vb. 27, blz. 167).<br />
Het is natuurlijk niet gezegd, dat dit de oorspronkelijke<br />
vorm <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> is geweest. Twijfelpunten blijyen<br />
er altijd bestaan en de interpretatie bligt subjectief.<br />
Het gaat er tenslotte om de meest tvaarschijnlyke vorm<br />
te vinden. Maar is de interpretatie, die aan <strong>het</strong> „Devoot<br />
ende profitelijck boecxken" gegeven wordt, wel altijd<br />
de juiste, en zijn niet heel veel <strong>volkslied</strong>eren door de loop<br />
der tijden vervormd, eer zij voor <strong>het</strong> eerst werden opgeschreven<br />
of gedrukt?<br />
Dat vele <strong>van</strong> onze <strong>volkslied</strong>eren ook buiten de lands-
166<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
grenzen in zwang waren en ook als Nederlands bekend<br />
stonden, behoeft ons niet to verwonderen, gelet op de<br />
nauwe culturele band welke ons toen met deze gewesten<br />
verbond. Men moet daarbij niet vergeten, dat de meeste<br />
<strong>van</strong> onze musici hun werkkring in <strong>het</strong> buitenland zochten<br />
en vonden. Ook daardoor werd de Nederlandse<br />
muziek en niet <strong>het</strong> minst ons <strong>volkslied</strong> in deze landen<br />
verbreid. Alleen al de liederen op Duitse teksten afkomstig<br />
<strong>van</strong> Nederlandse componisten uit deze tijd vormen<br />
een litteratuur <strong>van</strong> over de 1000 composities! Vandaar,<br />
dat de invloed <strong>van</strong> deze meesters op de Duitse<br />
liedkunst <strong>van</strong>af Dufay tot Johan <strong>van</strong> Kleef altijd zo<br />
groot geweest is.<br />
Tot slot laten wij bier enige Duitse liederen volgen, die<br />
eveneens in de Nederlanden populair waren. Het is<br />
opmerkelijk, dat in de meeste gevallen ook de melodie<br />
met een Nederlandse verwant is.<br />
„Ach Gott, wen soil ich klagen" Le Maistre<br />
„Es wollt ein Maidlein Wasser holen" ... Utendal, 4 st.<br />
„Ich weisz ein Maidlein hiibsch and fein"<br />
Orlando di Lasso, 4 st<br />
di Vento, 5 st<br />
„Mein herz tut sich allzit verlangen" ... Egidius Tschudi<br />
„Maria zart von edler Art" Joh. a Fossa, 5 st.<br />
„Christ ist erstanden" J. Brassart, 3 st.<br />
H. Isaac, 4 st.<br />
Le Maistre, 6 st en 4 st.<br />
di Lasso, 4 st.<br />
Mareschall, 4 st<br />
Wij komen nu op <strong>het</strong> bijzonder netelige probleem der<br />
harmonisatie <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong>. Het <strong>volkslied</strong> is immers<br />
<strong>van</strong> de oudste tijden of zuiver êênstemmig geweest en<br />
kan in vele gevallen een harmonisch gewaad kwalijk
mijn.<br />
AANHANGSEL 167<br />
Troest mi scoon lief mijn lij - den es groot.<br />
Waer is iii wen - de of he - - nen keer,<br />
is lig in schwa -<br />
ic lig in vreem -<br />
Dus cla ghe is God<br />
staet mijn<br />
ren ban - - den.<br />
- de han - den.<br />
Be druct so is dat her - to<br />
Hee - re. Die lief ste mijn waer<br />
Voorbeeld 27<br />
on - sen<br />
mach sy<br />
ver Ian ghen.<br />
verdrag en. Al werd de volksmelodie misschien wel eens<br />
begeleid door de luit of enige andere instrumenten, dan<br />
toch bepaalde deze begeleiding zich meestal tot simpele<br />
accoorden ter ondersteuning <strong>van</strong> de zang, al vindt men<br />
ook in <strong>het</strong> Luitboek <strong>van</strong> Thysius begeleidingen, die voor<br />
vrijwel alle hedendaagse dilettanten een struikelblok<br />
zullen zijn.<br />
De grondregel voor elke harmonisatie of bewerking<br />
moet dan ook zijn, dat deze steeds worde aangepast aan<br />
<strong>het</strong> bijzonder karakter <strong>van</strong> de melodie. Dit gelds towel<br />
voor de toonsoort alsook voor de stemming <strong>van</strong> <strong>het</strong> lied.
168<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
Daarom is ook elke begeleiding verwerpelijk, waarbij de<br />
oorspronkelijke kerktoonsoorten geweld is aangedaan,<br />
door de melodieen min of meer in <strong>het</strong> keurslijf <strong>van</strong> de<br />
grote-en-kleine-terts-toonsoort te persen.<br />
Hiertegen is veel gezondigd bijna in alle uitgaven <strong>van</strong><br />
de vorige eeuw en zelfs nog in de meer recente edities,<br />
o.a. in die <strong>van</strong> Coers.<br />
Ofwel men is in de Pout vervallen door kunstmatige<br />
leidtonen <strong>het</strong> oorspronkelijk karakter <strong>van</strong> de melodie<br />
geweld aan te doen. Soms is ook de harmonisatie in<br />
aest<strong>het</strong>isch opzicht onaanvaardbaar. Wansmaak en stijiloosheid<br />
blijkt uit de „quasi choraliter”-en-zwaar-romantische<br />
kunstlied-begeleidingen, waarbij ook dreunende<br />
octaafpassages uit <strong>het</strong> klavier opstijgen! En wanneer een<br />
enkele maal de goede toon g etrof fen werd, was dit misschien<br />
meer geluk dan wijsheid.<br />
Door de muziekwetenschap echter werd de aandacht<br />
gevestigd op de kerktoonsoorten en de grote rol, die zij<br />
bij <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> gespeeld hebben. Dit heeft niet alleen<br />
invloed gehad op sommige componisten, die zich door<br />
<strong>het</strong> Gregoriaans lieten inspireren, doch <strong>het</strong> heeft ons ook<br />
de ogen geopend voor de juiste en bewuste begeleiding<br />
<strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong>. Een ongeluk was nu eenmaal, dat men<br />
deze begeleidingen ook anders kon maken en dat zij<br />
dan Loch nog „aardig klonken". Over stijl en karakter<br />
is men eerst later gaan nadenken en <strong>van</strong>daar dan ook,<br />
dat de afstand tussen de bewerkingen <strong>van</strong> de Lange of<br />
<strong>van</strong> Riemsdijk bijv. zo groot is en die <strong>van</strong> Kunst of <strong>van</strong><br />
Bernet Kempers zo enorm groot is.<br />
In de bewerkingen, die Dr K. Ph. Bernet Kempers ons<br />
schonk, is ruimschoots <strong>van</strong> contrapunctiek gebruik gemaakt<br />
(soms zelfs lets te veel!).<br />
Ook een bundel <strong>volkslied</strong>eren met begeleiding <strong>van</strong> blokfluit,<br />
guitaar en mandoline, „De Kinkhoorn" genaamd, is
AANHANGSEL 169<br />
in dit opzicht geslaagd te noemen. De instrumentale<br />
begeleiding is dikwijls facultatief en kan worden gevarieerd.<br />
De harmonisatie is moderner en minder schools<br />
dan die <strong>van</strong> Bernet Kempers, doch niet overal vrij var.<br />
een zekere gemaniereerdheid. Bij de eenvoudige contrapunctische<br />
omspeling <strong>van</strong> een stem zijn de beste resul-.<br />
taten bereikt, o.a. bij een charmant wiegeliedje, „Er<br />
staat een Linde in mijn hof" en „Christus is opgestanden".<br />
De hoofdverdienste <strong>van</strong> deze bundel is echter de<br />
soberheid, de aanpassing aan <strong>het</strong> karakter <strong>van</strong> <strong>het</strong> lied<br />
en de bijzondere instrumentatie, waardoor <strong>het</strong> lied ook<br />
buiten kan weerklinken.<br />
De moderne componisten maken natuurlijk een ruimer<br />
gebruik <strong>van</strong> harmonische middelen. Dit behoeft op zichzelf<br />
natuurlijk niet uitgesloten te zijn, wanneer <strong>het</strong> maar<br />
geen aanleiding geeft tot overladenheid ( drukke bewegingsfiguren,<br />
veel chromatiek etc.) of polytonale excessen.<br />
Bij alles dient men de rust, de eenvoud en dikwijls<br />
ook de ernst en de waardigheid <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> in <strong>het</strong><br />
oog te houden. Voor de rest moeten artistieke smaak<br />
en juist inzicht beslissen. Het behoeft geen betoog,<br />
dat <strong>het</strong> kwintenparallellen- en drieklankenverbod, door<br />
Debussy overboord geworpen, hier niet meer behoeft<br />
te gelden. Zelfs werd door mij bij enkele liederen ge-j<br />
bruik gemaakt <strong>van</strong> parallelle kwart-septimen, paralleile<br />
kwarten, seconde-kwartaccoorden enz. Heel veel liederen<br />
„vragen" als <strong>het</strong> ware om canonische behandeling en<br />
deze moet men hun natuurlijk niet onthouden. Doch de<br />
contrapunctiek moet organisch uit de melodie voortkomen<br />
en in dit opzicht kunnen onze oude polyfonisten<br />
ons veel leren.<br />
De bewerkingen die Willem Pijper ons schonk in zijn<br />
„8 Oud-Nederlandse Minneliedjes" en twee series<br />
„Oud-Hollandse Liederen" molten als een voorbeeld
170<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
Belden <strong>van</strong> moderne <strong>volkslied</strong>bewerking. Sommige <strong>van</strong><br />
zijn bewerkingen zijn <strong>van</strong> een sublieme schoonheid en<br />
passen geheel bij <strong>het</strong> karakter <strong>van</strong> <strong>het</strong> lied. De liederen<br />
<strong>van</strong> Voormolen daarentegen zijn te Frans-impressionistisch<br />
getint en leggen te sterk de nadruk op <strong>het</strong> harmonische.<br />
Ook de bewerkingen <strong>van</strong> D. Ruyneman en H.<br />
Schouwman moeten hier worden genoemd. Een grote<br />
verzameling <strong>van</strong> de schoonste en meest bekende<br />
<strong>volkslied</strong>eren uit Noord- en Zuid-Nederland (in drie<br />
delen) werd bijeengebracht door drie jeugdige componisten<br />
wier stijl en werkkring veel gemeen hebben nl.<br />
Albert de Klerk, Jan Mul en Herman Strategier en<br />
uitgegeven door „De Toorts". De pianobegeleiding is<br />
sober en past zich (behoudens enige harmonische eigenaardigheden)<br />
geheel aan bij <strong>het</strong> karakter der melodieen<br />
en de techniek <strong>van</strong> onze oude componisten.<br />
Uit de onderwerpen, welke onze hedendaagse componisten<br />
behandelen ( Pijper: Heer Halewijn en Heer Danielken;<br />
Badings: oud-Nederlandse Drinkliederen voor mannenkoor,<br />
Suite Gedenckclanck voor groot orkest) blijkt,<br />
dat <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> weder een voorname plaats in hun<br />
denken inneemt.<br />
Als er voor elk land een echte „rationale" toonkunst<br />
mogelijk is, dan kan deze alleen bereikt worden op de<br />
basis <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong>. Dit leren ons Sibelius in Finland,<br />
Bartok en Kodaly in Hongarije, Albeniz, Granados en<br />
de Falla in Spanje, Moussorgsky in Rusland. Dat ons<br />
land een eigen <strong>volkslied</strong> bezit, <strong>het</strong>welk in rijkdom, in<br />
artistieke waarde en karakter niet bij dat <strong>van</strong> andere<br />
landen behoeft achtergesteld te worden, is voldoende<br />
bewezen. Moge de waarheid hier<strong>van</strong> ook in de scheppingen<br />
<strong>van</strong> onze componisten uitstralen. Ook zij kunnen<br />
In niet geringe mate medewerken aan de herleving <strong>van</strong><br />
<strong>het</strong> <strong>volkslied</strong>.
AANHANGSEL 171<br />
Is ons <strong>volkslied</strong> dood, of kan <strong>het</strong> weder opgewekt worden<br />
tot een blijvend bezit <strong>van</strong> de grote massa? Er zijn er,<br />
die menen, dat <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> zijn tijd gehad heeft en met<br />
berusting aanvaarden, dat men liever lu istert naar Jack<br />
Bulterman en verzot is op Boogie-Woogie. Maar daar<br />
staat tegenover, dat er een kleine enthousiaste kring<br />
bestaat ( die zich trouwens sterk aan <strong>het</strong> uitbreiden is),<br />
welke vol energie poogt ons <strong>volkslied</strong> ingang to doen<br />
vinden in alle lagen <strong>van</strong> ons yolk. Wij doelen bier op<br />
<strong>het</strong> „Nationaal Instituut" 1 dat onder leiding staat <strong>van</strong><br />
Dr J. Pollmann, Piet Tiggers, Dien Kes e.a. De methode<br />
die door hen gevolgd wordt, kan als de enig juiste beschouwd<br />
worden en de resultaten zijn dan ook duidelijk<br />
merkbaar.<br />
Het „Nationaal Instituut" verzorgt cursussen in verschillende<br />
plaatsen <strong>van</strong> ons land, welke gewoonlijk een<br />
week duren en bestemd zijn voor onderwijzers en onderwijzeressen,<br />
jeugdleiders en -leidsters, koorleiders en<br />
over <strong>het</strong> algemeen voor alien, die in <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> belang<br />
stellen.<br />
Er wordt vooral veel aandacht besteed aan allerlei problemen<br />
rond <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong>, zoals bijv. „Volkscultuur en<br />
volkszangactie", „Massazang en eenheid", „Decadentie<br />
<strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong>" en verder algemene onderwerpen zoals:<br />
melodie en rhythme <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong>, versbouw en<br />
metrum enz. Daarnaast - en dat is juist belangrijk voor<br />
de actieve beoefening <strong>van</strong> de volkszang - wordt de nodige<br />
aandacht geschonken aan practische rhythmische en<br />
ademoefeningen, terwij1 ook de huismuziek en <strong>het</strong> kinderlied<br />
niet worden vergeten. Zo komt men ook tot <strong>het</strong><br />
zingen <strong>van</strong> canons en eenvoudige polyfonie.<br />
Wil echter dit werk al zijn vruchten afwerpen, dan zal<br />
1 Tegenwoordig: Stichting voor Nederlands Volkscultuur „Ons<br />
Eig en Volk".
172<br />
BLOEITLTDPERK NEDERLANDSE VOLKSLLED<br />
<strong>het</strong> volgen <strong>van</strong> een dergelijke cursus verplicht moeten<br />
worden gesteld voor <strong>het</strong> gehele onderwijspersoneel.<br />
Want zij zullen <strong>het</strong> tenslotte zijn, die <strong>het</strong> goede Nederlandse<br />
lied wederom ingang kunnen doen vinden. Dan<br />
zal de onbruikbaarheid <strong>van</strong> de traditionele zangbundels<br />
( „Kun je nog zing en, zing dan mee", „De Leeuwerk"<br />
e.d.) worden erkend en <strong>het</strong> natuurlijke de plaats<br />
gaan innemen <strong>van</strong> <strong>het</strong> gekunstelde, „zogenaamde<strong>volkslied</strong>.<br />
Voorlopig zijn wij hier nog niet aan toe, doch<br />
alles wijst erop, dat men de goede richting inslaat. Het<br />
werk <strong>van</strong> Pater Molenaar bijv. mag hier wel met ere<br />
worden genoemd. Doch wanneer zal <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> worden<br />
onderwezen en gezongen op de middelbare scholen<br />
en wanneer wordt er een plaats aan geruimd in <strong>het</strong><br />
leerplan <strong>van</strong> de conservatoria en muziekscholen?<br />
Wanneer <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> eenmaal een plaats gaat innemen<br />
in ons denken en leven, dan zal men ook behoefte gevoelen<br />
aan nieuwe frisse en oorspronkelijke eigentijdse<br />
liederen. Liederen, die gespeend zijn <strong>van</strong> valse romantiek<br />
of valse pathos, <strong>van</strong> gemoraliseer of vervelende trivialiteit<br />
en die toch onmiddellijk aanspreken en in <strong>het</strong> gehoor<br />
liggen. Men denke nl. niet, dat alles wat eenvoudig en<br />
in <strong>het</strong> gehoor liggend is, ook persê „ordinair - moet zijn.<br />
Deze gedachte speelt en componisten en tekstdichters<br />
dikwijls nog parten, daarbij komt nog, dat <strong>het</strong> begrip<br />
„volkse muziek" helaas zo'n wrange bijsmaak heeft gekregen.<br />
Daarom prefereren zij voorlopig nog op hun<br />
hope Olympus to blijven zetelen. Toch mag ik er in dit<br />
verband op wijzen, dat bijna alle grote componisten zich<br />
met <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> hebben bezig gehouden en sommige<br />
zelfs zêêr intensief.<br />
Het zal alleen <strong>van</strong> onze dichters en componisten afhan<br />
gen of <strong>het</strong> <strong>volkslied</strong> zal blijven leven en zich verder ontwikkelen.<br />
Het is volstrekt niet nodig, dat zij bij hun
AANHANGSEL 173<br />
arbeid de algemene aest<strong>het</strong>ische eisen op zij zetten,<br />
doch wel, dat zij zich volkomen vertrouwd maken met<br />
de speciale eisen <strong>van</strong> ons <strong>volkslied</strong>.<br />
In zijn artikel „Dichter, componist en <strong>volkslied</strong>" somt<br />
Dr J. Pollmann enige <strong>van</strong> die eisen op. Wij kunnen<br />
niet beter doen, dan zijn woorden tot slot aan te halen:<br />
„Wij vragen den kunstenaars <strong>volkslied</strong>eren te maken,<br />
die nationaal zijn, die een eigen karakter dragen, zonder<br />
pietluttigheid, zonder lievigheden, zonder geschreeuw,<br />
maar vol kracht en met sentiment. Maar veronderstelt<br />
nu, dat iemand <strong>van</strong> U komt tot <strong>het</strong> maken <strong>van</strong> een goede<br />
tekst en een ander tot een goede melodie, dan zijn die<br />
twee tezamen nog geen <strong>volkslied</strong>. Het yolk moet zich<br />
dat lied eerst eigen maken. En al zingende maakt <strong>het</strong><br />
vaak kleine wijzigingen. Het is ons niet geoorloofd die<br />
wijzigingen of ficieel aan te brengen en zo'n lied wordt<br />
altijd weer herdrukt zoals <strong>het</strong> geschreven is en niet zoals<br />
<strong>het</strong> gezongen wordt. Wat zal daarvoor de oplossing zijn?<br />
Dat U uitdrukkelijk de vrijheid tot die wijzigingen geeft<br />
en dat U de moed heeft tot anonymiteit over te gaan en<br />
slechts in stilte voor <strong>het</strong> yolk te arbeiden.<br />
Wat gij daar tegenover <strong>van</strong> ons moogt verlangen is de<br />
bereidheid Uw werk aan vele duizenden te leven en<br />
<strong>het</strong> daar tot werkelijk leven te laten komen."<br />
1 ,,hens en Melodie", Sept. 1946.
VERKLARENDE LUST VAN WOORDEN EN<br />
IIITDRUKKINGEN IN ONS OLIDE VOLKSLIED<br />
Aanzien = zorgen voor<br />
aar = ander<br />
arbeid = moeite verdriet,<br />
barenspijnen<br />
arbeid (in—gaan) = baren<br />
avond = avond te voren<br />
avonture = geluk, voorspoed<br />
avijs = raad<br />
Balghe = pens<br />
banck = kroegbank, kroeg<br />
bat = beter<br />
baten (te — comen) = helpen<br />
bediet = betekenis<br />
bekken = bak, schedelkap<br />
bevaen = be<strong>van</strong>gen<br />
belghen = boos zijn (op)<br />
bilo = waarachtig<br />
bloode = laf<br />
boel = geliefde<br />
boelschap = liefde<br />
boeyken = knaap<br />
borsen = geldzak<br />
brag (h) eren = pronken, pralen<br />
brengen (om iets) = beroven<br />
<strong>van</strong><br />
breyt = groot, krachtig<br />
Caproen 7-= - hoed<br />
catijf = stakker<br />
certein = zeker gewis<br />
clapp (e) yen = kwaadspreken<br />
clapper = lasteraar<br />
clergesse = zon<br />
cokijn = schelm<br />
confoort = troost<br />
consent f= toestemming<br />
cruys = geldstuk, kruis<br />
cruut = gewas, Bras<br />
zie ook onder K<br />
Daes = dwaas<br />
derven = missen<br />
deeren = meisje<br />
dier = dierbaar, meisje<br />
dille = meisje<br />
dore = deur<br />
dracht = kind<br />
druc (k) = verdriet<br />
druckelijk = droevig<br />
du = gij, U<br />
dwinen = wegkwijnen<br />
dij = gij, U<br />
dijn = Uw<br />
Egelantier = wilde<br />
en = niet<br />
enghien = machine<br />
lichaam, mens)<br />
erve = land, grond<br />
Fooie = afscheidsmaal<br />
fraai = waar<br />
Geen = ginds<br />
genezen = baren<br />
gerei (d) en = behagen<br />
gestadich = trouw<br />
gewinnen = verkrijgen<br />
gheluw = blond<br />
ghespele = speelgenoot<br />
gheselle = kameraad<br />
ghilde = kroeggenoot<br />
goeyken = bezit, geld<br />
graen, greyn = puik, <strong>het</strong> edelste<br />
grauw ros = schimmel<br />
gulden = <strong>van</strong> goud<br />
Haen = hebben<br />
den dobbelen haen maken =<br />
goede sier maken<br />
haest = weldra<br />
hanck = rookzolder<br />
helsen = omhelzen<br />
hem = zich<br />
heyden = vlakte<br />
heysheid = hoffelijkheid<br />
hoosen = broek<br />
horen = haar (bez. vnw. )<br />
huebs, huybsch = lief, aardig<br />
Jent = lief, aanvallig<br />
jocken = schertsen<br />
jonste = gunst<br />
rocs<br />
(ook:<br />
Keren = vegen<br />
keirle = overkleed<br />
kersouwe = madelief, bloem<br />
(ook overdrachtelijk)<br />
Klaar = helder<br />
kleed = doek, lap
knecht = jongen<br />
knive, knijf = mes<br />
kooye = kerker<br />
kunnen = mogen, willen<br />
zie ook onder C<br />
Labueren = zorg, moeite<br />
(hebben)<br />
laden (op ter) = (aan <strong>het</strong>)<br />
venster<br />
laget = git (zwart)<br />
laten = verlaten<br />
leis = refreinlied<br />
left = leed, zorg<br />
leyder = boos<br />
lodderig = levenslustig<br />
loos = slim, sluw<br />
loovers = bladeren<br />
lyselyck = zachtjes<br />
Maken = doen<br />
Maraan = Spanjaard<br />
mare = boodschap<br />
mei = meiboom<br />
misval = ellende<br />
moezel = doedelzak<br />
mogen = kunnen<br />
mijden (zich) = bang zijn<br />
Na = naar<br />
noene = middag<br />
noo = noodgedwongen<br />
nood = gebrek<br />
nose = verdriet<br />
nyder = lasteraar, verrader<br />
Onder wijlen = soms<br />
onderzaten = ondergeschikten<br />
onnozel = onschuldig<br />
ontfaan = ont<strong>van</strong>gen<br />
ontfanck = feestelijke ont<strong>van</strong>gst,<br />
feest<br />
ontmoet = ellende<br />
ontpaeyt = bedroefd<br />
ontsie = ontzag, vrees<br />
onwaert = geminacht<br />
oorboren = gebruiken, <strong>van</strong> pas<br />
komen<br />
oorlof = vaarwel<br />
Paelgieren = plunderen<br />
pays = vrede<br />
pletteren = spatten<br />
WOORDENLIJST 175<br />
poort = poort, ook: dorp<br />
poyen = overmatig drinken<br />
prieel = tuin<br />
prysoen = ge<strong>van</strong>genis<br />
Quene = wijf<br />
Rinck, rincxken = deurklopper<br />
roemen = bluffen<br />
rosen lesen = mingenot smak<br />
en (overdr.)<br />
rosier = rozenhof<br />
ruyten = plunderen<br />
ryck = almachtig<br />
Saen = weldra<br />
sane = room<br />
savel = zand<br />
scat = schaakspel, schat<br />
schapraai = etenskast (-plank)<br />
schelu = scheel<br />
schimpen = plagen<br />
schoone = ofschoon<br />
schorten = ophouden met<br />
screven maken = (strepen)<br />
schulden maken<br />
(boven ) screven — bovenmate<br />
secreet = heimelijk<br />
slachten = lijken op<br />
sleter = schooier<br />
slichten -= slopen<br />
sluymer = boemelaar<br />
smalen = minder worden<br />
sneven = sterven<br />
solaes = troost<br />
spaceren = wandelen<br />
spade = laat<br />
spanseren = spaceren<br />
spise = eten<br />
stadig = steeds<br />
stede = stad<br />
stiel = beroep, vak<br />
stond(e) = uur, tijd<br />
stranck, strange = sterk<br />
stijf = hard, hevig.<br />
Tabbert = mantel<br />
Tandernaken = to Andernaken<br />
(Andernach)<br />
t' eenenmaal = geheel<br />
termein = tijd ( -sverloop)<br />
terwant = landloper<br />
tinnen = dak
1/6<br />
BLOEITIJDPERK NEDERLANDSE VOLKSLIED<br />
toren = spijt, verdriet<br />
trein = stoet<br />
tresoor = schat<br />
(in) trouwen = eerlijk, oprecht<br />
tsoheime, tso'heime = thuis<br />
Varen = bang zijn (- worden,<br />
- maken)<br />
varen = vrees<br />
veleyn = gemeen<br />
verderven = omkomen<br />
verdrach = uitstel<br />
verholen = in <strong>het</strong> verborgen<br />
vermu(y)ten (sich) = veranderen,<br />
verjongen<br />
versaet = verzadigd<br />
versamen = bijeen komen<br />
versmoort = smoordronken<br />
versmoren = verdrinken<br />
verwezen = veroordeeld<br />
vingerlinc = ring<br />
vingerlinc root = ring <strong>van</strong><br />
(rood) goud<br />
virtuyt = kracht (ook: schoonheid,<br />
deugd)<br />
voegen = willen<br />
vooys = wijsje<br />
vriesen = <strong>het</strong> koud hebben<br />
vroet = verstandig<br />
vromelick = dapper<br />
vroom = dapper<br />
vroude = vreugde<br />
vrij = zeker<br />
Waghe = stroom<br />
wale = goed, schoon<br />
wel ghemeyt = welgemoed,<br />
vrolijk<br />
woedig = razend<br />
wonne = wellust<br />
wuvetje = vrouwtje<br />
wij1(e) = sluier, tijdje<br />
wijn = wijnhuis, herberg<br />
Zijn = blijven<br />
DE LIITSPRAAK VAN HET MIDDELNEDERLANDS<br />
als onze aa; i, ye, y en ij = ie.ae (soms ook ai, ay of aij) klinkt<br />
ie = eveneens ie (min of meer als tweeklank ie); ei, ey, eij = ei of ee.<br />
oi, oy, oij = oo.<br />
oe = soms onze oe, soms oo (dit blijkt dikwijls uit <strong>het</strong> rijm).<br />
u, ui en uy = uu.<br />
De uitspraak der medeklinkers is ongeveer gelijk aan de onze.<br />
Qu staat voor de verbinding kw, quene = kwene. sc. (bijv. scat)<br />
= sk of sch. De uitgang -gie wordt als in <strong>het</strong> Frans uitgesproken.<br />
De samenvoeging <strong>van</strong> pers. voorn.w. en werkwoord is heel gewoon<br />
bijv.: pluctic = plukte ik; dit geldt ook voor <strong>het</strong>: thooft = <strong>het</strong><br />
hoofd, opt = op <strong>het</strong>.<br />
De ontkenning gaat gepaard met ne of en (ne niet, ne nooit enz.),<br />
dat eveneens kan versmelten met lidwoorden ten is = <strong>het</strong> en is.<br />
Dit ne of en kan echter cok hem betekenen: als sine vroeg = toen<br />
zij hem vroeg.<br />
Hetzelfde woord vindt men dikwijls op verschillende manieren<br />
geschreven: graen - greyn; haar - hoer; rinc - rinck, enz.<br />
De spelling <strong>van</strong> een bepaald woord is in <strong>het</strong> Middelnederlands<br />
dus zeer uiteenlopend en dikwijls verwarrend (vergelijk hiermede<br />
ook de zeer verschillende schrijfwijze <strong>van</strong> familienamen) doch men<br />
bedenke, dat <strong>het</strong> gesproken woord lang zo vreemd niet is als <strong>het</strong><br />
geschrevene.