22.08.2013 Views

Transformatie Natuurlijke Taal Object Georiënteerd Analyse ...

Transformatie Natuurlijke Taal Object Georiënteerd Analyse ...

Transformatie Natuurlijke Taal Object Georiënteerd Analyse ...

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

<strong>Transformatie</strong><br />

van<br />

<strong>Natuurlijke</strong> <strong>Taal</strong><br />

naar een<br />

<strong>Object</strong> <strong>Georiënteerd</strong> <strong>Analyse</strong> & Ontwerp<br />

<strong>Transformatie</strong>regels voor het omzetten van een Tekstuele Beschrijving<br />

naar modellen uit de KISS-methode voor object oriëntatie<br />

Werkwoord Werkwoord<br />

Master Thesis No. 337, 3 February 1995<br />

Katholieke Universiteit Nijmegen<br />

J.L.W.M. Derksen<br />

Actietype Actietype KISS b.v.<br />

Gezegde Gezegde<br />

Veghel


<strong>Transformatie</strong><br />

van<br />

<strong>Natuurlijke</strong> <strong>Taal</strong><br />

naar een<br />

<strong>Object</strong> <strong>Georiënteerd</strong> <strong>Analyse</strong> & Ontwerp<br />

<strong>Transformatie</strong>regels voor het omzetten van een Tekstuele Beschrijving<br />

naar modellen uit de KISS-methode voor object oriëntatie<br />

Afstudeerscriptie 337,<br />

ter verkrijging van de graad doctorandus<br />

aan de Katholieke Universiteit Nijmegen,<br />

Faculteit der Wiskunde en Informatica,<br />

Afdeling Informatiesystemen.<br />

door:<br />

J.L.W.M. Derksen<br />

geboren op 25-03-1971<br />

begeleiders:<br />

Dr. Ir. Th. P. van der Weide<br />

Ir. G.J.H.M. Kristen MBA<br />

3 februari 1995


Voorwoord<br />

Voor U ligt het resultaat van mijn afstudeerwerk dat ik de laatste tien maanden heb uitgevoerd. April 1994 ben<br />

ik begonnen met het afstuderen aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen bij de vakgroep Informatiesystemen.<br />

Op dat moment wist ik nog niet precies welke opdracht ik aan wilde pakken maar ik wist wel dat ik mij<br />

wilde verdiepen in het <strong>Object</strong> <strong>Georiënteerd</strong> paradigma. In de laatste fase van mijn studie had ik middels enkele<br />

vakken te maken gekregen met dit relatief nieuwe fenomeen binnen de informatica. Door het maken van een<br />

ontwerp voor een object georiënteerd systeem, het begeleiden van een groep studenten die een object georiënteerd<br />

ontwerp implementeerden en het begeleiden van een groep studenten die een object georiënteerd ontwerp<br />

maakten, kwam ik er achter dat er nog veel problemen bestonden wat betreft de ontwikkeling van object georienteerde<br />

systemen. Aan de Technische Universiteit van Twente heb ik vervolgens twee vakken gevolgd bij Dhr.<br />

M. Aksit die dieper ingingen op de ontwerp problematiek en algemene problemen met betrekking tot object<br />

oriëntatie.<br />

Eén van de problemen die naar voren kwamen, was het gebrek aan formele methoden voor het ontwerpen van<br />

een goede klassenhiërarchie. De klassenhiërarchie vormt als het ware de fundering van het te bouwen systeem.<br />

Is de klassenhiërarchie niet goed ontwikkeld dan loop je in een latere fase van het ontwikkelingstraject tegen<br />

(grote) problemen aan. De meeste object georiënteerde analyse methoden gaan niet verder dan een initiële<br />

analyse van de probleemomgeving om objecten en acties te vinden, waarna de rest van de analysefase aan de<br />

inventiviteit van de analist wordt overgelaten. Ik nam mij daarom voor om onderzoek te doen naar dit onderwerp.<br />

Op zoek naar literatuur over dit onderwerp stuitte ik op KISS b.v. te Veghel. Dit bedrijf houdt zich al langere<br />

tijd bezig met onder andere de analysefase van het ontwikkelingstraject van software systemen en een onderzoek<br />

van ButlerBloor [But 94] wees uit dat ze daar een leidende positie op de markt mee innamen. Uit een<br />

gesprek met Dhr. Kristen, directeur van KISS b.v., rolde een opdracht waarbij ik onderzoek zou doen naar de<br />

analysemethode die binnen KISS b.v. wordt gebruikt. Voor een nauwkeurige opdracht omschrijving verwijs ik<br />

naar de inleiding van deze scriptie.<br />

De opdracht had twee raakvlakken; de KISS-methode voor object oriëntatie en de Nederlandse taal. De KISSmethode<br />

voor object oriëntatie is een analysemethode die door Dhr. Kristen is ontwikkeld. Een van de belangrijkste<br />

uitgangspunten van deze methode is natuurlijke taal en in het bijzonder de Nederlandse taal. De Nederlandse<br />

taal vormt het uitgangspunt voor de analyse. Door het grammaticaal ontleden van een probleemomschrijving<br />

wordt een initieel model opgezet. Mijn opdracht zou zijn om het gebruik van de Nederlandse taal in<br />

de analyse verder uit te breiden en formeel te onderbouwen.<br />

In de maanden die daarop volgden ben ik dus bezig geweest met analyseren van de KISS-methode en de Nederlandse<br />

taal. Met name dat laatste was een pittige klus omdat de Nederlandse taal niet altijd even eenvoudig in<br />

elkaar zit. Uiteindelijk is er een kader ontstaan waarin het gebruik van de Nederlandse taal binnen de KISSmethode<br />

zeer ver wordt doorgevoerd. Het is de bedoeling dat in de toekomst dit kader ook in de praktijk wordt<br />

toegepast maar zover is het nog niet. Wel is het mogelijk om een vereenvoudigde werkwijze toe te passen die<br />

stap voor stap kan worden uitgebreid naar een volledige integratie van het gebruik van de Nederlandse taal<br />

binnen de KISS-methode.<br />

Op deze plaats wil ik een aantal mensen bedanken die mij tijdens het afstuderen op welke wijze dan ook van<br />

dienst zijn geweest.<br />

Dr. Ir. Th. P. van der Weide,<br />

mijn afstudeerbegeleider aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen voor het geven van goede raad op met<br />

name de inhoud van mijn scriptie.<br />

Ir. G. J. H. M. Kristen MBA,<br />

directeur van KISS b.v. te Veghel voor het mogelijk maken van het uitvoeren van deze opdracht binnen zijn<br />

bedrijf, voor het beschikbaar stellen van de nodige middelen zoals computers, printers, werkplek, etc. en uiteraard<br />

voor de op- en aanmerkingen op het werk dat ik verricht heb en dat verwoord is in mijn scriptie.<br />

© KISS b.v. 3


Alle andere medewerkers van KISS b.v. te weten: Carel, Ton, Jean Pierre, Robert, Eric, Erik, Carla, Leon,<br />

Esther en Guy alsmede de andere studenten die stage lopen/liepen bij KISS b.v. gedurende periode dat ik aanwezig<br />

was.<br />

De mensen die (delen van) mijn scriptie hebben doorgelezen en van nuttig commentaar hebben voorzien. Dit<br />

zijn:<br />

Dhr I.W.M. Derksen, Dhr E.R.A.I. Derksen en Dhr P.J. Koning<br />

Bij deze scriptie hoort een bijlagenbundel die de resultaten van de analyse en de modellering en de transformatieregels<br />

bevat. Deze bijlagenbundel is vanwege de bedrijfsgevoelige informatie niet openbaar. De opzet van de<br />

scriptie is echter zo dat zonder deze bijlagenbundel het verhaal toch duidelijk is. Het is echter altijd mogelijk<br />

om contact op te nemen met KISS b.v. als U na het lezen van deze scriptie nog meer informatie wilt hebben<br />

omtrent dit onderwerp of andere activiteiten van KISS b.v. U kunt zich daarvoor wenden tot de Dhr. G. Kristen.<br />

Veghel, Januari 1995<br />

Jeroen Derksen KISS b.v.<br />

Heyendaalseweg 278 Hoofdstraat 8a<br />

6525 SL Nijmegen 5461 JE Veghel<br />

tel: 080-540764 tel: 04130-50330<br />

fax: 04130-51952<br />

© KISS b.v. 4


Inhoudsopgave<br />

VOORWOORD.............................................................................................................................................. 3<br />

INHOUDSOPGAVE....................................................................................................................................... 5<br />

SAMENVATTING ......................................................................................................................................... 7<br />

1. INLEIDING................................................................................................................................................ 8<br />

2. DE KISS-METHODE ...............................................................................................................................10<br />

2.1 INLEIDING ..................................................................................................................................................10<br />

2.2 WAY OF THINKING .....................................................................................................................................10<br />

2.2.1 Inleiding .............................................................................................................................................10<br />

2.2.2 Informatiekwadrant.............................................................................................................................11<br />

2.2.3 Het KISS-paradigma...........................................................................................................................13<br />

2.2.4 Communicatie-paradigma...................................................................................................................14<br />

2.2.5 Samenvatting ......................................................................................................................................14<br />

2.3 THE WAY OF WORKING ..............................................................................................................................14<br />

2.3.1 Beschrijving van de Activiteiten..........................................................................................................15<br />

2.4 THE WAY OF MODELLING...........................................................................................................................18<br />

2.4.1 Inleiding .............................................................................................................................................18<br />

2.4.2 Concepten...........................................................................................................................................18<br />

2.4.3 KISS-model.........................................................................................................................................19<br />

2.4.4 Syntax van een KISS-model.................................................................................................................20<br />

2.4.5 Het <strong>Object</strong> Interactiemodel (OI-model)...............................................................................................21<br />

2.4.5.1 Sterk <strong>Object</strong>type, Zwak <strong>Object</strong>type en Gerundium ........................................................................................21<br />

2.4.5.2 Classificatie: <strong>Object</strong>klasse, Specialisatie en Categorie...................................................................................22<br />

2.4.5.3 Formalisatie van het <strong>Object</strong> Interactiemodel (OI-model)................................................................................23<br />

2.4.6 Het Attribuutmodel .............................................................................................................................25<br />

2.4.7 Het Actiemodel ...................................................................................................................................25<br />

2.4.8 Het Functiemodel ...............................................................................................................................27<br />

2.4.9 Het Subject-communicatiemodel.........................................................................................................27<br />

2.5 THE WAY OF CONTROL: PROJECT MANAGEMENT ........................................................................................28<br />

2.6 THE WAY OF SUPPORT................................................................................................................................28<br />

2.7 SAMENVATTING..........................................................................................................................................29<br />

3. DE NEDERLANDSE TAAL .....................................................................................................................30<br />

3.1 INLEIDING ..................................................................................................................................................30<br />

3.2 WOORDLEER ..............................................................................................................................................30<br />

3.2.1 Zelfstandig Naamwoord ......................................................................................................................31<br />

3.2.2 Bijvoeglijk Naamwoord.......................................................................................................................31<br />

3.2.3 Telwoord.............................................................................................................................................31<br />

3.2.4 Werkwoord .........................................................................................................................................31<br />

3.2.5 Voornaamwoord .................................................................................................................................32<br />

3.2.6 Bijwoord.............................................................................................................................................32<br />

3.2.7 Voorzetsel...........................................................................................................................................32<br />

3.2.8 Voegwoord..........................................................................................................................................32<br />

3.2.9 Lidwoord ............................................................................................................................................33<br />

3.3 ZINSLEER ...................................................................................................................................................33<br />

3.4 ZINSONTLEDING .........................................................................................................................................33<br />

3.4.1 Gezegde..............................................................................................................................................33<br />

3.4.2 Onderwerp..........................................................................................................................................34<br />

3.4.3 Voorwerpen ........................................................................................................................................34<br />

3.4.3.1 Lijdend Voorwerp.........................................................................................................................................34<br />

3.4.3.2 Meewerkend Voorwerp.................................................................................................................................35<br />

© KISS b.v. 5


3.4.3.3 Voorzetselvoorwerp ......................................................................................................................................35<br />

3.4.3.4 Ondervindend Voorwerp...............................................................................................................................35<br />

3.4.3.5 Oorzakelijk Voorwerp...................................................................................................................................35<br />

3.4.4 Bepalingen .........................................................................................................................................35<br />

3.5 TAAL VERSUS REALITEIT.............................................................................................................................36<br />

3.5.1 Betekenis en Functie...........................................................................................................................36<br />

3.5.2 Reële Wereld ......................................................................................................................................36<br />

3.5.2.1 Zelfstandig Naamwoord................................................................................................................................36<br />

3.5.2.2 Werkwoord...................................................................................................................................................37<br />

3.5.2.3 Telwoord ......................................................................................................................................................37<br />

3.5.2.4 Bijvoeglijk Naamwoord ................................................................................................................................37<br />

3.5.2.5 Bijwoord ......................................................................................................................................................37<br />

3.5.2.6 Voorzetsel ....................................................................................................................................................37<br />

3.5.2.7 Lidwoord......................................................................................................................................................37<br />

3.5.2.8 Voegwoord ...................................................................................................................................................37<br />

3.5.2.9 Voornaamwoord ...........................................................................................................................................37<br />

4. MODELLERING VAN DE NEDERLANDSE TAAL..............................................................................38<br />

4.1 INLEIDING ..................................................................................................................................................38<br />

4.2 DE TEKSTUELE BESCHRIJVING.....................................................................................................................38<br />

4.3 DE ANALYSE..............................................................................................................................................38<br />

4.4 INITIEEL OBJECT INTERACTIEMODEL ...........................................................................................................40<br />

4.5 KISS-MODEL..............................................................................................................................................40<br />

4.6 VALIDATIE .................................................................................................................................................41<br />

4.7 SAMENVATTING..........................................................................................................................................42<br />

5. TRANSFORMATIE VAN TAAL NAAR KISS........................................................................................43<br />

5.1 ONDERWERP...............................................................................................................................................43<br />

5.1.1 Infinitiefconstructie (als onderwerp) ...................................................................................................46<br />

5.2 GEZEGDE ...................................................................................................................................................46<br />

5.2.1 Werkwoordelijk gezegde .....................................................................................................................46<br />

5.2.2 Naamwoordelijk gezegde ....................................................................................................................49<br />

5.3 LIJDEND VOORWERP EN VOORZETSELVOORWERP.........................................................................................52<br />

5.4 MEEWERKEND VOORWERP..........................................................................................................................54<br />

5.5 ONDERVINDEND VOORWERP .......................................................................................................................56<br />

5.6 OORZAKELIJK VOORWERP...........................................................................................................................56<br />

5.7 DOORBEPALING (HANDELEND VOORWERP)...................................................................................................56<br />

5.8 DE BIJWOORDELIJKE BEPALINGEN...............................................................................................................56<br />

5.9 BEPALING VAN GESTELDHEID......................................................................................................................62<br />

5.10 SAMENVATTING........................................................................................................................................63<br />

6. MISS: META INFORMATIE SUPPORT SYSTEEM.............................................................................65<br />

6.1 META-STRUCTUREN IN MISS; EEN UITLEG...................................................................................................65<br />

6.2 META-STRUCTUUR NEDERLANDSE TAAL .....................................................................................................65<br />

6.3 META-STRUCTUUR KISS-METHODE.............................................................................................................67<br />

6.4 TRANSFORMATIE VAN DE NEDERLANDSE TAAL NAAR DE KISS-METHODE......................................................67<br />

7. CONCLUSIES...........................................................................................................................................71<br />

7.1 MODELLERING VAN DE NEDERLANDSE TAAL ...............................................................................................71<br />

7.2 TAALGEBRUIK IN DE TEKSTUELE BESCHRIJVING...........................................................................................71<br />

7.3 ONTLEDEN VAN ZINNEN..............................................................................................................................72<br />

7.4 TRANSFORMATIEREGELS.............................................................................................................................72<br />

7.5 GRAMMATICALE PARSER.............................................................................................................................73<br />

7.6 REVERSE ENGINEERING ..............................................................................................................................73<br />

LITERATUURLIJST....................................................................................................................................74<br />

INDEX ...........................................................................................................................................................75<br />

© KISS b.v. 6


Samenvatting<br />

De basis voor een goed object georiënteerd Informatie Systeem wordt gevormd door de objecten en bijbehorende<br />

acties en attributen. Het vinden van deze objecten is dus van groot belang voor het opzetten van een Informatie<br />

Systeem. De meeste object georiënteerde analyse en ontwerp methoden ondersteunen de gebruiker echter<br />

niet in voldoende mate bij het vinden van de objecten.<br />

De KISS-methode voor object oriëntatie claimt dat het de gebruiker wel in hoge mate ondersteunt bij het vinden<br />

van objecten en bijbehorende attributen en bij het leggen van de juiste relaties tussen deze objecten. Door al<br />

vanaf het begin van de analyse uit te gaan van natuurlijke taal en het gebruik hiervan gedurende het hele traject<br />

van analyse en ontwerp door te voeren, tracht de KISS-methode een Informatie Architectuur op te zetten die<br />

gebaseerd is op de interactie tussen objecten. Er is voor een benadering vanuit de natuurlijke taal gekozen omdat<br />

de klant hiermee bekend is. Door de natuurlijke taal ook in de modellering te gebruiken blijft het proces<br />

begrijpbaar voor de klant en daarmee ook valideerbaar.<br />

In deze scriptie is een transformatie opgesteld van de Nederlandse taal naar de KISS-methode. Het idee hier<br />

achter is dat een probleemomschrijving afgebeeld kan worden op een meta-structuur van de Nederlandse taal,<br />

waarna deze afbeelding getransformeerd kan worden naar een meta-structuur van de KISS-methode. Op deze<br />

wijze wordt de gebruiker op een formele wijze ondersteund tijdens het modelleren. Het idee voor deze transformatie<br />

komt voort uit het feit dat bij KISS b.v. bijvoorbeeld C++ code gegenereerd wordt op basis van een<br />

transformatie van de meta-structuur van de KISS-methode naar een meta-structuur van C++. Het idee was er<br />

om dit ook te doen voor de stap van probleembeschrijving naar KISS-modellen.<br />

In hoofdstuk twee is eerst een beschrijving gegeven van de KISS-methode. In het daarop volgende hoofdstuk is<br />

een beschrijving gegeven van de Nederlandse taal. Hierbij is ingegaan op de woordleer die ingaat op de betekenis<br />

en functie van losse woorden. Daarnaast zijn zinsdelen en zinnen behandeld. Bij al deze concepten is<br />

vooral gekeken naar de semantiek ervan omdat deze belangrijk is tijdens het analyse proces zoals dat wordt<br />

uitgevoerd in de KISS-methode. In hoofdstuk vier is vervolgens een korte beschrijving gegeven van het modelleren<br />

van de Nederlandse taal. Het in model brengen van de Nederlandse taal is gedaan om inzicht te krijgen in<br />

de structuur van deze taal. In hoofdstuk vijf zijn de transformatieregels opgesteld die de transformatie voorstellen<br />

van concepten uit de Nederlandse taal naar concepten uit de KISS-methode. In hoofdstuk zes is MISS beschreven.<br />

MISS (Meta Information Support Systeem) is een systeem dat gebruikt wordt voor het vastleggen van<br />

meta-structuren en transformaties daartussen. Tevens is de meta-structuur van de Nederlandse taal besproken.<br />

Het laatste hoofdstuk bevat conclusies en aanbevelingen voor verder onderzoek in de toekomst.<br />

© KISS b.v. 7


1. Inleiding<br />

Zoals in het voorwoord al naar voren is gekomen is een van de problemen van de meeste object georiënteerde<br />

ontwikkelmethoden het gebrek aan een formele basis voor het opstellen van een klassenhiërarchie. Toch is<br />

algemeen bekend dat de klassenhiërarchie de basis vormt voor het te ontwikkelen softwaresysteem. De klassenhiërarchie<br />

vormt als het ware de fundering voor het systeem. Rumbaugh et al [Rum 91] gaan in hun methode<br />

(OMT) niet verder dan het onderstrepen van werkwoorden en zelfstandig naamwoorden die daarmee kandidaten<br />

worden voor respectievelijk acties (ook wel methods genoemd) en objecten. Ook Jacobson doet iets soortgelijks<br />

in zijn methode [Jac 92]. Deze manier van werken levert dan wel een lijst met kandidaat objecten en<br />

acties op, maar de relaties tussen objecten en acties wordt op deze manier niet duidelijk. Het leggen van deze<br />

relaties wordt voor een groot deel aan de analist overgelaten en er wordt nog nauwelijks gebruik gemaakt van<br />

de informatie die (impliciet of expliciet) in de probleemomschrijving staat.<br />

De KISS-methode voor object oriëntatie is zo’n methode waarbij het zoeken naar objecten en acties volgens een<br />

gestructureerde aanpak plaatsvindt. Overigens spreekt men in de KISS-methode van objecttypen en actietypen<br />

dus in het vervolg zal dat ook in deze scriptie gedaan worden. Uitgangspunt bij het vinden van objecttypen en<br />

actietypen is een Tekstuele Beschrijving van het probleemdomein. Door elke zin te ontleden naar Onderwerp,<br />

Gezegde, en Lijdend of Meewerkend voorwerp tracht men kandidaat objecttypen en actietypen te vinden. Het<br />

verschil met de eerder genoemde methoden is dat onder de genoemde zinsdelen een bepaalde semantiek schuil<br />

gaat die terug te vinden is de concepten van de KISS-methode zoals objecttype en actietype. De opdracht die tot<br />

stand kwam naar aanleiding van een gesprek met Dhr. Kristen luidde als volgt.<br />

Het opstellen van een kader waarmee aan de hand van de Nederlandse taal, de verschillende<br />

modellen van de KISS-methode opgesteld kunnen worden.<br />

Dit is een vrij grove omschrijving. Hieronder volgt een wat preciezere omschrijving .<br />

Het eerste deel van de opdracht bestaat uit het opstellen van een meta-structuur van de Nederlandse taal. Daarvoor<br />

moet eerst een soort probleemomschrijving worden opgesteld die de grammatica van de Nederlandse taal<br />

beschrijft. Dit is namelijk het probleemdomein. Naast de grammatica moet ook naar de semantiek van de verschillende<br />

delen worden gekeken omdat juist de semantiek terugkomt in de modellering. De beschrijving zal<br />

gemaakt moeten worden aan de hand van literatuurstudies omdat mijn eigen kennis omtrent dit gebied te beperkt<br />

is om een duidelijk beeld te krijgen van wat er allemaal speelt.<br />

Nadat de beschrijving is opgesteld zal de KISS-methode losgelaten worden op deze omschrijving waardoor er<br />

een informatie-architectuur zal ontstaan waarin concepten uit de grammatica als objecttypen naar voren komen.<br />

De objecttypen die uit de analyse naar voren komen, vormen de meta-structuur van de Nederlandse taal. Deze<br />

meta-structuur zal waarschijnlijk concepten bevatten zoals zin, persoonsvorm, gezegde, onderwerp, lijdend<br />

voorwerp etc. De bekende concepten uit het ontleedproces dus. Deze objecttypen spelen een bepaalde rol in een<br />

zin.<br />

Het tweede deel van de opdracht bestaat uit het opstellen van transformatieregels tussen de meta-structuur van<br />

de Nederlandse taal en de meta-structuur van de KISS-methode. De meta-structuur van de KISS-methode bevat<br />

concepten uit de KISS-methode zoals objecttypen, objectklassen, actietypen, categorieën etc. (zie ook hoofdstuk<br />

2). De bedoeling van de transformatie regels is om een vertaling te maken van de ene meta-structuur naar de<br />

andere. Zo zou een van de transformatieregels kunnen zijn dat een gezegde (concept uit de Nederlandse taal)<br />

overeen komt met een actietype binnen de KISS-methode. Het gaat erom om een zo volledig mogelijke transformatie<br />

op te stellen.<br />

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de KISS-methode. De concepten die gebruikt worden, worden<br />

uitgelegd en de modellen die gemaakt worden, worden beschreven. In hoofdstuk 3 staat een beschrijving<br />

van de Nederlandse taal. Deze beschrijving bestaat uit drie delen; de woordleer, de zinsdelen en de semantiek<br />

van deze concepten. In hoofdstuk 4 staat een korte samenvatting van het analyseproces van de Nederlandse<br />

taal. Er wordt een klein stukje van het probleemdomein geanalyseerd en gemodelleerd waardoor de lezer een<br />

indruk kan krijgen hoe de KISS-methode werkt. De volledige uitwerking van het modelleringsproces staat<br />

uitgewerkt in de bijlagenbundel. In hoofdstuk 5 worden dan de transformatieregels opgesteld. Hierbij wordt<br />

© KISS b.v. 8


gekeken wat de semantiek is van de zinsdelen en welke concepten uit de KISS-methode daarmee overeenkomen.<br />

In hoofdstuk 6 staat een beschrijving van MISS. Dit is een programma dat de transformatie van de ene<br />

meta-structuur naar de andere meta-structuur ondersteunt. In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe de transformatieregels<br />

zijn ingevoerd in dit programma. Het laatste hoofdstuk bevat dan enige conclusies en beschouwingen<br />

voor de toekomst.<br />

© KISS b.v. 9


2. De KISS-methode<br />

2.1 Inleiding<br />

In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de KISS-methode. De verschillende produkten en modellen<br />

die gemaakt worden, zullen besproken worden en er wordt ingaan op achterliggende gedachten. Verder zal<br />

worden aangegeven hoe in de KISS-methode te werk wordt gegaan om het geheel tot stand te laten komen. Bij<br />

het beschrijven van de KISS-methode is uitgegaan van een beschrijvingsmethode voor informatie systeem<br />

ontwikkelingsmethoden [Wij 89]. Volgens deze beschrijvingsmethode wordt een methode aan de hand van 5<br />

aspecten beschreven.<br />

1. Way of Thinking: Hierbij wordt ingegaan op de achterliggende filosofie van de methode en worden aannames<br />

en zienswijzen van de methode beschouwd.<br />

2. Way of Control: Hierbij wordt ingegaan op het management gedeelte van een methode en wordt aangegeven<br />

hoe een project beheerst kan worden.<br />

3. Way of Modelling: Hierbij worden de modellen en modelcomponenten beschreven die gebruikt worden in de<br />

te beschrijven methode.<br />

4. Way of Working: Hierbij wordt beschreven hoe te werk wordt gegaan om tot de gewenste modellen te komen.<br />

De werkwijze dus.<br />

5. Way of Support: Hierbij wordt eventuele ondersteuning door tools en andere hulpmiddelen beschreven.<br />

De relatie tussen de 5 aspecten is in Figuur 2-1 weergegeven.<br />

managerial<br />

operational<br />

way of<br />

modelling<br />

product<br />

Way<br />

of<br />

Thinking<br />

Way of Control<br />

way of<br />

support<br />

way of<br />

working<br />

process<br />

Figuur 2-1 Een raamwerk voor het beschrijven van methoden<br />

2.2 Way of Thinking<br />

2.2.1 Inleiding<br />

In het verleden zijn verschillende methoden ontwikkeld ter ondersteuning van de systeemontwikkeling. Er zijn<br />

drie stromingen te onderscheiden:<br />

1. Gestructureerde benadering: Hierbij ziet men een systeem als iets dat een invoer krijgt, een functie uitvoert<br />

en een uitvoer geeft. Elke functie kan worden onderverdeeld in een aantal subfuncties, die op hun beurt<br />

© KISS b.v. 10


weer kunnen worden onderverdeeld in sub-subfuncties etc. Men spreekt ook wel van functionele decompositie.<br />

2. Gegevens gerichte benadering: Hierbij gaat men uit van de gedachte dat gegevens de centrale rol spelen<br />

binnen een systeem. De nadruk ligt op het modelleren van deze gegevens (ER-modellering).<br />

3. Event-driven benadering: Bij deze aanpak gaat men uit van het beschrijven van events en de response daarop.<br />

Deze benadering vindt vooral zijn toepassing in real-time omgevingen.<br />

In de jaren tachtig is hier een vierde benaderingswijze bij gekomen:<br />

4. <strong>Object</strong> <strong>Georiënteerd</strong>e benadering: Hierbij gaat men uit van de gedachte dat het systeem dat beschreven moet<br />

worden, bestaat uit objecten. In de objecten worden dan zowel de gegevens van de objecten als de acties die<br />

daarop kunnen worden uitgevoerd, ingekapseld.<br />

Probleem bij de meeste methoden is dat het ontbreekt aan een juiste invulling van de onafhankelijkheid van de<br />

methode ten opzichte van de doelomgeving. Methoden die de gestructureerde aanpak toepassen zijn sterk afhankelijk<br />

van procedurele implementatie talen. Methoden die de gegevens gerichte aanpak toepassen zijn afhankelijk<br />

van een database omgeving.<br />

De KISS-methode (voor object oriëntatie) tracht hierin een verbetering te brengen door, onafhankelijk van de<br />

doelomgeving, de realiteit met een informatiestructuur te modelleren. De, weliswaar object georiënteerde, informatiestructuur<br />

wordt vervolgens in een willekeurige (conventioneel, relationeel, OO) doelomgeving geïmplementeerd.<br />

2.2.2 Informatiekwadrant<br />

Binnen een organisatie worden drie ‘polen’ van verandering onderscheiden: het Organisatiesysteem, het<br />

Technischsysteem en het Informatiesysteem. Verandering bij een van de polen leidt tot verandering bij de andere<br />

polen. De gemeenschappelijke deler bij de interactie tussen de organisatie en het informatiesysteem is een<br />

actie. Het uitvoeren van een actie vraagt om informatie en het uitvoeren van een actie brengt informatie voort.<br />

De interactie tussen het informatiesysteem en de techniek bestaat uit het met technische middelen opslaan,<br />

bewerken en weer presenteren van eigenschappen. De interactie tussen de organisatie en gebruikte technische<br />

middelen bestaat uit het maken van afspraken hoe de techniek gebruikt wordt binnen de organisatie. Het resultaat<br />

is zichtbaar in een tijdsverloop voor de veranderingen, waardoor er sprake is van een verleden, heden, en<br />

toekomst. De gemeenschappelijke noemer tussen de drie dimensies tijd, actie en eigenschap wordt <strong>Object</strong> genoemd.<br />

Voor een object kunnen eigenschappen worden vastgelegd, er kunnen acties op worden uitgevoerd en<br />

ze kunnen in de loop van de tijd veranderen.<br />

Eigenschap<br />

Informatie-<br />

Systeem<br />

Actie<br />

OBJECT<br />

Technisch-<br />

Systeem<br />

Organisatie-<br />

Systeem<br />

Tijd<br />

Figuur 2-2 Integratie van het Technisch, Organisatorisch en Informatiesysteem door middel van objecten<br />

© KISS b.v. 11


Met het object worden de veranderingen in het informatie-, organisatie of het technischsysteem beheersbaar gemaakt.<br />

De samenhang tussen het Organisatie Systeem en het Informatie Systeem wordt afgebeeld in een Informatiekwadrant.<br />

De onderlinge beïnvloeding van de twee systemen wordt zo op eenvoudige wijze zichtbaar gemaakt.<br />

De vier aspectgebieden van het Informatiekwadrant zijn:<br />

1. regelende processen<br />

2. medewerkers<br />

3. acties<br />

4. objecten<br />

De vier kwadranten worden verkregen door de aspectgebieden aan elkaar te relateren:<br />

I. besturingsmodel (relatie tussen regelende processen en medewerkers)<br />

II. invoerfuncties (relatie tussen medewerkers en acties)<br />

III. informatie-architectuur (relaties tussen acties en objecten)<br />

IV. uitvoerfuncties (relatie tussen objecten en regelende processen)<br />

Afgebeeld in een plaatje levert dat de volgende figuur op:<br />

IV<br />

Uitvoer Functies REGELENDE<br />

PROCESSEN<br />

OBJECTEN<br />

Informatie Architectuur<br />

III<br />

INFORMATIE<br />

GEGEVENS<br />

MUTERENDE<br />

ACTIES<br />

Figuur 2-3 Het Informatiekwadrant [Kri 93]<br />

Besturingsmodel<br />

Verantwoordelijkheden<br />

Autorisatie<br />

MEDEWERKERS<br />

SUBJECTEN<br />

Bevoegdheden<br />

De kwadranten I en II vormen het Organisatie Systeem, de kwadranten III en IV vormen het Informatie Systeem.<br />

De kwadranten I en IV vormen het besturend systeem en de kwadranten II en III vormen het uitvoerend<br />

systeem.<br />

© KISS b.v. 12<br />

I<br />

II


2.2.3 Het KISS-paradigma<br />

Een van de uitgangspunten van de KISS-methode is dat de informatie voorziening dient voor het besturen van<br />

de acties van een organisatie. Het KISS-paradigma, dat staat afgebeeld in Figuur 2-4, geeft de samenhang tussen<br />

de bouwstenen van het besturend en uitvoerend systeem weer. Het besturend systeem is verantwoordelijk<br />

voor het aansturen van acties die door het uitvoerend systeem worden uitgevoerd.<br />

De systeemgrens wordt weergegeven door middel van een grote cirkel. Alles wat buiten deze grens ligt is de<br />

buitenwereld. Het systeem communiceert met de buitenwereld door middel van boodschappen. Het onderscheid<br />

tussen besturend en uitvoerend systeem kan worden aangegeven met een denkbeeldige horizontale lijn tussen<br />

de functie en de actie. Het bovenste gedeelte is het besturend systeem, het onderste gedeelte is het uitvoerend<br />

systeem.<br />

Een functie controleert, beheert en coördineert het uitvoeren van acties op objecten. De functies communiceren<br />

met elkaar, met de omgeving en met het uitvoerend systeem door middel van boodschappen (invoerfuncties en<br />

uitvoerfuncties). Bij het uitvoeren van de actie worden er boodschappen naar het regelend orgaan (functie)<br />

gestuurd waardoor de functie andere acties of functies kan aanroepen. De laatst genoemde boodschappen worden<br />

ook wel triggers genoemd.<br />

Een functie kan de status van objecten volgen door middel van inspecties die de waarde van attributen van de<br />

objecten kunnen lezen (niet veranderen).<br />

Het uitvoeren van een actie komt neer op het uitvoeren van een aantal ingekapselde operaties. Condities zorgen<br />

ervoor dat de acties alleen onder de juiste voorwaarden worden uitgevoerd.<br />

Buitenwereld<br />

Boodschap<br />

Inspectie<br />

Boodschap<br />

Informatiesysteem<br />

Functie<br />

Operaties<br />

Condities<br />

Boodschap<br />

Trigger<br />

Buitenwereld<br />

Inspectie<br />

<strong>Object</strong> Actie<br />

<strong>Object</strong><br />

Attribuuttypen<br />

Figuur 2-4 KISS-paradigma voor <strong>Object</strong> Oriëntatie<br />

Elke operatie definieert een sterke koppeling tussen de objecten en de mogelijke acties voor verandering van de<br />

objecten. De associaties tussen het object en de acties bepalen, door de sterke koppeling die zij creëren, de informatie-architectuur<br />

van het informatiesysteem. De communicatie tussen functies en objecten wordt gemodelleerd<br />

met boodschappen, triggers en inspecties. Dit zijn zwakke koppelingen die geen structuur van verplichte<br />

© KISS b.v. 13


associaties definiëren. Hierdoor kunnen relatief makkelijk nieuwe functies op basis van de informatiearchitectuur<br />

gedefinieerd worden, zonder dat dit grote gevolgen heeft op de informatie-architectuur en de op<br />

basis van deze architectuur werkende systemen. De stabiliteit van een informatie-architectuur berust hierdoor<br />

volledig op de mate waarin men in staat is de inhoud van de informatie-architectuur op valideerbare wijze te<br />

definiëren.<br />

Nu het belang is aangetoond van de informatie-architectuur rijst de vraag hoe men tot deze informatiearchitectuur<br />

komt. Hoe dus de modellering uitgevoerd moet worden. Dit leidt tot het tweede uitgangspunt van<br />

de KISS-methode: de natuurlijke taal.<br />

2.2.4 Communicatie-paradigma<br />

Het tweede uitgangspunt van de KISS-methode is dat de systeem specificaties en functionaliteit van het uiteindelijke<br />

systeem volledig begrijpbaar en valideerbaar dienen te blijven voor de gebruiker. Daarom stelt de KISSmethode<br />

de eis aan de informatie-architectuur dat deze zich op een eenduidige wijze aan de gebruiker moet<br />

kunnen presenteren (communiceerbaar zijn). De KISS-methode maakt hiervoor gebruik van natuurlijke taal en<br />

in het bijzonder de Nederlandse taal omdat dit de moedertaal is voor zowel de werknemers als van de meeste<br />

klanten. De keuze voor natuurlijke taal is niet vanzelfsprekend en verdient dus enige toelichting.<br />

Voor communicatie tussen mensen onderling, maar ook tussen mensen en systeem kunnen verschillende middelen<br />

worden gebruikt. Een paar voorbeelden zijn formele taal, symbooltaal en spreek- en schrijftaal. Deze<br />

laatste twee lijken sterk op elkaar. Immers dat wat gezegd wordt kan letterlijk opgeschreven worden en wat<br />

opgeschreven is kan letterlijk worden uitgesproken. Elk middel heeft zijn voor- en nadelen. Formele taal heeft<br />

het voordeel zeer nauwkeurig te zijn. Het heeft een grote expressie kracht en is eenduidig. Een groot nadeel is<br />

dat voor de gewone mens een formele taal nauwelijks te begrijpen is en dit is een van de eisen die de KISSmethode<br />

stelt: de gebruiker moet het systeem kunnen valideren en begrijpen.<br />

De schrijftaal is minder krachtig en precies dan een formele taal. Sommige uitdrukkingen zijn dubbelzinnig en<br />

alleen uit de context te verklaren. Het grote voordeel is echter dat (bijna) iedereen de schrijftaal in grote mate<br />

beheerst. Van jongs af aan leren we omgaan met de schrijftaal en zijn we in staat om in de meeste gevallen uit<br />

te drukken wat we willen zeggen.<br />

Vaak is het mogelijk om op twee of meer manieren hetzelfde te zeggen getuige de volgende twee zinnen die<br />

allebei hetzelfde uitdrukken; “De poes drinkt de melk op” en “De melk wordt door de poes opgedronken”.<br />

Daarom stelt de KISS-methode zichzelf een beperking aan het gebruik van de Nederlandse taal. Alleen actieve<br />

zinnen (zoals de eerste zin) die bruikbare informatie bevatten worden gebruikt voor de analyse. Dit is geen<br />

ernstige beperking want bijna alles kan worden uitgedrukt in een actieve zin.<br />

Door in het gehele traject van analyse, via specificatie tot implementatie en onderhoud gebruik te maken van de<br />

Nederlandse taal tracht de KISS-methode een directe aansluiting bij de gebruiker te bereiken.<br />

Hoe de Nederlandse taal wordt gebruikt om tot een informatie-architectuur te komen staat beschreven in de<br />

volgende paragraaf “The way of Working”.<br />

2.2.5 Samenvatting<br />

In het voorgaande is ingegaan op de achterliggende gedachten die ten grondslag liggen aan de KISS-methode.<br />

Eerst is het belang van een informatie-architectuur aangetoond. Vervolgens is ingegaan op de keuze voor natuurlijke<br />

taal om een informatie-architectuur te beschrijven. In de volgende paragrafen zal worden ingegaan op<br />

de manier waarop de Nederlandse taal wordt gebruikt om de informatie-architectuur in model te brengen.<br />

2.3 The Way of Working<br />

In deze paragraaf komt de werkwijze van de KISS-methode aan bod. Er wordt aangegeven hoe het eindprodukt<br />

tot stand komt. Een eindprodukt is de informatie-architectuur zoals beschreven in de vorige paragraaf. De informatie-architectuur<br />

wordt beschreven middels een aantal modellen. In de The Way of Modelling (2.4) zal<br />

dieper worden ingegaan op deze modellen maar hieronder wordt alvast een korte definitie gegeven zodat er<br />

voldoende begrip ontstaat voor de beschrijving van de werkwijze.<br />

De volgende modellen worden gemaakt:<br />

• Subject-communicatiemodel: Dit model geeft het communicatieproces tussen organisatie, afdelingen,<br />

personen en systemen weer.<br />

• <strong>Object</strong> Interactiemodel (OI-model): Het OI-model geeft de interactie tussen de objecten en de acties weer.<br />

© KISS b.v. 14


• KISS-model: Het KISS-model geeft het leven van één object weer. Er wordt aangeven in welke volgorde<br />

acties mogen worden uitgevoerd. Er wordt voor elk objecttype een afzonderlijk KISS-model opgesteld.<br />

• Attribuutmodel: Dit model geeft de algemene specificatie van de attribuutwaarden in de vorm van attribuuttypen.<br />

Daar attribuuttypen ingekapseld zijn in de objecttypen en actietypen komen ze niet voor in het<br />

OI-model.<br />

• Actiemodel: Het Actiemodel geeft aan in welke volgorde de operaties van een actietype uitgevoerd worden<br />

en onder welke condities een actie mag worden uitgevoerd.<br />

• Functiemodel: Een Functiemodel beschrijft in welke volgorde een eindgebruiker de hem ter beschikking<br />

gestelde functies kan uitvoeren.<br />

Het tot stand komen van de hier boven genoemde modellen kent een bepaalde volgorde. Globaal is dat de volgorde<br />

zoals hierboven staat aangegeven. Echter een analyse zal bijna nooit sequentieel verlopen. Door inzichten<br />

die in een later stadium van de analyse worden verkregen kan men eerder gemaakte modellen aanpassen. Een<br />

voorbeeld is de interactie tussen het OI-model en de KISS-modellen. Men begint met het opstellen van een<br />

Initieel OI-model. Daarna worden er KISS-modellen opgesteld en de inzichten die deze leveren worden ingepast<br />

in het Initieel OI-model. Na een aantal iteratie slagen is er dan een definitief OI-model opgezet.<br />

Vaak is het zo dat aan de hand van het ene model het andere model tot op zekere hoogte kan worden gevalideerd.<br />

Als in de KISS-modellen een actie staat die niet in het OI-model staat dan wil dat zeggen dat er in het<br />

OI-model een actie ontbreekt (of dat de actie niet thuishoort in het KISS-model).<br />

2.3.1 Beschrijving van de Activiteiten<br />

The Way of Working kan schematisch als volgt worden weergegeven.<br />

© KISS b.v. 15


Tekstuele Beschrijving<br />

Grammaticale <strong>Analyse</strong><br />

Subject,<strong>Object</strong> & Actie Specificatie<br />

SC-modellen KISS-modellen OI-modellen<br />

Attribuut & Actiemodellen<br />

Functiemodellen Schermen Rapporten<br />

<strong>Transformatie</strong><br />

Functies Rule Base Database<br />

Implementatie<br />

Figuur 2-5 Activiteiten KISS-methode<br />

Hieronder worden de verschillende activiteiten kort toegelicht.<br />

Tekstuele Beschrijving: De Tekstuele Beschrijving is een beschrijving van de activiteiten zoals die worden<br />

uitgevoerd door een Subject (persoon, afdeling etc.). Deze beschrijving wordt opgezet door de klant zelf. Deze<br />

weet immers welke acties hij onderneemt om een bepaalde functie uit te voeren.<br />

In het meest ideale geval bevat de beschrijving alle informatie die nodig is voor de analyse. Meestal is dit echter<br />

niet het geval en zal tijdens de analysefase de klant nog een aantal keren geraadpleegd moeten worden. Ook<br />

hier is dus al sprake van een iteratieve werkwijze.<br />

De klant stelt de Tekstuele Beschrijving in zijn eigen taal op. Hier komt de eerste rechtvaardiging voor het<br />

gebruik van natuurlijke taal als uitgangspunt naar voren. De klant werkt in natuurlijke taal dus dan is het logisch<br />

om hier van uit te gaan en mee door te werken. De Tekstuele Beschrijving vormt de basis voor het verdere<br />

traject in de KISS-methode.<br />

In plaats van uit te gaan van natuurlijke taal zou men kunnen proberen om uit te gaan van een formele taal en<br />

door middel van formele transformaties tot een systeem te komen. Dit is slechts in enkele specifieke probleemgebieden<br />

mogelijk.<br />

Grammaticale <strong>Analyse</strong>: De tweede stap in de analyse is de Grammaticale <strong>Analyse</strong> van de Tekstuele Beschrijving.<br />

Eerst worden de zinnen uit de Tekstuele Beschrijving omgezet naar structuurzinnen. Structuurzinnen zijn<br />

zinnen met de volgende structuur: Onderwerp, Gezegde, Lijdend Voorwerp, voorzetsel, Meewerkend Voorwerp.<br />

© KISS b.v. 16


Zaken als bijvoeglijke bepalingen en bijwoordelijke bepalingen komen in een latere fase pas aan de orde. Door<br />

de structuurzin in de actieve vorm te zetten, wordt gerealiseerd dat het grammaticaal Onderwerp van de zin de<br />

persoon of zaak voorstelt die de actie (uitgedrukt door het Gezegde) uitvoert (het semantisch onderwerp). In het<br />

KISS-paradigma is dat het Subject. Het Lijdend Voorwerp in de actieve structuurzin is de persoon of zaak die<br />

de actie ondergaat, waarop de actie gericht is. In het KISS-paradigma is dat een <strong>Object</strong>.<br />

De volgende stap in de Grammaticale <strong>Analyse</strong> is het ontleden van de structuurzinnen naar Onderwerp, Gezegde,<br />

Lijdend Voorwerp en Meewerkend Voorwerp. De achterliggende gedachte om dat te doen is dat de volgende<br />

transformatie kan worden toegepast:<br />

Onderwerp => Subjecttype<br />

Gezegde => Actietype<br />

Lijdend Voorwerp => <strong>Object</strong>type<br />

Meewerkend Voorwerp => <strong>Object</strong>type<br />

Deze transformatie is gebaseerd op het feit dat in het Nederlands het Onderwerp de persoon of zaak voorstelt<br />

die de handeling die door het Gezegde wordt uitgedrukt, uitvoert. In het KISS-paradigma is dat het subjecttype.<br />

Het Lijdend Voorwerp is in het Nederlands de persoon of zaak die de handeling ondergaat. Het Meewerkend<br />

Voorwerp is de persoon of zaak die de handeling mogelijk maakt. In het KISS-paradigma is dat in beide gevallen<br />

het objecttype. Het Gezegde tenslotte is dat deel van de zin dat een handeling of werking uitdrukt. In het<br />

KISS-paradigma is dat een actietype.<br />

Aan de hand van de ontleedresultaten worden lijsten opgesteld met kandidaat acties, kandidaat objecten en<br />

kandidaat subjecten. Deze lijsten worden gecontroleerd op homoniemen en synoniemen. Homoniemen zijn<br />

woorden die meerdere betekenissen hebben. Voor elke betekenis moet een uniek woord worden gezocht om<br />

geen verwarring te krijgen. Synoniemen zijn verschillende woorden met dezelfde betekenis. In zo’n geval moet<br />

uit de verschillende woorden één woord gekozen worden, dat verder gebruikt wordt in de analyse.<br />

De laatste stap in de Grammaticale <strong>Analyse</strong> is het opstellen van een data dictionairy waarin van alle begrippen<br />

een definitie wordt gegeven die in het verdere traject steeds wordt gehanteerd.<br />

Subject-communicatiemodel, OI-model, KISS-model: Het opstellen van de laatste twee modellen gebeurt<br />

iteratief. Het Subject-communicatiemodel staat een beetje los van de andere modellen.<br />

Men begint met opstellen van een initieel OI-model dat rechtstreeks is af te leiden uit de structuurzinnen. Vervolgens<br />

wordt voor elk objecttype een KISS-model opgesteld en aan de hand van de daar gevonden nieuwe<br />

gegevens wordt het initieel OI-model aangepast. Iteratief komt men zo tot een definitief OI-model. In deze fase<br />

worden ook categorie- en specialisatiestructuren ingepast.<br />

In deze fase is het gebruikelijk om een of meerdere malen terug te gaan naar de klant om aanvullende informatie<br />

te verkrijgen. Tegelijkertijd kan de klant dan de reeds aanwezige modellen valideren. Daar de modellen een<br />

directe afbeelding vormen van hetgeen de klant zelf in de Tekstuele Beschrijving heeft geschreven is hij in staat<br />

om deze modellen zelf te valideren. Het gebruik van natuurlijke taal ondersteunt dit proces door bij de naamgeving<br />

gewoon de woorden uit de tekst te gebruiken en bijvoorbeeld geen formele of programmeertaal-achtige<br />

notaties in te voeren in de modellen.<br />

Attribuutmodel en Actiemodel: De volgende stap in de analyse fase is het opstellen van de Actiemodellen en<br />

de Attribuutmodellen. Voor de Attribuutmodellen wordt weer gebruik gemaakt van de Nederlandse taal. De<br />

bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden geven namelijk eigenschappen/kenmerken aan van respectievelijk<br />

zelfstandige naamwoorden en werkwoorden. Die eigenschappen duiden op attributen in het KISS-paradigma.<br />

Door nu uit de Tekstuele Beschrijving de bijvoeglijke bepalingen en de bijwoordelijke bepalingen te halen en te<br />

kijken bij welk objecttype of actietype deze bepaling een nadere bepaling vormt, wordt een overzicht verkregen<br />

van de attributen. In het Attribuutmodel wordt dan aangegeven bij welke objecttypen de attribuuttypen horen.<br />

Per attribuuttype geeft men nog het geldige bereik van het domein met grootheden en referentie objecten aan.<br />

De Actiemodellen worden opgesteld per actietype. Er wordt aangegeven welke operaties op attribuuttypen uitgevoerd<br />

worden. Ook worden de condities waaronder dit kan gebeuren, aangegeven.<br />

Het grootste gedeelte van de modellering is nu gedaan. In de volgende fase worden nog Schermen, rapporten<br />

en Functiemodellen opgesteld. Dit gedeelte bevat de interface met de gebruiker. Schermen dienen voor de<br />

invoer van gegevens door de gebruiker terwijl rapporten dienen voor de uitvoer van gegevens naar de gebruiker<br />

© KISS b.v. 17


toe. De Functiemodellen die in deze stap worden opgezet, geven de beschrijving van de besturing van de acties<br />

zoals die genoemd worden in het OI-model.<br />

De laatste stappen van de KISS-methode houden zich bezig met het transformeren van de gemaakte modellen<br />

naar specifieke doelomgevingen. Daarbij dienen allerlei beperkingen opgenomen te worden die afhankelijk zijn<br />

van de doelomgeving. Daarna kan worden overgegaan tot implementatie.<br />

2.4 The Way of Modelling<br />

2.4.1 Inleiding<br />

In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de modellen die in de KISS-methode worden gemaakt. In de vorige<br />

paragraaf zijn de modellen al kort genoemd maar hier zal op een aantal modellen dieper worden ingegaan.<br />

Voor het doel van deze scriptie is met name het <strong>Object</strong> Interactiemodel en het KISS-model belangrijk. Daarom<br />

zullen met name deze twee modellen uitvoeriger worden behandeld.. De andere modellen zullen kort worden<br />

toegelicht voor wat betreft semantiek en syntax.<br />

De KISS-methode brengt de volgende modellen voort:<br />

• Subject-communicatiemodel<br />

• <strong>Object</strong> Interactiemodel (OI-model)<br />

• KISS-model<br />

• Attribuutmodel<br />

• Actiemodel<br />

• Functiemodel<br />

• Hiërarchiemodel<br />

De belangrijkste concepten uit het KISS-paradigma (zie Figuur 2-4) komen terug in de modellen. In het KISSparadigma<br />

staat afgebeeld dat een Subject verantwoordelijk is voor het uitvoeren van een of meerdere Functies.<br />

Dit komt terug in het Subject-communicatiemodel. De beschrijving van de Functie zelf staat in het Functiemodel.<br />

<strong>Object</strong>en interacteren met elkaar door middel van acties. Dit komt tot uitdrukking in het OI-model. Deze<br />

interactie wordt nader uitgewerkt in de KISS-modellen. De attributen van acties en objecten worden uitgewerkt<br />

in de Attribuutmodellen. De Actiemodellen geven tenslotte een nadere invulling van de acties weer.<br />

Zoals al gezegd is wordt met name nader ingegaan op het OI-model en het KISS-model. Deze modellen zijn<br />

namelijk in het kader van deze scriptie opgesteld voor het verkrijgen van inzicht in hoe de Nederlandse taal in<br />

elkaar steekt. Dit inzicht was nodig voor het opstellen van een meta-structuur van de Nederlandse taal. Hiervoor<br />

was het niet nodig om Subject-communicatiemodellen, Actiemodellen en Functiemodellen op te stellen.<br />

2.4.2 Concepten<br />

De concepten die in de meeste modellen terugkomen en die ook staan afgebeeld in het KISS-paradigma zijn:<br />

• <strong>Object</strong>type<br />

• Actietype<br />

• Attribuuttype<br />

• Subjecttype<br />

• Functie<br />

• Operatie<br />

• Boodschap<br />

• Inspectie<br />

• Trigger<br />

• Conditie<br />

Deze concepten vloeien voort uit de achterliggende gedachten van de KISS-methode en uit het paradigma voor<br />

<strong>Object</strong> Oriëntatie zoals dat algemeen gehanteerd wordt.<br />

Zo zijn objecttype en actietype concepten die uit het OO-paradigma komen. <strong>Object</strong>en zijn voorwerpen uit de<br />

reële wereld (in de ruime zin van het woord) waarvan eigenschappen worden vastgelegd. Actietypen zijn acties<br />

die op die objecten worden uitgevoerd ten einde de eigenschappen te veranderen. Attribuuttypen vormen de<br />

© KISS b.v. 18


eigenschappen van de objecten. Het subjecttype is een concept uit de KISS-methode en het stelt datgene voor<br />

wat de uitvoering van een actie controleert, beheert en coördineert. Functie en subject gaan nauw samen doordat<br />

een subject over het algemeen meerdere functies beheert. Acties en operaties passen in dit verhaal doordat<br />

een functie bestaat uit een aantal acties en een actie bestaat uit een aantal operaties. Een conditie is een voorwaarde<br />

waaronder een actie mag worden uitgevoerd. Boodschappen en triggers zijn concepten die de communicatie<br />

tussen functie en actie weergeven. Een inspectie stelt een functie in staat om de status van een object,<br />

weergegeven door attributen, te raadplegen (inspecteren).<br />

2.4.3 KISS-model<br />

In een KISS-model 1 komen de volgende twee concepten voor.<br />

• <strong>Object</strong>type waarvoor het KISS-model wordt opgezet<br />

• Actietypen die uitgevoerd kunnen worden op het objecttype<br />

Als we om ons heen kijken zien we allerlei objecten die een bepaald gedrag vertonen en eigenschappen bezitten<br />

(een auto kan rijden en heeft een kleur). Wanneer een aantal objecten eenzelfde gedrag vertonen en dezelfde<br />

eigenschappen hebben spreekt men van een objecttype (alle auto’s kunnen rijden en hebben een kleur). Met een<br />

objecttype wordt op generieke wijze het gedrag en de kenmerken van een groep objecten beschreven.. Het algemene<br />

gedrag van een objecttype wordt vastgelegd in een KISS-model voor dat objecttype. Daarbij wordt<br />

aangegeven in welke volgorde een object zijn acties kan ondergaan.<br />

Een actietype is de algemene beschrijving van de verandering van kenmerken van één of meer objecttypen op<br />

“een moment in tijd”. Wat hierboven staat is de semantiek van een KISS-model: de beschrijving van het leven<br />

van een objecttype.<br />

Nu wordt gekeken naar hoe KISS-modellen zijn opgebouwd. Zoals gezegd is een KISS-model opgebouwd uit<br />

een objecttype en meerdere actietypen. Een KISS-model bevat precies één objecttype, het objecttype waar het<br />

KISS-model voor wordt opgezet. Daarnaast bevat het KISS-model een of meerdere actietypen die alle met het<br />

objecttype interacteren. Om de volgorde van de actietypen weer te geven wordt gebruik gemaakt van een viertal<br />

coördinatiesymbolen: Sequentie-, Selectie-, Iteratie- en Parallelle Iteratiesymbool.<br />

sequentie selectie iteratie parallelle<br />

iteratie<br />

Figuur 2-6 Symbolen voor KISS-model<br />

Sequentie<br />

Het sequentiesymbool wordt voorgesteld door een pijl. Een sequentie geeft de verplichte opeenvolging in de tijd<br />

aan voor actietypen.<br />

Selectie<br />

De ingang van het selectiesymbool is aan de boven- of linkerkant van het symbool. Aan de onderkant hangen<br />

twee of meer vervolgpaden waaruit een keuze (selectie) gemaakt mag worden. Nadat het gekozen vervolgpad is<br />

afgewandeld wordt het selectiesymbool aan de rechterkant verlaten. Dit pad (terminatiepad) hoeft er echter niet<br />

per se te zijn want het kan zo zijn dat het leven van het objecttype al in een van de selectiepaden is beëindigd.<br />

Iteratie<br />

De ingang van het iteratiesymbool is net zoals bij het selectiesymbool aan de boven- of linkerkant van het symbool.<br />

Aan de onderkant van het iteratiesymbool hangt één pad dat nul, een of meer malen achter elkaar uitgevoerd<br />

kan worden. Is dit pad helemaal doorlopen dan keert men terug naar het iteratiesymbool en wordt gekeken<br />

of het pad nog een keer doorlopen moet worden of dat de uitgang aan de rechterzijde van het iteratiesymbool<br />

gevolgd moet worden. Ook hier geldt weer dat deze uitgang er niet per se hoeft te zijn..<br />

1 Kristen Iteratie Selectie Sequentie-model<br />

© KISS b.v. 19


Door het achter elkaar zetten van selectie- en iteratiesymbolen is het mogelijk om ingewikkelde volgordes van<br />

acties te representeren. Zo is het mogelijk om sequenties van acties te nesten en door het plaatsen van een selectie<br />

na een iteratie kan een iteratieve keuze (herhalen van de keuze) gemodelleerd worden.<br />

Parallelle Iteratie<br />

Met een parallelle iteratie is het mogelijk om het parallel uitvoeren van een of meer acties te modelleren. Ook<br />

hier geldt weer dat de ingang van het parallelle iteratiesymbool aan de linker of bovenkant is en de uitgang aan<br />

de rechterkant. Aan de onderkant van het parallelle iteratiesymbool hangen één of meer paden die elk parallel<br />

uitgevoerd kunnen worden. Als er één pad aan hangt wil dat zeggen dat dit pad meerdere keren tegelijk kan<br />

worden uitgevoerd. Dit geldt uiteraard ook voor als er meer dan een pad aan hangt.<br />

2.4.4 Syntax van een KISS-model<br />

Hierboven staat op een informele wijze de syntax (en ook semantiek) van een KISS-model beschreven. De<br />

structuur van een KISS-model komt sterk overeen met een (wiskundige) boomstructuur (n-air). De root is altijd<br />

een objecttype. De knopen zijn de actietypen en de coördinatiesymbolen. Er kunnen geen cycles in een KISSmodel<br />

voorkomen. Wel kan een actietype meerdere keren op een KISS-model voorkomen. Hieronder wordt een<br />

formele beschrijving van een KISS-model gegeven. Dit wordt gedaan door middel van een grammatica die<br />

aangeeft hoe correcte KISS-modellen gegenereerd kunnen worden. Als een KISS-model niet door de grammatica<br />

kan worden beschreven dan is dat KISS-model syntactisch niet correct (niet Well Formed).<br />

Voor de grammatica worden de volgende symbolen gebruikt:<br />

O Het objecttype waarvoor het KISS-model wordt opgezet.<br />

A Een willekeurig actietype dat geassocieerd is aan het objecttype waarvan het KISS-model wordt opgesteld.<br />

S Sequentiesymbool<br />

T Terminatie symbool (Dit komt rechts van het selectie-, iteratie- of parallelle iteratiesymbool). Dit is<br />

eigenlijk een sequentiesymbool maar met een iets afwijkende semantiek.<br />

Sel Selectie symbool<br />

Ite Iteratie symbool<br />

Par Parallelle Iteratie symbool<br />

, x,y wil zeggen dat x gevolgd wordt door y. In de modellen betekent dit zoveel als y komt onder x te<br />

hangen, of in het geval dat y een T is, rechts van x.<br />

; x;y betekent dat voor het vervolg een keuze gemaakt moet worden tussen x en y<br />

(x) n+<br />

n of meer keren x naast elkaar<br />

[x] x is optioneel.<br />

∅ Hiermee wordt een pad in het KISS-model beëindigd. Dit symbool komt zelf niet op het KISS-model<br />

voor.<br />

Met haakjes worden meerdere symbolen gegroepeerd om duidelijker aan te geven wat de scope van een operator<br />

zoals de ; is<br />

KISS-model = O, S, Instantiatie<br />

Instantiatie = A, ActieBoom1 ;<br />

Sel, (S, A) 2+ , T, ActieBoom2<br />

ActieBoom1 = ∅ ; {Dit wil zeggen dat je niet verder hoeft uit te werken}<br />

S, ActieBoom2<br />

ActieBoom2 = A, ActieBoom1 ;<br />

Ite, S, ActieBoom_na_Ite, [T, ActieBoom2] ;<br />

Sel, (S, ActieBoom_na_Sel) 2+ , [T, ActieBoom2] ;<br />

Par, (S, ActieBoom_na_Par) 1+ , [T, A, ActieBoom1]<br />

ActieBoom_na_Ite = A, ActieBoom1 ;<br />

Sel, (ActieBoom_na_Sel) 2+ , [T, A, ActieBoom1] ;<br />

Par, (ActieBoom_na_Par) 1+ , [T, A, ActieBoom1]<br />

ActieBoom_na_Sel = A, ActieBoom1 ;<br />

Sel, (S, Actieboom_na_Sel) 2+ , T, A, ActieBoom1;<br />

Ite, ActieBoom_na_Ite, [T, A, ActieBoom1] ;<br />

© KISS b.v. 20


Par, (ActieBoom_na_Par) 1+ , [T, A, ActieBoom1]<br />

ActieBoom_na_Par = A, ActieBoom1 ;<br />

Ite, ActieBoom_na_Ite, [T, A, ActieBoom1] ;<br />

Sel, (ActieBoom_na_Sel) 2+ , [T, A, ActieBoom1]<br />

2.4.5 Het <strong>Object</strong> Interactiemodel (OI-model)<br />

Het OI-model geeft de interactie tussen objecttypen weer. Die interactie vindt plaats door middel van actietypen.<br />

Bij de beschrijving van de KISS-modellen is een definitie gegeven van objecttypen en actietypen. Op de<br />

objecttypen wordt hier wat dieper ingegaan want binnen de KISS-methode wordt onderscheid gemaakt in drie<br />

soorten objecttypen. Hieronder zal worden uitgelegd wat het verschil is tussen de verschillende objecttypen.<br />

2.4.5.1 Sterk <strong>Object</strong>type, Zwak <strong>Object</strong>type en Gerundium<br />

In de vorige paragraaf is een objecttype beschreven als een generieke beschrijving van een verzameling objecten<br />

met dezelfde kenmerken en die hetzelfde gedrag vertonen. Bij het onderscheiden van de drie soorten objecttypen<br />

geldt deze definitie nog steeds maar er wordt nu ook gekeken naar de afhankelijkheid van objecttypen ten<br />

opzichte van andere objecttypen. Afhankelijkheid van objecttypen kan het beste worden uitgelegd met een<br />

voorbeeld.<br />

Veronderstel de volgende tekstuele beschrijving:<br />

Een klant kan zich inschrijven bij een bank. Nadat hij is ingeschreven kan hij een of meerdere keren een rekening<br />

openen. Als een rekening is geopend kan de klant er geld op storten en afhalen. Een klant kan een rekening<br />

sluiten. Een klant kan zich uitschrijven bij een bank maar dat kan pas nadat alle rekeningen gesloten zijn.<br />

Uit deze beschrijving blijkt dat een rekening pas bestaansrecht heeft als een klant is ingeschreven bij een bank.<br />

Zonder klant geen rekening. Ook geldt dat als een klant uitgeschreven wordt eerst alle rekeningen gesloten<br />

moeten zijn. Het objecttype rekening is afhankelijk van het objecttype klant. Klant wordt ook wel Sterk <strong>Object</strong>type<br />

genoemd en rekening Zwak <strong>Object</strong>type. Het sterke objecttype wordt ook wel ouderobjecttype genoemd. In<br />

de KISS-modellen kan een zwak objecttype herkend worden aan het feit dat het actietype waardoor het zwak is<br />

ten opzichte van zijn ouderobjecttype (in het voorbeeld openen) op beide modellen voorkomt. Dit actietype<br />

synchroniseert op de verschillende modellen. De actietypen die eerst op het KISS-model van het sterke objecttype<br />

stonden onder de actie waardoor er een zwak objecttype ontstaat, komen nu alleen nog voor op het KISSmodel<br />

van het zwakke objecttype.<br />

is te zien dat rekening zwak is ten opzichte van klant door het actietype openen. Onder klant staat een iteratie<br />

zodat een klant meerdere rekeningen tegelijk open kan hebben. Elke keer als de klant de actie openen uitvoert<br />

ontstaat er een nieuwe instantie van rekening. Omdat rekening zwak is ten opzichte van klant moeten alle rekeningen<br />

gesloten zijn voordat een klant zich kan uitschrijven.<br />

klant<br />

inschrijven<br />

openen<br />

uitschrijven<br />

synchronisatie<br />

storten<br />

rekening<br />

openen<br />

afhalen<br />

© KISS b.v. 21<br />

sluiten


Figuur 2-7 KISS-model klant en rekening<br />

Naast het sterke en het zwakke objecttype wordt er nog een derde soort objecttype onderscheiden: het Gerundium.<br />

Een gerundium is een objecttype dat van twee of meer objecttypen afhankelijk is. Een voorbeeld is het<br />

objecttype verzekering dat ontstaat door de actie verzekeren uit te voeren op de objecttypen auto en maatschappij.<br />

Het begrip gerundium is overigens afkomstig uit de Nederlandse taal waar het een verzelfstandiging van een<br />

werkwoord voorstelt; verzekeren := verzekering, betalen := betaling. Dit procédé is nodig omdat in de Nederlandse<br />

taal niet twee actieve werkwoorden achter elkaar gebruikt kunnen worden zonder het voegwoord en te<br />

gebruiken. Men kan niet zeggen: “We betalen verzekeren de auto bij de maatschappij.” Een van de twee<br />

werkwoorden moet verzelfstandigd worden tot een gerundium met als resultaat: We betalen de verzekering van<br />

de auto bij de maatschappij” of “We verzekeren de betaling van de auto bij de maatschappij”. Merk op dat de<br />

twee zinnen een totaal verschillende betekenis hebben wat tot uitdrukking zou komen in de bestaansafhankelijkheid<br />

tussen de verschillende objecttypen. Het gerundium geeft een impliciete afhankelijkheid weer. Zo<br />

moet in de eerste zin eerst de auto verzekerd zijn alvorens de verzekering betaald kan worden. In de tweede zin<br />

moet eerst de betaling bestaan alvorens die verzekerd kan worden.<br />

In het vervolg wordt met objecttype zowel het sterke objecttype, het zwakke objecttype als het gerundium bedoeld.<br />

Alleen als een van drie specifiek bedoeld wordt zal deze bij de naam worden genoemd. De volgende<br />

symbolen worden voor het sterk objecttype, het zwak objecttype en het gerundium gebruikt.<br />

sterk objecttype zwak objecttype gerundium<br />

Figuur 2-8 Symbolen typeniveau<br />

2.4.5.2 Classificatie: <strong>Object</strong>klasse, Specialisatie en Categorie<br />

Bij het modelleren van objecttypen is vaak te zien dat objecten van verschillende objecttypen gelijksoortig gedrag<br />

of kenmerken vertonen in een bepaalde situatie. In zo’n situatie kunnen dan de objecttypen gegroepeerd<br />

worden. Hiervoor worden drie groeperingssymbolen gebruikt: <strong>Object</strong>klasse, Specialisatie en Categorie.<br />

De objectklasse ontstaat door het groeperen van objecten van één objecttype. Bijvoorbeeld de objecten van het<br />

objecttype persoon worden gegroepeerd in de objectklasse Personen. Meestal wordt voor de naamgeving de<br />

meervoudsvorm gebruikt om aan te geven dat men met meerdere objecten te maken heeft.<br />

De specialisatie komt altijd voor in combinatie met een generalisatie. De generalisatie geeft een beschrijving<br />

van de generieke kenmerken van objecten. Een specialisatie classificeert objecten op basis van lokale kenmerken<br />

waarbij de algemene kenmerken van de generalisatie geldig blijven.<br />

Een specialisatie ondergaat niet zelf de acties die bij de objecten horen. Deze worden altijd uitgevoerd op de<br />

generalisatie. Voor een specialisatie wordt dan ook geen KISS-model opgesteld. Met behulp van één IS-A symbool<br />

wordt aangegeven welke specialisaties bij een generalisatie horen. Vaak zijn er twee of meer specialisaties<br />

omdat een specialisatie een verschil tussen twee objecttypen uitdrukt. Het is echter mogelijk om één specialisatie<br />

te hebben. Als intuïtief voorbeeld kan men het objecttype persoon nemen met de specialisaties medewerker<br />

en student.<br />

Een categorie wordt gebruikt voor het groeperen van verschillende objecttypen die dezelfde actie kunnen ondergaan,<br />

Denk bijvoorbeeld aan het actietype eten dat kan worden uitgevoerd op de objecttypen banaan, appel<br />

en peer. Om te voorkomen dat er drie verschillende actietypen geïntroduceerd moeten worden (eten_appel,<br />

eten_banaan en eten_peer) worden de drie objecttypen gegroepeerd in de Categorie fruit waarvoor het actietype<br />

eten opgenomen wordt. De ouders van de Categorie zijn dan de objecttypen appel, banaan en peer. Een Categorie<br />

heeft altijd twee of meer ouder objecttypen. Ook hier wordt de relatie weer aangegeven met één IS-A<br />

symbool. Ook voor de categorie wordt geen KISS-model opgesteld. Dit gebeurt voor de ouderobjecttypen. Actietypen<br />

die met een categorie geassocieerd zijn, komen dan ook op alle KISS-modellen van de ouderobjecttypen<br />

voor.<br />

© KISS b.v. 22


Er is een sterke overeenkomst te zien tussen de afhankelijkheid van de objectklasse, specialisatie en de categorie<br />

en de afhankelijkheid van het sterke objecttype, het zwakke objecttype en het gerundium. In volgorde zijn ze<br />

respectievelijk afhankelijk van nul ouderobjecttypen, 1 ouderobjecttype en 2 of meer ouderobjecttypen. Deze<br />

overeenkomst is terug te vinden in de symbolen voor objectklasse, specialisatie en categorie. Deze zijn hetzelfde<br />

als bij het sterke objecttype, het zwakke objecttype en het gerundium behalve dat de lijnen nu gestippeld zijn.<br />

objectklasse specialisatie categorie<br />

Figuur 2-9 Symbolen klasseniveau<br />

2.4.5.3 Formalisatie van het <strong>Object</strong> Interactiemodel (OI-model)<br />

Hierboven is beschreven welke concepten er op een OI-model kunnen voorkomen. Voor het opstellen van een<br />

OI-model gelden echter wel een aantal regels. Niet zomaar elk symbool kan met elk symbool verbonden worden.<br />

De verbindingen geven immers een groot deel van de semantiek weer. Zo geeft een dubbele pijl een bestaansafhankelijkheid<br />

weer tussen sterk en zwak objecttype. Gestippelde pijlen geven de afhankelijkheid weer<br />

op klasse niveau (Categorie, Specialisatie).<br />

In deze paragraaf wordt middels een formele beschrijving aangegeven hoe een syntactisch correct OI-model er<br />

uitziet. Dit wordt gedaan met behulp van de verzamelingen theorie en regels die gelden voor elementen van die<br />

verzameling.<br />

C verzameling van Categorieën<br />

S verzameling van Specialisaties<br />

I verzameling van IS-A symbolen<br />

So verzameling van Sterke <strong>Object</strong>typen<br />

Zo verzameling van Zwakke <strong>Object</strong>typen<br />

G verzameling van Gerundia<br />

O = So ∪ Zo ∪ G verzameling van <strong>Object</strong>typen (Sterke, Zwakke en Gerundia)<br />

A verzameling van Actietypen<br />

L verzameling van tuples (a ,o ) : a ∈A , o ∈O die de associaties tussen actietypen en<br />

objecttypen voorstellen<br />

Dp (Dp ⊂ L) verzameling van tuples (a , o) : a ∈A, o ∈Zo die de associaties tussen een actietype en<br />

een zwak objecttype voorstellen en die de bestaansafhankelijkheid aangeven.<br />

Eps verzameling van tuples (i , o) : i ∈I, o ∈O die de enkele gestippelde pijlen tussen het<br />

IS-A symbool en een objecttype voorstellen.<br />

Dps verzameling van tuples (x , i) : x ∈S ∪ C, i∈I die de dubbele gestippelde pijlen tussen<br />

specialisaties of categorieën en IS-A symbolen voorstellen<br />

regel 1 : er zijn één of meer actietypen met één objecttype geassocieerd.<br />

∀ o∈ O [#a ∈A : (a , o) ∈L ≥ 1]<br />

Hieruit valt de volgende regel af te leiden:<br />

regel 2: elk objecttype is met tenminste één actietype geassocieerd.<br />

∀ o∈ O [∃ a ∈ A : (a ,o) ∈L]<br />

regel 3: er zijn één of meer objecttypen met één actietype geassocieerd.<br />

∀ a∈A[#o∈O : (a , o) ∈L ≥ 1]<br />

Hieruit valt de volgende regel af te leiden:<br />

© KISS b.v. 23


egel 4: elk actietype is met tenminste één objecttype geassocieerd.<br />

∀ a∈A[∃ o ∈ O ∪ C ∪ S : (a , o) ∈ L ]<br />

regel 5: elke specialisatie heeft precies één ouderobjecttype (dat generalisatie wordt genoemd).<br />

∀ s∈ S ∃! i ∈ I [ (s , i ) ∈ Dps ∧ [ ∃! o ∈ O [(i , o) ∈ Eps]]]<br />

regel 6: elke categorie heeft minimaal 2 ouderobjecttypen die via hetzelfde IS-A symbool worden verbonden.<br />

∀ c∈ C [ ∃ o1 , o2 ∈ O , i1 , i2 ∈ I :<br />

]<br />

[o ≠ o ∧<br />

1 2<br />

(i , o ) ∈ Eps ∧ (c , i ) ∈ Dps ∧<br />

1 1 1<br />

(i , o ) ∈ Eps ∧ (c , i ) ∈ Dps ∧<br />

2 2 2<br />

i = i ]<br />

1 2<br />

regel 7: een IS-A symbool wordt gebruikt voor een specialisatie of voor een categorie maar niet voor allebei<br />

tegelijk.<br />

∀ i ∈ I [[∃ s ∈ S [(s, i ) ∈Dps] ⇔ ¬∃ c ∈ C [(c , i ) ∈ Dps]] ∧<br />

[∃ c ∈ C [(c, i ) ∈Dps] ⇔ ¬∃ s ∈ S [(s , i ) ∈ Dps]]<br />

]<br />

regel 8: Elk IS-A symbool dat gebruikt wordt bij een specialisatie heeft 1 of meer ingaande pijlen komende<br />

vanuit specialisaties (regel 5 geeft al aan dat er één uitgaande pijl is die naar de generalisatie loopt).<br />

∀ i ∈ I [ ∃ s ∈ S [(s , i )∈Dps ] ]<br />

regel 9: Elk IS-A symbool dat gebruikt wordt bij een categorie heeft één ingaande pijl komende vanuit een<br />

categorie (regel 6 geeft al aan dat er meerdere uitgaande pijlen zijn naar de ouderobjecttypen).<br />

∀ i∈ I, c1 , c2 ∈ C [ (c 1 ,i ) ∈Dps ∧ (c 2 , i )∈Dps ⇒ c 1 = c 2 ]<br />

regel 10: Elk objecttype is geassocieerd met een actietype dat instantiërend is voor het objecttype.<br />

∀ o ∈ Zo ∃ a ∈ A [(a , o) ∈Dp]<br />

Met deze 10 regels zijn alle eisen voor een syntactisch correct OI-model afgevangen. Voldoet een OI-model niet<br />

aan alle regels dan is het syntactisch incorrect. Daarbij dient wel een kanttekening gemaakt te worden. Voor<br />

overzichtelijkheid wordt een OI-model vaak opgesplitst in meerdere submodellen (bijvoorbeeld zodat ze netjes<br />

op A4 kunnen worden uitgeprint). Dit betekent dat één zo’n submodel syntactisch incorrect kan zijn, omdat er<br />

bijvoorbeeld een zwak objecttype op staat dat geen afhankelijkheidsrelatie vertoont met een ouderobjecttype. Dit<br />

staat dan als het goed is op een van de andere submodellen maar is voor de overzichtelijkheid niet herhaald. In<br />

feite is er binnen een project ook maar één OI-model voor het hele probleem domein.<br />

Bij de modellering van de Nederlandse taal zijn alleen de KISS-modellen en het OI-model opgesteld. Vandaar<br />

dat deze twee modellen uitvoerig beschreven zijn. In de komende paragrafen komen de resterende modellen<br />

aan de orde. Deze zullen echter minder uitvoerig beschreven worden. Er wordt ingegaan op de semantiek maar<br />

er zullen geen formele regels voor wat betreft de syntax van de modellen opgesteld worden.<br />

© KISS b.v. 24


2.4.6 Het Attribuutmodel<br />

Het Attribuutmodel geeft de algemene specificatie van de attribuutwaarden in de vorm van attribuuttypen. De<br />

attribuuttypen zijn ingekapseld binnen het <strong>Object</strong>-Interactie model en worden daarom niet in een OI-model<br />

gevisualiseerd. [Kri 93]<br />

De waarden van attribuuttypen worden gerelateerd aan een grootheid. Onder een grootheid wordt bijvoorbeeld<br />

Lengte, Gewicht, Oppervlakte of Inhoud verstaan. Over het algemeen zijn dit termen die in ons dagelijks taalgebruik<br />

veelvuldig gebruikt worden. Zo zegt men dat de lengte van Jan 1.92 meter is of dat zijn gewicht 75 kilo<br />

is. Naast het begrip grootheid bestaat er ook nog het begrip meeteenheid. In de vorige voorbeelden is daar al<br />

gebruik van gemaakt. De zin Jan is 1.92 geeft ons niet genoeg informatie. Jan zou bijvoorbeeld 1.92 meter lang<br />

kunnen zijn maar net zo goed 1.92 jaar oud. De meeteenheid moet dus worden opgenomen. De meeteenheid<br />

definieert voor een grootheid tegen welke meetschaal de meting van attributen plaats heeft gevonden. Als voor<br />

de grootheid Lengte de meeteenheid meter is gekozen dan zijn kilometer, inch en lichtjaar referentie objecten.<br />

Door goede afspraken is men in staat om gemeten waarden om te rekenen naar een willekeurige meeteenheid<br />

voor dezelfde grootheid. Zo kan met een simpele vermenigvuldiging een waarde, gemeten in meters, omgezet<br />

worden naar een waarde in kilometers of inches.<br />

Een referentie-object kan voor meerdere grootheden worden gebruikt. Zo wordt voor Lengte, Diepte en Hoogte<br />

bijvoorbeeld steeds de meter als referentie-object gebruikt.<br />

Bij het definiëren van attribuuttypen moet men er goed op letten dat attribuutwaarden altijd gemeten moeten<br />

kunnen worden tegen een meetschaal. Ook moet men zich afvragen wat men met de gemeten waarden wil<br />

doen. Met de meeteenheid meters bijvoorbeeld kunnen allerlei berekeningen worden uitgevoerd en vergelijkingen<br />

worden gemaakt. Wordt als meetschaal een rangorde schaal gebruikt met bijvoorbeeld de waarden zeer<br />

kort, kort, normaal, lang en zeer lang om lengtes uit te drukken dan kunnen hier geen berekeningen mee worden<br />

uitgevoerd. Wel kunnen er nog vergelijkingen worden gemaakt.<br />

In het Attribuutmodel wordt door middel van een langgerekte rechthoek een attribuuttype aangegeven. Dit<br />

symbool wordt direct onder het objecttype of actietype waarvan het een attribuuttype is, geplaatst. Onder het<br />

attribuuttype wordt dan de grootheid gezet waarin de attribuutwaarden worden uitgedrukt. Het symbool voor<br />

een grootheid is een gestippelde ovaal.<br />

De naamgeving voor attribuuttypen is in veel gevallen automatisch te genereren door de naam van het objecttype<br />

(of actietype) te nemen en daaraan de naam van de grootheid te plakken. Bij de het attribuut dat de lengte<br />

van een persoon aangeeft krijgen we dan PersoonLengte. In de Nederlandse taal worden attributen vaak uitgedrukt<br />

met constructies als Lengte van een Persoon. Deze staan vaak in bijvoeglijke of bijwoordelijke bepalingen.<br />

Wederom komt het gebruik van natuurlijke taal terug in de analyse.<br />

2.4.7 Het Actiemodel<br />

Het Actiemodel geeft aan in welke volgorde de operaties van een actietype uitgevoerd worden en onder welke<br />

enkelvoudige en samengestelde condities een actie uitgevoerd mag worden [Kri 93]. Per actietype wordt een<br />

Actiemodel opgesteld.<br />

De operaties van een actietype specificeren in detail hoe attribuuttypen veranderen op het moment dat er een<br />

actie wordt uitgevoerd. Elk actietype heeft minimaal één operatie anders moet men zich afvragen of het actietype<br />

wel een actietype is. Een operatie is de beschrijving van hoe een attribuutwaarde voor een attribuuttype bepaald<br />

wordt. De attribuutwaarde kan gezien worden als de uitvoer van de operatie.<br />

Met een kort voorbeeld voor het actietype Inschrijven van een Persoon bij een Bank (zie paragraaf 2.4.5.1)<br />

wordt geïllustreerd wat onder een operatie wordt verstaan.<br />

Actie: Inschrijven<br />

PersoonID := ‘12345’<br />

BankNaam := ‘Rabobank’<br />

InschrijvenDatum := ‘250371’<br />

© KISS b.v. 25


Hier wordt drie keer de operatie := uitgevoerd. Dit is een operatie die attribuutwaarden toekent aan een attribuuttype.<br />

In dit voorbeeld zijn de in te voeren attribuutwaarden keihard gespecificeerd in de operaties. Normaal<br />

gesproken is dit niet het geval en zal er om invoer moeten worden gevraagd aan de gebruiker. De operatie zou<br />

zo gespecificeerd kunnen worden dat achter het := teken een verwijzing naar een plek op het scherm staat waar<br />

de gebruiker een waarde moet hebben ingevoerd voordat de actie inschrijven wordt uitgevoerd (door de gebruiker).<br />

Bij het uitvoeren van een actie kunnen ook een aantal condities opgesteld worden waaraan moet worden voldaan.<br />

Zo zou men kunnen stellen dat bij de actie storten van een bedrag het bedrag minimaal 100 gulden moet<br />

zijn en maximaal 200. Dit kan als volgt worden weergegeven.<br />

Actie: Storten<br />

StortenBedrag > 100 en StortenBedrag < 200<br />

Persoon<br />

PersoonID:=?<br />

InschrijvenDatum<br />

InschrijvenDatum:=?<br />

Inschrijven Bank<br />

BankNaam:=?<br />

PersoonID BankNaam<br />

Figuur 2-10 Actiemodel Inschrijven<br />

In het Actiemodel wordt een operatie met een lang gerekte rechthoek met afgeronde zijkanten weergegeven.<br />

Een conditie wordt aangegeven met een lang gerekte rechthoek met spitse zijkanten. Door middel van pijlen<br />

wordt aangegeven in welke richting gegevens stromen. In Figuur 2-10 staat een voorbeeld van een Actiemodel<br />

voor de actie Inschrijven. De vraagtekens geven aan dat de gebruiker hier een waarde voor moet invoeren.<br />

Condities kunnen worden weergeven zoals in onderstaande figuur. De gestippelde pijlen geven de volgorde aan<br />

waarin de condities getest moeten worden. De eerste conditie die getest moet worden, wordt verbonden met het<br />

actietype. of-condities worden aangegeven door ze direct aan het actietype te hangen en niet achter elkaar te<br />

plaatsen. Met de doorgetrokken pijlen wordt aangegeven op welke attribuuttypen de condities betrekking hebben.<br />

© KISS b.v. 26


PersoonID<br />

ID>123<br />

EN<br />

SB50<br />

Storten<br />

Figuur 2-11 Actiecondities (met logische én-afhankelijkheid)<br />

2.4.8 Het Functiemodel<br />

Een functie is gedefinieerd als het systeemonderdeel dat de uitvoering van de acties door actietypen met boodschappen<br />

aanstuurt en dat met inspecties informatie opvraagt. Er worden invoer-, uitvoer-, beslissings-. tijdgebonden-<br />

en systeemfuncties onderscheiden. Daarnaast wordt er nog de Dialoog onderscheiden die de samenhang<br />

tussen de verschillende functies presenteert.<br />

Voor het beschrijven van functies worden dezelfde technieken gebruikt als voor het beschrijven van het gedrag<br />

van objecten. Voor de functionaliteit worden de functionele objecten met zogenaamde Functionele-KISSmodellen<br />

of wel Functiemodellen beschreven. Functiemodellen lijken sterk op KISS-modellen. Dezelfde regels<br />

voor het gebruik van sequentie, selectie en iteratie gelden ook in de Functiemodellen. Voor de representatie van<br />

een functie wordt een grote cirkel gebruikt, voor de inspectie een gestippelde ruit. Voor de interactie tussen de<br />

Functiemodellen onderling wordt geheel analoog aan het OI-model, een Functie-Interactiemodel opgesteld. Het<br />

grote verschil is de mate van persistentie. In een OI-model zijn de ingekapselde attributen volledig persistent.<br />

Bij een Functie-Interactiemodel is dat niet het geval. Na het uitvoeren van de functie zijn de attributen immers<br />

weer vergeten.<br />

Het Functiemodel beschrijft in welke volgorde een gebruiker de hem ter beschikking gestelde functies kan uitvoeren.<br />

Dit gaat net zoals bij een KISS-model met behulp van de iteratie en selectie symbolen.<br />

2.4.9 Het Subject-communicatiemodel<br />

Het communicatieproces tussen organisaties, afdelingen, personen en systemen wordt in een Subjectcommunicatiemodel<br />

gemodelleerd. In dit model zijn de organisaties, afdelingen, personen en systemen de subjecten<br />

die boodschappen versturen en/of ontvangen<br />

De subjecten worden met een cirkel aangegeven. De boodschappen die verstuurd worden door de subjecten<br />

worden met een symbool, dat overeenstemt met de informatiedrager waarop de boodschap verstuurd wordt,<br />

aangegeven. Er zijn symbolen voor een Formulier, Diskette en Tape. Alle andere vormen van boodschappen<br />

worden samen gebracht onder de noemer boodschaptype dat ook een eigen symbool heeft. Het Subjectcommunicatiemodel<br />

geeft aan welk subject een boodschap naar een ander subject verstuurd.<br />

Een Subject-communicatiemodel geeft de Ist-situatie (de huidige situatie) weer. Een Subject-communicatiemodel<br />

kan gebruikt worden om een work-flow analyse uit te voeren. Daarin wordt van alle boodschappen bepaald<br />

hoe vaak ze verstuurd worden en hoeveel tijd het kost om deze te verwerken. Vervolgens wordt onderzocht of<br />

met minder boodschappen en (vooral) minder tijd een efficiëntere manier van communicatie kan worden opgezet<br />

die toch in dezelfde informatie behoefte blijft voorzien. Als dit kan, dan wordt een nieuw Subjectcommunicatiemodel<br />

opgesteld dat deze situatie weergeeft. Men spreekt van dan van een Soll-situatie (de situatie<br />

zoals die moet worden).<br />

© KISS b.v. 27


2.5 The Way of Control: Project Management<br />

In deze paragraaf komt aan de orde hoe binnen de KISS-methode het verloop van een project wordt beheerst.<br />

Het gaat dus om het management aspect van het toepassen van een methode. Hoe goed een methode ook mag<br />

zijn, zonder goed management zal de kans op een succesvolle afloop klein zijn. Een goed management waarbij<br />

controle op de activiteiten plaatsvindt en waarbij tussentijdse resultaten kunnen worden beoordeeld is dus van<br />

groot belang. Een van de manieren om een project te beheren is het opdelen van het project in een aantal fasen.<br />

Elke fase moet een of meerdere produkten op leveren die beoordeeld kunnen worden en waaraan het management<br />

de voortgang van het project kan bepalen. De modellen die binnen de KISS-methode gemaakt worden<br />

geven een natuurlijke fasering aan. Deze fasering komt ook terug in het schema dat de Way of Working weergeeft<br />

(zie Figuur 2-5).<br />

De volgende fasen kunnen onderscheiden worden:<br />

1. Probleem Specificatie<br />

2. Probleem <strong>Analyse</strong><br />

3. Concept Definitie<br />

4. Architectuur modellering<br />

5. Encapsulatie modellering<br />

6. Functionaliteit modellering<br />

7. <strong>Transformatie</strong><br />

8. Generatie<br />

9. Versie Management<br />

Kijkend naar welke produkten overeenkomen met deze fasen dan kan het volgende lijstje worden opgesteld.<br />

Daarbij is kort aangeven wat er gedaan wordt.<br />

1. Tekstuele Beschrijving. Er moet zoveel mogelijk informatie worden verzameld bij de klant door middel van<br />

interviews, formulieren en rapporten die binnen de organisatie rondgaan etc.<br />

2. Grammaticale <strong>Analyse</strong>. De Tekstuele Beschrijving wordt geanalyseerd door middel van het opstellen van<br />

structuurzinnen en deze te ontleden.<br />

3. Subject, <strong>Object</strong>, en Actie specificatie. Er worden kandidaatlijsten opgesteld en begrippen worden gedefinieerd<br />

in een data dictionairy.<br />

4. Subject-communicatiemodel, KISS-model en OI-model. Aan de hand van de resultaten uit de tweede stap<br />

worden de modellen opgesteld (in samenwerking met de klant worden ze meteen gevalideerd).<br />

5. Attribuut- en Actiemodellen. Attributen en actietypen worden in detail gespecificeerd.<br />

6. Functiemodel, schermen en rapporten. Vaak zijn hiervoor binnen een organisatie al standaarden.<br />

7. Technische Implementatie beperkingen. Omdat de modellen onafhankelijk van een doelomgeving zijn opgesteld<br />

moeten de modellen worden omgezet naar de uiteindelijke doelomgeving die zijn eigen specifieke<br />

mogelijkheden en beperkingen heeft waar rekening mee moet worden gehouden.<br />

8. Rulebase, Database. De KISS-modellen worden inclusief constraints opgeslagen in een Rulebase (action<br />

handler). Het OI-model wordt getransformeerd naar een specifieke databasestructuur<br />

9. Implementatie en onderhoud.<br />

Het is van groot belang dat de modellen die worden opgeleverd (en dan met name het OI-model) door de klant<br />

worden gevalideerd. Doordat de modellen opgesteld worden op een wijze die begrijpbaar is voor de klant<br />

(uitgangspunt KISS-methode) zal de klant hiertoe ook in staat zijn.<br />

2.6 The Way of Support<br />

In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de hulpmiddelen die gebruikt worden bij het uitvoeren van de<br />

KISS-methode. Al het werk handmatig verrichten is ondoenlijk en leidt onherroepelijk tot fouten. Men gaat<br />

immers al gauw dingen over het hoofd zien omdat een mens nu eenmaal slechts een beperkt aantal zaken tegelijk<br />

kan overzien. Een oplossing voor dit probleem is het gebruik van een CASE-tool. Bij KISS b.v. wordt<br />

gebruikt gemaakt van de CASE-tool Paradigm Plus. Dit tool ondersteunt het maken van modellen in verschillende<br />

methoden. Zo worden naast de KISS-methode de methoden van Rumbaugh (OMT), Booch (OOA en<br />

OOD), Coad en Yourdon, Shlaer en Mellor en nog een aantal (minder bekende) methoden ondersteund.<br />

Ondersteuning vindt plaats op onder andere de volgende punten:<br />

© KISS b.v. 28


1. Tekenen van alle modellen: In Paradigm Plus is een tekentool opgenomen waarmee alle modellen die binnen<br />

de KISS-methode gemaakt worden, getekend kunnen worden. Voor alle typen (object, actie, attribuut<br />

etc.) zijn buttons aanwezig. Door aan te geven met welk modeltype men bezig is komen de juiste buttons op<br />

een werkbalk te staan. Daarnaast zijn er nog hulpmiddelen voor uitlijnen e.d.<br />

2. Database ondersteuning: Elk type dat gebruikt wordt, wordt met allerlei informatie opgeslagen in een database.<br />

3. Generatie. Doordat alle typen liggen opgeslagen is het mogelijk om gedeelten van modellen te genereren uit<br />

de database. Zo kan voor een KISS-model bepaald worden welke actietypen met een objecttype zijn geassocieerd.<br />

Deze actietypen moeten dus op het KISS-model van dat objecttype voorkomen. Dit kan automatisch<br />

gedaan worden. Alleen de volgorde moet dan nog worden aangegeven.<br />

4. Consistency Check. Het is mogelijk om een tekening te checken met de database. Als er een verschil geconstateerd<br />

wordt, wordt dit gemeld aan de gebruiker. Zo kan er bijvoorbeeld een associatie op een tekening<br />

staan die niet in de database voorkomt. Dit wordt dan gemeld aan de gebruiker met de vraag of de database<br />

of de tekening moet worden bijgewerkt.<br />

5. Scripttaal. Met behulp van een scripttaal (een basic-achtige programmeertaal) kan de database worden uitgelezen<br />

en kunnen allerlei rapporten of modellen worden gegenereerd.<br />

De CASE-tool Paradigm Plus ondersteunt de KISS-methode in het gehele traject van <strong>Analyse</strong>, via Ontwerp,<br />

Realisatie en Implementatie tot en met (versie)Beheer.<br />

2.7 Samenvatting<br />

In dit hoofdstuk is de KISS-methode beschreven aan de hand van een vijftal aspecten. In de Way of Thinking is<br />

beschreven wat de achterliggende gedachten van de KISS-methode zijn. Er is nader ingegaan op het gebruik<br />

van natuurlijke taal in de analyse. In de Way of Working is beschreven welke activiteiten worden uitgevoerd. In<br />

de Way of Modelling is beschreven welke modellen tijdens deze activiteiten gemaakt worden. Bij sommige<br />

modellen is een formele notatie voor het beschrijven van de syntax gegeven. In de Way of Control is kort beschreven<br />

welke fasen er worden onderscheiden en wat de relatie is tot de modellering. Tenslotte is in de Way of<br />

Support aangegeven op welke manier er gebruikt gemaakt wordt van een CASE-tool.<br />

© KISS b.v. 29


3. De Nederlandse <strong>Taal</strong><br />

3.1 Inleiding<br />

In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de Nederlandse taal. Aan bod komen de grammatica, de<br />

ontleding van zinnen en de woordleer. Ook wordt aandacht besteed aan de relatie tussen de taal en de werkelijkheid.<br />

Hiermee vormt dit hoofdstuk als het ware de Tekstuele Beschrijving voor de analyse die leidt tot de<br />

meta-structuur van de Nederlandse taal (zie hoofdstuk 6). Voor de beschrijving van de taal is gebruik gemaakt<br />

van twee boeken: [Too 79] en [ANS 84]. Het eerste boek gaat in op de grammatica van de Nederlandse taal en<br />

de zinsontleding. Verder wordt aandacht besteed aan zinsstructuren en generatieve grammatica’s waarmee<br />

correcte zinnen kunnen worden gegenereerd. Dit is een onderwerp dat in een later stadium nog van pas kan<br />

komen bij het omzetten van zinnen naar bepaalde structuren (bijvoorbeeld van passief naar actief). Het tweede<br />

boek is een zeer uitvoerige beschrijving van alle aspecten van de Nederlandse taal.<br />

De woordleer behandelt de losse woorden die de Nederlandse taal kent. Daarbij wordt uitgegaan van een indeling<br />

naar 9 soorten waaronder bijvoorbeeld de werkwoorden, zelfstandige naamwoorden en bijvoeglijke naamwoorden.<br />

De relatie tussen taal en werkelijkheid staat niet beschreven in de literatuur. Voor dit deel van het probleem<br />

domein is dan ook uitgegaan van eigen ideeën. Om de reële wereld te beschrijven kan taal worden gebruikt.<br />

<strong>Taal</strong> moet dus in staat zijn om de werkelijkheid te beschrijven. Het begrip werkelijkheid moet in deze context<br />

zeer ruim worden genomen; kabouters, E.T. , en π behoren ook tot de werkelijkheid. Om te kijken hoe taal<br />

wordt aangewend om de werkelijkheid te beschrijven is gekeken naar wat woorden nu van de werkelijkheid<br />

beschrijven. Zo geven zelfstandige naamwoorden zelfstandigheden uit de reële wereld weer. Werkwoorden<br />

drukken over het algemeen acties uit. Voorzetsels geven een relatie weer tussen zelfstandigheden.<br />

Wat is taal?<br />

Iedereen gebruikt taal om met elkaar te communiceren. Dit communiceren vindt op verschillende manieren<br />

plaats. Zo kunnen door middel van spraak en schrift boodschappen worden overgebracht maar ook gebaren en<br />

rooksignalen zijn een vorm van taal. Een ander voorbeeld is Morse, ook dat is een taal. <strong>Taal</strong> kan worden gedefinieerd<br />

als:<br />

Een samenhangend geheel van middelen die volgens vaste regels (grammatica) gebruikt<br />

worden om met elkaar te kunnen communiceren [Too 79].<br />

De middelen zijn dan de woorden, tekens, symbolen of geluiden die een taal kent. De regels worden dan gevormd<br />

door de grammatica die voorschrijft op welke manier deze woorden, tekens, symbolen of geluiden gebruikt<br />

mogen/moeten worden. Met behulp van de grammatica wordt de syntax van een taal beschreven. In de<br />

Nederlandse schrijftaal zijn zinnen als “Hij heeft de computer water gegeven” en “Jan schopte de auto in het<br />

doel” syntactisch correct terwijl een zin als “Hij de heeft computer gegeven water” syntactisch incorrect is.<br />

Naast de syntax, die dus ingaat op het correct zijn van zinnen, bestaat er ook nog het begrip semantiek. Semantiek<br />

gaat in op de betekenis van zinnen en delen daarvan. De eerste twee zinnen zijn syntactisch correct<br />

maar de lezers zullen toch wel hun wenkbrauwen hebben opgetrokken bij het lezen van deze zinnen. De zinnen<br />

hebben binnen de context waarin zij staan geen zinvolle betekenis. In onze wereld krijgen computers geen<br />

water en worden auto’s niet in een doel geschopt. Zinnen zoals “Hij schopt de bal in het doel” en “Hij heeft de<br />

planten water gegeven” hebben echter wel een betekenis voor de meeste van ons. Aan deze beide aspecten van<br />

de taal is aandacht besteed in de modellering.<br />

3.2 Woordleer<br />

In deze paragraaf wordt nader ingegaan op het aspect van de taalkunde dat Woordleer wordt genoemd. Deze<br />

leer houdt zich bezig met woorden. Men kan een woord beschouwen als de kleinste zelfstandige eenheid binnen<br />

een taal, al kan een woord natuurlijk ook beschouwd worden als opgebouwd uit letters. In deze scriptie wordt<br />

een samengesteld woord beschouwd als zijnde één woord. Een woord is een eenheid met een bepaalde betekenis<br />

die wordt opgenomen in een woordenboek. Samenstellingen worden vaak niet apart opgenomen in een woordenboek<br />

maar zoals gezegd worden deze toch beschouwd als zelfstandige woorden omdat ze een eigen betekenis<br />

hebben. Om alle woorden apart te beschrijven is niet handig. Door de eeuwen heen is er dan ook een inde-<br />

© KISS b.v. 30


ling ontstaan waarin men negen woordsoorten onderscheidt. In de volgende paragrafen zullen deze negen<br />

soorten apart worden behandeld. Tot welke groep een woord behoort is niet eenduidig. Een woord kan tot<br />

meerdere groepen horen, afhankelijk van de betekenis/functie die men er aan toekent. Zo kan het woord lopen<br />

als werkwoord worden beschouwd maar ook als zelfstandig naamwoord (de loop van een geweer).<br />

Per woordgroep wordt ingegaan op de algemene kenmerken die de woorden uit die woordgroep bezitten.<br />

3.2.1 Zelfstandig Naamwoord<br />

Het zelfstandig naamwoord wordt in het Nederlands gebruikt om dingen/objecten uit de reële wereld aan te<br />

duiden. Het geeft dingen uit de werkelijkheid een naam, vandaar de uitdrukking naamwoord. Ook hier moet het<br />

begrip werkelijkheid weer zeer ruim worden genomen. Ook begrippen als ziel, geluk en rood zijn zaken uit de<br />

werkelijkheid. Zelfstandige naamwoorden kunnen een meervoudsuitgang krijgen waarmee meerdere objecten<br />

van hetzelfde soort kunnen worden aangeduid.<br />

3.2.2 Bijvoeglijk Naamwoord<br />

Een bijvoeglijk naamwoord is een woord dat een nadere bijzonderheid van zelfstandigheden aangeeft. Deze<br />

zelfstandigheden worden aangeduid middels zelfstandige naamwoorden of equivalenten daarvan (bijvoorbeeld<br />

voornaamwoorden). Bijvoeglijke naamwoorden hebben de mogelijkheid om trappen van vergelijking te vormen.<br />

Men spreekt dan van vergrotende trap en overtreffende trap. Een bijvoeglijk naamwoord kan ook bijwoordelijk<br />

worden gebruikt als bijwoordelijke bepaling. Men spreekt dan van bijwoorden.<br />

3.2.3 Telwoord<br />

Telwoorden zijn woorden die een aantal of een door tellen bepaalde plaats in een volgorde of rangorde aanduiden.<br />

Er wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdtelwoorden en rangtelwoorden. De eerste soort geeft aantallen<br />

weer, de tweede soort geeft een rang weer (vergelijk drie en derde). Men kan een telwoord als honderdeenentwintig<br />

als zelfstandig beschouwen maar ook als samengesteld uit de delen honderd, twintig en een. Ook hier<br />

worden samengestelde telwoorden als zelfstandig beschouwd dus zonder de mogelijkheid om ze samen te stellen<br />

tot nieuwe getallen. Hoofdtelwoorden zelf kunnen weer onderverdeeld worden in bepaalde en onbepaalde<br />

telwoorden (vergelijk drie en veel). Dit zelfde onderscheid kan men voor rangtelwoorden maken; derde en<br />

zoveelste.<br />

Een rang kan pas worden aangeven wanneer er een ordening bestaat. Dit wil zeggen dat een verzameling elementen<br />

eerst geordend moet worden volgens een bepaald ordeningscriterium waarna van een bepaald element<br />

de rang kan worden aangeven. Afhankelijk van het ordeningscriterium kan een element een andere plaats hebben.<br />

De rang is dan ook niet alleen afhankelijk van het element waarvan de rang bepaald wordt.<br />

3.2.4 Werkwoord<br />

Een werkwoord is een woord dat een werking voorstelt als verbonden aan een persoon of zaak en tevens een<br />

relatie legt met de tijd waarin de werking plaats heeft. Die werking kan een actie zijn maar ook een toestand of<br />

het overgaan naar een toestand. Werkwoorden kunnen vervoegd worden. Daarbij spelen drie aspecten een rol:<br />

tijd (ott, vtt etc.), persoon (1e, 2e, 3e) en getal (enkelvoud of meervoud).<br />

Werkwoorden kunnen op verschillende manieren in soorten verdeeld worden. Zo wordt onderscheid gemaakt<br />

tussen zelfstandige werkwoorden en niet zelfstandige werkwoorden. De niet zelfstandige werkwoorden kunnen<br />

dan weer onderverdeeld worden in koppelwerkwoorden en hulpwerkwoorden. Dan wordt er een onderscheid<br />

gemaakt in transitieve en intransitieve werkwoorden, wederkerend of niet wederkerend en persoonlijk of onpersoonlijk.<br />

Zelfstandige werkwoorden komen alleen voor bij werkwoordelijke gezegdes. Ze vormen de betekeniskern van<br />

het gezegde. Andere werkwoorden die voorkomen in het werkwoordelijk gezegde worden hulpwerkwoorden<br />

genoemd. Ze vormen als het ware een nadere bepaling bij de betekeniskern. Koppelwerkwoorden komen voor<br />

bij naamwoordelijke gezegdes. Ze vormen samen met het naamwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde<br />

de betekeniskern. Ook in het werkwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde kunnen hulpwerkwoorden<br />

voorkomen en ook hier vormen ze een nadere bepaling bij de betekeniskern.<br />

© KISS b.v. 31


Het onderscheid tussen transitieve werkwoorden en intransitieve werkwoorden ligt in het feit dat transitieve<br />

werkwoorden een lijdend voorwerp bij zich hebben terwijl dat voor intransitieve werkwoorden niet het geval is.<br />

Vergelijk Ik geef een tientje en Ik loop. Na geven moet een lijdend voorwerp staan, na lopen is dat niet nodig<br />

Wederkerende werkwoorden worden gecombineerd met een wederkerend voornaamwoord (meestal zich). Niet<br />

wederkerende werkwoorden worden dat niet. Vergelijk Ik vergis me en Ik loop.<br />

Onpersoonlijke werkwoorden hebben het loos onderwerp het bij zich terwijl persoonlijke werkwoorden een<br />

andersoortig onderwerp bij zich hebben. Vergelijk Het regent en Ik loop.<br />

Het indelen van een werkwoord naar deze criteria is niet eenduidig. Een werkwoord kan bijvoorbeeld zowel<br />

transitief als intransitief gebruikt worden. Afhankelijk van de context kan een lijdend voorwerp worden weggelaten<br />

of niet. De classificatie van een werkwoord is dan ook afhankelijk van het gebruik op het moment van<br />

beschouwing.<br />

Een proces dat vaak wordt toegepast bij werkwoorden is het nominaliseren. Dat is het vormen van een zelfstandig<br />

naamwoord uit een werkwoord: fietsen, fiets, of verzekeren, verzekering of inwerpen, inworp.<br />

3.2.5 Voornaamwoord<br />

Voornaamwoorden zijn woorden die in de plaats kunnen treden van zelfstandige naamwoorden. Voornaamwoorden<br />

worden onderverdeeld in een achttal subcategorieën. Zo onderscheid men de wederkerende, aanwijzende,<br />

persoonlijke, onbepaalde, bezittelijke, vragende, betrekkelijke en wederkerige voornaamwoorden. Over<br />

het algemeen hebben de voornaamwoorden een verwijzend karakter. Ze verwijzen naar een zelfstandigheid.<br />

Deze zelfstandigheid kan binnen dezelfde zin worden genoemd (binnentekstelijke verwijzing) maar het kan ook<br />

zijn dat uit de context moet blijken waarnaar verwezen wordt (buitentekstelijke verwijzing).<br />

Persoonlijke voornaamwoorden hebben naast het verwijzende karakter ook de eigenschap dat ze impliciet aangeven<br />

welke persoon en welk getal (zie 3.2.4) ze uitdrukken. Bezittelijke voornaamwoorden geven een bezitsrelatie<br />

aan, vragende voornaamwoorden vragen naar dingen of zaken. Betrekkelijke voornaamwoorden komen<br />

voor in bijzinnen. Ze verbinden zinnen die naar dezelfde persoon of zaak verwijzen. Daarbij wordt een zin als<br />

bijzin van de andere zin gebruikt en wordt een betrekkelijk voornaamwoord gebruikt om naar de betreffende<br />

persoon of zaak te verwijzen. Wederkerende voornaamwoorden worden gebruikt wanneer het onderwerp en het<br />

lijdend voorwerp van een zin dezelfde zaak aanduiden. Wederkerige voornaamwoorden worden gebruikt bij<br />

meervoudige antecedenten. Een antecedent in deze context is de zaak waarnaar verwezen wordt door het voornaamwoord.<br />

Aanwijzende voornaamwoorden wijzen naar bepaalde zelfstandigheden.<br />

3.2.6 Bijwoord<br />

Bijwoorden zijn woorden die worden gebruikt om eigenschappen of kenmerken te noemen van een door het<br />

gezegde uitgedrukte werking, toestand of eigenschap. Sommige bijwoorden vormen een bepaling bij een hele<br />

zin. Ze zijn over het algemeen onveranderlijk al kunnen sommige bijwoorden een buigings-e krijgen. Bijwoorden<br />

kunnen worden opgedeeld in echte bijwoorden en bijwoorden die eigenlijk bijvoeglijk naamwoord zijn<br />

maar als bijwoordelijke bepaling bij een werkwoord staan en dus de functie van een bijwoord hebben.<br />

3.2.7 Voorzetsel<br />

Voorzetsels zijn woorden die onveranderlijk zijn. Ze kunnen samen met andere woorden een groep vormen die<br />

voorzetselconstituent wordt genoemd. Dit voorzetselconstituent kan geen onderwerp of lijdend voorwerp zijn<br />

van een zin. Voorzetsels drukken een bepaalde relatie tussen de voorzetselconstituent en de rest van de zin uit.<br />

Zo’n relatie kan bijvoorbeeld een plaatsrelatie (op, onder, naast de kast) of een tijdsrelatie (om, voor, na zes<br />

uur) zijn.<br />

3.2.8 Voegwoord<br />

Voegwoorden zijn woorden die twee taalelementen met elkaar verbinden. Als taalelement kan een woord,<br />

woordgroep of zin dienst doen. Er gelden echter wel een aantal regels voor het voegen van taalelementen. Er<br />

kunnen niet willekeurig twee taalelementen met elkaar gevoegd worden. De taal elementen moeten enige overeenkomst<br />

hebben in syntax maar ook in semantiek.<br />

© KISS b.v. 32


3.2.9 Lidwoord<br />

Er bestaan drie lidwoorden: de, het en een. In combinatie met een zelfstandig naamwoord geven ze aan of dat<br />

zelfstandig naamwoord bepaald (de auto, het paard) dan wel onbepaald (een auto, een paard) is. In het eerste<br />

geval is het duidelijk om welke auto of welk paard het gaat. In het tweede geval is dat niet zo.<br />

3.3 Zinsleer<br />

In deze paragraaf komen de zinnen aan bod. Zinnen zijn opgebouwd uit woordgroepen die op hun beurt weer<br />

zijn opgebouwd uit woorden. Zinnen kunnen vanuit verschillende invalshoeken beschouwd worden. Zo kan<br />

naar de communicatieve functie van een zin gekeken worden en dan kan een onderscheid worden gemaakt<br />

tussen vraagzinnen, gebiedende zinnen en mededelende zinnen. Elk soort zin heeft een andere semantische<br />

betekenis en kijkt dus op een andere wijze tegen de realiteit aan die wordt uitgedrukt in de zin. Men kan ook<br />

naar de syntax van een zin kijken. Dan kan men onderscheid maken in zinnen die in een actieve vorm of in een<br />

passieve vorm staan. Verder kan men nog naar de opbouw van zinnen kijken. Er kan dan onderscheid worden<br />

gemaakt in enkelvoudige en samengestelde zinnen. Samengestelde zinnen zijn zinnen die minstens één bijzin<br />

bevatten. Als de bijzin(nen) buiten beschouwing worden gelaten blijft de rompzin over.<br />

Communicatieve functie<br />

Er worden drie communicatieve functies onderscheiden: vraag, gebod en mededeling.<br />

De vraagzin vraagt naar iets. Een vraagzin wordt afgesloten met een vraagteken. Een vraagzin kan naar een<br />

werking vragen maar ook naar een eigenschap, hoeveelheid of persoon. Gebiedende zinnen gebieden een actie.<br />

Degene aan wie de zin gericht is wordt opgedragen een actie, uitgedrukt door het gezegde, uit te voeren. Gebiedende<br />

zinnen worden afgesloten met een uitroepteken om extra nadruk op het gebod te leggen. Mededelende<br />

zinnen zijn zinnen die niets vragen of gebieden. Ze kunnen van alles uitdrukken. Deze worden afgesloten met<br />

een punt.<br />

Syntax<br />

Naar syntax kan een zin in twee soorten verdeeld worden. Passieve zinnen en actieve zinnen. Bij een actieve<br />

zin wordt de uitgedrukte handeling voorgesteld als betrokken op diegene die de handeling verricht. Men<br />

spreekt van een logisch onderwerp. Dit komt terug in het feit dat dit logisch onderwerp ook syntactisch onderwerp<br />

van de zin is. Bij passieve zinnen staat de handeling als zodanig op de voorgrond en is dus syntactisch<br />

onderwerp van de zin. Het logisch onderwerp wordt dan ofwel niet uitgedrukt ofwel het komt voor als een<br />

voorwerp of bepaling. Vergelijk “De poes drinkt de melk op” en “De melk wordt (door de poes) opgedronken.”<br />

Samenstelling<br />

Een zin kan ofwel samengesteld ofwel enkelvoudig zijn. Een zinsdeel (zie volgende paragraaf) dat zelf weer zin<br />

is, wordt bijzin genoemd. Zinnen kunnen meer dan een bijzin bevatten. Volledige zinnen die geen bijzin zijn,<br />

worden hoofdzin genoemd. De hoofdzin zonder bijzinnen wordt rompzin genoemd. Een zin die een of meer<br />

bijzinnen bevat wordt samengestelde zin genoemd. Een zin zonder bijzin wordt dan enkelvoudige zin genoemd.<br />

Als een bijzin weer beschouwd wordt als zin dan spreekt men van niveauverdieping.<br />

3.4 Zinsontleding<br />

In de vorige paragraaf is gekeken naar de verschillende vormen die een zin kan aannemen. Voor elke zin geldt<br />

dat die ontleed kan worden naar zinsdelen. Dit is de ontleding zoals iedereen die vroeger op school heeft geleerd.<br />

Een eerste indeling geeft aan dat er vier soorten zinsdelen bestaan.<br />

1. Gezegde<br />

2. Onderwerp<br />

3. Voorwerp<br />

4. Bepaling<br />

De derde en vierde vorm worden nog verder onderverdeeld. De delen hebben echter een grote overeenkomst in<br />

de rol die ze spelen binnen een zin, vandaar dat ze onder dezelfde noemer staan.<br />

3.4.1 Gezegde<br />

Het gezegde is het centrale zinsdeel. Het bepaalt als het ware of er voorwerpen in de zin moeten voorkomen en<br />

welke dat dan moeten zijn. Het gezegde wordt verdeeld in het werkwoordelijk gezegde en het naamwoordelijk<br />

gezegde. Een gezegde bevat bijna altijd een persoonsvorm. Dit is het deel van het gezegde dat overeenstemt met<br />

het onderwerp van de zin.<br />

© KISS b.v. 33


werkwoordelijk gezegde<br />

In het algemeen kan worden gezegd dat het werkwoordelijk gezegde een werking aanduidt. Het begrip werking<br />

moet dan ruim worden genomen. Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoordelijke vormen die in<br />

een enkelvoudige zin aanwezig zijn. In samengestelde zinnen hebben zowel hoofdzin als bijzin(nen) een gezegde.<br />

Naast de werkwoordelijke vormen kunnen ook niet werkwoordelijke vormen in een werkwoordelijk<br />

gezegde optreden. Dit is het geval bij het voorzetsel te bij infinitieven (hele werkwoord, bijv. te lopen), bij wederkerende<br />

voornaamwoorden, bij verplicht wederkerende werkwoorden (zich vergissen) en bij werkwoordelijke<br />

uitdrukkingen (de plaat poetsen).<br />

naamwoordelijk gezegde In het algemeen kan worden gezegd dat het naamwoordelijk gezegde een toestand<br />

aanduidt: een hoedanigheid, eigenschap functie e.d. Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit een werkwoordelijk<br />

en een naamwoordelijk deel.<br />

Het werkwoordelijk deel bevat alle werkwoordelijke vormen en bevat in ieder geval een koppelwerkwoord.<br />

Bestaat het werkwoordelijk deel uit meer dan een werkwoord, dan vervult het koppelwerkwoord syntactisch<br />

dezelfde functie als een zelfstandig werkwoord; de andere werkwoorden zijn dan hulpwerkwoorden.<br />

Het naamwoordelijk deel kan gezien worden als een soort aanvulling op het werkwoordelijk deel. Het naamwoordelijk<br />

deel kan bestaan uit een bijvoeglijk naamwoord(groep), tegenwoordig deelwoord, zelfstandig<br />

naamwoord(groep), voornaamwoord(groep), bijwoord(groep), infinitiefconstructie, voorzetselconstituent of een<br />

bijzin.<br />

3.4.2 Onderwerp<br />

Het onderwerp is het zinsdeel dat de zelfstandigheid noemt waaraan wordt toegeschreven wat in het gezegde<br />

wordt uitgedrukt: wie of wat de handeling uitvoert. De meeste zinnen bevatten een onderwerp, echter soms kan<br />

het onderwerp worden weggelaten. Dit is het geval bij bijvoorbeeld antwoorden op vragen (onvolledige zinnen)<br />

of bevelende zinnen. Als onderwerp kunnen voorkomen een zelfstandig naamwoord(groep), een voornaamwoord(groep),<br />

het plaatsonderwerp er, het loos onderwerp het, een infinitief(constructie) of een bijzin. Verder<br />

bestaat er nog een herhaald onderwerp en een voorlopig onderwerp. Van een herhaald onderwerp is sprake als<br />

een onderwerp tweemaal in dezelfde zin wordt uitgedrukt en het de tweede keer kan worden weggelaten.<br />

Congruentie<br />

De congruentie tussen onderwerp en persoonsvorm houdt in dat het onderwerp en de persoonsvorm in persoon<br />

en getal met elkaar overeenstemmen.<br />

ik: 1e persoon enkelvoud, ben: 1e persoon enkelvoud => ik ben<br />

jij: 2e persoon enkelvoud, bent : 2e persoon enkelvoud => jij bent<br />

wij : 1e persoon meervoud, ben : 1e persoon enkelvoud => wij ben <br />

De congruentie tussen onderwerp en naamwoordelijk deel van het gezegde houdt in dat het onderwerp en het<br />

naamwoordelijk deel in de vorm van een substantief(groep) of voornaamwoord(groep) overstemmen in getal.<br />

3.4.3 Voorwerpen<br />

In een zin kunnen de volgende voorwerpen worden onderscheiden.<br />

• Lijdend Voorwerp<br />

• Meewerkend Voorwerp<br />

• Voorzetsel Voorwerp<br />

• Ondervindend Voorwerp<br />

• Oorzakelijk Voorwerp<br />

Geen enkele van deze voorwerpen is per definitie verplicht aanwezig in een zin. Afhankelijk van de werkwoorden<br />

die worden gebruikt komen een of meer van deze voorwerpen voor in de zin.<br />

3.4.3.1 Lijdend Voorwerp<br />

Het lijdend voorwerp is een zinsdeel dat bij bepaalde werkwoordelijke gezegdes kan of moet voorkomen en de<br />

zelfstandigheid aanduidt waarop de door het gezegde uitgedrukte handeling gericht is. Als lijdend voorwerp<br />

© KISS b.v. 34


kan optreden een zelfstandig naamwoord(groep), een voornaamwoord(groep), het loos lijdend voorwerp het, of<br />

een bijzin. Daarnaast kan er sprake zijn van een herhalend lijdend voorwerp of voorlopig lijdend voorwerp.<br />

Ik geef een tientje<br />

3.4.3.2 Meewerkend Voorwerp<br />

Het meewerkend voorwerp is een zinsdeel dat bij bepaalde werkwoordelijke en naamwoordelijke gezegdes kan<br />

of moet voorkomen en de zelfstandigheid aanduidt waarop de door het gezegde en het lijdend of oorzakelijk<br />

voorwerp uitgedrukte werking gericht is. Het meewerkend voorwerp bestaat vrijwel altijd uit een nominale<br />

constituent, een voorzetselconstituent met aan of een zin. Ook hier kan weer sprake zijn van een herhalend<br />

meewerkend voorwerp.<br />

Ik geef een tientje aan Jan<br />

3.4.3.3 Voorzetselvoorwerp<br />

Het voorzetsel voorwerp is een zinsdeel dat bij bepaalde werkwoordelijke en naamwoordelijke gezegdes kan of<br />

moet voorkomen en de zelfstandigheid aanduidt waarop de door het gezegde uitgedrukte werking gericht is; het<br />

bestaat uit een voorzetselconstituent en begint altijd met een voorzetsel. Als voorzetsel voorwerp kan optreden<br />

een zelfstandig naamwoord(groep), een voornaamwoord(groep), een loos voorzetsel voorwerp of een bijzin.<br />

Ook hier kan weer sprake zijn van een herhalend voorzetsel voorwerp. Een voorzetselvoorwerp is te onderscheiden<br />

van een lijdend voorwerp doordat het altijd begint met een voorzetsel terwijl een lijdend voorwerp<br />

nooit begint met een voorzetsel.<br />

Ik zoek naar mijn paraplu<br />

3.4.3.4 Ondervindend Voorwerp<br />

Het Ondervindend voorwerp is een zinsdeel dat bij bepaalde werkwoordelijke en naamwoordelijke gezegdes<br />

kan of moet voorkomen en de zelfstandigheid (meestal een of meer personen) aanduidt die de door het gezegde<br />

uitgedrukte werking ondervindt. Als ondervindend voorwerp kan optreden een zelfstandig naamwoord(groep)<br />

of een voornaamwoord(groep). Ook hier kan weer sprake zijn van een herhalend ondervindend voorwerp.<br />

Het verbaast me dat iemand dit snapt<br />

3.4.3.5 Oorzakelijk Voorwerp<br />

Het Oorzakelijk voorwerp is een zinsdeel dat bij een beperkt aantal naamwoordelijk gezegdes verplicht aanwezig<br />

is en de zelfstandigheid aanduidt waarop de door het gezegde uitgedrukte werking betrekking heeft. Als<br />

oorzakelijk voorwerp kan optreden een zelfstandig naamwoord(groep), een voornaamwoord(groep) of een bijzin.<br />

Ze waren al gauw al hun geld kwijt<br />

3.4.4 Bepalingen<br />

De voornaamste rol die aan bepalingen kan worden toegeschreven is dat ze een nadere omschrijving geven van<br />

reeds genoemde zinsdelen. Bepalingen kunnen onderverdeeld worden in twee groepen: de bijvoeglijke bepaling<br />

en de bijwoordelijke bepaling. De bijvoeglijke bepaling is een bepaling bij een zelfstandig naamwoord of een<br />

equivalent daarvan. Ze zijn zelf nooit zinsdeel maar altijd deel van een zinsdeel (onderwerp of voorwerp). De<br />

bijwoordelijke bepaling is een bepaling bij het door het gezegde vermelde. De bijwoordelijke bepaling wordt<br />

nog onderverdeeld naar de aard van de bepaling. De volgende bijwoordelijke bepalingen worden onderscheiden:<br />

• doorbepaling (ook wel handelend voorwerp genoemd)<br />

• bepaling van plaats<br />

• bepaling van tijd<br />

• bepaling van frequentie<br />

• bepaling van graad<br />

• bepaling van kwantiteit<br />

© KISS b.v. 35


• bepaling van causaliteit<br />

• bepaling van gevolg<br />

• bepaling van middel<br />

• bepaling van doel<br />

• bepaling van belang<br />

• bepaling van veronderstelling en voorwaarde<br />

• bepaling van toegeving<br />

• bepaling van hoedanigheid<br />

• bepaling van beperking<br />

• bepaling van vergelijking<br />

• bepaling van verhouding<br />

• bepaling van ontkenning (negatie)<br />

• bepaling van bevestiging<br />

• bepaling van gesteldheid<br />

De naam van de bepaling geeft over het algemeen aan wat de bepaling uitdrukt. Een bepaling van tijd geeft een<br />

nadere omschrijving van een tijd, een bepaling van middel geeft nadere omschrijving van een middel waarmee<br />

een actie plaats wordt uitgevoerd.<br />

3.5 <strong>Taal</strong> versus Realiteit<br />

Een laatste onderdeel van de beschrijving van de Nederlandse taal betreft de relatie tussen taal en werkelijkheid.<br />

Zoals in de inleiding al gezegd wordt taal gebruikt om de realiteit om ons heen te beschrijven. Het begrip<br />

realiteit moet dan zeer ruim worden genomen. Ook zeer abstracte dingen als onzekerheid en wiskundige notaties<br />

behoren tot de realiteit. Het geheel van alle woorden die tot onze beschikking staan, tezamen met nog wat<br />

andere mogelijkheden zoals intonatie stellen ons in staat om de werkelijkheid te beschrijven. In deze paragraaf<br />

wordt nader ingegaan op die werkelijkheid en zal die werkelijkheid beschreven worden aan de hand van de<br />

woorden die gebruikt worden. De woordsoorten die in paragraaf 3.2 zijn aangegeven hebben alle een eigen<br />

functie in de beschrijving van de werkelijkheid.<br />

3.5.1 Betekenis en Functie<br />

In paragraaf 3.2 is een indeling naar negen woordsoorten gegeven. Woorden van één bepaalde woordsoort<br />

hebben dezelfde functie in het beschrijven van de realiteit. Binnen de groep van negen woordsoorten is er een<br />

groep woordsoorten te onderscheiden, die dingen/objecten uit de reële wereld aanduiden, die als het ware een<br />

betekenis hebben. Daarnaast is er een groep woordsoorten die een puur functionele rol heeft namelijk om ons in<br />

staat te stellen de woorden uit de eerste groep netjes te kunnen gebruiken om vlot lopende zinnen te krijgen.<br />

Een zelfstandig naamwoord bijvoorbeeld duidt op een ding/object in de reële wereld. Een voegwoord daarentegen<br />

heeft geen overeenkomende betekenis in de reële wereld maar stelt ons in staat om woorden, woordgroepen<br />

of zinnen samen te voegen waardoor een grotere expressie kracht verkregen wordt. Hetzelfde geldt voor voorzetsels;<br />

ze hebben geen betekenis maar wel een functie. Ze drukken een soort relatie uit die tussen verschillende<br />

reële dingen/objecten bestaat.<br />

3.5.2 Reële Wereld<br />

Hieronder wordt van elke woordsoort aangegeven welke betekenis of functie ze hebben in het beschrijven van<br />

de werkelijkheid. Daarbij doet zich soms wel het probleem voor dat met taal, taal beschreven wordt waardoor<br />

het soms niet direct duidelijk is op welk niveau (niveau van beschrijving of niveau dat beschreven wordt) een<br />

woord of woordgroep geplaatst moet worden. Uit de context moet dan blijken welk niveau van toepassing is.<br />

Door middel van het schuin afdrukken van woorden is getracht hier enige duidelijkheid in te scheppen.<br />

3.5.2.1 Zelfstandig Naamwoord<br />

Een zelfstandig naamwoord drukt een ding of object uit de reële wereld uit. Hier moet wederom het begrip<br />

ding/object ruim genomen worden. Niet alleen de dingen die gezien of waargenomen kunnen worden, maar ook<br />

abstracte begrippen als formule, liefde, π, tijdstip behoren tot de dingen uit de reële wereld. In het vervolg zal<br />

gesproken worden van zelfstandigheden.<br />

© KISS b.v. 36


3.5.2.2 Werkwoord<br />

Werkwoorden kunnen in drie klassen verdeeld worden. Actitieven, Mutatieven en Immutatieven. Elke klasse<br />

van werkwoorden heeft zijn eigen betekenis;<br />

Actitieven zijn werkwoorden die het verrichten van een handeling uitdrukken (schrijven, lezen). Actie<br />

Mutatieven zijn werkwoorden die het overgaan van de ene toestand naar de andere toestand uitdrukken<br />

(verdorren, smelten). Mutatie<br />

Immutatieven zijn werkwoorden die het verkeren in een bepaalde toestand uitdrukken (slapen, koken). Toestand<br />

Bij een actie wordt geen toestands verandering onderkend. Er vindt een gebeuren plaats gedurende een bepaalde<br />

tijd en dat is alles. Bij een mutatie treedt er een toestands verandering op als gevolg van het gebeuren dat<br />

door het werkwoord wordt uitgedrukt (het overgaan van vaste stof naar vloeistof als het gevolg van de actie<br />

smelten). Bij een toestand is net zoals bij een actie geen sprake van een toestands verandering maar van een<br />

statisch gebeuren.<br />

3.5.2.3 Telwoord<br />

Het telwoord drukt een hoeveelheid of rang uit afhankelijk van het feit of er sprake is van een hoofdtelwoord of<br />

een rangtelwoord. Een hoeveelheid kan alleen worden aangegeven bij dingen die telbaar zijn; in deze context<br />

zijn dat de zelfstandigheden. Een hoeveelheid wordt aangegeven met een hoofdtelwoord. Een rang kan alleen<br />

worden aangegeven binnen een ordening. Daartoe moet er dus eerst een ordening zijn. Alleen zelfstandigheden<br />

kunnen geordend worden. Een rang wordt aangegeven met behulp van een rangtelwoord.<br />

3.5.2.4 Bijvoeglijk Naamwoord<br />

Het bijvoeglijk naamwoord geeft een nadere bijzonderheid van zelfstandigheden. Die nadere bijzonderheid kan<br />

een eigenschap (kenmerk, kwaliteit) of een toestand zijn. (het vierkante doosje, het zieke kind).<br />

3.5.2.5 Bijwoord<br />

Het bijwoord geeft een nadere bijzonderheid (graad, omstandigheid) van een door het gezegde of bepaling uitgedrukte<br />

werking, eigenschap, of toestand. Het geeft dus een nadere bijzonderheid bij een werkwoord.<br />

3.5.2.6 Voorzetsel<br />

Een voorzetsel drukt de aard van de relatie uit tussen de rest van het voorzetselconstituent en een of meer andere<br />

elementen in de zin. Zo’n relatie kan een ruimtelijke (de vaas op de kast) of een tijdelijke (ik kom om zes<br />

uur) zijn. Er zijn overigens nog veel meer soorten relaties en ze zijn lang niet altijd even duidelijk. De aard van<br />

de relatie komt vaak overeen met de soort bepaling waarin het voorzetsel voorkomt. In een bepaling van tijd zal<br />

het voorzetsel een tijdrelatie uitdrukken.<br />

Bij de voorzetsels is al minder sprake van een betekenis en meer van een functie binnen het taalgebruik.<br />

3.5.2.7 Lidwoord<br />

Het lidwoord heeft geen betekenis zoals een zelfstandig naamwoord. Het lidwoord wordt gebruikt om de bepaaldheid<br />

van een zelfstandigheid aan te geven en is dus puur functioneel. Een zelfstandigheid kan bepaald of<br />

onbepaald zijn. De en het zijn lidwoorden die een bepaaldheid uitdrukken. Een (vaak ook ‘n) geeft een onbepaaldheid<br />

van de zelfstandigheid aan. Bij de auto weet je over welke auto het gaat, bij een auto is dat niet het<br />

geval.<br />

3.5.2.8 Voegwoord<br />

Een voegwoord wordt gebruikt om een bepaald verband aan te geven tussen verschillende delen van de zin.<br />

Vaak blijkt uit het gebruikte voegwoord tevens de aard van dat verband. Het voegwoord omdat geeft bijvoorbeeld<br />

een reden aan.<br />

3.5.2.9 Voornaamwoord<br />

Het voornaamwoord zelf heeft geen betekenis. Het heeft een verwijzende functie. Een voornaamwoord verwijst<br />

naar een zelfstandigheid. Bij het bezittelijk voornaamwoord kan dan nog gezegd worden dat er sprake is van<br />

een bezitsrelatie tussen twee zelfstandigheden. Het bezittelijk voornaamwoord verwijst naar een van de twee<br />

zelfstandigheden.<br />

© KISS b.v. 37


4. Modellering van de Nederlandse <strong>Taal</strong><br />

4.1 Inleiding<br />

In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het proces dat is uitgevoerd om tot een model van de Nederlandse<br />

taal te komen. Het is dus een praktijk beschrijving van de Way of Working zoals die beschreven staat<br />

in hoofdstuk 2.3. Aan bod komen zaken als de Tekstuele Beschrijving, de analyse daarvan, het OI-model en de<br />

KISS-modellen. Niet alles zal tot in detail worden besproken. Daarvoor wordt verwezen naar de bijlagenbundel,<br />

waarin de complete analyse en modelleringsfase staat gedocumenteerd. In dit hoofdstuk wordt alleen een<br />

globaal overzicht gegeven om de lezer een indruk te geven wat er gedaan is.<br />

4.2 De Tekstuele Beschrijving<br />

De Tekstuele Beschrijving is een beschrijving van het probleemdomein. In het perfecte geval bevat deze beschrijving<br />

alle informatie die nodig is. Uiteraard komt deze situatie zelden tot nooit voor. In de praktijk wordt<br />

de Tekstuele Beschrijving verkregen door middel van overleg (interviews) met de klant of deskundige op het<br />

probleem gebied en zullen er een aantal iteratie slagen plaats vinden voordat er een bevredigende Tekstuele<br />

Beschrijving op tafel ligt. Meestal liggen er dan ook al een aantal initiële modellen die opgesteld zijn aan de<br />

hand van de reeds aanwezige informatie. Deze modellen vertonen dan gaten waaruit blijkt dat er nog dingen<br />

ontbreken. Op dat moment moet de analist weer gaan praten met de klant om meer informatie te krijgen.<br />

In de situatie van deze scriptie is er geen sprake van een klant of deskundige op het gebied van de Nederlandse<br />

taal (die zijn er wel natuurlijk). Voor het opstellen van de Tekstuele Beschrijving is uitgegaan van een literatuurstudie.<br />

Daarbij is gebruikt gemaakt van een tweetal boeken namelijk [Too 79] en [ANS 84]. Met name het<br />

tweede boek is zeer bruikbaar geweest. Het bevat zeer uitgebreide informatie over woorden, woordgroepen,<br />

zinnen en zinsdelen. Het eerste boek is wat dat betreft slechts een samenvatting maar het gaat daarnaast wel in<br />

op formele structuren van zinnen in de vorm van (wiskundige) bomen. Dit onderwerp kan van pas komen bij<br />

het opstellen van transformatieregels tussen verschillende soorten zinnen. Voor het deel van de mapping tussen<br />

taal en realiteit is gebruik gemaakt van eigen inzicht en kennis omdat over dit onderwerp geen literatuur te<br />

vinden is.<br />

Zoals eerder gezegd, vinden er meestal een aantal iteratie slagen plaats voordat er een bevredigende Tekstuele<br />

Beschrijving ligt. In dit geval is dat niet anders. In eerste instantie is de aandacht gericht op het gedeelte van<br />

zinsontleding omdat de KISS-methode daar sterk gebruik van maakt. Het proces van het ontleden van zinnen is<br />

uitvoerig beschreven en daar is een eerste analyse op uitgevoerd en aan de hand daarvan zijn modellen opgesteld.<br />

Deze modellen waren op zich wel goed maar er ontbrak nog de nodige informatie die de link legde tussen<br />

de verschillende delen zoals woorden en zinsdelen. Daarom is in de volgende iteratie slagen gekeken naar de<br />

link tussen de taal en de realiteit. De KISS-methode zegt bijvoorbeeld dat een bijvoeglijk naamwoord een eigenschap<br />

aanduidt van een object. Het begrip eigenschap heeft niks met taal te maken maar is een begrip uit de<br />

realiteit. Om dus inzicht te krijgen in het gebruik van taal in de KISS-methode moest de link worden gelegd<br />

tussen realiteit en taal. Daartoe zijn begrippen geïntroduceerd als zelfstandigheid, actie, eigenschap etc. en is<br />

gekeken wat woorden nu eigenlijk precies uitdrukken.<br />

In het slotstadium van de modellering is niet meer eerst de nieuwe informatie op papier gezet, vervolgens er<br />

een analyse op uitgevoerd en tenslotte in het model verwerkt maar heeft dit proces zich meer in mijn hoofd<br />

afgespeeld. Dit kon omdat ik zowel analist als “klant” was. Ik moest dus bij mezelf te rade gaan als ik het gevoel<br />

had dat er nog iets ontbrak aan het model. Toen het OI-model er lag is er een samenvatting gemaakt van<br />

de informatie die gebruikt is. Deze samenvatting staat in het vorige hoofdstuk en is te zien als Tekstuele Beschrijving.<br />

4.3 De <strong>Analyse</strong><br />

In deze paragraaf zal worden ingegaan op het analyse proces dat zich heeft afgespeeld. Aan de hand van een<br />

stukje Tekstuele Beschrijving zal getoond worden hoe via structuurzinnen tot kandidaat objecten en acties gekomen<br />

kan worden. Hiermee krijgt de lezer hopelijk een idee hoe de KISS-methode werkt.<br />

© KISS b.v. 38


Tekstuele Beschrijving voor het ontleed voorbeeld<br />

Een woordgroep is opgebouwd uit een of meer woorden. Een zin is opgebouwd uit een of meer woordgroepen.<br />

Een zin kun je ontleden in Gezegde, Onderwerp, Lijdend Voorwerp, Meewerkend Voorwerp en Bijwoordelijke<br />

bepalingen. Van het Onderwerp kan gezegd worden dat het de handeling die door het Gezegde wordt uitgedrukt,<br />

uitvoert. Het Lijdend Voorwerp is datgene van de zin waarvan gezegd kan worden dat het de handeling<br />

die door het Gezegde wordt uitgedrukt ondergaat. Het Meewerkend Voorwerp maakt de handeling mogelijk.<br />

De bijwoordelijke bepaling is een bepaling bij het Gezegde.<br />

Van deze tekstuele beschrijving worden vervolgens structuurzinnen opgesteld. Dit zijn zinnen die in de actieve<br />

vorm staan en waarin vervoegingen, meervoudsvormen e.d. buiten beschouwing zijn gelaten. Zo wordt de eerste<br />

zin omgezet tot: Iemand opbouwen woordgroep uit woord. Iemand wordt geïntroduceerd om er voor te zorgen<br />

dat er een onderwerp is dat de actie uitvoert. De beschrijving moet gezien worden als of er iemand is die<br />

een zin aan het opbouwen en ontleden is en die dit proces beschrijft. Deze zinnen worden vervolgens ontleed<br />

naar Onderwerp, Gezegde, Lijdend Voorwerp en Meewerkend Voorwerp. Dit levert de volgende tabel op<br />

Onderwerp Gezegde Lijdend V Meewerkend V<br />

iemand samenstellen woordgroep uit woord<br />

iemand plaatsen woordgroep in zin<br />

iemand ontleden zin in onderwerp<br />

iemand ontleden zin in gezegde<br />

iemand ontleden zin in bijwoordelijke bepaling<br />

iemand ontleden zin in lijdend voorwerp<br />

iemand ontleden zin in meewerkend voorwerp<br />

onderwerp uitvoeren gezegde<br />

lijdend voorwerp ondergaan gezegde<br />

meewerkend v meewerken gezegde<br />

bijw.bep. nader bepalen gezegde<br />

Tabel 4-1: structuurzinnen voor ontleed-voorbeeld<br />

De volgende stap is het onderkennen van kandidaat subjecten, objecten en acties. De kandidaat subjecten zijn<br />

de onderwerpen uit de structuurzinnen (de eerste kolom dus). De kandidaat acties zijn de gezegdes uit de<br />

structuurzinnen (de tweede kolom). De kandidaat objecten zijn de lijdende voorwerpen en de meewerkende<br />

voorwerpen (de derde en vijfde kolom). De objecten en acties worden kandidaten genoemd omdat nog lang niet<br />

zeker is dat het ook werkelijk objecttypen, actietypen of subjecttypen worden. Dit zal blijken bij verdere analyse.<br />

Zo wordt bijvoorbeeld eerst gekeken naar het voorkomen van homoniemen en synoniemen in de lijsten.<br />

Homoniemen zijn woorden die meerdere betekenissen hebben. Het is dan van belang om voor elke betekenis<br />

een uniek woord te kiezen. Synoniemen zijn verschillende woorden met dezelfde betekenis. Het is dan zaak om<br />

voor één woord te kiezen. In dit voorbeeld komen geen homoniemen of synoniemen voor. Een ander punt waar<br />

op gelet moet worden, is of elke kandidaat wel belangrijk is voor het vervolg. Zo is het kandidaat subjecttype<br />

Iemand niet van belang.<br />

Nu kan een <strong>Object</strong>-Interactie matrix opgesteld worden. Dit is een matrix die weergeeft welke objecten met<br />

welke acties interacteren. De <strong>Object</strong>-Interactie matrix is een van de vier kwadranten van het Informatiekwadrant<br />

(zie blz. 12)<br />

samenstellen uitvoeren ondergaan nader bepalen meewerken ontleden plaatsen<br />

bijw.bep x x<br />

gezegde x x x x x<br />

lijdend v x x<br />

meewerkend v x x<br />

onderwerp x x<br />

woord x<br />

woordgroep x x<br />

zin x x<br />

© KISS b.v. 39


Tabel 4-2: <strong>Object</strong>-Interactie matrix voor ontleed-voorbeeld<br />

4.4 Initieel <strong>Object</strong> Interactiemodel<br />

Door het rechttoe rechtaan verbinden van objecten en acties die met elkaar interacteren volgens de <strong>Object</strong>-<br />

Interactie matrix uit de vorige paragraaf wordt onderstaand Initieel OI-model verkregen.<br />

woord<br />

samenstellen<br />

woordgroep<br />

plaatsen<br />

zin<br />

meewerken<br />

meewerkend v<br />

ondergaan<br />

lijdend v<br />

gezegde<br />

ontleden<br />

Figuur 4-1: Initieel OI-model voor ontleed-voorbeeld<br />

uitvoeren<br />

onderwerp<br />

nader bepalen<br />

bijw.bep.<br />

In de volgende fase wordt het Initiële OI-model omgezet naar een definitief OI-model. Er worden nu per objecttype<br />

KISS-modellen opgesteld en aan de hand daarvan wordt het Initiële OI-model aangepast.<br />

4.5 KISS-model<br />

Bij het opstellen van het KISS-model voor zin is het volgende probleem te zien. Zoals het nu staat gemodelleerd<br />

betekent de actie ontleden dat Gezegde, Onderwerp, Lijdend Voorwerp etc. tegelijk worden ontleed. Dit is niet<br />

het geval in de werkelijkheid. Het is mogelijk om eerst het Gezegde te ontleden, vervolgens het Onderwerp etc.<br />

Een Lijdend Voorwerp bijvoorbeeld hoeft lang niet altijd in een zin voor te komen. Om dit probleem op te lossen<br />

wordt een Categorie Zinsdeel geïntroduceerd. Er geldt dan: zin ontleden in zinsdeel. Als ouderobjecttypen<br />

van zinsdeel treden dan op Gezegde, Onderwerp, Lijdend Voorwerp etc. Voor deze objecttypen geldt dan dat ze<br />

allemaal de actie ontleden kunnen ondergaan.<br />

Verder is in het KISS-model van zin te zien dat de zinsdelen zwak zijn ten opzichte van zin door het actietype<br />

ontleden. Een zinsdeel ontstaat door het actietype ontleden uit te voeren.<br />

Ook is te zien dat er een instantiërend actietype ontbreekt voor zin (en woord). Dit moet er dus nog bijgezet<br />

worden.<br />

Voor Lijdend Voorwerp en Meewerkend Voorwerp geldt dat er actietypen zijn die door beide kunnen worden<br />

uitgevoerd (deze staan echter niet in de tekening en zijn ook niet genoemd in de beschrijving, maar een voorbeeld<br />

is herhalen) en dat er actietypen zijn die alleen voor of het Lijdend Voorwerp (ondergaan) of voor het<br />

Meewerkend Voorwerp (meewerken) kunnen worden uitgevoerd. Dit betekent dat er een objecttype Voorwerp<br />

geïntroduceerd kan worden en dat Lijdend Voorwerp en Meewerkend Voorwerp daar specialisaties van kunnen<br />

zijn. Het ouderobjecttype Voorwerp krijgt dan de gemeenschappelijke actietypen en de specialisaties de speciale<br />

actietypen die alleen voor één specialisatie gelden.<br />

© KISS b.v. 40


Een en ander komt neer op de volgende KISS-modellen en OI-model<br />

zin<br />

opschrijven<br />

ontleden<br />

onderwerp<br />

ontleden<br />

uitvoeren<br />

uitvoeren<br />

gezegde<br />

ontleden<br />

ondergaan<br />

Figuur 4-2: KISS-modellen voor ontleed-voorbeeld<br />

woord<br />

samenstellen<br />

woordgroep zinsdeel<br />

plaatsen<br />

zin<br />

opnemen<br />

in<br />

woordenboek<br />

opschrijven<br />

ontleden<br />

isa<br />

Figuur 4-3: Definitief OI-model voor ontleed-voorbeeld<br />

4.6 Validatie<br />

meewerken<br />

bijw.bep.<br />

gezegde<br />

onderwerp<br />

voorwerp<br />

nader bepalen<br />

nader bepalen<br />

uitvoeren<br />

ondergaan<br />

lijdend v<br />

meewerkend v<br />

meewerken<br />

© KISS b.v. 41<br />

isa<br />

herhalen<br />

De gang van het Initiële OI-model naar het Definitieve OI-model is niet een kwestie van het uitvoeren van<br />

bepaalde regeltjes. Hier komt het nodige denkwerk bij kijken en vaak zijn er meerdere oplossingen mogelijk.<br />

Het is de taak van de analist (en de klant) om tot een goed model te komen dat de werkelijkheid beschrijft.<br />

Het opstellen van de KISS-modellen valideert het OI-model dat er ligt. Ontbrekende acties zoals instantiaties<br />

komen boven water zoals blijkt uit het voorbeeld. Een aanvullende manier van valideren is het opstellen van<br />

voorbeeldzinnen. Door te proberen deze zinnen in het OI-model te passen kunnen ontbrekende delen of fouten<br />

worden opgespoord. Hieronder staan enkele voorbeeldzin uitgewerkt.<br />

Jan gooit de bal van Piet door het raam naar buiten. = zin<br />

ontleden: Jan = onderwerp<br />

gooit = gezegde<br />

de bal van piet = lijdend voorwerp<br />

door het raam, naar buiten = bijwoordelijke bepalingen.


Het ontleed proces wordt niet tegengesproken door deze zin. Bekijk nu de volgende zin eens:<br />

Zij is met een rijke vent getrouwd = zin<br />

ontleden: Zij = onderwerp<br />

is getrouwd = gezegde<br />

met een rijke vent = voorzetselvoorwerp<br />

Bij het ontleden komt een voorzetselvoorwerp tevoorschijn, terwijl dat nergens in het OI-model genoemd staat.<br />

Dit betekent dat het OI-model niet compleet is.<br />

Het op deze wijze valideren leidt natuurlijk alleen tot het vinden van fouten. Het kan nooit een middel zijn om<br />

de correctheid van een model te bewijzen. Er wordt immers gebruikt gemaakt van voorbeelden en hoeveel er<br />

ook verzonnen worden, nooit kunnen alle mogelijkheden als voorbeeld worden toegepast en misschien is er wel<br />

een voorbeeldzin die het model tegenspreekt. Van de andere kant bekeken is het natuurlijk wel zo dat de Nederlandse<br />

taal zo’n groot probleemdomein is met zoveel raakvlakken dat lang niet alles staat gemodelleerd. Het<br />

gaat er uiteindelijk om dat deel van de taal te modelleren dat van belang is voor de toepassing in de toekomst.<br />

Het is dus goed mogelijk om voorbeelden te geven die niet in dit model passen. Zolang dit het gevolg is van een<br />

bewuste keuze is er niks aan de hand.<br />

4.7 Samenvatting<br />

Met deze korte beschrijving heeft de lezer hopelijk enigszins een idee heeft gekregen hoe de KISS-methode<br />

werkt. Uiteraard is het voorbeeld te kort om allerlei aspecten uitvoerig te behandelen. Bij het modelleren van de<br />

Nederlandse taal is niet verder gegaan dan het OI-model en de KISS-modellen. Slechts voor enkele objecttypen<br />

is een Attribuutmodel opgesteld. Dit komt doordat de attributen eerst als aparte objecten gemodelleerd waren.<br />

Bij het opstellen van de KISS-modellen bleek echter dat deze objecten geen eigen leven leidden. Er waren geen<br />

actietypen te onderscheiden die van belang waren voor de objecttypen. Daarom zijn ze als attribuut meegenomen.<br />

Een voorbeeld hiervan is het gegeven Onderwerp en persoonsvorm congrueren met elkaar in getal en<br />

persoon. Dit gegeven was in eerste instantie gemodelleerd als een actietype met vier objecttypen er aan. Later<br />

zijn tijd (ott, ovt etc.) en persoon (1e, 2e, 3e) als attributen van de actie congrueren gemodelleerd.<br />

De reden dat niet alle modellen van de KISS-methode zijn uitgewerkt ligt in het feit dat het doel van de analyse<br />

niet het opzetten van een systeem was maar het inzicht krijgen in hoe de Nederlandse taal in elkaar steekt. Met<br />

behulp van dat inzicht en het OI-model kan dan een meta-structuur worden opgesteld, die gebruikt kan worden<br />

in het verdere traject van de opdracht.<br />

© KISS b.v. 42


5. <strong>Transformatie</strong> van <strong>Taal</strong> naar KISS<br />

In dit hoofdstuk wordt gekeken of er transformatieregels opgesteld kunnen worden voor de zinsdelen. Als dat<br />

kan dan worden deze transformatieregels ook gegeven. De transformatieregels geven transformaties voor concepten<br />

uit de Nederlandse taal naar concepten uit het KISS-paradigma. Er zal regelmatig gebruikt worden<br />

gemaakt van termen die uit de Nederlandse taal of het KISS-paradigma afkomstig zijn. Voor een uitleg van<br />

deze termen wordt verwezen naar de hoofdstukken die deze concepten behandelen. Dit zijn hoofdstuk 2 voor<br />

het KISS-paradigma en hoofdstuk 3 voor de Nederlandse taal.<br />

5.1 Onderwerp<br />

Binnen het onderwerp van een zin zijn verschillende delen aan te geven die elk hun eigen functie hebben. Zo<br />

worden er een kern, die het logische onderwerp van de zin voorstelt, en een aantal bepalingen bij die kern onderscheiden.<br />

Hieronder staat een opsomming van delen die bij het onderwerp voor kunnen komen. Tenslotte<br />

wordt er een transformatieregel gepresenteerd voor het onderwerp.<br />

Plaatsonderwerp er<br />

Het plaatsonderwerp er is een puur syntactisch onderwerp dat soms verplicht aanwezig moet zijn in een zin.<br />

Hier kan niets mee gedaan worden en het wordt dan ook buiten beschouwing gelaten.<br />

Getalsonderwerp<br />

Het getalsonderwerp is een onderwerp dat vaak voorkomt in zinnen met een plaatsonderwerp. Dit getalsonderwerp<br />

kan gezien worden als het semantisch onderwerp van de zin. Het kan dus beschouwd worden als gewoon<br />

onderwerp en vervolgens kunnen er de regels op worden toegepast die hieronder worden gegeven. Zo kan bijvoorbeeld<br />

de kern worden onderscheiden.<br />

Loos onderwerp het<br />

Het loos onderwerp het is een onderwerp dat vooral gebruikt wordt bij onpersoonlijke werkwoorden en bij gevallen<br />

waarin het logisch onderwerp niet genoemd kan worden of niet bekend is. Met een loos onderwerp kan<br />

niets gedaan worden en het wordt dan ook buiten beschouwing gelaten.<br />

Infinitiefconstructie<br />

Soms komt een infinitiefconstructie (woordgroep met hele werkwoord als kern) voor als onderwerp. Ondanks<br />

dat er sprake is van een onderwerp (syntactisch) drukt een infinitiefconstructie toch een actie uit. De uitgedrukte<br />

actie wordt als verzelfstandigd beschouwd. De kern van een infinitiefconstructie (een werkwoord) moet dus<br />

als actie beschouwd worden. Omdat een onderwerp tot een subjecttype zal worden getransformeerd moet een<br />

infinitiefconstructie als een speciaal onderwerp worden beschouwd anders zal het ook tot een subjecttype worden<br />

getransformeerd in plaats van tot een actietype.<br />

Hierboven zijn een aantal verschijningsvormen van het onderwerp gegeven. Nu wordt bekeken hoe een onderwerp<br />

in een zin geanalyseerd moet worden in zijn samenstellende delen. Naast de kern van het onderwerp dat<br />

het belangrijkste deel is, worden een aantal delen met ieder hun eigen functie onderscheiden.<br />

Kern<br />

De kern is meestal een nominale constituent. Dit kan een zelfstandig naamwoord(groep) of een voornaamwoord(groep)<br />

zijn. Daarnaast kan een infinitiefconstructie als onderwerp voorkomen. Dit moet als een speciaal<br />

onderwerp behandeld worden. De uitwerking hiervan staat in de volgende paragraaf. Andere vormen komen<br />

sporadisch voor en worden buiten beschouwing gelaten. Meestal hebben deze vormen toch weinig betekenis die<br />

gebruikt kan worden in een analyse. In het geval dat de kern bestaat uit een voornaamwoord(groep) moet geprobeerd<br />

worden de referent te vinden. Dit is de zelfstandigheid waarnaar de voornaamwoord(groep) verwijst.<br />

Deze is uit de context meestal wel af te leiden. Voornaamwoorden zijn niet concreet genoeg om gebruikt te<br />

worden in de modellering.<br />

De kern van het onderwerp is het logisch onderwerp; de persoon of zaak die de handeling, uitgedrukt door het<br />

gezegde, uitvoert. De bepalingen rond de kern geven een nadere beschrijving van het logisch onderwerp maar<br />

zijn van minder belang. Ze kunnen vaak ook worden weggelaten. In het KISS-paradigma wordt het object dat<br />

een actie uitvoert een subjecttype genoemd.<br />

© KISS b.v. 43


Telwoord(groep)<br />

Er doen zich twee betekenis mogelijkheden voor:<br />

1. Het telwoord geeft een pluraliteit aan: Twee auto’s botsten tegen elkaar. Er doen twee auto’s mee aan de<br />

actie.<br />

2. Het telwoord geeft een connectiviteit aan: twee auto’s botsen tegen een muur. Twee keer botst er één auto<br />

tegen een muur.<br />

Als met de tweede zin bedoeld wordt dat een auto tegen een muur aan kan botsen dan kan dat ook aangegeven<br />

worden met enkelvoudige onderwerpen. Op deze manier kan gerealiseerd worden dat een telwoord(groep) bij<br />

een onderwerp altijd een pluraliteit aangeeft.<br />

Er doet zich nog wel een praktisch probleem voor: Heel erg veel auto’s botsen tegen elkaar. Volgens de transformatie<br />

krijgt de actie botsen een pluraliteit “heel erg veel”. In de modellering wordt een pluraliteit echter<br />

aangegeven met getallen (0, 1, 2,...,N). Er zou een transformatietabel opgesteld kunnen worden waarin staat<br />

aangegeven welke telwoorden (bepaald en onbepaald) tot welke pluraliteit leiden: heel erg veel := N, enkele :=<br />

N,<br />

één := 1, twee := 2. Een andere oplossing is om in de meta-structuur een attribuuttype in te voeren dat de getalweergave<br />

voorstelt. De waarde van het attribuut moet dan zelf worden aangegeven.<br />

Bijvoeglijk naamwoord(groep)<br />

Een bijvoeglijk naamwoord bij een onderwerp geeft een eigenschap van het onderwerp. Een eigenschap wordt<br />

aangegeven met een attribuuttype dat wordt samengesteld uit de grootheid en de naam van het object waar het<br />

attribuuttype bij hoort. Het bijvoeglijk naamwoord zelf is de attribuutwaarde. De grootheid moet worden afgeleid<br />

uit het bijvoeglijk naamwoord. Dit kan door de verzelfstandiging van een bijvoeglijk naamwoord als grootheid<br />

te nemen: dik := dikte, lang := lengte, kort := kortte. Het laatste voorbeeld geeft aan dat het nemen van de<br />

verzelfstandigde vorm niet altijd tot de juiste grootheid leidt. Bij het laatste voorbeeld zal de grootheid waarschijnlijk<br />

lengte worden. Bij een bijvoeglijk naamwoord moet dus worden aangegeven wat de bijbehorende<br />

grootheid is. Dit zal vaak gelijk zijn aan de verzelfstandigde vorm van het bijvoeglijk naamwoord. De aangegeven<br />

grootheid kan dan getransformeerd worden tot een grootheid in het KISS-paradigma. Het attribuuttype kan<br />

worden afgeleid uit de relatie tussen het bijvoeglijk naamwoord en de betekeniskern (het object dus). In de<br />

KISS-methode wordt een attribuuttype gevormd door de naam van het object en de naam van de grootheid aan<br />

elkaar te “plakken”. De waarde zelf (het bijvoeglijk naamwoord) wordt niet getransformeerd want modelleren<br />

wordt gedaan op typeniveau en niet op instantieniveau. Eigenlijk moet gesproken worden van een bijvoeglijk<br />

naamwoordgroep want meerdere woorden kunnen samen één eigenschap aanduiden: De erg lange man ... Ook<br />

kunnen meerdere bijvoeglijk naamwoordgroepen bij één kern voorkomen. Deze moeten afzonderlijk worden<br />

beschouwd.<br />

Lidwoord<br />

Een lidwoord bij de kern van een onderwerp (een zelfstandig naamwoord in dit geval) kan worden weg gelaten<br />

omdat met een lidwoord de bepaaldheid (bepaald of onbepaald) van een zelfstandigheid wordt aangeven. Met<br />

“De auto botst tegen een muur.” wordt een specifieke instantie van het objecttype Auto bedoeld, waarvoor de<br />

actie botsen wordt uitgevoerd. In de modellering wordt dit aangegeven op typeniveau, dus onbepaald. Vandaar<br />

dat het lidwoord bij de transformatie buiten beschouwing wordt gelaten.<br />

Voornaamwoord<br />

Een voornaamwoord bij de kern van een onderwerp (in dit geval zelfstandig naamwoord) wordt gebruikt om de<br />

kern nader te specificeren. Ook hier geldt weer dat een specifieke instantie bedoeld wordt, terwijl op typeniveau<br />

gemodelleerd wordt. Deze auto botst ..., Mijn auto botst ... Het voornaamwoord wordt daarom buiten beschouwing<br />

gelaten. Bij de tweede zin kan nog gezegd worden dat er sprake is van een bezitsrelatie tussen Persoon<br />

en Auto. Dit is af te leiden uit het bezittelijk voornaamwoord mijn. Dit gegeven zou dus nog verder uitgewerkt<br />

kunnen worden maar voorlopig wordt het nog buiten beschouwing gelaten.<br />

Genitieven<br />

Deze vorm kan gemakkelijk vermeden worden door het voorzetsel van te gebruiken en vervolgens het voorzetselconstituent<br />

dat zo ontstaat te beschouwen:<br />

Jans auto := de auto van Jan<br />

© KISS b.v. 44


Bijwoord<br />

Bijwoorden bij een onderwerp geven vaak een tijdsbepaling of plaatsbepaling aan. Een tijdsbepaling wordt<br />

normaal gesproken alleen gebruikt als het onderwerp (kern) een gebeurtenis voorstelt (wedstrijd, vergadering,<br />

optocht). Dan geeft de tijdsbepaling het tijdstip van de gebeurtenis weer.<br />

De vergadering straks gaat niet door. Let op! Deze zin betekent wat anders dan “de vergadering gaat straks<br />

niet door” waar een bepaling van tijd (straks) wordt gebruikt.<br />

Een bijwoord bij het onderwerp leidt tot een attribuuttype. Het bijwoord zelf geeft, net zoals bij het bijvoeglijk<br />

naamwoord, de attribuutwaarde. Het bijwoord zelf duidt op een grootheid. Het attribuuttype kan dan worden<br />

afgeleid uit de relatie tussen het bijwoord en de betekeniskern van het onderwerp.<br />

VoorzetselConstituent<br />

Een voorzetselconstituent bij een onderwerp wordt ingeleid door een voorzetsel. Het voorzetsel geeft dan de<br />

aard van de bepaling weer. De meest voorkomende bepalingen zijn plaats, tijd en bezit.<br />

Het plaatje in het boek ...<br />

De vergadering van vorige week ...<br />

De rekening van de klant ...<br />

De bezitsrelatie geeft over het algemeen een bestaansafhankelijkheid aan. In “de rekening van de klant” is<br />

rekening bestaansafhankelijk van klant. In “de auto van Jan” is auto bestaansafhankelijk van Jan (dit hoeft<br />

overigens niet per se zo gemodelleerd te worden). Er is een actie uitgevoerd waardoor het ene object een relatie<br />

krijgt met het andere object. In de voorbeeldzinnen zouden de acties respectievelijk openen en kopen kunnen<br />

zijn. In een goede Tekstuele Beschrijving staat deze informatie in een voorgaande zin omdat niet over auto’s<br />

van personen kan worden gesproken (geschreven) als er geen auto’s gekocht zijn door personen. Vervolgens<br />

kan gezegd worden dat “de auto van Jan” of “de rekening van de klant” op instanties duiden. Bij “de auto van<br />

Jan botst tegen een boom” wordt gemodelleerd dat “een auto tegen een boom kan botsen” en niet dat een<br />

specifieke instantie van Auto tegen een boom botst. Dit blijkt ook uit het feit dat de auto de kern is van het<br />

onderwerp en van Jan een bepaling is bij die kern. Een voorzetselconstituent (van bezit) geeft dus een bestaansafhankelijkheid<br />

aan. De kern van het onderwerp is dan een zwak objecttype (of gerundium).<br />

De tijdsrelatie kan over het algemeen alleen bij een gebeurtenis worden gebruikt. De gebeurtenis is dan een<br />

verzelfstandiging van een actie die op een bepaald tijdstip plaatsvindt. In “de vergadering van vorige week” is<br />

de actie vergaderen verzelfstandigd tot vergadering. De actie vergaderen vond vorige week plaats. Ook hier<br />

geldt weer dat “de vergadering van vorige week” op een instantie duidt terwijl gemodelleerd wordt op typeniveau.<br />

Ook kan gezegd worden dat bij een goede Tekstuele Beschrijving een van de voorafgaande zinnen “We<br />

hebben vorige week vergaderd” zou moeten zijn. Uit een voorzetselconstituent (van plaats) kan dus afgeleid<br />

worden dat de uitgedrukte gebeurtenis bestaansafhankelijk is van andere objecten. Er kan dus worden afgeleid<br />

dat de kern van het onderwerp een zwak objecttype (of gerundium) is.<br />

Ook bij de plaatsrelatie is er sprake van een specifieke instantie aanduiding. In “Het plaatje in het boek is getekend<br />

door Jan” is “Het plaatje in het boek” een specifiek plaatje (plaatje = kern) dat door het uitvoeren van<br />

een actie (opnemen) een plaats (in het boek) heeft gekregen. Ook hier geldt weer dat bij een goede Tekstuele<br />

Beschrijving deze actie vermeld zou moeten staan. Er hoeft hier geen sprake te zijn van zwakke objecttypen.<br />

Er kan dus gesteld worden dat een voorzetselconstituent bij de kern van het onderwerp (over het algemeen) een<br />

bestaansafhankelijkheid uitdrukt. De actie waardoor die afhankelijkheid ontstaat is niet altijd af te leiden uit de<br />

zin. Een goede Tekstuele Beschrijving zal daarom deze actie moeten noemen. Op dit moment is nog niet duidelijk<br />

wat er met een voorzetselconstituent gedaan kan worden voor wat betreft de transformatie omdat hetgeen<br />

wat hiervoor gezegd is erg impliciet in de zinnen staat en dus niet eenvoudig is af te leiden (zeker niet automatisch).<br />

Andere elementen binnen het onderwerp worden voorlopig buiten beschouwing gelaten. Dit zijn bijvoorbeeld<br />

bijzinnen (zijn zelf weer zin en kunnen derhalve als zodanig geanalyseerd worden).<br />

<strong>Transformatie</strong> van het Onderwerp:<br />

© KISS b.v. 45


Bij een onderwerp moeten dus de volgende punten worden aangeven om een transformatie toe te kunnen passen.<br />

Op Metaniveau kunnen deze punten gezien worden als attribuuttypen van het metatype Onderwerp.<br />

Kern : het woord / de woorden die de kern vormen van het onderwerp<br />

Telwoord : de woordgroep die de pluraliteit aangeeft<br />

Bijvoeglijk naamwoord(en) : lijst van bijvoeglijk naamwoorden<br />

Bijwoord(en) : lijst van bijwoorden<br />

VoorzetselConstituent: lijst van voorzetselconstituenten<br />

De volgende transformatieregel kan voor het onderwerp worden opgesteld:<br />

<strong>Transformatie</strong>regel voor het Onderwerp:<br />

Onderwerp.Kern => Subjecttype.naam<br />

Telwoord.getalweergave => Pluraliteit<br />

BijvoeglijkNaamwoord.grootheid => Grootheid<br />

relatie(betekeniskern, BijvoeglijkNaamwoord).attribuuttype => Attribuuttype<br />

Bijwoord.grootheid => Grootheid<br />

relatie(betekeniskern, bijwoord).attribuuttype => Attribuuttype<br />

VoorzetselConstituent => ?<br />

5.1.1 Infinitiefconstructie (als onderwerp)<br />

In de vorige paragraaf is al aangetoond dat niet elk onderwerp zonder meer tot een subjecttype moet worden getransformeerd.<br />

Een infinitiefconstructie als onderwerp drukt namelijk geen subject uit dat een actie uitvoert<br />

maar drukt zelf een actie uit:<br />

Het overdragen van de kas wordt verzorgd door de kassier.<br />

In de voorbeeldzin is “Het overdragen van de kas” het onderwerp. De kern is het overdragen. Bedoeld wordt<br />

dat de overdracht (verzelfstandigde vorm van overdragen) verzorgd wordt door de kassier. Hier is dus kassier<br />

een subject.<br />

Voor de transformatie kan dus gezegd worden dat het werkwoord uit de infinitiefconstructie getransformeerd<br />

wordt tot een actietype. Overigens zullen lang niet alle werkwoorden op een actietype duiden maar meer daarover<br />

staat in de volgende paragraaf. Als naam voor dit zelf geïntroduceerde zinsdeel is InfinitiefOnderwerp<br />

genomen.<br />

<strong>Transformatie</strong>regel voor het InfinitiefOnderwerp:<br />

InfinitiefOnderwerp.werkwoord => Actietype<br />

5.2 Gezegde<br />

Het gezegde duidt over het algemeen op een actie die wordt uitgevoerd door het onderwerp en waarbij eventueel<br />

een aantal voorwerpen een rol spelen. In het KISS-paradigma wordt het gezegde dan ook meestal getransformeerd<br />

tot een actietype. Echter, alleen het gezegde van een actieve structuurzin (zie blz. 15) wordt behandeld.<br />

Daarnaast worden naamwoordelijke gezegdes nog behandeld in verband met het opsporen van specialisatie<br />

structuren. Ook zinnen die niet direct tot een structuurzin zijn om te zetten bevatten informatie die bruikbaar is<br />

in de modellering. Daarom wordt bij het transformatieproces gekeken naar de opbouw en semantiek van het<br />

gezegde in het algemeen en op die wijze wordt hopelijk een bredere basis verkregen voor de analyse van het<br />

gezegde.<br />

Het gezegde wordt verdeeld in twee soorten; het werkwoordelijk gezegde en het naamwoordelijk gezegde.<br />

Vanwege het grote semantische verschil tussen deze twee soorten worden ze apart behandeld.<br />

5.2.1 Werkwoordelijk gezegde<br />

Het werkwoordelijk gezegde duidt over het algemeen een werking aan en bestaat uit alle werkwoordelijke vormen<br />

in een zin. Het begrip werking moet ruim worden genomen. Behalve ‘iets doen’ kan het ook de betekenis<br />

hebben van ‘bewegen’, ‘gebeuren’, ‘in een toestand verkeren’ en ‘een eigenschap hebben’. Niet alle gezegdes<br />

kunnen dus tot een actietype getransformeerd worden. Naast de werkwoordelijke vormen kunnen ook nog een<br />

© KISS b.v. 46


paar andere vormen voorkomen. Zo wordt te in combinatie met een infinitief vaak bij het werkwoordelijk gezegde<br />

gerekend en ook delen van scheidbare werkwoorden die geen werkwoord zijn worden tot het werkwoordelijk<br />

gezegde gerekend (ik ga mee: ga mee is werkwoordelijk gezegde maar mee is geen werkwoord). Tenslotte<br />

worden werkwoordelijke uitdrukkingen (“de pijp aan Maarten geven”) ook tot het werkwoordelijk gezegde<br />

gerekend. Deze uitdrukkingen worden echter meestal stilistisch gebruikt en kunnen vervangen worden door een<br />

gewoon werkwoord. (“opgeven”)<br />

In het werkwoordelijk gezegde komt één zelfstandig gebruikt werkwoord voor. De andere werkwoorden worden<br />

dan hulpwerkwoorden genoemd. Het zelfstandig gebruikte werkwoord geeft de betekeniskern van het gezegde<br />

aan en is voor de analyse dus het belangrijkst. De hulpwerkwoorden worden gebruikt om het geheel in een<br />

bepaalde tijd of modaliteit te zetten.<br />

Het is dus van belang om te kijken naar het zelfstandig gebruikte werkwoord in een zin. In een structuurzin<br />

wordt dit ook gedaan want de actieve vorm laat allerlei hulpwerkwoorden die het geheel in een bepaalde tijd of<br />

modaliteit plaatsen achterwege. Het zelfstandig gebruikte werkwoord vormt, zoals al is gezegd, de betekeniskern<br />

van het gezegde en juist die moet gemodelleerd worden. Daarnaast moet ook gekeken worden naar wat het<br />

zelfstandig gebruikte werkwoord uitdrukt. Drukt het een actie, toestand, eigenschap, of een gebeuren uit? Dit is<br />

belangrijk om te weten want een actie kan getransformeerd worden naar een actietype maar een eigenschap<br />

niet. Hiervoor zou eigenlijk bij elk werkwoord moeten worden aangeven wat het werkwoord uitdrukt. Dit is<br />

natuurlijk niet te doen. Daarom wordt er in het hier volgende geprobeerd aan de hand van een indeling naar<br />

typen van werkwoorden, de werkwoorden een bepaalde betekenis toe te kennen.<br />

Syntactisch gezien kan een werkwoord in drie categorieën worden onderverdeeld:<br />

• Transitiviteit: wordt een werkwoord transitief of niet transitief gebruikt. Een transitief werkwoord heeft<br />

altijd een lijdend voorwerp of een voorzetselvoorwerp (dat dezelfde functie heeft als een lijdend voorwerp)<br />

bij zich.<br />

• Wederkerendheid: wordt een werkwoord wederkerend of niet wederkerend gebruikt. Een wederkerend<br />

werkwoord drukt een actie uit die gericht is op het onderwerp (dat ook de actie uitvoert).<br />

• Persoonlijkheid: wordt het werkwoord persoonlijk of onpersoonlijk gebruikt. Een onpersoonlijk werkwoord<br />

heeft het loos onderwerp het bij zich.<br />

Een werkwoord kan tot meerdere categorieën tegelijk behoren. Alleen een onpersoonlijk gebruikt werkwoord<br />

kan niet wederkerend of transitief gebruikt worden. Verder geldt vaak dat een werkwoord in de ene zin transitief<br />

gebruikt kan worden en in een andere zin intransitief. Dit geldt ook voor de wederkerendheid en de persoonlijkheid<br />

van een werkwoord.<br />

Door deze grote overlap in gebruiksmogelijkheden geeft deze indeling op voorhand niet genoeg informatie over<br />

de semantiek van een werkwoord. Er moet daarom gezocht worden naar een indeling die meer op semantiek is<br />

gebaseerd. Een mogelijke indeling is de indeling die ook in de modellering is gebruikt. Hierin is onderscheid<br />

gemaakt in Actitieven, Mutatieven, Immutatieven. Actitieven zijn werkwoorden die het verrichten van een<br />

handeling uitdrukken, Mutatieven zijn werkwoorden die het overgaan van de ene toestand naar de andere toestand<br />

uitdrukken en Immutatieven zijn werkwoorden die het verkeren in een bepaalde toestand uitdrukken. Dit<br />

leidt tot de volgende drie klassen: Actie, Mutatie en Toestand voor respectievelijk Actitieven, Mutatieven en<br />

Immutatieven. Hieronder staan een aantal voorbeeldzinnen waarbij staat aangegeven bij welke klasse het gezegde<br />

ingedeeld wordt.<br />

1. Ik schrijf een brief: actie<br />

2. Ik stort geld op mijn rekening : actie<br />

3. Ik trek een jas aan : actie<br />

4. Ik loop naar huis : actie<br />

5. Ik open een deur : mutatie<br />

6. De boter smelt in de pan : mutatie<br />

7. De bladeren verdorren in de zon : mutatie<br />

8. Ik studeer informatica : toestand<br />

9. De auto roest van onderen : toestand<br />

10. Het regent hard : toestand<br />

© KISS b.v. 47


In zin 2 wordt een actie uitgedrukt. Uit analyse van het probleemdomein (van een bank) [Kri 93] is gebleken<br />

dat er door het uitvoeren van de actie storten een verandering plaatsvindt bij rekening. Storten is dan ook een<br />

actietype (in het probleemdomein van een bank)<br />

In zin 4 staat de actie lopen. In de KISS-methode wordt deze actie gezien als twee actietypen, Vertrekken en<br />

Aankomen met attribuuttypen respectievelijk VertrekkenPlaats en AankomenPlaats. Zin 4 geeft namelijk een<br />

werking aan die gedurende langere tijd plaatsvindt. De duur van een actietype wordt beschouwd als neigend<br />

naar nul [Kri 93].<br />

Een werkwoord dat een actie uitdrukt, levert dus niet altijd een actietype op. Bepalend voor het wel of niet<br />

opleveren van een actietype is of de actie als atomair beschouwd kan worden of dat de actie als proces in zijn<br />

geheel beschouwd wordt. In dat geval kan de actie verzelfstandigd worden tot een zwak objecttype waarna er<br />

vervolgens allerlei actietypen aan geassocieerd kunnen worden. Deze afweging kan niet gemaakt worden aan<br />

de hand van één enkele zin maar is afhankelijk van de probleemomgeving.<br />

In zin 5 brengt de actie openen een verandering teweeg in de toestand van de deur. Men spreekt dan ook van<br />

een Mutatie. In dit geval zou openen leiden tot een actietype.<br />

De laatste drie zinnen geven een toestand weer. Bij zin 8 is de toestand ‘studerend’, bij zin 9 ‘roestend’ en bij<br />

zin 10 ‘regenend’. Hier wordt dus niet de uitgedrukte handeling beschouwd maar het bezig zijn van de werking<br />

als een geheel wordt beschouwd en dat wordt “toestand” genoemd. Bij zin 8 worden dus niet actietypen als<br />

Inschrijven en Afstuderen onderkend maar wordt onderkend dat een objecttype (Student o.i.d.) aan het studeren<br />

is. Om in die toestand te komen moet een object echter wel het actietype Inschrijven uitvoeren. Een toestand<br />

kan gemodelleerd worden met behulp van een rolproces (specialisatie). Zo zou Student een specialisatie van<br />

Persoon kunnen zijn die de actie Inschrijven heeft uitgevoerd. Totdat de Student het actietype Afstuderen heeft<br />

uitgevoerd verkeert hij in de toestand studerend en kan een Student specifieke actietypen ondergaan zoals TentamenMaken.<br />

Bij zin 10 zou GaanRegenen dan het initiërend actietype voor de toestand ‘regenend’ kunnen<br />

zijn.<br />

Samenvatting:<br />

De werkwoorden kunnen in drie groepen verdeeld worden:<br />

De groep Actie levert geen houvast voor wat betreft transformatieregels van het werkwoord. Een actie leidt niet<br />

altijd tot een actietype. De context van de zin is bij deze beslissing erg belangrijk. Werkwoorden uit de groep<br />

Mutatie drukken een toestands verandering uit. Dit is wat over het algemeen vast wordt gelegd in de KISSmethode.<br />

Voor mutaties geldt dat ze getransformeerd kunnen worden naar een actietype. Een werkwoord dat<br />

een Toestand uitdrukt leidt tot een rolproces. Er moeten dan ook actietypen onderkend worden die er voor zorgen<br />

dat een object in de genoemde toestand kan raken en er uit kan komen.<br />

Er kan gesteld worden dat er voor het werkwoordelijk gezegde geen duidelijke transformatieregel valt op te<br />

stellen. Omdat de semantiek van het werkwoordelijke gezegde erg afhankelijk is van de context (binnen de zin<br />

maar ook van andere zinnen) en van de probleemomgeving is er de nodige ‘intelligentie’ nodig om te bepalen<br />

of een gezegde (het zelfstandig gebruikte werkwoord) getransformeerd moet worden tot een actietype. De indeling<br />

naar Actie, Mutatie en Toestand biedt enige houvast maar meer ook niet. Alleen voor een mutatie kan<br />

gezegd worden dat een actietype opgesteld kan worden. Voor een toestand kan een rolproces opgesteld worden<br />

maar lang niet altijd.<br />

Er zou onderzocht kunnen worden welke werkwoorden een Actie, welke een Mutatie en welke een Toestand<br />

uitdrukken. Op voorhand is echter al te zeggen dat hier geen eenduidige regels voor zijn en dat het afhankelijk<br />

is van de andere zinsdelen in de zin. Het lijkt daarom het beste om het classificeren van gezegdes handmatig te<br />

laten gebeuren. Misschien dat het in de toekomst, als er meer kennis omtrent dit onderwerp beschikbaar is, wel<br />

mogelijk is om hiervoor regels op te stellen. Dit handmatig classificeren van gezegdes kan op twee momenten<br />

gebeuren. Vóór de transformatie of na de transformatie. Vóór de transformatie heeft als nadeel dat gegevens in<br />

een vroeg stadium buiten worden gesloten. Als alle werkwoordelijke gezegdes eerst tot (kandidaat) actietype<br />

worden getransformeerd dan kan na de transformatie bekeken worden of er inderdaad sprake is van een actietype.<br />

Het voordeel is dat het actietype in ieder geval in de kandidatenlijst staat en dat dus het bestaan van dit<br />

kandidaat actietype bekend is. Tijdens de modellering kan namelijk naar voren komen dat er een of meerdere<br />

acties ontbreken. Deze zouden dan al in de kandidatenlijst kunnen staan en dus snel gevonden kunnen worden.<br />

© KISS b.v. 48


5.2.2 Naamwoordelijk gezegde<br />

Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit een werkwoordelijk deel en een naamwoordelijk deel. Over het algemeen<br />

duidt het naamwoordelijk gezegde op een Toestand.<br />

Het werkwoordelijk deel bestaat uit alle werkwoordsvormen in de zin en bevat in ieder geval een koppelwerkwoord.<br />

Als koppelwerkwoord komen voor:<br />

zijn: toestand Ik ben ziek<br />

worden: begin van toestand Ik wordt ziek<br />

blijven: toestand (die nog voortduurt) Ik blijf ziek<br />

lijken: toestand (die niet echt is) Ik lijk ziek (maar ik ben het niet)<br />

schijnen: toestand (onzeker) Ik schijn ziek (te zijn/worden)<br />

dunken: toestand<br />

voorkomen: toestand Het komt me voor dat ik ziek ben<br />

heten: toestand Ik heet ziek (te zijn/worden)<br />

Worden en zijn worden het meest gebruikt als koppelwerkwoord. Semantisch gezien zijn de andere koppelwerkwoorden<br />

minder krachtig. Datgene wat wordt uitgedrukt is onzeker of slechts schijn. Verder wordt vaak te<br />

zijn en te worden gebruikt bij een van de andere koppelwerkwoorden. In dat geval is zijn of worden het koppelwerkwoord<br />

en zijn de andere werkwoorden gewoon hulpwerkwoorden (van modaliteit).<br />

Met name bij het modelleren komen (koppel)werkwoorden die een bepaalde modaliteit uitdrukken niet van pas<br />

omdat in de modellering zekerheden gemodelleerd worden en geen zaken die niet zeker zijn. In het vervolg is<br />

met name gekeken naar de koppelwerkwoorden zijn en worden. Zijn drukt het verkeren in een Toestand uit.<br />

Worden drukt het ‘in een Toestand raken’ uit. Beide duiden echter op het bestaan van een Toestand en daar is<br />

een analist naar op zoek. Het naamwoordelijk deel drukt dan over het algemeen de toestand uit. Als naamwoordelijk<br />

deel kunnen verschillende vormen van woordgroepen optreden. Niet elke vorm leidt echter tot eenzelfde<br />

transformatie. Daarom wordt gekeken naar de vormen die als naamwoordelijk deel kunnen optreden.<br />

Bijvoeglijk naamwoord(groep).<br />

Jan is tenger<br />

Het gat wordt steeds groter<br />

Piet lijkt erg klein<br />

Net zoals bij het onderwerp kan gesteld worden dat de bijvoeglijk naamwoordgroep die als naamwoordelijk<br />

deel optreedt een bijvoeglijk naamwoordgroep is die iets zegt over het onderwerp. Tenger zegt iets over (het<br />

postuur van) Jan, groter zegt iets over (de omvang van) het gat. Er wordt niet gesproken van een toestand maar<br />

van een eigenschap. Ook hier kan dus gezegd worden dat een bijvoeglijk naamwoordgroep de attribuutwaarde<br />

aangeeft van een attribuuttype dat bij het subject/object hoort dat overeenkomt met het onderwerp. Uit het bijvoeglijk<br />

naamwoord kan een grootheid worden afgeleid en uit de relatie tussen de betekeniskern van het onderwerp<br />

en het bijvoeglijk naamwoord kan dan het attribuuttype worden afgeleid. Bij het bijvoeglijk naamwoord<br />

moet dan worden aangegeven wat de grootheid is.<br />

Tegenwoordig deelwoord<br />

Deze mogelijkheid wordt slechts beperkt gebruikt. Meestal geeft het aan dat de handeling die wordt uitgedrukt<br />

door het deelwoord nog steeds aan de gang is. Hier zou een toestand onderkend kunnen worden die leidt tot een<br />

specialisatie.<br />

De zaak is hangende bij de rechter.<br />

Er zou een specialisatie HangendeZaken van Zaken gemaakt kunnen worden die het actietype AanhangendMaken<br />

heeft ondergaan maar nog niet het actietype UitspraakDoen. Vervolgens zouden er vervolgacties onderscheiden<br />

kunnen worden voor HangendeZaken. Uit het tegenwoordig deelwoord is dus een actie af te leiden die<br />

getransformeerd kan worden tot een actietype. Door een relatie te leggen met het onderwerp kan ook de specialisatie<br />

afgeleid worden. Dit is dan een specialisatie op grond van het ondergaan van het actietype dat af te leiden<br />

is uit het tegenwoordig deelwoord.<br />

Een en ander doet een beetje gekunsteld aan. Het is aan de analist (en de gebruiker) om te beslissen of een specialisatie<br />

op zijn plaats is. Dit zal moeten blijken uit de context.<br />

© KISS b.v. 49


Zelfstandig naamwoord(groep)<br />

Zijn vader is tandarts<br />

Dick is advocaat<br />

Bij de behandeling van het onderwerp is al gebleken dat zelfstandige naamwoorden op objecten duiden (een<br />

subject is een speciaal soort object in die zin dat een subject acties kan uitvoeren). Bij een zelfstandig naamwoord<br />

in een naamwoordelijk gezegde is dat niet anders. Ook blijkt hier dat er een IS-A relatie wordt uitgedrukt.<br />

Het ligt dus voor de hand om het naamwoordelijk deel te zien als rolproces van het onderwerp en er dus<br />

een specialisatie van te maken.<br />

Voornaamwoord(groep)<br />

persoonlijk voornaamwoord:<br />

De middelste op de voorste rij ben ik<br />

(Wie is daar?) Ik ben het<br />

bezittelijk voornaamwoord<br />

Deze tas is de mijne (spreektaal)<br />

aanwijzend voornaamwoord<br />

Rijk? Dat is hij zeker niet.<br />

vragend voornaamwoord:<br />

Wie is deze meneer?<br />

Wat wil jij later worden?<br />

onbepaald voornaamwoord:<br />

Het was iemand van de directie (die de vergadering opende)<br />

Het diner is iets heel speciaals<br />

De volgende opmerkingen kunnen gemaakt worden:<br />

• Vragende voornaamwoorden drukken een vraag uit. Vraagzinnen worden apart behandeld.<br />

• De vorm met bezittelijke voornaamwoorden is spreektaal. In geschreven taal luidt bovenstaande zin: Deze<br />

tas is van mij. Nu treedt er een voorzetselconstituent op: zie hieronder.<br />

• Aanwijzende en persoonlijke voornaamwoorden verwijzen naar een zelfstandigheid. Door deze zelfstandigheid<br />

te gebruiken wordt een zelfstandig naamwoord(groep) verkregen; zie boven<br />

• Het gebruik van een onbepaald voornaamwoord duidt op het eerste gezicht op een Categorie. Er wordt namelijk<br />

verwezen naar een onbekende zelfstandigheid (iemand) uit een bekende groep van zelfstandigheden<br />

(directie) die een bepaalde actie uit kunnen voeren ( een vergadering openen). De tweede voorbeeldzin is<br />

echter heel vaag in zijn betekenis. Het valt moeilijk hard te maken dat hier sprake is van een categorie SpecialeDingen.<br />

Niet alle onbepaalde voornaamwoorden duiden dus op een Categorie. Als er wel sprake is van<br />

een Categorie, dan is niet het onbepaalde voornaamwoord de Categorie maar het deel van de zin dat bij het<br />

onbepaalde voornaamwoord hoort.<br />

In het algemeen kan gezegd worden dat het gebruik van een voornaamwoord beter vermeden kan worden door<br />

gebruik te maken van de zelfstandigheid waar naar verwezen wordt.<br />

Bijwoord(groep)<br />

Het boek is af.<br />

De zon is onder.<br />

De kachel is uit.<br />

Ik ben thuis.<br />

Het naamwoordelijk deel duidt een status van het onderwerp aan. Meestal hoort het bijwoord eigenlijk bij een<br />

deelwoord van een scheidbaar werkwoord. Het deelwoord is dan weggelaten: af(gemaakt), onder(gegaan),<br />

uit(gegaan), thuis(gekomen). Het werkwoord dat hier bedoeld wordt, duidt dus op een actietype. Voor de transformatie<br />

moet dan bij het bijwoord het werkwoord aangeven worden dat bedoeld wordt. Vervolgens kan dit<br />

getransformeerd worden tot een actietype. Vervolgens kan er een relatie worden gelegd met de betekeniskern<br />

van het onderwerp waaruit een attribuuttype is af te leiden dat beïnvloed wordt door het zojuist afgeleide actietype.<br />

© KISS b.v. 50


Infinitiefconstructie<br />

Dat wordt tobben<br />

Het blijft behelpen<br />

Meestal wordt deze constructie gebruikt bij specifieke uitdrukkingen. In de voorbeelden is te zien dat het onderwerp<br />

een loos onderwerp is. Wordt er een concreet onderwerp gebruikt dan zal de zin meestal met een<br />

werkwoordelijk gezegde gevormd worden (Ik tob). Deze vorm wordt bij de transformatie dan ook buiten beschouwing<br />

gelaten.<br />

VoorzetselConstituent<br />

Een van de vormen is al eerder aangestipt, namelijk de vorm die optreedt in de zin “Deze tas is van mij”. Een<br />

voorzetselconstituent die begint met het voorzetsel van, gevolgd door een zelfstandig naamwoord of bezittelijk<br />

voornaamwoord duidt op een bezitsrelatie. Het bezittelijk voornaamwoord refereert naar een zelfstandigheid.<br />

Bij een voorzetselconstituent met stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden duidt de voorzetselconstituent op een<br />

eigenschap van het onderwerp: Het huis is van steen, het hek is van ijzer.<br />

Andere voorkomens van voorzetselconstituenten hebben meestal de waarde van een bijvoeglijk naamwoord:<br />

van belang = belangrijk, beneden alle peil = slecht, in de zevende hemel = gelukkig.<br />

Zijn gedrag is beneden alle peil<br />

Deze opdracht is van groot belang voor het bedrijf<br />

Bij een voorzetselconstituent moet dus worden aangegeven welke van de drie mogelijkheden zich voordoet. Bij<br />

de bezitsrelatie kan eigenaar beschouwd worden als attribuuttype maar ook kan een actietype bezitten (eigenlijk<br />

het actietype dat leidt tot het bezit) onderscheiden worden waarbij een Persoon de rol van eigenaar speelt. Dit<br />

is het geval wanneer de verzelfstandiging van “het bezitten” als objecttype beschouwd wordt. Bij de stoffelijke<br />

bijvoeglijke naamwoorden wordt gesproken van een attribuuttype. Bij het laatste type (bijvoeglijk naamwoord)<br />

wordt gesproken van een attribuuttype (net zoals bij een bijvoeglijk naamwoordgroep).<br />

<strong>Transformatie</strong> van het gezegde<br />

Bij het werkwoordelijk gezegde is al gezegd dat er geen algemene transformatieregel is op te stellen voor het<br />

zelfstandig gebruikte werkwoord. Er waren twee mogelijkheden:<br />

1. Aan de analist overlaten of het werkwoord getransformeerd moet worden naar een actietype.<br />

2. Altijd transformeren en bij de kandidatenlijst voor de actietypen bepalen of er echt sprake is van een actietype.<br />

Er is gekozen voor de tweede mogelijkheid omdat op die manier de mogelijke actietypen opgesomd<br />

staan in een lijst. Dat is bij de eerste mogelijkheid niet het geval. Daar staan de mogelijke actietypen alleen<br />

in de Tekstuele Beschrijving tussen alle andere zinnen.<br />

De volgende transformatieregel kan worden opgesteld:<br />

<strong>Transformatie</strong>regel voor het werkwoordelijk gezegde:<br />

WerkwoordelijkGezegde.zelfst_ww => Actietype<br />

Bij het naamwoordelijk gezegde moet worden aangeven welke vorm zich voordoet. Er kan slechts één vorm<br />

tegelijk voorkomen. Afhankelijk van de vorm kunnen de volgende transformatieregels worden opgesteld.<br />

<strong>Transformatie</strong>regel voor het naamwoordelijk gezegde:<br />

BijvoeglijkNaamwoordgroep.grootheid => Grootheid<br />

relatie(BijvoeglijkNaamwoordgroep, betekeniskern).attribuut => Attribuuttype<br />

TegenwoordigDeelwoord.actie => Actietype<br />

relatie(TegenwoordigDeelwoord, betekeniskern).specialisatie => Specialisatie<br />

ZelfstandigNaamwoordGroep.specialisatie => Specialisatie<br />

NaamwoordelijkGezegde.OnbepaaldVoornaamwoordGroep => Categorie [optioneel]<br />

Bijwoordgroep.werkwoord => Actietype<br />

Het werkwoord dat eigenlijk bij het bijwoord hoort duidt op een actietype.<br />

relatie(Bijwoordgroep, betekeniskern).attribuut => Attribuuttype<br />

© KISS b.v. 51


Voorzetselconstituent.bezit => ?<br />

relatie(VoorzetselConstituent, betekeniskern).attribuut => Attribuuttype als er sprake is van een stofrelatie<br />

relatie(VoorzetselConstituent, betekeniskern).grootheid => Grootheid als er sprake is van een stofrelatie<br />

Voorzetselconstituent.bijv_nw => ?<br />

probleem:<br />

Het grootste probleem bij de behandeling van het gezegde is dat de semantiek van het gezegde niet alleen uit<br />

het werkwoord is af te leiden maar dat de semantiek afhankelijk is van de context en ook van de hele probleemomgeving.<br />

Dit bemoeilijkt het opstellen van transformatieregels omdat deze algemeen zijn terwijl de semantiek<br />

van het gezegde situatie-afhankelijk is. Bij dit deel van de analyse blijft dus de menselijke kennis een zeer<br />

belangrijke rol spelen.<br />

5.3 Lijdend Voorwerp en Voorzetselvoorwerp<br />

Het opstellen van transformatieregels voor het lijdend voorwerp en het voorzetselvoorwerp wordt tegelijkertijd<br />

behandeld omdat de functie van het voorzetselvoorwerp dezelfde is als van het lijdend voorwerp. Het verschil<br />

tussen deze twee voorwerpen is dat een voorzetselvoorwerp met een voorzetsel begint terwijl dat bij een lijdend<br />

voorwerp nooit het geval is. Vaak kan echter het voorzetsel van een voorzetselvoorwerp worden weggelaten<br />

zonder dat de betekenis van de zin verandert en waardoor er sprake is van een lijdend voorwerp in plaats van<br />

een voorzetselvoorwerp.<br />

Ik zoek naar mijn paraplu.<br />

Ik zoek mijn paraplu.<br />

Hij trouwt met een rijke vrouw.<br />

Hij trouwt een rijke vrouw.<br />

Het voorzetsel bij het voorzetselvoorwerp heeft niet zo’n grote betekenis (vandaar dat het ook vaak kan worden<br />

weggelaten). Het voorzetsel wordt niet bepaald door het voorwerp maar door het gezegde. Je zoekt naar iets, Je<br />

trouwt met iemand. Er kan dus gesteld worden dat het inleidend voorzetsel bij het voorzetselvoorwerp buiten<br />

beschouwing gelaten kan worden en dat het lijdend voorwerp en het voorzetselvoorwerp als gelijk behandeld<br />

mogen worden.<br />

In het vervolg wordt de term lijdend voorwerp voor zowel het lijdend voorwerp als voor het voorzetselvoorwerp<br />

gebruikt. Alleen als er verschillen zijn tussen de twee voorwerpen zal dit expliciet vermeld worden.<br />

Het feit dat een lijdend voorwerp de handeling die door het gezegde wordt uitgedrukt, ondergaat, geeft aan dat<br />

het lijdend voorwerp naar een objecttype moet worden getransformeerd. Net zoals bij het onderwerp geldt echter<br />

dat het lijdend voorwerp allerlei bepalingen bij zich kan hebben. Alleen de kern van het lijdend voorwerp<br />

moet tot een objecttype getransformeerd worden. De bepalingen er omheen duiden op andere concepten, bijvoorbeeld<br />

attribuuttypen<br />

Kern<br />

De kern van een lijdend voorwerp is bijna altijd een nominale constituent: een zelfstandig naamwoord(groep)<br />

of een voornaamwoord(groep).<br />

Een zelfstandig naamwoord als kern kan tot een objecttype worden getransformeerd. Een voornaamwoord refereert<br />

naar een zelfstandigheid. Vaak kan deze zelfstandigheid gewoon worden gebruikt als lijdend voorwerp en<br />

dus getransformeerd worden tot een objecttype.<br />

Ik heb hem gevonden := Ik heb de bal gevonden<br />

Ik zoek naar hem := Ik zoek naar de bal<br />

Bij wederkerende en wederkerige voornaamwoorden gaat deze vervanging niet:<br />

Marieke moest zich schamen := Marieke moest Marieke schamen <br />

Ze verdedigen elkaar := Ze verdedigen ze <br />

Ze wachten altijd op elkaar := Ze wachten altijd op ze <br />

© KISS b.v. 52


Wederkerende en wederkerige voornaamwoorden verwijzen naar het onderwerp maar dat onderwerp kan niet<br />

expliciet genoemd worden. In zo’n geval moet het onderwerp als lijdend voorwerp worden genomen en getransformeerd<br />

worden tot objecttype. Hieruit blijkt dat een subjecttype tot objecttype wordt op het moment dat het<br />

zelf ook acties ondergaat.<br />

loos lijdend voorwerp het: geldt alleen voor het lijdend voorwerp en niet voor het voorzetselvoorwerp.<br />

Het woord het kan ook als loos lijdend voorwerp voorkomen (naast de mogelijkheden om als lidwoord of herhaald<br />

lijdend voorwerp voor te komen):<br />

Ik heb het warm<br />

Ik heb het hier naar mijn zin<br />

Het in dit gebruik heeft geen eigen betekenis. Het komt voor in combinaties met hebben en een bijvoeglijk<br />

naamwoord dat een toestand (waarin het onderwerp verkeert) uitdrukt.<br />

Naast een nominale constituent als kern en een loos lijdend voorwerp bestaat er ook de mogelijkheid om een<br />

infinitiefconstructie als lijdend voorwerp te hebben. Hiervoor kan hetzelfde gezegd worden als bij het onderwerp.<br />

De kern van de infinitief constructie wordt getransformeerd tot een actietype. Dan moet wel de infinitiefconstructie<br />

als apart lijdend voorwerp worden gekenmerkt omdat het anders tot een objecttype getransformeerd<br />

zal worden. Dit geldt eigenlijk voor alle voorwerpen. Er kan dus een zinsdeel InfinitiefVoorwerp worden geïntroduceerd<br />

dat tot een actietype wordt getransformeerd. Bij dit zinsdeel moet worden aangegeven wat het<br />

werkwoord is.<br />

Als kern komen geen andere constructies voor. Naast de kern kunnen nog een aantal bepalingen voorkomen.<br />

Deze zullen hieronder behandeld worden. Omdat een lijdend voorwerp net zoals het onderwerp meestal een<br />

nominale constituent is, kunnen dezelfde soort bepalingen als bij het onderwerp voorkomen. Daarom zal minder<br />

diep worden ingegaan op deze bepalingen en veelal zal verwezen worden naar het onderwerp (paragraaf<br />

5.1).<br />

Lidwoord<br />

Een lidwoord wordt buiten beschouwing gelaten vanwege het feit dat modellering op typeniveau plaatsvindt en<br />

lidwoorden gebruikt worden om instanties aan te duiden (bepaald of onbepaald).<br />

Telwoord<br />

Hier doen zich twee mogelijkheden voor: er kan een pluraliteit of een connectiveit worden aangeduid.<br />

Ik gooi twee ballen naar Piet<br />

Deze zin kan semantisch op twee manieren worden opgevat. Het kan betekenen dat in één worp twee ballen<br />

worden gegooid. In dat geval is er sprake van een pluraliteit. De zin kan ook betekenen dat er twee keer één bal<br />

wordt gegooid. In dat geval is er sprake van een connectiviteit. Het laatste geval is ook uit te drukken met een<br />

bepaling van frequentie: “Ik gooi twee keer een bal naar Piet”.<br />

Net als bij het onderwerp kan gezegd worden dat een telwoord bij een lijdend voorwerp duidt op een pluraliteit.<br />

Een connectiviteit wordt dan uitgedrukt met een Bepaling van Frequentie.<br />

Bijvoeglijk naamwoord<br />

Hiervoor geldt hetzelfde als bij het onderwerp.<br />

Voornaamwoord<br />

Ik gooi deze bal naar Piet<br />

Ik gooi haar bal naar Piet<br />

Een voornaamwoord naast de kern van een lijdend voorwerp (in dit geval een zelfstandig naamwoord) wordt<br />

gebruikt om de kern nader te specificeren. Ook hier geldt dat het voornaamwoord op een instantie duidt terwijl<br />

op typeniveau gemodelleerd wordt. Het voornaamwoord wordt dan ook buiten beschouwing gelaten.<br />

© KISS b.v. 53


Genitieven<br />

Hiervoor geldt hetzelfde als bij het onderwerp.<br />

Bijwoord<br />

Ik ruim die troep daar wel op.<br />

Bijwoorden worden in deze situatie meestal gebruikt als plaats- of tijdsbepalend. Een tijdsbepaling kan alleen<br />

worden gebruikt als de kern een gebeurtenis uitdrukt. Net als bij het onderwerp kan het bijwoord getransformeerd<br />

worden naar een attribuuttype. Er moet dan wel bij het bijwoord worden aangegeven wat het attribuuttype<br />

is want het bijwoord zelf geeft de attribuutwaarde.<br />

VoorzetselConstituent<br />

Hiervoor geldt hetzelfde als bij het onderwerp.<br />

<strong>Transformatie</strong> van het lijdend voorwerp (en het voorzetselvoorwerp).<br />

Bij een lijdend voorwerp moeten dus de volgende punten worden aangegeven om een transformatie toe te kunnen<br />

passen. Op metaniveau kunnen deze punten gezien worden als attribuuttypen van het objecttype Lijdend<br />

Voorwerp.<br />

Kern : het woord / de woorden die de kern vormen van het lijdend voorwerp<br />

Telwoord : de woordgroep die de pluraliteit aangeeft<br />

Bijvoeglijk naamwoord(en) : lijst van bijvoeglijk naamwoorden<br />

Bijwoord(en) : lijst van bijwoorden<br />

VoorzetselConstituent : lijst van voorzetselconstituenten<br />

Voorzetsel : het voorzetsel dat het voorzetselvoorwerp inleidt (geldt dus alleen voor het voorzetselvoorwerp).<br />

De volgende transformatieregel kan worden opgesteld voor het lijdend voorwerp. Deze regel geldt dus ook voor<br />

het voorzetselvoorwerp. Bij het voorzetselvoorwerp kan het voorzetsel nog bij de associatie tussen het actietype<br />

(gezegde) en het objecttype (voorzetselvoorwerp) gezet worden.<br />

<strong>Transformatie</strong>regel voor het lijdend voorwerp:<br />

LijdendVoorwerp.Kern => <strong>Object</strong>type<br />

Telwoord.getalweergave => Pluraliteit<br />

BijvoeglijkNaamwoord.grootheid => Grootheid<br />

relatie(BijvoeglijkNaamwoord, betekeniskern).attribuut => Attribuuttype<br />

Bijwoord.grootheid => Grootheid<br />

relatie(Bijwoord, betekeniskern).attribuut => Attribuuttype<br />

VoorzetselConstituent => ?<br />

VoorzetselVoorwerp.Voorzetsel => associatie.Voorzetsel<br />

5.4 Meewerkend Voorwerp<br />

Ook het meewerkend voorwerp wordt over het algemeen tot een objecttype getransformeerd omdat het een<br />

voorwerp voorstelt dat een rol speelt in de handeling die door het gezegde wordt uitgedrukt. In de KISSmethode<br />

wil dit zeggen dat het meewerkend voorwerp is geassocieerd aan een actietype.<br />

Het meewerkend voorwerp bestaat uit een nominale constituent, een voorzetselconstituent (met het voorzetsel<br />

aan) of een zin. Net zoals bij het lijdend voorwerp en het onderwerp geldt voor de nominale constituent dat er<br />

sprake is van een kern en eventuele bepalingen bij die kern. Ook hier moet dus gekeken worden naar wat de<br />

kern kan zijn en wat de bepalingen kunnen zijn. Als er sprake is van een voorzetselconstituent (altijd met het<br />

voorzetsel aan) dan kan dit aan vaak worden weggelaten. Voor de betekenis van het voorwerp is het voorzetsel<br />

in ieder geval niet van belang want het voorzetsel aan geeft de gerichtheid van de handeling aan. Wat er over<br />

blijft van de voorzetselconstituent is een nominale constituent. Aangezien een zin als meewerkend voorwerp<br />

apart wordt behandeld (als hele zin) kan gezegd worden dat gekeken moet worden naar de bouw van een nominale<br />

constituent als meewerkend voorwerp.<br />

© KISS b.v. 54


Ik geef (aan) Piet een tientje.<br />

Ze had het boek een andere plaats gegeven.<br />

Ik vertel een verhaal aan de kinderen.<br />

De werkwoorden die een meewerkend voorwerp bij zich hebben drukken meestal een communicatief betekenis<br />

moment of het overdragen van iets, uit. In het eerste geval is het meewerkend voorwerp de persoon of zaak met<br />

wie gecommuniceerd wordt, in het tweede geval is het meewerkend voorwerp de persoon of zaak die iets ontvangt.<br />

Kern<br />

Het meewerkend voorwerp is een nominale constituent; een zelfstandig naamwoordgroep of een voornaamwoordgroep.<br />

De kern van een meewerkend voorwerp is dan een zelfstandig naamwoord of een voornaamwoord.<br />

Als er sprake is van een zelfstandig naamwoord dan kan dit getransformeerd worden naar een objecttype. Een<br />

voornaamwoord verwijst naar een zelfstandigheid. Deze zelfstandigheid moet dan het objecttype worden. Vaak<br />

kan de zelfstandigheid expliciet genoemd worden in de zin maar dat is niet altijd mogelijk (wederkerende<br />

voornaamwoorden)<br />

Ik geef Piet een tientje.<br />

Ik geef hem een tientje. (:= Ik geef Piet een tientje)<br />

Ik geef mezelf een tientje. (:= Ik geef Ik een tientje )<br />

Naast de kern kunnen dezelfde delen voorkomen als bij het lijdend voorwerp en het onderwerp. Dit zijn lidwoorden,<br />

telwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, voornaamwoorden, bijwoorden en bijvoeglijke bepalingen:<br />

Ik geef het hek een nieuw laagje verf.<br />

Ik geef dit hek een nieuw laagje verf.<br />

Ik geef eten aan mijn twee goudvissen.<br />

Ik geef malle Pietje een tientje.<br />

Ik geef een tientje aan de broer van Piet.<br />

Ik geef die jongen daar een tientje.<br />

Lidwoorden en voornaamwoorden (die niet de kern vormen) worden buiten beschouwing gelaten omdat ze<br />

voorwerpen op instantieniveau aanduiden terwijl op typeniveau gemodelleerd wordt.<br />

Voor het gebruik van telwoorden wordt verwezen naar het onderwerp en het lijdend voorwerp.<br />

Bijvoeglijke naamwoorden leiden tot attribuuttypen volgens dezelfde principes als bij het onderwerp en het<br />

lijdend voorwerp.<br />

Bijwoorden worden meestal gebruikt als tijd- of plaatsbepaling. Een tijdsbepaling komt alleen voor als het<br />

voorwerp een gebeurtenis uitdrukt wat bij het meewerkend voorwerp niet zo vaak het geval is. Net zoals bij het<br />

lijdend voorwerp wordt gezegd dat een bijwoord tot een attribuuttype leidt van het objecttype.<br />

Een voorzetselconstituent bij het meewerkend voorwerp duidt net zoals bij het onderwerp en het lijdend voorwerp<br />

op een bezitsrelatie of tijdsrelatie. De bezitsrelatie impliceert dan de aanwezigheid van een actietype dat<br />

tot het bezit leidt. De plaatsrelatie impliceert dan de aanwezigheid van een actietype dat tot de plaats leidt. Een<br />

voorzetselconstituent bij het meewerkend voorwerp wordt gebruikt om een instantie nader te specificeren.<br />

Ik geef een nieuw laagje verf aan het hek van de buurman.<br />

Ik geef een nieuw laagje verf aan het hek in de voortuin.<br />

<strong>Transformatie</strong> van het Meewerkend voorwerp<br />

Bij een meewerkend voorwerp moeten dus de volgende punten worden aangeven om een transformatie toe te<br />

kunnen passen. Op metaniveau kunnen deze punten gezien worden als attribuuttypen van het objecttype Meewerkend<br />

Voorwerp<br />

© KISS b.v. 55


Kern : het woord / de woorden die de kern vormen van het meewerkend voorwerp<br />

Telwoord : de woordgroep die de pluraliteit aangeeft.<br />

Bijvoeglijk naamwoord(en) : lijst van bijvoeglijk naamwoorden<br />

Bijwoord(en) : lijst van bijwoorden<br />

VoorzetselConstituent : lijst van voorzetselconstituenten<br />

De volgende transformatieregel kan worden opgesteld voor het meewerkend voorwerp:<br />

<strong>Transformatie</strong>regel voor het Meewerkend voorwerp:<br />

Meewerkend_Voorwerp.Kern => <strong>Object</strong>type<br />

Telwoord.getalweergave => Pluraliteit<br />

BijvoeglijkNaamwoord.grootheid => Grootheid<br />

relatie(BijvoeglijkNaamwoord, betekeniskern).attribuut => Attribuuttype<br />

Bijwoord.grootheid => Grootheid<br />

relatie(Bijwoord, betekeniskern).attribuut => Attribuuttype<br />

VoorzetselConstituent => ?<br />

5.5 Ondervindend Voorwerp<br />

Het ondervindend voorwerp duidt over het algemeen personen aan die de actie, uitgedrukt door het gezegde,<br />

ondervinden. Over het algemeen komt het ondervindend voorwerp voor bij een werkwoord dat een gevoel uitdrukt<br />

(spijten, bevallen (niet van een kind), beangstigen). Meestal komen er geen andere voorwerpen voor in<br />

de zin. Er kan gezegd worden dat het ondervindend voorwerp niet belangrijk is in de analyse. Er worden geen<br />

acties uitgedrukt die gericht zijn op andere voorwerpen (objecten).<br />

5.6 Oorzakelijk Voorwerp<br />

Het oorzakelijk voorwerp duidt de zelfstandigheid aan waarop de door het gezegde uitgedrukte werking betrekking<br />

heeft. Het komt alleen voor bij naamwoordelijke gezegdes. De werking die dus wordt uitgedrukt duidt<br />

meestal op een toestand (zie behandeling naamwoordelijk gezegde). Omdat ook bij het oorzakelijk voorwerp<br />

niet echt sprake is van een actie komt dit niet terug in de modellering als een bepaald concept.<br />

5.7 Doorbepaling (handelend voorwerp)<br />

De doorbepaling speelt de rol van voorwerp in passieve zinnen. In de corresponderende actieve zin is de doorbepaling<br />

het onderwerp. Door uit te gaan van actieve zinnen zou de doorbepaling dus vermeden kunnen worden.<br />

Een doorbepaling kan ook als onderwerp behandeld worden. Er gelden dan dezelfde transformatieregels<br />

als voor bij het onderwerp (inclusief kern en nadere bepalingen). In het vervolg zal de term handelend voorwerp<br />

worden gebruikt om dat deze naam dichter bij de werkelijkheid staat.<br />

5.8 Bijwoordelijke Bepalingen<br />

Bijwoordelijke bepalingen worden als zinsdeel beschouwd en zijn bepalingen bij het gezegde. Ze zeggen iets<br />

over de door het gezegde uitgedrukte handeling. De meest voorkomende bepalingen zijn de Bepaling van Plaats<br />

en Tijd. Op het eerste gezicht zou gezegd kunnen worden dat de bepalingen een eigenschap aanduiden van het<br />

gezegde. Dit zou betekenen dat bepalingen duiden op attribuuttypen van het actietype dat overeenkomt met het<br />

gezegde. Nader onderzoek zal echter uitwijzen dat dat lang niet altijd het geval is.<br />

Bepalingen zijn net als de voorwerpen en het onderwerp opgebouwd uit een of meerdere woorden. Bij de voorwerpen<br />

en het onderwerp is steeds gekeken naar de kern en bepalingen bij de kern. Bij de bijwoordelijke bepalingen<br />

heeft dat niet zo’n zin want de bijwoordelijk bepaling vormt in zijn geheel één bepaalde betekenis. Deze<br />

betekenis wordt de aard van de bepaling genoemd. De naam van de bepaling geeft meestal al de aard weer. Zo<br />

drukt de Bepaling van Plaats een plaats uit; de aard van de bepaling is plaats.<br />

De volgende bijwoordelijke bepalingen worden onderscheiden. Sommige bepalingen kunnen weer onderverdeeld<br />

worden naar hun betekenis.<br />

© KISS b.v. 56


epaling aard<br />

bepaling van plaats waar, waarheen, vanwaar<br />

bepaling van tijd wanneer, hoelang<br />

bepaling van frequentie frequentie<br />

bepaling van graad graad<br />

bepaling van kwantiteit kwantiteit<br />

bepaling van causaliteit oorzaak/reden<br />

bepaling van gevolg gevolg<br />

bepaling van middel middel<br />

bepaling van doel doel<br />

bepaling van belang belang van wie/wat<br />

bepaling van veronderstelling en voorwaarde veronderstelling, voorwaarde<br />

bepaling van toegeving toegeving<br />

bepaling van hoedanigheid hoedanigheid<br />

bepaling van beperking beperking<br />

bepaling van vergelijking vergelijking<br />

bepaling van verhouding verhouding<br />

bepaling van omstandigheid omstandigheid<br />

bepaling van modaliteit modaliteit<br />

bepaling van ontkenning negatie<br />

bepaling van bevestiging bevestiging<br />

De bepaling van gesteldheid neemt een aparte plaats in want die heeft tevens betrekking op het onderwerp of<br />

lijdend voorwerp. Deze wordt apart behandeld.<br />

Bepaling van Plaats<br />

1: Waar<br />

2: Vanwaar<br />

3: Waarheen<br />

De ‘plaatsbepaling waar’ duidt de plaats aan waar de actie plaatsvindt. Dit leidt tot een attribuuttype bij het<br />

actietype. De naam van het attribuuttype kan worden afgeleid uit de relatie tussen de plaatsbepaling en de actie<br />

(het gezegde dus). De plaatsbepaling zelf geeft de attribuutwaarde.<br />

Ik stort in Nijmegen geld op mijn rekening: Nijmegen is attribuutwaarde bij het attribuuttype StortenPlaats.<br />

Ik woon in Nijmegen:<br />

Wonen is geen actietype volgens de KISS-methode want het duidt op een handeling die gedurende langere tijd<br />

plaatsvindt. Een actietype dat hier onderscheiden zou kunnen worden is Vestigen met als attribuuttype VestigenPlaats.<br />

We moeten er dus op bedacht zijn dat de plaatsbepaling een bepaling bij een gezegde is dat geen<br />

actietype is.<br />

De ‘plaatsbepaling vanwaar’ drukt het beginpunt van een richting uit. Het gezegde drukt dan over het algemeen<br />

een beweging uit:<br />

Ik loop van Nijmegen naar Amsterdam.<br />

De ‘plaatsbepaling waarheen’ drukt het eindpunt van een richting uit. Het gezegde drukt dan over het algemeen<br />

een beweging uit:<br />

Ik loop van Nijmegen naar Amsterdam.<br />

In de laatste twee voorbeeldzinnen wordt het gezegde gevormd door het werkwoord lopen. Dit is geen actietype<br />

volgen de KISS-methode. De actietypen die hier bedoeld worden zijn Starten (in Nijmegen) en Aankomen (in<br />

Amsterdam). Er is nu sprake van een ‘plaatsbepaling waar’. Het werkwoord lopen duidt op een handeling die<br />

gedurende enige tijd plaatsvindt en is dus geen actietype.<br />

Dit is meestal het geval bij richtingsbepalingen:<br />

Ik vlieg van Schiphol naar Rome : opstijgen en landen zijn de actietypen.<br />

De trein gaat van Nijmegen naar Amsterdam : vetrekken en aankomen zijn de actietypen.<br />

© KISS b.v. 57


Bij de ‘plaatsbepaling vanwaar’ moet gezocht worden naar het actietype dat het begin van de handeling uitdrukt<br />

en bij de ‘plaatsbepaling waarheen’ moet gezocht worden naar het actietype dat het eind van handeling<br />

uitdrukt. Vervolgens kan gezegd worden dat van attribuuttype is bij de beginactie en de eindactie. De naam van<br />

het attribuuttype wordt gevormd door het samen nemen van de naam van het actietype en “waar”. Er moet dan<br />

wel een relatie worden gelegd tussen de bepaling en het gezegde. De plaatsbepalingen zelf zijn attribuutwaarden.<br />

<strong>Transformatie</strong>regel voor de plaatsbepaling:<br />

Voor de transformatie worden dus drie soorten plaatsbepalingen onderscheiden omdat ze alle drie een aparte<br />

behandeling krijgen. Als er sprake is van een plaatsbepaling vanwaar of waarheen moet een actie en een attribuut<br />

worden aangegeven. De actie geeft het initiëren of het beëindigen van een beweging weer. Het attribuuttype<br />

geeft de plaats van de actie weer. Vervolgens kan de volgende transformatieregel worden toegepast:<br />

relatie(Plaatsbepaling_waar, gezegde).attribuut => Attribuuttype<br />

Plaatsbepaling_vanwaar.beginactie => Actietype<br />

Plaatsbeplaing_vanwaar.beginactieplaats => Attribuuttype<br />

Plaatsbepaling_waarheen.eindactie => Actietype<br />

Plaatsbeplaing_waarheen.eindactieplaats => Attribuuttype<br />

Bepaling van Tijd<br />

1: Wanneer<br />

2: Hoelang<br />

De ‘tijdsbepaling wanneer’ geeft aan op welke tijdstip een actie plaatsvindt:<br />

Ik stort om drie uur geld op mijn rekening.<br />

Ik stort morgen geld op mijn rekening.<br />

Ik woon nu in Nijmegen.<br />

Als er sprake is van een actietype (zie ook de handeling over de bepaling van plaats) dan kan de ‘tijdsbepaling<br />

wanneer’ getransformeerd worden tot een attribuuttype. Daarvoor moet er wel een relatie worden gelegd met<br />

het gezegde anders kan de naam van het attribuuttype niet worden bepaald. De bepaling zelf vormt de attribuutwaarde.<br />

De ‘tijdsbepaling Hoelang’ geeft aan hoelang een bepaalde handeling duurt /geduurd heeft.<br />

We stonden urenlang in de file.<br />

Ik woon nu drie jaar in Nijmegen.<br />

De vergadering duurde drie uur<br />

Per definitie drukt de actie een handeling uit die gedurende enige tijd plaatsvindt. In de KISS-methode wordt<br />

een actietype beschouwd als een handeling waarvan de tijdsduur neigt naar nul. Een ‘tijdsbepaling hoelang’<br />

staat dan ook nooit bij een gezegde dat een actie(type) uitdrukt maar bij een gezegde dat een gebeurtenis uitdrukt.<br />

De gebeurtenis is op te vatten als een verzelfstandiging van het actietype dat de gebeurtenis instantieert.<br />

De duur (de ‘tijdsbepaling hoelang’) zou een attribuuttype kunnen zijn bij de verzelfstandiging van de actie (bij<br />

een object dus):<br />

Het vliegtuig vliegt twee uur.<br />

Zoals eerder gezegd leidt dit tot de actietypen opstijgen en landen. Bij deze actietypen zou een ‘tijdsbepaling<br />

wanneer’ opgenomen kunnen worden. De verzelfstandiging van het opstijgen leidt tot een zwak objecttype<br />

Vlucht, waarvoor de duur kan worden vastgelegd middels een ‘tijdsbepaling hoelang’.<br />

Voorlopig wordt de tijdsbepaling_hoelang buiten beschouwing gelaten bij het transformatieproces.<br />

<strong>Transformatie</strong>regel voor de tijdsbepaling<br />

Bij de tijdsbepaling moet worden vastgelegd welk type (wanneer of hoelang) het is.<br />

relatie(Tijdsbepaling_wanneer, gezegde). attribuut => Attribuuttype<br />

© KISS b.v. 58


Bepaling van Frequentie<br />

Bij de behandeling van de telwoorden als delen naast de kern van een onderwerp of onderwerp is al gezegd dat<br />

een telwoord als bepaling naast de kern op een pluraliteit van een associatie duidt en dat een telwoord als bepaling<br />

van Frequentie op een connectiviteit duidt. De bepaling van Frequentie geeft immers aan hoe vaak de handeling,<br />

uitgedrukt door het gezegde, wordt uitgevoerd. Deze aanduiding kan precies zijn (drie keer, ééns) of<br />

globaal (vaak, soms). De connectiviteit heeft als mogelijk waarden 0, 1, 2, ..., N.<br />

<strong>Transformatie</strong>regel voor de Bepaling van Frequentie:<br />

Frequentiebepaling => Connectiviteit<br />

probleem: Hoe is af te leiden bij welke associatie (tussen welk objecttype en actietype) de connectiviteit hoort?<br />

Als onderstaande zinnen ontleed worden dan blijken ze precies hetzelfde ontleedresultaat hebben. Toch hoort<br />

de connectiviteit de ene keer tussen klant en opstellen en de andere keer tussen contract en opstellen. Waaruit<br />

wordt dit afgeleid? De plaats van de voorwerpen geeft intuïtief wel uitsluitsel over deze vraag maar een regel is<br />

er niet voor af te leiden want voorwerpen zijn niet geheel plaatsvast. Dit probleem verdient dus nog nader onderzoek.<br />

Ik stel voor één klant meerdere keren een contract op. N tussen opstellen en klant<br />

Ik stel een contract één keer op voor een klant. 1 tussen opstellen en contract.<br />

Bepaling van Graad<br />

De graadbepaling geeft de intensiteit weer waaronder een actie wordt uitgevoerd. Dit leidt tot een attribuuttype<br />

bij een actietype dat de graad aangeeft. De naam van het attribuuttype kan worden afgeleid door een relatie te<br />

leggen tussen de bepaling en het gezegde. De schaal waartegen dit attribuuttype wordt gemeten zal hooguit een<br />

rangorde schaal zijn omdat de woorden die een graad aanduiden niet precies zijn. Als er een precieze aanduiding<br />

staat spreekt men van een bepaling van kwantiteit.<br />

Het vriest erg hard : bepaling van graad.<br />

Het vriest -3 ºC : bepaling van kwantiteit.<br />

<strong>Transformatie</strong>regel voor de Bepaling van Graad:<br />

relatie(Graadbepaling, gezegde).attribuut => Attribuuttype<br />

Bepaling van Kwantiteit<br />

De bepaling van kwantiteit geeft antwoord op vragen als hoeveel?, hoelang?, hoe zwaar?, hoe duur? etc. Zoals<br />

alle bepalingen geeft ook deze bepaling zelf de attribuutwaarde. Vaak wordt echter ook de meeteenheid genoemd<br />

in de bepaling. Uit de meeteenheid is dan de grootheid af te leiden. Door de bepaling te relateren aan<br />

het gezegde kan dan ook het attribuuttype worden afgeleid. Dit attribuuttype hoort echter niet bij een actietype<br />

maar bij een objecttype. Het gezegde drukt geen actie uit maar een eigenschap. Immers, de waarde van een<br />

attribuuttype wordt aangeduid.<br />

Die tafel kost 300 gulden<br />

Die tafel kost 250 mark<br />

Dat pakje weegt 200 gram (wegen is hier een toestand en geen actie zoals in: Ik weeg het pakje)<br />

In de eerste zin is 300 de attribuutwaarde, gulden is de meeteenheid en Prijs (o.i.d.) is als afgeleide grootheid<br />

genomen. Het attribuuttype is dan TafelPrijs (als Tafel tenminste het objecttype wordt).<br />

In de tweede zin is mark de meeteenheid, de rest blijft hetzelfde als bij de vorige zin.<br />

De waarde van het attribuuttype wordt bepaald door een actietype Prijzen (o.i.d.). Voor de afleiding van de<br />

grootheid zou gebruik gemaakt kunnen worden van een tabel waarin staat welke grootheid bij welke meeteenheid<br />

hoort. Probleem is dan dat bij een meeteenheid meerdere grootheden kunnen horen. Zo kan van de meeteenheid<br />

meter gezegd worden dat de grootheid Lengte (van een persoon) is, maar ook Breedte (van een tafel)<br />

en Hoogte (van een toren) zijn mogelijk.<br />

<strong>Transformatie</strong>regel voor de Bepaling van Kwantiteit:<br />

© KISS b.v. 59


Bij een Kwantiteitsbepaling moet worden aangegeven wat de attribuutwaarde is, wat de meeteenheid is en wat<br />

de grootheid is. Vervolgens kan volgens de volgende transformatieregel getransformeerd worden.<br />

Kwantiteitsbepaling.meeteenheid => Meeteenheid<br />

Kwantiteitsbepaling.grootheid => Grootheid<br />

relatie(Kwantiteitsbepaling, gezegde).attribuut => Attribuuttype<br />

De attribuutwaarde zelf wordt niet gemodelleerd op typeniveau (dus eigenlijk hoeft die niet eens te worden<br />

aangegeven).<br />

Bepaling van Causaliteit<br />

Geeft de reden of oorzaak aan van de door het gezegde uitgedrukte werking. Dit wordt niet gemodelleerd in de<br />

KISS-methode.<br />

Bepaling van Gevolg<br />

Geeft het gevolg aan van de door het gezegde uitgedrukte werking. Dit wordt niet gemodelleerd in de KISSmethode.<br />

Bepaling van Middel<br />

Geeft het middel aan waarmee de handeling, uitgedrukt door het gezegde, wordt uitgevoerd. Het middel is bijna<br />

altijd een zelfstandigheid dat een instrument voorstelt. Men spreekt ook wel van instrumentele bepaling. Ondanks<br />

dat er sprake is van een zelfstandigheid, spreekt men vaak niet van een objecttype. Dit komt omdat een<br />

instrument in het algemeen niet een eigen leven leidt. Er zullen geen acties voor worden onderscheiden. De<br />

vraag is of een bepaling van middel gemodelleerd moet worden. Bij de actie betalen zou het betalingsmiddel<br />

opgenomen kunnen worden als attribuuttype van de actie. Ook hier moet een relatie tussen de bepaling en het<br />

gezegde worden gelegd om de naam van het attribuuttype af te kunnen leiden.<br />

<strong>Transformatie</strong>regel voor de Bepaling van Middel:<br />

relatie(Middelbepaling, gezegde).attribuut => Attribuuttype<br />

Bepaling van Doel<br />

Geeft aan met welk doel de handeling wordt uitgevoerd. Deze bepaling wordt niet gemodelleerd in de KISSmethode.<br />

Bepaling van Belang (belanghebbend voorwerp)<br />

Geeft aan in het belang van wie of wat de actie wordt uitgevoerd. Deze bepaling vertoont veel overeenkomsten<br />

met het meewerkend voorwerp. Het verschil is dat de bepaling van belang nooit verplicht aanwezig is in een<br />

zin terwijl dat voor het meewerkend voorwerp wel het geval kan zijn. Dit is voor de transformatie geen reden<br />

om onderscheid te maken. De Bepaling van Belang wordt daarom beschouwd als een meewerkend voorwerp.<br />

We organiseren een feest voor hem : belanghebbend voorwerp<br />

We organiseren een feest<br />

We gunnen hem een feest : meewerkend voorwerp<br />

We gunnen een feest <br />

<strong>Transformatie</strong>regel voor de Bepaling van Belang:<br />

zie meewerkend voorwerp<br />

Bepaling van Veronderstelling en Voorwaarde<br />

Deze bepaling geeft een veronderstelling of voorwaarde aan waaronder de actie wordt uitgevoerd:<br />

Als je hoofdpijn hebt, moet je een aspirientje nemen<br />

Bij gladheid moet je langzaam rijden.<br />

Als de benzine op is, moet je je auto vol tanken.<br />

In de KISS-methode worden veronderstellingen en voorwaarden als triggers of condities gemodelleerd. Bij de<br />

eerste zin is de toestand “hoofdpijn” de trigger om de actie “aspirientje innemen” uit te voeren. Bij de tweede<br />

zin is gladheid een attribuutwaarde bij een objecttype dat de weersgesteldheid voorstelt. Op het moment dat een<br />

attribuuttype de waarde gladheid krijgt moet er een trigger worden verzonden naar een functie Besturen, die<br />

© KISS b.v. 60


het besturen van een Auto regelt. De bestuurder (subjecttype) moet het actietype Afremmen uitvoeren. Bij de<br />

derde zin is het “op zijn van de benzine” een trigger naar een subjecttype dat de actie tanken kan aansturen.<br />

Een trigger is een conditie die wordt getest na het uitvoeren van een actietype. Wordt er aan de conditie voldaan<br />

dan wordt er een bepaalde actie ondernomen. Een conditie wordt getest voor het uitvoeren van een actietype.<br />

Alleen als aan de conditie wordt voldaan wordt het actietype uitgevoerd.<br />

<strong>Transformatie</strong>regel Bepaling van Veronderstelling en Voorwaarde:<br />

Bepaling van Veronderstelling en Voorwaarde => Conditie (als verzamelnaam voor condities en triggers)<br />

Bepaling van Toegeving<br />

De bepaling van toegeving geeft aan ondanks wat of in tegenstelling tot wat de door het gezegde uitgedrukte<br />

werking wordt uitgevoerd. Deze wordt niet gemodelleerd in de KISS-methode.<br />

Bepaling van Hoedanigheid<br />

Deze bepaling geeft aan hoe de handeling wordt uitgevoerd. Hoewel deze bepalingen niet altijd interessant zijn,<br />

kan het voorkomen dat het belangrijk is om te weten hoe een handeling is uitgevoerd. Vandaar dat gezegd<br />

wordt dat deze bepaling leidt tot een attribuuttype. Wederom geldt weer dat er een relatie moet worden gelegd<br />

met het gezegde om de naam van het attribuuttype te kunnen af leiden.<br />

<strong>Transformatie</strong>regel voor de Bepaling van Hoedanigheid:<br />

relatie(Hoedanigheidsbepaling, gezegde).attribuut => Attribuuttype<br />

Bepaling van Beperking<br />

De bepaling van beperking bevat een beperking op (een deel van) de zinsinhoud.<br />

Aangaande de zaak Jaspers kan ik u daar geen mededelingen over doen.<br />

Qua vormgeving vind ik dit schilderij mooier.<br />

De Bepaling van Beperking kan ook worden opgeschreven als een Bepaling van Voorwaarde en Veronderstelling:<br />

Als het om de zaak Jaspers gaat .....<br />

Als het om de vormgeving gaat ...<br />

Er kan gezegd worden dat de Bepaling van Beperking gelijk staat aan een Bepaling van Voorwaarde en Veronderstelling.<br />

Dus is ook die transformatieregel hier van toepassing.<br />

Bepaling van Vergelijking<br />

De bepaling van vergelijking duidt iets aan waarmee iets wat in de rest van de zin staat vergeleken wordt.<br />

In vergelijking tot Jupiter is Mars klein.<br />

Probleem bij deze bepaling is dat er veel impliciete informatie instaat. Er worden objecten genoemd (Jupiter en<br />

Mars), er worden attribuuttypen genoemd (omvang : af te leiden uit klein) en er wordt een actie (vergelijken)<br />

uitgedrukt. De vraag is hoe die informatie verkregen kan worden. In een perfecte Tekstuele Beschrijving zouden<br />

deze attribuuttypen al eerder genoemd moeten worden. Voorlopig wordt deze bepaling even buiten beschouwing<br />

gelaten.<br />

Bepaling van Verhouding<br />

Deze komt niet terug in de modellering<br />

Bepaling van Omstandigheid<br />

Deze bepaling geeft de omstandigheid weer waaronder de door het gezegde uitgedrukte handeling wordt uitgevoerd.<br />

De omstandigheden zijn echter niet van invloed / belang voor de uitwerking van de handeling. Vandaar<br />

dat deze bepaling buiten beschouwing wordt gelaten.<br />

© KISS b.v. 61


Bepaling van Modaliteit<br />

Deze bepaling geeft een modaliteit aan. Dit is een subjectieve houding / waardering van de spreker. Er wordt<br />

gebruik gemaakt van woorden als hopelijk, gelukkig etc. Deze bepaling wordt buiten beschouwing gelaten<br />

omdat subjectiviteit niet gemodelleerd wordt.<br />

Bepaling van Ontkenning<br />

Er kunnen twee soorten ontkenningen onderscheiden worden:<br />

1: harde ontkenning<br />

2: zachte ontkenning<br />

De harde ontkenning is een ontkenning waarbij hetgeen wat gezegd wordt ontkend wordt middels woorden als<br />

niet, geen, nooit etc. Deze ontkenningen worden niet gemodelleerd want ze drukken dingen uit die niet aan de<br />

orde zijn. Bij zachte ontkenningen is niet echt sprake van een ontkenning maar van een beperking van datgene<br />

wat ontkend wordt:<br />

Er waren geen bezoekers (hard)<br />

Er waren weinig bezoekers (zacht) Er waren wel bezoekers maar niet zoveel.<br />

De vraag is of hier niet sprake is van een telwoord bij bezoekers.<br />

Als extra probleem treedt nog op dat het bereik van de ontkenning zeer verschillend kan zijn:<br />

Bartje wou de bruine bonen niet opeten. (zijn broertje wel)<br />

Bartje wou de bruine bonen niet opeten. (de pudding wel)<br />

Bartje wou niet de bruine bonen opeten (maar wel zijn limonade opdrinken)<br />

Bartje wou niet de bruine bonen opeten (maar wel de witte)<br />

De onderstreepte zinsdeelstukken vormen steeds het bereik van de ontkenning.<br />

Voorlopig wordt de Bepaling van Ontkenning buiten beschouwing gelaten.<br />

Bepaling van Bevestiging<br />

De Bepaling van Bevestiging bevestigt meer of minder nadrukkelijk de zinsinhoud of een deel daarvan.<br />

Bartje’s broer eet de bruine bonen wel op.<br />

Ook zonder deze bepaling blijft de betekenis behouden; de actie wordt nog steeds uitgevoerd. Vandaar dat deze<br />

bepaling buiten beschouwing kan worden gelaten.<br />

5.9 Bepaling van Gesteldheid<br />

De bepaling van gesteldheid is een bepaling bij de door het gezegde uitgedrukte werking die tevens betrekking<br />

heeft op het onderwerp of lijdend voorwerp. Er zijn drie vormen te onderscheiden<br />

1: bepaling van gesteldheid tijdens de handeling<br />

2: bepaling van gesteldheid volgens de handeling<br />

3: bepaling van gesteldheid ten gevolge van de handeling.<br />

bepaling van gesteldheid tijdens de handeling<br />

Deze bepaling duidt de gesteldheid van het onderwerp of lijdend voorwerp aan die zich voordoet tijdens het uitvoeren<br />

van de handeling. Het zou dus kunnen duiden op een attribuuttype gesteldheid bij het onderwerp of<br />

lijdend voorwerp. De toestand bestaat echter al op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd en de handeling<br />

heeft in het algemeen geen invloed op die toestand.<br />

Piet kwam hongerig binnen.<br />

© KISS b.v. 62


Op het moment van binnen komen is Piet al hongerig. Dat binnen komen verandert niets aan die toestand.<br />

Een bepaling van gesteldheid tijdens de handeling wordt dan ook buiten de modellering gelaten.<br />

Bepaling van gesteldheid volgens de handeling<br />

Deze bepaling duidt een toestand aan van het onderwerp of lijdend voorwerp die verband houdt met de door het<br />

gezegde uitgedrukte werking maar die niet het gevolg is van die handeling.<br />

De koffie ruikt lekker<br />

De juffrouw rekende de som helemaal fout uit<br />

Ook hier geldt weer dat de handeling geen invloed heeft op de waarde van de bepaling. Anders gezegd; als er<br />

sprake is van een attribuuttype bij het onderwerp of lijdend voorwerp dan heeft de handeling, uitgedrukt door<br />

het gezegde, geen invloed op de waarde van dat attribuuttype. Door het ruiken zal de koffie niet anders gaan<br />

ruiken.<br />

Ook de bepaling van gesteldheid volgens de handeling wordt buiten beschouwing gelaten.<br />

Bepaling van gesteldheid ten gevolge van de handeling<br />

Deze bepaling duidt op een toestand van het onderwerp of lijdend voorwerp die het gevolg is van de door het<br />

gezegde uitgedrukte werking. Nu is er dus wel sprake van dat de actie invloed heeft op het attribuuttype dat de<br />

toestand voorstelt.<br />

Jan verft het hekje groen. Het hekje komt in de toestand groen door de actie verven uit te voeren. De toestand<br />

wordt weergegeven door een attribuuttype bij het onderwerp of (in dit geval) lijdend voorwerp. Het actietype (in<br />

het voorbeeld verven) verandert de waarde van het attribuuttype. Bij het actietype moet dan ook worden meegegeven<br />

wat de nieuwe waarde van het attribuuttype moet worden.<br />

Bij de Bepaling van gesteldheid ten gevolge van de handeling kan dus een transformatieregel opgesteld worden<br />

die zowel bij het onderwerp of lijdend voorwerp als bij het gezegde een attribuuttype toevoegt. Bij de bepaling<br />

moet dan de grootheid worden aangeven (in het voorbeeld zou dat kleur kunnen zijn). Door een relatie te leggen<br />

met zowel het gezegde als met het onderwerp of lijdend voorwerp kan de naam van het attribuuttype worden<br />

afgeleid. (VervenKleur en HekjeKleur)<br />

<strong>Transformatie</strong>regel voor de Bepaling van gesteldheid ten gevolge van de Handeling:<br />

Bep_gest_tgv_handeling.grootheid => Grootheid<br />

relatie(Bep_gest_tgv_handeling, gezegde). attribuut => Attribuuttype (bij het actietype)<br />

relatie(Bep_gest_tgv_handeling, onderwerp).attribuut => Attribuuttype of<br />

relatie(Bep_gest_tgv_handeling, LijdendVoorwerp).attribuut => Attribuuttype<br />

5.10 Samenvatting<br />

Alle zinsdelen zijn nu behandeld en waar mogelijk zijn er transformatieregels voor opgesteld. Er blijven nog<br />

een aantal problemen open waar op dit moment nog geen oplossing voor is gevonden. Ik ben echter van mening<br />

dat met de huidige transformatieregels een aardig initieel model kan worden opgezet.<br />

Twee zaken zijn echter nog niet aan de orde gekomen. Dat zijn zinnen die een voegwoord bevatten en andere<br />

type zinnen dan mededelingen (vraag en gebod).<br />

Voegwoorden kunnen gebruikt worden op verschillende niveaus. Binnen een zinsdeel kunnen ze bijvoorbeeld 2<br />

woord(groep)en samenvoegen die allebei de rol van het voorwerp spelen.<br />

Jan en Piet gaan naar school: Zowel Jan als Piet speelt de rol van het onderwerp. Syntactisch is er sprake van<br />

één onderwerp, semantisch van twee.<br />

Ook kunnen op zinsniveau twee zinnen worden samengevoegd:<br />

Jan gaat naar school en Piet gaat naar zijn werk. Hier is sprake van twee zinnen die zijn samengevoegd met<br />

het voegwoord en tot één zin.<br />

© KISS b.v. 63


Tenslotte is er nog sprake van de mogelijkheid om een zin in te korten tot een onvolledige zin en die samen te<br />

voegen met een volledige zin tot een nieuwe zin. Een deel van wat in de volledige zin staat uitgedrukt geldt ook<br />

voor de ingekorte zin.<br />

Jan gaat naar school + Piet gaat naar school => Jan gaat naar school en Piet ook<br />

Samengestelde zinnen kunnen het best van te voren gesplitst worden in enkelvoudige, volledige zinnen.<br />

Gebiedende zinnen kunnen omgevormd worden tot zinnen waarin het gebod (datgene wat wordt uitgedrukt in<br />

de gebiedende zin) wordt uitgedrukt als een actie die wordt uitgevoerd. Het gaat er uiteindelijk om de actie die<br />

geboden wordt te modelleren. In een gebiedende zin wordt altijd het uitvoeren van een actie uitgedrukt. Het<br />

gebod is dus altijd aan een subject gericht. In de omgevormde zin kan dit subject dan als onderwerp van de zin<br />

worden genomen dat de actie uitvoert.<br />

Doe de deur dicht! := Jan doet de deur dicht. (Jan is genomen als het subject aan wie het gebod gericht was)<br />

Op dit moment kan een Tekstuele Beschrijving getransformeerd worden naar een initieel model. Daarvoor<br />

moet een tekstuele beschrijving de volgende handelingen ondergaan.<br />

1. Voorbereiden tekst: Probeer zoveel mogelijk de voornaamwoorden te vervangen door de referenten. Vervang<br />

genitieven door “... van ...”. Splits zinnen met voegwoorden in aparte zinnen met behoud van semantiek.<br />

Zet gebiedende zinnen om.<br />

2. Zinnen onderkennen.<br />

3. Zin ontleden in zinsdelen. Geef alle zinsdelen aan, ook die zinsdelen die niet worden gebruikt in het transformatieproces.<br />

4. Per zinsdeel de belangrijke onderdelen aangeven zoals beschreven staat in het voorgaande.<br />

5. <strong>Transformatie</strong>regels toepassen.<br />

Door stap 3 onafhankelijk te houden van stap 4 kunnen in de toekomst geen problemen ontstaan wanneer in<br />

stap 4 meer zinsdelen worden bewerkt dan de transformatie op dit moment voorschrijft. Men kan zich voorstellen<br />

dat er een programma is dat zinnen ontleed naar de zinsdelen die in stap 4 worden behandeld. Mocht in de<br />

toekomst blijken dat bepaalde zinsdelen die nu niet behandeld worden toch van belang zijn dan hoeft alleen<br />

stap 4 te worden aangepast en niet stap 3. Op dit moment lijkt dat niet zo belangrijk maar mocht dit proces<br />

geautomatiseerd worden dan is die onafhankelijkheid van groot praktisch belang.<br />

© KISS b.v. 64


6. MISS: Meta Informatie Support Systeem<br />

In dit hoofdstuk wordt kort ingegaan op het Meta Informatie Support Systeem (in het vervolg MISS genoemd).<br />

MISS is een systeem dat gezien kan worden als een informatiesysteem over een informatiesysteem. Vandaar de<br />

term Meta. De bedoeling van MISS is om (alle) informatie over een informatiesysteem te kunnen vastleggen en<br />

deze te kunnen bewerken. Het MISS-project is een project dat door KISS b.v. is opgestart in samenwerking met<br />

een aantal bedrijven en onderwijsinstellingen. Er wordt onderzoek gedaan naar onder andere het opstellen van<br />

een logisch meta-model van de KISS-methode, verschillende implementatie omgevingen en meta-modellen<br />

daarvan, transformatieregels tussen het meta-model van de KISS-methode en het meta-model van een willekeurige<br />

implementatie omgeving, software generatie, etc.<br />

Deze scriptie gaat onder andere over de transformatie van de meta-structuur van de Nederlandse taal naar de<br />

meta-structuur van het KISS-paradigma. Daarbij zijn zaken als de meta-structuur van de Nederlandse taal en<br />

het KISS-paradigma en de transformatieregels van belang. In de vorige hoofdstukken zijn deze zaken al bestudeerd.<br />

In hoofdstuk 3 is de Nederlandse taal beschreven. In hoofdstuk 4 is een beschrijving gegeven van de<br />

modellering van de Nederlandse taal en in hoofdstuk 5 zijn transformatieregels van de Nederlandse taal naar<br />

het KISS-paradigma opgesteld. Met de kennis en ervaring die daarbij is opgedaan is een meta-structuur van de<br />

Nederlandse taal opgesteld en deze is ingevoerd in MISS. In de komende paragrafen wordt aandacht besteed<br />

aan MISS, de meta-structuur en de transformatieregels zoals die zijn ingevoerd in MISS.<br />

6.1 Meta-structuren in MISS; een uitleg<br />

In de inleiding is al een paar keer het begrip meta-structuur gebruikt. In deze paragraaf zal worden uitgelegd<br />

wat onder een meta-structuur wordt verstaan en dan met name in de context van MISS. Letterlijk betekent<br />

meta-structuur, “een structuur van een structuur”. In MISS kunnen van allerlei omgevingen meta-structuren<br />

worden vastgelegd. Zo is er van het KISS-paradigma een meta-structuur, maar ook van C++ of van een andere<br />

programmeertaal zou een meta-structuur vastgelegd kunnen worden.<br />

Een meta-structuur in MISS bestaat uit drie delen: Metaclasstypen, Relatietypen en Attribuuttypen. Relatietypen<br />

zijn relaties tussen twee Metaclasstypen. Attribuuttypen geven kenmerken/eigenschappen weer van zowel<br />

Metaclasstypen als van Relatietypen.<br />

De Metaclasstypen van een meta-structuur corresponderen over het algemeen met de concepten uit de omgeving<br />

waarvan de meta-structuur is opgesteld. Zo zijn in de meta-structuur van het KISS-pardigma <strong>Object</strong>type,<br />

Subjecttype, Actietype, Attribuuttype, etc. de Metaclasstypen. Een <strong>Object</strong>type bijvoorbeeld heeft als Attribuuttypen<br />

Name, Short_Name, Implementation_Name, etc. Association is bijvoorbeeld een Relationtype tussen de<br />

Metaclasstypen <strong>Object</strong>type en Actietype. Zo kan een complete meta-structuur worden opgesteld van het KISSparadigma.<br />

Elk model uit de KISS-methode kan dan worden afgebeeld op deze structuur.<br />

In deze scriptie is dus een meta-structuur voor de Nederlandse taal opgezet. In de volgende paragraaf staat deze<br />

kort beschreven.<br />

6.2 Meta-structuur Nederlandse <strong>Taal</strong><br />

In hoofdstuk 3 is een beschrijving gegeven van de Nederlandse taal. Er is ingegaan op woordsoorten, woordgroepen,<br />

zinsdelen en zinnen. In hoofdstuk 4 is een beschrijving gegeven van het modelleringsproces van de<br />

Nederlandse taal. Dit is gedaan om inzicht te krijgen in de structuur van deze taal. De volledige uitwerking van<br />

dit modelleringsproces staat beschreven in de bijlagenbundel.<br />

Er is vooral gekeken naar de semantiek van de verschillende delen van één zin. Een zin vormt namelijk een<br />

logische eenheid van semantiek. Per zin wordt een eenheid van informatie uitgedrukt. Juist de semantiek probeert<br />

een analist te verwerken in de modellering opdat een model de werkelijkheid weergeeft zoals die is. Bij de<br />

KISS-methode wordt uitgegaan van een Tekstuele Beschrijving (in natuurlijke taal) van die werkelijkheid.<br />

Deze wordt geanalyseerd en verwerkt tot modellen die een beschrijving geven van de werkelijkheid van het<br />

probleemdomein. De modellen zijn, als ze goed zijn opgesteld, dus niets anders dan een vertaling van de Tekstuele<br />

Beschrijving naar een andere taal. Een taal waarvan de delen vierkantjes, ruitjes, lijntjes, etc. zijn die ook<br />

ieder hun eigen semantiek hebben. Zo is ook de Tekstuele Beschrijving een vertaling; namelijk van de werke-<br />

© KISS b.v. 65


lijkheid, zoals die wordt waargenomen door de schrijver van de Tekstuele Beschrijving, naar een tekstuele<br />

vorm.<br />

Het vertalen van een Tekstuele Beschrijving naar modellen uit de KISS-methode is geen eenvoudige zaak. Om<br />

dit goed te doen is het belangrijk dat de analist een goed begrip heeft (krijgt) van het probleemdomein. Met<br />

andere woorden; de analist moet de Tekstuele Beschrijving volkomen begrijpen. Daarnaast moet de analist een<br />

goed begrip hebben van de modellen die opgesteld moeten worden. Hij moet precies weten wat de symbolen uit<br />

de modellen-taal betekenen; wat de semantiek ervan is.<br />

Om een goed begrip te kunnen krijgen van zo’n Tekstuele Beschrijving is gekeken of er algemene kenmerken<br />

zijn op te stellen van zo’n beschrijving. Daarbij is vooral gekeken naar de semantiek omdat het begrijpen van<br />

een tekst ligt in het begrijpen van de semantiek van die tekst. Omdat een Tekstuele Beschrijving is opgesteld in<br />

de Nederlandse taal is dus gekeken naar de (semantische) structuur van de Nederlandse taal.<br />

Er is onderzocht welke delen binnen de Nederlandse taal voorkomen. Als uitgangspunt is daarvoor de zin gekozen<br />

omdat dit de kleinste logische eenheid is waarin informatie staat die gebruikt kan worden in het analyseproces.<br />

Uiteraard kunnen de zinsdelen ook gebruikt worden in het analyseproces maar dan is de samenhang<br />

tussen de verschillende delen niet meer duidelijk. Heel grof gezegd zijn er vier delen binnen een zin te onderscheiden;<br />

Onderwerp, Gezegde, Voorwerp en Bepaling. Bij het nader bestuderen van deze delen blijkt dat er<br />

nog allerlei verfijningen zijn aan te brengen. Van de samenstellende delen is gekeken wat de semantiek is en<br />

hoe die delen samenhangen in het geheel. Daarna is een meta-structuur opgesteld die op een algemene wijze de<br />

samenhang tussen de verschillende delen beschrijft. Vervolgens kan een Nederlandse tekst worden afgebeeld op<br />

deze meta-structuur. Omdat de meta-structuur is opgesteld voor de Nederlandse taal in het algemeen, kan dit<br />

gedaan worden voor een willekeurig tekst. Er geldt slechts één beperking; het taalgebruik moet correct (ABN?)<br />

zijn. In het vervolg van deze paragraaf zal kort worden ingegaan op de uitwerking van die meta-structuur.<br />

Met behulp van de resultaten van hoofdstuk 5 is de meta-structuur vrij eenvoudig af te leiden. In dat hoofdstuk<br />

zijn namelijk alle delen van de Nederlandse taal uitvoerig bekeken voor wat betreft hun semantiek. Voor elk<br />

zinsdeel zijn de belangrijke samenstellende delen opgezocht. Deze delen vormen de metaclasstypen van de<br />

meta-structuur van de Nederlandse taal. In onderstaande figuur staat een klein deel van de meta-structuur van<br />

de Nederlandse taal. Het gaat hier om het deel van de zin dat het onderwerp weergeeft.<br />

OnderwerpSemantisch<br />

Subjectnaam *<br />

BetekenisKern<br />

Aggregatie<br />

Representatie Representatie<br />

BijwoordType<br />

NaamGrootheid *<br />

AttribuutRelatie<br />

NaamAttribuut *<br />

Bijwoord<br />

Zin<br />

Representatie<br />

Zinsdeel<br />

Onderwerp<br />

Representatie<br />

Telwoord<br />

Representatie<br />

NumRepresentatie *<br />

Lidwoord<br />

Representatie<br />

Voornaamwoord<br />

Representatie<br />

BijvoeglijkNaamwoord VoorzetselConstituent<br />

Representatie<br />

NaamGrootheid *<br />

Representatie<br />

Figuur 6-1 Meta-structuur Nederlandse <strong>Taal</strong>; zin-onderwerp-delen van het onderwerp<br />

© KISS b.v. 66


Een Metaclasstype wordt weergegeven door een rechthoek die door een horizontale lijn in twee delen is verdeeld.<br />

In het bovenste deel staat de naam van het Metaclasstype, in het onderste deel staan nul, een of meerdere<br />

Attribuuttypen. Een Relatietype wordt ook weergegeven met een rechthoek die door een horizontale lijn in<br />

tweeën is gedeeld. In het bovenste stuk staan twee schuine strepen om een onderscheid te maken met een Metaclasstype.<br />

Ook hier staat in het bovenste deel de naam en in het onderste deel de Attribuuttypen.<br />

De aggregatie relatie geeft aan dat het onderwerp uit een aantal delen bestaat. Voor de transformatie is het niet<br />

van belang om te weten of deze delen verplicht of niet-verplicht aanwezig moeten zijn in een onderwerp. De<br />

OnderwerpSemantisch relatie is geïntroduceerd vanwege problemen die ontstaan bij het invoeren van de transformatieregels<br />

(zie blz. 68 voor een toelichting van het probleem). De pijlen geven de richting aan hoe een<br />

relatie is gelegd. De richting correspondeert met de invoervolgorde in MISS; From-By-To. Waarbij From en To<br />

Metaclasstypen zijn en By een relatietype is.<br />

6.3 Meta-structuur KISS-methode<br />

Ook voor de KISS-methode is een meta-structuur opgesteld. Deze meta-structuur geeft een algemene beschrijving<br />

van de verschillende modellen die binnen de KISS-methode gemaakt worden. Er is gekeken naar de samenstellende<br />

delen (objecttypen, actietypen, associaties, etc.) en de semantiek daarvan. Aan de hand van de<br />

gevonden relaties is een meta-structuur opgesteld.<br />

Vervolgens kan een model uit de KISS-methode worden afgebeeld op die meta-structuur. Omdat de metastructuur<br />

is opgesteld voor modellen uit de KISS-methode in het algemeen, kan dit voor een willekeurig (maar<br />

wel Well Formed) model van de KISS-methode gedaan worden.<br />

6.4 <strong>Transformatie</strong> van de Nederlandse <strong>Taal</strong> naar de KISS-methode<br />

In deze scriptie zijn transformatieregels opgesteld die concepten uit de meta-structuur van de Nederlandse taal<br />

transformeren naar concepten uit de meta-structuur van de KISS-methode. Een voorbeeld is de transformatie<br />

van een Onderwerp (concept uit de Nederlandse taal) naar Subjecttype (concept uit de KISS-methode). De<br />

reden voor deze transformatie is dat qua semantiek beide concepten met elkaar overeenkomen. Het onderwerp<br />

is die persoon of zaak die de handeling, uitgedrukt door het gezegde, uitvoert. Een subjecttype is een object dat<br />

actietypen uitvoert. Een uitvoerige beschrijving van de transformatieregels staat beschreven in de bijlagenbundel.<br />

In deze paragraaf staat een korte beschrijving van de transformatieregels.<br />

Grafisch kan een transformatie als volgt worden weergegeven:<br />

meta-structuur<br />

meta-structuur<br />

Nederlandse <strong>Taal</strong> KISS<br />

Tekst<br />

Afbeelden<br />

Figuur 6-2 <strong>Transformatie</strong>proces<br />

transformeren<br />

Modellen<br />

Modelleren<br />

© KISS b.v. 67


De transformatie begint met een stuk tekst. Deze tekst wordt bewerkt tot dat een afbeelding kan worden gemaakt<br />

naar de meta-structuur van de Nederlandse taal. Vervolgens kan met behulp van de transformatieregels<br />

die in het vorige hoofdstuk zijn opgesteld, een transformatie worden toegepast naar de meta-structuur van het<br />

KISS-paradigma. Het resultaat van deze transformatie kan gebruikt worden om modellen op te stellen. Zoals<br />

gezegd wordt in deze paragraaf nader ingegaan op het transformatieproces. Maar eerst zal het afbeelden- en<br />

modelleren-gedeelte kort worden toegelicht.<br />

Om een stuk tekst te kunnen afbeelden op de meta-structuur van de Nederlandse taal moet deze eerst bewerkt<br />

worden. Daaronder wordt verstaan dat de tekst in zinnen moet worden opgedeeld en dat voor elke zin de zinsdelen<br />

worden onderkend. Binnen de zinsdelen worden dan in een aantal gevallen ook nog delen onderscheiden.<br />

Deze (zins)delen vormen de Metaclasstypen van de meta-structuur van de Nederlandse taal. Op het moment dat<br />

de transformatie is toegepast heeft de analist de beschikking over “kandidaatlijsten” van objecttypen, subjecttypen,<br />

actietypen, etc. Daarmee kan hij aan de slag om de verschillende modellen uit de KISS-methode op te<br />

stellen.<br />

Het transformeren van de ene meta-structuur naar de andere meta-structuur gebeurt met behulp van transformatieregels.<br />

Deze regels zijn in het vorige hoofdstuk opgezet. Daarbij is vooral gekeken naar wat er getransformeerd<br />

moet worden. De structuur van de transformatieregels is daarbij nog buiten beschouwing gelaten. Bij<br />

het invoeren van de meta-structuur van de Nederlandse taal en de transformatieregels bleek dat de structuur<br />

enige problemen opleverde met betrekking tot sommige transformaties. Zo zou de betekeniskern getransformeerd<br />

moeten worden naar een subjecttype of objecttype afhankelijk van het feit of het gaat om een betekeniskern<br />

van een Onderwerp of van een Voorwerp. De transformatieregels zijn dus eigenlijk geconditioneerd maar<br />

dat is in MISS (nog) niet mogelijk. Door verschillende relaties te leggen tussen een betekeniskern en een Onderwerp<br />

of Voorwerp en deze relaties te gebruiken in het transformatieproces kon dit probleem worden omzeild.<br />

Op sommige punten is dus afgeweken van de voorgestelde transformatieregels uit hoofdstuk 5 en is de<br />

meta-structuur iets aangepast aan de mogelijkheden (beperkingen) van MISS.<br />

Hieronder staan een paar voorbeelden van transformatieregels zoals die zijn ingevoerd in MISS. Om het verschil<br />

te laten zien met de voorgestelde transformaties zijn deze nog een keer genoemd. Voor de volledige beschrijving<br />

van de transformatieregels wordt verwezen naar de bijlagenbundel.<br />

<strong>Transformatie</strong> Onderwerp<br />

Op deze plaats wordt nader ingegaan op de transformatieregel voor het Onderwerp. In hoofdstuk 5 is gezegd<br />

dat de betekeniskern van een onderwerp een subjecttype wordt. Om precies te zijn; de naam van een subjecttype.<br />

Naast de betekeniskern zijn nog een aantal andere delen onderscheiden die ook getransformeerd kunnen<br />

worden. Hieronder staat de transformatieregel zoals die is voorgesteld in het vorige hoofdstuk.<br />

<strong>Transformatie</strong>regel voor het Onderwerp:<br />

Onderwerp.Kern => Subjecttype.naam<br />

Telwoord.getalweergave => Pluraliteit<br />

BijvoeglijkNaamwoord.grootheid => Grootheid<br />

relatie(betekeniskern, BijvoeglijkNaamwoord).attribuuttype => Attribuuttype<br />

Bijwoord.grootheid => Grootheid<br />

relatie(betekeniskern, bijwoord).attribuuttype => Attribuuttype<br />

VoorzetselConstituent => ?<br />

De betekeniskern van een onderwerp wordt de naam van een subjecttype. Een telwoord in een onderwerp duidt<br />

op een pluraliteit. Het bijvoeglijk naamwoord duidt op een grootheid. Daarbij moet bij een bijvoeglijk naamwoord<br />

wel worden aangegeven wat de naam van de grootheid is. Door vervolgens het bijvoeglijk naamwoord te<br />

relateren aan de betekeniskern kan ook de naam van het bijbehorende attribuuttype worden afgeleid. Volgens<br />

de conventie van de KISS-methode is dat namelijk de naam van het object gevolgd door de naam van de grootheid.<br />

In MISS ontstaat het probleem dat betekeniskern niet zonder meer tot een subjecttype kan worden getransformeerd<br />

want dan zou ook de betekeniskern van een lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp tot subjecttype<br />

worden getransformeerd. De bedoeling is dat deze betekeniskernen tot objecttype getransformeerd worden. Dit<br />

© KISS b.v. 68


probleem is als volgt opgelost. Tussen de Metaclasstypen Onderwerp en BetekenisKern is een relatie gelegd.<br />

Deze relatie neemt het attribuuttype dat de naam van het subject voorstelt over. Vervolgens is er een transformatieregel<br />

voor deze relatie opgesteld die het attribuuttype transformeert naar het Name-attribuut van Subjecttype<br />

(= Metaclasstype uit de meta-structuur van KISS). Dit leidt tot de volgende transformatieregel zoals die is<br />

ingevoerd in MISS:<br />

From MetaType From AttributeType To MetaType To AttributeType<br />

OnderwerpSemantisch SubjectNaam Subject_type Name<br />

Onderwerp BetekenisKern<br />

Deze regel betekent dat het attribuuttype SubjectNaam van de relatie OnderwerpSemantisch, die een relatie legt<br />

tussen Onderwerp en BetekenisKern, wordt getransformeerd naar het attribuuttype Name van het Metaclasstype<br />

Subjecttype. Het is nodig om aan te geven tussen welke twee Metaclasstypen een relatie is gelegd want het kan<br />

zijn dat de relatie vaker is gebruikt om een relatie te leggen tussen twee Metaclasstypen. In feite worden dus<br />

steeds de attribuuttypen van de bronomgeving getransformeerd naar de attribuuttypen van de doelomgeving.<br />

De andere transformatieregels die bij de transformatie van het Onderwerp horen zijn:<br />

From MetaType From AttributeType To MetaType To AttributeType<br />

Telwoord NumRepresentatie Association Plurality_Average<br />

Action_Type <strong>Object</strong>_Type<br />

Bijwoord NaamGrootheid Greatness Name<br />

AttribuutRelatie NaamAttribuut Attribuut_Type Name<br />

Bijwoord BetekenisKern<br />

BijvoeglijkNaamwoord NaamGrootheid Greatness Name<br />

AttribuutRelatie NaamAttribuut Attribuut_Type Name<br />

BijvoeglijkNaamwoord BetekenisKern<br />

Het blijkt dat de overige transformatieregels voor het Onderwerp rechtstreeks kunnen worden overgenomen.<br />

<strong>Transformatie</strong> naamwoordelijk gezegde<br />

Voor het naamwoordelijk gezegde geldt dat in veel gevallen een attribuut wordt uitgedrukt dat een attribuut is<br />

bij het onderwerp van de zin. Dit betekent dat er een relatie moet worden gelegd tussen het naamwoordelijk<br />

gezegde en de betekeniskern van het onderwerp om de naam van het attribuuttype te kunnen afleiden. Hieronder<br />

staat weer de voorgestelde transformatie uit hoofdstuk 5.<br />

<strong>Transformatie</strong>regel voor het naamwoordelijk gezegde:<br />

BijvoeglijkNaamwoordgroep.grootheid => Grootheid<br />

relatie(BijvoeglijkNaamwoordgroep, betekeniskern).attribuut => Attribuuttype<br />

TegenwoordigDeelwoord.actie => Actietype<br />

relatie(TegenwoordigDeelwoord, betekeniskern). specialisatie => Specialisatie<br />

ZelfstandigNaamwoordGroep.specialisatie => Specialisatie<br />

NaamwoordelijkGezegde.OnbepaaldVoornaamwoordGroep => Categorie [optioneel]<br />

Bijwoordgroep.werkwoord => Actietype<br />

Het werkwoord dat eigenlijk bij het bijwoord hoort duidt op een actietype.<br />

relatie(Bijwoordgroep, betekeniskern).attribuut => Attribuuttype<br />

Voorzetselconstituent.bezit => ?<br />

relatie(VoorzetselConstituent, betekeniskern).attribuut => Attribuuttype als er sprake is van een stofrelatie<br />

relatie(VoorzetselConstituent, betekeniskern).grootheid => Grootheid als er sprake is van een stofrelatie<br />

Voorzetselconstituent.bijv_nw => ?<br />

In MISS zijn deze regels als volgt ingevoerd:<br />

From MetaType From AttributeType To MetaType To AttributeType<br />

BijvoeglijkNaamwoord NaamGrootheid Greatness Name<br />

© KISS b.v. 69


AttribuutRelatie NaamAttribuut Attribute_Type Name<br />

BijvoeglijkNaamwoord BetekenisKern<br />

TegenwoordigDeelwoord NaamActie Action_Type Name<br />

SpecialisatieRelatie NaamSpecialisatie Specialization Name<br />

TegenwoordigDeelwoord BetekenisKern<br />

BijwoordNaamwGez NaamActie Action_Type Name<br />

ActieRelatie NaamAttribuut Attribute_Type Name<br />

BijwoordNaamwGez BetekenisKern<br />

StofRelatie NaamAttribuut Attribute_Type Name<br />

VoorzetselConstituent BetekenisKern<br />

StofRelatie NaamGrootheid Greatness Name<br />

VoorzetselConstituent BetekenisKern<br />

De transformatieregels voor de andere vormen die als naamwoordelijk gezegde voor kunnen komen, kunnen<br />

gewoon opgesteld worden zo als ze zijn voorgesteld. Dit zijn het werkwoordelijk deel, een infinitiefconstructie<br />

als naamwoordelijk gezegde en een zelfstandig naamwoordgroep. Overigens wordt alleen bij de laatste een<br />

transformatie toegepast.<br />

Tot zover de transformatieregels zoals die zijn ingevoerd in MISS. Voor een compleet overzicht wordt verwezen<br />

naar de bijlagenbundel waarin alle ingevoerde transformatieregels staan beschreven en waarin ook alle<br />

Attribuuttypen, Metaclasstypen en Relatietypen staan beschreven.<br />

© KISS b.v. 70


7. Conclusies<br />

In deze scriptie is een model gemaakt van de Nederlandse taal waarna er een meta-structuur van deze taal is<br />

opgezet. Aan de hand van deze meta-structuur zijn vervolgens transformatieregels opgesteld die een transformatie<br />

voorstellen van de meta-structuur van de Nederlandse taal naar de meta-structuur van het KISSparadigma.<br />

Deze transformatie wordt ondersteund door MISS. In MISS kunnen de meta-structuren van verschillende<br />

omgevingen en de transformatieregels daartussen worden ingevoerd. Als er nu een programma komt<br />

waarbij een stuk tekst kan worden bewerkt zodat de tekst op de meta-structuur kan worden afgebeeld dan kan<br />

deze tekst door MISS worden getransformeerd naar KISS-concepten. De transformatie levert dan een lijst van<br />

(kandidaat)concepten op die gebruikt kan worden in de modellering. Dit programma moet dus in staat zijn om<br />

stukken tekst te parsen.<br />

Hetgeen wat hier boven staat beschreven is de gewenste situatie. Deze scriptie is een eerste aanzet om deze<br />

situatie te bereiken. In dit hoofdstuk staan een aantal conclusies en aanbevelingen voor de toekomst met betrekking<br />

tot deze situatie. Er zal worden ingegaan op de beperkingen en de mogelijkheden van de verschillende<br />

delen zoals de informatie-architectuur, de meta-structuur en de transformatieregels die aan bod zijn gekomen in<br />

de vorige hoofdstukken. Ook zal worden ingegaan op het gebruik van de Nederlandse taal, de transformatieregels,<br />

MISS en de parser.<br />

7.1 Modellering van de Nederlandse <strong>Taal</strong><br />

Op dit moment wordt de Nederlandse taal nog niet optimaal gebruikt in de KISS-methode. De Tekstuele Beschrijving<br />

wordt door de gebruiker/klant opgesteld in het Nederlands. Daaraan wordt in principe geen beperking<br />

gesteld. De volgende stap in de KISS-methode is het omzetten van deze beschrijving naar structuurzinnen.<br />

Dit zijn zinnen met de structuur Onderwerp, Gezegde, Lijdend voorwerp en/of Meewerkend voorwerp waarbij<br />

de zin in de actieve vorm staat. Omdat dit een beperkte structuur is, zijn niet alle zinnen om te zetten naar deze<br />

structuur waardoor een deel van de Tekstuele Beschrijving niet wordt gebruikt in de analyse. Het gevaar bestaat<br />

dan dat er informatie over het hoofd wordt gezien. Op dit punt is het gebruik van de Nederlandse taal dus nog<br />

uit te breiden. Bij het opstellen van de structuur van de Nederlandse taal is daarom getracht de toegestane<br />

structuur zo breed mogelijk te houden. Op deze manier zijn ook andere concepten uit de Nederlandse taal zoals<br />

Voorzetselvoorwerp en Bijwoordelijke bepaling te gebruiken. Niet alle concepten die worden gebruikt in de<br />

Nederlandse taal zijn echter meegenomen in de analyse en modellering. De voornaamste reden hiervoor is dat<br />

lang niet alle concepten belangrijk zijn voor de analyse. Zo is bijvoorbeeld het concept van de plaats van zinsdelen<br />

(de zogenaamde polen) niet verwerkt in de modellering. Dit concept kan van pas komen bij het omzetten<br />

van bijvoorbeeld passieve zinnen naar actieve zinnen.<br />

In de modellering van de Nederlandse taal is ook niet ingegaan op actiemodellen en Attribuutmodellen van de<br />

gevonden actietypen en objecttypen. Dit is gedaan omdat het opstellen van een informatiearchitectuur ten doel<br />

had een meta-structuur op te stellen van de Nederlandse taal. Daarbij waren de actiemodellen en de Attribuutmodellen<br />

van minder belang. Dit zou in de toekomst dus nog gedaan kunnen worden. Met name als er concrete<br />

toepassingsprogramma’s worden gemaakt dan zijn deze modellen van belang en zullen ze alsnog moeten worden<br />

opgezet.<br />

Voor het gebruik van de Nederlandse taal in de Tekstuele Beschrijving heeft het voorgaande tot gevolg dat een<br />

groter deel van de beschrijving gebruikt kan worden tijdens de analyse. De meeste zinnen kunnen afgebeeld<br />

worden op de meta-structuur omdat deze uitgebreider is dan alleen de structuur van de structuurzinnen.<br />

7.2 <strong>Taal</strong>gebruik in de Tekstuele Beschrijving<br />

Omdat de Tekstuele Beschrijving wordt opgesteld door de klant is het van belang dat er zo weinig mogelijk<br />

beperkingen worden opgelegd aan het taalgebruik in die Tekstuele Beschrijving. Men kan niet verwachten van<br />

een klant dat deze bekend is met begrippen als “actieve vorm van een zin” of “bepaling van veronderstelling en<br />

voorwaarde”. Door een zo’n breed mogelijke meta-structuur van de Nederlandse taal op te zetten is getracht om<br />

het mogelijk te maken dat elk willekeurig (maar wel Nederlands) stuk tekst afgebeeld kan worden op die metastructuur.<br />

Dit neemt echter niet weg dat het stellen van bepaalde beperkingen aan de Tekstuele Beschrijving het<br />

analyseproces een stuk kan vereenvoudigen. Een van de beperkingen die de analyse een stuk vereenvoudigen is<br />

het gebruik van korte zinnen. Lange zinnen bevatten teveel informatie om in een keer verwerkt te kunnen worden.<br />

Een andere beperking zou kunnen zijn om zoveel mogelijk het gebruik van voornaamwoorden te vermij-<br />

© KISS b.v. 71


den. Voornaamwoorden worden immers vaak gebruikt om te verwijzen naar een eerder genoemde zelfstandigheid.<br />

Uit de context is meestal af te leiden naar welke zelfstandigheid een voornaamwoord verwijst maar het is<br />

makkelijker om de zelfstandigheid expliciet te noemen. Een derde beperking zou het niet gebruiken van ingewikkelde<br />

constructies kunnen zijn als er ook een eenvoudigere constructie voor handen is. Een voorbeeld is de<br />

genitiefconstructie (Jans auto). Deze zou vervangen kunnen worden door een voorzetselconstituent (de auto<br />

van Jan).<br />

De genoemde voorbeelden zijn allemaal beperkingen die als ze toegepast zouden worden het analyseproces een<br />

stuk kunnen vereenvoudigen. Maar nogmaals gezegd: deze beperkingen mogen geen eis zijn waaraan een Tekstuele<br />

Beschrijving moet voldoen.<br />

Een interessant onderzoekspunt met betrekking tot het gebruik van natuurlijke taal is de ambiguïteit van natuurlijke<br />

taal. Veel zinnen bevatten ambiguïteiten. Deze dubbelzinnigheden leiden tot de vraag wat er precies<br />

bedoeld wordt in een zin. Vaak is dit uit de context wel af te leiden maar lang niet altijd. Op zo’n moment kan<br />

alleen de gebruiker uitsluitsel geven. Bij automatisering van het transformatieproces valt de mogelijkheid om<br />

gebruik te maken van de context (voor een deel) weg. De vraag is hoe intelligent een machine gemaakt kan<br />

worden om toch de juiste afleidingen te maken.<br />

7.3 Ontleden van Zinnen<br />

De aanpak van de Tekstuele Beschrijving is gebaseerd op het ontleden van elke zin. De huidige werkwijze gaat<br />

uit van structuurzinnen waarbij alleen het onderwerp, gezegde, lijdend voorwerp en/of meewerkend voorwerp<br />

worden onderkend. In deze scriptie is uitgegaan van een complete ontleding waarbij elk zinsdeel wordt beschouwd.<br />

De vraag is of een gebruiker van de KISS-methode in staat is om op een correcte manier zinnen te<br />

ontleden. Op de lagere school heeft iedereen geleerd te ontleden maar dat ging niet veel verder dan onderwerp,<br />

gezegde, persoonsvorm en lijdend voorwerp. Allerlei bepalingen zijn meestal niet eens aan de orde gekomen.<br />

Zolang er geen geautomatiseerde ontleder bestaat zal dit dus een probleem kunnen zijn. In het kader van deze<br />

scriptie is geen onderzoek gedaan naar de huidige stand van zaken voor wat betreft taalverwerking door computers.<br />

Zijn er bijvoorbeeld machines die in staat zijn om zinnen grammaticaal te ontleden? Voor de toepasbaarheid<br />

van de transformatie is dit een interessante vraag.<br />

7.4 <strong>Transformatie</strong>regels<br />

Bij het opstellen van de transformatieregels zijn een aantal problemen nog niet opgelost. Dit komt bijvoorbeeld<br />

doordat het nog niet duidelijk is wat de semantiek van bepaalde concepten is of omdat relaties tussen de verschillende<br />

delen van een zin nog vaag zijn. Een van de grootste problemen is echter dat veel semantiek verborgen<br />

ligt in de context (binnen één zin maar ook ten op zichtte van andere zinnen of zelfs het probleemdomein).<br />

Een analist ziet dit wel omdat deze in staat is om het geheel te overzien, maar de kennis die hij hier voor gebruikt<br />

kan niet of moeilijk in regels worden vastgelegd. Een voorbeeld hiervan is de vraag of een gezegde een<br />

actietype uitdrukt of niet. Bij het opstellen van een transformatieregel voor het gezegde is geprobeerd om<br />

werkwoorden te classificeren en aan de hand daarvan een regel voor de transformatie op te stellen. Dit is niet<br />

gelukt. Een analist ziet zelf echter vrij snel of een werkwoord een actie uitdrukt of niet.<br />

Dergelijke problemen bieden dus de mogelijkheid om nog verder onderzoek te doen naar de semantiek van<br />

woorden, zinsdelen en delen daarvan.<br />

Een ander probleem is dat de transformatieregels niet flexibel zijn. Als een transformatieregel voorschrijft dat<br />

een concept uit de Nederlandse taal getransformeerd moet worden tot een bepaald concept uit de KISS-methode<br />

dan wordt dit altijd gedaan. Bij een omgeving als de Nederlandse taal waarbij het gebruik van concepten zeer<br />

vrij en gevarieerd is, kan dit wel eens niet de bedoeling zijn. Een goed voorbeeld is het onderwerp. Een onderwerp<br />

wordt getransformeerd tot een subjecttype. Echter een infinitiefconstructie als onderwerp zal nooit duiden<br />

op een objecttype maar op een actietype. Er moest dus een apart Metaclasstype worden geïntroduceerd om dit<br />

probleem op te lossen. Met name bij de bepalingen doet dit probleem zich vaak voor. Afhankelijk van de context<br />

duidt de bepaling de ene keer op een objecttype en de andere keer op een ander concept. Dit is echter niet<br />

in één transformatieregel vast te leggen.<br />

Wat ook een probleem is bij de transformatieregels is dat ze niet geconditioneerd kunnen worden. Bij het opstellen<br />

van de transformatieregel voor het onderwerp is gezegd dat de betekeniskern een subjecttype moet wor-<br />

© KISS b.v. 72


den terwijl bij een voorwerp de betekeniskern een objecttype moet worden. Echter, bij de transformatieregel<br />

voor de betekeniskern is het niet mogelijk om de regel zo te specificeren dat als het gaat om een betekeniskern<br />

die bij een onderwerp hoort dat dan de betekeniskern getransformeerd moet worden tot een subjecttype en dat<br />

als het gaat om een betekeniskern bij een voorwerp dat dan de betekeniskern getransformeerd moet worden tot<br />

een objecttype.<br />

Het probleem van de structuur van de transformatieregels is als een gegeven te beschouwen waarmee gewerkt<br />

moet worden, maar het verdient aanbeveling om hier in de toekomst toch naar te kijken.<br />

7.5 Grammaticale Parser<br />

In deze scriptie is een transformatie beschreven van de meta-structuur van de Nederlandse taal naar de metastructuur<br />

van het KISS-paradigma. Om deze transformatie te kunnen toepassen moet een stuk tekst worden afgebeeld<br />

op de meta-structuur van de Nederlandse taal. Dit betekent dat een stuk tekst in zinnen verdeeld moet<br />

worden en dat deze zinnen één voor één ontleed moeten worden. Het resultaat van deze ontleding kan gezien<br />

worden als invoer voor MISS. De parser zou een programma moeten worden dat de gebruiker ondersteunt bij<br />

het opsplitsen van een tekst in zinnen en bij het ontleden van deze zinnen. De parser is dus een programma dat<br />

onder MISS komt te staan. Het meest ideale zou een parser zijn die als invoer een stuk tekst krijgt en als uitvoer<br />

de ontlede zinnen zonder dat de gebruiker daar iets aan hoeft te doen. Dit is echter nog toekomstmuziek.<br />

Voorlopig moet gestreefd worden naar een zo goed mogelijke ondersteuning van de parser. Het opsplitsen van<br />

zinnen zou automatisch gedaan kunnen worden door middel van het opzoeken van punten, vraagtekens of<br />

uitroeptekens die als eindemarkering van een zin kunnen dienen. Het ontleden van een zin zal echter door de<br />

gebruiker zelf moeten worden uitgevoerd.<br />

De transformatie zoals die nu is voorgesteld lijkt in eerste instantie te ingewikkeld om snel in een werkende<br />

parser te krijgen. Een oplossing zou zijn om nu een parser te bouwen die een vereenvoudigde structuur van de<br />

Nederlandse taal aankan en deze langzaam uit te breiden naar een meer ingewikkelde structuur. Stap voor stap<br />

kan dan meer kennis worden toegevoegd aan de parser.<br />

De vereenvoudigde parser zou in staat moeten zijn om uit een stuk tekst losse zinnen te halen. Dit kan door een<br />

zin te beschouwen als beginnend met een hoofdletter en eindigend met een punt, vraagteken of uitroepteken.<br />

Vervolgens moet de parser een zin in woorden opdelen. Dit kan ook gemakkelijk want alles wat tussen twee op<br />

een volgende spaties staat is te beschouwen als één woord. Vervolgens moet de parser een gebruiker in staat<br />

stellen om per woord aan te geven wat volgens hem het overeenkomstige concept uit het KISS-paradigma is.<br />

Op deze manier wordt er nog geen gebruik gemaakt van grammaticale ontleding maar wel kan al allerlei informatie<br />

uit het analyse traject automatisch worden opgeslagen en bewerkt.<br />

De volgende stap is om deze parser uit te breiden naar een parser waarbij de gebruiker moet aangeven wat de<br />

zinsdelen zijn. Met behulp van vereenvoudigde transformatieregels kunnen deze zinsdelen dan getransformeerd<br />

worden naar KISS-concepten. De volgende uitbreiding kan dan zijn om per zinsdeel de belangrijke delen aan te<br />

geven en deze als invoer voor de transformatie te gebruiken.<br />

Voor KISS b.v. is het voordeel van deze werkwijze dat ze al snel een werkend prototype kunnen laten zien.<br />

7.6 Reverse Engineering<br />

De transformatie die in deze scriptie is beschreven is een transformatie vanuit het Nederlands naar het KISSparadigma.<br />

Een stuk tekst wordt via een aantal stappen uiteindelijk omgezet in modellen uit de KISS-methode.<br />

Het is interessant om te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om vanuit de modellen uit de KISS-methode<br />

via een aantal stappen terug te gaan naar een stuk tekst dat een beschrijving vormt van wat gemodelleerd staat<br />

in de modellen. Als dit goed zou kunnen dan komt het valideren van een model neer op het doorlezen van de<br />

gegenereerde tekst en kijken of dat een juiste beschrijving is van het probleemdomein is. Een gebruiker zal<br />

meestal beter in staat zijn om natuurlijke taal te valideren dan een model.<br />

© KISS b.v. 73


Literatuurlijst<br />

[ANS 84] G. Geerts et al (onder redactie van)<br />

Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS)<br />

Wolters Noordhoff, Groningen<br />

1984<br />

[But 94] Howard P. & Potter C.<br />

Case & Methods Based Development Tools. An Evaluation and Comparison<br />

ButlerBloor Ltd.<br />

Milton Keynes, United Kingdom<br />

1994<br />

[Jac 92] I. Jacobson et al<br />

<strong>Object</strong> Oriented Software Engineering. A Use Case Driven Approach<br />

Addison Wesley<br />

1992<br />

[Kri 93] G. Kristen<br />

De KISS-methode voor <strong>Object</strong> Oriëntatie: van Informatie Architectuur naar Informatie Systeem<br />

Academic Service, Schoonhoven<br />

1993<br />

[Rum 91] J. Rumbaugh et al<br />

<strong>Object</strong> Oriented Modelling and Design<br />

Prentice Hall, Englewood Cliffs<br />

1991<br />

[Too 79] Dr. M.C. van den Toorn<br />

Nederlandse Grammatica<br />

Wolters-Noordhoff, Groningen<br />

1979<br />

[Wij 89] G.M. Wijers, P.S. Seligmann and H.G. Sol<br />

Analyzing the structure of IS methodologies, an alternative approach.<br />

In Proceedings of the First Dutch Conference on Information Systems<br />

1989<br />

© KISS b.v. 74


Index<br />

A<br />

actie 11; 36<br />

Actiemodel 15; 25<br />

Actietype<br />

kandidaat 16; 38<br />

actitieven 35; 46<br />

Attribuutmodel 14; 17; 24<br />

B<br />

bepaaldheid 36<br />

bepaling 34<br />

bijvoeglijke 24; 34<br />

bijwoordelijke 24; 34<br />

besturend systeem 12<br />

besturingsmodel 12<br />

BetekenisKern 42<br />

bijvoeglijk naamwoord 17; 30; 36<br />

bijvoeglijke bepaling 24; 34<br />

bijwoord 17; 31; 36<br />

bijwoordelijke bepaling 24; 34<br />

bijzin 32<br />

boodschappen 13<br />

C<br />

Categorie 22<br />

Communicatie-paradigma 14<br />

communicatieve functie 32<br />

conditie 13; 25<br />

congruentie 33<br />

D<br />

data dictionaire 16<br />

Door-bepaling<br />

transformatie 55<br />

E<br />

eigenschap 11; 36<br />

enkelvoudige zin 32<br />

F<br />

Functie 13; 26; 35<br />

Functie-interactiemodel 26<br />

Functiemodel 15; 17<br />

© KISS b.v. 75<br />

G<br />

generalisatie 21<br />

generatieve grammatica 29<br />

Gerundium 21<br />

getal 30<br />

getalsonderwerp 42<br />

Gezegde 30; 32<br />

naamwoordelijk 33<br />

naamwoordelijk deel 33<br />

transformatie 45<br />

werkwoordelijk 33<br />

werkwoordelijk deel 33<br />

grammatica 29<br />

Grammaticale <strong>Analyse</strong> 16<br />

grootheid 24<br />

H<br />

Handelend voorwerp<br />

transformatie 55<br />

hoeveelheid 36<br />

homoniemen 16<br />

hoofdzin 32<br />

I<br />

immutatieven 35; 46<br />

Informatie systeem 11<br />

informatie-architectuur 12; 13<br />

Informatiekwadrant 12<br />

invoerfunctie 12<br />

Ist-situatie 26<br />

Iteratie 19<br />

K<br />

kandidaat<br />

actietypen 38<br />

objecttypen 38<br />

subjecttypen 38<br />

KISS-methode 10<br />

KISS-model 14; 16; 18; 39<br />

semantiek 19<br />

syntax 19<br />

KISS-paradigma 12<br />

L<br />

lidwoord 32; 36<br />

Lijdend voorwerp 31; 33<br />

transformatie 51<br />

loos onderwerp 31


M<br />

meeteenheid 24<br />

Meewerkend voorwerp 34<br />

transformatie 53<br />

Metaclassttype 64<br />

meta-structuur 64<br />

MISS 64<br />

Attribuuttype 64<br />

mutatie 36<br />

mutatieven 35; 46<br />

N<br />

naamwoordelijk gezegde 30; 33<br />

infinitiefconstructie 50<br />

transformatie 48<br />

Nederlandse taal 29; 37<br />

meta-structuur 64<br />

niveauverdieping 32<br />

nominaliseren 31<br />

O<br />

object 11<br />

<strong>Object</strong>-Interactie matrix 38<br />

<strong>Object</strong>-Interactiemodel 14; 16; 20<br />

definitief 15<br />

initieel 15; 39<br />

syntax 22<br />

<strong>Object</strong>klasse 21<br />

<strong>Object</strong>type<br />

Gerundium 20; 21<br />

kandidaat 16; 38<br />

ouder 20<br />

Sterk 20<br />

Zwak 20<br />

Ondervindend voorwerp 34<br />

transformatie 55<br />

Onderwerp 33<br />

betekeniskern 42<br />

getalsonderwerp 42<br />

infinitief- 42; 45<br />

loos onderwerp 33; 42<br />

plaatsonderwerp 33; 42<br />

transformatie 42<br />

ontleden 32<br />

Oorzakelijk voorwerp 34<br />

transformatie 55<br />

operatie 13; 25<br />

ordening 30; 36<br />

Organisatie systeem 11<br />

P<br />

Paradigm Plus 28<br />

Parallelle Iteratie 19<br />

parser 72<br />

persistentie 26<br />

persoon 30<br />

persoonsvorm 32<br />

plaatsonderwerp 42<br />

pluraliteit 43<br />

© KISS b.v. 76<br />

R<br />

rang 36<br />

reële wereld 35<br />

referentie object 24<br />

Relatietype 64<br />

reverse engineering 72<br />

rompzin 32<br />

S<br />

samengestelde zin 32<br />

samenstelling 32<br />

Selectie 19<br />

Sequentie 19<br />

Specialisatie 21<br />

structuurzin 16; 38<br />

Subject 16<br />

kandidaat 16<br />

Subject-communicatiemodel 14; 16; 26<br />

Subjecttype<br />

kandidaat 38<br />

synoniemen 16<br />

T<br />

taal 29<br />

Technisch systeem 11<br />

tegenwoordig deelwoord 48<br />

Tekstuele Beschrijving 16; 37; 38<br />

telwoord 30; 36<br />

hoofdtelwoord 30<br />

rangtelwoord 30<br />

tijd 11; 30<br />

toestand 36<br />

<strong>Transformatie</strong> 42; 66<br />

bijwoordelijke bepalingen 55<br />

doorbepaling 55<br />

gezegde 45<br />

handelend voorwerp 55<br />

lijdend voorwerp 51<br />

meewerkend voorwerp 53<br />

ondervindend voorwerp 55<br />

onderwerp 42<br />

oorzakelijk voorwerp 55<br />

voorzetselvoorwerp 51<br />

trigger 13<br />

U<br />

uitvoerend systeem 12<br />

uitvoerfunctie 12


V<br />

validatie 40<br />

voegwoord 31; 36<br />

voornaamwoord 31; 36<br />

aanwijzend 31<br />

betrekkelijk 31<br />

bezittelijk 31<br />

persoonlijk 31<br />

vragend 31<br />

wederkerend 31<br />

wederkerig 31<br />

Voorwerpen 33<br />

voorzetsel 31; 36<br />

Voorzetsel voorwerp 34<br />

transformatie 51<br />

voorzetselconstituent 31; 36<br />

W<br />

Way of<br />

Control 27<br />

Modelling 17<br />

Support 27<br />

Thinking 10<br />

Working 14; 37<br />

wederkerend voornaamwoord 31<br />

wederkerig voornaamwoord 31<br />

werkelijkheid 29<br />

werkwoord 30; 35<br />

actitieven 35<br />

hulpwerkwoord 30<br />

immutatieven 35<br />

intransitief 31<br />

koppelwerkwoord 30<br />

mutatieven 35<br />

niet zelfstandig 30<br />

onpersoonlijk 31<br />

transitief 31<br />

wederkerend 31<br />

zelfstandig 30; 46<br />

werkwoordelijk gezegde 30; 33<br />

transformatie 45<br />

woord<br />

betekenis 35<br />

woordleer 29<br />

Work Flow analyse 26<br />

© KISS b.v. 77<br />

Z<br />

zelfstandig gebruikt werkwoord 46<br />

zelfstandig naamwoord 30; 35<br />

zelfstandigheden 35<br />

zin 32<br />

actief 32<br />

bijzin 32<br />

enkelvoudig 32<br />

gebod 32<br />

hoofdzin 32<br />

mededeling 32<br />

passief 32<br />

rompzin 32<br />

samengesteld 32<br />

semantiek 29<br />

syntax 29; 32<br />

vraag 32<br />

zinsleer 32<br />

zinsontleding 32

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!