Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
1<br />
2<br />
3<br />
4<br />
5<br />
6<br />
7<br />
8<br />
9<br />
10<br />
11<br />
12<br />
handleiding groep 5 <strong>blok</strong> 7 en 8
6<br />
<strong>blok</strong> 8 De supermarkt<br />
8<br />
De 1000ste klant<br />
mag 1 minuut gratis<br />
boodschappen doen!<br />
2<br />
Inleiding<br />
Dit <strong>blok</strong> heeft als thema ‘De supermarkt’. In een klassengesprek<br />
kunt u bespreken welke werkzaamheden in een supermarkt<br />
worden verricht. Denk bijvoorbeeld aan bestellen, vakken<br />
vullen en werken achter de kassa. Mogelijk kunt u een hoek<br />
inrichten met supermarktartikelen. Laat kinderen daarvoor<br />
artikelen meenemen die qua gewicht en inhoud van elkaar<br />
verschillen.<br />
Misschien kunt u met de groep een bezoek aan een supermarkt<br />
in de buurt brengen. Zoek daar een groot aantal dezelfde<br />
verpakkingen en vraag welke keersom daarbij hoort,<br />
bijvoorbeeld bij een doos met blikken of met pakken melk.<br />
Laat kinderen zelf verpakkingen zoeken die een mooie keersom<br />
laten zien. Ook kunt u ze het gewicht of de inhoud van bepaalde<br />
artikelen laten schatten. Ze kunnen dit zelf controleren door te<br />
wegen of de inhoud op de verpakking te lezen.<br />
U kunt bij dit <strong>blok</strong> een meettafel inrichten die helpt bij het<br />
onthouden van referentiematen. Denk daarbij bijvoorbeeld<br />
aan: keukenweegschaal, personenweegschaal, maatbekers<br />
met verschillende inhoud en schaalverdeling, diverse soorten<br />
thermometers, rolmaat en liniaal.<br />
Laat de kinderen met de meetinstrumenten experimenteren.<br />
Ze kunnen bijvoorbeeld verschillende hoeveelheden wegen en<br />
vergelijken. Hiervoor kunt u m.b.v. een kledinghanger en twee<br />
plastic tasjes een balans maken.<br />
Bij <strong>les</strong> 11 werken de kinderen met recepten. U kunt dan de<br />
kinderen ook echt iets laten bakken. U kunt ze tijdens de <strong>les</strong> de<br />
ingrediënten die daarvoor nodig zijn laten afwegen.<br />
1<br />
3<br />
193<br />
3<br />
11<br />
bij 10 bloemen:<br />
gratis 5 bloemen<br />
extra!<br />
860<br />
klanten<br />
Voor rekensterke kinderen sluiten de volgende<br />
verrijkingsopdrachten uit de methode ‘Kien’ aan bij het <strong>blok</strong><br />
‘De supermarkt’:<br />
– Betalen (Thema)<br />
– Plaatjesrekenen (Redeneren)<br />
De volgende thema’s zijn vrij te kiezen:<br />
– Van al<strong>les</strong> wat (Getallen)<br />
– Eerlijk of niet? (A en B) (Redeneren)<br />
– Wie pakt de laatste? (A en B) (Redeneren)<br />
– Teken in één keer (Meten en meetkunde)<br />
Preteaching<br />
Bespreek aan de hand van de praatplaat van <strong>les</strong> 1 met de taalen/of<br />
rekenzwakke kinderen het thema en de nieuwe doelen<br />
van het <strong>blok</strong>. Bespreek de volgende woorden en begrippen:<br />
– analoog en digitaal<br />
– het gewicht<br />
– de inhoud<br />
– gram<br />
– kilogram<br />
– liter<br />
– milliliter<br />
De nieuwe doelen van dit <strong>blok</strong> zijn verwerkt in de praatplaat<br />
(zie hierna). Wijs de onderdelen uit de praatplaat aan en<br />
bespreek de nieuwe doelen:<br />
38 Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch<br />
8<br />
1
Les 1<br />
Getallen aanvullen tot en met 1000 - Vertel dat het aantal<br />
klanten bijgehouden wordt via een teller. Hoeveel klanten zijn<br />
er al geweest? (860). Na hoeveel klanten staat de teller op 900?<br />
(40). Hoeveel klanten is het dan nog tot 1000? (100). Vertel dat<br />
ze in <strong>les</strong> 1 leren hoe je getallen aanvult tot en met 1000.<br />
Les 3<br />
Maataanduidingen aflezen - Vraag hoeveel soorten weegschalen<br />
er op de plaat te zien zijn (2). Geef aan welke een analoge<br />
en welke een digitale weegschaal is. Wat meet je met een<br />
weegschaal? (gewicht zoals gram en kilogram). Waarmee kun<br />
je de inhoud van een beker melk meten? (maatbeker). Wat<br />
meet je dan bijvoorbeeld? (liter en milliliter). Zeg dat ze in <strong>les</strong> 3<br />
weegschalen en maatbekers leren aflezen.<br />
Les 6<br />
Vermenigvuldigingen - Vraag in hoeveel vakken de bakker een<br />
zak broodjes kan leggen. (twaalf vakken). Met welke keersom<br />
of tafelsom kun je dat uitrekenen? (3 × 4 en 4 × 3) Vraag<br />
hoeveel broodjes in de vakken zullen liggen. (120). Zeg dat ze<br />
in <strong>les</strong> 6 een manier gaan leren om dat uit te rekenen.<br />
Les 8<br />
Vermenigvuldigingen - Wijs op de pakken koek in het vak<br />
rechtsboven. Hoeveel pakken liggen er? (3 × 15 = 15). Zeg<br />
dat er in één pak zes koeken zitten. Hoeveel koeken zijn er in<br />
totaal? Welke som hoort erbij? (15 × 6). Vertel dat ze in <strong>les</strong> 8<br />
keersommen als 15 × 6 leren maken.<br />
Les 11<br />
Weegschalen gebruiken en referentiematen ontwikkelen -<br />
Wijs nogmaals op de weegschalen van <strong>les</strong> 3. Zeg dat ze in <strong>les</strong> 11<br />
hiermee echt gaan werken.<br />
Overzicht extra materialen<br />
Les Materiaal<br />
1 – Per kind een kladblaadje<br />
<strong>blok</strong> 8<br />
Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch 39<br />
2<br />
3<br />
4<br />
5<br />
– Per tweetal kopieerblad Samen 1000 (kopieerbladen Bij<br />
de <strong>les</strong>sen)<br />
– Eventueel Verliefde harten, Vrienden van 100 en Vrienden<br />
van 1000 (kopieerbladen Algemeen)<br />
– Kleurpotloden<br />
– Gekleurd bordkrijt (bij voorkeur negen kleuren)<br />
– Per kind kopieerblad Staafgrafieken (kopieerbladen<br />
Algemeen)<br />
– Per groepje een analoge keukenweegschaal en een<br />
maatbeker<br />
– Pak suiker (1 kg), pak vruchtensap (1 l), f<strong>les</strong>je cola<br />
(0,5 l), pakje boter (250 g) en melkpakje (200 ml) of<br />
andere artikelen met hetzelfde gewicht/inhoud<br />
– Per tweetal kopieerblad Pak een vak (kopieerbladen<br />
Algemeen)<br />
– Per groepje van vier: een set getalkaartjes 500 tot en met<br />
630 en twee kaartjes met een vraagteken (kopieerbladen<br />
Algemeen, zie ook Samen oefenen <strong>blok</strong> 4, <strong>les</strong> 9)<br />
– Kopieerblad Staafgrafieken (kopieerbladen Algemeen)<br />
– Handpop<br />
– Per kind een kladblaadje<br />
6 – Een pittenzakje<br />
7 – Per tweetal een kladblaadje<br />
8<br />
– Een pittenzakje<br />
– Per kind een kladblaadje<br />
9 – Per kind een kladblaadje<br />
10<br />
11<br />
Punt- en<br />
plusbladen<br />
– Per kind een kladblaadje en een schaar (of gebruik de<br />
kaartjes uit Samen oefenen, <strong>blok</strong> 7, <strong>les</strong> 9)<br />
– Per groepje een analoge of digitale keukenweegschaal<br />
– Personenweegschaal<br />
– Per groepje een kledinghanger en twee plastic<br />
boodschappentasjes<br />
– Voorwerpen om te wegen, van verschillend gewicht<br />
– Meerdere soorten maatbekers, bijvoorbeeld een babyf<strong>les</strong>,<br />
hoestdrankbekertje of wasbolletje<br />
– Verpakkingen met verschillende inhouden (bekertjes,<br />
mokken, melkpakken, een emmer )<br />
– Een smal hoog glas en een breed glas<br />
– Puntblad 1, opgave 3: per tweetal één dobbelsteen<br />
– Puntblad 2, opgave 2: kopieerblad Staafgrafieken<br />
(kopieerbladen Algemeen)<br />
– Plusblad 2, opgave 1: kopieerblad Staafgrafieken<br />
(kopieerbladen Algemeen)<br />
– Plusblad 3, opgave 2: kopieerblad Verhoudingstabellen<br />
(kopieerbladen Algemeen)
lok 8 <strong>les</strong> 1<br />
Materiaal<br />
Lesboek bladzijde 88 en 89<br />
Extra Materiaal<br />
Per kind een kladblaadje<br />
Doelen<br />
− Nieuw doel (opgave 1 en 2)<br />
Kinderen kunnen getallen aanvullen tot en met 1000.<br />
− Toetsdoel (opgave 3, 4 en 5)<br />
Kinderen kunnen rekenen tussen streepjes bij het optellen en<br />
aftrekken tot 1000.<br />
> Start<br />
Oriëntatie thema<br />
De kinderen bekijken de praatplaat en maken opgave 1. Ze<br />
schatten wie de duurste boodschappen heeft, klant 1, 2 of 3.<br />
En ze rekenen uit hoeveel klanten het nog is tot de duizendste<br />
klant.<br />
Interactie<br />
Nieuw doel (opgave 1 en 2)<br />
■ Bekijk samen de praatplaat en bespreek het thema ‘De<br />
supermarkt’. Herhaal de opdrachten en vragen uit de<br />
preteaching.<br />
■ Bespreek opgave 1 na. Vertel dat ze in deze opgave leren<br />
hoe je getallen aanvult tot en met 1000. Laat bij onderdeel<br />
a vertellen welke klant volgens hen het meest moet betalen<br />
en waarom. Praat met elkaar over mogelijke prijzen<br />
van artikelen. Vertel bijvoorbeeld bij onderdeel b dat de<br />
duizendste bezoeker één minuut gratis mag winkelen. Wijs<br />
op de teller bij de kassa. Hoeveel klanten zijn er al geweest?<br />
(860). Bespreek verschillende manieren waarop ze hebben<br />
uitgerekend hoeveel klanten het nog is tot de duizendste en<br />
noteer die op het bord, bijvoorbeeld:<br />
+ 40 + 100<br />
860 —> 900 —> 1000, dus nog 140 klanten<br />
+ 100 + 40<br />
860 —> 960 —> 1000, dus nog 140 klanten<br />
1000 – 860 = 140 klanten<br />
■ Vraag bij de eerste oplossing welke Vrienden van 100<br />
(60 + 40) en welke Vrienden van 1000 zijn gebruikt.<br />
(900 + 100). Bij de tweede oplossing tellen ze eerst door met<br />
sprongen van 100.<br />
■ Doe een doorteloefening. Laat bijvoorbeeld vanaf 130<br />
doortellen met sprongen van 100 tot 930. Hoeveel moet er<br />
nog bij tot 1000? (70).<br />
■ Teken op het bord vier tellers die het aantal klanten<br />
1<br />
2<br />
88<br />
8<br />
De 1000ste klant<br />
mag 1 minuut gratis<br />
boodschappen doen!<br />
samen 1000<br />
490<br />
840<br />
360<br />
190<br />
910<br />
De supermarkt<br />
a Welk karretje heeft de duurste boodschappen?<br />
Leg uit waarom je dat denkt.<br />
Reken uit.<br />
2<br />
1<br />
samen 1000<br />
230<br />
260<br />
650<br />
180<br />
770<br />
3<br />
193<br />
b Hoeveel klanten nog tot de 1000ste klant?<br />
samen 1000<br />
520<br />
30<br />
410<br />
70<br />
380<br />
bijhouden met de getallen 450, 730, 130 en 270. Laat<br />
in tweetallen uitzoeken hoeveel klanten er nog tot de<br />
duizendste komen bij die aantallen. Bespreek dit kort na.<br />
Noteer oplossingen waarbij ze aanvullen in pijlentaal op het<br />
bord. Laat bij 130 ook de oplossing 1000 − 130 = 870 aan bod<br />
komen.<br />
■ Maak samen de eerste tabel van opgave 2. Vraag welke<br />
manier van uitrekenen ze het handigst vinden en waarom.<br />
Bij 490 is het bijvoorbeeld handig om eerst met 10 aan te<br />
vullen tot 500 en dan nog 500 erbij. In hun schrift noteren ze<br />
de twee getallenparen die samen 1000 zijn. Ze gebruiken zo<br />
nodig een kladblaadje om het uit te rekenen.<br />
> De kinderen maken opgave 2 zelfstandig af.<br />
Interactie<br />
Toetsdoel (opgave 3 en 4)<br />
■ Vertel dat ze bij opgave 3 verder gaan oefenen met rekenen<br />
tussen streepjes. Start de opgave met het spel ‘Antwoorden<br />
flitsen’. Vraag hoeveel honderdtallen er in 483 zitten, laat het<br />
antwoord flitsen. Vraag hoeveel tientallen er in 391 zitten<br />
en vraag hoeveel eenheden er in 298 zitten. Doe hetzelfde<br />
met 380, 207 en 451. Vraag afwisselend naar honderdtallen,<br />
tientallen en eenheden. Vraag zeker ook eens naar een<br />
antwoord 0, kinderen moeten dan twee vuisten omhoog<br />
steken. Kinderen die dit niet kunnen, komen in aanmerking<br />
voor verlengde instructie.<br />
■ Bespreek de voorbeelden bij opgave 3. Leg daarbij de link<br />
met de illustratie: als je losse eieren tekort komt, breek je<br />
een nieuwe eierdoos aan en als je tien volle eierdozen hebt,<br />
kun je een doos van honderd eieren vullen. Laat kinderen bij<br />
de sommen 423 − 281 en 253 + 659 verwoorden hoe ze dit<br />
tussen streepjes uitrekenen. Noteer de oplossingen van de<br />
sommen tussen streepjes op het bord:<br />
423 − 281 = | 200 | − 60 | 2 | → |140|2| → 142 en<br />
253 + 659 = | 800 | 100 | 12 | → 912.<br />
40 Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch<br />
bij 10 bloemen:<br />
gratis 5 bloemen<br />
extra!<br />
860<br />
klanten
3<br />
4<br />
5<br />
Reken uit tussen streepjes.<br />
683 – 367 = |300|20|– 4| |300|16| 316<br />
423 – 281 = .....<br />
368 + 483 = |700|140|11| |800|50|1| 851<br />
253 + 659= .....<br />
635 – 427 =<br />
545 – 364 =<br />
312 – 108 =<br />
917 – 719 =<br />
251 – 180 =<br />
Reken uit tussen streepjes.<br />
648 + 361 =<br />
503 + 207 =<br />
317 + 233 =<br />
420 + 380 =<br />
356 + 454 =<br />
435 + 383 =<br />
591 + 473 =<br />
872 + 145 =<br />
702 + 189 =<br />
346 + 438 =<br />
718 – 326 =<br />
536 – 228 =<br />
263 – 182 =<br />
406 – 284 =<br />
832 – 571 =<br />
894 – 576 =<br />
402 – 284 =<br />
575 – 384 =<br />
985 – 693 =<br />
293 – 185 =<br />
683 + 248 =<br />
547 + 387 =<br />
216 + 398 =<br />
465 + 187 =<br />
329 + 293 =<br />
Maak 4 optelsommen en 4 aftreksommen.<br />
Kies steeds een getal van de blauwe kaartjes en een getal van de gele kaartjes.<br />
Doe het zo:<br />
638 – 309 = |300|30|– 1| 329<br />
973<br />
123<br />
245<br />
857<br />
309<br />
732<br />
749<br />
638<br />
460<br />
10<br />
10 10<br />
213 – 139 =<br />
740 – 258 =<br />
587 – 398 =<br />
603 – 385 =<br />
545 – 387 =<br />
505<br />
10<br />
10 10<br />
10<br />
<strong>les</strong> 1 <strong>blok</strong> 8<br />
100<br />
eieren<br />
■ Laat de kinderen zelfstandig werken aan opgave 3. Loop rond<br />
en observeer. Kinderen die een tekort niet goed noteren en<br />
niet weten hoe ze met een tekort verder moeten rekenen,<br />
komen ook in aanmerking voor verlengde instructie.<br />
■ Licht kort opgave 4 en 5 toe. Kinderen die geen verlengde<br />
instructie krijgen, maken van opgave 4 alleen het derde en<br />
vierde rijtje.<br />
Differentiatie:<br />
■ Bied de kinderen die moeite hebben met opgave 3 verlengde<br />
instructie aan.<br />
■ De overige kinderen maken zelfstandig opgave 4 (derde en<br />
vierde rijtje) en opgave 5.<br />
Verlengde instructie<br />
Toetsdoel (opgave 3 en 4)<br />
■ Bespreek met de kinderen een optelsom en een aftreksom<br />
van opgave 3 na, bijvoorbeeld 702 + 189 en 894 − 576. Vraag<br />
ze de getallen te splitsen in honderdtallen, tientallen en<br />
eenheden. Laat vervolgens stap voor stap verwoorden wat ze<br />
moeten uitrekenen en hoe ze dat opschrijven. Bespreek dat je<br />
bij aftreksommen een tekort kunt hebben en dat je dat tekort<br />
opschrijft met een minteken ervoor. Verduidelijk het begrip<br />
tekort eventueel in een geldcontext. Bijvoorbeeld: je hebt<br />
€ 4,–. Het kost € 14,–. Hoeveel kom je te kort? Bekijk nu wat er<br />
tussen de streepjes staat. Een tekort wordt eerst weggewerkt<br />
door het te verrekenen met de honderdtallen of tientallen<br />
ervoor. Vervolgens tellen ze de getallen tussen de streepjes bij<br />
elkaar op. Voorbeelden:<br />
702 + 189 = | 800 | 80 | 11 | → | 800 | 90 | 1 | → 891<br />
894 − 576 = | 300 | 20 | −2 | → | 300 | 18 | → 318<br />
■ Vervolgens maken ze, eventueel met uw hulp, van opgave 4<br />
de eerste som van het eerste en tweede rijtje. De kinderen<br />
maken van opgave 4 alleen het eerste en tweede rijtje<br />
zelfstandig af.<br />
10<br />
10<br />
10<br />
10<br />
10<br />
10<br />
10<br />
10<br />
10<br />
89<br />
> Zelfstandig werken<br />
Toetsdoel (opgave 4 en 5)<br />
De kinderen maken opgave 4 en 5 af.<br />
<strong>les</strong> 1 <strong>blok</strong> 8<br />
Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch 41
lok 8 <strong>les</strong> 2<br />
Materiaal<br />
− Werkboek bladzijde 44<br />
− Opdrachtenboek bladzijde 102<br />
Extra materiaal<br />
− Per tweetal kopieerblad Samen 1000 (kopieerbladen Bij de<br />
<strong>les</strong>sen)<br />
− Eventueel: Verliefde harten, Vrienden van 100 en Vrienden<br />
van 1000 (kopieerbladen Algemeen)<br />
− Kleurpotloden<br />
− Gekleurd bordkrijt (bij voorkeur negen kleuren)<br />
Voorbereiding<br />
Teken onderstaande tabel op het bord:<br />
Doelen<br />
− Toetsdoel (werkboek opgave 1, 2, 3, 4 en opdrachtenboek<br />
opgave 3)<br />
Kinderen kunnen rekenen tussen streepjes bij het optellen en<br />
aftrekken tot 1000.<br />
− Nieuw doel (opdrachtenboek opgave 1, 2)<br />
Kinderen kunnen getallen aanvullen tot en met 1000.<br />
Samen oefenen<br />
Samen 1000<br />
■ Zeg dat de kinderen getallenparen gaan bedenken die samen<br />
1000 zijn. Noteer een getal kleiner dan 1000 in een vakje in<br />
het linker deel van de tabel op het bord, bijvoorbeeld 720.<br />
Vraag de kinderen hoeveel erbij moet om er 1000 van te<br />
maken. (280). Laat dit getal in een willekeurig vakje in het<br />
rechter deel van de tabel op het bord schrijven. Vervolgens<br />
mag een kind een ander getal, kleiner dan 1000, bedenken<br />
en dit in het rechter deel van de tabel noteren, bijvoorbeeld<br />
1. Nu moet van dit getal de wederhelft worden gezocht zodat<br />
het samen 1000 is. (999). Laat dit getal in een vakje van<br />
de linkerhelft van de tabel noteren. De tabel kan er nu zo<br />
uitzien:<br />
<strong>blok</strong> 8 <strong>les</strong> 2<br />
1<br />
2<br />
3<br />
4<br />
Reken uit tussen streepjes.<br />
333 + 253 = |.................|.................|.................| .................<br />
723 + 205 = |.................|.................|.................| .................<br />
661 + 118 = |.................|.................|.................| .................<br />
323 + 357 = |.................|.................|.................| .................<br />
624 + 214 = |.................|.................|.................| .................<br />
Reken uit tussen streepjes.<br />
454 – 227 = |.................|.................|.................| .................<br />
681 – 338 = |.................|.................|.................| .................<br />
757 – 218 = |.................|.................|.................| .................<br />
457 – 117 = |.................|.................|.................| .................<br />
751 – 542 = |.................|.................|.................| .................<br />
a Reken uit tussen streepjes.<br />
b Trek een lijn tussen de sommen met hetzelfde antwoord.<br />
355 + 159 = |.................|.................|.................| .................<br />
659 – 282 = |.................|.................|.................| .................<br />
269 + 278 = |.................|.................|.................| .................<br />
385 + 337 = |.................|.................|.................| .................<br />
644 – 182 = |.................|.................|.................| .................<br />
Bedenk zelf sommen bij de getallen tussen streepjes.<br />
Maak steeds een andere som.<br />
................. + ................. =|400|170|16| 586<br />
................. + ................. =|400|170|16| 586<br />
................. + ................. =|400|170|16| 586<br />
................. + ................. =|400|170|16| 586<br />
227 + 163 = |.................|.................|.................| .................<br />
208 + 409 = ....................................................................................<br />
423 + 192 = ....................................................................................<br />
365 + 305 = ....................................................................................<br />
416 + 374 = ....................................................................................<br />
518 – 246 = |.................|.................|.................| .................<br />
427 – 293 = ....................................................................................<br />
266 – 180 = ....................................................................................<br />
642 – 182 = ....................................................................................<br />
618 – 295 = ....................................................................................<br />
44 Ga verder op bladzijde 102 van het opdrachtenboek.<br />
839 – 292 = |.................|.................|.................| .................<br />
296 + 166 = |.................|.................|.................| .................<br />
772 – 258 = |.................|.................|.................| .................<br />
941 – 219 = |.................|.................|.................| .................<br />
129 + 248 = |.................|.................|.................| .................<br />
................. – ................. =|600|–20|6| 586<br />
................. – ................. =|600|–20|6| 586<br />
................. – ................. =|600|–20|6| 586<br />
................. – ................. =|600|–20|6| 586<br />
999 280<br />
720<br />
■ Leg zo nodig uit hoe je met behulp van kennis van de<br />
Verliefde harten en/of Vrienden van 100 en/of Vrienden<br />
van 1000 kunt weten dat de getallenparen samen 1000 zijn.<br />
Bijvoorbeeld: 720 en 280 zijn samen 1000, omdat<br />
700 + 200 = 900, 20 + 80 = 100 (dat weet je van de<br />
Vrienden van 100), en 900 + 100 = 1000 (dat weet je van<br />
de Vrienden van 1000). Schrijf de genoemde tussensommen<br />
onder elkaar op het bord.<br />
Verwijs om uit te leggen dat 720 en 280 samen 1000 zijn<br />
eventueel ook naar de analoge som 72 + 28 = 100.<br />
■ Ga door totdat de hele tabel gevuld is. Deel vervolgens de<br />
negen gekleurde krijtjes uit. Kinderen met een gekleurd<br />
krijtje komen naar het bord en omcirkelen met hun<br />
krijtje twee getallen die samen 1000 zijn. Minder kleuren<br />
krijtjes kan ook, maar dan moeten de getallenparen die bij<br />
elkaar horen op een andere manier gemarkeerd worden,<br />
bijvoorbeeld door middel van omcirkelen of onderstrepen.<br />
■ Laat de kinderen per tweetal de lege tabel op het kopieerblad<br />
gebruiken. Speler 1 vult de linkerkant van de tabel in en<br />
speler 2 de rechterkant. Benadruk dat als speler 1 een getal<br />
heeft bedacht en speler 2 er samen 1000 van heeft gemaakt,<br />
speler 2 daarna aan de beurt is om een getal te bedenken en<br />
42 Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch<br />
1
lok 8<br />
1 Maak de tabellen af<br />
2<br />
3<br />
102<br />
<strong>les</strong> 2<br />
600 g<br />
Kijk op de weegschaal. Schrijf op of de schep er nog bij kan.<br />
Maar meer dan 1000 gram mag niet!<br />
Doe het zo:<br />
a: 1 - ja, 2 - .....<br />
Reken uit tussen streepjes.<br />
Kies steeds uit het mandje en het karretje 1 getal<br />
en maak daarmee een som.<br />
Doe het zo:<br />
649 + 173 = |700|110|12| 822<br />
samen 1000<br />
600<br />
500<br />
300<br />
100<br />
10<br />
a b<br />
c<br />
1<br />
340<br />
2<br />
450<br />
a Maak 5 optelsommen waar<br />
meer dan 800 uitkomt.<br />
b Maak 5aftreksommen waar<br />
minder dan 400 uitkomt.<br />
649 617 568<br />
434 504 607<br />
samen 1000<br />
750<br />
890<br />
970<br />
160<br />
80<br />
samen 1000<br />
645<br />
995<br />
725<br />
185<br />
35<br />
650 g 730 g 545 g<br />
3<br />
400<br />
1<br />
250<br />
2<br />
260<br />
3<br />
173 295<br />
speler 1 er samen 1000 van moet maken. Getallenparen die al<br />
aan de beurt zijn geweest, mogen niet nog een keer.<br />
■ Loop rond en breng bij een fout getallenpaar de Verliefde<br />
harten en/of Vrienden van 100 en/of Vrienden van 1000 in<br />
herinnering.<br />
Zelfstandig werken<br />
De kinderen maken van het werkboek opgave 1 tot en met 4 en<br />
van het opdrachtenboek opgave 1 en 2.<br />
Differentiatie:<br />
■ De rekenzwakke kinderen maken van het werkboek van<br />
opgave 1 en 2 het eerste rijtje en ze kiezen opgave 3 of opgave<br />
4. Van het opdrachtenboek maken ze van opgave 1 de eerste<br />
twee tabellen.<br />
■ De rekensterke kinderen maken ook plusopgave 3.<br />
Refl ectie<br />
■ Kies één of twee opgaven uit die u met de kinderen<br />
bespreekt. Bijvoorbeeld opgave 4 van het werkboek en<br />
opgave 2 van het opdrachtenboek.<br />
■ Werkboek, opgave 4: Welke sommen hebben de kinderen<br />
bedacht bij dezelfde tussenantwoorden en antwoorden? Laat<br />
ze hun mooiste vondst benoemen. Noteer deze sommen<br />
op het bord en bespreek samen na of het klopt. Let op<br />
of de kinderen die deze opgave niet hebben gemaakt, de<br />
bespreking ervan kunnen volgen.<br />
■ Opdrachtenboek, opgave 2: Laat vertellen of de schep er wel<br />
of niet bij kan. Laat ook uitleggen waarom het wel of niet<br />
gaat. Kunnen ze een hoeveelheid bedenken die er precies bij<br />
kan om 1000 te maken?<br />
280<br />
1<br />
396<br />
500<br />
204<br />
2<br />
545 g<br />
189<br />
450<br />
124<br />
3<br />
460<br />
<strong>les</strong> 2 <strong>blok</strong> 8<br />
Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch 43
lok 8 <strong>les</strong> 3<br />
Materiaal<br />
− Werkboek bladzijde 90 (oefenen)<br />
− Lesboek bladzijde 90 en 91<br />
Extra materiaal<br />
− Per kind kopieerblad Staafgrafieken (kopieerbladen Algemeen)<br />
− Per groepje een analoge keukenweegschaal en een maatbeker.<br />
Deze mogen verschillend zijn van capaciteit en schaalverdeling.<br />
− Pak suiker (1 kg), pak vruchtensap (1 l), f<strong>les</strong>je cola (0,5 l),<br />
pakje boter (250 g) en melkpakje (200 ml) of andere artikelen<br />
met hetzelfde gewicht/inhoud.<br />
Voorbereiding<br />
Teken op het bord weegschaal a en b en twee maatbekers zoals<br />
bij opgave 1. Teken de weegschalen nog zonder wijzer en de<br />
maatbekers zonder inhoud.<br />
Doelen<br />
− Nieuw doel (opgave 1 en 2)<br />
Kinderen kunnen maataanduidingen aflezen op liniaal (cm),<br />
maatbeker (l, ml) en weegschaal (kg, g).<br />
− Toetsdoel (opgave 3, 4 en 5)<br />
Kinderen interpreteren staafgrafieken en tabellen, en tekenen<br />
eenvoudige staafgrafieken.<br />
> Start<br />
Zelf oefenen<br />
De kinderen werken zelfstandig aan de opgaven op bladzijde 90<br />
van het werkboek (automatiseren en flexibiliseren). Ze vullen<br />
twee opteltabellen en een vermenigvuldigtabel in.<br />
Interactie<br />
Nieuw doel (opgave 1 en 2)<br />
■ Zeg dat ze in deze opgave leren meten. Speel het spel ‘Zitten<br />
of staan’. Als u een foute uitspraak doet, gaan de kinderen<br />
staan, als het goed is, gaan ze zitten. Laat diverse artikelen<br />
zien (zie Voorbereiding) en doe zowel goede als foute<br />
uitspraken over inhoud en gewicht. Bijvoorbeeld: In deze<br />
f<strong>les</strong> cola zit 500 liter (fout is staan), dit pakje boter weegt<br />
250 ml (fout is staan), in dit melkpakje zit 200 ml (goed is<br />
zitten). Spreek hierbij de maat steeds volledig uit. Zien de<br />
kinderen in dat bij vloeibare producten de hoeveelheid wordt<br />
weergegeven in liters en milliliters en dat ze een schatting<br />
kunnen maken van de juiste hoeveelheid?<br />
■ Geef ieder groepje een weegschaal en een maatbeker en<br />
laat ze bekijken welke maat er gebruikt wordt en wat de<br />
grootste hoeveelheid is die je ermee kunt meten. Laat zien<br />
dat bijvoorbeeld een pak vruchtensap één liter bevat of<br />
een melkpakje 200 milliliter, door het leeg te gieten in een<br />
geschikte maatbeker. Laat zo ontdekken dat 1 liter evenveel is<br />
als 1000 milliliter. Introduceer hierbij ook het begrip deciliter.<br />
<strong>blok</strong> 8 <strong>les</strong> 3<br />
1 Lees de maat af.<br />
a 1000g b<br />
2<br />
90<br />
750g 250g<br />
500g<br />
1000g<br />
Kijk bij opgave 1. Reken uit.<br />
c d<br />
750g 250g 1000g<br />
500g<br />
750g 250g<br />
a Hoeveel gram is het verschil tussen weegschaal a en b?<br />
b Hoeveel gram is het verschil tussen weegschaal c en d?<br />
c Hoeveel deciliter is het verschil tussen maatbeker e en f?<br />
d Hoeveel milliliter is het verschil tussen maatbeker g en h?<br />
500g<br />
1000g<br />
750g 250g<br />
e f<br />
In het melkpakje zit dus 2 deciliter en 1 liter is 10 deciliter.<br />
■ Wijs op de tekeningen op het bord. Laat ze situaties noemen<br />
waarin ze deze meetinstrumenten gebruiken. Bijvoorbeeld<br />
bij het koken, of in de supermarkt (de weegschaal). Bespreek<br />
de maatverdeling op deze analoge weegschaal. Een kwart<br />
cirkel (wijs aan) is steeds 250 gram en ieder kwart is weer<br />
verdeeld in vijf stukjes van 50 gram. Een stukje van 50 gram<br />
is weer verdeeld in vijf stukjes van 10 gram. Zeg dat een<br />
tros druiven 250 gram weegt en laat de wijzer in de eerste<br />
weegschaal op het bord tekenen.<br />
■ Zeg dat een zak appels 750 gram weegt. Laat een kind dit<br />
gewicht in de tweede weegschaal op het bord aangeven. Laat<br />
in de eerste weegschaal vanaf 250 met 10 stappen van 50 tot<br />
en met 750 tellen en wijs daarbij aan waar de wijzer staat.<br />
Hoeveel gram zijn de appels zwaarder dan de druiven?<br />
(10 × 50 gram = 500 gram).<br />
■ Bespreek opgave 1. Laat de gewichten op volgorde in het<br />
schrift noteren. Laat op het bord in de eerste maatbeker<br />
aangeven tot waar een liter en een halve liter water komt.<br />
Laat zien dat 1 liter 1000 ml is en een halve liter 500 ml.<br />
Vraag ook hoeveel deciliter daarbij hoort en noteer dat<br />
ernaast. (10 dl en 5 dl). Teken in de tweede maatbeker eerst<br />
een lijn bij 400 ml en laat dit aflezen. Teken daarna de lijn<br />
bij 850 ml en laat ook dit aflezen. Teken nu drie uitvergrote<br />
stukjes maatverdeling van 800 tot 900 ml. Vraag hoeveel<br />
milliliter één streepje verder aangeeft en hoe ze dat bepalen.<br />
(100 verdelen in 10, 5 en 4 gelijke delen).<br />
■ Laat ze bij opgave 1 de inhoud van maatbekers in milliliters<br />
(ml) aflezen en in hun schrift noteren.<br />
■ Vraag bij opgave 2 wat bedoeld wordt met de vraag ‘Wat is<br />
het verschil’. Het zijn dezelfde weegschalen en maatbekers.<br />
Leg uit dat ze moeten uitrekenen hoeveel gram of milliliter<br />
het meer of minder is. Maak opgave 2a samen.<br />
> De kinderen maken opgave 2 zelfstandig af.<br />
44 Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch<br />
500g<br />
10 dl<br />
5 dl<br />
g<br />
10 dl<br />
5 dl<br />
1000 ml<br />
500 ml<br />
h<br />
1000 ml<br />
500 ml
3 Maak een staafgrafiek met de getallen in de tabel.<br />
Gebruik het kopieerblad. Maak stappen van 10.<br />
4<br />
5<br />
soort frisdrank Sinaas Updrank Bubbels Slokkie Pep-up Renja Finti<br />
aantal fl essen 90 75 100 80 65 95 50<br />
Kijk in de grafiek en beantwoord de vragen.<br />
a Op welke dagen zijn de meeste zakken gewone chips<br />
verkocht?<br />
b Op welke dag zijn de meeste zakken paprikachips<br />
verkocht?<br />
c Op welke dagen zijn er meer zakken paprikachips dan<br />
gewone chips verkocht?<br />
d Maak de tabel af.<br />
dagen van de week ma di wo do vr za zo<br />
zakken chips 30<br />
Kijk in de tabel. Hoeveel fruit is er verkocht?<br />
Teken de staafgrafiek die erbij hoort.<br />
Gebruik het kopieerblad.<br />
Maak stappen van 10.<br />
verkochte chips gewone chips<br />
paprikachips<br />
100<br />
90<br />
80<br />
70<br />
60<br />
50<br />
40<br />
30<br />
20<br />
10<br />
0<br />
ma di wo do vr za zo<br />
soort fruit appels sinaasappels druiven kiwi’s bananen mandarijnen perziken<br />
aantal kilo’s 85 45 30 15 95 60 25<br />
900 ml<br />
800 ml<br />
10 ml<br />
Tip! Kort de woorden af: schrijf<br />
alleen de eerste letter onder elke staaf.<br />
Bijvoorbeeld: appels = a.<br />
900 ml<br />
800 ml<br />
20 ml<br />
<strong>les</strong> 3 <strong>blok</strong> 8<br />
900 ml<br />
800 ml<br />
25 ml<br />
Interactie<br />
Toetsdoel (opgave 3, 4 en 5)<br />
■ Vertel dat ze in deze opgave verder gaan oefenen met<br />
staafgrafieken. Laat de kinderen naar de staafgrafiek van<br />
opgave 4 kijken. Stel de volgende vragen en laat ze het<br />
antwoord in hun schrift schrijven:<br />
– Hoeveel staven zijn er getekend? (6).<br />
– Op welke dag is er geen chips verkocht? (zo).<br />
– Op welke twee dagen is evenveel chips verkocht? (vr en za).<br />
– Op welke dag zijn er veertig zakken chips verkocht? (di).<br />
– Hoeveel zakken chips zijn verkocht op donderdag? (70).<br />
Kinderen die hier meer dan één fout in maken, komen in<br />
aanmerking voor verlengde instructie.<br />
■ Bespreek de tabel bij opgave 3:<br />
– Hoeveel f<strong>les</strong>sen Updrank zijn er verkocht? (75).<br />
– En hoeveel f<strong>les</strong>sen Slokkie? (80).<br />
– Wat is het meeste aantal f<strong>les</strong>sen dat verkocht is? (100).<br />
■ Deel het kopieerblad Staafgrafieken uit en vertel dat ze de<br />
staafgrafiek gaan maken die hoort bij de tabel. Hoeveel<br />
staven moet je tekenen? (7). Welke staaf is het hoogst? (de<br />
derde, van Bubbels).<br />
Maak de staafgrafiek ook stap voor stap op het bord. Laat de<br />
91<br />
getallen van 0 tot en met 100 langs de verticale as schrijven.<br />
Let op dat ze dit van beneden naar boven doen. Laat de<br />
namen (of eerste letter) van het soort frisdrank onder de<br />
horizontale as schrijven. Teken samen de staven van Sinaas<br />
en Updrank en kleur ze in. Laat ze zelfstandig de volgende<br />
twee staven tekenen. Loop rond en kijk welke kinderen dit<br />
niet kunnen. Ook zij komen in aanmerking voor verlengde<br />
instructie.<br />
■ Licht kort opgave 4 en 5 toe. Vraag bij opgave 5 tot hoeveel<br />
kilo de verticale as moet lopen. (tot en met 100, want de<br />
hoogste staaf is 95).<br />
Differentiatie:<br />
■ Bied de kinderen die moeite hebben met opgave 3 verlengde<br />
instructie aan.<br />
■ De overige kinderen maken opgave 3 af en vervolgens<br />
zelfstandig opgave 4 en 5. Bij opgave 5 gebruiken ze het<br />
kopieerblad Staafgrafieken.<br />
Verlengde instructie<br />
Toetsdoel (opgave 3 en 4)<br />
■ Maak stap voor stap de staafgrafiek van opgave 3 op het bord<br />
af. De kinderen doen mee op het kopieerblad. Verwoord<br />
steeds opnieuw de volgende stappen:<br />
1 Kijk in de tabel (de volgende kolom).<br />
2 Wat moet er onder de staaf?<br />
3 Hoe hoog moet de staaf worden?<br />
4 Teken de staaf.<br />
■ Laat de kinderen naar hun staafgrafiek kijken en stel de<br />
volgende vragen:<br />
– Hoeveel staven zijn er getekend? (7).<br />
– Van welk soort frisdrank is er het meest verkocht? (Bubbels).<br />
– Van welke soort het minst? (Finti).<br />
– Hoeveel Pep-up is er verkocht? (65 f<strong>les</strong>sen).<br />
– Van welke soort frisdrank zijn 80 f<strong>les</strong>sen verkocht? (Slokkie).<br />
Laat aanwijzen hoe ze hun antwoord in de staafgrafiek<br />
kunnen zien.<br />
■ Bespreek opgave 4. Laat de vragen voorlezen en vraag hoe ze<br />
het antwoord in de staafgrafiek kunnen zien. Doe opgave 4d<br />
mondeling.<br />
> Zelfstandig werken<br />
Toetsdoel (opgave 4 en 5)<br />
De kinderen maken opgave 4 en 5 af.<br />
<strong>les</strong> 3 <strong>blok</strong> 8<br />
Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch 45
lok 8 <strong>les</strong> 4<br />
Materiaal<br />
− Werkboek bladzijde 45<br />
− Opdrachtenboek bladzijde 103<br />
Extra materiaal<br />
−Per tweetal kopieerblad Pak een vak (kopieerbladen Algemeen)<br />
− Per groepje van vier: set getalkaartjes 500 tot en met 630 en<br />
twee kaartjes met een vraagteken (kopieerbladen Algemeen,<br />
zie ook Samen oefenen <strong>blok</strong> 4, <strong>les</strong> 9)<br />
− Kopieerblad Staafgrafieken (kopieerbladen Algemeen)<br />
Doelen<br />
−Toetsdoel (werkboek opgave 1, 2 en opdrachtenboek opgave 4)<br />
Kinderen interpreteren staafgrafieken en tabellen, en tekenen<br />
eenvoudige staafgrafieken.<br />
− Nieuw doel (opdrachtenboek opgave 1, 2, 3)<br />
Kinderen kunnen maataanduidingen aflezen op liniaal (cm),<br />
maatbeker (l, ml) en weegschaal (kg, g).<br />
Samen oefenen<br />
Pak een vak<br />
■ Dit spel is eerder gespeeld in Samen oefenen <strong>blok</strong> 4, <strong>les</strong> 9.<br />
■ Spelregels:<br />
De kinderen spelen dit spel twee tegen twee. Schud de<br />
kaarten, stop ze in een envelop en leg ze in het midden op<br />
tafel. Ieder tweetal neemt het kopieerblad voor zich en start<br />
met de eerste rij vakjes. In elk vakje wordt een getal ingevuld<br />
zodat de rij getallen oploopt van laag naar hoog. Om de beurt<br />
nemen de tweetallen een getalkaart uit de envelop. Het getal<br />
dat het eerste tweetal trekt, schrijven ze in een vakje op de<br />
eerste rij. Nu is het andere tweetal aan de beurt. Het getal dat<br />
zij trekken, schrijven zij in een vakje op de eerste rij van hun<br />
blad. Ze kunnen het getal opschrijven waar ze willen, zolang<br />
het de ordening maar niet verstoort. Als ze het getal hebben<br />
genoteerd, mogen ze het niet meer verplaatsen. Als het getal<br />
niet meer past, schrijven ze het in de volgende rij. Eenmaal<br />
verder gegaan met een volgende rij mogen ze niet meer terug<br />
naar een vorige rij. Trekken ze een kaart met een vraagteken<br />
dan mogen ze zelf weten welk getal ze opschrijven. Dit getal<br />
mag nog niet eerder zijn opgeschreven. Trekt een tweetal<br />
later een kaart met dit gekozen getal, dan hoeven ze die beurt<br />
niets op te schrijven. De getalkaarten die zijn getrokken,<br />
worden tijdens het spel niet teruggelegd in de envelop. De<br />
winnaar is het tweetal dat als laatste een getal in een vakje<br />
kan noteren.<br />
■ Vraag of ze nog weten hoe dit spel gespeeld moet worden.<br />
Stel daarbij vragen als:<br />
– Hoeveel vakjes zitten er in een rij? (10).<br />
– Hoeveel getallen zitten in het spel? (130).<br />
– Welke getallen zou je willen reserveren voor het eerste<br />
vakje? (500 tot en met 509/510). En voor het tweede vakje?<br />
(510/511 tot en met 520).<br />
– Stel je hebt 523 en 526 in het derde en vierde vakje geplaatst.<br />
Nu trek je 547. Is het slim om aan je eerste strategie vast te<br />
1<br />
2<br />
In de tabel zie je hoeveel<br />
klanten in week 10 in de<br />
supermarkt zijn geweest.<br />
Maak de grafiek af.<br />
Kijk in de grafiek en vul de<br />
goede antwoorden in.<br />
a Op ..................................dag<br />
zijn er de meeste<br />
klanten.<br />
b Op ..................................dag<br />
zijn er ’s ochtends de<br />
meeste klanten.<br />
c Op ..................................dag<br />
zijn er ’s middags de<br />
meeste klanten.<br />
d Op ..................................dag<br />
zijn er ’s ochtends en<br />
’s middags evenveel<br />
klanten.<br />
e Maak de tabel af.<br />
aantal<br />
klanten<br />
130<br />
120<br />
110<br />
100<br />
90<br />
80<br />
70<br />
60<br />
50<br />
40<br />
30<br />
20<br />
10<br />
0<br />
aantal<br />
klanten<br />
130<br />
120<br />
110<br />
100<br />
90<br />
80<br />
70<br />
60<br />
50<br />
40<br />
30<br />
20<br />
10<br />
klanten in week 10<br />
ma di wo do vr za zo<br />
klanten in week 11<br />
<strong>les</strong> 4 <strong>blok</strong> 8<br />
dagen van de week ma di wo do vr za zo<br />
aantal klanten in week 10 100 90 60 95 115 120 0<br />
dagen van de week ma di wo do vr za zo<br />
aantal klanten in week 11 80 0<br />
0 dagen<br />
ma di wo do vr za zo<br />
Ga verder op bladzijde 103 van het opdrachtenboek. 45<br />
dagen<br />
ochtend<br />
middag<br />
houden en dit getal dus in het vijfde vakje te plaatsen? (nee,<br />
je kunt beter één of zelfs twee vakjes overslaan).<br />
■ Geef de suggestie om ook eens bij de medespelers te kijken<br />
welke getallen er al uit zijn en vraag ze daar hun keuze op te<br />
baseren. Naarmate het spel vordert, wordt het belangrijker te<br />
kijken naar de getallen die de tegenpartij al heeft genoteerd<br />
en die al op je eigen speelbord staan. Kinderen kunnen de<br />
stand bijhouden door op een lege getallenlijn de getallen te<br />
noteren die aan de beurt zijn geweest.<br />
Zelfstandig werken<br />
De kinderen maken van het werkboek opgave 1 en 2 en van het<br />
opdrachtenboek opgave 1 tot en met 3.<br />
Differentiatie:<br />
■ De rekenzwakke kinderen maken van opgave 1 van het<br />
werkboek alleen de staven van woensdag en vrijdag, en<br />
opgave 2. Van het opdrachtenboek maken ze van opgave 1 tot<br />
en met 3 alleen vraag a en b.<br />
■ De rekensterke kinderen maken ook plusopgave 4. Hierbij<br />
gebruiken ze kopieerblad Staafgrafieken. Ze kiezen zelf<br />
de stapgrootte op de verticale as en bepalen zelf of ze een<br />
staafgrafiek maken van de totalen per dag, of werken met<br />
dubbele staven.<br />
46 Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch
1 Hoe lang is elke plank?<br />
Schrijf het op in centimeters.<br />
Doe het zo:<br />
a 80 cm<br />
2<br />
3<br />
4<br />
Hoeveel wijst de weegschaal aan?<br />
a<br />
c<br />
a b<br />
c d<br />
1000g 0g<br />
750g 250g<br />
500g<br />
Hoe vol wordt de maatbeker?<br />
Kies voor elke soep het beste antwoord.<br />
1000g<br />
750g 250g<br />
500g<br />
Maak een staafgrafiek met de getallen in de tabel.<br />
Gebruik het kopieerblad.<br />
Refl ectie<br />
b<br />
d<br />
1000g<br />
750g 250g<br />
500g<br />
e<br />
d<br />
c<br />
b<br />
a<br />
<strong>les</strong> 4<br />
1000g<br />
750g 250g<br />
500g 0<br />
1000 ml<br />
dagen van de week ma di wo do vr za zo<br />
aantal klanten ‘s ochtends 15 40 45 50 60 50 0<br />
aantal klanten ‘s middags 35 30 25 20 50 80 0<br />
900<br />
800<br />
700<br />
600<br />
500<br />
400<br />
300<br />
200<br />
100<br />
<strong>blok</strong> 8<br />
■ Kies één of twee opgaven uit die u met de kinderen<br />
bespreekt. Bijvoorbeeld opgave 2 van het werkboek en<br />
opgave 1 van het opdrachtenboek.<br />
■ Werkboek, opgave 2: Waarom is er bij zondag geen staaf<br />
getekend? (winkel gesloten). Hoe komt het dat er op vrijdag<br />
de meeste klanten zijn (weekendboodschappen) en op<br />
woensdag de minste? (kinderen vrij, restjes opmaken, eten<br />
halen of eten buitenshuis). Zien ze dat evenveel klanten in<br />
de ochtend en in de middag betekent dat de beide delen van<br />
de staaf even lang moeten zijn? Wanneer is zo’n grafiek nu<br />
handig? Bijvoorbeeld als je snel wilt zien wanneer er veel of<br />
weinig klanten zijn geweest. Kun je in zo’n grafiek zien of er<br />
65 of 66 mensen zijn geweest? (nee, zulke kleine verschillen<br />
zie je niet).<br />
■ Opdrachtenboek, opgave 1: Laat de kinderen vertellen hoe je<br />
kunt bepalen hoeveel er tussen twee opvolgende streepjes op<br />
de liniaal zit: bepaal eerst hoeveel er tussen twee opvolgende<br />
lange streepje zit (10) en vervolgens hoeveel tussen twee<br />
opvolgende korte streepjes (2). Zijn ze vanaf 50 verder gaan<br />
tellen of soms ook vanaf 100 terug? Laat eventueel nog enkele<br />
voorwerpen in het lokaal opmeten. Weten ze nog waar je op<br />
moet letten? (bij 0 beginnen en goed aflezen).<br />
103<br />
<strong>les</strong> 4 <strong>blok</strong> 8<br />
Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch 47
lok 8 <strong>les</strong> 5<br />
Materiaal<br />
− Werkboek bladzijde 46<br />
− Opdrachtenboek bladzijde 104<br />
Extra materiaal<br />
− Handpop<br />
− Per kind een kladblaadje<br />
Doelen<br />
− Toetsdoel (werkboek opgave 1 en 2 en opdrachtenboek<br />
opgave 3)<br />
Kinderen kunnen rekenen tussen streepjes bij het optellen en<br />
aftrekken tot 1000.<br />
Kinderen interpreteren staafgrafieken en tabellen, en tekenen<br />
eenvoudige staafgrafieken.<br />
− Nieuw doel (opdrachtenboek opgave 1, 2)<br />
Kinderen kunnen getallen aanvullen tot en met 1000.<br />
Kinderen kunnen maataanduidingen aflezen op liniaal (cm),<br />
maatbeker (l, ml) en weegschaal (kg, g).<br />
Samen oefenen<br />
Handpop zegt ‘1000’<br />
■ Deze activiteit is een herhaling van Samen oefenen, <strong>blok</strong> 3,<br />
<strong>les</strong> 7.<br />
■ Pak de handpop en vertel dat deze vandaag alleen maar<br />
‘1000’ kan zeggen. Om hem nu slim te laten lijken, bedenken<br />
de kinderen zoveel mogelijk sommen waar 1000 uitkomt.<br />
Geef de kinderen kort de tijd om sommen op een kladblaadje<br />
te schrijven waar 1000 uitkomt.<br />
■ Bespreek de sommen die zijn bedacht als volgt: De handpop<br />
antwoordt met ‘1000’ als de uitkomst echt 1000 is. Is het<br />
antwoord op de bedachte som geen 1000, dan schudt hij ‘nee’.<br />
Is de som al door een ander kind genoemd, dan knikt hij ‘ja’.<br />
Noteer ‘mooie’ producties zoals 250 + 250 + 250 + 250,<br />
499 + 501, 2300 − 1300, 2 × 500 en 2000 : 2 op het bord. Laat<br />
de kinderen na de bespreking kort reageren op alle sommen.<br />
Vraag wie er nu nog meer sommen kan bedenken.<br />
■ Geef aan dat wie klaar is met zelfstandig werken nog meer<br />
sommen mag bedenken. Deze noteren ze ook op hun<br />
kladblaadje. Kom hierop terug in de reflectie.<br />
Let op: gooi de gemaakte sommen voor de handpop niet<br />
weg. Deze zijn nog nodig voor de voorbereiding van Samen<br />
oefenen <strong>les</strong> 9.<br />
Zelfstandig werken<br />
In <strong>les</strong> 5 worden de doelen van <strong>les</strong> 1 tot en met 4 gecombineerd.<br />
Leg uit dat de sommen daarom net iets anders zijn dan in de<br />
<strong>les</strong>sen ervoor.<br />
De kinderen maken van het werkboek opgave 1 en 2 en van het<br />
opdrachtenboek opgave 1 en 2.<br />
<strong>blok</strong> 8 <strong>les</strong> 5<br />
1<br />
2<br />
Vul de tabel in.<br />
aantal klanten in de supermarkt<br />
dag ochtend middag totaal som<br />
ma 184 249 184 + 249 = |300|120|13|<br />
di 239 367 239 + 367 =<br />
wo 323 278<br />
do 181 354 354 – 181 = |200|–30| 3|<br />
vr 174 336 336 – 174 =<br />
za 286 478<br />
Kijk in de grafiek en vul het goede antwoord in. aantal<br />
middag<br />
ochtend<br />
klanten klanten in week 11<br />
a Op ..................................dag zijn<br />
380<br />
er de meeste klanten.<br />
360<br />
340<br />
b Op ..................................dag zijn<br />
320<br />
er de minste klanten.<br />
300<br />
280<br />
c Op ..................................dag zijn<br />
er ‘s ochtends de minste klanten.<br />
260<br />
240<br />
220<br />
200<br />
d Vul de tabel in.<br />
180<br />
Reken uit tussen streepjes.<br />
160<br />
140<br />
e Schrijf de dagen van de week<br />
120<br />
op de goede plaats in de tabel.<br />
100<br />
80<br />
60<br />
40<br />
20<br />
0<br />
ma di wo do vr za zo<br />
dagen<br />
klanten in week 11<br />
dag ochtend middag totaal som<br />
158 194 = | | | |<br />
109 179 = | | | |<br />
169 129<br />
84 302<br />
106 233<br />
ma 217 252<br />
46 Ga verder op bladzijde 104 van het opdrachtenboek.<br />
Differentiatie:<br />
■ De rekenzwakke kinderen kunnen een deel van de opgaven<br />
maken:<br />
− Werkboek, opgave 1: helemaal.<br />
− Werkboek, opgave 2: a, b en c .<br />
− Opdrachtenboek, opgave 1: helemaal.<br />
− Opdrachtenboek, opgave 2: alleen het gewicht aflezen en<br />
dat in de tabel schrijven.<br />
■ De rekensterke kinderen maken ook plusopgave 3.<br />
Refl ectie<br />
■ Kies één of twee opgaven uit die u met de kinderen<br />
bespreekt. Bijvoorbeeld opgave 2 van het werkboek.<br />
■ Werkboek, opgave 2: In de staven zie je geen verschil tussen<br />
bijvoorbeeld 106 en 109. In een tabel kun je veel preciezer<br />
werken, maar dat is niet altijd nodig. Hebben kinderen naar<br />
de verschillen in de ochtend en de middag gekeken om een<br />
beslissing te nemen als twee staven even lang waren?<br />
■ Kom terug op het Samen oefenen. Laat kinderen hun<br />
moeilijkste sommen voor de handpop noemen. De handpop<br />
reageert weer zoals bij Samen oefenen is beschreven.<br />
48 Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch
lok 8<br />
1<br />
2<br />
3<br />
104<br />
<strong>les</strong> 5<br />
Maak de tabel af.<br />
Kijk hoeveel er al op de weegschaal ligt.<br />
a b c d<br />
800 g 940 g 645 g 380 g<br />
Maak de tabel af.<br />
Kijk hoeveel er al op de weegschaal ligt.<br />
a b c d<br />
1000g<br />
750g 250g<br />
500gg<br />
Maak de tabel af.<br />
1000g<br />
750g 250g<br />
a Schrijf de namen van de dagen erin. Gebruik de grafiek.<br />
b Reken uit hoeveel klanten er ’s middags zijn geweest.<br />
500g<br />
dagen van de week ochtend middag totaal<br />
109 501<br />
237 504<br />
197 355<br />
89 351<br />
maandag 25 201<br />
147 303<br />
0 0<br />
1000g g<br />
750g 250g<br />
500g<br />
aantal<br />
klanten<br />
600<br />
500<br />
400<br />
300<br />
200<br />
100<br />
0<br />
1000g<br />
750g 250g<br />
500g<br />
samen 1000 gram<br />
a 800<br />
b 940<br />
ochtend<br />
middag<br />
ma di wo do vr za zo<br />
c<br />
d<br />
samen 1000 gram<br />
a 450<br />
b<br />
c<br />
d<br />
dagen<br />
<strong>les</strong> 5 <strong>blok</strong> 8<br />
Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch 49
lok 8 <strong>les</strong> 6<br />
Materiaal<br />
Werkboek bladzijde 90 (oefenen)<br />
Lesboek bladzijde 92 en 93<br />
Extra materiaal<br />
Een pittenzakje<br />
Voorbereiding<br />
Teken onderstaande drie tafelpleinen op het bord:<br />
3<br />
4<br />
3<br />
40<br />
10 10 10 10<br />
10 10 10 10<br />
10 10 10 10<br />
50<br />
60<br />
Doelen<br />
− Nieuw doel (opgave 1 en 2)<br />
Kinderen kunnen vermenigvuldigingen van het type 3 × 20<br />
en 20 × 4 uitrekenen.<br />
− Toetsdoel (opgave 3, 4 en 5)<br />
Kinderen kunnen rekenen in verhoudingstabellen, in het<br />
bijzonder terugrekenen naar 1 en van daaruit verder<br />
vermenigvuldigen.<br />
> Start<br />
Zelf oefenen<br />
De kinderen werken zelfstandig aan de opgave op bladzijde 90<br />
van het werkboek (automatiseren en flexibiliseren). Ze maken<br />
een vermenigvuldigingstabel met de tafels van 1 tot en met 10.<br />
<strong>blok</strong> 8 <strong>les</strong> 6<br />
1 Reken uit.<br />
In elke zak zitten 10 broodjes.<br />
2<br />
92<br />
3<br />
3<br />
a<br />
c<br />
10<br />
10<br />
10<br />
Reken uit.<br />
3 x 40 =<br />
2 x 50 =<br />
5 x 80 =<br />
7 x 30 =<br />
6 x 60 =<br />
10<br />
10<br />
10<br />
40<br />
10<br />
10<br />
10<br />
50<br />
3 x 50 =<br />
10<br />
10<br />
10<br />
4 x 70 =<br />
8 x 20 =<br />
9 x 30 =<br />
1 x 70 =<br />
10 x 40 =<br />
4<br />
b<br />
10<br />
10<br />
10<br />
10<br />
10<br />
10<br />
10<br />
10<br />
5 x 60 =<br />
8 x 80 =<br />
10 x 70 =<br />
0 x 20 =<br />
7 x 20 =<br />
5 x 40 =<br />
8 x 30 =<br />
3 x 70 =<br />
10<br />
10<br />
10<br />
60<br />
10 10 10<br />
3 x 50 =<br />
4 x 90 =<br />
6 x 20 =<br />
Interactie<br />
Nieuw doel (opgave 1 en 2)<br />
■ Vertel dat ze bij deze opgave tientaltafels leren. Dat zijn<br />
tafelsommen met tientallen, zoals 4 × 50. Start de opgave<br />
kort met het spel ‘Tafels vangen’. Noem een tafelsom en gooi<br />
het pittenzakje naar een kind. Het kind dat het pittenzakje<br />
vangt, geeft binnen (bijvoorbeeld) drie tellen antwoord op de<br />
som. Daarna gooit deze het pittenzakje terug. Noem bij een<br />
fout het goede antwoord en geef het kind later nog een kans.<br />
Vraag tafelsommen uit de tafels van 1 tot en met 10.<br />
■ Vraag wie er ook een tientaltafelsom kan noemen en noteer<br />
een rijtje van die sommen op het bord. Zeg dat ze deze<br />
sommen straks gaan maken.<br />
■ Bekijk en bespreek de afbeelding bij opgave 1. Wijs op de<br />
tafelpleinen op het bord en benoem deze als tafelpleinen. Zeg<br />
dat u drie rijen van vier zakken met broodjes in de vakken<br />
legt. Teken daarbij steeds een cirkel om het getal 10. Hoeveel<br />
broodjes liggen er in de vakken? Laat het antwoord noemen<br />
en vertellen hoe ze het hebben uitgerekend. Mogelijke<br />
oplossingen zijn:<br />
– De broodjes tellen met sprongen van 10: 10, 20, 30, …,<br />
110, 120.<br />
– Herhaald optellen van de rijen of kolommen (40 + 40 + 40<br />
of 30 + 30 + 30 + 30).<br />
– 3 × 4 =12 zakken (groepen) met 10 broodjes, dus<br />
12 × 10 =120 broodjes.<br />
■ Vraag welke tientaltafelsom bij opgave 1a kan horen. (3 × 40<br />
en ook 4 × 30). Wijs aan en zeg dat er vier kolommen van 30<br />
broodjes zijn. Noteer deze sommen met antwoord onder het<br />
tafelplein.<br />
■ Ga verder met opgave 1b. Teken de bovenste rij met zes<br />
zakken en vertel dat het te veel werk is om alle vakken te<br />
tekenen. Teken alleen nog de zakken in de eerste kolom.<br />
Vraag welke tientaltafels hierbij horen. (4 × 60 en 6 × 40).<br />
Noteer deze sommen onder het tweede tafelplein op het<br />
bord. Dit kun je uitrekenen via herhaald optellen, maar je<br />
kunt ook aan de bijbehorende tafelsom onder de tien denken:<br />
50 Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch<br />
2 x 90 =<br />
7 x 30 =<br />
6 x 90 =
3 Maak het boodschappenlijstje voor de sportdag.<br />
Gebruik de tabellen om uit te rekenen hoeveel je nodig hebt.<br />
4<br />
5<br />
a<br />
c<br />
Hoeveel heb je nodig voor 6 appeltaarten?<br />
Gebruik de tabellen om het uit te rekenen.<br />
a<br />
c<br />
zakken 1 2 3 4 6<br />
lolly’s 7<br />
fl essen 1 2 3 4 8<br />
bekers 10<br />
x2 x3 x4<br />
:2 x3<br />
appeltaart 1 2 3 4 5 6<br />
appels 2<br />
x2 x3<br />
Reken uit. Gebruik de tabel.<br />
1 appeltaart is genoeg voor 10 stukken taart.<br />
:2<br />
appeltaart 1 2 3 4 5 6<br />
meel (gram) 200<br />
zakken 1 2 3 6 7<br />
appels 6<br />
zakken 1 2 4 6 8<br />
broodjes 20<br />
a Hoeveel taarten heb je nodig om alle kinderen in jouw klas een stuk te geven?<br />
b Hoeveel taarten heb je nodig om alle kinderen in jouw hele school een stuk te geven?<br />
..... ..... ..... ..... .....<br />
appeltaart 1 ..... ..... ..... ..... .....<br />
stukken 10 ..... ..... ..... ..... .....<br />
x3<br />
b<br />
d<br />
b<br />
appeltaart 1 2 3 4 5 6<br />
boter (gram) 50<br />
x2<br />
:2<br />
x3<br />
x4<br />
x2 x3<br />
<strong>les</strong> 6 <strong>blok</strong> 8<br />
Voor de sportdag<br />
Nodig voor<br />
6 appeltaarten<br />
bij 4 × 60 denk je aan 4 × 6 = 24. 4 × 60 is tien keer zoveel,<br />
dus 240. Noteer groot het getal 240 met een cirkel eromheen<br />
in het rooster.<br />
■ Bespreek tot slot de som 3 × 50. Vraag hoe de broodjes liggen<br />
bij 3 × 50. (3 rijen van elk 5 zakken). Aan welke makkelijke<br />
tafelsom kun je nu denken? (3 × 5 =15). Hoeveel broodjes<br />
zijn er dus in totaal? (150). Schrijf groot het getal 150 met<br />
een cirkel eromheen in het lege tafelplein.<br />
■ Kom terug op de tientaltafelsommen die u in het begin van<br />
de <strong>les</strong> op het bord hebt geschreven. Vraag de kinderen naar<br />
het antwoord. Geef meerdere kinderen de beurt ook al is<br />
het goede antwoord al genoemd. Laat ze vertellen hoe ze het<br />
uitgerekend hebben. Vervolgens maken de kinderen opgave<br />
1 in tweetallen af. Om de beurt vertellen ze elkaar aan welke<br />
makkelijke tafelsom ze kunnen denken.<br />
■ Leg kort opgave 2 uit. Is het nodig om bij 0 × 20 een<br />
makkelijkere tafelsom te zoeken? (nee, 0 keer iets is altijd 0).<br />
> De kinderen maken opgave 2 zelfstandig af.<br />
Interactie<br />
Toetsdoel (opgave 3, 4 en 5)<br />
■ Vertel dat ze bij deze opgave verder gaan oefenen met<br />
tabellen. Bespreek de context van opgave 3: er zijn twee<br />
groepen 5 met in totaal 40 kinderen. Ieder kind krijgt één<br />
lolly, één appel, één beker ranja en twee broodjes. Hoeveel<br />
heb je in totaal nodig? Dit kun je uitrekenen met tabellen.<br />
Herhaal de regel die geldt bij rekenen met een<br />
verhoudingstabel: wat je boven in de tabel doet, moet je ook<br />
onderin doen. Teken tabel a en c op het bord en vul deze<br />
samen in. Laat daarbij vertellen hoe ze rekenen, bijvoorbeeld<br />
bij tabel a: van 1 naar 2 is twee keer zoveel, dus ‘× 2’, dus<br />
onderin doe je ook ‘× 2’: 7 × 2 = 14. Bij tabel c: je wilt weten<br />
hoeveel bekers uit één f<strong>les</strong> gaan, van 2 naar 1 is de helft, dus<br />
‘: 2’, onderin doe je ook ‘: 2’, dus 10 : 2 = 5.<br />
■ Vervolgens maken de kinderen zelfstandig tabel b en d.<br />
Kinderen die niet weten hoe ze de tabellen moeten invullen,<br />
93<br />
komen in aanmerking voor verlengde instructie. Bepaal tot<br />
slot samen wat er op het boodschappenlijstje ingevuld moet<br />
worden.<br />
■ Licht kort opgave 4 en 5 toe. Noteer voor opgave 5 op het<br />
bord hoeveel kinderen er op uw school zitten.<br />
Differentiatie:<br />
■ Bied de kinderen die moeite hebben met opgave 3 verlengde<br />
instructie aan.<br />
■ De overige kinderen maken zelfstandig opgave 4 en 5.<br />
Verlengde instructie<br />
Toetsdoel (opgave 3 en 4)<br />
■ Bespreek kort opgave 3b en 3d. Laat kinderen vertellen hoe<br />
ze uitrekenen hoeveel appels in zes zakken zitten en hoeveel<br />
broodjes in acht zakken. (6 × 6 en 8 × 10). Ze moeten daarbij<br />
steeds vanuit 1 rekenen. Besteed bij tabel 3d aandacht aan<br />
het terugrekenen naar 1. Van 1 naar 2 is verdubbelen, je doet<br />
dan ‘× 2’, van 2 naar 1 is halveren, je doet dan ‘: 2’.<br />
■ Bespreek de context van opgave 4 en bekijk de tabellen.<br />
Vraag hoeveel appels en boter je nodig hebt voor één<br />
appeltaart. (2 appels, 50 gram boter). Maak samen tabel 4a.<br />
Teken deze op het bord en laat de kinderen vertellen hoe ze<br />
de tabel moeten invullen. Verwoord daarbij dat wat je boven<br />
in de tabel doet, je ook onderin moet doen. Bijvoorbeeld: van<br />
1 naar 3, is drie keer zoveel, dus ‘× 3’. Welk getal moet je dus<br />
onder in de tabel ‘× 3’ doen? (2).<br />
■ Besteed bij tabel 4c aandacht aan het terugrekenen naar 1.<br />
Van 2 naar 1, is de helft, dus delen door 2. Onderin deel je ook<br />
200 door 2. Hoeveel is dat? (100). Vraag, nu ze weten dat voor<br />
1 appeltaart 100 gram meel nodig is, hoe ze hiermee de tabel<br />
verder kunnen invullen.<br />
> Zelfstandig werken<br />
Toetsdoel (opgave 4 en 5)<br />
De kinderen maken opgave 4 en 5 af.<br />
<strong>les</strong> 6 <strong>blok</strong> 8<br />
Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch 51
lok 8 <strong>les</strong> 7<br />
Materiaal<br />
− Werkboek bladzijde 47<br />
− Opdrachtenboek bladzijde 105<br />
Extra materiaal<br />
Per tweetal een kladblaadje<br />
Doelen<br />
− Toetsdoel (werkboek opgave 1, 2 en opdrachtenboek opgave<br />
4)<br />
Kinderen kunnen rekenen in verhoudingstabellen, in het<br />
bijzonder terugrekenen naar 1 en van daaruit verder<br />
vermenigvuldigen.<br />
− Nieuw doel (opdrachtenboek opgave 1, 2, 3)<br />
Kinderen kunnen vermenigvuldigingen van het type 3 × 20<br />
en 20 × 4 uitrekenen.<br />
Samen oefenen<br />
Nullen tellen!<br />
■ Noteer onder elkaar op het bord:<br />
3 × 4<br />
3 × 40<br />
3 × 400<br />
■ Leg uit dat als je weet hoeveel 3 × 4 is, 3 × 40 ook niet meer<br />
moeilijk is, namelijk: 3 × 4 =12, 40 is tien keer zo groot als 4,<br />
dus 3 × 40 is ook 10 keer zo veel als 3 × 4 en dus ook 10 keer<br />
zoveel als 12. Het antwoord is 10 × 12 = 120.<br />
Op dezelfde manier kun je 3 × 400 weten: er komt nu nog<br />
een nul bij, dus 3 × 400 is 100 keer zo veel als 3 × 4 en dus<br />
100 keer zo veel als 12. Dus 3 × 400 = 1200.<br />
■ Noteer de antwoorden overzichtelijk achter de sommen:<br />
3 × 4 = 12<br />
3 × 40 = 120<br />
3 × 400 = 1200<br />
■ Vraag de kinderen keersommen te bedenken die ook in dit<br />
rijtje thuishoren en noteer deze op het bord. Bijvoorbeeld:<br />
30 × 4<br />
30 × 40<br />
300 × 4<br />
300 × 40<br />
3000 × 400<br />
■ Besteed kort aandacht aan de antwoorden. Het gaat erom dat<br />
ze soortgelijke keersommen kunnen bedenken en niet zozeer<br />
dat ze 3000 × 400 kunnen uitrekenen. Wel moeten ze weten<br />
dat de keersom van de eerste twee cijfers van deze som als<br />
uitkomst 12 zal hebben.<br />
■ Vraag ze vervolgens in tweetallen keersommen te bedenken<br />
die horen bij 5 × 6. Wie het blaadje vol heeft, noteert zoveel<br />
mogelijk antwoorden. Bespreek tot slot op het bord de<br />
vondsten en leg de nadruk op: een nul erachter, maakt het<br />
antwoord 10 keer zo groot!<br />
1<br />
2<br />
Vul in.<br />
€ 3,–<br />
peren 1 kg<br />
€ 4,–<br />
appels 2 kg<br />
a Vul de tabellen in.<br />
1 pak is genoeg<br />
voor 12 bekertjes<br />
soep<br />
genoeg voor 8 bekers<br />
40 koeken<br />
b Maak het boodschappenlijstje af.<br />
Gebruik de tabellen.<br />
Zelfstandig werken<br />
gewicht (kg) 1 2 3 4 5 7 10<br />
prijs (€) 3,–<br />
x2 x3<br />
gewicht (kg) 1 2 3 4 5 7 10<br />
prijs (€) 4,–<br />
:2 x3<br />
blikken 1 2 3 4 5 8 9<br />
bekers 8<br />
x2 x3<br />
pakken 1 2 3 4 5 6 10<br />
bekertjes 12<br />
x2 x3<br />
rollen 1 2 3 4 5 6 10<br />
koeken 40<br />
:2 x3<br />
Nodig voor het schoolfeest:<br />
75 bekers soep, dus ................. blikken.<br />
120 bekertjes appelsap, dus ................. pakken.<br />
120 koeken, dus ................. rollen.<br />
<strong>les</strong> 7 <strong>blok</strong> 8<br />
Ga verder op bladzijde 105 van het opdrachtenboek. 47<br />
De kinderen maken van het werkboek opgave 1 en 2 en van het<br />
opdrachtenboek opgave 1 tot en met 3.<br />
Differentiatie:<br />
■ De rekenzwakke kinderen maken van het werkboek<br />
opgave 1 en van opgave 2a de eerste en derde tabel. Van het<br />
opdrachtenboek maken ze opgave 1, 2a en 2b en van opgave<br />
3 het eerste rijtje.<br />
■ De rekensterke kinderen maken ook plusopgave 4.<br />
Refl ectie<br />
■ Kies een of twee opgaven uit die u met de kinderen<br />
bespreekt. Bijvoorbeeld opgave 2 uit het werkboek.<br />
■ Werkboek, opgave 2: Heeft iedereen hetzelfde<br />
boodschappenlijstje? Hebben ze de gegevens uit de<br />
tabellen daarbij gebruikt? Is dit een handige manier als je<br />
boodschappen voor bijvoorbeeld een groot feest moet doen?<br />
Of koop je dan gewoon heel veel? Zien de kinderen nog<br />
andere relaties in de tabellen waar ze handig gebruik van<br />
kunnen maken? Bijvoorbeeld: verdubbelen van 2 naar 4 en<br />
van 4 naar 8, halveren van 10 naar 5.<br />
Op welke manieren rekenen ze het aantal bekertjes bij zes<br />
pakken appelsap uit? Bijvoorbeeld: 6 × 12 of 2 × 36, (aantal<br />
bekertjes bij drie pakken verdubbelen), 60 + 12 (aantal<br />
bekertjes bij 5 pakken en 1 pak bij elkaar optellen).<br />
52 Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch
1 Reken uit. Doe het zo:<br />
10 10 10 10 10<br />
10 10 10<br />
10 10<br />
10 10 10 10 10<br />
4 pakjes 4 x 10 = 40<br />
2<br />
3<br />
4<br />
a Hoeveel stroopwafels?<br />
4 pakjes<br />
6 pakjes<br />
7 pakjes<br />
12 pakjes<br />
20 pakjes<br />
Reken het antwoord steeds op 2 manieren uit.<br />
a 4 x 50 =<br />
5 x 40 =<br />
c 5 x ..... =<br />
3 x ..... =<br />
Reken uit.<br />
3x40=<br />
2x70=<br />
5x50=<br />
Maak de tabel af.<br />
10 10 10 10 10<br />
10 10 10 10 10<br />
10 10 10 10 10<br />
10 10 10 10 10<br />
6x30=<br />
4x80=<br />
40 x 6 =<br />
b Hoeveel eieren?<br />
3 dozen<br />
5 dozen<br />
8 dozen<br />
10 dozen<br />
13 dozen<br />
10 10 10 10 10<br />
10<br />
10<br />
10<br />
10 10 10 10 10<br />
10<br />
aantal krentenbollen 1 2 4 8 10 20<br />
prijs (in €)<br />
10<br />
b 5 x ..... =<br />
6 x ..... =<br />
d ..... x ..... =<br />
..... x ..... =<br />
50 x3=<br />
70 x3=<br />
90 x4=<br />
10 10 10 10 10 10<br />
10 10 10 10 10 10<br />
10 10 10 10 10 10<br />
10 10 10 10 10 10<br />
10 10 10 10 10 10<br />
10<br />
10<br />
10<br />
10<br />
10<br />
60 x6=<br />
10 x10=<br />
0x50=<br />
3,60<br />
4x50=<br />
5x60=<br />
8x90=<br />
<strong>les</strong> 7<br />
10 10 10 10 10<br />
10 10 10 10 10 10<br />
10 10 10 10 10 10<br />
10 10 10 10 10 10<br />
10 10 10 10 10 10<br />
10 10 10 10 10 10<br />
10 10 10 10 10 10 10<br />
8 stuks<br />
€ 3,60<br />
<strong>blok</strong> 8<br />
105<br />
Hebben ze het aantal blikken soep dat nodig is goed bepaald?<br />
Zien ze dat negen blikken drie bekers te weinig is en tien<br />
blikken vijf bekers te veel?<br />
<strong>les</strong> 7 <strong>blok</strong> 8<br />
Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch 53
lok 8 <strong>les</strong> 8<br />
Materiaal<br />
− Werkboek bladzijde 91 (oefenen)<br />
− Lesboek bladzijde 94 en 95<br />
Extra materiaal<br />
− Een pittenzakje<br />
− Per kind een kladblaadje<br />
Doelen<br />
− Nieuw doel (opgave 1 en 2)<br />
Kinderen kunnen vermenigvuldigingen van het type 4 × 23<br />
uitrekenen.<br />
− Toetsdoel (opgave 3, 4 en 5)<br />
Kinderen kunnen in verdeelsituaties bepalen hoeveel ieder<br />
krijgt en wat de rest is.<br />
> Start<br />
Zelf oefenen<br />
De kinderen werken zelfstandig aan de opgaven op bladzijde 91<br />
van het werkboek (automatiseren en flexibiliseren). Ze maken<br />
in vlot tempo aftreksommen en keersommen. Bij de derde<br />
opgave bepalen ze welk getal erbij moet om samen 100 of 1000<br />
te krijgen.<br />
Interactie<br />
Nieuw doel (opgave 1 en 2)<br />
■ Vertel de kinderen dat ze bij deze opgave tafelsommen als<br />
4 × 38 leren uitrekenen. Deel aan ieder kind een<br />
kladblaadje uit. U noemt een uitkomst van een tientaltafel.<br />
De kinderen schrijven op hun blaadje de bijbehorende<br />
tientaltafelsom met het antwoord. Er zijn soms meerdere<br />
sommen mogelijk. Bij 320 hoort bijvoorbeeld 4 × 80 en 8 ×<br />
40, bij 490 hoort alleen 7 × 70.<br />
Noem de uitkomsten 120, 160, 180, 200, 240, 320, 420 en<br />
490. Haal de blaadjes op en doe vervolgens de activiteit<br />
‘Vang de tafel’. Noem een som die de kinderen opgeschreven<br />
hebben, bijvoorbeeld 6 × 30. Daarna gooit u het pittenzakje<br />
naar een kind. Degene die het pittenzakje vangt, noemt het<br />
antwoord (180) en gooit het pittenzakje naar u terug. Bij<br />
een fout antwoord geeft u zelf het goede antwoord. U geeft<br />
het kind later nog een kans.<br />
■ Laat de afbeelding bij opgave 1 bekijken. Vertel dat je bij<br />
de supermarkt bloemen kunt kopen. Welke bloemen?<br />
(zonnebloemen, tulpen en rozen). Er zitten tien<br />
zonnebloemen in een bos. Hoeveel zonnebloemen zitten in<br />
vijf bossen? (50, 5 × 10). Teken hierbij een tafelplein met<br />
verdeling van 10 op het bord (zie hierna). Vraag vervolgens<br />
hoeveel bloemen in drie bossen tulpen (60, 3 × 20) en in<br />
vier bossen rozen zitten. (120, 4 × 30). Teken ook deze<br />
tafelpleinen op het bord, maar dan zonder verdeling.<br />
■ Wijs op de aanbiedingen en zeg dat ze nu gaan uitrekenen<br />
hoeveel bloemen ze krijgen. Hoeveel zonnebloemen krijg<br />
je als je één bos van tien bloemen koopt? (14, 10 + 4 = 14).<br />
<strong>blok</strong> 8 <strong>les</strong> 8<br />
1<br />
2<br />
94<br />
5<br />
3<br />
4<br />
Reken uit.<br />
Reken uit. Doe zoals bij opgave 1.<br />
2 x 25 =<br />
3 x 21 =<br />
3 x 18 =<br />
5<br />
halen,<br />
gratis20<br />
10 halen,<br />
4 extra<br />
14<br />
10 4<br />
5 x 14 =<br />
10 4<br />
10<br />
10<br />
10 20<br />
10<br />
10<br />
23<br />
20 3<br />
60<br />
14<br />
38<br />
30 8<br />
120<br />
9<br />
32<br />
5 x 18 =<br />
6 x 12 =<br />
7 x 44 =<br />
3 extra gratis<br />
3<br />
23<br />
20 3<br />
3 x 23 =<br />
8 x 28 =<br />
7 x 43 =<br />
9 x 38 =<br />
30 halen,<br />
8 extra gratis<br />
4<br />
38<br />
30 8<br />
4 x 38 =<br />
Hoeveel zonnebloemen krijg je als je vijf bossen van tien<br />
wilt kopen? Welke keersom hoort hierbij? (5 × 14). Schrijf<br />
5 × 14 bij het eerste tafelplein en breid het eerste tafelplein<br />
uit door er een stukje van 4 aan te tekenen. Zeg dat je 14<br />
verdeelt in 10 en 4. Hoeveel is 5 × 10 (50). En 5 × 4? (20).<br />
Hoeveel is dan 5 × 14? (50 + 20 = 70). Laat op dezelfde<br />
manier uitrekenen hoeveel bloemen je krijgt als je drie<br />
bossen van twintig tulpen koopt (3 × 23) en vier bossen<br />
van dertig rozen (4 × 38). Op het bord komen de volgende<br />
tafelpleinen te staan:<br />
5 × 14 = 5 × 10 + 5 × 4<br />
dus 50 + 20 = 70<br />
3 × 23 = 3 × 20 + 3 × 3<br />
dus 60 + 9 = 69<br />
4 × 38 = 4 × 30 + 4 × 8<br />
dus 120 + 32 = 152<br />
54 Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch<br />
14 = |10| 4|<br />
x 5 |50|20| .....
3<br />
4<br />
5<br />
Reken uit.<br />
Schrijf de som op.<br />
a Hein heeft 41 pakken rijst.<br />
Hoeveel volle rijen kan hij maken?<br />
Hoeveel pakken heeft hij nog over?<br />
b Hein heeft 42 fl essen ketjap.<br />
Hoeveel volle rijen kan hij maken?<br />
Hoeveel f<strong>les</strong>sen heeft hij nog over?<br />
c Hein heeft 26 potten pastasaus.<br />
Hoeveel volle rijen kan hij maken?<br />
Hoeveel potten heeft hij nog over?<br />
d Hein heeft 67 fl essen melk.<br />
Hoeveel volle rijen kan hij maken?<br />
Hoeveel f<strong>les</strong>sen heeft hij nog over?<br />
Reken uit.<br />
49 : 5 = ..... rest .....<br />
21 : 9 = ..... rest .....<br />
44 : 6 = ..... rest .....<br />
40 : 3 = ..... rest .....<br />
51 : 8 = ..... rest .....<br />
Wat staat er onder de vlek?<br />
Schrijf dat getal op.<br />
35 : = 5 rest 0<br />
40 : = 5 rest 0<br />
64 : = 8 rest 0<br />
24 : = 4 rest 0<br />
72 : = 9 rest 0<br />
26 : 8 = ..... rest .....<br />
67 : 7 = ..... rest .....<br />
15 : 2 = ..... rest .....<br />
99 : 10 = ..... rest .....<br />
50 : 8 = ..... rest .....<br />
41 : = 4 rest 1<br />
25 : = 6 rest 1<br />
19 : = 2 rest 1<br />
37 : = 4 rest 1<br />
101 : = 10 rest 1<br />
41<br />
34 : 4 = ..... rest .....<br />
46 : 5 = ..... rest .....<br />
60 : 6 = ..... rest .....<br />
65 : 9 = ..... rest .....<br />
29 : 3 = ..... rest .....<br />
29 : = 9 rest 2<br />
38 : = 9 rest 2<br />
56 : = 9 rest 2<br />
47 : = 9 rest 2<br />
74 : = 9 rest 2<br />
42<br />
26<br />
67<br />
73 : 9 = ..... rest .....<br />
39 : 3 = ..... rest .....<br />
80 : 9 = ..... rest .....<br />
47 : 6 = ..... rest .....<br />
49 : 1 = ..... rest .....<br />
<strong>les</strong> 8 <strong>blok</strong> 8<br />
■ Schrijf de eerste som van opgave 2 als voorbeeld op het bord.<br />
Verwoord hoe je deze som uitrekent en voer de handelingen<br />
uit op het bord: Ik verdeel eerst 25 in 20 en 5, dan doe ik<br />
2 × 20 = 40 en 2 × 5 = 10. Ik tel nu al<strong>les</strong> bij elkaar:<br />
40 + 10 = 50.<br />
2 × 25=<br />
25 = |20| 5 |<br />
—><br />
×2 = |40|10| —> 50<br />
■ Vraag een kind op dezelfde manier de volgende som (3 × 21)<br />
voor te doen op het bord.<br />
> De kinderen maken opgave 2 zelfstandig af.<br />
Interactie<br />
Toetsdoel (opgave 3, 4 en 5)<br />
■ Vertel dat ze bij deze opgave verder gaan oefenen met<br />
deelsommen met rest. Start opgave 3 met het flitsen van<br />
antwoorden. Noem een deelsom zonder rest. De kinderen<br />
flitsen op uw teken het antwoord op hun vingers. Geef<br />
voldoende bedenktijd. Vraag deelsommen waarbij kennis van<br />
de tafels van 1 tot en met 10 nodig is, bijvoorbeeld<br />
10 : 2, 35 : 5, 60 : 10, 24 : 6 en 32 : 4. Kinderen die hier veel<br />
fouten in maken of er duidelijk langer over doen, komen in<br />
aanmerking voor verlengde instructie.<br />
■ Bespreek opgave 3. Vertel dat Hein werkt als vakkenvuller<br />
in de supermarkt. Er kan maar een bepaald aantal<br />
verpakkingen naast elkaar staan. Laat noemen wat ze in de<br />
vakken zien en hoeveel er naast elkaar kunnen.<br />
Maak samen opgave 3a en 3b. Stel daarbij de volgende<br />
vragen: Hoeveel pakken/f<strong>les</strong>sen heeft Hein? Hoeveel pakken/<br />
f<strong>les</strong>sen mogen naast elkaar? Hoeveel volle rijen kan Hein<br />
95<br />
maken? Hoeveel pakken/f<strong>les</strong>sen heeft Hein over? Schrijf de<br />
antwoorden op het bord: 41 : 6 = 6 rest 5 en 42 : 4 = 10 rest 2.<br />
Laat ze zelfstandig opgave 3c en 3d maken. Observeer wie er<br />
welke fout maakt en besteed daar met die kinderen tijdens de<br />
verlengde instructie aandacht aan.<br />
■ Licht kort opgave 4 en 5 toe. Doe uit het tweede rijtje van<br />
opgave 5 een som als voorbeeld voor.<br />
Differentiatie:<br />
■ Bied de kinderen die moeite hebben met opgave 3 verlengde<br />
instructie aan.<br />
■ De overige kinderen maken zelfstandig opgave 4 en 5.<br />
Rekenzwakke kinderen kunnen het laatste rijtje van opgave 4<br />
overslaan.<br />
Verlengde instructie<br />
Toetsdoel (opgave 3 en 4)<br />
■ Oefen de deeltafels tot en met 10 met antwoorden flitsen.<br />
Noem de deelsom en geef kinderen wat langere bedenktijd.<br />
Ze flitsen op uw teken het antwoord op hun vingers.<br />
■ Bespreek de eerste som van opgave 4. Laat ze een context<br />
bedenken die bij 49 : 5 past. Bijvoorbeeld: Er zijn 49 pakken.<br />
In één rij staan 5 pakken. Hoeveel volle rijen zijn er en<br />
hoeveel pakken zijn er over? Reken samen de som uit.<br />
Besteed aandacht aan hoe ze het antwoord op de deelsom<br />
kunnen vinden. Laat ze bij 49 : 5 zoeken naar een som in<br />
de tafel van 5 waarvan het antwoord het dichtst bij 49 ligt,<br />
maar niet meer is dan 49. (9 × 5 = 45). Hoeveel rijen vol? (9).<br />
Hoeveel over? (4). Het antwoord is dus 9 rest 4.<br />
■ Maak samen het eerste rijtje sommen van opgave 4. Geef er<br />
zo nodig een context bij.<br />
> Zelfstandig werken<br />
Toetsdoel (opgave 4 en 5)<br />
De kinderen maken opgave 4 en 5 af.<br />
<strong>les</strong> 8 <strong>blok</strong> 8<br />
Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch 55
lok 8 <strong>les</strong> 9<br />
Materiaal<br />
− Werkboek bladzijde 48<br />
− Opdrachtenboek bladzijde 106<br />
Extra materiaal<br />
Per kind een kladblaadje<br />
Voorbereiding<br />
Bekijk de eigen producties die de kinderen maakten voor de<br />
handpop in Samen oefenen, <strong>les</strong> 5. Sommige kinderen hebben<br />
handige manieren gevonden om snel veel sommen met<br />
als antwoord 1000 te maken. Ze werken volgens een bepaalde<br />
systematiek en ontdekken structuren in de getallenrij. Noteer<br />
een paar van dergelijke rijtjes op het bord. Hieronder staat een<br />
voorbeeld. U kunt de naam van de bedenker(s) erboven<br />
schrijven. Bijvoorbeeld:<br />
Devon J urjen Zeinab<br />
500 + 500 10 + 990 1000 − 0<br />
501 + 499 20 + 980 1001 − 1<br />
502 + 498 30 + 970 1002 − 2<br />
1003 − 3<br />
Emre Marit S tijn<br />
1100 − 100 1 × 1000 1000 : 1<br />
1200 − 200 2 × 500 2000 : 2<br />
1300 − 300 3 × 300 + 100 3000 : 3<br />
4 × 250<br />
5 × ...<br />
De eigen producties van Stijn lopen vooruit op de <strong>les</strong>stof. Als<br />
kinderen dit niet direct oppakken, hoeft u er geen extra uitleg<br />
aan te besteden.<br />
Doelen<br />
− Toetsdoel (werkboek opgave 1, 2, 3 en opdrachtenboek<br />
opgave 4)<br />
Kinderen kunnen in verdeelsituaties bepalen hoeveel ieder<br />
krijgt en wat de rest is.<br />
− Nieuw doel (opdrachtenboek opgave 1, 2, 3)<br />
Kinderen kunnen vermenigvuldigingen van het type 4 × 23<br />
uitrekenen.<br />
Samen oefenen<br />
Voortzetten rijtjes volgens bepaalde<br />
systematiek<br />
■ In de beschrijving van deze activiteit wordt van de rijtjes<br />
sommen hierboven uitgegaan.<br />
■ Vraag welke som de volgende van Devon zou kunnen zijn.<br />
En van Jurjen? En Zeinab, Emre, Marit en Stijn? Vinden<br />
kinderen dit lastig? Noteer dan een aantal sommen onder de<br />
rijtjes waaruit ze kunnen kiezen. In het voorbeeld van Devon<br />
kunt u het volgende rijtje sommen noteren:<br />
<strong>blok</strong> 8 <strong>les</strong> 9<br />
1<br />
2<br />
3<br />
Reken uit.<br />
27 :5=5rest2<br />
13 :6=................. rest .................<br />
17 :3=................. rest .................<br />
7:6=................. rest .................<br />
16 :2=................. rest .................<br />
Reken uit.<br />
39 :8=................. rest .................<br />
26 : 5=................. rest .................<br />
21 :6=................. rest .................<br />
54 :7=................. rest .................<br />
35 :9=................. rest .................<br />
a Joris heeft 75 pakken.<br />
Er kunnen 7 pakken hagelslag op een rij.<br />
Hoeveel rijen kan hij vol maken? ................. rijen.<br />
Hoeveel pakken houdt hij over? ................. pakken.<br />
De som is 75 : 7 = ................. rest .................<br />
b Joris heeft 25 potten.<br />
Hij zet 6 potten pindakaas op een rij.<br />
Hoeveel rijen kan hij vol maken? ................. rijen.<br />
Hoeveel potten houdt hij over? ................. potten.<br />
De som is ................. : ............... = ................. rest ...............<br />
Reken uit.<br />
a Er zijn 65 sinaasappels.<br />
Jos maakt zakjes met steeds 6 sinaasappels.<br />
Hij maakt ................. zakjes vol.<br />
Hij houdt ................. sinaasappels over.<br />
De som is ................. : ............... = ................. rest ...............<br />
c Jos maakt zakjes met steeds 10 broodjes.<br />
Hij heeft 98 broodjes.<br />
Hij maakt ................. zakken vol.<br />
Hij houdt ................. broodjes over.<br />
De som is ................. : ............... = ................. rest ...............<br />
48 Ga verder op bladzijde 106 van het opdrachtenboek.<br />
37 :4=................. rest .................<br />
20 :9=................. rest .................<br />
28 :5=................. rest .................<br />
33 :6=................. rest .................<br />
14 :7=................. rest .................<br />
c Joris heeft 34 potten.<br />
Hij zet 8 potten jam op een rij.<br />
Hoeveel rijen kan hij vol maken? ................. rijen.<br />
Hoeveel potten houdt hij over? ................. potten.<br />
De som is ................. : ............... = ................. rest ...............<br />
b Jos maakt zakjes met steeds 5 appels.<br />
Hij heeft 54 appels.<br />
Hij maakt ................. zakjes vol.<br />
Hij houdt ................. appels over.<br />
De som is ................. : ............... = ................. rest ...............<br />
d Jos maakt zakjes met steeds 4 bananen.<br />
Hij heeft 30 bananen.<br />
Hij maakt ................. zakjes vol.<br />
Hij houdt ................. bananen over.<br />
De som is ................. : ............... = ................. rest ...............<br />
490 + 10<br />
1010 − 10<br />
503 + 497<br />
2 × 500<br />
Vraag welke van deze sommen in het rijtje van Devon hoort.<br />
(503 + 497). Vraag ter controle aan ‘Devon’ of het klopt.<br />
Vraag waarom het 503 + 497 is en niet bijvoorbeeld 490 + 10.<br />
Is dit nog te lastig, verwoord het dan eerst zelf: 490 + 10 = 500.<br />
Het antwoord moet 1000 zijn. Dus die valt af. Evenzo met de<br />
andere sommen uit dit rijtje: Waarom kan 1010 − 10 niet?<br />
Devon heeft gekozen om optelsommen te maken. 1010 − 10<br />
is een aftreksom. En 2 × 500? 2 × 500 is een tafelsom. Dus<br />
die valt om dezelfde reden als 1010 − 10 af. Deze laatste twee<br />
sommen hebben wel allebei als uitkomst 1000.<br />
■ Laat zien hoe je de volgende som in het rijtje van Devon kunt<br />
maken. Het eerste getal is eentje hoger dan het eerste getal<br />
van de vorige optelsom. Het tweede getal is eentje lager dan<br />
het tweede getal van de vorige optelsom. Het totaal blijft op<br />
die manier hetzelfde.<br />
■ Vraag de kinderen in ieder geval bij de eerste vier rijtjes twee<br />
of drie volgende sommen te bedenken. Ze noteren deze op<br />
hun kladblaadje. Laat ze daarna één rijtje kiezen en deze<br />
volgens de aangegeven systematiek zo lang maken als ze<br />
kunnen. Wie voor het rijtje sommen van Marit kiest, moet<br />
nog een tweede rijtje maken.<br />
■ Ze gaan verder met hun rijtje(s) als ze klaar zijn met het<br />
zelfstandig werken.<br />
56 Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch
lok 8<br />
1<br />
2<br />
3<br />
4<br />
106<br />
a 37<br />
b<br />
4<br />
<strong>les</strong> 9<br />
Hoeveel krentenbollen?<br />
Reken uit.<br />
4 x 23 =<br />
8 x 23 =<br />
3 x 23 =<br />
7 x 23 =<br />
Hoeveel?<br />
Reken uit.<br />
30 7<br />
4 x 37 =<br />
37 = | 30| 7|<br />
x4 |120|28| .....<br />
Reken uit.<br />
4 x 40 =<br />
7 x 30 =<br />
8 x 40 =<br />
5 x 80 =<br />
Reken uit.<br />
..... : 4 = 2 rest 3<br />
..... : 5 = 3 rest 4<br />
..... : 7 = 4 rest 5<br />
..... : 7 = 10 rest 1<br />
2 x 44 =<br />
3 x 31 =<br />
7 x 11 =<br />
4 x 21 =<br />
4 x 23 = .....<br />
Ik reken zo:<br />
23 = |20| 3|<br />
x 4 |80|12| 92<br />
5<br />
50 : ..... = 6 rest 2<br />
45 : ..... = 6 rest 3<br />
50 : ..... = 7 rest 1<br />
45 : ..... = 11 rest 1<br />
28<br />
20 8<br />
5 x 28 =<br />
28 = | 20| 8|<br />
x5 |.....|.....| .....<br />
Zelfstandig werken<br />
5 x 51 =<br />
6 x 31 =<br />
4 x 42 =<br />
2 x 27 =<br />
c<br />
6<br />
45<br />
40 5<br />
6 x 45 =<br />
45 = | 40| 5|<br />
x6 |.....|.....| .....<br />
4 x 34 =<br />
5 x 27 =<br />
6 x 34 =<br />
7 x 42 =<br />
De kinderen maken zowel van het werkboek als van het<br />
opdrachtenboek opgave 1 tot en met 3.<br />
Differentiatie:<br />
■ De rekenzwakke kinderen maken opgave 1 van het werkboek<br />
de eerste twee rijtjes en opgave 2. Van het opdrachtenboek<br />
maken ze opgave 1, opgave 2 en van opgave 3 de eerste drie<br />
rijtjes. Geef daarbij de tip om bij het tweede en derde rijtje<br />
‘tafelpleintjes’ te tekenen.<br />
■ De rekensterke kinderen maken ook plusopgave 4<br />
Refl ectie<br />
■ Kies één of twee opgaven uit die u met de kinderen<br />
bespreekt. Bijvoorbeeld opgave 2 uit het werkboek.<br />
■ Werkboek, opgave 2: Zien kinderen het verband tussen<br />
het aantal rijen, het aantal dat over is en de som? Kunnen<br />
kinderen uitleggen dat rest betekent dat er niet meer genoeg<br />
is voor nog een volle rij en dat dit over is? Kun je bij een som<br />
als … : 7 ook rest 8 krijgen? (nee, dit kan niet, want de rest is<br />
altijd minder dan het getal waardoor wordt gedeeld).<br />
■ Kom terug op het Samen oefenen. De kinderen kiezen hun<br />
mooiste som uit de rijtjes volgens een bepaalde systematiek.<br />
Welke som hadden ze niet verwacht vandaag te zullen<br />
maken? Laat onder die som een streep zetten. Laat hun<br />
moeilijkste som voorlezen. Laat deze sommen onder het<br />
juiste rijtje noteren. Laat ze daarbij ook een schatting maken<br />
van de precieze plaats waar je deze som tegenkomt, als je alle<br />
sommen zou noteren die in het rijtje horen.<br />
<strong>les</strong> 9 <strong>blok</strong> 8<br />
Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch 57
lok 8 <strong>les</strong> 10<br />
Materiaal<br />
Werkboek bladzijde 49<br />
Opdrachtenboek bladzijde 107<br />
Extra materiaal<br />
Per kind een kladblaadje en een schaar (of gebruik de kaartjes<br />
uit Samen oefenen <strong>blok</strong> 7, <strong>les</strong> 9)<br />
Voorbereiding<br />
Teken onderstaande tabel op het bord:<br />
1 2 3 4<br />
5 6 7 8<br />
9 10 Ja Nee<br />
Doelen<br />
− Toetsdoel (werkboek opgave 1, 2, 3 en opdrachtenboek<br />
opgave 3)<br />
Kinderen kunnen rekenen in verhoudingstabellen, in het<br />
bijzonder terugrekenen naar 1 en van daaruit verder vermenigvuldigen.<br />
Kinderen kunnen in verdeelsituaties bepalen hoeveel ieder<br />
krijgt en wat de rest is.<br />
− Nieuw doel (opdrachtenboek opgave 1, 2)<br />
Kinderen kunnen vermenigvuldigingen van het type 3 × 20<br />
en 20 × 4 uitrekenen.<br />
Kinderen kunnen vermenigvuldigingen van het type 4 × 23<br />
uitrekenen.<br />
Samen oefenen<br />
In de tafel van... ?<br />
■ Deze activiteit is een herhaling van Samen oefenen <strong>blok</strong> 7, <strong>les</strong><br />
9. Vraag ieder kind een blaadje in twaalf vakjes te vouwen en<br />
in te vullen zoals de tabel op het bord. Vervolgens knippen ze<br />
de vakjes langs de vouwlijnen uit. Noem getallen tot en met<br />
100. Zit het genoemde getal in een of meerdere tafels dan<br />
leggen ze het kaartje met ‘ja’ bovenaan de tafel en vervolgens<br />
de kaartjes met getallen van de tafel(s) die erbij hoort/horen<br />
eronder. Zit het getal in geen enkele tafel, dan leggen ze het<br />
kaartje met ‘nee’ bovenaan de tafel. Daarna pakken ze de<br />
kaartjes weer terug en noemt u het volgende getal. Noem de<br />
volgende getallen:<br />
24 47 49 25 32 48<br />
81 54 63 28 72 58<br />
4 56 43 42 38 36<br />
■ Loop rond terwijl u de getallen noemt. Vraag geregeld<br />
waarom een kaartje bij het genoemde getal hoort.<br />
Bij 21 horen bijvoorbeeld de kaartjes met 3 en 7, want<br />
1<br />
2<br />
3<br />
Vul in.<br />
a Je hebt 6 zegels nodig voor een bal.<br />
ballen 1 2 4 5 10 12<br />
zegels 6<br />
b Je hebt 8 zegels nodig voor een popje.<br />
popjes 1 2 4 5 10 11<br />
zegels 8<br />
Reken uit.<br />
a Nina maakt steeds rijen van 8 zegels.<br />
Hoeveel rijen maakt zij en hoeveel zegels houdt zij over?<br />
27 : 8 = ................. rest .................<br />
33 : 8 = ................. rest .................<br />
23 : 8 = ................. rest .................<br />
16 : 8 = ................. rest .................<br />
Reken uit.<br />
Kijk bij opgave 1.<br />
80 : 8 = ................. rest .................<br />
56 : 8 = ................. rest .................<br />
7 : 8 = ................. rest .................<br />
14 : 8 = ................. rest .................<br />
b Jip maakt steeds rijen van 6.<br />
Hoeveel rijen maakt hij en hoeveel zegels houdt hij over?<br />
37 : 6 = ................. rest .................<br />
23 : 6 = ................. rest .................<br />
18 : 6 = ................. rest .................<br />
16 : 6 = ................. rest .................<br />
a Jip heeft 67 zegels.<br />
Daarvoor kan hij ................. ballen krijgen.<br />
Hij houdt ................. zegels over.<br />
De som is ................. : ............... = ................. rest ...............<br />
c Kees wil graag 10 ballen.<br />
Hij heeft al 48 zegels.<br />
Hij heeft nog ................. zegels nodig.<br />
49 : 6 = ................. rest .................<br />
46 : 6 = ................. rest .................<br />
31 : 6 = ................. rest .................<br />
55 : 6 = ................. rest .................<br />
b Nina heeft 45 zegels.<br />
<strong>les</strong> 10 <strong>blok</strong> 8<br />
57 : 8 = ................. rest .................<br />
20 : 8 = ................. rest .................<br />
28 : 8 = ................. rest .................<br />
41 : 8 = ................. rest .................<br />
27 : 6 = ................. rest .................<br />
30 : 6 = ................. rest .................<br />
66 : 6 = ................. rest .................<br />
4 : 6 = ................. rest .................<br />
Daarvoor kan zij ................. popjes krijgen.<br />
Zij houdt ................. zegels over.<br />
De som is ................. : ............... = ................. rest ...............<br />
d Marcia wil graag 5 popjes.<br />
Zij heeft al 13 zegels.<br />
spaaractie!<br />
6 zegels =<br />
een bal<br />
8 zegels =<br />
een popje<br />
Zij heeft nog ................. zegels nodig.<br />
Ga verder op bladzijde 107 van het opdrachtenboek. 49<br />
3 × 7 = 21, 7 × 3 = 21. Moedig ze ookaan om met<br />
deelsommen te verklaren waarom een kaartje erbij hoort.<br />
Bijvoorbeeld: 21 kun je precies delen door 3 en ook door 7.<br />
■ Vraag ook de kinderen een getal tot en met 100 te bedenken.<br />
Een kind noemt een getal en de rest legt de kaartjes.<br />
■ Laat ieder kind een getal in gedachte nemen en daar de<br />
kaartjes bij leggen. De buur moet nu raden welk getal in<br />
gedachte werd genomen. In het geval het kaartje ‘nee’ wordt<br />
gelegd, mag het getal met aanwijzingen als meer, minder<br />
worden geraden.<br />
■ Let wel, het gaat hierbij om de tafels van 1 tot en met 10 die<br />
lopen van 1 keer tot en met 10 keer. Het getal 72 zit volgens<br />
deze spelregels dus niet in de tafels van 1, 2, 3, 4, 6 en 12,<br />
maar alleen in die van 8 en 9.<br />
Zelfstandig werken<br />
In <strong>les</strong> 10 worden de doelen van <strong>les</strong> 6 tot en met 9 gecombineerd.<br />
Leg uit dat de sommen daarom net iets anders zijn dan in de<br />
<strong>les</strong>sen ervoor.<br />
De kinderen maken van het werkboek opgave 1 tot en met 3 en<br />
van het opdrachtenboek opgave 1 en 2.<br />
Differentiatie:<br />
■ De rekenzwakke kinderen kunnen een deel van de opgaven<br />
maken:<br />
− Werkboek, opgave 1: helemaal.<br />
− Werkboek, opgave 2: van 2a en 2b alleen het eerste rijtje.<br />
58 Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch
1 Hoeveel tulpen?<br />
Reken uit.<br />
2<br />
3<br />
Aanbieding:<br />
bij 10 tulpen<br />
gratis 5<br />
tulpen extra!<br />
Hoeveel?<br />
Reken uit.<br />
3<br />
74<br />
70 4<br />
3 x 74 =<br />
..... = |.....|.....|<br />
x .....|.....|.....| .....<br />
a Hoeveel heb je nodig voor 25 sneeuwpopjes?<br />
Maak zelf een tabel.<br />
sneeuwpopjes 1<br />
spekbollen 2<br />
snoeprondjes<br />
rozijntjes<br />
4 x 15 =<br />
15 = | 10| 5|<br />
x 4 |.....|.....| .....<br />
8 x 15 =<br />
15 = | 10| 5|<br />
x 8 |.....|.....| .....<br />
7 x 15 =<br />
15 = | 10| 5|<br />
x .....|.....|.....| .....<br />
2 x 58 =<br />
..... = |.....|.....|<br />
x .....|.....|.....| .....<br />
b Hoeveel zakken spekbollen en snoeprondjes heb je nodig<br />
als je sneeuwpopjes maakt voor alle kinderen in jouw klas?<br />
c Hoeveel spekbollen en snoeprondjes houd je dan over?<br />
4x15=.....<br />
Ik reken zo:<br />
15 = |10| 5|<br />
x 4 |40|20| 60<br />
6 x 54 =<br />
..... = |.....|.....|<br />
x .....|.....|.....| .....<br />
Nodig voor 1 sneeuwpopje:<br />
9 x 15 =<br />
15 = | 10| 5|<br />
x .....|.....|.....| .....<br />
<strong>les</strong> 10<br />
<strong>blok</strong> 8<br />
4 x 64 =<br />
..... = |.....|.....|<br />
x .....|.....|.....| .....<br />
10 spekbollen<br />
snoeprondjes<br />
35 stuks<br />
− Werkboek, opgave 3: alleen 3a en 3b.<br />
− Opdrachtenboek, opgave 1: helemaal.<br />
− Opdrachtenboek, opgave 2: eerste twee sommen.<br />
■ De rekensterke kinderen maken ook plusopgave 3. Wanneer<br />
de groep bestaat uit 25 kinderen, spreek dan een nieuw<br />
aantal af. Als u bezwaar heeft tegen het trakteren op snoep<br />
dan kunt u de opdracht aanpassen, bijvoorbeeld: maak<br />
kaarten waarop de sneeuwpop van (gekleurd) papier geplakt<br />
moet worden.<br />
Refl ectie<br />
■ Kies één of twee opgaven uit die u met de kinderen<br />
bespreekt. Bijvoorbeeld opgave 2 van het werkboek.<br />
■ Werkboek, opgave 2: Wat betekent rest 0? (allemaal volle<br />
rijen, er is niets over). Laat een verhaaltje bedenken bij de<br />
som 4 : 6. Bijvoorbeeld: Jip heeft 4 zegels. Hij kan een rij van<br />
6 niet vol maken, want hij heeft twee zegels te weinig. Hij heeft<br />
dus 0 volle rijen en 4 zegels over. Laat bedenken welke som<br />
hierbij hoort: dus 4 : 6 = 0 rest 4. Weten ze nu ook 4 : 5, 4 : 4<br />
en 4 : 3?<br />
107<br />
<strong>les</strong> 10 <strong>blok</strong> 8<br />
Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch 59
lok 8 <strong>les</strong> 11<br />
Materiaal<br />
−Kopieerblad <strong>blok</strong> 8 <strong>les</strong> 11 Oefenen (kopieerbladen Bij de <strong>les</strong>sen)<br />
− Lesboek bladzijde 96 en 97<br />
Extra materiaal<br />
− Per groepje een analoge of digitale keukenweegschaal<br />
− Personenweegschaal voor het wegen van zwaardere<br />
voorwerpen<br />
−Per groepje een kledinghanger en twee plastic boodschappentasjes<br />
− Voorwerpen om te wegen, van verschillend gewicht<br />
− Meerdere maatbekers, bijvoorbeeld een babyf<strong>les</strong>,<br />
hoestdrankbekertje of wasbolletje<br />
− Verpakkingen met verschillende inhouden (bekertjes,<br />
mokken, melkpakken, een emmer )<br />
−Een smal hoog glas en een breed glas<br />
Voorbereiding<br />
− Door aan een klerenhanger aan beide kanten een boodschappentasje<br />
te hangen, is het te gebruiken als balans. De<br />
kinderen kunnen gewichten vergelijken door in beide tasjes<br />
een voorwerp te doen.<br />
− In het <strong>les</strong>boek wordt met fruit gewerkt. Het is leuk als er in<br />
de klas ook fruit gewogen kan worden. Maar andere zaken<br />
kunnen natuurlijk ook. Zorg voor alledaagse voorwerpen, die<br />
ongeveer 100 gram, 200 gram, 500 gram, 1000 gram, 2 kilo,<br />
5 kilo wegen (bijvoorbeeld een zak aardappelen).<br />
− Zorg ook voor voorwerpen met een verrassend gewicht,<br />
bijvoorbeeld iets wat heel klein maar toch heel zwaar is. En<br />
iets wat juist heel groot is maar toch heel licht is zoals een<br />
grote dichte doos met bijvoorbeeld veren of proppen papier.<br />
Doel<br />
Kinderen kunnen een weegschaal gebruiken en ontwikkelen<br />
referentiematen.<br />
Aandachtspunten<br />
Er is bij deze doelen een aantal aandachtspunten die u<br />
eenvoudig kunt observeren. De aandachtspunten geven aan dat<br />
u tijdens deze <strong>les</strong> extra aandacht kunt geven aan kinderen die<br />
daarmee moeite hebben.<br />
− Kunnen kinderen bij gewichten als bijvoorbeeld 10 gram, 100<br />
gram, 200 gram, 500 gram en 1000 gram voorwerpen<br />
noemen die dat gewicht zouden kunnen hebben? Eventueel<br />
ook bij 2 kilo, 5 kilo en 1 gram.<br />
−Kunnen kinderen bij inhoudsmaten als bijvoorbeeld 1 centiliter,<br />
1 deciliter, 25 centiliter en 1 liter voorwerpen noemen die deze<br />
inhoud kunnen hebben?<br />
− Kunnen kinderen een weegschaal gebruiken?<br />
− Kunnen kinderen een (afgebeelde) maatbeker aflezen?<br />
> Start<br />
Oriëntatie <strong>les</strong><br />
Om zich te oriënteren op de <strong>les</strong>, maken de kinderen zelfstandig<br />
<strong>blok</strong> 8 <strong>les</strong> 11<br />
1 Hoeveel weegt het fruit?<br />
Zoek bij elkaar.<br />
Doe het zo:<br />
a .....<br />
a<br />
2<br />
96<br />
d<br />
b<br />
Hoeveel stuks fruit zitten in elke zak?<br />
125g 10g<br />
80g<br />
1500 g<br />
a b<br />
c<br />
595g<br />
100 g<br />
f<br />
c<br />
e<br />
998 g<br />
200 g<br />
1 2 3<br />
4 5 6<br />
150 g<br />
900 g<br />
180 g<br />
de opgaven op het kopieerblad. Ze ordenen een aantal<br />
verpakkingen. Bij opgave a moeten ze letten op het gewicht van<br />
de voorwerpen. Bij opgave b gaat het om de inhoudsmaten.<br />
Interactie<br />
■ Bekijk het fruit op de plaat bij opgave 1. Vraag welk fruit is<br />
afgebeeld en laat ze de verschillende soorten fruit van licht<br />
naar zwaar opnoemen.<br />
■ Wijs op de bonnen bij 1, 2 en 3. Laat de gewichten<br />
uitspreken. Welke bon geeft het lichtste gewicht? (2). En<br />
welke het zwaarste? (1).<br />
■ Bekijk de weegschalen bij 4, 5, en 6 . Dit zijn weegschalen<br />
zoals op de groenteafdeling van de supermarkt. Zijn dit<br />
analoge of digitale weegschalen? (digitaal, zonder wijzer,<br />
maar met cijfers). Vraag of ze weten ze hoe zo’n weegschaal<br />
werkt. Laat de eerste weegschaal (4) bekijken. Vraag wat<br />
1500 g betekent. (1 kg en 500 gram, 1,5 kg of anderhalve<br />
kilogram). Laat ook de weegschaal met 1000 gram aanwijzen.<br />
(6). Vraag hoeveel kilogram dat is. (1). Vraag of weegschaal 5<br />
meer of minder dan weegschaal 4 aangeeft.<br />
■ Bespreek hoeveel één stuk fruit op de plaat ongeveer<br />
weegt en noteer dit op volgorde van licht naar zwaar als<br />
geheugensteun op het bord:<br />
1 aardbei 10 gram 1 appel 150 gram<br />
1 pruim 80 gram 1 meloen 1 kg<br />
1 mandarijn 125 gram 1 ananas 1,5 kg<br />
■ Ga samen na of de volgorde die ze aan het begin van de <strong>les</strong><br />
hebben bedacht klopt. Vraag vervolgens: Hoeveel van deze<br />
appels wegen samen bijna 1 kg?<br />
(6, want 6 × 150 gram = 900 gram).<br />
Hoeveel van deze aardbeien zitten in een doosje van 250<br />
gram? (25, want 25 × 10 gram is 250 gram).<br />
Kan een grotere meloen net zoveel wegen als een ananas? (ja,<br />
want een ananas weeg 1,5 kg en dat is wat meer dan 1 kg).<br />
60 Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch<br />
1000 g
3 Waar zit genoeg melk in om 20 cakejes te kunnen bakken?<br />
4<br />
5<br />
50 cl<br />
45<br />
40<br />
35<br />
30<br />
25<br />
20<br />
15<br />
10<br />
5<br />
500 ml<br />
a b c<br />
Hoeveel cakejes kan elke leerkracht bakken?<br />
Kijk naar het recept bij opgave 3 en reken uit.<br />
Ik heb<br />
450 gram meel.<br />
a<br />
Ik heb<br />
250 gram boter.<br />
b c<br />
Reken uit hoeveel je nodig hebt van al<strong>les</strong>.<br />
Gebruik het recept van opgave 3.<br />
a Bak cakejes voor alle kinderen in jouw klas.<br />
b Bak cakejes voor alle kinderen op jouw school.<br />
c Bak cakejes voor alle leerkrachten op jouw school.<br />
400<br />
300<br />
200<br />
100<br />
500 ml<br />
400<br />
300<br />
200<br />
100<br />
<strong>les</strong> 11 <strong>blok</strong> 8<br />
Nodig voor<br />
20 cakejes<br />
Ik heb<br />
1 liter melk.<br />
Zoek nu het juiste fruit bij de aangegeven gewichten.<br />
■ Geef aan ieder groepje diverse voorwerpen en een balans<br />
(zie Voorbereiding). Laat kinderen experimenteren en<br />
gewichten vergelijken. Zijn er twee voorwerpen even zwaar?<br />
Eventueel kunnen ze ook onderzoeken wie van het groepje<br />
bijvoorbeeld het zwaarste stuk fruit bij zich heeft, of de<br />
zwaarste (gevulde) broodtrommel, pennenbakje/etui.<br />
■ Geef een voorwerp van ongeveer een kilogram en laat op die<br />
manier ervaren wat een kilogram is. Laat dit voorwerp wegen<br />
op een keukenweegschaal en laat zien hoe je juist weegt en<br />
afleest. Geef vervolgens ieder groepje een keukenweegschaal<br />
en een leeg blaadje. De kinderen maken eerst een schatting<br />
in grammen van het gewicht van een voorwerp en vervolgens<br />
wegen ze het op de keukenweegschaal. Hun bevindingen<br />
noteren ze in drie kolommen:<br />
Voorwerp Hoeveel weegt Wat zegt de<br />
het denk je? weegschaal?<br />
■ Bespreek opgave 2. Kinderen kijken op de weegschalen wat<br />
één stuk fruit weegt en rekenen dan uit hoeveel stuks er in de<br />
verpakking kunnen zitten. Maak opgave 2a samen. Geef aan<br />
dat niet iedere kiwi altijd 100 gram weegt. Het kan ook iets<br />
meer of iets minder zijn. Laat het gewicht uitspreken. Welk<br />
rond getal ligt hier dichtbij? (600 gram). Vraag hoeveel kiwi’s<br />
samen ongeveer 600 gram wegen. (zes, want 6 × 100 = 600).<br />
Ze kunnen hierbij eventueel ook herhaald optellen totdat ze<br />
bij het gewicht zijn. Laat opgave 2b en 2c zelf maken (vijf<br />
sinaasappels, vijf bananen).<br />
■ Bespreek vervolgens opgave 3. Laat het recept lezen en<br />
bepaal hoeveel melk er nodig is. Vraag in welke maatbeker de<br />
meeste melk zit. Kinderen die alleen op het vloeistofniveau<br />
letten, zullen hier kiezen voor maatbeker a, maar als je<br />
afleest, blijkt dat in maatbeker b het meeste zit. Laat dit<br />
eventueel ook zien met glazen/maatbekers van verschillende<br />
breedte.<br />
97<br />
■ Noteer de volgende onderzoeksvragen op het bord,<br />
bijvoorbeeld:<br />
– Onderzoek wat de inhoud is van alledaagse voorwerpen,<br />
zoals koffiekopjes, limonadeglazen en plastic bekertjes.<br />
– Bedenk welke voorwerpen een inhoud van 5 milliliter,<br />
1 deciliter, 5 deciliter, 750 milliliter, 1 liter, 2 liter en 5 liter<br />
kunnen hebben.<br />
– Hoeveel glazen drink je op een dag? Is dat wel een emmer<br />
vol?<br />
– Zoek tot slot een groot en een klein voorwerp, waarbij het<br />
kleine voorwerp het meest weegt.<br />
> De kinderen experimenteren met de weegschalen en<br />
maatbekers en proberen zo een antwoord te vinden op de<br />
onderzoeksvragen.<br />
Refl ectie<br />
■ Laat kinderen vertellen wat ze hebben ontdekt. Bijvoorbeeld<br />
dat iets kleins zwaarder kan zijn dan iets wat groter is.<br />
Ga na of ze bij gewichten en bij inhoudsmaten juiste<br />
referentiematen noemen.<br />
■ Bespreek vervolgens opgave 4. Hoeveel cakejes kan elke<br />
leerkracht bakken? Maak opgave 4a samen. In het recept<br />
staat 125 gram boter. Zien kinderen dat dit dus een half pakje<br />
is? Zijn er kinderen die bij deze opgave een verhoudingstabel<br />
gebruiken om te zien dat het een half pakje is?<br />
■ Bespreek kort opgave 5. Er wordt altijd een veelvoud van<br />
twintig cakejes gebakken. Als er 25 kinderen in de klas zitten,<br />
moeten er veertig cakejes gebakken worden. Schrijf op het<br />
bord hoeveel kinderen en leerkrachten er op uw school zijn.<br />
Laat rekenzwakke kinderen eventueel uitrekenen hoeveel<br />
je nodig hebt voor honderd cakejes. Teken op het bord een<br />
tabel en vul de aantallen bij twintig cakejes samen in. Met<br />
deze tabel kunnen de kinderen uitrekenen hoeveel ze nodig<br />
hebben bij andere aantallen cakejes.<br />
aantal cakejes 20<br />
boter (g) 125<br />
suiker (g) 175<br />
eieren 2<br />
meel (g) 300<br />
melk (ml) 125<br />
> Zelfstandig werken<br />
<strong>les</strong> 11 <strong>blok</strong> 8<br />
De kinderen maken (in tweetallen) opgave 4 en 5 af.<br />
Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch 61
lok 8 <strong>les</strong> 12<br />
Materiaal<br />
− Toetsboek bladzijde 16 en 17 (<strong>blok</strong>toets)<br />
− Kopieerblad Registratie <strong>blok</strong> 8<br />
− Kopieerblad Taakbriefjes<br />
− Kladpapier<br />
De toetsen zijn ook digitaal beschikbaar. In het digitale toetsprogramma<br />
kunt u de toetsen afnemen, maar ook als printblad<br />
afdrukken. Ook bevat het digitale toetsprogramma schaduwtoetsen.<br />
Dit zijn dezelfde toetsen, maar met andere getallen.<br />
Doelen<br />
− Kinderen kunnen rekenen tussen streepjes bij het optellen en<br />
aftrekken tot 1000. (opgave 1)<br />
− Kinderen interpreteren staafgrafieken en tabellen, en tekenen<br />
eenvoudige staafgrafieken. (opgave 2)<br />
− Kinderen kunnen rekenen in verhoudingstabellen, in het<br />
bijzonder terugrekenen naar 1 en van daaruit verder<br />
vermenigvuldigen. (opgave 3)<br />
−Kinderen kunnen in verdeelsituaties bepalen hoeveel ieder<br />
krijgt en wat de rest is. (opgave 4)<br />
Introductie<br />
Voor elk doel is een aparte toetsopgave. Neem met de kinderen<br />
de toets door om duidelijk te maken wat de bedoeling is van<br />
elke opgave.<br />
Kinderen die behoefte hebben aan kladpapier, kunnen dit<br />
gebruiken. Indien u meer informatie wilt over het rekenproces<br />
van een kind, kunt u de kladblaadjes innemen en bekijken.<br />
Bloktoets<br />
De kinderen maken de toets zelfstandig. Geef vooraf duidelijk<br />
aan hoeveel tijd hiervoor staat. Geef voor elke opgave ongeveer<br />
10 minuten de tijd.<br />
Beoordeling en vervolg<br />
■ U vult per kind de resultaten van de toets in op het<br />
registratieblad of in het digitale toetsprogramma.<br />
■ Naar aanleiding van de toets, maar ook op basis van<br />
observatie, biedt u de kinderen differentiatiestof aan:<br />
– Kinderen die bij een of meer opgaven ≥ 80% hebben<br />
gescoord, werken zelfstandig aan de bijbehorende<br />
plusbladen (verdieping).<br />
– Kinderen die bij een of meer opgaven 60-80% hebben<br />
gescoord, werken zelfstandig aan de bijbehorende<br />
puntbladen (herhaling).<br />
– Kinderen die bij een of meer opgaven uit de toets < 60%<br />
hebben gescoord, herhalen de betreffende opgave(n) in <strong>les</strong><br />
13. Voeren deze kinderen de opgave(n) alsnog goed uit,<br />
dan gaan zij in <strong>les</strong> 14 en 15 aan de slag met de puntbladen.<br />
Kinderen die ook in <strong>les</strong> 13 nog moeite hebben met de<br />
opgave(n) biedt u remediëring aan bij de betreffende doelen.<br />
<strong>blok</strong> 8 toets<br />
1 Reken uit tussen streepjes.<br />
2 Hoeveel kratten zijn verkocht?<br />
Maak de grafiek af.<br />
frisdrank kratten<br />
kratten<br />
70<br />
16<br />
60<br />
50<br />
40<br />
30<br />
20<br />
10<br />
0<br />
382 + 231 = |.................|.................|.................| 500 110 3 ................. 613<br />
714 + 207 = |.................|.................|.................| 900 10 11 ................. 921<br />
562 + 289 = |.................|.................|.................| 700 140 11 ................. 851<br />
276 + 345 = |.................|.................|.................| 500 110 11 ................. 621<br />
289 + 465 = |.................|.................|.................| 600 140 14 ................. 754<br />
Kijk in de grafiek hieronder.<br />
Vul de tabel in.<br />
ma di wo do vr za zo<br />
Pep-up 10<br />
Slokkie 13<br />
Updrank 11<br />
Sinaas 18<br />
Bubbels 8<br />
dag ma di wo do vr za zo<br />
kratten 15<br />
Verkoop Slokkie<br />
dagen<br />
20 35 40 55 60 0<br />
339 – 127 = |.................|.................|.................| 200 10 2 ................. 212<br />
281 – 164 = |.................|.................|.................| 100 20 – 3 ................. 117<br />
684 – 475 = |.................|.................|.................| 200 10 – 1 ................. 209<br />
368 – 176 = |.................|.................|.................| 200 – 10 2 ................. 192<br />
528 – 345 = |.................|.................|.................| 200 – 20 3 ................. 183<br />
kratten<br />
20<br />
■ In <strong>les</strong> 13 maakt u met alle kinderen werkafspraken over hun<br />
vervolgtaken. Hiervoor kunt u de taakbriefjes gebruiken.<br />
62 Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch<br />
19<br />
18<br />
17<br />
16<br />
15<br />
14<br />
13<br />
12<br />
11<br />
10<br />
9<br />
8<br />
7<br />
6<br />
5<br />
4<br />
3<br />
2<br />
1<br />
0<br />
Pep-up<br />
Slokkie<br />
Updrank<br />
Sinaas<br />
Bubbels<br />
frisdrank
3 Reken uit. Vul in.<br />
rollen 1 2 4 8 10 5<br />
koekjes 20<br />
4 Reken uit. Vul in.<br />
doosjes 1 2 4 8 9 10<br />
theezakjes 100<br />
40 80 160 200 100<br />
Daan heeft 75 sinaasappels. Hij doet steeds 9 sinaasappels in een zakje.<br />
Hoeveel zakjes kan hij vol maken? ................. 8 zakjes<br />
Hoeveel sinaasappels houdt hij over? ................. 3 sinaasappels<br />
toets <strong>blok</strong> 8<br />
Er gaan 8 krentenbollen in een zak. Ik heb 74 krentenbollen.<br />
Hoeveel zakken kan ik vullen ? ................. 9 zakken<br />
Hoeveel krentenbollen houd ik over? ................. 2 krentenbollen<br />
Lisa heeft 37 tulpen. Zij maakt bosjes van steeds 7 tulpen.<br />
Hoeveel bosjes kan ze maken? ................. 5 bosjes<br />
Hoeveel tulpen houdt ze over? ................. 2 tulpen<br />
In een doosje gaan 6 bonbons. Ik heb 72 bonbons.<br />
Hoeveel doosjes kan ik vullen? ................. 12 doosjes<br />
Hoeveel bonbons houd ik over? ................. 0 bonbons<br />
Er gaan 9 zegels op 1 spaarkaart. Sem heeft 34 zegels.<br />
Hoeveel spaarkaarten plakt hij daarmee vol? ................. 3 spaarkaarten<br />
Hoeveel zegels houdt hij over? ................. 7 zegels<br />
200 400 800 900 1000<br />
zakken 1 2 4 8 10 20<br />
spekjes 25 50 100 200 250 500<br />
17<br />
<strong>les</strong> 12 <strong>blok</strong> 8<br />
Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch 63
lok 8 <strong>les</strong> 13<br />
Materiaal<br />
− Lesboek bladzijde 98 en 99<br />
− Kopieerblad Registratie <strong>blok</strong> 8<br />
− Kopieerblad Taakbriefjes<br />
Voorbereiding<br />
−Vul het registratieblad in.<br />
− Bepaal op basis van de toetsresultaten en observatie welke<br />
van de vier opgaven u in <strong>les</strong> 13 klassikaal aan wilt bieden.<br />
Doelen<br />
− Kinderen kunnen rekenen tussen streepjes bij het optellen en<br />
aftrekken tot 1000. (opgave 1)<br />
− Kinderen interpreteren staafgrafieken en tabellen, en tekenen<br />
eenvoudige staafgrafieken. (opgave 2)<br />
− Kinderen kunnen rekenen in verhoudingstabellen, in het<br />
bijzonder terugrekenen naar 1 en van daaruit verder<br />
vermenigvuldigen. (opgave 3)<br />
−Kinderen kunnen in verdeelsituaties bepalen hoeveel ieder<br />
krijgt en wat de rest is. (opgave 4)<br />
> Start<br />
Alle kinderen werken eerst zelfstandig aan een of meer van de<br />
vier opgaven in het <strong>les</strong>boek. Aan de hand van de toetsresultaten<br />
bepaalt u welke opgave(n) daarvoor geschikt is (zijn). Dat kan<br />
een opgave zijn waarin veel fouten zijn gemaakt, of een opgave<br />
waarvan u de verschillende oplossingsstrategieën nog eens wilt<br />
bespreken.<br />
Nabespreking<br />
Bespreek de bij Start gekozen opgave(n) gezamenlijk na. Hierbij<br />
stelt u niet de uitkomst, maar de oplossingswijze centraal. Laat<br />
de kinderen verwoorden op welke manieren ze de sommen<br />
hebben opgelost. (Zie de aandachtspunten bij Interactief<br />
herhalen.)<br />
Werkinstructie<br />
■ Aan de hand van het registratieblad en de taakbriefjes<br />
bespreekt u met de kinderen wat zij de komende <strong>les</strong>sen gaan<br />
doen:<br />
– Kinderen die bij een of meer toetsopgaven ≥ 80% hebben<br />
gescoord, beginnen direct aan het zelfstandig werken. Ze<br />
maken de bijbehorende plusbladen (verdieping).<br />
– Kinderen die bij een of meer toetsopgaven 60-80% hebben<br />
gescoord, beginnen direct aan het zelfstandig werken. Ze<br />
maken de bijbehorende puntbladen (herhaling).<br />
■ Met kinderen die bij een of meer toetsopgaven < 60% hebben<br />
gescoord, gaat u interactief herhalen.<br />
<strong>blok</strong> 8 <strong>les</strong> 13<br />
1 Reken uit tussen streepjes.<br />
2<br />
verkochte fl essen frisdrank<br />
100<br />
90<br />
80<br />
70<br />
60<br />
50<br />
40<br />
30<br />
20<br />
10<br />
Bubbels<br />
Slokkie<br />
0<br />
ma di wo do vr za zo<br />
dagen<br />
98<br />
535 + 293 =<br />
432 + 377 =<br />
467 + 382 =<br />
268 + 419 =<br />
265 – 148 =<br />
436 – 218 =<br />
318 – 196 =<br />
374 – 235 =<br />
Kijk in de grafiek en beantwoord de vragen.<br />
Interactief herhalen<br />
a Op welke dag zijn de meeste fl essen<br />
frisdrank verkocht?<br />
b Op welke dagen zijn evenveel fl essen<br />
frisdrank verkocht?<br />
c Op welke dag zijn de meeste fl essen<br />
Bubbels verkocht? Hoeveel f<strong>les</strong>sen zijn dat?<br />
d Op welke dagen is de helft van het aantal fl essen<br />
van vrijdag verkocht?<br />
e Op welke dagen zijn evenveel fl essen<br />
Slokkie verkocht?<br />
f Op welke dagen zijn evenveel fl essen<br />
Bubbels verkocht?<br />
g Op welke dag is de helft van het aantal<br />
f<strong>les</strong>sen Slokkie van maandag verkocht?<br />
h Maak de tabel af.<br />
dagen van de week ma di wo do vr za zo<br />
aantal fl essen frisdrank 40<br />
■ Met de kinderen die op een of meer toetsopgaven < 60%<br />
hebben gescoord, maakt u de bijbehorende opgave(n) van<br />
<strong>les</strong> 13. Observeer de kinderen. Het gaat hierbij vooral om het<br />
oplossingsproces. Aandachtspunten zijn:<br />
– Opgave 1: Kunnen de kinderen rekenen tussen streepjes:<br />
kunnen ze de getallen splitsen in honderdtallen, tientallen<br />
en eenheden? Weten ze dat |700|120|8| betekent dat<br />
het gaat om 800? Dat |600|70|17| betekent dat het gaat<br />
om 87? Weten ze hoe ze een tekort moeten noteren? (−<br />
ervoor). Kunnen ze rekenen met het tekort, weten ze dat<br />
ze dit met het voorgaande honderdtal of tiental moeten<br />
verrekenen? (|200|20| − 2| betekent dat je nog 2 bij de 20<br />
weg moet halen). Kunnen ze de honderdtallen, tientallen<br />
en eenheden uiteindelijk weer samenvoegen tot een getal<br />
(het antwoord)? Weten ze wat een 0 betekent? (dat er niets<br />
van is, dus geen honderdtallen, of geen tientallen of geen<br />
eenheden).<br />
– Opgave 2: Kunnen de kinderen informatie uit de grafiek<br />
halen over een bepaalde dag, weten ze dan dat ze op<br />
de horizontale as (x-as) moeten zoeken? Kunnen ze<br />
vervolgens op de verticale as aflezen hoe hoog een<br />
bepaalde staaf is? Weten ze dat dit getal het aantal<br />
verkochte f<strong>les</strong>sen frisdrank aangeeft? Weten ze dat de<br />
hoogste staaf betekent dat er die dag het meest verkocht<br />
is? Kunnen ze de informatie uit de staafgrafiek omzetten in<br />
hoeveelheden in een tabel?<br />
– Opgave 3: Kennen de kinderen de tafels? Weten ze dat als<br />
ze het getal in de bovenste rij met 2 vermenigvuldigen, dat<br />
ze dit dan ook moeten doen met het getal in de onderste<br />
rij? Weten de kinderen dat ze ook met getallen in de<br />
onderste rij kunnen rekenen? Kunnen ze terugrekenen<br />
naar 1 en dan verder de tabel invullen?<br />
– Opgave 4: Kunnen de kinderen een deelsom bij het<br />
verhaaltje maken? Kunnen ze de deelsom uitrekenen,<br />
64 Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch
3 Maak de tabellen af.<br />
4<br />
zakken 1 2 3 6 10<br />
broodjes 10<br />
Reken uit.<br />
zakken 1 2 3 4 5<br />
broodjes 6<br />
a Tijn vult zakken met 5 appels.<br />
Hij heeft 28 appels. Hoeveel zakken maakt hij vol?<br />
Hoeveel appels houdt hij over?<br />
De som is ..... : ..... = ..... rest .....<br />
b Rick vult zakken met 6 witte bolletjes.<br />
Hij heeft 58 bolletjes. Hoeveel zakken maakt hij vol?<br />
Hoeveel bolletjes houdt hij over?<br />
De som is ..... : ..... = ..... rest .....<br />
c Er passen 4 f<strong>les</strong>sen frisdrank naast elkaar op een rij.<br />
Anouk heeft 39 fl essen.<br />
Hoeveel volle rijen kan zij maken?<br />
Hoeveel f<strong>les</strong>sen houdt zij over?<br />
De som is ..... : ..... = ..... rest .....<br />
d Reken uit.<br />
32 : 7 = ..... rest .....<br />
19 : 4 = ..... rest .....<br />
27 : 9 = ..... rest .....<br />
51 : 8 = ..... rest .....<br />
83 : 9 = ..... rest .....<br />
35 : 7 = ..... rest .....<br />
75 : 8 = ..... rest .....<br />
26 : 3 = ..... rest .....<br />
<strong>les</strong> 13 <strong>blok</strong> 8<br />
zakken 1 2 3 5 8<br />
broodjes 8<br />
eventueel door de tafels te gebruiken? Weten de kinderen<br />
wat de rest is en kunnen ze deze rest ook noteren? Weten<br />
ze wat rest 0 betekent?<br />
■ Kinderen die de betreffende opgave(n) probleemloos<br />
uitvoeren, gaan verder met de puntbladen. De kinderen die<br />
nog moeite mee hebben met de opgave(n) biedt u in <strong>les</strong> 14 en<br />
15 remediëring aan. U kunt hiermee in de resterende tijd van<br />
deze <strong>les</strong> al starten.<br />
> Zelfstandig werken<br />
De kinderen werken zelfstandig aan de opgaven zoals u dat met<br />
hen heeft afgesproken.<br />
99<br />
<strong>les</strong> 13 <strong>blok</strong> 8<br />
Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch 65
lok 8 <strong>les</strong> 14 en 15<br />
Materiaal<br />
− Puntbladen: opdrachtenboek bladzijde 108, 110, 112 en 114<br />
− Plusbladen: opdrachtenboek bladzijde 109, 111, 113 en 115<br />
Extra materiaal<br />
− Puntblad 1, opgave 3: per tweetal één dobbelsteen<br />
− Puntblad 2, opgave 2: kopieerblad Staafgrafieken<br />
(kopieerbladen Algemeen)<br />
− Plusblad 2, opgave 1: kopieerblad Staafgrafieken<br />
(kopieerbladen Algemeen)<br />
− Puntblad 3, opgave 2: kopieerbladen Verhoudingstabellen<br />
(kopieerbladen Algemeen)<br />
Doelen<br />
− Kinderen kunnen rekenen tussen streepjes bij het optellen en<br />
aftrekken tot 1000. (punt- en plusblad 1)<br />
− Kinderen interpreteren staafgrafieken en tabellen, en tekenen<br />
eenvoudige staafgrafieken. (punt- en plusblad 2)<br />
− Kinderen kunnen rekenen in verhoudingstabellen, in het<br />
bijzonder terugrekenen naar 1 en van daaruit verder<br />
vermenigvuldigen. (punt- en plusblad 3)<br />
−Kinderen kunnen in verdeelsituaties bepalen hoeveel ieder<br />
krijgt en wat de rest is. (punt- en plusblad 4)<br />
Werkinstructie<br />
De kinderen beginnen aan hun afgesproken taak. Begeleid de<br />
kinderen die startproblemen hebben.<br />
Remediëring<br />
In <strong>les</strong> 13 heeft u afgesproken met welke kinderen u bepaalde<br />
toetsdoelen gaat remediëren. Met deze kinderen werkt u aan de<br />
instructietafel aan het betreffende remediëringsblad.<br />
Zelfstandig werken<br />
■ Terwijl u een groepje kinderen remediëring geeft, werken de<br />
andere kinderen zelfstandig aan de punt- en plusbladen.<br />
■ Aandachtspunten:<br />
– Geef vooraf duidelijk aan bij welke opgaven ze<br />
kopieerbladen mogen gebruiken.<br />
– Puntblad 1, opgave 2: Bij het tweede rijtje staat er zowel bij<br />
de tientallen als bij de eenheden een tekort. Laat zien hoe<br />
die tekorten verrekend worden:<br />
|200|− 30|−3| |170|−3| 167.<br />
Maak de eerste som van dit rijtje samen. (424 − 257).<br />
■ De volgende opgave is geschikt voor samenwerken: Puntblad<br />
1, opgave 3.<br />
puntblad 1<br />
108<br />
bij <strong>les</strong> 1 en 2<br />
1 Reken uit tussen streepjes.<br />
274 + 583 = |700|150|7| 857<br />
567 + 291=<br />
444 + 192=<br />
157 + 727=<br />
315 + 476=<br />
2 Wat staat onder de vlek?<br />
Schrijf dat getal op.<br />
<strong>blok</strong> 8<br />
297 + = |400|120|14| 534<br />
187 + = |400|120|14| 534<br />
346 + = |400|120|14| 534<br />
157 + = |400|120|14| 534<br />
269 + = |400|120|14| 534<br />
3 Gooi en reken.<br />
Je hebt nodig: een dobbelsteen.<br />
– =<br />
Teken allebei de lege vakjes en de – en de = na.<br />
Gooi om de beurt met de dobbelsteen.<br />
Vul in wat je gooit. Je mag zelf een vakje kiezen.<br />
Maar let op: als het tweede getal groter wordt<br />
dan het eerste getal, ben je af!<br />
Als alle vakjes vol zijn, reken je je som uit.<br />
Wie heeft het laagste getal als antwoord? Die wint.<br />
Speel het spel 5 keer.<br />
puntblad 2<br />
110<br />
<strong>blok</strong> 8<br />
bij <strong>les</strong> 3 en 4<br />
1 Kijk in de grafiek en schrijf het antwoord op.<br />
a Op welke dag zijn er de meeste klanten?<br />
b Op welke dag zijn er ’s ochtends de meeste klanten?<br />
c Op welke dag zijn er ’s middags de meeste klanten?<br />
d Op welke 2 dagen zijn er ’s ochtends evenveel<br />
klanten als ’s middags?<br />
e Maak de tabel af.<br />
dagen van de week ma di wo do vr za zo<br />
aantal klanten in week 11 40 0<br />
2 In de tabel zie je hoeveel klanten in week 10<br />
in de supermarkt zijn geweest.<br />
Maak de grafiek af. Gebruik het kopieerblad.<br />
dagen van de week ma di wo do vr za zo<br />
aantal klanten in week 10 30 40 25 95 120 115 0<br />
Presentatie<br />
934 – 681= |300| – 50|3| 253<br />
643 – 352=<br />
548 – 474=<br />
863 – 547=<br />
492 – 187=<br />
424 – = |200|– 30|– 3| 167<br />
356 – = |200|– 30|– 3| 167<br />
846 – = |200|– 30|– 3| 167<br />
446 – = |200|– 30|– 3| 167<br />
943 – = |200|– 30|– 3| 167<br />
2 1 5 – 1 3 6 =<br />
5 3 4 – 1 6 5 =<br />
aantal klanten in week 11<br />
aantal klanten<br />
ochtend<br />
middag<br />
130<br />
120<br />
110<br />
100<br />
90<br />
80<br />
70<br />
60<br />
50<br />
40<br />
30<br />
20<br />
10<br />
0 dagen<br />
ma di wo do vr za zo<br />
aantal klanten<br />
aantal klanten in week 10<br />
130<br />
120<br />
110<br />
100<br />
90<br />
80<br />
70<br />
60<br />
50<br />
40<br />
30<br />
20<br />
10<br />
0 ma di wo do vr za zo<br />
dagen<br />
1 Reken uit tussen streepjes.<br />
Kies steeds uit elk vak 1 zak en maak daarmee een som.<br />
Doe het zo: 587 + 357 = |800|130|14| 944<br />
a Maak 3 optelsommen waar meer dan 700 gram uitkomt.<br />
b Maak 3 aftreksommen waar minder dan 350 gram uitkomt.<br />
587<br />
gram<br />
824<br />
gram<br />
275<br />
gram<br />
373<br />
gram<br />
468<br />
gram<br />
239<br />
gram<br />
357<br />
gram<br />
173<br />
gram<br />
bij <strong>les</strong> 1 en 2<br />
2 Maak 3 optelsommen en 3 aftreksommen met de volgende cijfers: 3, 4, 6, 7, 8, 9.<br />
Doe het steeds anders. Je mag de cijfers vaker gebruiken.<br />
a b<br />
+ = – =<br />
3 Maak 3 sommen bij alle antwoorden.<br />
Gebruik alleen de volgende cijfers: 3, 4, 6, 7, 8, 9.<br />
– = |100|– 10|– 1| 89<br />
– = |100|– 30|– 5| 65<br />
– = |100|– 30|– 1| 69<br />
2 Kijk in de grafiek en schrijf het antwoord op.<br />
a Op welke dag zijn er de meeste klanten?<br />
b Op welke dag zijn er de minste klanten?<br />
c Op welke 2 dagen zijn er ’s ochtends meer<br />
klanten dan ’s middags?<br />
d Op welke 3 dagen zijn er ’s middags meer<br />
klanten dan ‘s ochtends?<br />
e Op welke dag zijn er ’s middags evenveel<br />
klanten als ’s ochtends?<br />
<strong>blok</strong> 8<br />
<strong>blok</strong> 8<br />
bij <strong>les</strong> 3 en 4<br />
1 Hoeveel klanten zijn er geweest?<br />
Maak een staafgrafiek met de<br />
dag ma di wo do vr za zo<br />
getallen in de tabel.<br />
aantal klanten ‘s ochtends 35 60 55 65 40 50 0<br />
Gebruik het kopieerblad.<br />
aantal klanten ‘s middags 40 70 25 35 45 75 0<br />
aantal klanten in week 15<br />
plusblad 1<br />
plusblad 2<br />
aantal klanten<br />
middag<br />
550<br />
500<br />
450<br />
400<br />
350<br />
300<br />
250<br />
200<br />
150<br />
100<br />
50<br />
0<br />
dagen<br />
ma di wo do vr za zo<br />
3 Maak tabel af.<br />
Kijk in de grafiek.<br />
aantal klanten in week 16<br />
aantal klanten<br />
550<br />
500<br />
ochtend<br />
middag<br />
dag ma di wo do vr za zo 450<br />
400<br />
aantal klanten<br />
‘s ochtends<br />
25 0 350<br />
300<br />
aantal klanten<br />
325<br />
‘s middags<br />
0 250<br />
200<br />
150<br />
100<br />
50<br />
0<br />
dagen<br />
ma di wo do vr za zo<br />
U bespreekt het zelfstandig werken. De volgende opgaven zijn<br />
geschikt voor presentatie:<br />
■ Puntblad 2, opgave 2: Vraag de kinderen te kijken naar hun<br />
staafgrafiek. Staat er een titel boven? Zijn de stapjes langs<br />
de verticale as overal tien groot? Zijn de staven even breed<br />
getekend? Kunnen ze elkaar vragen stellen bij de staafgrafiek?<br />
■ Plusblad 3, opgave 1: Laat de kinderen vertellen welke<br />
stappen ze hebben genomen om de tabel verder in te<br />
vullen. Was het overal nodig om eerst terug te rekenen<br />
naar 1? Gebruiken ze ook verdubbelen en halveren. Zien ze<br />
optelrelaties in de tabel?<br />
■ Plusblad 4, opgave 3: Noteer het tweede rijtje antwoorden<br />
op het bord. Laat kinderen hun deelsommen noemen en<br />
noteer bij ieder antwoord twee sommen door elkaar op het<br />
bord. Laat de groep deze deelsommen uitrekenen en met de<br />
juiste antwoord verbinden. Laat vertellen hoe ze deelsommen<br />
hebben gevonden bij een antwoord. Lukt het andere kinderen<br />
nu ook om bij een antwoord meerdere deelsommen te<br />
maken?<br />
66 Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch<br />
109<br />
111
puntblad 3<br />
1 Hoeveel glazen?<br />
Maak de tabel af.<br />
2 Maak de tabel af.<br />
3 Wat heb je nodig?<br />
Maak de tabel af.<br />
112<br />
bij <strong>les</strong> 6 en 7<br />
f<strong>les</strong>sen 1 2 3 6 7 5<br />
glazen 6<br />
<strong>blok</strong> 8<br />
rollen 1 3 5 8 13<br />
koekjes 25<br />
puntblad 4<br />
1 Reken uit.<br />
12 : 4 = ..... rest .....<br />
13 : 4 = ..... rest .....<br />
26 : 4 = ..... rest .....<br />
41 : 4 = ..... rest .....<br />
29 : 4 = ..... rest .....<br />
2 Reken uit.<br />
Schrijf de som op.<br />
114<br />
<strong>blok</strong> 8<br />
bij <strong>les</strong> 8 en 9<br />
Nodig voor 1 cake:<br />
14 : 6 = ..... rest .....<br />
26 : 6 = ..... rest .....<br />
30 : 6 = ..... rest .....<br />
44 : 6 = ..... rest .....<br />
6 : 6 = ..... rest .....<br />
pakken 1 2 4 8 5 10 9<br />
glazen 7<br />
oekjes<br />
25 koekjes<br />
25 koekjes<br />
25 koekjes<br />
25 koekjes<br />
oekjes<br />
25 koekjes<br />
25 koekjes<br />
aantal cakes 1 2 4 5<br />
boter (g) 200<br />
suiker (g) 300<br />
eieren 3<br />
bloem (g) 250<br />
a Milou zet 9 doosjes thee naast elkaar op een rij. Zij heeft 65 doosjes.<br />
Hoeveel volle rijen kan zij maken? Hoeveel doosjes heeft zij nog over?<br />
De som is 65 : 9 = ..... rest .....<br />
b Milou zet 5 zakken suiker naast elkaar op een rij. Zij heeft 36 zakken.<br />
Hoeveel volle rijen kan zij maken? Hoeveel zakken heeft zij nog over?<br />
De som is ..... : ..... = ..... rest .....<br />
c Milou zet 6 pakken koffie naast elkaar op een rij. Zij heeft 49 pakken.<br />
Hoeveel volle rijen kan zij maken? Hoeveel pakken heeft zij nog over?<br />
De som is ..... : ..... = ..... rest .....<br />
d Milou zet 8 f<strong>les</strong>sen melk naast elkaar op een rij. Zij heeft 65 f<strong>les</strong>sen.<br />
Hoeveel volle rijen kan zij maken? Hoeveel f<strong>les</strong>sen heeft zij nog over?<br />
De som is ..... : ..... = ..... rest .....<br />
15 : 7 = ..... rest .....<br />
21 : 7 = ..... rest .....<br />
30 : 7 = ..... rest .....<br />
9 : 7 = ..... rest .....<br />
73 : 7 = ..... rest .....<br />
1 Wat heb je nodig?<br />
Maak de tabel af.<br />
pannenkoeken 10 20 40 50<br />
meel (g) 400<br />
melk (dl) 16<br />
eieren 5<br />
2 Maak zelf 2 tabellen en vul ze in.<br />
Gebruik het kopieerblad.<br />
In 1 rol zitten 20 koekjes.<br />
Hoeveel in 2 rollen?<br />
Hoeveel in 4 rollen?<br />
Hoeveel in 6 rollen?<br />
Hoeveel in 8 rollen?<br />
Hoeveel in 12 rollen?<br />
In 1 zakje zitten 25 spekjes.<br />
Hoeveel in 2 zakjes?<br />
Hoeveel in 4 zakjes?<br />
Hoeveel in 5 zakjes?<br />
Hoeveel in 10 zakjes?<br />
Hoeveel in 15 zakjes?<br />
20 Koekjes<br />
1 Maak de tabel af.<br />
Reken de sommen uit.<br />
Zoek de letter die bij het antwoord hoort.<br />
Wat staat er?<br />
2 Wat staat er onder de vlek?<br />
Reken uit.<br />
3 Welke deelsommen kun je maken?<br />
Zoek steeds 2 deelsommen bij elk antwoord.<br />
Schrijf het zo op:<br />
8 rest 2 26 : 3 en 42 : 5<br />
oekjes<br />
25 Spekjes<br />
<strong>blok</strong> 8<br />
bij <strong>les</strong> 6 en 7<br />
Nodig voor 20<br />
pannenkoeken<br />
400 gram meel<br />
8 dl melk<br />
2 eieren<br />
bij <strong>les</strong> 8 en 9<br />
plusblad 3<br />
25 Spekjes<br />
plusblad 4<br />
4 : 2 18 : 6 13 : 1 16 : 8 25 : 5 64 : 8 48 : 8 16 : 4 20 : 5 72 : 9 12 : 12 3 : 3 49 : 7<br />
2<br />
i<br />
36 : 12 24 : 12 30 : 6 81 : 9 56 : 7 36 : 6 40 : 10 90 : 9 24 : 6 24 : 2 36 : 3 10 : 10 50 : 10 66 : 6<br />
37 : = 5 rest 2<br />
41 : = 5 rest 6<br />
67 : = 8 rest 3<br />
25 : = 4 rest 1<br />
72 : = 9 rest 0<br />
1 = e<br />
2 = i<br />
3 = k<br />
45 : = 4 rest 5<br />
24 : = 6 rest 0<br />
19 : = 2 rest 1<br />
36 : = 4 rest 4<br />
83 : = 10 rest 3<br />
4 = a<br />
5 = l<br />
6 = r<br />
8 rest 2<br />
7 rest 1<br />
3 rest 2<br />
5 rest 3<br />
4 rest 3<br />
7 = n<br />
8 = g<br />
9 = o<br />
<strong>blok</strong> 8<br />
10 = m<br />
11 = s<br />
12 = p<br />
6 rest 2<br />
8 rest 1<br />
10 rest 5<br />
11 rest 4<br />
12 rest 6<br />
13 = w<br />
113<br />
115<br />
<strong>les</strong> 14 en 15 <strong>blok</strong> 8<br />
Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch 67
lok 8 remediëring 1<br />
<strong>blok</strong> 8 blad 1<br />
1 Maak het getal.<br />
Som<br />
Reken uit tussen streepjes.<br />
985<br />
859<br />
306<br />
650<br />
388 + 243 = |.................|.................|.................| .................<br />
629 − 377 = |.................|.................|.................| .................<br />
2 Reken uit tussen streepjes.<br />
432 + 195 = ......................................................................................<br />
H (100) T (10) E (1)<br />
418 + 381 = |.................|.................|.................| .................<br />
283 + 435 = |.................|.................|.................| .................<br />
674 + 207 = |.................|.................|.................| .................<br />
287 + 341 = |.................|.................|.................| .................<br />
372 + 181 = |.................|.................|.................| .................<br />
328 + 456 = ......................................................................................<br />
700 40 3<br />
600 80 5<br />
200 0 2<br />
700 60 0<br />
Zo doe ik dat.<br />
300 + 200 = 500 |500|.................|.................| .................<br />
80 + 40 = 120 |500|120|.................| .................<br />
8 + 3 = 11 |500|120|11| .................<br />
Tel dan al<strong>les</strong> bij elkaar. Dat is samen:<br />
388 + 243 = |500|120|11| |620|11| 631<br />
600 − 300 = 300 |300|.................|.................| .................<br />
20 − 70 is 50 tekort |300|− 50|.................| .................<br />
9 − 7 = 2 |300|− 50|2| .................<br />
Tel dan al<strong>les</strong> bij elkaar. Dat is samen:<br />
629 − 377 = |300|− 50|2| |250|2| 252<br />
276 − 136 = |.................|.................|.................| .................<br />
463 − 238 = |.................|.................|.................| .................<br />
719 − 466 = |.................|.................|.................| .................<br />
382 − 275 = |.................|.................|.................| .................<br />
579 − 354 = |.................|.................|.................| .................<br />
350 −128 = ......................................................................................<br />
581 −237= ......................................................................................<br />
30 © <strong>Malmberg</strong> ’s-Hertogenbosch Pluspunt • groep 5 • kopieerbladen Remediëring<br />
Materiaal<br />
Kopieerblad Remediëring, <strong>blok</strong> 8 blad 1<br />
Doel<br />
Kinderen kunnen rekenen tussen streepjes bij het optellen en<br />
aftrekken tot 1000. (toetsopgave 1)<br />
Start<br />
Opgave 1: Laat de getallen 985, 859, 306 en 650 uitspreken.<br />
Laat de kinderen daarna hardop verwoorden uit hoeveel<br />
honderdtallen, tientallen en eenheden de getallen bestaan.<br />
Let ook op of ze uit de gegeven honderdtallen, tientallen en<br />
eenheden het juiste getal kunnen maken. Voeg de getallen in de<br />
volgende rijen ook samen tot een getal. Vraag tot slot wat de 0<br />
in de getallen 306, 650, 202 en 760 betekent.<br />
Zo doe ik dat<br />
■ Bespreek de sommen bij Som.<br />
■ Maak samen de sommen 388 + 243 en 629 – 377. Neem<br />
hardop de stappen door en voer de handeling samen uit.<br />
Let op of de kinderen weten dat de eerste som |500|120|11|<br />
betekent dat het gaat om |620|11|. Dit kunt u ondersteunen<br />
via het rekenen met pijlentaal. Besteed extra aandacht aan<br />
het rekenen met een tekort bij de aftreksom. Het tekort<br />
moet bij het voorgaande honderdtal of tiental worden<br />
ingewisseld: dus 300 – 50. Bepaal voor elk kind een geschikte<br />
oplossingsstrategie. Een voorbeeld hiervoor is al ingevuld<br />
bij ‘Zo doe ik dat’. U kunt dit voorbeeld natuurlijk per kind<br />
aanpassen. Zeer rekenzwakke kinderen die nog moeite<br />
hebben met de pijlentaal mogen de som ook via rijgen op de<br />
lege getallenlijn oplossen.<br />
■ Neem nogmaals hardop de stappen die het kind moet nemen<br />
door en pas die direct toe bij een deel van opgave 2. Maak<br />
van ieder rijtje de eerste som samen.<br />
Vervolg<br />
■ Opgave 2: de kinderen maken de opgave zelfstandig af.<br />
Hierbij gebruiken ze ‘Zo doe ik dat’. Ze kunnen het rekenen<br />
tussen streepjes achter de sommen schrijven.<br />
■ De kinderen werken verder aan puntblad 1. Het<br />
remediëringsblad met ‘Zo doe ik dat’ gebruiken ze hierbij als<br />
steun.<br />
Voor rekenzwakke kinderen sluiten de volgende opdrachten uit<br />
de methode ‘Maatwerk’ aan bij dit doel:<br />
− Maatwerk rood, onderdeel 1, <strong>blok</strong> 2: werkblad 26, 27, 28, 29<br />
opgave 2; werkblad 36, 37, 38, 39 opgave 2.<br />
− Computer: Maatwerk rood, computeroefening 2b en 2c.<br />
68 Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch
1 Maak de grafiek af.<br />
Vul de tabel verder in.<br />
frisdrank kratten<br />
Sinaas 7<br />
Renja 4<br />
Updrank 3<br />
Bubbels<br />
Slokkie<br />
Pep-up<br />
Som<br />
a Maak de grafiek af.<br />
b Vul de tabel verder in.<br />
2 Maak de grafiek af. Vul de tabel verder in.<br />
dozen<br />
chips<br />
60<br />
50<br />
40<br />
30<br />
20<br />
10<br />
0<br />
kratten<br />
Zo doe ik dat.<br />
1 Kijk in de tabel (van opgave 2) bij ‘ma’.<br />
Wat staat daar? Op maandag zijn 30<br />
dozen chips verkocht.<br />
2 Welke staaf uit de grafiek komt daarbij?<br />
De eerste staaf.<br />
Wat moet er onder de staaf staan?<br />
ma, dat is maandag.<br />
3 Hoe hoog moet de staaf worden? 30.<br />
Zoek dat getal aan de zijkant van de<br />
grafiek. Maak de staaf zo hoog.<br />
4 Teken en kleur de staaf.<br />
blad 2 <strong>blok</strong> 8<br />
Pluspunt • groep 5 • kopieerbladen Remediëring © <strong>Malmberg</strong> ’s-Hertogenbosch 31<br />
8<br />
7<br />
6<br />
5<br />
4<br />
3<br />
2<br />
1<br />
0<br />
Sinaas<br />
Renja<br />
Verkochte kratten<br />
dag ma di wo do vr za zo<br />
dozen chips 30 20 50 0<br />
ma di wo do vr za zo<br />
dagen<br />
Materiaal<br />
Kopieerblad Remediëring <strong>blok</strong> 8, blad 2<br />
Updrank<br />
Bubbels<br />
Slokkie<br />
Pep-up<br />
frisdrank<br />
Doel<br />
Kinderen interpreteren staafgrafieken en tabellen en tekenen<br />
eenvoudige staafgrafieken. (toetsopgave 2)<br />
Start<br />
■ Opgave 1: wat staat er onder de grafiek (wijs de horizontale<br />
as aan)? (soorten frisdrank). Hoeveel soorten frisdrank zijn<br />
er? (6). Er zijn dus zes staven. Welk soort frisdrank bij de<br />
staaf hoort, staat onder de grafiek. Wat staat er aan de zijkant<br />
van de grafiek (wijs de verticale as aan)? (aantal kratten).<br />
Geef opdrachten als: Wijs aan welke staaf vijf kratten heeft.<br />
Wijs aan welke staaf bij Renja hoort. Wijs aan welke staaf<br />
de meest kratten heeft. Welk soort frisdrank hoort daarbij<br />
(Slokkie) en hoeveel kratten zijn er verkocht? (8).<br />
■ Beantwoord samen de vragen, laat de kinderen steeds de<br />
desbetreffende staaf in de grafiek aanwijzen en controleer of<br />
ze het goed doen.<br />
Zo doe ik dat<br />
■ Bepaal voor elk kind een geschikte oplossingsstrategie. Een<br />
voorbeeld hiervoor is al ingevuld bij ‘Zo doe ik dat’. U kunt<br />
dit voorbeeld natuurlijk per kind aanpassen.<br />
■ Teken samen de staven in de grafiek bij opgave 2 . Neem<br />
hardop de stappen die het kind moet nemen door en pas die<br />
direct toe bij een deel van opgave 2.<br />
Vervolg<br />
remediëring 2 <strong>blok</strong> 8<br />
■ Opgave 2: de kinderen maken deze opgave zelfstandig af.<br />
Hierbij gebruiken ze ‘Zo doe ik dat’.<br />
■ De kinderen werken verder aan puntblad 2. Het<br />
remediëringsblad met ‘Zo doe ik dat’ gebruiken ze hierbij als<br />
steun.<br />
Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch 69
lok 8 remediëring 3<br />
<strong>blok</strong> 8 blad 3<br />
1 Reken uit. Vul in.<br />
zakken 1 2 3 4 8<br />
lolly’s 4<br />
Som<br />
Reken uit. Vul in.<br />
zakken 1 2 3 4<br />
lolly’s 14<br />
zakken 1 2 3 4<br />
lolly’s 14<br />
2 Reken uit. Vul in.<br />
:2 ×3 ×4<br />
:2 ×3 ×4<br />
Zo doe ik dat.<br />
1 Reken naar de 1.<br />
Hoeveel hoort er bij 1?<br />
Van 2 naar 1, dat is : 2 (gedeeld door 2).<br />
Doe dat ook met het getal in de rij eronder.<br />
14 : 2 = 7. Vul 7 in onder 1.<br />
2 Welke moet je nu weten?<br />
Van 1 naar 3, dat is × 3.<br />
Doe dat ook met het getal in de rij eronder.<br />
7 × 3 = 21. Vul 21 in onder 3.<br />
Ga zo verder.<br />
f<strong>les</strong>sen 1 3 5 4 7<br />
bekers 5<br />
zakken 1 2 4 5 6<br />
lolly’s 16<br />
zakken 1 2 4 5 7<br />
broodjes 12<br />
32 © <strong>Malmberg</strong> ’s-Hertogenbosch Pluspunt • groep 5 • kopieerbladen Remediëring<br />
Materiaal<br />
Kopieerblad Remediëring, <strong>blok</strong> 8 blad 3<br />
Doel<br />
Kinderen kunnen rekenen in verhoudingstabellen, in het<br />
bijzonder terugrekenen naar 1 en van daaruit verder vermenigvuldigen.<br />
(toetsopgave 3)<br />
Start<br />
Opgave 1: maak samen de verhoudingstabellen. Laat de<br />
kinderen daarbij verwoorden hoe ze rekenen, zodat u kunt<br />
achterhalen waar het kind fouten maakt. Van 1 naar 3, dat is<br />
drie keer zoveel, welk getal moet dan ook drie keer? (4, dus<br />
4 × 3 =12). Herinner ze aan de regel: wat je boven in de tabel<br />
doet, moet je ook onderin doen. Hoe rekent het kind terug naar<br />
1? Weet het kind dat als je van 2 naar 1 gaat, je dan door twee<br />
moet delen? En dat dan het andere getal ook door twee gedeeld<br />
moet worden?<br />
Zo doe ik dat<br />
■ Bespreek de tabel bij Som.<br />
■ Vul samen de verhoudingstabel in bij Som. Neem hierbij<br />
hardop de stappen die het kind moet nemen door en voer de<br />
handeling samen uit. Teken daarbij steeds zowel onder als<br />
boven de tabel de pijlen met daarbij de bewerking.<br />
■ Bepaal voor elk kind een geschikte oplossingsstrategie. Een<br />
voorbeeld hiervoor is al ingevuld bij ‘Zo doe ik dat’. U kunt<br />
dit voorbeeld natuurlijk per kind aanpassen. Neem nogmaals<br />
hardop de stappen die het kind moet nemen door en pas die<br />
direct toe bij een deel van opgave 2. Teken pijlen boven en<br />
onder de tabel. Bespreek wat er bij de pijlen moet worden<br />
ingevuld.<br />
Vervolg<br />
■ Opgave 2: De kinderen maken de opgave zelfstandig af.<br />
Hierbij gebruiken ze ‘Zo doe ik dat’.<br />
■ De kinderen werken verder aan puntblad 3. Het<br />
remediëringsblad met ‘Zo doe ik dat’ gebruiken ze hierbij als<br />
steun.<br />
Voor rekenzwakke kinderen sluiten de volgende opdrachten uit<br />
de methode ‘Maatwerk’ aan bij dit doel:<br />
−Maatwerk blauw, onderdeel 2, <strong>blok</strong> 3: werkblad 37, 38<br />
opgave 3.<br />
− Maatwerk blauw, onderdeel 3, <strong>blok</strong> 4: werkblad 38, opgave 1.<br />
70 Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch
1 Reken uit. Vul in.<br />
in × 7 uit<br />
4<br />
9<br />
7<br />
5<br />
in × 6 uit<br />
Er kunnen 9 pakken rijst op 1 rij staan.<br />
Danique heeft 48 pakken rijst.<br />
Hoeveel volle rijen kan zij maken? ................. rijen.<br />
Hoeveel pakken houdt zij over? ................. pakken.<br />
Som<br />
Reken uit. Vul in.<br />
Er kunnen 8 pakken rijst op 1 rij staan.<br />
Jip heeft 42 pakken rijst.<br />
Hoeveel volle rijen kan hij maken? ................. rijen.<br />
Hoeveel pakken rijst houdt hij over? .................<br />
pakken.<br />
2 Er kunnen 6 pakken rijst op 1 rij staan.<br />
Meike heeft 33 pakken.<br />
Hoeveel volle rijen kan zij maken? .................<br />
Hoeveel pakken houdt zij over? .................<br />
Er kunnen 9 potten saus op 1 rij staan.<br />
Den heeft 65 potten.<br />
Hoeveel volle rijen kan hij maken? .................<br />
Hoeveel potten houdt hij over? .................<br />
5<br />
7<br />
9<br />
6<br />
in : 8 uit<br />
blad 4 <strong>blok</strong> 8<br />
Zo doe ik dat.<br />
1 Zoek de som in het verhaal. 42 : 8.<br />
2 Met welke tafelsom uit de tafel van 8 kom<br />
je hier zo dicht mogelijk bij, maar er niet<br />
overheen? 5 × 8 = 40.<br />
3 Nu weet je hoeveel volle rijen Jip kan<br />
maken. 5.<br />
Wat hij overhoudt, is de rest. 2.<br />
4 De som is dus: 42 : 8 = 5 rest 2.<br />
Tip: de rest is nooit het getal<br />
waardoor je deelt of meer.<br />
Pluspunt • groep 5 • kopieerbladen Remediëring © <strong>Malmberg</strong> ’s-Hertogenbosch 33<br />
Materiaal<br />
Kopieerblad Remediëring <strong>blok</strong> 8, blad 4<br />
24<br />
72<br />
32<br />
56<br />
in : 9 uit<br />
27<br />
45<br />
63<br />
81<br />
Er kunnen 8 f<strong>les</strong>sen op 1 rij staan.<br />
Lisa heeft 42 f<strong>les</strong>sen.<br />
Hoeveel volle rijen kan zij maken? .................<br />
Hoeveel f<strong>les</strong>sen houdt zij over? .................<br />
Er kunnen 7 blikken op 1 rij staan.<br />
Said heeft 72 blikken.<br />
Hoeveel volle rijen kan hij maken? .................<br />
Hoeveel blikken houdt zij over? .................<br />
Doel<br />
Kinderen kunnen in verdeelsituaties bepalen hoeveel ieder<br />
krijgt en wat de rest is. (toetsopgave 4)<br />
Start<br />
Opgave 1: Vul samen de machientjes in. Let daarbij op<br />
waar de kinderen fouten maken. Hebben ze moeite met<br />
vermenigvuldigen of met delen? Bespreek de contextopgave<br />
met de kinderen. Ga zin voor zin na wat er staat. Begrijpt het<br />
kind wat er gevraagd wordt? In hoeverre levert de verbalisering<br />
problemen op? Vraag hoeveel pakken er in één rij passen.<br />
(9). Teken negen streepjes op een rij. Teken de 48 pakken<br />
(streepjes), door steeds rijen van negen vol te maken. Zo<br />
ontstaat vanzelf de som. Hoeveel rijen heb je getekend? (5).<br />
Hoeveel pakken zijn er over? (3). Dat is de rest.<br />
Zo doe ik dat<br />
■ Bespreek de contextopgave bij Som. Bepaal voor elk kind een<br />
geschikte oplossingsstrategie. Een voorbeeld hiervoor is al<br />
ingevuld bij ‘Zo doe ik dat’. U kunt dit voorbeeld natuurlijk<br />
remediëring 4 <strong>blok</strong> 8<br />
per kind aanpassen. Zeer rekenzwakke kinderen kunt u<br />
hierbij als extra ondersteuning laten tekenen zodat de rijen<br />
ontstaan en ze ook zien wat de rest is.<br />
■ Neem nogmaals hardop de stappen die het kind moet nemen<br />
door en pas die direct toe bij een deel van opgave 2.<br />
Vervolg<br />
■ Opgave 2: De kinderen maken opgave 2 zelfstandig af. Hierbij<br />
gebruiken ze ‘Zo doe ik dat’.<br />
■ De kinderen werken verder aan puntblad 4. Het<br />
remediëringsblad met ‘Zo doe ik dat’ gebruiken ze hierbij als<br />
steun.<br />
Voor rekenzwakke kinderen sluiten de volgende opdrachten uit<br />
de methode ‘Maatwerk’ aan bij dit doel:<br />
−Maatwerk blauw, onderdeel 2, <strong>blok</strong> 3: werkblad 27 en 28<br />
opgave 2 en 3; werkblad 29, 30 en 31 opgave 2, 3 en 4.<br />
− Computer: Maatwerk blauw, computeroefening 3a.<br />
Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch 71