03.09.2013 Views

blok 8 les 2 - Malmberg

blok 8 les 2 - Malmberg

blok 8 les 2 - Malmberg

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

1<br />

2<br />

3<br />

4<br />

5<br />

6<br />

7<br />

8<br />

9<br />

10<br />

11<br />

12<br />

handleiding groep 5 <strong>blok</strong> 7 en 8


6<br />

<strong>blok</strong> 8 De supermarkt<br />

8<br />

De 1000ste klant<br />

mag 1 minuut gratis<br />

boodschappen doen!<br />

2<br />

Inleiding<br />

Dit <strong>blok</strong> heeft als thema ‘De supermarkt’. In een klassengesprek<br />

kunt u bespreken welke werkzaamheden in een supermarkt<br />

worden verricht. Denk bijvoorbeeld aan bestellen, vakken<br />

vullen en werken achter de kassa. Mogelijk kunt u een hoek<br />

inrichten met supermarktartikelen. Laat kinderen daarvoor<br />

artikelen meenemen die qua gewicht en inhoud van elkaar<br />

verschillen.<br />

Misschien kunt u met de groep een bezoek aan een supermarkt<br />

in de buurt brengen. Zoek daar een groot aantal dezelfde<br />

verpakkingen en vraag welke keersom daarbij hoort,<br />

bijvoorbeeld bij een doos met blikken of met pakken melk.<br />

Laat kinderen zelf verpakkingen zoeken die een mooie keersom<br />

laten zien. Ook kunt u ze het gewicht of de inhoud van bepaalde<br />

artikelen laten schatten. Ze kunnen dit zelf controleren door te<br />

wegen of de inhoud op de verpakking te lezen.<br />

U kunt bij dit <strong>blok</strong> een meettafel inrichten die helpt bij het<br />

onthouden van referentiematen. Denk daarbij bijvoorbeeld<br />

aan: keukenweegschaal, personenweegschaal, maatbekers<br />

met verschillende inhoud en schaalverdeling, diverse soorten<br />

thermometers, rolmaat en liniaal.<br />

Laat de kinderen met de meetinstrumenten experimenteren.<br />

Ze kunnen bijvoorbeeld verschillende hoeveelheden wegen en<br />

vergelijken. Hiervoor kunt u m.b.v. een kledinghanger en twee<br />

plastic tasjes een balans maken.<br />

Bij <strong>les</strong> 11 werken de kinderen met recepten. U kunt dan de<br />

kinderen ook echt iets laten bakken. U kunt ze tijdens de <strong>les</strong> de<br />

ingrediënten die daarvoor nodig zijn laten afwegen.<br />

1<br />

3<br />

193<br />

3<br />

11<br />

bij 10 bloemen:<br />

gratis 5 bloemen<br />

extra!<br />

860<br />

klanten<br />

Voor rekensterke kinderen sluiten de volgende<br />

verrijkingsopdrachten uit de methode ‘Kien’ aan bij het <strong>blok</strong><br />

‘De supermarkt’:<br />

– Betalen (Thema)<br />

– Plaatjesrekenen (Redeneren)<br />

De volgende thema’s zijn vrij te kiezen:<br />

– Van al<strong>les</strong> wat (Getallen)<br />

– Eerlijk of niet? (A en B) (Redeneren)<br />

– Wie pakt de laatste? (A en B) (Redeneren)<br />

– Teken in één keer (Meten en meetkunde)<br />

Preteaching<br />

Bespreek aan de hand van de praatplaat van <strong>les</strong> 1 met de taalen/of<br />

rekenzwakke kinderen het thema en de nieuwe doelen<br />

van het <strong>blok</strong>. Bespreek de volgende woorden en begrippen:<br />

– analoog en digitaal<br />

– het gewicht<br />

– de inhoud<br />

– gram<br />

– kilogram<br />

– liter<br />

– milliliter<br />

De nieuwe doelen van dit <strong>blok</strong> zijn verwerkt in de praatplaat<br />

(zie hierna). Wijs de onderdelen uit de praatplaat aan en<br />

bespreek de nieuwe doelen:<br />

38 Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch<br />

8<br />

1


Les 1<br />

Getallen aanvullen tot en met 1000 - Vertel dat het aantal<br />

klanten bijgehouden wordt via een teller. Hoeveel klanten zijn<br />

er al geweest? (860). Na hoeveel klanten staat de teller op 900?<br />

(40). Hoeveel klanten is het dan nog tot 1000? (100). Vertel dat<br />

ze in <strong>les</strong> 1 leren hoe je getallen aanvult tot en met 1000.<br />

Les 3<br />

Maataanduidingen aflezen - Vraag hoeveel soorten weegschalen<br />

er op de plaat te zien zijn (2). Geef aan welke een analoge<br />

en welke een digitale weegschaal is. Wat meet je met een<br />

weegschaal? (gewicht zoals gram en kilogram). Waarmee kun<br />

je de inhoud van een beker melk meten? (maatbeker). Wat<br />

meet je dan bijvoorbeeld? (liter en milliliter). Zeg dat ze in <strong>les</strong> 3<br />

weegschalen en maatbekers leren aflezen.<br />

Les 6<br />

Vermenigvuldigingen - Vraag in hoeveel vakken de bakker een<br />

zak broodjes kan leggen. (twaalf vakken). Met welke keersom<br />

of tafelsom kun je dat uitrekenen? (3 × 4 en 4 × 3) Vraag<br />

hoeveel broodjes in de vakken zullen liggen. (120). Zeg dat ze<br />

in <strong>les</strong> 6 een manier gaan leren om dat uit te rekenen.<br />

Les 8<br />

Vermenigvuldigingen - Wijs op de pakken koek in het vak<br />

rechtsboven. Hoeveel pakken liggen er? (3 × 15 = 15). Zeg<br />

dat er in één pak zes koeken zitten. Hoeveel koeken zijn er in<br />

totaal? Welke som hoort erbij? (15 × 6). Vertel dat ze in <strong>les</strong> 8<br />

keersommen als 15 × 6 leren maken.<br />

Les 11<br />

Weegschalen gebruiken en referentiematen ontwikkelen -<br />

Wijs nogmaals op de weegschalen van <strong>les</strong> 3. Zeg dat ze in <strong>les</strong> 11<br />

hiermee echt gaan werken.<br />

Overzicht extra materialen<br />

Les Materiaal<br />

1 – Per kind een kladblaadje<br />

<strong>blok</strong> 8<br />

Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch 39<br />

2<br />

3<br />

4<br />

5<br />

– Per tweetal kopieerblad Samen 1000 (kopieerbladen Bij<br />

de <strong>les</strong>sen)<br />

– Eventueel Verliefde harten, Vrienden van 100 en Vrienden<br />

van 1000 (kopieerbladen Algemeen)<br />

– Kleurpotloden<br />

– Gekleurd bordkrijt (bij voorkeur negen kleuren)<br />

– Per kind kopieerblad Staafgrafieken (kopieerbladen<br />

Algemeen)<br />

– Per groepje een analoge keukenweegschaal en een<br />

maatbeker<br />

– Pak suiker (1 kg), pak vruchtensap (1 l), f<strong>les</strong>je cola<br />

(0,5 l), pakje boter (250 g) en melkpakje (200 ml) of<br />

andere artikelen met hetzelfde gewicht/inhoud<br />

– Per tweetal kopieerblad Pak een vak (kopieerbladen<br />

Algemeen)<br />

– Per groepje van vier: een set getalkaartjes 500 tot en met<br />

630 en twee kaartjes met een vraagteken (kopieerbladen<br />

Algemeen, zie ook Samen oefenen <strong>blok</strong> 4, <strong>les</strong> 9)<br />

– Kopieerblad Staafgrafieken (kopieerbladen Algemeen)<br />

– Handpop<br />

– Per kind een kladblaadje<br />

6 – Een pittenzakje<br />

7 – Per tweetal een kladblaadje<br />

8<br />

– Een pittenzakje<br />

– Per kind een kladblaadje<br />

9 – Per kind een kladblaadje<br />

10<br />

11<br />

Punt- en<br />

plusbladen<br />

– Per kind een kladblaadje en een schaar (of gebruik de<br />

kaartjes uit Samen oefenen, <strong>blok</strong> 7, <strong>les</strong> 9)<br />

– Per groepje een analoge of digitale keukenweegschaal<br />

– Personenweegschaal<br />

– Per groepje een kledinghanger en twee plastic<br />

boodschappentasjes<br />

– Voorwerpen om te wegen, van verschillend gewicht<br />

– Meerdere soorten maatbekers, bijvoorbeeld een babyf<strong>les</strong>,<br />

hoestdrankbekertje of wasbolletje<br />

– Verpakkingen met verschillende inhouden (bekertjes,<br />

mokken, melkpakken, een emmer )<br />

– Een smal hoog glas en een breed glas<br />

– Puntblad 1, opgave 3: per tweetal één dobbelsteen<br />

– Puntblad 2, opgave 2: kopieerblad Staafgrafieken<br />

(kopieerbladen Algemeen)<br />

– Plusblad 2, opgave 1: kopieerblad Staafgrafieken<br />

(kopieerbladen Algemeen)<br />

– Plusblad 3, opgave 2: kopieerblad Verhoudingstabellen<br />

(kopieerbladen Algemeen)


lok 8 <strong>les</strong> 1<br />

Materiaal<br />

Lesboek bladzijde 88 en 89<br />

Extra Materiaal<br />

Per kind een kladblaadje<br />

Doelen<br />

− Nieuw doel (opgave 1 en 2)<br />

Kinderen kunnen getallen aanvullen tot en met 1000.<br />

− Toetsdoel (opgave 3, 4 en 5)<br />

Kinderen kunnen rekenen tussen streepjes bij het optellen en<br />

aftrekken tot 1000.<br />

> Start<br />

Oriëntatie thema<br />

De kinderen bekijken de praatplaat en maken opgave 1. Ze<br />

schatten wie de duurste boodschappen heeft, klant 1, 2 of 3.<br />

En ze rekenen uit hoeveel klanten het nog is tot de duizendste<br />

klant.<br />

Interactie<br />

Nieuw doel (opgave 1 en 2)<br />

■ Bekijk samen de praatplaat en bespreek het thema ‘De<br />

supermarkt’. Herhaal de opdrachten en vragen uit de<br />

preteaching.<br />

■ Bespreek opgave 1 na. Vertel dat ze in deze opgave leren<br />

hoe je getallen aanvult tot en met 1000. Laat bij onderdeel<br />

a vertellen welke klant volgens hen het meest moet betalen<br />

en waarom. Praat met elkaar over mogelijke prijzen<br />

van artikelen. Vertel bijvoorbeeld bij onderdeel b dat de<br />

duizendste bezoeker één minuut gratis mag winkelen. Wijs<br />

op de teller bij de kassa. Hoeveel klanten zijn er al geweest?<br />

(860). Bespreek verschillende manieren waarop ze hebben<br />

uitgerekend hoeveel klanten het nog is tot de duizendste en<br />

noteer die op het bord, bijvoorbeeld:<br />

+ 40 + 100<br />

860 —> 900 —> 1000, dus nog 140 klanten<br />

+ 100 + 40<br />

860 —> 960 —> 1000, dus nog 140 klanten<br />

1000 – 860 = 140 klanten<br />

■ Vraag bij de eerste oplossing welke Vrienden van 100<br />

(60 + 40) en welke Vrienden van 1000 zijn gebruikt.<br />

(900 + 100). Bij de tweede oplossing tellen ze eerst door met<br />

sprongen van 100.<br />

■ Doe een doorteloefening. Laat bijvoorbeeld vanaf 130<br />

doortellen met sprongen van 100 tot 930. Hoeveel moet er<br />

nog bij tot 1000? (70).<br />

■ Teken op het bord vier tellers die het aantal klanten<br />

1<br />

2<br />

88<br />

8<br />

De 1000ste klant<br />

mag 1 minuut gratis<br />

boodschappen doen!<br />

samen 1000<br />

490<br />

840<br />

360<br />

190<br />

910<br />

De supermarkt<br />

a Welk karretje heeft de duurste boodschappen?<br />

Leg uit waarom je dat denkt.<br />

Reken uit.<br />

2<br />

1<br />

samen 1000<br />

230<br />

260<br />

650<br />

180<br />

770<br />

3<br />

193<br />

b Hoeveel klanten nog tot de 1000ste klant?<br />

samen 1000<br />

520<br />

30<br />

410<br />

70<br />

380<br />

bijhouden met de getallen 450, 730, 130 en 270. Laat<br />

in tweetallen uitzoeken hoeveel klanten er nog tot de<br />

duizendste komen bij die aantallen. Bespreek dit kort na.<br />

Noteer oplossingen waarbij ze aanvullen in pijlentaal op het<br />

bord. Laat bij 130 ook de oplossing 1000 − 130 = 870 aan bod<br />

komen.<br />

■ Maak samen de eerste tabel van opgave 2. Vraag welke<br />

manier van uitrekenen ze het handigst vinden en waarom.<br />

Bij 490 is het bijvoorbeeld handig om eerst met 10 aan te<br />

vullen tot 500 en dan nog 500 erbij. In hun schrift noteren ze<br />

de twee getallenparen die samen 1000 zijn. Ze gebruiken zo<br />

nodig een kladblaadje om het uit te rekenen.<br />

> De kinderen maken opgave 2 zelfstandig af.<br />

Interactie<br />

Toetsdoel (opgave 3 en 4)<br />

■ Vertel dat ze bij opgave 3 verder gaan oefenen met rekenen<br />

tussen streepjes. Start de opgave met het spel ‘Antwoorden<br />

flitsen’. Vraag hoeveel honderdtallen er in 483 zitten, laat het<br />

antwoord flitsen. Vraag hoeveel tientallen er in 391 zitten<br />

en vraag hoeveel eenheden er in 298 zitten. Doe hetzelfde<br />

met 380, 207 en 451. Vraag afwisselend naar honderdtallen,<br />

tientallen en eenheden. Vraag zeker ook eens naar een<br />

antwoord 0, kinderen moeten dan twee vuisten omhoog<br />

steken. Kinderen die dit niet kunnen, komen in aanmerking<br />

voor verlengde instructie.<br />

■ Bespreek de voorbeelden bij opgave 3. Leg daarbij de link<br />

met de illustratie: als je losse eieren tekort komt, breek je<br />

een nieuwe eierdoos aan en als je tien volle eierdozen hebt,<br />

kun je een doos van honderd eieren vullen. Laat kinderen bij<br />

de sommen 423 − 281 en 253 + 659 verwoorden hoe ze dit<br />

tussen streepjes uitrekenen. Noteer de oplossingen van de<br />

sommen tussen streepjes op het bord:<br />

423 − 281 = | 200 | − 60 | 2 | → |140|2| → 142 en<br />

253 + 659 = | 800 | 100 | 12 | → 912.<br />

40 Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch<br />

bij 10 bloemen:<br />

gratis 5 bloemen<br />

extra!<br />

860<br />

klanten


3<br />

4<br />

5<br />

Reken uit tussen streepjes.<br />

683 – 367 = |300|20|– 4| |300|16| 316<br />

423 – 281 = .....<br />

368 + 483 = |700|140|11| |800|50|1| 851<br />

253 + 659= .....<br />

635 – 427 =<br />

545 – 364 =<br />

312 – 108 =<br />

917 – 719 =<br />

251 – 180 =<br />

Reken uit tussen streepjes.<br />

648 + 361 =<br />

503 + 207 =<br />

317 + 233 =<br />

420 + 380 =<br />

356 + 454 =<br />

435 + 383 =<br />

591 + 473 =<br />

872 + 145 =<br />

702 + 189 =<br />

346 + 438 =<br />

718 – 326 =<br />

536 – 228 =<br />

263 – 182 =<br />

406 – 284 =<br />

832 – 571 =<br />

894 – 576 =<br />

402 – 284 =<br />

575 – 384 =<br />

985 – 693 =<br />

293 – 185 =<br />

683 + 248 =<br />

547 + 387 =<br />

216 + 398 =<br />

465 + 187 =<br />

329 + 293 =<br />

Maak 4 optelsommen en 4 aftreksommen.<br />

Kies steeds een getal van de blauwe kaartjes en een getal van de gele kaartjes.<br />

Doe het zo:<br />

638 – 309 = |300|30|– 1| 329<br />

973<br />

123<br />

245<br />

857<br />

309<br />

732<br />

749<br />

638<br />

460<br />

10<br />

10 10<br />

213 – 139 =<br />

740 – 258 =<br />

587 – 398 =<br />

603 – 385 =<br />

545 – 387 =<br />

505<br />

10<br />

10 10<br />

10<br />

<strong>les</strong> 1 <strong>blok</strong> 8<br />

100<br />

eieren<br />

■ Laat de kinderen zelfstandig werken aan opgave 3. Loop rond<br />

en observeer. Kinderen die een tekort niet goed noteren en<br />

niet weten hoe ze met een tekort verder moeten rekenen,<br />

komen ook in aanmerking voor verlengde instructie.<br />

■ Licht kort opgave 4 en 5 toe. Kinderen die geen verlengde<br />

instructie krijgen, maken van opgave 4 alleen het derde en<br />

vierde rijtje.<br />

Differentiatie:<br />

■ Bied de kinderen die moeite hebben met opgave 3 verlengde<br />

instructie aan.<br />

■ De overige kinderen maken zelfstandig opgave 4 (derde en<br />

vierde rijtje) en opgave 5.<br />

Verlengde instructie<br />

Toetsdoel (opgave 3 en 4)<br />

■ Bespreek met de kinderen een optelsom en een aftreksom<br />

van opgave 3 na, bijvoorbeeld 702 + 189 en 894 − 576. Vraag<br />

ze de getallen te splitsen in honderdtallen, tientallen en<br />

eenheden. Laat vervolgens stap voor stap verwoorden wat ze<br />

moeten uitrekenen en hoe ze dat opschrijven. Bespreek dat je<br />

bij aftreksommen een tekort kunt hebben en dat je dat tekort<br />

opschrijft met een minteken ervoor. Verduidelijk het begrip<br />

tekort eventueel in een geldcontext. Bijvoorbeeld: je hebt<br />

€ 4,–. Het kost € 14,–. Hoeveel kom je te kort? Bekijk nu wat er<br />

tussen de streepjes staat. Een tekort wordt eerst weggewerkt<br />

door het te verrekenen met de honderdtallen of tientallen<br />

ervoor. Vervolgens tellen ze de getallen tussen de streepjes bij<br />

elkaar op. Voorbeelden:<br />

702 + 189 = | 800 | 80 | 11 | → | 800 | 90 | 1 | → 891<br />

894 − 576 = | 300 | 20 | −2 | → | 300 | 18 | → 318<br />

■ Vervolgens maken ze, eventueel met uw hulp, van opgave 4<br />

de eerste som van het eerste en tweede rijtje. De kinderen<br />

maken van opgave 4 alleen het eerste en tweede rijtje<br />

zelfstandig af.<br />

10<br />

10<br />

10<br />

10<br />

10<br />

10<br />

10<br />

10<br />

10<br />

89<br />

> Zelfstandig werken<br />

Toetsdoel (opgave 4 en 5)<br />

De kinderen maken opgave 4 en 5 af.<br />

<strong>les</strong> 1 <strong>blok</strong> 8<br />

Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch 41


lok 8 <strong>les</strong> 2<br />

Materiaal<br />

− Werkboek bladzijde 44<br />

− Opdrachtenboek bladzijde 102<br />

Extra materiaal<br />

− Per tweetal kopieerblad Samen 1000 (kopieerbladen Bij de<br />

<strong>les</strong>sen)<br />

− Eventueel: Verliefde harten, Vrienden van 100 en Vrienden<br />

van 1000 (kopieerbladen Algemeen)<br />

− Kleurpotloden<br />

− Gekleurd bordkrijt (bij voorkeur negen kleuren)<br />

Voorbereiding<br />

Teken onderstaande tabel op het bord:<br />

Doelen<br />

− Toetsdoel (werkboek opgave 1, 2, 3, 4 en opdrachtenboek<br />

opgave 3)<br />

Kinderen kunnen rekenen tussen streepjes bij het optellen en<br />

aftrekken tot 1000.<br />

− Nieuw doel (opdrachtenboek opgave 1, 2)<br />

Kinderen kunnen getallen aanvullen tot en met 1000.<br />

Samen oefenen<br />

Samen 1000<br />

■ Zeg dat de kinderen getallenparen gaan bedenken die samen<br />

1000 zijn. Noteer een getal kleiner dan 1000 in een vakje in<br />

het linker deel van de tabel op het bord, bijvoorbeeld 720.<br />

Vraag de kinderen hoeveel erbij moet om er 1000 van te<br />

maken. (280). Laat dit getal in een willekeurig vakje in het<br />

rechter deel van de tabel op het bord schrijven. Vervolgens<br />

mag een kind een ander getal, kleiner dan 1000, bedenken<br />

en dit in het rechter deel van de tabel noteren, bijvoorbeeld<br />

1. Nu moet van dit getal de wederhelft worden gezocht zodat<br />

het samen 1000 is. (999). Laat dit getal in een vakje van<br />

de linkerhelft van de tabel noteren. De tabel kan er nu zo<br />

uitzien:<br />

<strong>blok</strong> 8 <strong>les</strong> 2<br />

1<br />

2<br />

3<br />

4<br />

Reken uit tussen streepjes.<br />

333 + 253 = |.................|.................|.................| .................<br />

723 + 205 = |.................|.................|.................| .................<br />

661 + 118 = |.................|.................|.................| .................<br />

323 + 357 = |.................|.................|.................| .................<br />

624 + 214 = |.................|.................|.................| .................<br />

Reken uit tussen streepjes.<br />

454 – 227 = |.................|.................|.................| .................<br />

681 – 338 = |.................|.................|.................| .................<br />

757 – 218 = |.................|.................|.................| .................<br />

457 – 117 = |.................|.................|.................| .................<br />

751 – 542 = |.................|.................|.................| .................<br />

a Reken uit tussen streepjes.<br />

b Trek een lijn tussen de sommen met hetzelfde antwoord.<br />

355 + 159 = |.................|.................|.................| .................<br />

659 – 282 = |.................|.................|.................| .................<br />

269 + 278 = |.................|.................|.................| .................<br />

385 + 337 = |.................|.................|.................| .................<br />

644 – 182 = |.................|.................|.................| .................<br />

Bedenk zelf sommen bij de getallen tussen streepjes.<br />

Maak steeds een andere som.<br />

................. + ................. =|400|170|16| 586<br />

................. + ................. =|400|170|16| 586<br />

................. + ................. =|400|170|16| 586<br />

................. + ................. =|400|170|16| 586<br />

227 + 163 = |.................|.................|.................| .................<br />

208 + 409 = ....................................................................................<br />

423 + 192 = ....................................................................................<br />

365 + 305 = ....................................................................................<br />

416 + 374 = ....................................................................................<br />

518 – 246 = |.................|.................|.................| .................<br />

427 – 293 = ....................................................................................<br />

266 – 180 = ....................................................................................<br />

642 – 182 = ....................................................................................<br />

618 – 295 = ....................................................................................<br />

44 Ga verder op bladzijde 102 van het opdrachtenboek.<br />

839 – 292 = |.................|.................|.................| .................<br />

296 + 166 = |.................|.................|.................| .................<br />

772 – 258 = |.................|.................|.................| .................<br />

941 – 219 = |.................|.................|.................| .................<br />

129 + 248 = |.................|.................|.................| .................<br />

................. – ................. =|600|–20|6| 586<br />

................. – ................. =|600|–20|6| 586<br />

................. – ................. =|600|–20|6| 586<br />

................. – ................. =|600|–20|6| 586<br />

999 280<br />

720<br />

■ Leg zo nodig uit hoe je met behulp van kennis van de<br />

Verliefde harten en/of Vrienden van 100 en/of Vrienden<br />

van 1000 kunt weten dat de getallenparen samen 1000 zijn.<br />

Bijvoorbeeld: 720 en 280 zijn samen 1000, omdat<br />

700 + 200 = 900, 20 + 80 = 100 (dat weet je van de<br />

Vrienden van 100), en 900 + 100 = 1000 (dat weet je van<br />

de Vrienden van 1000). Schrijf de genoemde tussensommen<br />

onder elkaar op het bord.<br />

Verwijs om uit te leggen dat 720 en 280 samen 1000 zijn<br />

eventueel ook naar de analoge som 72 + 28 = 100.<br />

■ Ga door totdat de hele tabel gevuld is. Deel vervolgens de<br />

negen gekleurde krijtjes uit. Kinderen met een gekleurd<br />

krijtje komen naar het bord en omcirkelen met hun<br />

krijtje twee getallen die samen 1000 zijn. Minder kleuren<br />

krijtjes kan ook, maar dan moeten de getallenparen die bij<br />

elkaar horen op een andere manier gemarkeerd worden,<br />

bijvoorbeeld door middel van omcirkelen of onderstrepen.<br />

■ Laat de kinderen per tweetal de lege tabel op het kopieerblad<br />

gebruiken. Speler 1 vult de linkerkant van de tabel in en<br />

speler 2 de rechterkant. Benadruk dat als speler 1 een getal<br />

heeft bedacht en speler 2 er samen 1000 van heeft gemaakt,<br />

speler 2 daarna aan de beurt is om een getal te bedenken en<br />

42 Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch<br />

1


lok 8<br />

1 Maak de tabellen af<br />

2<br />

3<br />

102<br />

<strong>les</strong> 2<br />

600 g<br />

Kijk op de weegschaal. Schrijf op of de schep er nog bij kan.<br />

Maar meer dan 1000 gram mag niet!<br />

Doe het zo:<br />

a: 1 - ja, 2 - .....<br />

Reken uit tussen streepjes.<br />

Kies steeds uit het mandje en het karretje 1 getal<br />

en maak daarmee een som.<br />

Doe het zo:<br />

649 + 173 = |700|110|12| 822<br />

samen 1000<br />

600<br />

500<br />

300<br />

100<br />

10<br />

a b<br />

c<br />

1<br />

340<br />

2<br />

450<br />

a Maak 5 optelsommen waar<br />

meer dan 800 uitkomt.<br />

b Maak 5aftreksommen waar<br />

minder dan 400 uitkomt.<br />

649 617 568<br />

434 504 607<br />

samen 1000<br />

750<br />

890<br />

970<br />

160<br />

80<br />

samen 1000<br />

645<br />

995<br />

725<br />

185<br />

35<br />

650 g 730 g 545 g<br />

3<br />

400<br />

1<br />

250<br />

2<br />

260<br />

3<br />

173 295<br />

speler 1 er samen 1000 van moet maken. Getallenparen die al<br />

aan de beurt zijn geweest, mogen niet nog een keer.<br />

■ Loop rond en breng bij een fout getallenpaar de Verliefde<br />

harten en/of Vrienden van 100 en/of Vrienden van 1000 in<br />

herinnering.<br />

Zelfstandig werken<br />

De kinderen maken van het werkboek opgave 1 tot en met 4 en<br />

van het opdrachtenboek opgave 1 en 2.<br />

Differentiatie:<br />

■ De rekenzwakke kinderen maken van het werkboek van<br />

opgave 1 en 2 het eerste rijtje en ze kiezen opgave 3 of opgave<br />

4. Van het opdrachtenboek maken ze van opgave 1 de eerste<br />

twee tabellen.<br />

■ De rekensterke kinderen maken ook plusopgave 3.<br />

Refl ectie<br />

■ Kies één of twee opgaven uit die u met de kinderen<br />

bespreekt. Bijvoorbeeld opgave 4 van het werkboek en<br />

opgave 2 van het opdrachtenboek.<br />

■ Werkboek, opgave 4: Welke sommen hebben de kinderen<br />

bedacht bij dezelfde tussenantwoorden en antwoorden? Laat<br />

ze hun mooiste vondst benoemen. Noteer deze sommen<br />

op het bord en bespreek samen na of het klopt. Let op<br />

of de kinderen die deze opgave niet hebben gemaakt, de<br />

bespreking ervan kunnen volgen.<br />

■ Opdrachtenboek, opgave 2: Laat vertellen of de schep er wel<br />

of niet bij kan. Laat ook uitleggen waarom het wel of niet<br />

gaat. Kunnen ze een hoeveelheid bedenken die er precies bij<br />

kan om 1000 te maken?<br />

280<br />

1<br />

396<br />

500<br />

204<br />

2<br />

545 g<br />

189<br />

450<br />

124<br />

3<br />

460<br />

<strong>les</strong> 2 <strong>blok</strong> 8<br />

Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch 43


lok 8 <strong>les</strong> 3<br />

Materiaal<br />

− Werkboek bladzijde 90 (oefenen)<br />

− Lesboek bladzijde 90 en 91<br />

Extra materiaal<br />

− Per kind kopieerblad Staafgrafieken (kopieerbladen Algemeen)<br />

− Per groepje een analoge keukenweegschaal en een maatbeker.<br />

Deze mogen verschillend zijn van capaciteit en schaalverdeling.<br />

− Pak suiker (1 kg), pak vruchtensap (1 l), f<strong>les</strong>je cola (0,5 l),<br />

pakje boter (250 g) en melkpakje (200 ml) of andere artikelen<br />

met hetzelfde gewicht/inhoud.<br />

Voorbereiding<br />

Teken op het bord weegschaal a en b en twee maatbekers zoals<br />

bij opgave 1. Teken de weegschalen nog zonder wijzer en de<br />

maatbekers zonder inhoud.<br />

Doelen<br />

− Nieuw doel (opgave 1 en 2)<br />

Kinderen kunnen maataanduidingen aflezen op liniaal (cm),<br />

maatbeker (l, ml) en weegschaal (kg, g).<br />

− Toetsdoel (opgave 3, 4 en 5)<br />

Kinderen interpreteren staafgrafieken en tabellen, en tekenen<br />

eenvoudige staafgrafieken.<br />

> Start<br />

Zelf oefenen<br />

De kinderen werken zelfstandig aan de opgaven op bladzijde 90<br />

van het werkboek (automatiseren en flexibiliseren). Ze vullen<br />

twee opteltabellen en een vermenigvuldigtabel in.<br />

Interactie<br />

Nieuw doel (opgave 1 en 2)<br />

■ Zeg dat ze in deze opgave leren meten. Speel het spel ‘Zitten<br />

of staan’. Als u een foute uitspraak doet, gaan de kinderen<br />

staan, als het goed is, gaan ze zitten. Laat diverse artikelen<br />

zien (zie Voorbereiding) en doe zowel goede als foute<br />

uitspraken over inhoud en gewicht. Bijvoorbeeld: In deze<br />

f<strong>les</strong> cola zit 500 liter (fout is staan), dit pakje boter weegt<br />

250 ml (fout is staan), in dit melkpakje zit 200 ml (goed is<br />

zitten). Spreek hierbij de maat steeds volledig uit. Zien de<br />

kinderen in dat bij vloeibare producten de hoeveelheid wordt<br />

weergegeven in liters en milliliters en dat ze een schatting<br />

kunnen maken van de juiste hoeveelheid?<br />

■ Geef ieder groepje een weegschaal en een maatbeker en<br />

laat ze bekijken welke maat er gebruikt wordt en wat de<br />

grootste hoeveelheid is die je ermee kunt meten. Laat zien<br />

dat bijvoorbeeld een pak vruchtensap één liter bevat of<br />

een melkpakje 200 milliliter, door het leeg te gieten in een<br />

geschikte maatbeker. Laat zo ontdekken dat 1 liter evenveel is<br />

als 1000 milliliter. Introduceer hierbij ook het begrip deciliter.<br />

<strong>blok</strong> 8 <strong>les</strong> 3<br />

1 Lees de maat af.<br />

a 1000g b<br />

2<br />

90<br />

750g 250g<br />

500g<br />

1000g<br />

Kijk bij opgave 1. Reken uit.<br />

c d<br />

750g 250g 1000g<br />

500g<br />

750g 250g<br />

a Hoeveel gram is het verschil tussen weegschaal a en b?<br />

b Hoeveel gram is het verschil tussen weegschaal c en d?<br />

c Hoeveel deciliter is het verschil tussen maatbeker e en f?<br />

d Hoeveel milliliter is het verschil tussen maatbeker g en h?<br />

500g<br />

1000g<br />

750g 250g<br />

e f<br />

In het melkpakje zit dus 2 deciliter en 1 liter is 10 deciliter.<br />

■ Wijs op de tekeningen op het bord. Laat ze situaties noemen<br />

waarin ze deze meetinstrumenten gebruiken. Bijvoorbeeld<br />

bij het koken, of in de supermarkt (de weegschaal). Bespreek<br />

de maatverdeling op deze analoge weegschaal. Een kwart<br />

cirkel (wijs aan) is steeds 250 gram en ieder kwart is weer<br />

verdeeld in vijf stukjes van 50 gram. Een stukje van 50 gram<br />

is weer verdeeld in vijf stukjes van 10 gram. Zeg dat een<br />

tros druiven 250 gram weegt en laat de wijzer in de eerste<br />

weegschaal op het bord tekenen.<br />

■ Zeg dat een zak appels 750 gram weegt. Laat een kind dit<br />

gewicht in de tweede weegschaal op het bord aangeven. Laat<br />

in de eerste weegschaal vanaf 250 met 10 stappen van 50 tot<br />

en met 750 tellen en wijs daarbij aan waar de wijzer staat.<br />

Hoeveel gram zijn de appels zwaarder dan de druiven?<br />

(10 × 50 gram = 500 gram).<br />

■ Bespreek opgave 1. Laat de gewichten op volgorde in het<br />

schrift noteren. Laat op het bord in de eerste maatbeker<br />

aangeven tot waar een liter en een halve liter water komt.<br />

Laat zien dat 1 liter 1000 ml is en een halve liter 500 ml.<br />

Vraag ook hoeveel deciliter daarbij hoort en noteer dat<br />

ernaast. (10 dl en 5 dl). Teken in de tweede maatbeker eerst<br />

een lijn bij 400 ml en laat dit aflezen. Teken daarna de lijn<br />

bij 850 ml en laat ook dit aflezen. Teken nu drie uitvergrote<br />

stukjes maatverdeling van 800 tot 900 ml. Vraag hoeveel<br />

milliliter één streepje verder aangeeft en hoe ze dat bepalen.<br />

(100 verdelen in 10, 5 en 4 gelijke delen).<br />

■ Laat ze bij opgave 1 de inhoud van maatbekers in milliliters<br />

(ml) aflezen en in hun schrift noteren.<br />

■ Vraag bij opgave 2 wat bedoeld wordt met de vraag ‘Wat is<br />

het verschil’. Het zijn dezelfde weegschalen en maatbekers.<br />

Leg uit dat ze moeten uitrekenen hoeveel gram of milliliter<br />

het meer of minder is. Maak opgave 2a samen.<br />

> De kinderen maken opgave 2 zelfstandig af.<br />

44 Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch<br />

500g<br />

10 dl<br />

5 dl<br />

g<br />

10 dl<br />

5 dl<br />

1000 ml<br />

500 ml<br />

h<br />

1000 ml<br />

500 ml


3 Maak een staafgrafiek met de getallen in de tabel.<br />

Gebruik het kopieerblad. Maak stappen van 10.<br />

4<br />

5<br />

soort frisdrank Sinaas Updrank Bubbels Slokkie Pep-up Renja Finti<br />

aantal fl essen 90 75 100 80 65 95 50<br />

Kijk in de grafiek en beantwoord de vragen.<br />

a Op welke dagen zijn de meeste zakken gewone chips<br />

verkocht?<br />

b Op welke dag zijn de meeste zakken paprikachips<br />

verkocht?<br />

c Op welke dagen zijn er meer zakken paprikachips dan<br />

gewone chips verkocht?<br />

d Maak de tabel af.<br />

dagen van de week ma di wo do vr za zo<br />

zakken chips 30<br />

Kijk in de tabel. Hoeveel fruit is er verkocht?<br />

Teken de staafgrafiek die erbij hoort.<br />

Gebruik het kopieerblad.<br />

Maak stappen van 10.<br />

verkochte chips gewone chips<br />

paprikachips<br />

100<br />

90<br />

80<br />

70<br />

60<br />

50<br />

40<br />

30<br />

20<br />

10<br />

0<br />

ma di wo do vr za zo<br />

soort fruit appels sinaasappels druiven kiwi’s bananen mandarijnen perziken<br />

aantal kilo’s 85 45 30 15 95 60 25<br />

900 ml<br />

800 ml<br />

10 ml<br />

Tip! Kort de woorden af: schrijf<br />

alleen de eerste letter onder elke staaf.<br />

Bijvoorbeeld: appels = a.<br />

900 ml<br />

800 ml<br />

20 ml<br />

<strong>les</strong> 3 <strong>blok</strong> 8<br />

900 ml<br />

800 ml<br />

25 ml<br />

Interactie<br />

Toetsdoel (opgave 3, 4 en 5)<br />

■ Vertel dat ze in deze opgave verder gaan oefenen met<br />

staafgrafieken. Laat de kinderen naar de staafgrafiek van<br />

opgave 4 kijken. Stel de volgende vragen en laat ze het<br />

antwoord in hun schrift schrijven:<br />

– Hoeveel staven zijn er getekend? (6).<br />

– Op welke dag is er geen chips verkocht? (zo).<br />

– Op welke twee dagen is evenveel chips verkocht? (vr en za).<br />

– Op welke dag zijn er veertig zakken chips verkocht? (di).<br />

– Hoeveel zakken chips zijn verkocht op donderdag? (70).<br />

Kinderen die hier meer dan één fout in maken, komen in<br />

aanmerking voor verlengde instructie.<br />

■ Bespreek de tabel bij opgave 3:<br />

– Hoeveel f<strong>les</strong>sen Updrank zijn er verkocht? (75).<br />

– En hoeveel f<strong>les</strong>sen Slokkie? (80).<br />

– Wat is het meeste aantal f<strong>les</strong>sen dat verkocht is? (100).<br />

■ Deel het kopieerblad Staafgrafieken uit en vertel dat ze de<br />

staafgrafiek gaan maken die hoort bij de tabel. Hoeveel<br />

staven moet je tekenen? (7). Welke staaf is het hoogst? (de<br />

derde, van Bubbels).<br />

Maak de staafgrafiek ook stap voor stap op het bord. Laat de<br />

91<br />

getallen van 0 tot en met 100 langs de verticale as schrijven.<br />

Let op dat ze dit van beneden naar boven doen. Laat de<br />

namen (of eerste letter) van het soort frisdrank onder de<br />

horizontale as schrijven. Teken samen de staven van Sinaas<br />

en Updrank en kleur ze in. Laat ze zelfstandig de volgende<br />

twee staven tekenen. Loop rond en kijk welke kinderen dit<br />

niet kunnen. Ook zij komen in aanmerking voor verlengde<br />

instructie.<br />

■ Licht kort opgave 4 en 5 toe. Vraag bij opgave 5 tot hoeveel<br />

kilo de verticale as moet lopen. (tot en met 100, want de<br />

hoogste staaf is 95).<br />

Differentiatie:<br />

■ Bied de kinderen die moeite hebben met opgave 3 verlengde<br />

instructie aan.<br />

■ De overige kinderen maken opgave 3 af en vervolgens<br />

zelfstandig opgave 4 en 5. Bij opgave 5 gebruiken ze het<br />

kopieerblad Staafgrafieken.<br />

Verlengde instructie<br />

Toetsdoel (opgave 3 en 4)<br />

■ Maak stap voor stap de staafgrafiek van opgave 3 op het bord<br />

af. De kinderen doen mee op het kopieerblad. Verwoord<br />

steeds opnieuw de volgende stappen:<br />

1 Kijk in de tabel (de volgende kolom).<br />

2 Wat moet er onder de staaf?<br />

3 Hoe hoog moet de staaf worden?<br />

4 Teken de staaf.<br />

■ Laat de kinderen naar hun staafgrafiek kijken en stel de<br />

volgende vragen:<br />

– Hoeveel staven zijn er getekend? (7).<br />

– Van welk soort frisdrank is er het meest verkocht? (Bubbels).<br />

– Van welke soort het minst? (Finti).<br />

– Hoeveel Pep-up is er verkocht? (65 f<strong>les</strong>sen).<br />

– Van welke soort frisdrank zijn 80 f<strong>les</strong>sen verkocht? (Slokkie).<br />

Laat aanwijzen hoe ze hun antwoord in de staafgrafiek<br />

kunnen zien.<br />

■ Bespreek opgave 4. Laat de vragen voorlezen en vraag hoe ze<br />

het antwoord in de staafgrafiek kunnen zien. Doe opgave 4d<br />

mondeling.<br />

> Zelfstandig werken<br />

Toetsdoel (opgave 4 en 5)<br />

De kinderen maken opgave 4 en 5 af.<br />

<strong>les</strong> 3 <strong>blok</strong> 8<br />

Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch 45


lok 8 <strong>les</strong> 4<br />

Materiaal<br />

− Werkboek bladzijde 45<br />

− Opdrachtenboek bladzijde 103<br />

Extra materiaal<br />

−Per tweetal kopieerblad Pak een vak (kopieerbladen Algemeen)<br />

− Per groepje van vier: set getalkaartjes 500 tot en met 630 en<br />

twee kaartjes met een vraagteken (kopieerbladen Algemeen,<br />

zie ook Samen oefenen <strong>blok</strong> 4, <strong>les</strong> 9)<br />

− Kopieerblad Staafgrafieken (kopieerbladen Algemeen)<br />

Doelen<br />

−Toetsdoel (werkboek opgave 1, 2 en opdrachtenboek opgave 4)<br />

Kinderen interpreteren staafgrafieken en tabellen, en tekenen<br />

eenvoudige staafgrafieken.<br />

− Nieuw doel (opdrachtenboek opgave 1, 2, 3)<br />

Kinderen kunnen maataanduidingen aflezen op liniaal (cm),<br />

maatbeker (l, ml) en weegschaal (kg, g).<br />

Samen oefenen<br />

Pak een vak<br />

■ Dit spel is eerder gespeeld in Samen oefenen <strong>blok</strong> 4, <strong>les</strong> 9.<br />

■ Spelregels:<br />

De kinderen spelen dit spel twee tegen twee. Schud de<br />

kaarten, stop ze in een envelop en leg ze in het midden op<br />

tafel. Ieder tweetal neemt het kopieerblad voor zich en start<br />

met de eerste rij vakjes. In elk vakje wordt een getal ingevuld<br />

zodat de rij getallen oploopt van laag naar hoog. Om de beurt<br />

nemen de tweetallen een getalkaart uit de envelop. Het getal<br />

dat het eerste tweetal trekt, schrijven ze in een vakje op de<br />

eerste rij. Nu is het andere tweetal aan de beurt. Het getal dat<br />

zij trekken, schrijven zij in een vakje op de eerste rij van hun<br />

blad. Ze kunnen het getal opschrijven waar ze willen, zolang<br />

het de ordening maar niet verstoort. Als ze het getal hebben<br />

genoteerd, mogen ze het niet meer verplaatsen. Als het getal<br />

niet meer past, schrijven ze het in de volgende rij. Eenmaal<br />

verder gegaan met een volgende rij mogen ze niet meer terug<br />

naar een vorige rij. Trekken ze een kaart met een vraagteken<br />

dan mogen ze zelf weten welk getal ze opschrijven. Dit getal<br />

mag nog niet eerder zijn opgeschreven. Trekt een tweetal<br />

later een kaart met dit gekozen getal, dan hoeven ze die beurt<br />

niets op te schrijven. De getalkaarten die zijn getrokken,<br />

worden tijdens het spel niet teruggelegd in de envelop. De<br />

winnaar is het tweetal dat als laatste een getal in een vakje<br />

kan noteren.<br />

■ Vraag of ze nog weten hoe dit spel gespeeld moet worden.<br />

Stel daarbij vragen als:<br />

– Hoeveel vakjes zitten er in een rij? (10).<br />

– Hoeveel getallen zitten in het spel? (130).<br />

– Welke getallen zou je willen reserveren voor het eerste<br />

vakje? (500 tot en met 509/510). En voor het tweede vakje?<br />

(510/511 tot en met 520).<br />

– Stel je hebt 523 en 526 in het derde en vierde vakje geplaatst.<br />

Nu trek je 547. Is het slim om aan je eerste strategie vast te<br />

1<br />

2<br />

In de tabel zie je hoeveel<br />

klanten in week 10 in de<br />

supermarkt zijn geweest.<br />

Maak de grafiek af.<br />

Kijk in de grafiek en vul de<br />

goede antwoorden in.<br />

a Op ..................................dag<br />

zijn er de meeste<br />

klanten.<br />

b Op ..................................dag<br />

zijn er ’s ochtends de<br />

meeste klanten.<br />

c Op ..................................dag<br />

zijn er ’s middags de<br />

meeste klanten.<br />

d Op ..................................dag<br />

zijn er ’s ochtends en<br />

’s middags evenveel<br />

klanten.<br />

e Maak de tabel af.<br />

aantal<br />

klanten<br />

130<br />

120<br />

110<br />

100<br />

90<br />

80<br />

70<br />

60<br />

50<br />

40<br />

30<br />

20<br />

10<br />

0<br />

aantal<br />

klanten<br />

130<br />

120<br />

110<br />

100<br />

90<br />

80<br />

70<br />

60<br />

50<br />

40<br />

30<br />

20<br />

10<br />

klanten in week 10<br />

ma di wo do vr za zo<br />

klanten in week 11<br />

<strong>les</strong> 4 <strong>blok</strong> 8<br />

dagen van de week ma di wo do vr za zo<br />

aantal klanten in week 10 100 90 60 95 115 120 0<br />

dagen van de week ma di wo do vr za zo<br />

aantal klanten in week 11 80 0<br />

0 dagen<br />

ma di wo do vr za zo<br />

Ga verder op bladzijde 103 van het opdrachtenboek. 45<br />

dagen<br />

ochtend<br />

middag<br />

houden en dit getal dus in het vijfde vakje te plaatsen? (nee,<br />

je kunt beter één of zelfs twee vakjes overslaan).<br />

■ Geef de suggestie om ook eens bij de medespelers te kijken<br />

welke getallen er al uit zijn en vraag ze daar hun keuze op te<br />

baseren. Naarmate het spel vordert, wordt het belangrijker te<br />

kijken naar de getallen die de tegenpartij al heeft genoteerd<br />

en die al op je eigen speelbord staan. Kinderen kunnen de<br />

stand bijhouden door op een lege getallenlijn de getallen te<br />

noteren die aan de beurt zijn geweest.<br />

Zelfstandig werken<br />

De kinderen maken van het werkboek opgave 1 en 2 en van het<br />

opdrachtenboek opgave 1 tot en met 3.<br />

Differentiatie:<br />

■ De rekenzwakke kinderen maken van opgave 1 van het<br />

werkboek alleen de staven van woensdag en vrijdag, en<br />

opgave 2. Van het opdrachtenboek maken ze van opgave 1 tot<br />

en met 3 alleen vraag a en b.<br />

■ De rekensterke kinderen maken ook plusopgave 4. Hierbij<br />

gebruiken ze kopieerblad Staafgrafieken. Ze kiezen zelf<br />

de stapgrootte op de verticale as en bepalen zelf of ze een<br />

staafgrafiek maken van de totalen per dag, of werken met<br />

dubbele staven.<br />

46 Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch


1 Hoe lang is elke plank?<br />

Schrijf het op in centimeters.<br />

Doe het zo:<br />

a 80 cm<br />

2<br />

3<br />

4<br />

Hoeveel wijst de weegschaal aan?<br />

a<br />

c<br />

a b<br />

c d<br />

1000g 0g<br />

750g 250g<br />

500g<br />

Hoe vol wordt de maatbeker?<br />

Kies voor elke soep het beste antwoord.<br />

1000g<br />

750g 250g<br />

500g<br />

Maak een staafgrafiek met de getallen in de tabel.<br />

Gebruik het kopieerblad.<br />

Refl ectie<br />

b<br />

d<br />

1000g<br />

750g 250g<br />

500g<br />

e<br />

d<br />

c<br />

b<br />

a<br />

<strong>les</strong> 4<br />

1000g<br />

750g 250g<br />

500g 0<br />

1000 ml<br />

dagen van de week ma di wo do vr za zo<br />

aantal klanten ‘s ochtends 15 40 45 50 60 50 0<br />

aantal klanten ‘s middags 35 30 25 20 50 80 0<br />

900<br />

800<br />

700<br />

600<br />

500<br />

400<br />

300<br />

200<br />

100<br />

<strong>blok</strong> 8<br />

■ Kies één of twee opgaven uit die u met de kinderen<br />

bespreekt. Bijvoorbeeld opgave 2 van het werkboek en<br />

opgave 1 van het opdrachtenboek.<br />

■ Werkboek, opgave 2: Waarom is er bij zondag geen staaf<br />

getekend? (winkel gesloten). Hoe komt het dat er op vrijdag<br />

de meeste klanten zijn (weekendboodschappen) en op<br />

woensdag de minste? (kinderen vrij, restjes opmaken, eten<br />

halen of eten buitenshuis). Zien ze dat evenveel klanten in<br />

de ochtend en in de middag betekent dat de beide delen van<br />

de staaf even lang moeten zijn? Wanneer is zo’n grafiek nu<br />

handig? Bijvoorbeeld als je snel wilt zien wanneer er veel of<br />

weinig klanten zijn geweest. Kun je in zo’n grafiek zien of er<br />

65 of 66 mensen zijn geweest? (nee, zulke kleine verschillen<br />

zie je niet).<br />

■ Opdrachtenboek, opgave 1: Laat de kinderen vertellen hoe je<br />

kunt bepalen hoeveel er tussen twee opvolgende streepjes op<br />

de liniaal zit: bepaal eerst hoeveel er tussen twee opvolgende<br />

lange streepje zit (10) en vervolgens hoeveel tussen twee<br />

opvolgende korte streepjes (2). Zijn ze vanaf 50 verder gaan<br />

tellen of soms ook vanaf 100 terug? Laat eventueel nog enkele<br />

voorwerpen in het lokaal opmeten. Weten ze nog waar je op<br />

moet letten? (bij 0 beginnen en goed aflezen).<br />

103<br />

<strong>les</strong> 4 <strong>blok</strong> 8<br />

Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch 47


lok 8 <strong>les</strong> 5<br />

Materiaal<br />

− Werkboek bladzijde 46<br />

− Opdrachtenboek bladzijde 104<br />

Extra materiaal<br />

− Handpop<br />

− Per kind een kladblaadje<br />

Doelen<br />

− Toetsdoel (werkboek opgave 1 en 2 en opdrachtenboek<br />

opgave 3)<br />

Kinderen kunnen rekenen tussen streepjes bij het optellen en<br />

aftrekken tot 1000.<br />

Kinderen interpreteren staafgrafieken en tabellen, en tekenen<br />

eenvoudige staafgrafieken.<br />

− Nieuw doel (opdrachtenboek opgave 1, 2)<br />

Kinderen kunnen getallen aanvullen tot en met 1000.<br />

Kinderen kunnen maataanduidingen aflezen op liniaal (cm),<br />

maatbeker (l, ml) en weegschaal (kg, g).<br />

Samen oefenen<br />

Handpop zegt ‘1000’<br />

■ Deze activiteit is een herhaling van Samen oefenen, <strong>blok</strong> 3,<br />

<strong>les</strong> 7.<br />

■ Pak de handpop en vertel dat deze vandaag alleen maar<br />

‘1000’ kan zeggen. Om hem nu slim te laten lijken, bedenken<br />

de kinderen zoveel mogelijk sommen waar 1000 uitkomt.<br />

Geef de kinderen kort de tijd om sommen op een kladblaadje<br />

te schrijven waar 1000 uitkomt.<br />

■ Bespreek de sommen die zijn bedacht als volgt: De handpop<br />

antwoordt met ‘1000’ als de uitkomst echt 1000 is. Is het<br />

antwoord op de bedachte som geen 1000, dan schudt hij ‘nee’.<br />

Is de som al door een ander kind genoemd, dan knikt hij ‘ja’.<br />

Noteer ‘mooie’ producties zoals 250 + 250 + 250 + 250,<br />

499 + 501, 2300 − 1300, 2 × 500 en 2000 : 2 op het bord. Laat<br />

de kinderen na de bespreking kort reageren op alle sommen.<br />

Vraag wie er nu nog meer sommen kan bedenken.<br />

■ Geef aan dat wie klaar is met zelfstandig werken nog meer<br />

sommen mag bedenken. Deze noteren ze ook op hun<br />

kladblaadje. Kom hierop terug in de reflectie.<br />

Let op: gooi de gemaakte sommen voor de handpop niet<br />

weg. Deze zijn nog nodig voor de voorbereiding van Samen<br />

oefenen <strong>les</strong> 9.<br />

Zelfstandig werken<br />

In <strong>les</strong> 5 worden de doelen van <strong>les</strong> 1 tot en met 4 gecombineerd.<br />

Leg uit dat de sommen daarom net iets anders zijn dan in de<br />

<strong>les</strong>sen ervoor.<br />

De kinderen maken van het werkboek opgave 1 en 2 en van het<br />

opdrachtenboek opgave 1 en 2.<br />

<strong>blok</strong> 8 <strong>les</strong> 5<br />

1<br />

2<br />

Vul de tabel in.<br />

aantal klanten in de supermarkt<br />

dag ochtend middag totaal som<br />

ma 184 249 184 + 249 = |300|120|13|<br />

di 239 367 239 + 367 =<br />

wo 323 278<br />

do 181 354 354 – 181 = |200|–30| 3|<br />

vr 174 336 336 – 174 =<br />

za 286 478<br />

Kijk in de grafiek en vul het goede antwoord in. aantal<br />

middag<br />

ochtend<br />

klanten klanten in week 11<br />

a Op ..................................dag zijn<br />

380<br />

er de meeste klanten.<br />

360<br />

340<br />

b Op ..................................dag zijn<br />

320<br />

er de minste klanten.<br />

300<br />

280<br />

c Op ..................................dag zijn<br />

er ‘s ochtends de minste klanten.<br />

260<br />

240<br />

220<br />

200<br />

d Vul de tabel in.<br />

180<br />

Reken uit tussen streepjes.<br />

160<br />

140<br />

e Schrijf de dagen van de week<br />

120<br />

op de goede plaats in de tabel.<br />

100<br />

80<br />

60<br />

40<br />

20<br />

0<br />

ma di wo do vr za zo<br />

dagen<br />

klanten in week 11<br />

dag ochtend middag totaal som<br />

158 194 = | | | |<br />

109 179 = | | | |<br />

169 129<br />

84 302<br />

106 233<br />

ma 217 252<br />

46 Ga verder op bladzijde 104 van het opdrachtenboek.<br />

Differentiatie:<br />

■ De rekenzwakke kinderen kunnen een deel van de opgaven<br />

maken:<br />

− Werkboek, opgave 1: helemaal.<br />

− Werkboek, opgave 2: a, b en c .<br />

− Opdrachtenboek, opgave 1: helemaal.<br />

− Opdrachtenboek, opgave 2: alleen het gewicht aflezen en<br />

dat in de tabel schrijven.<br />

■ De rekensterke kinderen maken ook plusopgave 3.<br />

Refl ectie<br />

■ Kies één of twee opgaven uit die u met de kinderen<br />

bespreekt. Bijvoorbeeld opgave 2 van het werkboek.<br />

■ Werkboek, opgave 2: In de staven zie je geen verschil tussen<br />

bijvoorbeeld 106 en 109. In een tabel kun je veel preciezer<br />

werken, maar dat is niet altijd nodig. Hebben kinderen naar<br />

de verschillen in de ochtend en de middag gekeken om een<br />

beslissing te nemen als twee staven even lang waren?<br />

■ Kom terug op het Samen oefenen. Laat kinderen hun<br />

moeilijkste sommen voor de handpop noemen. De handpop<br />

reageert weer zoals bij Samen oefenen is beschreven.<br />

48 Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch


lok 8<br />

1<br />

2<br />

3<br />

104<br />

<strong>les</strong> 5<br />

Maak de tabel af.<br />

Kijk hoeveel er al op de weegschaal ligt.<br />

a b c d<br />

800 g 940 g 645 g 380 g<br />

Maak de tabel af.<br />

Kijk hoeveel er al op de weegschaal ligt.<br />

a b c d<br />

1000g<br />

750g 250g<br />

500gg<br />

Maak de tabel af.<br />

1000g<br />

750g 250g<br />

a Schrijf de namen van de dagen erin. Gebruik de grafiek.<br />

b Reken uit hoeveel klanten er ’s middags zijn geweest.<br />

500g<br />

dagen van de week ochtend middag totaal<br />

109 501<br />

237 504<br />

197 355<br />

89 351<br />

maandag 25 201<br />

147 303<br />

0 0<br />

1000g g<br />

750g 250g<br />

500g<br />

aantal<br />

klanten<br />

600<br />

500<br />

400<br />

300<br />

200<br />

100<br />

0<br />

1000g<br />

750g 250g<br />

500g<br />

samen 1000 gram<br />

a 800<br />

b 940<br />

ochtend<br />

middag<br />

ma di wo do vr za zo<br />

c<br />

d<br />

samen 1000 gram<br />

a 450<br />

b<br />

c<br />

d<br />

dagen<br />

<strong>les</strong> 5 <strong>blok</strong> 8<br />

Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch 49


lok 8 <strong>les</strong> 6<br />

Materiaal<br />

Werkboek bladzijde 90 (oefenen)<br />

Lesboek bladzijde 92 en 93<br />

Extra materiaal<br />

Een pittenzakje<br />

Voorbereiding<br />

Teken onderstaande drie tafelpleinen op het bord:<br />

3<br />

4<br />

3<br />

40<br />

10 10 10 10<br />

10 10 10 10<br />

10 10 10 10<br />

50<br />

60<br />

Doelen<br />

− Nieuw doel (opgave 1 en 2)<br />

Kinderen kunnen vermenigvuldigingen van het type 3 × 20<br />

en 20 × 4 uitrekenen.<br />

− Toetsdoel (opgave 3, 4 en 5)<br />

Kinderen kunnen rekenen in verhoudingstabellen, in het<br />

bijzonder terugrekenen naar 1 en van daaruit verder<br />

vermenigvuldigen.<br />

> Start<br />

Zelf oefenen<br />

De kinderen werken zelfstandig aan de opgave op bladzijde 90<br />

van het werkboek (automatiseren en flexibiliseren). Ze maken<br />

een vermenigvuldigingstabel met de tafels van 1 tot en met 10.<br />

<strong>blok</strong> 8 <strong>les</strong> 6<br />

1 Reken uit.<br />

In elke zak zitten 10 broodjes.<br />

2<br />

92<br />

3<br />

3<br />

a<br />

c<br />

10<br />

10<br />

10<br />

Reken uit.<br />

3 x 40 =<br />

2 x 50 =<br />

5 x 80 =<br />

7 x 30 =<br />

6 x 60 =<br />

10<br />

10<br />

10<br />

40<br />

10<br />

10<br />

10<br />

50<br />

3 x 50 =<br />

10<br />

10<br />

10<br />

4 x 70 =<br />

8 x 20 =<br />

9 x 30 =<br />

1 x 70 =<br />

10 x 40 =<br />

4<br />

b<br />

10<br />

10<br />

10<br />

10<br />

10<br />

10<br />

10<br />

10<br />

5 x 60 =<br />

8 x 80 =<br />

10 x 70 =<br />

0 x 20 =<br />

7 x 20 =<br />

5 x 40 =<br />

8 x 30 =<br />

3 x 70 =<br />

10<br />

10<br />

10<br />

60<br />

10 10 10<br />

3 x 50 =<br />

4 x 90 =<br />

6 x 20 =<br />

Interactie<br />

Nieuw doel (opgave 1 en 2)<br />

■ Vertel dat ze bij deze opgave tientaltafels leren. Dat zijn<br />

tafelsommen met tientallen, zoals 4 × 50. Start de opgave<br />

kort met het spel ‘Tafels vangen’. Noem een tafelsom en gooi<br />

het pittenzakje naar een kind. Het kind dat het pittenzakje<br />

vangt, geeft binnen (bijvoorbeeld) drie tellen antwoord op de<br />

som. Daarna gooit deze het pittenzakje terug. Noem bij een<br />

fout het goede antwoord en geef het kind later nog een kans.<br />

Vraag tafelsommen uit de tafels van 1 tot en met 10.<br />

■ Vraag wie er ook een tientaltafelsom kan noemen en noteer<br />

een rijtje van die sommen op het bord. Zeg dat ze deze<br />

sommen straks gaan maken.<br />

■ Bekijk en bespreek de afbeelding bij opgave 1. Wijs op de<br />

tafelpleinen op het bord en benoem deze als tafelpleinen. Zeg<br />

dat u drie rijen van vier zakken met broodjes in de vakken<br />

legt. Teken daarbij steeds een cirkel om het getal 10. Hoeveel<br />

broodjes liggen er in de vakken? Laat het antwoord noemen<br />

en vertellen hoe ze het hebben uitgerekend. Mogelijke<br />

oplossingen zijn:<br />

– De broodjes tellen met sprongen van 10: 10, 20, 30, …,<br />

110, 120.<br />

– Herhaald optellen van de rijen of kolommen (40 + 40 + 40<br />

of 30 + 30 + 30 + 30).<br />

– 3 × 4 =12 zakken (groepen) met 10 broodjes, dus<br />

12 × 10 =120 broodjes.<br />

■ Vraag welke tientaltafelsom bij opgave 1a kan horen. (3 × 40<br />

en ook 4 × 30). Wijs aan en zeg dat er vier kolommen van 30<br />

broodjes zijn. Noteer deze sommen met antwoord onder het<br />

tafelplein.<br />

■ Ga verder met opgave 1b. Teken de bovenste rij met zes<br />

zakken en vertel dat het te veel werk is om alle vakken te<br />

tekenen. Teken alleen nog de zakken in de eerste kolom.<br />

Vraag welke tientaltafels hierbij horen. (4 × 60 en 6 × 40).<br />

Noteer deze sommen onder het tweede tafelplein op het<br />

bord. Dit kun je uitrekenen via herhaald optellen, maar je<br />

kunt ook aan de bijbehorende tafelsom onder de tien denken:<br />

50 Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch<br />

2 x 90 =<br />

7 x 30 =<br />

6 x 90 =


3 Maak het boodschappenlijstje voor de sportdag.<br />

Gebruik de tabellen om uit te rekenen hoeveel je nodig hebt.<br />

4<br />

5<br />

a<br />

c<br />

Hoeveel heb je nodig voor 6 appeltaarten?<br />

Gebruik de tabellen om het uit te rekenen.<br />

a<br />

c<br />

zakken 1 2 3 4 6<br />

lolly’s 7<br />

fl essen 1 2 3 4 8<br />

bekers 10<br />

x2 x3 x4<br />

:2 x3<br />

appeltaart 1 2 3 4 5 6<br />

appels 2<br />

x2 x3<br />

Reken uit. Gebruik de tabel.<br />

1 appeltaart is genoeg voor 10 stukken taart.<br />

:2<br />

appeltaart 1 2 3 4 5 6<br />

meel (gram) 200<br />

zakken 1 2 3 6 7<br />

appels 6<br />

zakken 1 2 4 6 8<br />

broodjes 20<br />

a Hoeveel taarten heb je nodig om alle kinderen in jouw klas een stuk te geven?<br />

b Hoeveel taarten heb je nodig om alle kinderen in jouw hele school een stuk te geven?<br />

..... ..... ..... ..... .....<br />

appeltaart 1 ..... ..... ..... ..... .....<br />

stukken 10 ..... ..... ..... ..... .....<br />

x3<br />

b<br />

d<br />

b<br />

appeltaart 1 2 3 4 5 6<br />

boter (gram) 50<br />

x2<br />

:2<br />

x3<br />

x4<br />

x2 x3<br />

<strong>les</strong> 6 <strong>blok</strong> 8<br />

Voor de sportdag<br />

Nodig voor<br />

6 appeltaarten<br />

bij 4 × 60 denk je aan 4 × 6 = 24. 4 × 60 is tien keer zoveel,<br />

dus 240. Noteer groot het getal 240 met een cirkel eromheen<br />

in het rooster.<br />

■ Bespreek tot slot de som 3 × 50. Vraag hoe de broodjes liggen<br />

bij 3 × 50. (3 rijen van elk 5 zakken). Aan welke makkelijke<br />

tafelsom kun je nu denken? (3 × 5 =15). Hoeveel broodjes<br />

zijn er dus in totaal? (150). Schrijf groot het getal 150 met<br />

een cirkel eromheen in het lege tafelplein.<br />

■ Kom terug op de tientaltafelsommen die u in het begin van<br />

de <strong>les</strong> op het bord hebt geschreven. Vraag de kinderen naar<br />

het antwoord. Geef meerdere kinderen de beurt ook al is<br />

het goede antwoord al genoemd. Laat ze vertellen hoe ze het<br />

uitgerekend hebben. Vervolgens maken de kinderen opgave<br />

1 in tweetallen af. Om de beurt vertellen ze elkaar aan welke<br />

makkelijke tafelsom ze kunnen denken.<br />

■ Leg kort opgave 2 uit. Is het nodig om bij 0 × 20 een<br />

makkelijkere tafelsom te zoeken? (nee, 0 keer iets is altijd 0).<br />

> De kinderen maken opgave 2 zelfstandig af.<br />

Interactie<br />

Toetsdoel (opgave 3, 4 en 5)<br />

■ Vertel dat ze bij deze opgave verder gaan oefenen met<br />

tabellen. Bespreek de context van opgave 3: er zijn twee<br />

groepen 5 met in totaal 40 kinderen. Ieder kind krijgt één<br />

lolly, één appel, één beker ranja en twee broodjes. Hoeveel<br />

heb je in totaal nodig? Dit kun je uitrekenen met tabellen.<br />

Herhaal de regel die geldt bij rekenen met een<br />

verhoudingstabel: wat je boven in de tabel doet, moet je ook<br />

onderin doen. Teken tabel a en c op het bord en vul deze<br />

samen in. Laat daarbij vertellen hoe ze rekenen, bijvoorbeeld<br />

bij tabel a: van 1 naar 2 is twee keer zoveel, dus ‘× 2’, dus<br />

onderin doe je ook ‘× 2’: 7 × 2 = 14. Bij tabel c: je wilt weten<br />

hoeveel bekers uit één f<strong>les</strong> gaan, van 2 naar 1 is de helft, dus<br />

‘: 2’, onderin doe je ook ‘: 2’, dus 10 : 2 = 5.<br />

■ Vervolgens maken de kinderen zelfstandig tabel b en d.<br />

Kinderen die niet weten hoe ze de tabellen moeten invullen,<br />

93<br />

komen in aanmerking voor verlengde instructie. Bepaal tot<br />

slot samen wat er op het boodschappenlijstje ingevuld moet<br />

worden.<br />

■ Licht kort opgave 4 en 5 toe. Noteer voor opgave 5 op het<br />

bord hoeveel kinderen er op uw school zitten.<br />

Differentiatie:<br />

■ Bied de kinderen die moeite hebben met opgave 3 verlengde<br />

instructie aan.<br />

■ De overige kinderen maken zelfstandig opgave 4 en 5.<br />

Verlengde instructie<br />

Toetsdoel (opgave 3 en 4)<br />

■ Bespreek kort opgave 3b en 3d. Laat kinderen vertellen hoe<br />

ze uitrekenen hoeveel appels in zes zakken zitten en hoeveel<br />

broodjes in acht zakken. (6 × 6 en 8 × 10). Ze moeten daarbij<br />

steeds vanuit 1 rekenen. Besteed bij tabel 3d aandacht aan<br />

het terugrekenen naar 1. Van 1 naar 2 is verdubbelen, je doet<br />

dan ‘× 2’, van 2 naar 1 is halveren, je doet dan ‘: 2’.<br />

■ Bespreek de context van opgave 4 en bekijk de tabellen.<br />

Vraag hoeveel appels en boter je nodig hebt voor één<br />

appeltaart. (2 appels, 50 gram boter). Maak samen tabel 4a.<br />

Teken deze op het bord en laat de kinderen vertellen hoe ze<br />

de tabel moeten invullen. Verwoord daarbij dat wat je boven<br />

in de tabel doet, je ook onderin moet doen. Bijvoorbeeld: van<br />

1 naar 3, is drie keer zoveel, dus ‘× 3’. Welk getal moet je dus<br />

onder in de tabel ‘× 3’ doen? (2).<br />

■ Besteed bij tabel 4c aandacht aan het terugrekenen naar 1.<br />

Van 2 naar 1, is de helft, dus delen door 2. Onderin deel je ook<br />

200 door 2. Hoeveel is dat? (100). Vraag, nu ze weten dat voor<br />

1 appeltaart 100 gram meel nodig is, hoe ze hiermee de tabel<br />

verder kunnen invullen.<br />

> Zelfstandig werken<br />

Toetsdoel (opgave 4 en 5)<br />

De kinderen maken opgave 4 en 5 af.<br />

<strong>les</strong> 6 <strong>blok</strong> 8<br />

Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch 51


lok 8 <strong>les</strong> 7<br />

Materiaal<br />

− Werkboek bladzijde 47<br />

− Opdrachtenboek bladzijde 105<br />

Extra materiaal<br />

Per tweetal een kladblaadje<br />

Doelen<br />

− Toetsdoel (werkboek opgave 1, 2 en opdrachtenboek opgave<br />

4)<br />

Kinderen kunnen rekenen in verhoudingstabellen, in het<br />

bijzonder terugrekenen naar 1 en van daaruit verder<br />

vermenigvuldigen.<br />

− Nieuw doel (opdrachtenboek opgave 1, 2, 3)<br />

Kinderen kunnen vermenigvuldigingen van het type 3 × 20<br />

en 20 × 4 uitrekenen.<br />

Samen oefenen<br />

Nullen tellen!<br />

■ Noteer onder elkaar op het bord:<br />

3 × 4<br />

3 × 40<br />

3 × 400<br />

■ Leg uit dat als je weet hoeveel 3 × 4 is, 3 × 40 ook niet meer<br />

moeilijk is, namelijk: 3 × 4 =12, 40 is tien keer zo groot als 4,<br />

dus 3 × 40 is ook 10 keer zo veel als 3 × 4 en dus ook 10 keer<br />

zoveel als 12. Het antwoord is 10 × 12 = 120.<br />

Op dezelfde manier kun je 3 × 400 weten: er komt nu nog<br />

een nul bij, dus 3 × 400 is 100 keer zo veel als 3 × 4 en dus<br />

100 keer zo veel als 12. Dus 3 × 400 = 1200.<br />

■ Noteer de antwoorden overzichtelijk achter de sommen:<br />

3 × 4 = 12<br />

3 × 40 = 120<br />

3 × 400 = 1200<br />

■ Vraag de kinderen keersommen te bedenken die ook in dit<br />

rijtje thuishoren en noteer deze op het bord. Bijvoorbeeld:<br />

30 × 4<br />

30 × 40<br />

300 × 4<br />

300 × 40<br />

3000 × 400<br />

■ Besteed kort aandacht aan de antwoorden. Het gaat erom dat<br />

ze soortgelijke keersommen kunnen bedenken en niet zozeer<br />

dat ze 3000 × 400 kunnen uitrekenen. Wel moeten ze weten<br />

dat de keersom van de eerste twee cijfers van deze som als<br />

uitkomst 12 zal hebben.<br />

■ Vraag ze vervolgens in tweetallen keersommen te bedenken<br />

die horen bij 5 × 6. Wie het blaadje vol heeft, noteert zoveel<br />

mogelijk antwoorden. Bespreek tot slot op het bord de<br />

vondsten en leg de nadruk op: een nul erachter, maakt het<br />

antwoord 10 keer zo groot!<br />

1<br />

2<br />

Vul in.<br />

€ 3,–<br />

peren 1 kg<br />

€ 4,–<br />

appels 2 kg<br />

a Vul de tabellen in.<br />

1 pak is genoeg<br />

voor 12 bekertjes<br />

soep<br />

genoeg voor 8 bekers<br />

40 koeken<br />

b Maak het boodschappenlijstje af.<br />

Gebruik de tabellen.<br />

Zelfstandig werken<br />

gewicht (kg) 1 2 3 4 5 7 10<br />

prijs (€) 3,–<br />

x2 x3<br />

gewicht (kg) 1 2 3 4 5 7 10<br />

prijs (€) 4,–<br />

:2 x3<br />

blikken 1 2 3 4 5 8 9<br />

bekers 8<br />

x2 x3<br />

pakken 1 2 3 4 5 6 10<br />

bekertjes 12<br />

x2 x3<br />

rollen 1 2 3 4 5 6 10<br />

koeken 40<br />

:2 x3<br />

Nodig voor het schoolfeest:<br />

75 bekers soep, dus ................. blikken.<br />

120 bekertjes appelsap, dus ................. pakken.<br />

120 koeken, dus ................. rollen.<br />

<strong>les</strong> 7 <strong>blok</strong> 8<br />

Ga verder op bladzijde 105 van het opdrachtenboek. 47<br />

De kinderen maken van het werkboek opgave 1 en 2 en van het<br />

opdrachtenboek opgave 1 tot en met 3.<br />

Differentiatie:<br />

■ De rekenzwakke kinderen maken van het werkboek<br />

opgave 1 en van opgave 2a de eerste en derde tabel. Van het<br />

opdrachtenboek maken ze opgave 1, 2a en 2b en van opgave<br />

3 het eerste rijtje.<br />

■ De rekensterke kinderen maken ook plusopgave 4.<br />

Refl ectie<br />

■ Kies een of twee opgaven uit die u met de kinderen<br />

bespreekt. Bijvoorbeeld opgave 2 uit het werkboek.<br />

■ Werkboek, opgave 2: Heeft iedereen hetzelfde<br />

boodschappenlijstje? Hebben ze de gegevens uit de<br />

tabellen daarbij gebruikt? Is dit een handige manier als je<br />

boodschappen voor bijvoorbeeld een groot feest moet doen?<br />

Of koop je dan gewoon heel veel? Zien de kinderen nog<br />

andere relaties in de tabellen waar ze handig gebruik van<br />

kunnen maken? Bijvoorbeeld: verdubbelen van 2 naar 4 en<br />

van 4 naar 8, halveren van 10 naar 5.<br />

Op welke manieren rekenen ze het aantal bekertjes bij zes<br />

pakken appelsap uit? Bijvoorbeeld: 6 × 12 of 2 × 36, (aantal<br />

bekertjes bij drie pakken verdubbelen), 60 + 12 (aantal<br />

bekertjes bij 5 pakken en 1 pak bij elkaar optellen).<br />

52 Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch


1 Reken uit. Doe het zo:<br />

10 10 10 10 10<br />

10 10 10<br />

10 10<br />

10 10 10 10 10<br />

4 pakjes 4 x 10 = 40<br />

2<br />

3<br />

4<br />

a Hoeveel stroopwafels?<br />

4 pakjes<br />

6 pakjes<br />

7 pakjes<br />

12 pakjes<br />

20 pakjes<br />

Reken het antwoord steeds op 2 manieren uit.<br />

a 4 x 50 =<br />

5 x 40 =<br />

c 5 x ..... =<br />

3 x ..... =<br />

Reken uit.<br />

3x40=<br />

2x70=<br />

5x50=<br />

Maak de tabel af.<br />

10 10 10 10 10<br />

10 10 10 10 10<br />

10 10 10 10 10<br />

10 10 10 10 10<br />

6x30=<br />

4x80=<br />

40 x 6 =<br />

b Hoeveel eieren?<br />

3 dozen<br />

5 dozen<br />

8 dozen<br />

10 dozen<br />

13 dozen<br />

10 10 10 10 10<br />

10<br />

10<br />

10<br />

10 10 10 10 10<br />

10<br />

aantal krentenbollen 1 2 4 8 10 20<br />

prijs (in €)<br />

10<br />

b 5 x ..... =<br />

6 x ..... =<br />

d ..... x ..... =<br />

..... x ..... =<br />

50 x3=<br />

70 x3=<br />

90 x4=<br />

10 10 10 10 10 10<br />

10 10 10 10 10 10<br />

10 10 10 10 10 10<br />

10 10 10 10 10 10<br />

10 10 10 10 10 10<br />

10<br />

10<br />

10<br />

10<br />

10<br />

60 x6=<br />

10 x10=<br />

0x50=<br />

3,60<br />

4x50=<br />

5x60=<br />

8x90=<br />

<strong>les</strong> 7<br />

10 10 10 10 10<br />

10 10 10 10 10 10<br />

10 10 10 10 10 10<br />

10 10 10 10 10 10<br />

10 10 10 10 10 10<br />

10 10 10 10 10 10<br />

10 10 10 10 10 10 10<br />

8 stuks<br />

€ 3,60<br />

<strong>blok</strong> 8<br />

105<br />

Hebben ze het aantal blikken soep dat nodig is goed bepaald?<br />

Zien ze dat negen blikken drie bekers te weinig is en tien<br />

blikken vijf bekers te veel?<br />

<strong>les</strong> 7 <strong>blok</strong> 8<br />

Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch 53


lok 8 <strong>les</strong> 8<br />

Materiaal<br />

− Werkboek bladzijde 91 (oefenen)<br />

− Lesboek bladzijde 94 en 95<br />

Extra materiaal<br />

− Een pittenzakje<br />

− Per kind een kladblaadje<br />

Doelen<br />

− Nieuw doel (opgave 1 en 2)<br />

Kinderen kunnen vermenigvuldigingen van het type 4 × 23<br />

uitrekenen.<br />

− Toetsdoel (opgave 3, 4 en 5)<br />

Kinderen kunnen in verdeelsituaties bepalen hoeveel ieder<br />

krijgt en wat de rest is.<br />

> Start<br />

Zelf oefenen<br />

De kinderen werken zelfstandig aan de opgaven op bladzijde 91<br />

van het werkboek (automatiseren en flexibiliseren). Ze maken<br />

in vlot tempo aftreksommen en keersommen. Bij de derde<br />

opgave bepalen ze welk getal erbij moet om samen 100 of 1000<br />

te krijgen.<br />

Interactie<br />

Nieuw doel (opgave 1 en 2)<br />

■ Vertel de kinderen dat ze bij deze opgave tafelsommen als<br />

4 × 38 leren uitrekenen. Deel aan ieder kind een<br />

kladblaadje uit. U noemt een uitkomst van een tientaltafel.<br />

De kinderen schrijven op hun blaadje de bijbehorende<br />

tientaltafelsom met het antwoord. Er zijn soms meerdere<br />

sommen mogelijk. Bij 320 hoort bijvoorbeeld 4 × 80 en 8 ×<br />

40, bij 490 hoort alleen 7 × 70.<br />

Noem de uitkomsten 120, 160, 180, 200, 240, 320, 420 en<br />

490. Haal de blaadjes op en doe vervolgens de activiteit<br />

‘Vang de tafel’. Noem een som die de kinderen opgeschreven<br />

hebben, bijvoorbeeld 6 × 30. Daarna gooit u het pittenzakje<br />

naar een kind. Degene die het pittenzakje vangt, noemt het<br />

antwoord (180) en gooit het pittenzakje naar u terug. Bij<br />

een fout antwoord geeft u zelf het goede antwoord. U geeft<br />

het kind later nog een kans.<br />

■ Laat de afbeelding bij opgave 1 bekijken. Vertel dat je bij<br />

de supermarkt bloemen kunt kopen. Welke bloemen?<br />

(zonnebloemen, tulpen en rozen). Er zitten tien<br />

zonnebloemen in een bos. Hoeveel zonnebloemen zitten in<br />

vijf bossen? (50, 5 × 10). Teken hierbij een tafelplein met<br />

verdeling van 10 op het bord (zie hierna). Vraag vervolgens<br />

hoeveel bloemen in drie bossen tulpen (60, 3 × 20) en in<br />

vier bossen rozen zitten. (120, 4 × 30). Teken ook deze<br />

tafelpleinen op het bord, maar dan zonder verdeling.<br />

■ Wijs op de aanbiedingen en zeg dat ze nu gaan uitrekenen<br />

hoeveel bloemen ze krijgen. Hoeveel zonnebloemen krijg<br />

je als je één bos van tien bloemen koopt? (14, 10 + 4 = 14).<br />

<strong>blok</strong> 8 <strong>les</strong> 8<br />

1<br />

2<br />

94<br />

5<br />

3<br />

4<br />

Reken uit.<br />

Reken uit. Doe zoals bij opgave 1.<br />

2 x 25 =<br />

3 x 21 =<br />

3 x 18 =<br />

5<br />

halen,<br />

gratis20<br />

10 halen,<br />

4 extra<br />

14<br />

10 4<br />

5 x 14 =<br />

10 4<br />

10<br />

10<br />

10 20<br />

10<br />

10<br />

23<br />

20 3<br />

60<br />

14<br />

38<br />

30 8<br />

120<br />

9<br />

32<br />

5 x 18 =<br />

6 x 12 =<br />

7 x 44 =<br />

3 extra gratis<br />

3<br />

23<br />

20 3<br />

3 x 23 =<br />

8 x 28 =<br />

7 x 43 =<br />

9 x 38 =<br />

30 halen,<br />

8 extra gratis<br />

4<br />

38<br />

30 8<br />

4 x 38 =<br />

Hoeveel zonnebloemen krijg je als je vijf bossen van tien<br />

wilt kopen? Welke keersom hoort hierbij? (5 × 14). Schrijf<br />

5 × 14 bij het eerste tafelplein en breid het eerste tafelplein<br />

uit door er een stukje van 4 aan te tekenen. Zeg dat je 14<br />

verdeelt in 10 en 4. Hoeveel is 5 × 10 (50). En 5 × 4? (20).<br />

Hoeveel is dan 5 × 14? (50 + 20 = 70). Laat op dezelfde<br />

manier uitrekenen hoeveel bloemen je krijgt als je drie<br />

bossen van twintig tulpen koopt (3 × 23) en vier bossen<br />

van dertig rozen (4 × 38). Op het bord komen de volgende<br />

tafelpleinen te staan:<br />

5 × 14 = 5 × 10 + 5 × 4<br />

dus 50 + 20 = 70<br />

3 × 23 = 3 × 20 + 3 × 3<br />

dus 60 + 9 = 69<br />

4 × 38 = 4 × 30 + 4 × 8<br />

dus 120 + 32 = 152<br />

54 Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch<br />

14 = |10| 4|<br />

x 5 |50|20| .....


3<br />

4<br />

5<br />

Reken uit.<br />

Schrijf de som op.<br />

a Hein heeft 41 pakken rijst.<br />

Hoeveel volle rijen kan hij maken?<br />

Hoeveel pakken heeft hij nog over?<br />

b Hein heeft 42 fl essen ketjap.<br />

Hoeveel volle rijen kan hij maken?<br />

Hoeveel f<strong>les</strong>sen heeft hij nog over?<br />

c Hein heeft 26 potten pastasaus.<br />

Hoeveel volle rijen kan hij maken?<br />

Hoeveel potten heeft hij nog over?<br />

d Hein heeft 67 fl essen melk.<br />

Hoeveel volle rijen kan hij maken?<br />

Hoeveel f<strong>les</strong>sen heeft hij nog over?<br />

Reken uit.<br />

49 : 5 = ..... rest .....<br />

21 : 9 = ..... rest .....<br />

44 : 6 = ..... rest .....<br />

40 : 3 = ..... rest .....<br />

51 : 8 = ..... rest .....<br />

Wat staat er onder de vlek?<br />

Schrijf dat getal op.<br />

35 : = 5 rest 0<br />

40 : = 5 rest 0<br />

64 : = 8 rest 0<br />

24 : = 4 rest 0<br />

72 : = 9 rest 0<br />

26 : 8 = ..... rest .....<br />

67 : 7 = ..... rest .....<br />

15 : 2 = ..... rest .....<br />

99 : 10 = ..... rest .....<br />

50 : 8 = ..... rest .....<br />

41 : = 4 rest 1<br />

25 : = 6 rest 1<br />

19 : = 2 rest 1<br />

37 : = 4 rest 1<br />

101 : = 10 rest 1<br />

41<br />

34 : 4 = ..... rest .....<br />

46 : 5 = ..... rest .....<br />

60 : 6 = ..... rest .....<br />

65 : 9 = ..... rest .....<br />

29 : 3 = ..... rest .....<br />

29 : = 9 rest 2<br />

38 : = 9 rest 2<br />

56 : = 9 rest 2<br />

47 : = 9 rest 2<br />

74 : = 9 rest 2<br />

42<br />

26<br />

67<br />

73 : 9 = ..... rest .....<br />

39 : 3 = ..... rest .....<br />

80 : 9 = ..... rest .....<br />

47 : 6 = ..... rest .....<br />

49 : 1 = ..... rest .....<br />

<strong>les</strong> 8 <strong>blok</strong> 8<br />

■ Schrijf de eerste som van opgave 2 als voorbeeld op het bord.<br />

Verwoord hoe je deze som uitrekent en voer de handelingen<br />

uit op het bord: Ik verdeel eerst 25 in 20 en 5, dan doe ik<br />

2 × 20 = 40 en 2 × 5 = 10. Ik tel nu al<strong>les</strong> bij elkaar:<br />

40 + 10 = 50.<br />

2 × 25=<br />

25 = |20| 5 |<br />

—><br />

×2 = |40|10| —> 50<br />

■ Vraag een kind op dezelfde manier de volgende som (3 × 21)<br />

voor te doen op het bord.<br />

> De kinderen maken opgave 2 zelfstandig af.<br />

Interactie<br />

Toetsdoel (opgave 3, 4 en 5)<br />

■ Vertel dat ze bij deze opgave verder gaan oefenen met<br />

deelsommen met rest. Start opgave 3 met het flitsen van<br />

antwoorden. Noem een deelsom zonder rest. De kinderen<br />

flitsen op uw teken het antwoord op hun vingers. Geef<br />

voldoende bedenktijd. Vraag deelsommen waarbij kennis van<br />

de tafels van 1 tot en met 10 nodig is, bijvoorbeeld<br />

10 : 2, 35 : 5, 60 : 10, 24 : 6 en 32 : 4. Kinderen die hier veel<br />

fouten in maken of er duidelijk langer over doen, komen in<br />

aanmerking voor verlengde instructie.<br />

■ Bespreek opgave 3. Vertel dat Hein werkt als vakkenvuller<br />

in de supermarkt. Er kan maar een bepaald aantal<br />

verpakkingen naast elkaar staan. Laat noemen wat ze in de<br />

vakken zien en hoeveel er naast elkaar kunnen.<br />

Maak samen opgave 3a en 3b. Stel daarbij de volgende<br />

vragen: Hoeveel pakken/f<strong>les</strong>sen heeft Hein? Hoeveel pakken/<br />

f<strong>les</strong>sen mogen naast elkaar? Hoeveel volle rijen kan Hein<br />

95<br />

maken? Hoeveel pakken/f<strong>les</strong>sen heeft Hein over? Schrijf de<br />

antwoorden op het bord: 41 : 6 = 6 rest 5 en 42 : 4 = 10 rest 2.<br />

Laat ze zelfstandig opgave 3c en 3d maken. Observeer wie er<br />

welke fout maakt en besteed daar met die kinderen tijdens de<br />

verlengde instructie aandacht aan.<br />

■ Licht kort opgave 4 en 5 toe. Doe uit het tweede rijtje van<br />

opgave 5 een som als voorbeeld voor.<br />

Differentiatie:<br />

■ Bied de kinderen die moeite hebben met opgave 3 verlengde<br />

instructie aan.<br />

■ De overige kinderen maken zelfstandig opgave 4 en 5.<br />

Rekenzwakke kinderen kunnen het laatste rijtje van opgave 4<br />

overslaan.<br />

Verlengde instructie<br />

Toetsdoel (opgave 3 en 4)<br />

■ Oefen de deeltafels tot en met 10 met antwoorden flitsen.<br />

Noem de deelsom en geef kinderen wat langere bedenktijd.<br />

Ze flitsen op uw teken het antwoord op hun vingers.<br />

■ Bespreek de eerste som van opgave 4. Laat ze een context<br />

bedenken die bij 49 : 5 past. Bijvoorbeeld: Er zijn 49 pakken.<br />

In één rij staan 5 pakken. Hoeveel volle rijen zijn er en<br />

hoeveel pakken zijn er over? Reken samen de som uit.<br />

Besteed aandacht aan hoe ze het antwoord op de deelsom<br />

kunnen vinden. Laat ze bij 49 : 5 zoeken naar een som in<br />

de tafel van 5 waarvan het antwoord het dichtst bij 49 ligt,<br />

maar niet meer is dan 49. (9 × 5 = 45). Hoeveel rijen vol? (9).<br />

Hoeveel over? (4). Het antwoord is dus 9 rest 4.<br />

■ Maak samen het eerste rijtje sommen van opgave 4. Geef er<br />

zo nodig een context bij.<br />

> Zelfstandig werken<br />

Toetsdoel (opgave 4 en 5)<br />

De kinderen maken opgave 4 en 5 af.<br />

<strong>les</strong> 8 <strong>blok</strong> 8<br />

Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch 55


lok 8 <strong>les</strong> 9<br />

Materiaal<br />

− Werkboek bladzijde 48<br />

− Opdrachtenboek bladzijde 106<br />

Extra materiaal<br />

Per kind een kladblaadje<br />

Voorbereiding<br />

Bekijk de eigen producties die de kinderen maakten voor de<br />

handpop in Samen oefenen, <strong>les</strong> 5. Sommige kinderen hebben<br />

handige manieren gevonden om snel veel sommen met<br />

als antwoord 1000 te maken. Ze werken volgens een bepaalde<br />

systematiek en ontdekken structuren in de getallenrij. Noteer<br />

een paar van dergelijke rijtjes op het bord. Hieronder staat een<br />

voorbeeld. U kunt de naam van de bedenker(s) erboven<br />

schrijven. Bijvoorbeeld:<br />

Devon J urjen Zeinab<br />

500 + 500 10 + 990 1000 − 0<br />

501 + 499 20 + 980 1001 − 1<br />

502 + 498 30 + 970 1002 − 2<br />

1003 − 3<br />

Emre Marit S tijn<br />

1100 − 100 1 × 1000 1000 : 1<br />

1200 − 200 2 × 500 2000 : 2<br />

1300 − 300 3 × 300 + 100 3000 : 3<br />

4 × 250<br />

5 × ...<br />

De eigen producties van Stijn lopen vooruit op de <strong>les</strong>stof. Als<br />

kinderen dit niet direct oppakken, hoeft u er geen extra uitleg<br />

aan te besteden.<br />

Doelen<br />

− Toetsdoel (werkboek opgave 1, 2, 3 en opdrachtenboek<br />

opgave 4)<br />

Kinderen kunnen in verdeelsituaties bepalen hoeveel ieder<br />

krijgt en wat de rest is.<br />

− Nieuw doel (opdrachtenboek opgave 1, 2, 3)<br />

Kinderen kunnen vermenigvuldigingen van het type 4 × 23<br />

uitrekenen.<br />

Samen oefenen<br />

Voortzetten rijtjes volgens bepaalde<br />

systematiek<br />

■ In de beschrijving van deze activiteit wordt van de rijtjes<br />

sommen hierboven uitgegaan.<br />

■ Vraag welke som de volgende van Devon zou kunnen zijn.<br />

En van Jurjen? En Zeinab, Emre, Marit en Stijn? Vinden<br />

kinderen dit lastig? Noteer dan een aantal sommen onder de<br />

rijtjes waaruit ze kunnen kiezen. In het voorbeeld van Devon<br />

kunt u het volgende rijtje sommen noteren:<br />

<strong>blok</strong> 8 <strong>les</strong> 9<br />

1<br />

2<br />

3<br />

Reken uit.<br />

27 :5=5rest2<br />

13 :6=................. rest .................<br />

17 :3=................. rest .................<br />

7:6=................. rest .................<br />

16 :2=................. rest .................<br />

Reken uit.<br />

39 :8=................. rest .................<br />

26 : 5=................. rest .................<br />

21 :6=................. rest .................<br />

54 :7=................. rest .................<br />

35 :9=................. rest .................<br />

a Joris heeft 75 pakken.<br />

Er kunnen 7 pakken hagelslag op een rij.<br />

Hoeveel rijen kan hij vol maken? ................. rijen.<br />

Hoeveel pakken houdt hij over? ................. pakken.<br />

De som is 75 : 7 = ................. rest .................<br />

b Joris heeft 25 potten.<br />

Hij zet 6 potten pindakaas op een rij.<br />

Hoeveel rijen kan hij vol maken? ................. rijen.<br />

Hoeveel potten houdt hij over? ................. potten.<br />

De som is ................. : ............... = ................. rest ...............<br />

Reken uit.<br />

a Er zijn 65 sinaasappels.<br />

Jos maakt zakjes met steeds 6 sinaasappels.<br />

Hij maakt ................. zakjes vol.<br />

Hij houdt ................. sinaasappels over.<br />

De som is ................. : ............... = ................. rest ...............<br />

c Jos maakt zakjes met steeds 10 broodjes.<br />

Hij heeft 98 broodjes.<br />

Hij maakt ................. zakken vol.<br />

Hij houdt ................. broodjes over.<br />

De som is ................. : ............... = ................. rest ...............<br />

48 Ga verder op bladzijde 106 van het opdrachtenboek.<br />

37 :4=................. rest .................<br />

20 :9=................. rest .................<br />

28 :5=................. rest .................<br />

33 :6=................. rest .................<br />

14 :7=................. rest .................<br />

c Joris heeft 34 potten.<br />

Hij zet 8 potten jam op een rij.<br />

Hoeveel rijen kan hij vol maken? ................. rijen.<br />

Hoeveel potten houdt hij over? ................. potten.<br />

De som is ................. : ............... = ................. rest ...............<br />

b Jos maakt zakjes met steeds 5 appels.<br />

Hij heeft 54 appels.<br />

Hij maakt ................. zakjes vol.<br />

Hij houdt ................. appels over.<br />

De som is ................. : ............... = ................. rest ...............<br />

d Jos maakt zakjes met steeds 4 bananen.<br />

Hij heeft 30 bananen.<br />

Hij maakt ................. zakjes vol.<br />

Hij houdt ................. bananen over.<br />

De som is ................. : ............... = ................. rest ...............<br />

490 + 10<br />

1010 − 10<br />

503 + 497<br />

2 × 500<br />

Vraag welke van deze sommen in het rijtje van Devon hoort.<br />

(503 + 497). Vraag ter controle aan ‘Devon’ of het klopt.<br />

Vraag waarom het 503 + 497 is en niet bijvoorbeeld 490 + 10.<br />

Is dit nog te lastig, verwoord het dan eerst zelf: 490 + 10 = 500.<br />

Het antwoord moet 1000 zijn. Dus die valt af. Evenzo met de<br />

andere sommen uit dit rijtje: Waarom kan 1010 − 10 niet?<br />

Devon heeft gekozen om optelsommen te maken. 1010 − 10<br />

is een aftreksom. En 2 × 500? 2 × 500 is een tafelsom. Dus<br />

die valt om dezelfde reden als 1010 − 10 af. Deze laatste twee<br />

sommen hebben wel allebei als uitkomst 1000.<br />

■ Laat zien hoe je de volgende som in het rijtje van Devon kunt<br />

maken. Het eerste getal is eentje hoger dan het eerste getal<br />

van de vorige optelsom. Het tweede getal is eentje lager dan<br />

het tweede getal van de vorige optelsom. Het totaal blijft op<br />

die manier hetzelfde.<br />

■ Vraag de kinderen in ieder geval bij de eerste vier rijtjes twee<br />

of drie volgende sommen te bedenken. Ze noteren deze op<br />

hun kladblaadje. Laat ze daarna één rijtje kiezen en deze<br />

volgens de aangegeven systematiek zo lang maken als ze<br />

kunnen. Wie voor het rijtje sommen van Marit kiest, moet<br />

nog een tweede rijtje maken.<br />

■ Ze gaan verder met hun rijtje(s) als ze klaar zijn met het<br />

zelfstandig werken.<br />

56 Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch


lok 8<br />

1<br />

2<br />

3<br />

4<br />

106<br />

a 37<br />

b<br />

4<br />

<strong>les</strong> 9<br />

Hoeveel krentenbollen?<br />

Reken uit.<br />

4 x 23 =<br />

8 x 23 =<br />

3 x 23 =<br />

7 x 23 =<br />

Hoeveel?<br />

Reken uit.<br />

30 7<br />

4 x 37 =<br />

37 = | 30| 7|<br />

x4 |120|28| .....<br />

Reken uit.<br />

4 x 40 =<br />

7 x 30 =<br />

8 x 40 =<br />

5 x 80 =<br />

Reken uit.<br />

..... : 4 = 2 rest 3<br />

..... : 5 = 3 rest 4<br />

..... : 7 = 4 rest 5<br />

..... : 7 = 10 rest 1<br />

2 x 44 =<br />

3 x 31 =<br />

7 x 11 =<br />

4 x 21 =<br />

4 x 23 = .....<br />

Ik reken zo:<br />

23 = |20| 3|<br />

x 4 |80|12| 92<br />

5<br />

50 : ..... = 6 rest 2<br />

45 : ..... = 6 rest 3<br />

50 : ..... = 7 rest 1<br />

45 : ..... = 11 rest 1<br />

28<br />

20 8<br />

5 x 28 =<br />

28 = | 20| 8|<br />

x5 |.....|.....| .....<br />

Zelfstandig werken<br />

5 x 51 =<br />

6 x 31 =<br />

4 x 42 =<br />

2 x 27 =<br />

c<br />

6<br />

45<br />

40 5<br />

6 x 45 =<br />

45 = | 40| 5|<br />

x6 |.....|.....| .....<br />

4 x 34 =<br />

5 x 27 =<br />

6 x 34 =<br />

7 x 42 =<br />

De kinderen maken zowel van het werkboek als van het<br />

opdrachtenboek opgave 1 tot en met 3.<br />

Differentiatie:<br />

■ De rekenzwakke kinderen maken opgave 1 van het werkboek<br />

de eerste twee rijtjes en opgave 2. Van het opdrachtenboek<br />

maken ze opgave 1, opgave 2 en van opgave 3 de eerste drie<br />

rijtjes. Geef daarbij de tip om bij het tweede en derde rijtje<br />

‘tafelpleintjes’ te tekenen.<br />

■ De rekensterke kinderen maken ook plusopgave 4<br />

Refl ectie<br />

■ Kies één of twee opgaven uit die u met de kinderen<br />

bespreekt. Bijvoorbeeld opgave 2 uit het werkboek.<br />

■ Werkboek, opgave 2: Zien kinderen het verband tussen<br />

het aantal rijen, het aantal dat over is en de som? Kunnen<br />

kinderen uitleggen dat rest betekent dat er niet meer genoeg<br />

is voor nog een volle rij en dat dit over is? Kun je bij een som<br />

als … : 7 ook rest 8 krijgen? (nee, dit kan niet, want de rest is<br />

altijd minder dan het getal waardoor wordt gedeeld).<br />

■ Kom terug op het Samen oefenen. De kinderen kiezen hun<br />

mooiste som uit de rijtjes volgens een bepaalde systematiek.<br />

Welke som hadden ze niet verwacht vandaag te zullen<br />

maken? Laat onder die som een streep zetten. Laat hun<br />

moeilijkste som voorlezen. Laat deze sommen onder het<br />

juiste rijtje noteren. Laat ze daarbij ook een schatting maken<br />

van de precieze plaats waar je deze som tegenkomt, als je alle<br />

sommen zou noteren die in het rijtje horen.<br />

<strong>les</strong> 9 <strong>blok</strong> 8<br />

Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch 57


lok 8 <strong>les</strong> 10<br />

Materiaal<br />

Werkboek bladzijde 49<br />

Opdrachtenboek bladzijde 107<br />

Extra materiaal<br />

Per kind een kladblaadje en een schaar (of gebruik de kaartjes<br />

uit Samen oefenen <strong>blok</strong> 7, <strong>les</strong> 9)<br />

Voorbereiding<br />

Teken onderstaande tabel op het bord:<br />

1 2 3 4<br />

5 6 7 8<br />

9 10 Ja Nee<br />

Doelen<br />

− Toetsdoel (werkboek opgave 1, 2, 3 en opdrachtenboek<br />

opgave 3)<br />

Kinderen kunnen rekenen in verhoudingstabellen, in het<br />

bijzonder terugrekenen naar 1 en van daaruit verder vermenigvuldigen.<br />

Kinderen kunnen in verdeelsituaties bepalen hoeveel ieder<br />

krijgt en wat de rest is.<br />

− Nieuw doel (opdrachtenboek opgave 1, 2)<br />

Kinderen kunnen vermenigvuldigingen van het type 3 × 20<br />

en 20 × 4 uitrekenen.<br />

Kinderen kunnen vermenigvuldigingen van het type 4 × 23<br />

uitrekenen.<br />

Samen oefenen<br />

In de tafel van... ?<br />

■ Deze activiteit is een herhaling van Samen oefenen <strong>blok</strong> 7, <strong>les</strong><br />

9. Vraag ieder kind een blaadje in twaalf vakjes te vouwen en<br />

in te vullen zoals de tabel op het bord. Vervolgens knippen ze<br />

de vakjes langs de vouwlijnen uit. Noem getallen tot en met<br />

100. Zit het genoemde getal in een of meerdere tafels dan<br />

leggen ze het kaartje met ‘ja’ bovenaan de tafel en vervolgens<br />

de kaartjes met getallen van de tafel(s) die erbij hoort/horen<br />

eronder. Zit het getal in geen enkele tafel, dan leggen ze het<br />

kaartje met ‘nee’ bovenaan de tafel. Daarna pakken ze de<br />

kaartjes weer terug en noemt u het volgende getal. Noem de<br />

volgende getallen:<br />

24 47 49 25 32 48<br />

81 54 63 28 72 58<br />

4 56 43 42 38 36<br />

■ Loop rond terwijl u de getallen noemt. Vraag geregeld<br />

waarom een kaartje bij het genoemde getal hoort.<br />

Bij 21 horen bijvoorbeeld de kaartjes met 3 en 7, want<br />

1<br />

2<br />

3<br />

Vul in.<br />

a Je hebt 6 zegels nodig voor een bal.<br />

ballen 1 2 4 5 10 12<br />

zegels 6<br />

b Je hebt 8 zegels nodig voor een popje.<br />

popjes 1 2 4 5 10 11<br />

zegels 8<br />

Reken uit.<br />

a Nina maakt steeds rijen van 8 zegels.<br />

Hoeveel rijen maakt zij en hoeveel zegels houdt zij over?<br />

27 : 8 = ................. rest .................<br />

33 : 8 = ................. rest .................<br />

23 : 8 = ................. rest .................<br />

16 : 8 = ................. rest .................<br />

Reken uit.<br />

Kijk bij opgave 1.<br />

80 : 8 = ................. rest .................<br />

56 : 8 = ................. rest .................<br />

7 : 8 = ................. rest .................<br />

14 : 8 = ................. rest .................<br />

b Jip maakt steeds rijen van 6.<br />

Hoeveel rijen maakt hij en hoeveel zegels houdt hij over?<br />

37 : 6 = ................. rest .................<br />

23 : 6 = ................. rest .................<br />

18 : 6 = ................. rest .................<br />

16 : 6 = ................. rest .................<br />

a Jip heeft 67 zegels.<br />

Daarvoor kan hij ................. ballen krijgen.<br />

Hij houdt ................. zegels over.<br />

De som is ................. : ............... = ................. rest ...............<br />

c Kees wil graag 10 ballen.<br />

Hij heeft al 48 zegels.<br />

Hij heeft nog ................. zegels nodig.<br />

49 : 6 = ................. rest .................<br />

46 : 6 = ................. rest .................<br />

31 : 6 = ................. rest .................<br />

55 : 6 = ................. rest .................<br />

b Nina heeft 45 zegels.<br />

<strong>les</strong> 10 <strong>blok</strong> 8<br />

57 : 8 = ................. rest .................<br />

20 : 8 = ................. rest .................<br />

28 : 8 = ................. rest .................<br />

41 : 8 = ................. rest .................<br />

27 : 6 = ................. rest .................<br />

30 : 6 = ................. rest .................<br />

66 : 6 = ................. rest .................<br />

4 : 6 = ................. rest .................<br />

Daarvoor kan zij ................. popjes krijgen.<br />

Zij houdt ................. zegels over.<br />

De som is ................. : ............... = ................. rest ...............<br />

d Marcia wil graag 5 popjes.<br />

Zij heeft al 13 zegels.<br />

spaaractie!<br />

6 zegels =<br />

een bal<br />

8 zegels =<br />

een popje<br />

Zij heeft nog ................. zegels nodig.<br />

Ga verder op bladzijde 107 van het opdrachtenboek. 49<br />

3 × 7 = 21, 7 × 3 = 21. Moedig ze ookaan om met<br />

deelsommen te verklaren waarom een kaartje erbij hoort.<br />

Bijvoorbeeld: 21 kun je precies delen door 3 en ook door 7.<br />

■ Vraag ook de kinderen een getal tot en met 100 te bedenken.<br />

Een kind noemt een getal en de rest legt de kaartjes.<br />

■ Laat ieder kind een getal in gedachte nemen en daar de<br />

kaartjes bij leggen. De buur moet nu raden welk getal in<br />

gedachte werd genomen. In het geval het kaartje ‘nee’ wordt<br />

gelegd, mag het getal met aanwijzingen als meer, minder<br />

worden geraden.<br />

■ Let wel, het gaat hierbij om de tafels van 1 tot en met 10 die<br />

lopen van 1 keer tot en met 10 keer. Het getal 72 zit volgens<br />

deze spelregels dus niet in de tafels van 1, 2, 3, 4, 6 en 12,<br />

maar alleen in die van 8 en 9.<br />

Zelfstandig werken<br />

In <strong>les</strong> 10 worden de doelen van <strong>les</strong> 6 tot en met 9 gecombineerd.<br />

Leg uit dat de sommen daarom net iets anders zijn dan in de<br />

<strong>les</strong>sen ervoor.<br />

De kinderen maken van het werkboek opgave 1 tot en met 3 en<br />

van het opdrachtenboek opgave 1 en 2.<br />

Differentiatie:<br />

■ De rekenzwakke kinderen kunnen een deel van de opgaven<br />

maken:<br />

− Werkboek, opgave 1: helemaal.<br />

− Werkboek, opgave 2: van 2a en 2b alleen het eerste rijtje.<br />

58 Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch


1 Hoeveel tulpen?<br />

Reken uit.<br />

2<br />

3<br />

Aanbieding:<br />

bij 10 tulpen<br />

gratis 5<br />

tulpen extra!<br />

Hoeveel?<br />

Reken uit.<br />

3<br />

74<br />

70 4<br />

3 x 74 =<br />

..... = |.....|.....|<br />

x .....|.....|.....| .....<br />

a Hoeveel heb je nodig voor 25 sneeuwpopjes?<br />

Maak zelf een tabel.<br />

sneeuwpopjes 1<br />

spekbollen 2<br />

snoeprondjes<br />

rozijntjes<br />

4 x 15 =<br />

15 = | 10| 5|<br />

x 4 |.....|.....| .....<br />

8 x 15 =<br />

15 = | 10| 5|<br />

x 8 |.....|.....| .....<br />

7 x 15 =<br />

15 = | 10| 5|<br />

x .....|.....|.....| .....<br />

2 x 58 =<br />

..... = |.....|.....|<br />

x .....|.....|.....| .....<br />

b Hoeveel zakken spekbollen en snoeprondjes heb je nodig<br />

als je sneeuwpopjes maakt voor alle kinderen in jouw klas?<br />

c Hoeveel spekbollen en snoeprondjes houd je dan over?<br />

4x15=.....<br />

Ik reken zo:<br />

15 = |10| 5|<br />

x 4 |40|20| 60<br />

6 x 54 =<br />

..... = |.....|.....|<br />

x .....|.....|.....| .....<br />

Nodig voor 1 sneeuwpopje:<br />

9 x 15 =<br />

15 = | 10| 5|<br />

x .....|.....|.....| .....<br />

<strong>les</strong> 10<br />

<strong>blok</strong> 8<br />

4 x 64 =<br />

..... = |.....|.....|<br />

x .....|.....|.....| .....<br />

10 spekbollen<br />

snoeprondjes<br />

35 stuks<br />

− Werkboek, opgave 3: alleen 3a en 3b.<br />

− Opdrachtenboek, opgave 1: helemaal.<br />

− Opdrachtenboek, opgave 2: eerste twee sommen.<br />

■ De rekensterke kinderen maken ook plusopgave 3. Wanneer<br />

de groep bestaat uit 25 kinderen, spreek dan een nieuw<br />

aantal af. Als u bezwaar heeft tegen het trakteren op snoep<br />

dan kunt u de opdracht aanpassen, bijvoorbeeld: maak<br />

kaarten waarop de sneeuwpop van (gekleurd) papier geplakt<br />

moet worden.<br />

Refl ectie<br />

■ Kies één of twee opgaven uit die u met de kinderen<br />

bespreekt. Bijvoorbeeld opgave 2 van het werkboek.<br />

■ Werkboek, opgave 2: Wat betekent rest 0? (allemaal volle<br />

rijen, er is niets over). Laat een verhaaltje bedenken bij de<br />

som 4 : 6. Bijvoorbeeld: Jip heeft 4 zegels. Hij kan een rij van<br />

6 niet vol maken, want hij heeft twee zegels te weinig. Hij heeft<br />

dus 0 volle rijen en 4 zegels over. Laat bedenken welke som<br />

hierbij hoort: dus 4 : 6 = 0 rest 4. Weten ze nu ook 4 : 5, 4 : 4<br />

en 4 : 3?<br />

107<br />

<strong>les</strong> 10 <strong>blok</strong> 8<br />

Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch 59


lok 8 <strong>les</strong> 11<br />

Materiaal<br />

−Kopieerblad <strong>blok</strong> 8 <strong>les</strong> 11 Oefenen (kopieerbladen Bij de <strong>les</strong>sen)<br />

− Lesboek bladzijde 96 en 97<br />

Extra materiaal<br />

− Per groepje een analoge of digitale keukenweegschaal<br />

− Personenweegschaal voor het wegen van zwaardere<br />

voorwerpen<br />

−Per groepje een kledinghanger en twee plastic boodschappentasjes<br />

− Voorwerpen om te wegen, van verschillend gewicht<br />

− Meerdere maatbekers, bijvoorbeeld een babyf<strong>les</strong>,<br />

hoestdrankbekertje of wasbolletje<br />

− Verpakkingen met verschillende inhouden (bekertjes,<br />

mokken, melkpakken, een emmer )<br />

−Een smal hoog glas en een breed glas<br />

Voorbereiding<br />

− Door aan een klerenhanger aan beide kanten een boodschappentasje<br />

te hangen, is het te gebruiken als balans. De<br />

kinderen kunnen gewichten vergelijken door in beide tasjes<br />

een voorwerp te doen.<br />

− In het <strong>les</strong>boek wordt met fruit gewerkt. Het is leuk als er in<br />

de klas ook fruit gewogen kan worden. Maar andere zaken<br />

kunnen natuurlijk ook. Zorg voor alledaagse voorwerpen, die<br />

ongeveer 100 gram, 200 gram, 500 gram, 1000 gram, 2 kilo,<br />

5 kilo wegen (bijvoorbeeld een zak aardappelen).<br />

− Zorg ook voor voorwerpen met een verrassend gewicht,<br />

bijvoorbeeld iets wat heel klein maar toch heel zwaar is. En<br />

iets wat juist heel groot is maar toch heel licht is zoals een<br />

grote dichte doos met bijvoorbeeld veren of proppen papier.<br />

Doel<br />

Kinderen kunnen een weegschaal gebruiken en ontwikkelen<br />

referentiematen.<br />

Aandachtspunten<br />

Er is bij deze doelen een aantal aandachtspunten die u<br />

eenvoudig kunt observeren. De aandachtspunten geven aan dat<br />

u tijdens deze <strong>les</strong> extra aandacht kunt geven aan kinderen die<br />

daarmee moeite hebben.<br />

− Kunnen kinderen bij gewichten als bijvoorbeeld 10 gram, 100<br />

gram, 200 gram, 500 gram en 1000 gram voorwerpen<br />

noemen die dat gewicht zouden kunnen hebben? Eventueel<br />

ook bij 2 kilo, 5 kilo en 1 gram.<br />

−Kunnen kinderen bij inhoudsmaten als bijvoorbeeld 1 centiliter,<br />

1 deciliter, 25 centiliter en 1 liter voorwerpen noemen die deze<br />

inhoud kunnen hebben?<br />

− Kunnen kinderen een weegschaal gebruiken?<br />

− Kunnen kinderen een (afgebeelde) maatbeker aflezen?<br />

> Start<br />

Oriëntatie <strong>les</strong><br />

Om zich te oriënteren op de <strong>les</strong>, maken de kinderen zelfstandig<br />

<strong>blok</strong> 8 <strong>les</strong> 11<br />

1 Hoeveel weegt het fruit?<br />

Zoek bij elkaar.<br />

Doe het zo:<br />

a .....<br />

a<br />

2<br />

96<br />

d<br />

b<br />

Hoeveel stuks fruit zitten in elke zak?<br />

125g 10g<br />

80g<br />

1500 g<br />

a b<br />

c<br />

595g<br />

100 g<br />

f<br />

c<br />

e<br />

998 g<br />

200 g<br />

1 2 3<br />

4 5 6<br />

150 g<br />

900 g<br />

180 g<br />

de opgaven op het kopieerblad. Ze ordenen een aantal<br />

verpakkingen. Bij opgave a moeten ze letten op het gewicht van<br />

de voorwerpen. Bij opgave b gaat het om de inhoudsmaten.<br />

Interactie<br />

■ Bekijk het fruit op de plaat bij opgave 1. Vraag welk fruit is<br />

afgebeeld en laat ze de verschillende soorten fruit van licht<br />

naar zwaar opnoemen.<br />

■ Wijs op de bonnen bij 1, 2 en 3. Laat de gewichten<br />

uitspreken. Welke bon geeft het lichtste gewicht? (2). En<br />

welke het zwaarste? (1).<br />

■ Bekijk de weegschalen bij 4, 5, en 6 . Dit zijn weegschalen<br />

zoals op de groenteafdeling van de supermarkt. Zijn dit<br />

analoge of digitale weegschalen? (digitaal, zonder wijzer,<br />

maar met cijfers). Vraag of ze weten ze hoe zo’n weegschaal<br />

werkt. Laat de eerste weegschaal (4) bekijken. Vraag wat<br />

1500 g betekent. (1 kg en 500 gram, 1,5 kg of anderhalve<br />

kilogram). Laat ook de weegschaal met 1000 gram aanwijzen.<br />

(6). Vraag hoeveel kilogram dat is. (1). Vraag of weegschaal 5<br />

meer of minder dan weegschaal 4 aangeeft.<br />

■ Bespreek hoeveel één stuk fruit op de plaat ongeveer<br />

weegt en noteer dit op volgorde van licht naar zwaar als<br />

geheugensteun op het bord:<br />

1 aardbei 10 gram 1 appel 150 gram<br />

1 pruim 80 gram 1 meloen 1 kg<br />

1 mandarijn 125 gram 1 ananas 1,5 kg<br />

■ Ga samen na of de volgorde die ze aan het begin van de <strong>les</strong><br />

hebben bedacht klopt. Vraag vervolgens: Hoeveel van deze<br />

appels wegen samen bijna 1 kg?<br />

(6, want 6 × 150 gram = 900 gram).<br />

Hoeveel van deze aardbeien zitten in een doosje van 250<br />

gram? (25, want 25 × 10 gram is 250 gram).<br />

Kan een grotere meloen net zoveel wegen als een ananas? (ja,<br />

want een ananas weeg 1,5 kg en dat is wat meer dan 1 kg).<br />

60 Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch<br />

1000 g


3 Waar zit genoeg melk in om 20 cakejes te kunnen bakken?<br />

4<br />

5<br />

50 cl<br />

45<br />

40<br />

35<br />

30<br />

25<br />

20<br />

15<br />

10<br />

5<br />

500 ml<br />

a b c<br />

Hoeveel cakejes kan elke leerkracht bakken?<br />

Kijk naar het recept bij opgave 3 en reken uit.<br />

Ik heb<br />

450 gram meel.<br />

a<br />

Ik heb<br />

250 gram boter.<br />

b c<br />

Reken uit hoeveel je nodig hebt van al<strong>les</strong>.<br />

Gebruik het recept van opgave 3.<br />

a Bak cakejes voor alle kinderen in jouw klas.<br />

b Bak cakejes voor alle kinderen op jouw school.<br />

c Bak cakejes voor alle leerkrachten op jouw school.<br />

400<br />

300<br />

200<br />

100<br />

500 ml<br />

400<br />

300<br />

200<br />

100<br />

<strong>les</strong> 11 <strong>blok</strong> 8<br />

Nodig voor<br />

20 cakejes<br />

Ik heb<br />

1 liter melk.<br />

Zoek nu het juiste fruit bij de aangegeven gewichten.<br />

■ Geef aan ieder groepje diverse voorwerpen en een balans<br />

(zie Voorbereiding). Laat kinderen experimenteren en<br />

gewichten vergelijken. Zijn er twee voorwerpen even zwaar?<br />

Eventueel kunnen ze ook onderzoeken wie van het groepje<br />

bijvoorbeeld het zwaarste stuk fruit bij zich heeft, of de<br />

zwaarste (gevulde) broodtrommel, pennenbakje/etui.<br />

■ Geef een voorwerp van ongeveer een kilogram en laat op die<br />

manier ervaren wat een kilogram is. Laat dit voorwerp wegen<br />

op een keukenweegschaal en laat zien hoe je juist weegt en<br />

afleest. Geef vervolgens ieder groepje een keukenweegschaal<br />

en een leeg blaadje. De kinderen maken eerst een schatting<br />

in grammen van het gewicht van een voorwerp en vervolgens<br />

wegen ze het op de keukenweegschaal. Hun bevindingen<br />

noteren ze in drie kolommen:<br />

Voorwerp Hoeveel weegt Wat zegt de<br />

het denk je? weegschaal?<br />

■ Bespreek opgave 2. Kinderen kijken op de weegschalen wat<br />

één stuk fruit weegt en rekenen dan uit hoeveel stuks er in de<br />

verpakking kunnen zitten. Maak opgave 2a samen. Geef aan<br />

dat niet iedere kiwi altijd 100 gram weegt. Het kan ook iets<br />

meer of iets minder zijn. Laat het gewicht uitspreken. Welk<br />

rond getal ligt hier dichtbij? (600 gram). Vraag hoeveel kiwi’s<br />

samen ongeveer 600 gram wegen. (zes, want 6 × 100 = 600).<br />

Ze kunnen hierbij eventueel ook herhaald optellen totdat ze<br />

bij het gewicht zijn. Laat opgave 2b en 2c zelf maken (vijf<br />

sinaasappels, vijf bananen).<br />

■ Bespreek vervolgens opgave 3. Laat het recept lezen en<br />

bepaal hoeveel melk er nodig is. Vraag in welke maatbeker de<br />

meeste melk zit. Kinderen die alleen op het vloeistofniveau<br />

letten, zullen hier kiezen voor maatbeker a, maar als je<br />

afleest, blijkt dat in maatbeker b het meeste zit. Laat dit<br />

eventueel ook zien met glazen/maatbekers van verschillende<br />

breedte.<br />

97<br />

■ Noteer de volgende onderzoeksvragen op het bord,<br />

bijvoorbeeld:<br />

– Onderzoek wat de inhoud is van alledaagse voorwerpen,<br />

zoals koffiekopjes, limonadeglazen en plastic bekertjes.<br />

– Bedenk welke voorwerpen een inhoud van 5 milliliter,<br />

1 deciliter, 5 deciliter, 750 milliliter, 1 liter, 2 liter en 5 liter<br />

kunnen hebben.<br />

– Hoeveel glazen drink je op een dag? Is dat wel een emmer<br />

vol?<br />

– Zoek tot slot een groot en een klein voorwerp, waarbij het<br />

kleine voorwerp het meest weegt.<br />

> De kinderen experimenteren met de weegschalen en<br />

maatbekers en proberen zo een antwoord te vinden op de<br />

onderzoeksvragen.<br />

Refl ectie<br />

■ Laat kinderen vertellen wat ze hebben ontdekt. Bijvoorbeeld<br />

dat iets kleins zwaarder kan zijn dan iets wat groter is.<br />

Ga na of ze bij gewichten en bij inhoudsmaten juiste<br />

referentiematen noemen.<br />

■ Bespreek vervolgens opgave 4. Hoeveel cakejes kan elke<br />

leerkracht bakken? Maak opgave 4a samen. In het recept<br />

staat 125 gram boter. Zien kinderen dat dit dus een half pakje<br />

is? Zijn er kinderen die bij deze opgave een verhoudingstabel<br />

gebruiken om te zien dat het een half pakje is?<br />

■ Bespreek kort opgave 5. Er wordt altijd een veelvoud van<br />

twintig cakejes gebakken. Als er 25 kinderen in de klas zitten,<br />

moeten er veertig cakejes gebakken worden. Schrijf op het<br />

bord hoeveel kinderen en leerkrachten er op uw school zijn.<br />

Laat rekenzwakke kinderen eventueel uitrekenen hoeveel<br />

je nodig hebt voor honderd cakejes. Teken op het bord een<br />

tabel en vul de aantallen bij twintig cakejes samen in. Met<br />

deze tabel kunnen de kinderen uitrekenen hoeveel ze nodig<br />

hebben bij andere aantallen cakejes.<br />

aantal cakejes 20<br />

boter (g) 125<br />

suiker (g) 175<br />

eieren 2<br />

meel (g) 300<br />

melk (ml) 125<br />

> Zelfstandig werken<br />

<strong>les</strong> 11 <strong>blok</strong> 8<br />

De kinderen maken (in tweetallen) opgave 4 en 5 af.<br />

Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch 61


lok 8 <strong>les</strong> 12<br />

Materiaal<br />

− Toetsboek bladzijde 16 en 17 (<strong>blok</strong>toets)<br />

− Kopieerblad Registratie <strong>blok</strong> 8<br />

− Kopieerblad Taakbriefjes<br />

− Kladpapier<br />

De toetsen zijn ook digitaal beschikbaar. In het digitale toetsprogramma<br />

kunt u de toetsen afnemen, maar ook als printblad<br />

afdrukken. Ook bevat het digitale toetsprogramma schaduwtoetsen.<br />

Dit zijn dezelfde toetsen, maar met andere getallen.<br />

Doelen<br />

− Kinderen kunnen rekenen tussen streepjes bij het optellen en<br />

aftrekken tot 1000. (opgave 1)<br />

− Kinderen interpreteren staafgrafieken en tabellen, en tekenen<br />

eenvoudige staafgrafieken. (opgave 2)<br />

− Kinderen kunnen rekenen in verhoudingstabellen, in het<br />

bijzonder terugrekenen naar 1 en van daaruit verder<br />

vermenigvuldigen. (opgave 3)<br />

−Kinderen kunnen in verdeelsituaties bepalen hoeveel ieder<br />

krijgt en wat de rest is. (opgave 4)<br />

Introductie<br />

Voor elk doel is een aparte toetsopgave. Neem met de kinderen<br />

de toets door om duidelijk te maken wat de bedoeling is van<br />

elke opgave.<br />

Kinderen die behoefte hebben aan kladpapier, kunnen dit<br />

gebruiken. Indien u meer informatie wilt over het rekenproces<br />

van een kind, kunt u de kladblaadjes innemen en bekijken.<br />

Bloktoets<br />

De kinderen maken de toets zelfstandig. Geef vooraf duidelijk<br />

aan hoeveel tijd hiervoor staat. Geef voor elke opgave ongeveer<br />

10 minuten de tijd.<br />

Beoordeling en vervolg<br />

■ U vult per kind de resultaten van de toets in op het<br />

registratieblad of in het digitale toetsprogramma.<br />

■ Naar aanleiding van de toets, maar ook op basis van<br />

observatie, biedt u de kinderen differentiatiestof aan:<br />

– Kinderen die bij een of meer opgaven ≥ 80% hebben<br />

gescoord, werken zelfstandig aan de bijbehorende<br />

plusbladen (verdieping).<br />

– Kinderen die bij een of meer opgaven 60-80% hebben<br />

gescoord, werken zelfstandig aan de bijbehorende<br />

puntbladen (herhaling).<br />

– Kinderen die bij een of meer opgaven uit de toets < 60%<br />

hebben gescoord, herhalen de betreffende opgave(n) in <strong>les</strong><br />

13. Voeren deze kinderen de opgave(n) alsnog goed uit,<br />

dan gaan zij in <strong>les</strong> 14 en 15 aan de slag met de puntbladen.<br />

Kinderen die ook in <strong>les</strong> 13 nog moeite hebben met de<br />

opgave(n) biedt u remediëring aan bij de betreffende doelen.<br />

<strong>blok</strong> 8 toets<br />

1 Reken uit tussen streepjes.<br />

2 Hoeveel kratten zijn verkocht?<br />

Maak de grafiek af.<br />

frisdrank kratten<br />

kratten<br />

70<br />

16<br />

60<br />

50<br />

40<br />

30<br />

20<br />

10<br />

0<br />

382 + 231 = |.................|.................|.................| 500 110 3 ................. 613<br />

714 + 207 = |.................|.................|.................| 900 10 11 ................. 921<br />

562 + 289 = |.................|.................|.................| 700 140 11 ................. 851<br />

276 + 345 = |.................|.................|.................| 500 110 11 ................. 621<br />

289 + 465 = |.................|.................|.................| 600 140 14 ................. 754<br />

Kijk in de grafiek hieronder.<br />

Vul de tabel in.<br />

ma di wo do vr za zo<br />

Pep-up 10<br />

Slokkie 13<br />

Updrank 11<br />

Sinaas 18<br />

Bubbels 8<br />

dag ma di wo do vr za zo<br />

kratten 15<br />

Verkoop Slokkie<br />

dagen<br />

20 35 40 55 60 0<br />

339 – 127 = |.................|.................|.................| 200 10 2 ................. 212<br />

281 – 164 = |.................|.................|.................| 100 20 – 3 ................. 117<br />

684 – 475 = |.................|.................|.................| 200 10 – 1 ................. 209<br />

368 – 176 = |.................|.................|.................| 200 – 10 2 ................. 192<br />

528 – 345 = |.................|.................|.................| 200 – 20 3 ................. 183<br />

kratten<br />

20<br />

■ In <strong>les</strong> 13 maakt u met alle kinderen werkafspraken over hun<br />

vervolgtaken. Hiervoor kunt u de taakbriefjes gebruiken.<br />

62 Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch<br />

19<br />

18<br />

17<br />

16<br />

15<br />

14<br />

13<br />

12<br />

11<br />

10<br />

9<br />

8<br />

7<br />

6<br />

5<br />

4<br />

3<br />

2<br />

1<br />

0<br />

Pep-up<br />

Slokkie<br />

Updrank<br />

Sinaas<br />

Bubbels<br />

frisdrank


3 Reken uit. Vul in.<br />

rollen 1 2 4 8 10 5<br />

koekjes 20<br />

4 Reken uit. Vul in.<br />

doosjes 1 2 4 8 9 10<br />

theezakjes 100<br />

40 80 160 200 100<br />

Daan heeft 75 sinaasappels. Hij doet steeds 9 sinaasappels in een zakje.<br />

Hoeveel zakjes kan hij vol maken? ................. 8 zakjes<br />

Hoeveel sinaasappels houdt hij over? ................. 3 sinaasappels<br />

toets <strong>blok</strong> 8<br />

Er gaan 8 krentenbollen in een zak. Ik heb 74 krentenbollen.<br />

Hoeveel zakken kan ik vullen ? ................. 9 zakken<br />

Hoeveel krentenbollen houd ik over? ................. 2 krentenbollen<br />

Lisa heeft 37 tulpen. Zij maakt bosjes van steeds 7 tulpen.<br />

Hoeveel bosjes kan ze maken? ................. 5 bosjes<br />

Hoeveel tulpen houdt ze over? ................. 2 tulpen<br />

In een doosje gaan 6 bonbons. Ik heb 72 bonbons.<br />

Hoeveel doosjes kan ik vullen? ................. 12 doosjes<br />

Hoeveel bonbons houd ik over? ................. 0 bonbons<br />

Er gaan 9 zegels op 1 spaarkaart. Sem heeft 34 zegels.<br />

Hoeveel spaarkaarten plakt hij daarmee vol? ................. 3 spaarkaarten<br />

Hoeveel zegels houdt hij over? ................. 7 zegels<br />

200 400 800 900 1000<br />

zakken 1 2 4 8 10 20<br />

spekjes 25 50 100 200 250 500<br />

17<br />

<strong>les</strong> 12 <strong>blok</strong> 8<br />

Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch 63


lok 8 <strong>les</strong> 13<br />

Materiaal<br />

− Lesboek bladzijde 98 en 99<br />

− Kopieerblad Registratie <strong>blok</strong> 8<br />

− Kopieerblad Taakbriefjes<br />

Voorbereiding<br />

−Vul het registratieblad in.<br />

− Bepaal op basis van de toetsresultaten en observatie welke<br />

van de vier opgaven u in <strong>les</strong> 13 klassikaal aan wilt bieden.<br />

Doelen<br />

− Kinderen kunnen rekenen tussen streepjes bij het optellen en<br />

aftrekken tot 1000. (opgave 1)<br />

− Kinderen interpreteren staafgrafieken en tabellen, en tekenen<br />

eenvoudige staafgrafieken. (opgave 2)<br />

− Kinderen kunnen rekenen in verhoudingstabellen, in het<br />

bijzonder terugrekenen naar 1 en van daaruit verder<br />

vermenigvuldigen. (opgave 3)<br />

−Kinderen kunnen in verdeelsituaties bepalen hoeveel ieder<br />

krijgt en wat de rest is. (opgave 4)<br />

> Start<br />

Alle kinderen werken eerst zelfstandig aan een of meer van de<br />

vier opgaven in het <strong>les</strong>boek. Aan de hand van de toetsresultaten<br />

bepaalt u welke opgave(n) daarvoor geschikt is (zijn). Dat kan<br />

een opgave zijn waarin veel fouten zijn gemaakt, of een opgave<br />

waarvan u de verschillende oplossingsstrategieën nog eens wilt<br />

bespreken.<br />

Nabespreking<br />

Bespreek de bij Start gekozen opgave(n) gezamenlijk na. Hierbij<br />

stelt u niet de uitkomst, maar de oplossingswijze centraal. Laat<br />

de kinderen verwoorden op welke manieren ze de sommen<br />

hebben opgelost. (Zie de aandachtspunten bij Interactief<br />

herhalen.)<br />

Werkinstructie<br />

■ Aan de hand van het registratieblad en de taakbriefjes<br />

bespreekt u met de kinderen wat zij de komende <strong>les</strong>sen gaan<br />

doen:<br />

– Kinderen die bij een of meer toetsopgaven ≥ 80% hebben<br />

gescoord, beginnen direct aan het zelfstandig werken. Ze<br />

maken de bijbehorende plusbladen (verdieping).<br />

– Kinderen die bij een of meer toetsopgaven 60-80% hebben<br />

gescoord, beginnen direct aan het zelfstandig werken. Ze<br />

maken de bijbehorende puntbladen (herhaling).<br />

■ Met kinderen die bij een of meer toetsopgaven < 60% hebben<br />

gescoord, gaat u interactief herhalen.<br />

<strong>blok</strong> 8 <strong>les</strong> 13<br />

1 Reken uit tussen streepjes.<br />

2<br />

verkochte fl essen frisdrank<br />

100<br />

90<br />

80<br />

70<br />

60<br />

50<br />

40<br />

30<br />

20<br />

10<br />

Bubbels<br />

Slokkie<br />

0<br />

ma di wo do vr za zo<br />

dagen<br />

98<br />

535 + 293 =<br />

432 + 377 =<br />

467 + 382 =<br />

268 + 419 =<br />

265 – 148 =<br />

436 – 218 =<br />

318 – 196 =<br />

374 – 235 =<br />

Kijk in de grafiek en beantwoord de vragen.<br />

Interactief herhalen<br />

a Op welke dag zijn de meeste fl essen<br />

frisdrank verkocht?<br />

b Op welke dagen zijn evenveel fl essen<br />

frisdrank verkocht?<br />

c Op welke dag zijn de meeste fl essen<br />

Bubbels verkocht? Hoeveel f<strong>les</strong>sen zijn dat?<br />

d Op welke dagen is de helft van het aantal fl essen<br />

van vrijdag verkocht?<br />

e Op welke dagen zijn evenveel fl essen<br />

Slokkie verkocht?<br />

f Op welke dagen zijn evenveel fl essen<br />

Bubbels verkocht?<br />

g Op welke dag is de helft van het aantal<br />

f<strong>les</strong>sen Slokkie van maandag verkocht?<br />

h Maak de tabel af.<br />

dagen van de week ma di wo do vr za zo<br />

aantal fl essen frisdrank 40<br />

■ Met de kinderen die op een of meer toetsopgaven < 60%<br />

hebben gescoord, maakt u de bijbehorende opgave(n) van<br />

<strong>les</strong> 13. Observeer de kinderen. Het gaat hierbij vooral om het<br />

oplossingsproces. Aandachtspunten zijn:<br />

– Opgave 1: Kunnen de kinderen rekenen tussen streepjes:<br />

kunnen ze de getallen splitsen in honderdtallen, tientallen<br />

en eenheden? Weten ze dat |700|120|8| betekent dat<br />

het gaat om 800? Dat |600|70|17| betekent dat het gaat<br />

om 87? Weten ze hoe ze een tekort moeten noteren? (−<br />

ervoor). Kunnen ze rekenen met het tekort, weten ze dat<br />

ze dit met het voorgaande honderdtal of tiental moeten<br />

verrekenen? (|200|20| − 2| betekent dat je nog 2 bij de 20<br />

weg moet halen). Kunnen ze de honderdtallen, tientallen<br />

en eenheden uiteindelijk weer samenvoegen tot een getal<br />

(het antwoord)? Weten ze wat een 0 betekent? (dat er niets<br />

van is, dus geen honderdtallen, of geen tientallen of geen<br />

eenheden).<br />

– Opgave 2: Kunnen de kinderen informatie uit de grafiek<br />

halen over een bepaalde dag, weten ze dan dat ze op<br />

de horizontale as (x-as) moeten zoeken? Kunnen ze<br />

vervolgens op de verticale as aflezen hoe hoog een<br />

bepaalde staaf is? Weten ze dat dit getal het aantal<br />

verkochte f<strong>les</strong>sen frisdrank aangeeft? Weten ze dat de<br />

hoogste staaf betekent dat er die dag het meest verkocht<br />

is? Kunnen ze de informatie uit de staafgrafiek omzetten in<br />

hoeveelheden in een tabel?<br />

– Opgave 3: Kennen de kinderen de tafels? Weten ze dat als<br />

ze het getal in de bovenste rij met 2 vermenigvuldigen, dat<br />

ze dit dan ook moeten doen met het getal in de onderste<br />

rij? Weten de kinderen dat ze ook met getallen in de<br />

onderste rij kunnen rekenen? Kunnen ze terugrekenen<br />

naar 1 en dan verder de tabel invullen?<br />

– Opgave 4: Kunnen de kinderen een deelsom bij het<br />

verhaaltje maken? Kunnen ze de deelsom uitrekenen,<br />

64 Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch


3 Maak de tabellen af.<br />

4<br />

zakken 1 2 3 6 10<br />

broodjes 10<br />

Reken uit.<br />

zakken 1 2 3 4 5<br />

broodjes 6<br />

a Tijn vult zakken met 5 appels.<br />

Hij heeft 28 appels. Hoeveel zakken maakt hij vol?<br />

Hoeveel appels houdt hij over?<br />

De som is ..... : ..... = ..... rest .....<br />

b Rick vult zakken met 6 witte bolletjes.<br />

Hij heeft 58 bolletjes. Hoeveel zakken maakt hij vol?<br />

Hoeveel bolletjes houdt hij over?<br />

De som is ..... : ..... = ..... rest .....<br />

c Er passen 4 f<strong>les</strong>sen frisdrank naast elkaar op een rij.<br />

Anouk heeft 39 fl essen.<br />

Hoeveel volle rijen kan zij maken?<br />

Hoeveel f<strong>les</strong>sen houdt zij over?<br />

De som is ..... : ..... = ..... rest .....<br />

d Reken uit.<br />

32 : 7 = ..... rest .....<br />

19 : 4 = ..... rest .....<br />

27 : 9 = ..... rest .....<br />

51 : 8 = ..... rest .....<br />

83 : 9 = ..... rest .....<br />

35 : 7 = ..... rest .....<br />

75 : 8 = ..... rest .....<br />

26 : 3 = ..... rest .....<br />

<strong>les</strong> 13 <strong>blok</strong> 8<br />

zakken 1 2 3 5 8<br />

broodjes 8<br />

eventueel door de tafels te gebruiken? Weten de kinderen<br />

wat de rest is en kunnen ze deze rest ook noteren? Weten<br />

ze wat rest 0 betekent?<br />

■ Kinderen die de betreffende opgave(n) probleemloos<br />

uitvoeren, gaan verder met de puntbladen. De kinderen die<br />

nog moeite mee hebben met de opgave(n) biedt u in <strong>les</strong> 14 en<br />

15 remediëring aan. U kunt hiermee in de resterende tijd van<br />

deze <strong>les</strong> al starten.<br />

> Zelfstandig werken<br />

De kinderen werken zelfstandig aan de opgaven zoals u dat met<br />

hen heeft afgesproken.<br />

99<br />

<strong>les</strong> 13 <strong>blok</strong> 8<br />

Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch 65


lok 8 <strong>les</strong> 14 en 15<br />

Materiaal<br />

− Puntbladen: opdrachtenboek bladzijde 108, 110, 112 en 114<br />

− Plusbladen: opdrachtenboek bladzijde 109, 111, 113 en 115<br />

Extra materiaal<br />

− Puntblad 1, opgave 3: per tweetal één dobbelsteen<br />

− Puntblad 2, opgave 2: kopieerblad Staafgrafieken<br />

(kopieerbladen Algemeen)<br />

− Plusblad 2, opgave 1: kopieerblad Staafgrafieken<br />

(kopieerbladen Algemeen)<br />

− Puntblad 3, opgave 2: kopieerbladen Verhoudingstabellen<br />

(kopieerbladen Algemeen)<br />

Doelen<br />

− Kinderen kunnen rekenen tussen streepjes bij het optellen en<br />

aftrekken tot 1000. (punt- en plusblad 1)<br />

− Kinderen interpreteren staafgrafieken en tabellen, en tekenen<br />

eenvoudige staafgrafieken. (punt- en plusblad 2)<br />

− Kinderen kunnen rekenen in verhoudingstabellen, in het<br />

bijzonder terugrekenen naar 1 en van daaruit verder<br />

vermenigvuldigen. (punt- en plusblad 3)<br />

−Kinderen kunnen in verdeelsituaties bepalen hoeveel ieder<br />

krijgt en wat de rest is. (punt- en plusblad 4)<br />

Werkinstructie<br />

De kinderen beginnen aan hun afgesproken taak. Begeleid de<br />

kinderen die startproblemen hebben.<br />

Remediëring<br />

In <strong>les</strong> 13 heeft u afgesproken met welke kinderen u bepaalde<br />

toetsdoelen gaat remediëren. Met deze kinderen werkt u aan de<br />

instructietafel aan het betreffende remediëringsblad.<br />

Zelfstandig werken<br />

■ Terwijl u een groepje kinderen remediëring geeft, werken de<br />

andere kinderen zelfstandig aan de punt- en plusbladen.<br />

■ Aandachtspunten:<br />

– Geef vooraf duidelijk aan bij welke opgaven ze<br />

kopieerbladen mogen gebruiken.<br />

– Puntblad 1, opgave 2: Bij het tweede rijtje staat er zowel bij<br />

de tientallen als bij de eenheden een tekort. Laat zien hoe<br />

die tekorten verrekend worden:<br />

|200|− 30|−3| |170|−3| 167.<br />

Maak de eerste som van dit rijtje samen. (424 − 257).<br />

■ De volgende opgave is geschikt voor samenwerken: Puntblad<br />

1, opgave 3.<br />

puntblad 1<br />

108<br />

bij <strong>les</strong> 1 en 2<br />

1 Reken uit tussen streepjes.<br />

274 + 583 = |700|150|7| 857<br />

567 + 291=<br />

444 + 192=<br />

157 + 727=<br />

315 + 476=<br />

2 Wat staat onder de vlek?<br />

Schrijf dat getal op.<br />

<strong>blok</strong> 8<br />

297 + = |400|120|14| 534<br />

187 + = |400|120|14| 534<br />

346 + = |400|120|14| 534<br />

157 + = |400|120|14| 534<br />

269 + = |400|120|14| 534<br />

3 Gooi en reken.<br />

Je hebt nodig: een dobbelsteen.<br />

– =<br />

Teken allebei de lege vakjes en de – en de = na.<br />

Gooi om de beurt met de dobbelsteen.<br />

Vul in wat je gooit. Je mag zelf een vakje kiezen.<br />

Maar let op: als het tweede getal groter wordt<br />

dan het eerste getal, ben je af!<br />

Als alle vakjes vol zijn, reken je je som uit.<br />

Wie heeft het laagste getal als antwoord? Die wint.<br />

Speel het spel 5 keer.<br />

puntblad 2<br />

110<br />

<strong>blok</strong> 8<br />

bij <strong>les</strong> 3 en 4<br />

1 Kijk in de grafiek en schrijf het antwoord op.<br />

a Op welke dag zijn er de meeste klanten?<br />

b Op welke dag zijn er ’s ochtends de meeste klanten?<br />

c Op welke dag zijn er ’s middags de meeste klanten?<br />

d Op welke 2 dagen zijn er ’s ochtends evenveel<br />

klanten als ’s middags?<br />

e Maak de tabel af.<br />

dagen van de week ma di wo do vr za zo<br />

aantal klanten in week 11 40 0<br />

2 In de tabel zie je hoeveel klanten in week 10<br />

in de supermarkt zijn geweest.<br />

Maak de grafiek af. Gebruik het kopieerblad.<br />

dagen van de week ma di wo do vr za zo<br />

aantal klanten in week 10 30 40 25 95 120 115 0<br />

Presentatie<br />

934 – 681= |300| – 50|3| 253<br />

643 – 352=<br />

548 – 474=<br />

863 – 547=<br />

492 – 187=<br />

424 – = |200|– 30|– 3| 167<br />

356 – = |200|– 30|– 3| 167<br />

846 – = |200|– 30|– 3| 167<br />

446 – = |200|– 30|– 3| 167<br />

943 – = |200|– 30|– 3| 167<br />

2 1 5 – 1 3 6 =<br />

5 3 4 – 1 6 5 =<br />

aantal klanten in week 11<br />

aantal klanten<br />

ochtend<br />

middag<br />

130<br />

120<br />

110<br />

100<br />

90<br />

80<br />

70<br />

60<br />

50<br />

40<br />

30<br />

20<br />

10<br />

0 dagen<br />

ma di wo do vr za zo<br />

aantal klanten<br />

aantal klanten in week 10<br />

130<br />

120<br />

110<br />

100<br />

90<br />

80<br />

70<br />

60<br />

50<br />

40<br />

30<br />

20<br />

10<br />

0 ma di wo do vr za zo<br />

dagen<br />

1 Reken uit tussen streepjes.<br />

Kies steeds uit elk vak 1 zak en maak daarmee een som.<br />

Doe het zo: 587 + 357 = |800|130|14| 944<br />

a Maak 3 optelsommen waar meer dan 700 gram uitkomt.<br />

b Maak 3 aftreksommen waar minder dan 350 gram uitkomt.<br />

587<br />

gram<br />

824<br />

gram<br />

275<br />

gram<br />

373<br />

gram<br />

468<br />

gram<br />

239<br />

gram<br />

357<br />

gram<br />

173<br />

gram<br />

bij <strong>les</strong> 1 en 2<br />

2 Maak 3 optelsommen en 3 aftreksommen met de volgende cijfers: 3, 4, 6, 7, 8, 9.<br />

Doe het steeds anders. Je mag de cijfers vaker gebruiken.<br />

a b<br />

+ = – =<br />

3 Maak 3 sommen bij alle antwoorden.<br />

Gebruik alleen de volgende cijfers: 3, 4, 6, 7, 8, 9.<br />

– = |100|– 10|– 1| 89<br />

– = |100|– 30|– 5| 65<br />

– = |100|– 30|– 1| 69<br />

2 Kijk in de grafiek en schrijf het antwoord op.<br />

a Op welke dag zijn er de meeste klanten?<br />

b Op welke dag zijn er de minste klanten?<br />

c Op welke 2 dagen zijn er ’s ochtends meer<br />

klanten dan ’s middags?<br />

d Op welke 3 dagen zijn er ’s middags meer<br />

klanten dan ‘s ochtends?<br />

e Op welke dag zijn er ’s middags evenveel<br />

klanten als ’s ochtends?<br />

<strong>blok</strong> 8<br />

<strong>blok</strong> 8<br />

bij <strong>les</strong> 3 en 4<br />

1 Hoeveel klanten zijn er geweest?<br />

Maak een staafgrafiek met de<br />

dag ma di wo do vr za zo<br />

getallen in de tabel.<br />

aantal klanten ‘s ochtends 35 60 55 65 40 50 0<br />

Gebruik het kopieerblad.<br />

aantal klanten ‘s middags 40 70 25 35 45 75 0<br />

aantal klanten in week 15<br />

plusblad 1<br />

plusblad 2<br />

aantal klanten<br />

middag<br />

550<br />

500<br />

450<br />

400<br />

350<br />

300<br />

250<br />

200<br />

150<br />

100<br />

50<br />

0<br />

dagen<br />

ma di wo do vr za zo<br />

3 Maak tabel af.<br />

Kijk in de grafiek.<br />

aantal klanten in week 16<br />

aantal klanten<br />

550<br />

500<br />

ochtend<br />

middag<br />

dag ma di wo do vr za zo 450<br />

400<br />

aantal klanten<br />

‘s ochtends<br />

25 0 350<br />

300<br />

aantal klanten<br />

325<br />

‘s middags<br />

0 250<br />

200<br />

150<br />

100<br />

50<br />

0<br />

dagen<br />

ma di wo do vr za zo<br />

U bespreekt het zelfstandig werken. De volgende opgaven zijn<br />

geschikt voor presentatie:<br />

■ Puntblad 2, opgave 2: Vraag de kinderen te kijken naar hun<br />

staafgrafiek. Staat er een titel boven? Zijn de stapjes langs<br />

de verticale as overal tien groot? Zijn de staven even breed<br />

getekend? Kunnen ze elkaar vragen stellen bij de staafgrafiek?<br />

■ Plusblad 3, opgave 1: Laat de kinderen vertellen welke<br />

stappen ze hebben genomen om de tabel verder in te<br />

vullen. Was het overal nodig om eerst terug te rekenen<br />

naar 1? Gebruiken ze ook verdubbelen en halveren. Zien ze<br />

optelrelaties in de tabel?<br />

■ Plusblad 4, opgave 3: Noteer het tweede rijtje antwoorden<br />

op het bord. Laat kinderen hun deelsommen noemen en<br />

noteer bij ieder antwoord twee sommen door elkaar op het<br />

bord. Laat de groep deze deelsommen uitrekenen en met de<br />

juiste antwoord verbinden. Laat vertellen hoe ze deelsommen<br />

hebben gevonden bij een antwoord. Lukt het andere kinderen<br />

nu ook om bij een antwoord meerdere deelsommen te<br />

maken?<br />

66 Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch<br />

109<br />

111


puntblad 3<br />

1 Hoeveel glazen?<br />

Maak de tabel af.<br />

2 Maak de tabel af.<br />

3 Wat heb je nodig?<br />

Maak de tabel af.<br />

112<br />

bij <strong>les</strong> 6 en 7<br />

f<strong>les</strong>sen 1 2 3 6 7 5<br />

glazen 6<br />

<strong>blok</strong> 8<br />

rollen 1 3 5 8 13<br />

koekjes 25<br />

puntblad 4<br />

1 Reken uit.<br />

12 : 4 = ..... rest .....<br />

13 : 4 = ..... rest .....<br />

26 : 4 = ..... rest .....<br />

41 : 4 = ..... rest .....<br />

29 : 4 = ..... rest .....<br />

2 Reken uit.<br />

Schrijf de som op.<br />

114<br />

<strong>blok</strong> 8<br />

bij <strong>les</strong> 8 en 9<br />

Nodig voor 1 cake:<br />

14 : 6 = ..... rest .....<br />

26 : 6 = ..... rest .....<br />

30 : 6 = ..... rest .....<br />

44 : 6 = ..... rest .....<br />

6 : 6 = ..... rest .....<br />

pakken 1 2 4 8 5 10 9<br />

glazen 7<br />

oekjes<br />

25 koekjes<br />

25 koekjes<br />

25 koekjes<br />

25 koekjes<br />

oekjes<br />

25 koekjes<br />

25 koekjes<br />

aantal cakes 1 2 4 5<br />

boter (g) 200<br />

suiker (g) 300<br />

eieren 3<br />

bloem (g) 250<br />

a Milou zet 9 doosjes thee naast elkaar op een rij. Zij heeft 65 doosjes.<br />

Hoeveel volle rijen kan zij maken? Hoeveel doosjes heeft zij nog over?<br />

De som is 65 : 9 = ..... rest .....<br />

b Milou zet 5 zakken suiker naast elkaar op een rij. Zij heeft 36 zakken.<br />

Hoeveel volle rijen kan zij maken? Hoeveel zakken heeft zij nog over?<br />

De som is ..... : ..... = ..... rest .....<br />

c Milou zet 6 pakken koffie naast elkaar op een rij. Zij heeft 49 pakken.<br />

Hoeveel volle rijen kan zij maken? Hoeveel pakken heeft zij nog over?<br />

De som is ..... : ..... = ..... rest .....<br />

d Milou zet 8 f<strong>les</strong>sen melk naast elkaar op een rij. Zij heeft 65 f<strong>les</strong>sen.<br />

Hoeveel volle rijen kan zij maken? Hoeveel f<strong>les</strong>sen heeft zij nog over?<br />

De som is ..... : ..... = ..... rest .....<br />

15 : 7 = ..... rest .....<br />

21 : 7 = ..... rest .....<br />

30 : 7 = ..... rest .....<br />

9 : 7 = ..... rest .....<br />

73 : 7 = ..... rest .....<br />

1 Wat heb je nodig?<br />

Maak de tabel af.<br />

pannenkoeken 10 20 40 50<br />

meel (g) 400<br />

melk (dl) 16<br />

eieren 5<br />

2 Maak zelf 2 tabellen en vul ze in.<br />

Gebruik het kopieerblad.<br />

In 1 rol zitten 20 koekjes.<br />

Hoeveel in 2 rollen?<br />

Hoeveel in 4 rollen?<br />

Hoeveel in 6 rollen?<br />

Hoeveel in 8 rollen?<br />

Hoeveel in 12 rollen?<br />

In 1 zakje zitten 25 spekjes.<br />

Hoeveel in 2 zakjes?<br />

Hoeveel in 4 zakjes?<br />

Hoeveel in 5 zakjes?<br />

Hoeveel in 10 zakjes?<br />

Hoeveel in 15 zakjes?<br />

20 Koekjes<br />

1 Maak de tabel af.<br />

Reken de sommen uit.<br />

Zoek de letter die bij het antwoord hoort.<br />

Wat staat er?<br />

2 Wat staat er onder de vlek?<br />

Reken uit.<br />

3 Welke deelsommen kun je maken?<br />

Zoek steeds 2 deelsommen bij elk antwoord.<br />

Schrijf het zo op:<br />

8 rest 2 26 : 3 en 42 : 5<br />

oekjes<br />

25 Spekjes<br />

<strong>blok</strong> 8<br />

bij <strong>les</strong> 6 en 7<br />

Nodig voor 20<br />

pannenkoeken<br />

400 gram meel<br />

8 dl melk<br />

2 eieren<br />

bij <strong>les</strong> 8 en 9<br />

plusblad 3<br />

25 Spekjes<br />

plusblad 4<br />

4 : 2 18 : 6 13 : 1 16 : 8 25 : 5 64 : 8 48 : 8 16 : 4 20 : 5 72 : 9 12 : 12 3 : 3 49 : 7<br />

2<br />

i<br />

36 : 12 24 : 12 30 : 6 81 : 9 56 : 7 36 : 6 40 : 10 90 : 9 24 : 6 24 : 2 36 : 3 10 : 10 50 : 10 66 : 6<br />

37 : = 5 rest 2<br />

41 : = 5 rest 6<br />

67 : = 8 rest 3<br />

25 : = 4 rest 1<br />

72 : = 9 rest 0<br />

1 = e<br />

2 = i<br />

3 = k<br />

45 : = 4 rest 5<br />

24 : = 6 rest 0<br />

19 : = 2 rest 1<br />

36 : = 4 rest 4<br />

83 : = 10 rest 3<br />

4 = a<br />

5 = l<br />

6 = r<br />

8 rest 2<br />

7 rest 1<br />

3 rest 2<br />

5 rest 3<br />

4 rest 3<br />

7 = n<br />

8 = g<br />

9 = o<br />

<strong>blok</strong> 8<br />

10 = m<br />

11 = s<br />

12 = p<br />

6 rest 2<br />

8 rest 1<br />

10 rest 5<br />

11 rest 4<br />

12 rest 6<br />

13 = w<br />

113<br />

115<br />

<strong>les</strong> 14 en 15 <strong>blok</strong> 8<br />

Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch 67


lok 8 remediëring 1<br />

<strong>blok</strong> 8 blad 1<br />

1 Maak het getal.<br />

Som<br />

Reken uit tussen streepjes.<br />

985<br />

859<br />

306<br />

650<br />

388 + 243 = |.................|.................|.................| .................<br />

629 − 377 = |.................|.................|.................| .................<br />

2 Reken uit tussen streepjes.<br />

432 + 195 = ......................................................................................<br />

H (100) T (10) E (1)<br />

418 + 381 = |.................|.................|.................| .................<br />

283 + 435 = |.................|.................|.................| .................<br />

674 + 207 = |.................|.................|.................| .................<br />

287 + 341 = |.................|.................|.................| .................<br />

372 + 181 = |.................|.................|.................| .................<br />

328 + 456 = ......................................................................................<br />

700 40 3<br />

600 80 5<br />

200 0 2<br />

700 60 0<br />

Zo doe ik dat.<br />

300 + 200 = 500 |500|.................|.................| .................<br />

80 + 40 = 120 |500|120|.................| .................<br />

8 + 3 = 11 |500|120|11| .................<br />

Tel dan al<strong>les</strong> bij elkaar. Dat is samen:<br />

388 + 243 = |500|120|11| |620|11| 631<br />

600 − 300 = 300 |300|.................|.................| .................<br />

20 − 70 is 50 tekort |300|− 50|.................| .................<br />

9 − 7 = 2 |300|− 50|2| .................<br />

Tel dan al<strong>les</strong> bij elkaar. Dat is samen:<br />

629 − 377 = |300|− 50|2| |250|2| 252<br />

276 − 136 = |.................|.................|.................| .................<br />

463 − 238 = |.................|.................|.................| .................<br />

719 − 466 = |.................|.................|.................| .................<br />

382 − 275 = |.................|.................|.................| .................<br />

579 − 354 = |.................|.................|.................| .................<br />

350 −128 = ......................................................................................<br />

581 −237= ......................................................................................<br />

30 © <strong>Malmberg</strong> ’s-Hertogenbosch Pluspunt • groep 5 • kopieerbladen Remediëring<br />

Materiaal<br />

Kopieerblad Remediëring, <strong>blok</strong> 8 blad 1<br />

Doel<br />

Kinderen kunnen rekenen tussen streepjes bij het optellen en<br />

aftrekken tot 1000. (toetsopgave 1)<br />

Start<br />

Opgave 1: Laat de getallen 985, 859, 306 en 650 uitspreken.<br />

Laat de kinderen daarna hardop verwoorden uit hoeveel<br />

honderdtallen, tientallen en eenheden de getallen bestaan.<br />

Let ook op of ze uit de gegeven honderdtallen, tientallen en<br />

eenheden het juiste getal kunnen maken. Voeg de getallen in de<br />

volgende rijen ook samen tot een getal. Vraag tot slot wat de 0<br />

in de getallen 306, 650, 202 en 760 betekent.<br />

Zo doe ik dat<br />

■ Bespreek de sommen bij Som.<br />

■ Maak samen de sommen 388 + 243 en 629 – 377. Neem<br />

hardop de stappen door en voer de handeling samen uit.<br />

Let op of de kinderen weten dat de eerste som |500|120|11|<br />

betekent dat het gaat om |620|11|. Dit kunt u ondersteunen<br />

via het rekenen met pijlentaal. Besteed extra aandacht aan<br />

het rekenen met een tekort bij de aftreksom. Het tekort<br />

moet bij het voorgaande honderdtal of tiental worden<br />

ingewisseld: dus 300 – 50. Bepaal voor elk kind een geschikte<br />

oplossingsstrategie. Een voorbeeld hiervoor is al ingevuld<br />

bij ‘Zo doe ik dat’. U kunt dit voorbeeld natuurlijk per kind<br />

aanpassen. Zeer rekenzwakke kinderen die nog moeite<br />

hebben met de pijlentaal mogen de som ook via rijgen op de<br />

lege getallenlijn oplossen.<br />

■ Neem nogmaals hardop de stappen die het kind moet nemen<br />

door en pas die direct toe bij een deel van opgave 2. Maak<br />

van ieder rijtje de eerste som samen.<br />

Vervolg<br />

■ Opgave 2: de kinderen maken de opgave zelfstandig af.<br />

Hierbij gebruiken ze ‘Zo doe ik dat’. Ze kunnen het rekenen<br />

tussen streepjes achter de sommen schrijven.<br />

■ De kinderen werken verder aan puntblad 1. Het<br />

remediëringsblad met ‘Zo doe ik dat’ gebruiken ze hierbij als<br />

steun.<br />

Voor rekenzwakke kinderen sluiten de volgende opdrachten uit<br />

de methode ‘Maatwerk’ aan bij dit doel:<br />

− Maatwerk rood, onderdeel 1, <strong>blok</strong> 2: werkblad 26, 27, 28, 29<br />

opgave 2; werkblad 36, 37, 38, 39 opgave 2.<br />

− Computer: Maatwerk rood, computeroefening 2b en 2c.<br />

68 Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch


1 Maak de grafiek af.<br />

Vul de tabel verder in.<br />

frisdrank kratten<br />

Sinaas 7<br />

Renja 4<br />

Updrank 3<br />

Bubbels<br />

Slokkie<br />

Pep-up<br />

Som<br />

a Maak de grafiek af.<br />

b Vul de tabel verder in.<br />

2 Maak de grafiek af. Vul de tabel verder in.<br />

dozen<br />

chips<br />

60<br />

50<br />

40<br />

30<br />

20<br />

10<br />

0<br />

kratten<br />

Zo doe ik dat.<br />

1 Kijk in de tabel (van opgave 2) bij ‘ma’.<br />

Wat staat daar? Op maandag zijn 30<br />

dozen chips verkocht.<br />

2 Welke staaf uit de grafiek komt daarbij?<br />

De eerste staaf.<br />

Wat moet er onder de staaf staan?<br />

ma, dat is maandag.<br />

3 Hoe hoog moet de staaf worden? 30.<br />

Zoek dat getal aan de zijkant van de<br />

grafiek. Maak de staaf zo hoog.<br />

4 Teken en kleur de staaf.<br />

blad 2 <strong>blok</strong> 8<br />

Pluspunt • groep 5 • kopieerbladen Remediëring © <strong>Malmberg</strong> ’s-Hertogenbosch 31<br />

8<br />

7<br />

6<br />

5<br />

4<br />

3<br />

2<br />

1<br />

0<br />

Sinaas<br />

Renja<br />

Verkochte kratten<br />

dag ma di wo do vr za zo<br />

dozen chips 30 20 50 0<br />

ma di wo do vr za zo<br />

dagen<br />

Materiaal<br />

Kopieerblad Remediëring <strong>blok</strong> 8, blad 2<br />

Updrank<br />

Bubbels<br />

Slokkie<br />

Pep-up<br />

frisdrank<br />

Doel<br />

Kinderen interpreteren staafgrafieken en tabellen en tekenen<br />

eenvoudige staafgrafieken. (toetsopgave 2)<br />

Start<br />

■ Opgave 1: wat staat er onder de grafiek (wijs de horizontale<br />

as aan)? (soorten frisdrank). Hoeveel soorten frisdrank zijn<br />

er? (6). Er zijn dus zes staven. Welk soort frisdrank bij de<br />

staaf hoort, staat onder de grafiek. Wat staat er aan de zijkant<br />

van de grafiek (wijs de verticale as aan)? (aantal kratten).<br />

Geef opdrachten als: Wijs aan welke staaf vijf kratten heeft.<br />

Wijs aan welke staaf bij Renja hoort. Wijs aan welke staaf<br />

de meest kratten heeft. Welk soort frisdrank hoort daarbij<br />

(Slokkie) en hoeveel kratten zijn er verkocht? (8).<br />

■ Beantwoord samen de vragen, laat de kinderen steeds de<br />

desbetreffende staaf in de grafiek aanwijzen en controleer of<br />

ze het goed doen.<br />

Zo doe ik dat<br />

■ Bepaal voor elk kind een geschikte oplossingsstrategie. Een<br />

voorbeeld hiervoor is al ingevuld bij ‘Zo doe ik dat’. U kunt<br />

dit voorbeeld natuurlijk per kind aanpassen.<br />

■ Teken samen de staven in de grafiek bij opgave 2 . Neem<br />

hardop de stappen die het kind moet nemen door en pas die<br />

direct toe bij een deel van opgave 2.<br />

Vervolg<br />

remediëring 2 <strong>blok</strong> 8<br />

■ Opgave 2: de kinderen maken deze opgave zelfstandig af.<br />

Hierbij gebruiken ze ‘Zo doe ik dat’.<br />

■ De kinderen werken verder aan puntblad 2. Het<br />

remediëringsblad met ‘Zo doe ik dat’ gebruiken ze hierbij als<br />

steun.<br />

Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch 69


lok 8 remediëring 3<br />

<strong>blok</strong> 8 blad 3<br />

1 Reken uit. Vul in.<br />

zakken 1 2 3 4 8<br />

lolly’s 4<br />

Som<br />

Reken uit. Vul in.<br />

zakken 1 2 3 4<br />

lolly’s 14<br />

zakken 1 2 3 4<br />

lolly’s 14<br />

2 Reken uit. Vul in.<br />

:2 ×3 ×4<br />

:2 ×3 ×4<br />

Zo doe ik dat.<br />

1 Reken naar de 1.<br />

Hoeveel hoort er bij 1?<br />

Van 2 naar 1, dat is : 2 (gedeeld door 2).<br />

Doe dat ook met het getal in de rij eronder.<br />

14 : 2 = 7. Vul 7 in onder 1.<br />

2 Welke moet je nu weten?<br />

Van 1 naar 3, dat is × 3.<br />

Doe dat ook met het getal in de rij eronder.<br />

7 × 3 = 21. Vul 21 in onder 3.<br />

Ga zo verder.<br />

f<strong>les</strong>sen 1 3 5 4 7<br />

bekers 5<br />

zakken 1 2 4 5 6<br />

lolly’s 16<br />

zakken 1 2 4 5 7<br />

broodjes 12<br />

32 © <strong>Malmberg</strong> ’s-Hertogenbosch Pluspunt • groep 5 • kopieerbladen Remediëring<br />

Materiaal<br />

Kopieerblad Remediëring, <strong>blok</strong> 8 blad 3<br />

Doel<br />

Kinderen kunnen rekenen in verhoudingstabellen, in het<br />

bijzonder terugrekenen naar 1 en van daaruit verder vermenigvuldigen.<br />

(toetsopgave 3)<br />

Start<br />

Opgave 1: maak samen de verhoudingstabellen. Laat de<br />

kinderen daarbij verwoorden hoe ze rekenen, zodat u kunt<br />

achterhalen waar het kind fouten maakt. Van 1 naar 3, dat is<br />

drie keer zoveel, welk getal moet dan ook drie keer? (4, dus<br />

4 × 3 =12). Herinner ze aan de regel: wat je boven in de tabel<br />

doet, moet je ook onderin doen. Hoe rekent het kind terug naar<br />

1? Weet het kind dat als je van 2 naar 1 gaat, je dan door twee<br />

moet delen? En dat dan het andere getal ook door twee gedeeld<br />

moet worden?<br />

Zo doe ik dat<br />

■ Bespreek de tabel bij Som.<br />

■ Vul samen de verhoudingstabel in bij Som. Neem hierbij<br />

hardop de stappen die het kind moet nemen door en voer de<br />

handeling samen uit. Teken daarbij steeds zowel onder als<br />

boven de tabel de pijlen met daarbij de bewerking.<br />

■ Bepaal voor elk kind een geschikte oplossingsstrategie. Een<br />

voorbeeld hiervoor is al ingevuld bij ‘Zo doe ik dat’. U kunt<br />

dit voorbeeld natuurlijk per kind aanpassen. Neem nogmaals<br />

hardop de stappen die het kind moet nemen door en pas die<br />

direct toe bij een deel van opgave 2. Teken pijlen boven en<br />

onder de tabel. Bespreek wat er bij de pijlen moet worden<br />

ingevuld.<br />

Vervolg<br />

■ Opgave 2: De kinderen maken de opgave zelfstandig af.<br />

Hierbij gebruiken ze ‘Zo doe ik dat’.<br />

■ De kinderen werken verder aan puntblad 3. Het<br />

remediëringsblad met ‘Zo doe ik dat’ gebruiken ze hierbij als<br />

steun.<br />

Voor rekenzwakke kinderen sluiten de volgende opdrachten uit<br />

de methode ‘Maatwerk’ aan bij dit doel:<br />

−Maatwerk blauw, onderdeel 2, <strong>blok</strong> 3: werkblad 37, 38<br />

opgave 3.<br />

− Maatwerk blauw, onderdeel 3, <strong>blok</strong> 4: werkblad 38, opgave 1.<br />

70 Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch


1 Reken uit. Vul in.<br />

in × 7 uit<br />

4<br />

9<br />

7<br />

5<br />

in × 6 uit<br />

Er kunnen 9 pakken rijst op 1 rij staan.<br />

Danique heeft 48 pakken rijst.<br />

Hoeveel volle rijen kan zij maken? ................. rijen.<br />

Hoeveel pakken houdt zij over? ................. pakken.<br />

Som<br />

Reken uit. Vul in.<br />

Er kunnen 8 pakken rijst op 1 rij staan.<br />

Jip heeft 42 pakken rijst.<br />

Hoeveel volle rijen kan hij maken? ................. rijen.<br />

Hoeveel pakken rijst houdt hij over? .................<br />

pakken.<br />

2 Er kunnen 6 pakken rijst op 1 rij staan.<br />

Meike heeft 33 pakken.<br />

Hoeveel volle rijen kan zij maken? .................<br />

Hoeveel pakken houdt zij over? .................<br />

Er kunnen 9 potten saus op 1 rij staan.<br />

Den heeft 65 potten.<br />

Hoeveel volle rijen kan hij maken? .................<br />

Hoeveel potten houdt hij over? .................<br />

5<br />

7<br />

9<br />

6<br />

in : 8 uit<br />

blad 4 <strong>blok</strong> 8<br />

Zo doe ik dat.<br />

1 Zoek de som in het verhaal. 42 : 8.<br />

2 Met welke tafelsom uit de tafel van 8 kom<br />

je hier zo dicht mogelijk bij, maar er niet<br />

overheen? 5 × 8 = 40.<br />

3 Nu weet je hoeveel volle rijen Jip kan<br />

maken. 5.<br />

Wat hij overhoudt, is de rest. 2.<br />

4 De som is dus: 42 : 8 = 5 rest 2.<br />

Tip: de rest is nooit het getal<br />

waardoor je deelt of meer.<br />

Pluspunt • groep 5 • kopieerbladen Remediëring © <strong>Malmberg</strong> ’s-Hertogenbosch 33<br />

Materiaal<br />

Kopieerblad Remediëring <strong>blok</strong> 8, blad 4<br />

24<br />

72<br />

32<br />

56<br />

in : 9 uit<br />

27<br />

45<br />

63<br />

81<br />

Er kunnen 8 f<strong>les</strong>sen op 1 rij staan.<br />

Lisa heeft 42 f<strong>les</strong>sen.<br />

Hoeveel volle rijen kan zij maken? .................<br />

Hoeveel f<strong>les</strong>sen houdt zij over? .................<br />

Er kunnen 7 blikken op 1 rij staan.<br />

Said heeft 72 blikken.<br />

Hoeveel volle rijen kan hij maken? .................<br />

Hoeveel blikken houdt zij over? .................<br />

Doel<br />

Kinderen kunnen in verdeelsituaties bepalen hoeveel ieder<br />

krijgt en wat de rest is. (toetsopgave 4)<br />

Start<br />

Opgave 1: Vul samen de machientjes in. Let daarbij op<br />

waar de kinderen fouten maken. Hebben ze moeite met<br />

vermenigvuldigen of met delen? Bespreek de contextopgave<br />

met de kinderen. Ga zin voor zin na wat er staat. Begrijpt het<br />

kind wat er gevraagd wordt? In hoeverre levert de verbalisering<br />

problemen op? Vraag hoeveel pakken er in één rij passen.<br />

(9). Teken negen streepjes op een rij. Teken de 48 pakken<br />

(streepjes), door steeds rijen van negen vol te maken. Zo<br />

ontstaat vanzelf de som. Hoeveel rijen heb je getekend? (5).<br />

Hoeveel pakken zijn er over? (3). Dat is de rest.<br />

Zo doe ik dat<br />

■ Bespreek de contextopgave bij Som. Bepaal voor elk kind een<br />

geschikte oplossingsstrategie. Een voorbeeld hiervoor is al<br />

ingevuld bij ‘Zo doe ik dat’. U kunt dit voorbeeld natuurlijk<br />

remediëring 4 <strong>blok</strong> 8<br />

per kind aanpassen. Zeer rekenzwakke kinderen kunt u<br />

hierbij als extra ondersteuning laten tekenen zodat de rijen<br />

ontstaan en ze ook zien wat de rest is.<br />

■ Neem nogmaals hardop de stappen die het kind moet nemen<br />

door en pas die direct toe bij een deel van opgave 2.<br />

Vervolg<br />

■ Opgave 2: De kinderen maken opgave 2 zelfstandig af. Hierbij<br />

gebruiken ze ‘Zo doe ik dat’.<br />

■ De kinderen werken verder aan puntblad 4. Het<br />

remediëringsblad met ‘Zo doe ik dat’ gebruiken ze hierbij als<br />

steun.<br />

Voor rekenzwakke kinderen sluiten de volgende opdrachten uit<br />

de methode ‘Maatwerk’ aan bij dit doel:<br />

−Maatwerk blauw, onderdeel 2, <strong>blok</strong> 3: werkblad 27 en 28<br />

opgave 2 en 3; werkblad 29, 30 en 31 opgave 2, 3 en 4.<br />

− Computer: Maatwerk blauw, computeroefening 3a.<br />

Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch 71

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!