30.09.2013 Views

De ondertoezichtstelling. Een beschrijving van het wettelijk kader

De ondertoezichtstelling. Een beschrijving van het wettelijk kader

De ondertoezichtstelling. Een beschrijving van het wettelijk kader

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

BIJ L aG E: W E T TELIJ k E OTS - B Epa LI N G EN I N BOEk 1 BuRG ER LIJ k W E T BOEk<br />

uithuisplaatsing.<br />

4. <strong>De</strong> kinderrechter kan eveneens een machtiging tot<br />

uithuisplaatsing verlenen zonder dat daarbij een<br />

besluit als bedoeld in artikel 6, eerste lid, <strong>van</strong> de<br />

Wet op de jeugdzorg wordt overgelegd, indien <strong>het</strong><br />

verzoek daartoe wordt gedaan door de raad voor<br />

de kinderbescherming en de stichting, bedoeld in<br />

artikel 1, onder f, <strong>van</strong> die wet geen besluit strekkend<br />

tot uithuisplaatsing neemt. In deze gevallen wordt<br />

bij <strong>het</strong> verzoek vermeld voor welke verblijfplaats de<br />

machtiging wordt gevraagd. Indien de kinderrechter<br />

de machtiging verleent, is de stichting gehouden<br />

deze ten uitvoer te leggen, tenzij de raad met niettenuitvoerlegging<br />

instemt.<br />

5. Voor opneming en verblijf als bedoeld in artikel<br />

29b, eerste lid, of 29c, eerste lid, <strong>van</strong> de Wet op<br />

de jeugdzorg is geen machtiging als bedoeld in <strong>het</strong><br />

eerste lid vereist, doch een machtiging als bedoeld<br />

in genoemde artikelleden. <strong>De</strong>ze machtiging geldt<br />

voor de toepassing <strong>van</strong> de artikelen 258, derde lid,<br />

268, tweede lid, 269, eerste lid, onder d, en 327,<br />

eerste lid, onder g, als een machtiging als bedoeld<br />

in <strong>het</strong> eerste lid.<br />

artikel 262 (duur en verlenging machtiging tot<br />

uithuisplaatsing)<br />

1. <strong>De</strong> kinderrechter bepaalt de duur <strong>van</strong> de machtiging<br />

tot uithuisplaatsing op ten hoogste een jaar. op<br />

verzoek <strong>van</strong> de stichting, bedoeld in artikel 1, onder<br />

f, <strong>van</strong> de Wet op de jeugdzorg of <strong>van</strong> de raad voor de<br />

kinderbescherming kan hij de duur telkens met ten<br />

hoogste een jaar verlengen.<br />

2. Indien de stichting, bedoeld in artikel 1, onder f,<br />

<strong>van</strong> de Wet op de jeugdzorg niet overgaat tot een<br />

verzoek tot verlenging, doet zij hier<strong>van</strong> zo spoedig<br />

mogelijk en onder overlegging <strong>van</strong> een verslag <strong>van</strong><br />

<strong>het</strong> verloop <strong>van</strong> de uithuisplaatsing mededeling aan<br />

de raad voor de kinderbescherming.<br />

3. <strong>Een</strong> machtiging vervalt, indien deze gedurende drie<br />

maanden niet ten uitvoer is gelegd.<br />

artikel 263 (beëindiging uithuisplaatsing)<br />

1. <strong>Een</strong> uithuisplaatsing kan worden beëindigd door de<br />

stichting, bedoeld in artikel 1, onder f, <strong>van</strong> de Wet<br />

op de jeugdzorg. <strong>De</strong> stichting, bedoeld in artikel 1,<br />

onder f, <strong>van</strong> de Wet op de jeugdzorg, doet hier<strong>van</strong><br />

zo spoedig mogelijk en onder overlegging <strong>van</strong> een<br />

verslag <strong>van</strong> <strong>het</strong> verloop <strong>van</strong> de uithuisplaatsing<br />

mededeling aan de raad voor de kinderbescherming.<br />

2. <strong>De</strong> met <strong>het</strong> gezag belaste ouder, een ander die de<br />

minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt<br />

en opvoedt en de minderjarige <strong>van</strong> twaalf jaren of<br />

ouder kunnen wegens gewijzigde omstandigheden<br />

de stichting, bedoeld in artikel 1, onder f, <strong>van</strong> de Wet<br />

op de jeugdzorg verzoeken:<br />

D E O N D ERTO E ZICHTSTELLI N G<br />

67<br />

a. de uithuisplaatsing te beëindigen;<br />

b. de duur er<strong>van</strong> te bekorten;<br />

c. af te zien <strong>van</strong> een krachtens de machtiging<br />

toegestane wijziging <strong>van</strong> de verblijfplaats <strong>van</strong> de<br />

minderjarige. onder wijziging <strong>van</strong> de verblijfplaats<br />

wordt mede verstaan de plaatsing <strong>van</strong> de<br />

minderjarige bij de ouder die <strong>het</strong> gezag heeft.<br />

3. <strong>De</strong> stichting, bedoeld in artikel 1, onder f, <strong>van</strong> de Wet<br />

op de jeugdzorg geeft een schriftelijke beslissing<br />

binnen twee weken na ont<strong>van</strong>gst <strong>van</strong> <strong>het</strong> verzoek.<br />

4. op verzoek <strong>van</strong> de in <strong>het</strong> tweede lid genoemde<br />

personen kan de kinderrechter de machtiging geheel<br />

of gedeeltelijk intrekken of de duur er<strong>van</strong> bekorten.<br />

artikel 259, eerste lid, tweede volzin, tweede, derde<br />

en vierde lid, alsmede artikel 260, vierde lid, zijn <strong>van</strong><br />

toepassing.<br />

artikel 263a (beperking contact tijdens<br />

uithuisplaatsing)<br />

1. Voor zover noodzakelijk met <strong>het</strong> oog op <strong>het</strong> doel <strong>van</strong><br />

de uithuisplaatsing <strong>van</strong> een minderjarige als bedoeld<br />

in artikel 261, kan de stichting, bedoeld in artikel 1,<br />

onder f, <strong>van</strong> de Wet op de jeugdzorg voor de duur<br />

<strong>van</strong> de uithuisplaatsing de contacten tussen de met<br />

<strong>het</strong> gezag belaste ouder en <strong>het</strong> kind beperken.<br />

2. <strong>De</strong> beslissing <strong>van</strong> de stichting, bedoeld in artikel<br />

1, onder f, <strong>van</strong> de Wet op de jeugdzorg geldt als<br />

een aanwijzing. artikel 259 en artikel 260 zijn <strong>van</strong><br />

overeenkomstige toepassing, met dien verstande<br />

dat de kinderrechter een zodanige regeling kan<br />

vaststellen als hem in <strong>het</strong> belang <strong>van</strong> <strong>het</strong> kind<br />

wenselijk voorkomt.<br />

artikel 263b (wijziging omgangsregeling)<br />

1. Voor de duur <strong>van</strong> de maatregel kan de kinderrechter<br />

op verzoek <strong>van</strong> de stichting, bedoeld in artikel 1,<br />

onder f, <strong>van</strong> de Wet op de jeugdzorg een rechterlijke<br />

beslissing tot vaststelling <strong>van</strong> een regeling inzake<br />

de uitoefening <strong>van</strong> <strong>het</strong> omgangsrecht wijzigen voor<br />

zover dat noodzakelijk is met <strong>het</strong> oog op <strong>het</strong> doel <strong>van</strong><br />

de <strong>ondertoezichtstelling</strong>.<br />

2. Op <strong>het</strong> verzoek <strong>van</strong> de met <strong>het</strong> gezag belaste ouder,<br />

de omgangsgerechtigde, de minderjarige <strong>van</strong> twaalf<br />

jaren of ouder en de stichting, bedoeld in artikel<br />

1, onder f, <strong>van</strong> de Wet op de jeugdzorg kan de<br />

kinderrechter de in <strong>het</strong> eerste lid genoemde beslissing<br />

wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden<br />

zijn gewijzigd, of dat bij <strong>het</strong> nemen <strong>van</strong> de beslissing<br />

<strong>van</strong> onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.<br />

3. Zodra de <strong>ondertoezichtstelling</strong> is geëindigd, geldt<br />

een ingevolge deze bepaling vastgestelde regeling<br />

als een regeling bedoeld in artikel 377a dan wel 377f.<br />

artikel 264 (medische behandeling)<br />

Indien een medische behandeling <strong>van</strong> een minderjarige

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!