NJB-1510
NJB-1510
NJB-1510
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Rechtspraak<br />
3. De hoogte van de maatregel in verband<br />
met een gedraging, als bedoeld in het eerste<br />
lid, bedraagt bij:<br />
a. het onvoldoende nakomen van een verplichting:<br />
30% gedurende een maand;<br />
b. het niet nakomen van een verplichting of<br />
het door eigen toedoen niet behouden van<br />
algemeen geaccepteerde arbeid: 100% gedurende<br />
een maand.<br />
4.4. Appellant heeft aangevoerd dat hoewel<br />
de tekst van artikel 8 van de Verordening<br />
2009 en artikel 6 van de Verordening 2013<br />
gelijkluidend zijn, artikel 6 van de Verordening<br />
2013, in het bijzonder bezien in relatie<br />
tot de bij deze verordening behorende integrale<br />
toelichting, wel voldoende criteria<br />
bevat om maatregelwaardige gedragingen te<br />
kunnen onderscheiden.<br />
4.5. De Raad stelt voorop dat voor een bijstandsgerechtigde<br />
uit de verordening zelf<br />
duidelijk moet blijken welke gevolgen door<br />
het college aan zijn gedraging kunnen worden<br />
verbonden. De toelichting is niet de<br />
plaats waar de criteria moeten worden opgenomen.<br />
Deze is hooguit bedoeld om de in de<br />
verordening opgenomen criteria te verduidelijken.<br />
In artikel 6 van de Verordening 2013<br />
ontbreken de criteria om het onderscheid te<br />
maken tussen een lichte en een gewone verplichting<br />
en tussen het niet of onvoldoende<br />
nakomen van een dergelijke verplichting. Dit<br />
voert tot de conclusie dat de gemeenteraad<br />
met artikel 6 van de Verordening 2013 geen<br />
juiste uitvoering heeft gegeven aan de hem<br />
in het kader van artikel 8 van de WWB toegekende<br />
verordenende bevoegdheid. Het standpunt<br />
van appellant dat deze criteria in de<br />
toelichting op de Verordening 2013 voldoende<br />
zijn omschreven, leidt dan ook niet tot<br />
een andere conclusie, nog daargelaten dat<br />
ook de toelichting, hoewel uitgebreider dan<br />
de toelichting bij de Tweede wijziging van<br />
Verordening 2009, nog steeds onvoldoende<br />
onderscheid aanbrengt tussen de lichte en<br />
gewone verplichting en tussen het niet of<br />
onvoldoende nakomen van een verplichting.<br />
Nu de Verordening 2013 derhalve onvoldoende<br />
criteria bevat om de hoogte en de duur<br />
van de verlaging van de algemene bijstand te<br />
kunnen vaststellen, betekent dit dat artikel 6<br />
van de Verordening 2013 in zijn geheel verbindende<br />
kracht mist.<br />
515<br />
24 februari 2015, nr. 13/668 WWB<br />
(Mrs. Bandringa, Claessens, Rombouts)<br />
ECLI:NL:CRVB:2015:543<br />
Door het met terugwerkende kracht verlenen<br />
van een verblijfsvergunning door de<br />
staatssecretaris is het college wettelijke<br />
rente verschuldigd over de achteraf toegekende<br />
bijstand.<br />
(Awb Art. 8:73)<br />
(….)<br />
Overwegingen<br />
5.3. Thans is uitsluitend nog in geschil de weigering<br />
van het college om de wettelijke rente<br />
te vergoeden over de na te betalen bijstand<br />
vanaf 8 november 2011. Deze nabetaling<br />
betreft het verschil tussen de alleenstaande<br />
oudernorm en de reeds betaalde algemene en<br />
bijzondere bijstand aan appellante 3.<br />
5.4. Het eerst achteraf met terugwerkende<br />
kracht verlenen van een verblijfsvergunning<br />
aan appellanten 1 en 2 door de secretaris<br />
kan niet zonder betekenis blijven voor de<br />
(rente)schade die appellanten lijden doordat<br />
eerst op een later moment bijstand is verleend.<br />
Door de verlening van bijstand met<br />
terugwerkende kracht met ingang van 8<br />
november 2011 heeft het college erkend dat<br />
de eerdere weigering bijstand te verlenen<br />
achteraf bezien niet in stand kan blijven. De<br />
besluitvorming van de staatssecretaris dient<br />
daarom voor risico van het college te komen.<br />
Daaraan doet niet af dat, zoals het college<br />
naar voren heeft gebracht, het college er<br />
geen verwijt van kan worden gemaakt dat<br />
niet eerder tot verlening van bijstand is overgegaan.<br />
De Raad verwijst in dit verband naar<br />
zijn - aan het college voorgehouden -uitspraak<br />
van 8 oktober 2009,<br />
ECLI:NL:CRVB:2009:BK0507. In dat geval ging<br />
het om de aansprakelijkheid van de Sociale<br />
verzekeringsbank (Svb) voor schade voortvloeiend<br />
uit een besluit inzake de weigering<br />
van kinderbijslag, welk besluit door een<br />
onrechtmatig besluit van het Uitvoeringsinstituut<br />
werknemersverzekeringen inzake de<br />
intrekking van een WAO-uitkering, achteraf<br />
bezien, onjuist was. Tevens verwijst de Raad<br />
naar zijn in die uitspraak genoemde - en<br />
eveneens aan het college voorgehouden - uitspraak<br />
van 24 januari 2001,<br />
ECLI:NL:CRVB:2001:AA9616. In die uitspraak<br />
was de aansprakelijkheid van de Svb aan de<br />
orde ter zake van schade voortvloeiend uit<br />
een besluit dat door een wetswijziging met<br />
terugwerkende kracht, achteraf bezien,<br />
onrechtmatig was.<br />
5.5. De vertegenwoordiger van het college<br />
heeft ter zitting naar voren gebracht dat het<br />
college het niet eens is met de in 5.4 genoemde<br />
uitspraken, maar heeft geen steekhoudende<br />
argumenten aangedragen waarom de Raad<br />
de - op rechtspraak van de Hoge Raad gebaseerde<br />
- lijn van deze uitspraken in dit geval<br />
niet zou moeten volgen. Op de verplichting<br />
tot betaling van wettelijke rente, zoals geregeld<br />
in artikel 4:102, tweede lid, van de Awb is<br />
in het derde lid van dit artikel een uitzondering<br />
gemaakt en die uitzondering is in het<br />
geval van appellanten niet aan de orde.<br />
5.6. Uit 5.4 en 5.5 vloeit voort dat het college<br />
ten onrechte heeft geweigerd de wettelijke<br />
rente over de na te betalen bijstand te<br />
vergoeden. De Raad zal daarom het beroep<br />
tegen bestreden besluit 2 gegrond verklaren<br />
en dit besluit vernietigen voor zover het die<br />
weigering betreft. In aanmerking genomen<br />
dat appellanten in hoger beroep hebben<br />
verzocht het college te veroordelen tot vergoeding<br />
van schade, zal de Raad het college<br />
veroordelen tot vergoeding van de wettelijke<br />
rente over de na te betalen bijstand. De<br />
wettelijke rente moet worden berekend<br />
overeenkomstig de uitspraak van de Raad<br />
van 25 januari 2012,<br />
ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.<br />
Appellanten 1 en 2 hebben verzocht om vergoeding<br />
van de kosten die zij in verband met<br />
de behandeling van hun bezwaren tegen de<br />
besluiten van 29 december 2011 hebben<br />
moeten maken.<br />
516<br />
25 februari 2015, nr. 12/5700 WAO<br />
(Mrs. Greebe, Lange, Elshoff)<br />
ECLI:NL:CRCVB:2015:540<br />
Het feit dat appellant op 28 juni 2011 alsnog<br />
een verblijfsvergunning is verleend,<br />
kan niet tot gevolg hebben dat hij met<br />
terugwerkende kracht vanaf 15 mei 2000<br />
als werknemer verzekerd was voor de WAO.<br />
(Awb Art. 4:6)<br />
(…)<br />
Overwegingen<br />
4.1. Zoals de Raad heeft overwogen in zijn<br />
uitspraak van 14 januari 2015,<br />
ECLI:NL:CRVB:2015:1, moet een aanvraag voor<br />
een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een<br />
eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking<br />
van die uitkering naar zijn strekking worden<br />
beoordeeld. Met een aanvraag kan worden<br />
beoogd dat (met ingang van de datum waarop<br />
dat besluit zag) wordt teruggekomen van<br />
het eerdere besluit, dat bedoeld wordt een<br />
beroep te doen op een regeling bij toegenomen<br />
arbeidsongeschiktheid (Wet Amber), of<br />
dat om herziening wordt verzocht voor de<br />
toekomst. Indien in een voorkomend geval<br />
niet (geheel) duidelijk is wat met een aanvraag<br />
wordt beoogd, ligt het op de weg van<br />
het Uwv daarover bij de aanvrager nadere<br />
638 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-03-2015 – AFL. 10