JG 19 nr 4 - Reynaertgenootschap
JG 19 nr 4 - Reynaertgenootschap
JG 19 nr 4 - Reynaertgenootschap
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
348<br />
toeschreef. Om nu aan de jager te ontsnappen, castreerde de bever zichzelf: het<br />
schrandere dier beet zijn familiejuwelen af en wierp ze in de richting van de jager.<br />
Die was dan zo blij met de vondst van de klieren dat hij de bever verder met rust<br />
liet. Als diezelfde bever daarna nog eens werd opgejaagd door een jager die niet op<br />
de hoogte was van de voorafgaande zelfverminking, toonde het dier duidelijk de<br />
‘lege plek’ aan zijn achterkant c.q. onderkant, zodat de jager kon zien dat hij zijn<br />
testikels al kwijt was (‘ik heb al gegeven’) en het dier liet leven.<br />
Zwaar karma. En een fabeltje.<br />
Maar volgens de allegorese die men standaard in de middeleeuwse beestenboeken<br />
terugvindt, stond de bever voor de deugdzame mens, die zijn zondige seksuele<br />
begeerte van zich lossnijdt, zodat de satan hem niet verder meer zou vervolgen.<br />
De duivel vindt dan namelijk niets meer van zijn gading bij die goede mens.<br />
Moraal: wie kuis wil leven, moet zijn ondeugden afsnijden en ze in het gezicht van<br />
de duivel gooien. Vandaar dat de bever soms ook werd gebruikt als embleem van<br />
de Benedictijnen, die kuis en eenzaam leefden.<br />
Dus: zo uw schandelijk lid u ergert, ruk het af. Weg met de zondige verlokkingen<br />
des vlezes. Hierbij kunnen we goed zien hoe deze moraal van de middeleeuwen<br />
eigenlijk een antiseksuele verchristelijking is van de oorspronkelijke, antieke<br />
Aesopische moraal, die veel nuchterder is en over de zelfcastratie des bevers<br />
gewoon zegt: verstandige mensen offeren hun goederen op als hun leven bedreigd<br />
wordt.<br />
Ook de middeleeuwse iconografie (illustraties in manuscripten en beeldhouwwerken)<br />
speelt in op dezelfde informatie, met weinig variatie overigens: de bever wordt<br />
voorgesteld als een hondachtig wezen in nogal gewrongen, gedraaide houding<br />
(vanwege de zelfcastratie), meestal met een jager in de buurt. Om zijn ‘lege plek’<br />
aan de jager te tonen, tilt hij zijn achterpoot op.<br />
De oertekst van de middeleeuwse bestiaria, in het Latijn en de volkstaal, is zoals<br />
bekend de Griekse Physiologos (derde eeuw, Alexandrië). Physiologos betekent<br />
eigenlijk de natuurkundige, de bestudeerder van de natuur, een titel die aan<br />
Aristoteles werd toegedicht. Men meende dan ook aanvankelijk dat de Physiologos<br />
een werkje van Aristoteles was.<br />
De drie voornaamste bronnen voor de middeleeuwse beverkunde zijn – zoals voor<br />
bijna alle dieren uit het bestiarium – de fabels van de Aesopische traditie, de<br />
Historia Naturalis van Plinius de Oudere en de Etymologiae van Isidorus van<br />
Sevilla.<br />
Wat Aesopos te melden had over de opgejaagde, zelfcastrerende bever hebben<br />
we hierboven al verteld. Plinius (die zowel het woord castor als het woord fiber<br />
gebruikt) vertelt hetzelfde, noemt de testikelolie castoreum en voegt eraan toe dat<br />
de bever een otterlijf op een vissenstaart heeft – en over stevige tanden beschikt,<br />
die bomen kunnen vellen. Als hij een mens te pakken krijgt, bijt hij tot zijn botten kraken.<br />
Ook de gal en het maagsap van de bever waren volgens Plinius geneeskrachtig<br />
– en dus een reden te meer voor de jacht. Isidorus van Sevilla en Brunetto<br />
Latini noemen de bever ook Pontische Hond (= hond van de Zwarte Zee).<br />
Der Naturen Bloeme, geschreven ca. 1270 door Jacob van Maerlant, is in vele<br />
opzichten een exponent van de traditie en met name van De natura rerum van<br />
Thomas Cantimpratensis. Maerlant bevestigt dat de teelballen, ‘die hoeden’, van de<br />
bever bij de bestrijding van vele kwalen aangewend kunnen worden, zoals jicht en<br />
kramp (I, 777-890). Hij zegt trouwens dat de bever op zijn rug gaat liggen om de<br />
Tiecelijn, <strong>19</strong>, 2006