JG 19 nr 4 - Reynaertgenootschap
JG 19 nr 4 - Reynaertgenootschap
JG 19 nr 4 - Reynaertgenootschap
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
artikel<br />
■ Yvan de Maesschalck<br />
388<br />
‘De schoonheid van dit drieste dansen’.<br />
Over hazenvreugd en hazenleed in enkele<br />
naoorlogse gedichten<br />
Inzoomen<br />
Naar het einde toe van de meeslepende Italiaanse film La meglio gioventù laat dokter<br />
Nicola een dyslectische jongen dieren nabootsen. In een kring neergezeten kinderen<br />
mogen raden wat er wordt uitgebeeld. Het duurt niet lang of allerlei dierennamen<br />
buitelen over elkaar heen. Even lijkt het erop of de jongen ‘una lepre’, een<br />
haas, imiteert. Dat blijkt niet te kloppen, maar de stemming kan niet stuk. En dus<br />
laat Nicola onbekommerd een voor hem bedoelde brief voorlezen door diezelfde<br />
stuntelende jongen: daarin wordt hem de onverwachte dood van zijn oude moeder<br />
gemeld. Meteen slaat de stemming om en zoomt de camera in op het door verdriet<br />
verkrampte gezicht van de dokter.<br />
De hierboven aangehaalde scène illustreert treffend de fatale vanzelfsprekendheid<br />
waarmee haas en dood in elkaars buurt te vinden zijn. Dat blijkt bijvoorbeeld<br />
ook uit de aanhef van een titelloze column die Eva Gerlach in De Morgen publiceerde<br />
en later opnam in de bundeling Een losse bedrading (2003): ‘Herinnering:<br />
een pad omlaag in je opent zich. Daar rennen hazen, stijgt rook op, daar zie je als<br />
je afdaalt iemand geslacht worden tussen de struiken, wie ook maar weer’. 1<br />
Diezelfde onuitgesproken gedachte komt ook voor in Willem Frederik Hermans’<br />
oorlogsroman De donkere kamer van Damokles (<strong>19</strong>58). Nadat het hoofdpersonage<br />
Osewoudt de NSB’er Lagendaal heeft omgebracht, komt hij vrijwel onmiddellijk<br />
daarna voorbij aan ‘twee witgeschilderde zwerfkeien die een soort van primitieve<br />
ingang’ vormen. Op die keien staat ‘DE HAZENWAL’ te lezen (p. 132). Natuurlijk gaat<br />
het hier om een van de vele grensovergangen die Osewoudt een halt toeroepen,<br />
maar ook om een onbegrepen vingerwijzing dat de dood levensgroot nabij is. Dat<br />
geldt uiteraard voor de net vermoorde Lagendaal, maar veel later ook voor<br />
Osewoudt zelf, die in déze fase van het verhaal de ironische vooruitwijzing niet<br />
begrijpen kan.<br />
Tot mijn niet geringe verbazing heb ik de vreemde broederschap tussen dood en<br />
haas ook aangetroffen in Hazepeper (<strong>19</strong>85) van Charlotte Mutsaers. Dit boek, dat<br />
zoals alle lichtvoetige essays van haar, het midden houdt tussen associatief met<br />
elkaar verbonden aantekeningen en persoonlijke herinneringen, opent met een<br />
onovertroffen tekst over de haas. De schrijfster zingt in alle toonaarden de lof van<br />
dit ontembare dier: ‘Een haas is rank, slank, lang en stevig en heeft een prachtige<br />
musculatuur en aders als koorden’. Ze wijst op zijn legendarische uithoudingsvermogen,<br />
zijn ‘apartheidsdrang’, de erotische betekenis van het ‘hazensymbool’ 2 , op<br />
hazenboleten, hazenliederen en hazenverhalen (onder meer die van William<br />
Cowper, La Fontaine, W.B. Yeats, Koolhaas, Jan Hanlo en Gerard Reve). Maar op<br />
meer dan één moment sluipt ook hier de dood binnen, bijvoorbeeld wanneer<br />
Mutsaers uitweidt over de ‘Zwarte Haas’ en lyrisch wordt bij een tekening van Carlo<br />
Chiostri (afb. 1). Ze kanttekent: ‘Vier zwarte hazen torsen een lijkkist. Het kan haast<br />
Tiecelijn, <strong>19</strong>, 2006