Traject naar werk voor analfabete anderstaligen - Partners - VDAB
Traject naar werk voor analfabete anderstaligen - Partners - VDAB
Traject naar werk voor analfabete anderstaligen - Partners - VDAB
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
RAJECT<br />
AAR WERK<br />
NALFABETE<br />
NDERSTALIGEN<br />
Els Maton<br />
Bert Aerts
Inhoudstafel<br />
1. Inleiding.................................................................................................................................4<br />
2. Theoretisch kader rond geïntegreerde scholing en laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong>................5<br />
2.1. Kenmerken van een geïntegreerd scholingsmodel.......................................................................5<br />
2.1.1. Een combinatie van algemene vaardigheden, taalgericht vakonderwijs en praktijkervaring........5<br />
2.1.2. Samen verantwoordelijk <strong>voor</strong> het volledige traject.......................................................................6<br />
2.1.3. Kritische evaluatie van doelen, inhoud, materialen en <strong>werk</strong>vormen.............................................7<br />
2.1.4. Een directe link met de eisen van de arbeidsmarkt.......................................................................7<br />
2.1.5. Mogelijke onderdelen van een geïntegreerd scholingstraject......................................................8<br />
2.2. Laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong>......................................................................................................11<br />
2.2.1. Analfabeten of laaggeletterden?.................................................................................................11<br />
2.2.2. Laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong>: een heterogene groep................................................................11<br />
2.2.3. Een aantal gemeenschappelijke kenmerken................................................................................13<br />
2.3. Geïntegreerde opleidingstrajecten <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong>......................................17<br />
2.3.1. De huidige opleidingsmogelijkheden <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong>..................................17<br />
2.3.2. Geïntegreerde scholing: een haalbaar model <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong>......................17<br />
3. Voorwaarden om te starten met een geïntegreerde opleiding...........................................20<br />
3.1. Overleg en samen<strong>werk</strong>ing...........................................................................................................20<br />
3.2. Individuele trajectbegeleiding / cursistenbegeleiding/arbeidsbemiddeling...............................22<br />
3.3. Voldoende financiële middelen....................................................................................................25<br />
4. Doelen, inhouden en organisatie van de verschillende opleidingsonderdelen....................26<br />
4.1. Inleiding........................................................................................................................................26<br />
4.2. Overkoepelende doelen die in alle onderdelen terug komen....................................................27<br />
4.3. Een specifiek <strong>voor</strong>traject taal en andere algemene vaardigheden..............................................28<br />
4.4. Loopbaanoriëntatie......................................................................................................................30<br />
4.5. De geïntegreerde beroepsopleiding...........................................................................................34<br />
5. De methodiek en rol van de verschillende begeleiders.......................................................41<br />
5.1. De taaldocent...............................................................................................................................41<br />
5.1.1. Casus ” brood bakken “...............................................................................................................41<br />
5.1.2. De taalklas, een krachtige leeromgeving.....................................................................................44<br />
5.1.3. Een specifieke doelgroep vraagt een specifieke aanpak.............................................................47<br />
5.1.4. Ter inspiratie: een overzicht van <strong>werk</strong>vormen op maat van laaggeletterde,<br />
zeer laagtaalvaardige cursisten....................................................................................................58<br />
5.2. De vakdocent...............................................................................................................................67<br />
5.2.1. Inleiding: Nederlands leren door taal in alle vakken...................................................................67<br />
5.2.2. Toegankelijke lessen door een stevige lesopbouw......................................................................67<br />
5.2.3. Begrijpelijk taalaanbod, context en taalsteun..............................................................................77<br />
5.2.4. Optimale spreekkansen <strong>voor</strong> laagtaalvaardige cursisten.............................................................83<br />
6. Besluit..................................................................................................................................85<br />
7. Literatuurlijst.......................................................................................................................86<br />
8. Bijlagen................................................................................................................................88<br />
1
VOORWOORD<br />
In het kader van de decreten Inburgering - In<strong>werk</strong>ing ontwikkelt de <strong>VDAB</strong> begeleidingstrajecten op maat van<br />
anderstalige ingeschreven <strong>werk</strong>zoekenden. Na verloop van tijd voelden wij, net als onze betrokken partners<br />
de nood aan een aangepast en aanvaardbaar ‘traject <strong>naar</strong> <strong>werk</strong> <strong>voor</strong> <strong>analfabete</strong> <strong>anderstaligen</strong>’. Deze <strong>voor</strong><br />
Antwerpen toch wel grote groep stond <strong>voor</strong> een lang taaltraject met weinig perspectief op een passende<br />
begeleiding <strong>naar</strong> <strong>werk</strong>. Maat<strong>werk</strong> en een andere aanpak waren hier aangewezen.<br />
Binnen bepaalde nationaliteitsgroepen kunnen sommige <strong>analfabete</strong> <strong>anderstaligen</strong> een beroep doen op een<br />
eigen net<strong>werk</strong> en raken zo na een poos toch aan de slag. Voor velen gaat dit echter niet op. Ofwel beschikken<br />
ze niet over een dergelijk net<strong>werk</strong>, ofwel ontbreken de arbeidsattitudes, sleutelvaardigheden en/of technische<br />
competenties. Voor de <strong>VDAB</strong> was hier dus zeker een opdracht weggelegd.<br />
Analfabete <strong>anderstaligen</strong> vinden in hun land van herkomst gemakkelijker een job dan in Vlaanderen. Ze<br />
gaan zonder veel problemen aan de slag in de bouw, verkoop, onderhoud, productiearbeid, als bus- of<br />
vrachtwagenchauffeur. Vaak beschikken ze over tal van vaardigheden en competenties. In onze samenleving<br />
krijgen ze echter meteen de status van ongeletterde en vinden ze veel moeilijker toegang tot de arbeidsmarkt.<br />
Voor deze <strong>werk</strong>zoekenden is dit een heel moeilijke situatie.<br />
Wij denken bij laaggeletterdheid en analfabetisme al snel aan mensen die het Staatsblad niet kunnen lezen of<br />
niet over de nodige IT-vaardigheden beschikken. Bij de doelgroep <strong>analfabete</strong> <strong>anderstaligen</strong> hebben we het echt<br />
over ‘absoluut analfabetisme’. Het gaat hier om burgers die enkel en alleen mondeling communiceren. Zij leren<br />
al doende. Het komt er dus op aan om hun begeleiding en opleiding zo concreet mogelijk te maken, en hen op<br />
die manier klaar te stomen <strong>voor</strong> onze arbeidsmarkt.<br />
In navolging van het Equal-project in Mechelen en onder coaching van docenten van de Karel de Grote<br />
Hogeschool zijn consulenten, trajectbegeleiders en instructeurs van de <strong>VDAB</strong> in Antwerpen erin geslaagd om<br />
een aangepast, korter en intensiever opleidingstraject uit te tekenen <strong>voor</strong> de sectoren bouw, groen, horeca en<br />
professionele schoonmaaktechnieken.<br />
Dat het resultaat gunstig was, kwam er mede dankzij de partnerschappen die in het kader van dit project<br />
werden opgezet. Een samen<strong>werk</strong>ing die als bijzonder constructief en positief ervaren werd. Het <strong>voor</strong>woord<br />
zou dan ook meer dan onvolledig zijn zonder een woord van dank aan Levanto vzw, Werkvormm vzw, het<br />
Centrum <strong>voor</strong> Basiseducatie Antwerpen, het Onthaalbureau stad Antwerpen en de <strong>VDAB</strong>-mede<strong>werk</strong>ers van<br />
de dienst In<strong>werk</strong>ing en de Competentiecentra. De docenten van de Karel de Grote Hogeschool, die naast de<br />
coaching ook opleiding verzorgden <strong>voor</strong> consulenten, trajectbegeleiders en instructeurs, speelden een cruciale,<br />
noodzakelijke en bijzonder waardevolle rol.<br />
Graag dank aan allen.<br />
2
Het project toonde tevens aan dat <strong>voor</strong> bepaalde cursisten, intensieve duale trajecten tot een gunstig resultaat<br />
kunnen leiden en dit heeft ons blij verrast. Het project had uiteindelijk als doel, kortere en haalbare trajecten<br />
te realiseren. De expertise van de docenten van het Centrum <strong>voor</strong> Basiseducatie en van de mede<strong>werk</strong>ers van<br />
het Huis van het Nederlands werd ingezet om te bepalen wie al dan niet in een intensief traject kon instappen.<br />
Dat vaktechnische opleidingen bij de <strong>VDAB</strong> en zijn partners de deuren openden <strong>voor</strong> cursisten die nog geen<br />
taalniveau A1 behaalden, is nieuw. Op de opleiding Professionele Schoonmaak Technieken in Mechelen na, had<br />
niemand al enige ervaring. Alle instructeurs hebben deze uitdaging met het nodige enthousiasme aangevat en<br />
met verve vervuld.<br />
Het project ‘<strong>Traject</strong> <strong>naar</strong> <strong>werk</strong> <strong>voor</strong> anderstalige <strong>analfabete</strong>n’ kan gezien worden als de start van een<br />
maatgerichte aanpak <strong>voor</strong> een bijzonder kwetsbare groep van <strong>werk</strong>zoekenden.<br />
Voor de toekomst zien we nog een aantal grote uitdagingen. Zo willen we in 2010 evolueren van duale<br />
<strong>naar</strong> geïntegreerde, intensieve opleidingstrajecten. Basis-Nederlands, vaktechnisch Nederlands en de<br />
beroepsopleiding op één opleidingsvloer met één team van instructeurs dat permanent afstemt op het traject<br />
<strong>naar</strong> <strong>werk</strong> van de cursist.<br />
Daarnaast willen we ook <strong>werk</strong>en aan een bemiddelingsfase, waarin de jobcoaches een cruciale rol vervullen en<br />
waar we ten volle inzetten op een te<strong>werk</strong>stelling in het normaal economisch circuit, al dan niet <strong>voor</strong>afgegaan<br />
door een <strong>werk</strong>stage en/of IBO met taalondersteuning.<br />
Tot slot is er nood aan samen<strong>werk</strong>ing met de welzijnssector, omdat <strong>voor</strong> een deel van de doelgroep bepaalde<br />
problemen op korte termijn een begeleidingstraject <strong>naar</strong> <strong>werk</strong> in de weg staan.<br />
Het draaiboek is <strong>naar</strong> de hand van de docenten – coaches van de Karel de Grote Hogeschool en is een vertaling<br />
van het pilootproject 2008-2009 van de <strong>VDAB</strong> in Antwerpen en zijn partners. Het is een mooi en bruikbaar<br />
<strong>werk</strong>instrument geworden met als doel ervaringen, tips, mogelijke valkuilen en tools om die te ontwijken te<br />
delen met al wie in Vlaanderen, binnen of buiten de <strong>VDAB</strong>, aan de slag wil gaan met <strong>analfabete</strong> anderstalige<br />
<strong>werk</strong>zoekenden om hen te begeleiden <strong>naar</strong> duurzame te<strong>werk</strong>stelling. We hopen dat het boek ook als inspiratie<br />
kan dienen <strong>voor</strong> al wie <strong>werk</strong>t met specifieke doelgroepen.<br />
Dit boek is zeker niet af en zal nog meer dan één vervolg krijgen. Regiorealiteiten, doelgroepverschillen, nieuwe<br />
samen<strong>werk</strong>ingsverbanden, experimenten met methodieken en verschillende aanpakken zullen hier zeker toe<br />
bijdragen.<br />
We kijken er alvast <strong>naar</strong> uit!<br />
Luc Hostens<br />
directeur <strong>VDAB</strong>-Antwerpen<br />
Ann Vroonen<br />
directeur compententiecentra Antwerpen<br />
Dit project werd mogelijk gemaakt dankzij de financiële steun van de Stad Antwerpen en de <strong>VDAB</strong>.<br />
3
1. Inleiding<br />
In het Vlaamse regeerakkoord van juli 2009 lezen we het volgende: “In het kader van het in<strong>werk</strong>ingsdecreet<br />
wordt <strong>voor</strong> <strong>analfabete</strong> inburgeraars <strong>werk</strong> gemaakt van een specifiek traject met een professioneel perspectief”<br />
(De Vlaamse regering, 2009, p. 74). Een statement dat het <strong>werk</strong>veld alleen maar kan toejuichen. Analfabete<br />
inburgeraars of laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> (de term die we in deze publicatie hanteren) zijn anno 2009 maar<br />
met mondjesmaat te vinden in de vele beroepsopleidingen <strong>voor</strong> kansengroepen. De instapdrempel van de<br />
bestaande opleidingen is op het vlak van algemene vaardigheden bij de grote meerderheid veel te hoog <strong>voor</strong><br />
deze specifieke doelgroep. Nochtans telt Vlaanderen heel wat laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong>. (Ter illustratie: in<br />
2007 startten 11.613 cursisten in een aanbod NT2 <strong>voor</strong> <strong>analfabete</strong>n in de centra <strong>voor</strong> basiseducatie. In 2008<br />
waren dat 15.591 cursisten 1 ). En door een striktere opvolging van de <strong>werk</strong>lozen via het in<strong>werk</strong>ingsdecreet<br />
worden ook de <strong>VDAB</strong>-centra in hun loopbaanoriëntatie meer en meer geconfronteerd met <strong>anderstaligen</strong> die<br />
onvoldoende kunnen lezen en schrijven. Zolang er echter geen beroepsopleidingen zijn die zich specifiek<br />
richten <strong>naar</strong> deze doelgroep kunnen deze mensen enkel georiënteerd worden <strong>naar</strong> algemene taaltrajecten<br />
in de centra <strong>voor</strong> basiseducatie. Het taalverwervingsproces verloopt bij deze groep echter heel wat trager<br />
dan bij mensen die wel vlot kunnen lezen en schrijven. Ook de sleutelcompetenties hebben zij onvoldoende<br />
verworven. Zelfs met grote inspanningen zal het traject daar een aantal jaren duren om het instapniveau te<br />
behalen <strong>voor</strong> een bepaalde beroepsopleiding. De nood aan specifieke trajecten met professioneel perspectief<br />
<strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> is dus heel reëel. Voorlopig is het echter nog wachten op concrete acties<br />
door de overheid.<br />
Ondertussen zijn er in Vlaanderen reeds een aantal initiatieven genomen om dergelijke trajecten op te zetten.<br />
Een eerste initiatief werd genomen in Mechelen in 2005 2 . In een samen<strong>werk</strong>ing tussen het Centrum <strong>voor</strong><br />
Basiseducatie, de <strong>VDAB</strong>, het onthaalbureau en een privéte<strong>werk</strong>stellingsorganisatie, en onder leiding van Karel<br />
de Grote-Hogeschool realiseerden deze organisaties een modeltraject en <strong>werk</strong>ten ze hier<strong>voor</strong> een specifieke<br />
methodiek uit. Het project werd financieel mogelijk gemaakt met middelen van Equal, het transnationale<br />
programma van het Europees Sociaal Fonds. In navolging van dit project nam de <strong>VDAB</strong> in Antwerpen het<br />
initiatief om met eigen middelen en in samen<strong>werk</strong>ing met de betrokken organisaties trajecten uit te <strong>werk</strong>en<br />
<strong>voor</strong> vier sectoren, met name Bouw, Horeca, PST en Groen 3 . De Karel de Grote-Hogeschool werd aangesproken<br />
om de instructeurs te coachen en een draaiboek uit te schrijven.<br />
Dit draaiboek ligt nu <strong>voor</strong> u. De auteurs van dit draaiboek hebben beiden in de twee bovenvermelde projecten<br />
een actieve rol gespeeld. Met het draaiboek willen we de opgebouwde expertise en ervaringen doorgeven<br />
aan anderen die een gelijkaardig traject willen starten. U vindt hier geen concrete beschrijving van bestaande<br />
projecten maar wel een aantal stappenplannen om de doelen, inhouden en organisatie van het traject vorm<br />
te geven (zie hoofdstuk 4). Uit de ervaring met bovenstaande projecten hebben we geleerd wat essentiële<br />
<strong>voor</strong>waarden zijn om een succesvol traject te realiseren (zie hoofdstuk 3). Het model van geïntegreerde scholing<br />
is niet nieuw. Het wordt reeds van in de jaren 90 door verschillende instanties gepromoot en er zijn heel wat<br />
<strong>voor</strong>beelden van dergelijke trajecten <strong>voor</strong> gealfabetiseerde <strong>anderstaligen</strong>. In hoofdstuk 2 schetsen we nog eens<br />
dit theoretisch kader en linken we het kader aan de specifieke kenmerken van laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> om<br />
tot de conclusie te komen dat dit model uitermate geschikt is <strong>voor</strong> deze specifieke doelgroep. In hoofdstuk 5<br />
teslotte geven we didactische wenken aan docenten die de trajecten concreet vorm moeten geven, met name<br />
de vakdocenten en taaldocenten.<br />
1 Bron: inspectie <strong>voor</strong> de basiseducatie.<br />
2 Dit project kreeg als naam “Analfabeten ingeburgerd aan het <strong>werk</strong>”<br />
3 Dit project kreeg als naam “<strong>Traject</strong> <strong>naar</strong> <strong>werk</strong> <strong>voor</strong> <strong>analfabete</strong> <strong>anderstaligen</strong>”<br />
4
2. THeoretisch kader rond geïntegreerde<br />
scholing en laaggeletterde<br />
<strong>anderstaligen</strong><br />
Het concept van geïntegreerde scholing is niet nieuw. Het werd eerder door anderen bedacht en ontwikkeld.<br />
De specificiteit van de doelgroep van laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> werd eveneens al in eerdere publicaties<br />
beschreven. In de methodiekbeschrijving van het Equal-project ‘Analfabeten ingeburgerd aan het <strong>werk</strong>’ (Aerts,<br />
Maton, & Menten, 2008) werd de koppeling gemaakt tussen de methodiek van geïntegreerde scholing en de<br />
doelgroep van laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong>.<br />
Dit theoretisch kader is het vertrekpunt van deze publicatie. We hebben het daarom overgenomen en beperkt<br />
aangepast.<br />
2.1 Kenmerken van een geïntegreerd scholingsmodel<br />
2.1.1 Een combinatie van algemene vaardigheden, taalgericht vakonderwijs en praktijkervaring.<br />
Praktijkervaring<br />
Vakscholing<br />
Algemene<br />
vaardigheden<br />
Zoals in het schema hierboven wordt aangeduid, is de kern van een geïntegreerd scholingsmodel dat de<br />
volgende drie componenten in één aansluitend programma en parallel aangeboden worden en op elkaar<br />
afgestemd worden. (Bolle, 2001 )<br />
Zowel het taalonderwijs als het onderwijs in algemene vaardigheden (vb. sociale en cognitieve vaardigheden,<br />
attitudes, rekenen, …) worden afgestemd op een welbepaald vakgebied of functioneringsgebied.<br />
Het onderwijs in specifieke kennis en vaardigheden in functie van een beroep (vaktechnische scholing) is qua<br />
taalniveau laagdrempelig en past zijn methodiek aan zodat er ook in die (vak)lessen aan taalondersteuning<br />
gedaan wordt.<br />
De cursisten functioneren ondertussen al in een praktijksituatie, waardoor zelfs de lessen in algemene en<br />
specifieke kennis en vaardigheden een concrete betekenis krijgen. Tevens is deze praktijksituatie een concrete<br />
leersituatie waar de algemene en specifieke kennis en vaardigheden geoefend worden.<br />
Het zijn de vaklessen, praktijksituaties en –simulaties die in een geïntegreerd traject de taalleeromgeving<br />
5
vormen. De context van het vak en het taalgebruik op de <strong>werk</strong>vloer staan centraal bij het leren van de<br />
Nederlandse taal en andere algemene vaardigheden.<br />
Verder zijn er nog een aantal kenmerken te noemen waarmee in een goed traject rekening gehouden wordt:<br />
- Het instapniveau NT2 wordt zo laag mogelijk gehouden. Het uitgangspunt is immers dat de taal in een<br />
geïntegreerd traject op een efficiëntere manier geleerd wordt dan in een <strong>voor</strong>traject waar nog geen<br />
koppeling gemaakt wordt met de vakspecifieke kennis en vaardigheden en de praktijksituaties.<br />
- De taal is een middel en geen doel op zich. De doelstellingen liggen op het terrein van participatie,<br />
zelfredzaamheid, educatieve en professionele vaardigheden. De taalvaardigheid dient daarom ook<br />
onmiddellijk gekoppeld te worden aan deze specifieke vaardigheden.<br />
- In de specifieke vakcomponent gaat ook veel aandacht <strong>naar</strong> het ontwikkelen van de taalvaardigheid.<br />
Dit gebeurt onrechtstreeks door cursisten te stimuleren om veel met taal te doen en veel te praten<br />
met elkaar en met hun begeleider over hun concrete <strong>werk</strong>zaamheden en opdrachten. Anderzijds moet<br />
de vakinhoudelijke overdracht begrijpelijk gehouden worden.<br />
- Als het gaat om een beroepsopleiding veronderstelt dit model dat de beroepskeuze zo snel mogelijk<br />
gemaakt wordt. Loopbaanoriëntatie dient dus zo snel mogelijk aangeboden te worden.<br />
- De leerstof wordt zo veel mogelijk geordend rond praktijksituaties zodat de talige component en de<br />
vaktechnische component door handelingen en concrete situaties ondersteund worden.<br />
De <strong>voor</strong>delen van een dergelijke aanpak zijn:<br />
- een toespitsing op die kennis en vaardigheden die de leerder daad<strong>werk</strong>elijk nodig heeft;<br />
- een versterking van de motivatie van de cursist, die snel met de geleerde vaardigheden in een<br />
educatieve, professionele of maatschappelijke context aan de slag kan;<br />
- een grote toename van de efficiëntie van opleidingen, <strong>werk</strong>situaties en maatschappelijke participatie<br />
door daad<strong>werk</strong>elijk te <strong>werk</strong>en aan die vaardigheden die cursisten nodig hebben om zodoende de<br />
leerweg te verkorten;<br />
- een vergroting van de effectiviteit van het onderwijs, door expliciet in het programma een koppeling<br />
te maken met praktijksituaties.<br />
2.1.2 Samen verantwoordelijk <strong>voor</strong> het volledige traject<br />
De verantwoordelijkheid <strong>voor</strong> het taalaanbod, de algemene vaardigheden en attitudes ligt in een geïntegreerd<br />
traject niet alleen bij de taaldocenten, maar in grote mate ook bij de vakdocenten, praktijkopleiders en –<br />
begeleiders. Zij worden allen geacht op verschillende fronten samen te <strong>werk</strong>en. Deze samen<strong>werk</strong>ing is<br />
essentieel <strong>voor</strong> het welslagen van het traject.<br />
Vak- en taaldocenten en praktijkbegeleiders moeten eveneens in de gaten houden of de communicatie op de<br />
<strong>werk</strong>vloer en de overdracht van de vakkennis begrijpelijk genoeg is. De zelfredzaamheid van de anderstalige<br />
cursisten staat daarbij <strong>voor</strong>op. In de leeromgeving moeten voldoende hulpmiddelen zijn om problemen in<br />
eerste instantie zelf op te lossen.<br />
Om dit te kunnen realiseren is overleg tussen de begeleiders een conditio sine qua non. In dit overleg dienen<br />
de programma’s inhoudelijk op elkaar afgestemd te worden en kunnen de begeleiders vanuit hun eigen<br />
expertise elkaar ondersteunen (vakdocenten kunnen hun vak verduidelijken bij de taaldocent en die kan op zijn<br />
beurt tips geven hoe de vaktechnische opleiding talig meer toegankelijk gemaakt kan worden). Er kan eveneens<br />
een inhoudelijke uitwisseling plaatsvinden over ervaringen met methodieken en <strong>werk</strong>vormen en ook kunnen de<br />
vorderingen van cursisten aan elkaar uitgewisseld worden en besproken. Er moet immers op alle fronten tijdig<br />
ingegrepen worden op storingen in het proces van de cursisten.<br />
6
2.1.3 Kritische evaluatie van doelen, inhoud, materialen en <strong>werk</strong>vormen<br />
Het loslaten van het zogenaamde ‘stapelmodel’ waarin vaardigheden na elkaar aangeleerd worden (eerst<br />
taal, dan een vakopleiding, teslotte <strong>werk</strong>ervaring) heeft een aantal consequenties. Cruciaal hierbij is dat alle<br />
onderdelen onmiddellijk gekoppeld worden aan de uitstroom, aan concrete praktijksituaties en aan de eisen<br />
van de arbeidsmarkt.<br />
Alle programmaonderdelen dienen zich daarom te bezinnen over de doelen en de inhoud. Sluiten die effectief<br />
aan bij de eindtermen van de opleiding en de beginsituatie van de cursisten?<br />
Een ander belangrijk gegeven is dat cursisten op een lager taalniveau instromen in (de praktijk van) het<br />
vakonderwijs. Dat heeft uiteraard gevolgen <strong>voor</strong> de manier waarop het taal- en vakonderwijs ingericht wordt.<br />
Het <strong>naar</strong> voren halen van de praktijk betekent ook een herbezinning op de didactiek, lesmaterialen en<br />
toetsvormen. Laagtaalvaardige cursisten moeten immers de kans krijgen de geboden lesstof te begrijpen, toe<br />
te passen en te onthouden. Taalgebruik en vakleer moeten in eerste instantie concreet en gestructureerd zijn.<br />
De (taal)docent moet tijd en kennis van zaken hebben om acute taalproblemen op te lossen. Ook cursisten<br />
moeten de mogelijkheid hebben om met elkaar of met collega’s te overleggen en samen oplossingen<br />
te vinden. Concrete referentiepunten, een gestructureerd (taal)aanbod, directe taalondersteuning en<br />
samen<strong>werk</strong>ingsmogelijkheden zijn essentieel.<br />
2.1.4 Een directe link met de eisen van de arbeidsmarkt<br />
Dat een opleidingsinstantie er<strong>voor</strong> kiest om <strong>anderstaligen</strong> zo snel mogelijk te laten instromen in een<br />
beroepsopleiding betekent niet dat mensen zonder meer en zo snel mogelijk de <strong>werk</strong>vloer opgestuurd<br />
moeten worden. De verleiding <strong>voor</strong> <strong>werk</strong>zoekende <strong>anderstaligen</strong> om al snel aan het <strong>werk</strong> te gaan ver onder<br />
hun functioneringsniveau, uit noodzaak om geld te verdienen, is groot. Beroepsopleidingen die geïntegreerde<br />
trajecten opzetten, zouden dit als een opportuniteit moeten gebruiken om zo gericht mogelijk op te leiden<br />
en al van bij het begin een groot gedeelte van de opleiding op het <strong>werk</strong> te laten plaatsvinden. Met andere<br />
woorden, met behulp van een geïntegreerd traject kunnen <strong>werk</strong>gevers aan stagiairs en arbeidskrachten komen,<br />
die tegelijkertijd nog opleiding krijgen en hun taal verbeteren. Anderstalige <strong>werk</strong>zoekenden kunnen, gesteund<br />
door de beroepsopleidingen, van een mogelijks toekomstige <strong>werk</strong>plek een leerplek maken.<br />
7
2.1.5 Mogelijke onderdelen van een geïntegreerd scholingstraject<br />
In de publicatie ‘Taalgericht <strong>naar</strong> Werk’ van het Huis van het Nederlands Antwerpen (Linguapolis, UA, Huis van<br />
het Nederlands, s.a.) werden de mogelijke onderdelen van een geïntegreerd scholingstraject met expliciete<br />
aandacht <strong>voor</strong> de taalverwerving als volgt beschreven:<br />
Talige beroepsgerichte <strong>voor</strong>trajecten<br />
Talige beroepsgerichte <strong>voor</strong>trajecten zijn specifieke talige trajecten die plaats vinden vóór het eigenlijke<br />
geïntegreerde traject. De bedoeling van dit <strong>voor</strong>traject is het niveau van het Nederlands hoog genoeg te<br />
maken zodat de cursisten daarna de instructies van de vakdocent voldoende kunnen volgen, de schriftelijke<br />
cursus of <strong>werk</strong>boeken kunnen gebruiken en zich voldoende kunnen uitdrukken om uitleg te vragen of zelf<br />
uit te leggen waarom ze iets op een bepaalde manier gedaan hebben. Het verschil met een algemene<br />
taalcursus is dat de inhoud van een dergelijk <strong>voor</strong>traject al toegespitst is op de vakopleiding of beroepssector<br />
die men nadien gaat volgen. Dit is motiverend <strong>voor</strong> de cursisten en veel doelgerichter. Zij verhogen hun<br />
taalniveau via <strong>voor</strong> hen relevante contexten. Zij leren die woordenschat en taalhandelingen die zij nadien in de<br />
beroepsopleiding en de praktijk nodig zullen hebben. Het <strong>voor</strong>traject hoort bij de eigenlijke beroepsopleiding<br />
en wordt best zo kort mogelijk gehouden, omdat de combinatie van taalopleiding en beroepsopleiding meer<br />
<strong>voor</strong>delen biedt dan een opeenvolging van deze onderdelen. Het is dan ook noodzakelijk dat cursisten al een<br />
beroepskeuze gemaakt hebben.<br />
Het eindniveau van die talige <strong>voor</strong>opleiding wordt bepaald door de beroepsopleiding: welke talige eisen stelt<br />
de vakdocent? Is de vakdocent in staat om taalgericht vakonderwijs te geven? (zie verder) In hoeverre verwacht<br />
de vakdocent dat de cursisten zelfstandig gebruik kunnen maken van schriftelijke instructies? Wordt er in de<br />
vakopleiding Nederlands op de opleidingsvloer of beroepsgericht Nederlands georganiseerd? Besteedt de<br />
vakopleiding nog voldoende aandacht aan de taalontwikkeling zodat de cursisten op het einde het gewenste<br />
niveau <strong>voor</strong> de arbeidsmarkt behaald hebben?<br />
In dit <strong>voor</strong>traject kan er al een koppeling gelegd worden <strong>naar</strong> praktijksituaties of <strong>naar</strong> de opleidingsvloer via een<br />
aantal beroepsgerichte activiteiten, zoals een bezoek aan de vakopleiding of bedrijfsbezoeken, een interview<br />
met de vakdocent. Men kan bij<strong>voor</strong>beeld ook een toestel in de taalklas halen en aan het gebruik ervan talige<br />
oefeningen koppelen, enz.<br />
Talige beroepsgerichte neventrajecten<br />
Bij talige beroepsgerichte neventrajecten worden de taallessen tegelijkertijd met de vakopleiding<br />
georganiseerd en wordt de inhoud zo goed als volledig door de vakopleiding bepaald. Talige situaties van de<br />
opleidingsvloer, gesprekken op de <strong>werk</strong>vloer, schriftelijk materiaal op de <strong>werk</strong>vloer, schriftelijk cursusmateriaal,<br />
<strong>werk</strong>roosters, … vormen de inspiratiebronnen waarmee in de taalles ge<strong>werk</strong>t wordt. Uiteraard kan er ook een<br />
deel algemeen Nederlands aan bod komen. Een cursist heeft dit immers steeds nodig, ook op de <strong>werk</strong>vloer.<br />
Denk maar aan informele contacten met collega’s, problemen uit je thuismilieu die je best kan melden aan<br />
je baas omdat ze van invloed zijn op de <strong>werk</strong>prestaties, enz. Maar de focus blijft echter het beroepsgericht<br />
Nederlands, dat van de opleidingsvloer en dat van de <strong>werk</strong>vloer. Het <strong>voor</strong>deel van dit talige neventraject<br />
in vergelijking met Nederlands op de opleidingsvloer is dat de cursisten de mogelijkheid hebben om zich<br />
helemaal te focussen op het Nederlands en de praktische vaardigheden even achterwege te laten. Het<br />
opsplitsen van vaardigheden kan immers de mogelijkheid bieden om bepaalde deelvaardigheden heel<br />
aandachtig in te oefenen, om ze dan nadien beter te kunnen inzetten in de reële context van de opleidingsvloer<br />
of <strong>werk</strong>vloer.<br />
De verhouding tussen het aantal uren opleiding, taallessen en praktijkervaring hangt af van de context van de<br />
volledige opleiding. Wat is het taalniveau van de cursisten? Is er Nederlands op de opleidingsvloer? Heeft de<br />
instructeur voldoende vaardigheden om taalgericht vakonderwijs te geven? Hoe groot zijn de taaleisen op de<br />
<strong>werk</strong>vloer? Het meest <strong>voor</strong> de hand liggende model is dat er in het begin veel uren taalonderwijs gegeven<br />
8
worden en weinig uren vakopleiding en praktijk, maar dat die verhouding stilaan omgekeerd wordt <strong>naar</strong> het<br />
einde van de opleiding toe. Er kunnen echter volkomen verantwoorde overwegingen zijn om al van in het begin<br />
veel uren opleiding te geven en weinig uren taalles. Die overwegingen kunnen van praktische aard zijn, kunnen<br />
te maken hebben met de vaardigheden van de begeleiders, met de leerstijlen van de cursisten, met de eisen<br />
van de <strong>werk</strong>vloer, enzo<strong>voor</strong>t<br />
Het spreekt <strong>voor</strong> zich dat er intensief overleg nodig is tussen de vakdocent en taaldocent. Hoe meer beide<br />
programma’s op elkaar afgestemd worden, hoe groter het leerrendement. Vak- en taaldocent dienen dus te<br />
overleggen over de inhoud van het taalprogramma en over de taalproblemen van individuele cursisten. Ook kan<br />
de taaldocent tips geven aan de vakdocent hoe die met talige problemen op de opleidingsvloer kan omgaan.<br />
Taalgericht vakonderwijs<br />
Het principe van geïntegreerde scholing is dat cursisten zo snel mogelijk, ook met een beperkte<br />
taalvaardigheid, aan de vakopleiding kunnen beginnen. Het is immers veel efficiënter om taal te leren,<br />
vertrekkende vanuit concrete handelingssituaties, waarbij de taal een middel wordt en niet meer als doel<br />
beschouwd wordt. De cursisten hebben de taal nodig om een opleiding te leren en nadien aan het <strong>werk</strong> te<br />
kunnen en de taal wordt dan ook geleerd vanuit dit perspectief. Wanneer de cursist, terwijl hij de taal leert<br />
ook al een deel van het vak kan leren, heeft dit alleen maar <strong>voor</strong>delen. Niet alleen wordt de inhoud van de<br />
vaktaal veel concreter en herkenbaarder, ook kunnen de taallessen veel doelgerichter ingevuld worden. Op de<br />
opleidingsvloer zijn er meer mogelijkheden om al doende, in combinatie met de vakkundige vaardigheden, de<br />
taal te leren. Dit veronderstelt echter wel dat er op de opleidingsvloer taalgericht vakonderwijs gegeven wordt.<br />
De vakdocent moet oog hebben <strong>voor</strong> de beperkte taalvaardigheid van de cursisten en die taalvaardigheid via<br />
de praktijksituaties <strong>naar</strong> een hoger niveau optillen.<br />
De volgende zaken zijn daarbij essentieel:<br />
• Interactief onderwijs: waarbij cursisten zoveel mogelijk tot communicatie aangezet worden. Zo kunnen<br />
cursisten gestimuleerd worden om te vertellen wat ze doen, om uitleg te vragen aan medestudenten<br />
of zelf opdrachten te geven enzo<strong>voor</strong>t.<br />
• Contextrijk vakonderwijs: hierbij worden de technieken die aangeleerd worden, steeds in een ruimer<br />
geheel gekaderd en gelinkt met al opgedane kennis. Door handelingen in een ruime context aan te<br />
bieden worden de handelingen betekenisvol en concreet. Om dit te doen staat de taal weer centraal<br />
en krijgen de cursisten een ruim en betekenisvol taalaanbod, wat essentieel is <strong>voor</strong> een goede<br />
taalverwerving.<br />
• Begrijpelijk taalaanbod: voldoende taalondersteuning is dus noodzakelijk. Die taalondersteuning kan<br />
op verschillende manieren gebeuren. Visuele ondersteuning, herhaling en parafraseren zijn hiervan<br />
enkele <strong>voor</strong>beelden.<br />
Nederlands op de opleidingsvloer (Nodo)<br />
Bij Nederlands op de opleidingsvloer staat de docent Nederlands samen met de vakinstructeur op de<br />
opleidingsvloer. De taak van de docent Nederlands bestaat erin om individuele cursisten te ondersteunen bij<br />
het begrijpen van de opdrachten en om uitleg te geven bij het uitvoeren van hun eigen opdrachten. Deze taak<br />
is in principe remediërend van aard. De taaldocent gaat in op taalproblemen en taalaspecten die zich op de<br />
opleidingsvloer <strong>voor</strong>doen.<br />
Daarnaast heeft de taaldocent de taak om de vakdocent te ondersteunen in het taalgericht vakonderwijs. De<br />
taaldocent kan de vakdocent didactische aanwijzingen geven waardoor zijn vaklessen meer taalgericht worden.<br />
Uiteraard is een goede teamspirit tussen vakdocent en taaldocent noodzakelijk. De focus blijft liggen op de<br />
vakopleiding, maar de taaldocent zorgt er<strong>voor</strong> dat de taal geen hinderpaal is <strong>voor</strong> de cursisten en dat ze tijdens<br />
de opleiding hun taalniveau kunnen verhogen.<br />
9
De <strong>VDAB</strong> heeft al heel wat ervaring opgebouwd met Nederlands op de opleidingsvloer. Nodo wordt door de<br />
<strong>VDAB</strong> omschreven via acht kenmerken:<br />
• Het gebeurt doorgaans in de praktijk of op de stagevloer<br />
• De vak- en taaldocent staan samen <strong>voor</strong> de klas<br />
• Het is <strong>voor</strong>al remediërend<br />
• Een geïndividualiseerde aanpak en onmiddellijke feedback<br />
• Ondersteuning van cursisten én vakdocenten<br />
• Duidelijke taakverdeling tussen docenten<br />
• Structureel overleg<br />
•‘Teamspirit’<br />
Taalgerichte praktijkervaring<br />
Aan de acties die beschreven werden in ‘Taalgericht <strong>naar</strong> <strong>werk</strong>’ (Linguapolis, Universiteit Antwerpen & Huis van<br />
het Nederlands Antwerpen, 2007) willen we graag nog een actie toevoegen, nl. de taalgerichte praktijkervaring.<br />
Bij geïntegreerde scholing is de praktijkervaring een essentieel onderdeel. Die praktijkervaring kan gebeuren<br />
in de vorm van stages of <strong>werk</strong>ervaring. De essentie van de praktijkervaring is dat cursisten het geleerde<br />
zo snel mogelijk gaan toepassen in een reële context, weg van de veiligheid en <strong>voor</strong>spelbaarheid van een<br />
opleidingsvloer. In een reële setting leren cursisten het geleerde concreet toepassen, krijgen ze zicht op hun<br />
sterke kanten en op de zaken die ze nog beter onder de knie moeten krijgen. De zelfredzaamheid van de<br />
cursisten staat hier centraal. Bij on<strong>voor</strong>ziene omstandigheden moeten ze zelf <strong>naar</strong> oplossingen gaan zoeken. Ze<br />
kunnen eveneens problemen of zaken die ze onvoldoende beheersen, terug meebrengen <strong>naar</strong> de taalles of de<br />
vakopleiding, waar dan verder met de concrete praktijksituatie geoefend kan worden.<br />
Uiteraard is het belangrijk dat er in de reële praktijk begeleiding door een mentor of stagebegeleider<br />
<strong>voor</strong>zien is. De stagebegeleider zal vermoedelijk hogere verwachtingen hebben dan een instructeur op de<br />
opleidingsvloer, want deze weet wat de reële eisen van de <strong>werk</strong>vloer zijn en wil dat de stagiair daar zoveel<br />
mogelijk aan beantwoordt.<br />
In een reële praktijksituatie komen alle vaardigheden gecombineerd aan bod, nl. taalvaardigheden, technische<br />
vaardigheden, arbeidsattitudes, sleutelcompetenties en sociale vaardigheden. Belangrijk bij de praktijkervaring<br />
is dat er ook voldoende aandacht besteed wordt aan de verdere taalontwikkeling. Op een <strong>werk</strong>vloer ligt de<br />
focus in eerste instantie op de arbeidstaken. Worden die grondig en met de nodige vakkennis uitgevoerd, aan<br />
een voldoende hoog tempo? Het is echter ook de bedoeling dat de praktijksituatie de anderstalige de kans<br />
geeft om in een natuurlijke situatie zijn Nederlands te oefenen. De <strong>werk</strong>vloer moet daarom voldoende talige<br />
uitdagingen bieden. Dit kan door bvb een <strong>werk</strong>overleg te organiseren, door informele contacten met collega’s<br />
mogelijk te maken, door de cursist voldoende ruimte te geven om <strong>voor</strong> bepaalde problemen bij collega’s<br />
oplossingen te gaan vragen en zo verder. Specifieke taaltaken die gegeven worden vanuit de taalopleiding,<br />
kunnen de kans op voldoende taalactiviteit op de <strong>werk</strong>vloer verhogen. Daarom is het ook van belang dat de<br />
mentor of stagebegeleider niet alleen technisch voldoende onderlegd is en hieromtrent een aantal didactische<br />
vaardigheden bezit, maar dat hij of zij ook inzicht heeft in hoe de taalverwerving in een concrete praktijksituatie<br />
gestimuleerd kan worden.<br />
Een ideaal geïntegreerd traject beschrijven is zo goed als onmogelijk. Elke sector, elke organisatie en elke regio<br />
heeft zijn eigen mogelijkheden en beperkingen. Per traject dient bekeken te worden welke acties opportuun<br />
zijn en op welke manier de verschillende acties met elkaar gecombineerd kunnen worden.<br />
10
2.2 Laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong><br />
2.2.1 Analfabeten of laaggeletterden?<br />
Vlaanderen neemt nogal vlug de term ‘<strong>analfabete</strong>n’ in de mond als het gaat over volwassenen die niet<br />
of onvoldoende kunnen lezen en schrijven. Ervaren beroepskrachten weten dat de groep die onder deze<br />
benaming valt een heel diverse groep is.<br />
Bij buitenstaanders is deze term echter verbonden met een vrij enge betekenis van totaal ongeletterd zijn,<br />
als het ware een a van een b niet kunnen onderscheiden. Bij anderstalige <strong>analfabete</strong>n denken we hierbij aan<br />
mensen die in eigen land nooit <strong>naar</strong> school zijn geweest en die dus weinig of geen taalkundige notie hebben.<br />
Schriftelijke vaardigheden hebben deze mensen dus niet, zelfs niet in hun eigen moedertaal. Zij kennen geen<br />
enkel letterschrift, noch het Latijnse noch een ander letterschrift. Bovendien zijn zij de Nederlandse taal niet<br />
machtig: zij spreken en verstaan geen Nederlands.<br />
Uiteraard horen deze mensen onder de noemer van analfabeet, maar wat doe je met mensen die op één of<br />
andere manier toch een beetje hebben leren lezen en schrijven, hetzij in hun vaderland, hetzij hier in België.<br />
Zo heb je bij<strong>voor</strong>beeld mensen die erin geslaagd zijn min of meer de letters van ons alfabet te kunnen<br />
onderscheiden, maar die nog steeds heel spellend lezen en daardoor niet tot begrijpend lezen komen. Zijn die<br />
mensen nu al gealfabetiseerd of behoren zij toch nog tot de groep <strong>analfabete</strong>n? En waar plaats je mensen die<br />
op één of andere manier - al dan niet door onderwijs - een strategie ontwikkeld hebben om woorden in zijn<br />
globaliteit te herkennen maar daardoor enkel vertrouwde teksten en woorden kunnen lezen en een woord dat<br />
hen onbekend is, niet kunnen ontcijferen? En waar plaats je mensen die schijnbaar vlot technisch kunnen lezen,<br />
maar niet in staat zijn om een tabel te lezen of een eenvoudig plan te ontcijferen?<br />
Al dan niet gealfabetiseerd of geletterd zijn, kan niet tot een dichotoom begrip herleid worden. Er is geen<br />
duidelijke lijn te trekken tussen niet gealfabetiseerd en wel gealfabetiseerd zijn. De term laaggeletterd heeft<br />
deze nuances veel meer in zich. Het is ook een term die in de hedendaagse vakliteratuur meer en meer gebruikt<br />
wordt. We gebruiken daarom consequent deze term in deze publicatie.<br />
2.2.2 Laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong>: een heterogene groep<br />
Laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> behoren samen met de autochtone laaggeletterden tot de ruimere groep van<br />
laaggeletterden. Dit zijn volwassenen die niet voldoen aan de minimumeisen van de samenleving op het gebied<br />
van geletterdheid. (Bohnenn, 2004) Deze groep is niet alleen zeer heterogeen, maar ook vrij omvangrijk. Een<br />
internationale studie (Van Damme, 1997), waarvan hieronder verder sprake is, toonde aan dat in Vlaanderen<br />
ongeveer 17 % van de bevolking niet in staat is om de nodige informatie uit een eenvoudige tekst te halen.<br />
Over het aantal <strong>anderstaligen</strong> in die groep zijn geen cijfers beschikbaar maar in Nederland schat men de<br />
allochtonen op een derde van deze groep.<br />
Heterogeen <strong>naar</strong> niveau van geletterdheid<br />
Een internationaal onderzoek, het zogenaamde IALS-onderzoek (International Adult Literacy Survey, 1997) heeft<br />
deze doelgroep (allochtonen en autochtonen) <strong>voor</strong> verschillende landen beter in kaart gebracht. Dit onderzoek<br />
biedt ook een duidelijkere omschrijving van de doelgroep laaggeletterden. Het onderzoek werd gevoerd<br />
in de jaren ‘90 in een aantal westerse landen waaronder Nederland, Vlaanderen, Canada en de Verenigde<br />
Staten. De bedoeling van het onderzoek was om de spreiding na te gaan van lees- en rekenvaardigheden<br />
bij volwassenen in relatie tot sociaaldemografische gegevens en <strong>werk</strong>. De onderzoeksgroep bestond uit een<br />
representatieve steekgroep van volwassenen tussen de 16 en 65 jaar. Zij kregen schriftelijke taken <strong>voor</strong>gelegd<br />
met een verschillende moeilijkheidsgraad. Er werden in het onderzoek drie soorten geletterdheid en taken<br />
onderscheiden:<br />
11
- Prozageletterdheid: het kunnen ver<strong>werk</strong>en van informatie uit geschreven en gedrukte bronnen als<br />
krantenartikelen of verhalen;<br />
- Documentgeletterdheid: het kunnen ver<strong>werk</strong>en van informatie uit bij<strong>voor</strong>beeld gebruiksaanwijzingen,<br />
kaarten, tabellen en grafieken;<br />
- Kwantitatieve geletterdheid: het kunnen uitvoeren van rekenkundige be<strong>werk</strong>ingen zoals het invullen<br />
van een cheque of het kunnen berekenen van de rente van een lening.<br />
Zoals eerder gezegd, kan geletterdheid/ongeletterdheid niet gezien worden als een dichotoom begrip: er is<br />
immers geen scherp breekpunt dat mensen verdeelt in ongeletterden en geletterden. De IALS-studie verdeelt<br />
de vaardigheid geletterdheid in vijf niveaus. Volgens het IALS-rapport ondervinden volwassenen op niveau<br />
1 grote problemen bij het omgaan met alledaagse teksten. (Niveau 1 wordt omschreven als het kunnen<br />
vinden van de benodigde informatie in een simpele tekst, zoals bvb het aantal in te nemen medicijnen op<br />
een bijsluiter.) Op niveau 2 lopen veel mensen een risico als de vaardigheidseisen thuis, op het <strong>werk</strong> of in de<br />
samenleving veranderen. Het IALS-onderzoek geeft niet expliciet een grens aan waaronder mensen niet meer<br />
zouden kunnen functioneren, maar in veel publicaties wordt niveau 3 beschouwd als het geletterdheidniveau<br />
dat nodig is om in de kenniseconomie en de moderne westerse samenleving adequaat te kunnen functioneren.<br />
In het Vlaamse volwassenenonderwijs is de niveauaanduiding <strong>voor</strong> tweede- en vreemdetalenkennis gebaseerd<br />
op het Europese Referentiekader <strong>voor</strong> Moderne Vreemde Talen (Common European Framework of Reference<br />
for Languages – CEFR, 2001). De basiseducatie is de onderwijsverstrekker <strong>voor</strong> laaggeletterden. Het eindniveau<br />
in de basiseducatie is richtgraad 1 <strong>voor</strong> <strong>anderstaligen</strong>. Richtgraad 1 veronderstelt de vaardigheid van het<br />
‘technisch lezen’, het kraken van de code, of het aanvankelijk lezen. Het enge begrip van analfabeet zijn, is<br />
<strong>voor</strong>al gerelateerd met dat technische lezen, maar naast die vaardigheid staat ook de vaardigheid van het<br />
functionele lezen. Het is <strong>voor</strong>al die vaardigheid die in de beide niveauaanduidingen (IALS en CEFR) aan bod<br />
komt. Richtgraad 1 komt min of meer overeen met niveau 1 van het IALS-rapport. Cursisten die dus het<br />
eindniveau van de basiseducatie halen, hebben in principe nog steeds een laag niveau van geletterdheid. Bij<br />
mensen die in hun eigen taal hebben leren lezen en schrijven, heeft dit uiteraard te maken met het feit dat zij<br />
in een <strong>voor</strong> hen nieuwe taal moeten leren lezen en schrijven. Vaak is <strong>voor</strong> hen de code snel gekraakt, maar het<br />
functionele lezen gaat hand in hand met het verwerven van de mondelinge vaardigheden. Mensen die in hun<br />
eigen taal nooit hebben leren lezen en schrijven, dienen dus niet alleen het functionele lezen te verwerven maar<br />
moeten tegelijk het lange proces van aanvankelijk lezen en schrijven nog meester worden.<br />
12
Een heterogene achtergrond levert een heel divers leertempo<br />
Anderstalige laaggeletterden hebben allen als gemeenschappelijk kenmerk dat zij zo goed als geen of<br />
een heel beperkte schoolloopbaan achter de rug hebben. Heterogeniteit in niveau is zowel aanwezig<br />
bij Nederlandstaligen als <strong>anderstaligen</strong>, dat werd in de vorige paragraaf al aangegeven, maar het<br />
gemeenschappelijke kenmerk (van geen of een heel beperkte schoolloopbaan) geldt enkel <strong>voor</strong> de<br />
<strong>anderstaligen</strong>. In Vlaanderen heeft de autochtone bevolking immers ruim de kans gehad om <strong>naar</strong> school te<br />
gaan en daarom heeft deze specifieke groep over het algemeen ook een vrij lange schoolloopbaan achter de<br />
rug. De overgrote meerderheid van de laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> heeft in het land van herkomst echter niet<br />
of nauwelijks de kans gehad om <strong>naar</strong> school te gaan. Allerlei sociale, economische of politieke redenen liggen<br />
daaraan ten grondslag. In sommige landen is het percentage dat niet of nauwelijks <strong>naar</strong> school is gegaan, heel<br />
hoog.<br />
Dat mensen niet of nauwelijks <strong>naar</strong> school gegaan zijn, betekent echter niet dat zij niets geleerd hebben. Er<br />
zijn immers heel wat meer mogelijkheden om zaken te leren dan via de schoolbanken. Het feit dat zij tot nog<br />
toe op een andere, meer ervaringsgerichte manier, hebben geleerd, heeft tot gevolg dat zij een andere leerstijl<br />
ontwikkeld hebben, Die andere leerstijl is niet noodzakelijk slechter, maar wel is het zo dat <strong>voor</strong>al op school het<br />
abstract denken aangeleerd wordt. Ook geeft het leren lezen en schrijven een andere kijk op taal en schrift.<br />
(Kurvers, 2002).<br />
Dat mensen niet <strong>naar</strong> school gegaan zijn, zegt echter niets over het leertempo als zij op latere leeftijd beginnen<br />
met het leren lezen en schrijven. Iemand die nooit <strong>naar</strong> school is geweest, kan evengoed enorm intelligent zijn<br />
en bijgevolg zeer snel nieuwe dingen leren. Het is zelfs niet uitgesloten dat andere, niet-schoolse vaardigheden<br />
sterker ontwikkeld zijn dan bij geschoolde mensen.<br />
Dat het leertempo zo sterk kan verschillen heeft te maken met het grote aantal factoren dat van invloed is op<br />
dit leertempo. Uit onderzoek <strong>naar</strong> tweedetaalverwerving blijkt dat de volgorde waarin iemand een taal verwerft<br />
universeel is, maar dat het tempo heel verschillend kan zijn. De volgende factoren zijn immers van invloed op<br />
het tempo van verwerving:<br />
- De sociale achtergrond, waaronder de socio-economische status, de familiestructuur en het<br />
lidmaatschap van een etnische of culturele groep;<br />
- Aangeboren kenmerken, waaronder sekse, intelligentie, leerstijl, persoonlijkheid en leeftijd;<br />
- Het taalcontact: de mate en de aard van het taalcontact, het gebruik van de eerste taal t.o.v. de<br />
tweede taal en de kwaliteit van het NT2-onderwijs;<br />
- Taalervaringen en leerervaringen, waaronder de beheersing van de moedertaal, graad van<br />
alfabetisering, <strong>voor</strong>opleiding, ervaring met tweede- of vreemdetaal leren;<br />
- Sociaalpsychologische factoren, waaronder de reden van migratie, de motivatie, de perspectieven en<br />
de attitude.<br />
Uiteraard valt het alfabetiseringsproces niet helemaal samen met de theorie over taalverwering, maar het ligt<br />
<strong>voor</strong> de hand dat bovengenoemde factoren ook hun invloed zullen hebben op het alfabetiseringsproces.<br />
2.2.3 Een aantal gemeenschappelijke kenmerken<br />
Het formuleren van kenmerken houdt steeds het gevaar in te stigmatiseren ook als je ervan uitgaat dat<br />
de uitzonderingen de regel bevestigen. Toch is het belangrijk om een aantal zaken te formuleren die bij<br />
laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> meer <strong>voor</strong>komen dan bij geschoolde <strong>anderstaligen</strong>. Het is essentieel om het<br />
onderwijs op die kenmerken af te stemmen, om zodoende zoveel mogelijk rekening te houden met de<br />
specificiteit van deze doelgroep.<br />
13
Volgende kenmerken vinden wij in dit opzicht zeer relevant.<br />
Een beperktere kennis van de eigen taal<br />
De meeste cursisten hebben hun eigen taal geleerd binnen de beperkte context van hun concrete<br />
leefsituatie. Beschouwelijke aspecten over de eigen taal, zoals inzicht in de grammaticale aspecten van de taal<br />
(fonologie, morfologie en syntaxis) maakten vermoedelijk geen deel uit van hun leefwereld. Dit betekent dat<br />
laaggeletterden vaak weinig inzicht hebben in hun eigen taal. Het zogenaamde metalinguïstische bewustzijn<br />
is dus niet of enkel gedeeltelijk aanwezig. Ook de woordenschat blijft beperkt tot hun eigen leefwereld.<br />
Aangezien zij niet kunnen lezen, kan er ook enkel maar uitbreiding van hun woordenschat zijn via mondelinge<br />
weg. Teslotte moet er ook rekening mee worden gehouden dat ze weinig vertrouwd zijn met de taal in de<br />
opleiding, de schooltaal, die duidelijk verschilt van de thuistaal en die gekenmerkt wordt door meer abstracte<br />
woorden, meer ondergeschikte zinnen, meer oorzaak-gevolgrelaties, enz.<br />
Niet vertrouwd met typisch schoolse vaardigheden<br />
In een schoolse context worden allerlei specifieke vaardigheden geleerd. Er zijn verschillende vaardigheden<br />
te onderscheiden en ze worden in verschillende bronnen anders gerangschikt. Ter illustratie nemen we hier<br />
de indeling over uit de publicatie van het VOCB over alfabetisering in het Nederlands als tweede taal (Van<br />
Hoeteghem, 2002).<br />
“Met betrekking tot de leerhouding zijn de cursisten niet of nauwelijks vertrouwd met:<br />
- zelfstandig <strong>werk</strong>en, samen<strong>werk</strong>en, groepsopdrachten;<br />
- systematiek en structuur, bij<strong>voor</strong>beeld bijhouden van een map, sorteersysteem, zoeken in een tekst<br />
(van boven <strong>naar</strong> onder, van links <strong>naar</strong> rechts, elimineren, schrappen);<br />
- het nieuwe beeld van de lesgever als coach;<br />
- het <strong>voor</strong>bereiden, bewaken en evalueren van hun leerproces;<br />
- het corrigeren van het eigen handelen;<br />
- het belang van persoonlijk <strong>werk</strong>en (niet spieken of laten helpen bij individueel <strong>werk</strong>, huis<strong>werk</strong> maken,<br />
regelmatig de lessen volgen);<br />
- kritisch lezen en luisteren.<br />
Met betrekking tot tekstbegrip zijn de cursisten niet of nauwelijks vertrouwd met:<br />
- de ondersteuning van schriftelijke taal tijdens het leerproces;<br />
- tekstsoorten;<br />
- abstractie maken van het hier en nu, het loslaten van de eigen persoon en situatie;<br />
- allerlei <strong>werk</strong>vormen (zie methodieken).<br />
Met betrekking tot cognitieve vaardigheden zijn de cursisten niet of nauwelijks vertrouwd met:<br />
- nauwkeurig waarnemen, vergelijken, selecteren, ordenen, concluderen, samenvatten, oriënteren in<br />
ruimte en tijd.<br />
14
Met betrekking tot opzoekvaardigheden zijn de cursisten niet of nauwelijks vertrouwd met:<br />
- het raadplegen van plattegronden, naslag<strong>werk</strong>en, alfabetisch geordende lijsten;<br />
- praktische vaardigheden zoals klokkijken, kalender lezen, maten en gewichten, geld, enzo<strong>voor</strong>t.”<br />
Beperkte kennis van de wereld<br />
Uiteraard hebben we hier met volwassenen te maken en - niet te vergeten - met een groep mensen die erin<br />
geslaagd is om hun vertrouwde omgeving achter zich te laten, <strong>naar</strong> een ander werelddeel te gaan en daar op<br />
zoek te gaan <strong>naar</strong> een nieuwe plek in een <strong>voor</strong> hen onbekende samenleving. Deze ingrijpende onderneming<br />
zorgt <strong>voor</strong> een enorme verruiming van hun kennis van de wereld.<br />
Toch is die kennis van de wereld niet op een overzichtelijke en gestructureerde manier aangebracht. Op<br />
school krijg je immers inzicht in en een overzicht van belangrijke aspecten van de wereld, zoals geografie,<br />
geschiedenis, wetenschap, techniek en natuur, kunst en literatuur, wiskunde enzo<strong>voor</strong>t. Het is bij deze<br />
doelgroep vaak verrassend om te zien wat ze wel allemaal weten dankzij hun rijke levenservaring. Tegelijkertijd<br />
moet je constateren dat ze heel wat zaken niet kennen die <strong>voor</strong> ons evident zijn, omdat wij ze in onze<br />
schoolloopbaan als het ware met de paplepel binnengekregen hebben.<br />
Een opmerkelijk <strong>voor</strong>beeld: <strong>naar</strong> aanleiding van de Dag van de Alfabetisering in 2008 hebben we samen met<br />
de cursisten een persconferentie over het project <strong>voor</strong>bereid. Het was <strong>voor</strong> de cursisten echter heel moeilijk om<br />
zich een <strong>voor</strong>stelling van een persconferentie te maken, omdat dit <strong>voor</strong> hen een onbekend gebeuren was.<br />
Moeite om af te stappen van het eigen gezichtsveld<br />
Mensen met weinig schoolse ervaring zijn minder geneigd om uit hun eigen context te stappen, omdat ze<br />
dat nooit geleerd hebben. Ook is hun kennis van de wereld <strong>voor</strong>namelijk gebaseerd op hun eigen ervaringen.<br />
Daardoor is het <strong>voor</strong> hen over het algemeen moeilijker om zich in te leven in het gezichtsveld van iemand<br />
anders. Hiermee willen we niet zeggen dat deze mensen geen empatisch vermogen hebben. Uiteraard kunnen<br />
zij zich inleven in gevoelens en emoties van anderen, zeker als die overeenkomen met eigen gevoelens en<br />
emoties, maar het is vaak moeilijk om in de rol van een ander te kruipen en afstand te doen van hun eigen<br />
gezichtsveld.<br />
Concreet hebben we ervaren dat laaggeletterden bij<strong>voor</strong>beeld vaak niet de bedoeling van een rollenspel<br />
begrijpen. Zij kunnen geen afstand doen van hun persoonlijke situatie en de rol van iemand anders spelen.<br />
Moeite om afstanden in ruimte en tijd te overbruggen<br />
Omdat in hun leefwereld <strong>voor</strong>al het hier en het nu centraal staat en er weinig stilgestaan wordt bij wat er<br />
ergens anders gebeurt en wat er in de toekomst kan plaatsvinden of in het verleden plaatsvond, hebben<br />
laaggeletterden vaak problemen om zich zaken <strong>voor</strong> te stellen die ver van het hier en nu liggen.<br />
Een aantal <strong>voor</strong>beelden:<br />
- De cursisten in het Equal-project konden in het begin van het traject moeilijk inschatten wat het<br />
betekent om gedurende anderhalf jaar een voltijdse opleiding te volgen.<br />
- De cursisten konden zich moeilijk <strong>voor</strong>stellen wat het betekent om op stage te gaan. Een bezoek aan<br />
de stageplaatsen was daarom zeker een noodzakelijke <strong>voor</strong>bereiding.<br />
15
Een specifieke leerstijl<br />
Laaggeletterden hebben <strong>voor</strong>al geleerd vanuit concrete situaties, vanuit de taken die zij in het dagelijkse leven<br />
<strong>voor</strong>geschoteld kregen. Daardoor werd hun abstracte denkvermogen minder aangesproken (zoals hierboven<br />
ook al werd aangegeven) en vermoedelijk ook minder ontwikkeld. Het is <strong>voor</strong> hen dus niet evident om op een<br />
abstracte, afstandelijke manier zaken te leren. Leren vanuit concrete ervaringen en handelingen is <strong>voor</strong> hen de<br />
meest vertrouwde manier.<br />
Een <strong>voor</strong>beeld: een uitleg krijgen over hoe een bepaalde schoonmaakmachine <strong>werk</strong>t, zal moeilijker te begrijpen<br />
zijn dan zelf proberen te <strong>werk</strong>en met die machine.<br />
Een minder positief zelfbeeld<br />
Laaggeletterden zijn zich maar al te goed bewust van het feit dat ze niet kunnen lezen en schrijven, en dat dit<br />
een belangrijke vaardigheid is in onze samenleving. Vaak zijn zij het ook gewoon om enkel in een vertrouwde<br />
omgeving met bekenden te functioneren. Ze hebben daarom vaak weinig zelfvertrouwen en een laag positief<br />
zelfbeeld, waardoor ze terughoudend zijn en weinig initiatief durven nemen.<br />
Zo was er bij<strong>voor</strong>beeld een deelneemster die eigenlijk al voldoende in staat was om <strong>naar</strong> de stageplaats te<br />
bellen om te zeggen dat ze ziek is, maar toch eerst <strong>naar</strong> de cursistenbegeleider belde met de vraag of die <strong>naar</strong><br />
de stageplaats kon bellen.<br />
Een beperkte beheersing van de sleutelcompetenties<br />
Bij onderwijs aan laaggeletterden en laaggeschoolden wordt meer en meer de focus gelegd op het ontwikkelen<br />
van sleutelcompetenties. Sleutelcompetenties zijn competenties die <strong>voor</strong>al in een schoolse context systematisch<br />
aangeleerd worden en die mensen in het latere leven nodig hebben als basis om verschillende taken en<br />
opdrachten op een goede manier aan te pakken.<br />
In Vlaanderen worden de sleutelcompetenties in een 7-tal groepen opgedeeld:<br />
- communiceren<br />
- omgaan met numerieke gegevens<br />
- omgaan met informatietechnologie<br />
- samen<strong>werk</strong>en<br />
- eigen leren en presteren verbeteren<br />
- omgaan met problemen<br />
- keuzes uitvoeren<br />
In recente literatuur over geletterdheid (Van Horen, 2007) wordt het begrip geletterdheid verruimd tot<br />
die basisvaardigheden. Om goed mee te kunnen in onze maatschappij, om breed inzetbaar te zijn op de<br />
arbeidsmarkt, is de ontwikkeling van deze vaardigheden noodzakelijk. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de<br />
basiseducatie het belang van het <strong>werk</strong>en aan deze sleutelvaardigheden meer en meer benadrukt. Ook in het<br />
traject dat aan deze publicatie <strong>voor</strong>afging, liep de aandacht <strong>voor</strong> deze sleutelcompetenties als een rode draad<br />
doorheen de opleiding.<br />
Een paar sleutelcompetenties zijn gelieerd met bovenvermelde kenmerken (zoals oriëntatie in ruimte en tijd)<br />
en werden dus al min of meer besproken Het leek ons echter verhelderend om ze hier nog eens expliciet te<br />
vernoemen.<br />
16
2.3 Geïntegreerde opleidingstrajecten <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong><br />
2.3.1 De huidige opleidingsmogelijkheden <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong><br />
Laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> zijn niet of nauwelijks terug te vinden in het huidige beroepsgerichte<br />
opleidingsaanbod <strong>voor</strong> kansengroepen. In Vlaanderen wordt een dergelijk aanbod georganiseerd door<br />
de <strong>VDAB</strong>, het OCMW en verder door de ‘derdenorganisaties’ (lokale, niet-commerciële aanbieders van<br />
begeleidingstrajecten <strong>naar</strong> <strong>werk</strong>).<br />
Dat laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> maar sporadisch deelnemen aan dergelijke opleidingen komt door het - <strong>voor</strong><br />
deze doelgroep – hoge instapniveau. Bij de <strong>VDAB</strong> situeert het instapniveau zich op richtgraad 1.1. of 1.2. en<br />
veronderstelt men dat de cursisten een basisvaardigheid van lezen en schrijven hebben. Bij het OCMW en de<br />
derden is het instapniveau moeilijker te achterhalen omdat alle initiatieven daar vrij over kunnen beslissen,<br />
maar <strong>voor</strong>beelden van trajecten waar er specifiek ge<strong>werk</strong>t wordt aan aanvankelijke lees- en schrijfvaardigheid<br />
bij <strong>anderstaligen</strong> zijn ons niet bekend. Laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> zijn daarom genoodzaakt om eerst een<br />
algemeen niveau van taalvaardigheid en geletterdheid te verwerven <strong>voor</strong>aleer zij kunnen instappen in een<br />
beroepsspecifieke opleiding. De centra <strong>voor</strong> basiseducatie zijn in Vlaanderen verantwoordelijk <strong>voor</strong> dergelijke<br />
programma’s.<br />
De huidige praktijk van alfabetiseringstrajecten in het Nederlands als tweede taal bij de centra <strong>voor</strong><br />
basiseducatie heeft de volgende kenmerken:<br />
- De trajecten concentreren zich in grote lijnen op algemene taalvaardigheid: groepen worden immers<br />
samengesteld op basis van niveau (richtgraad 1.1. is opgesplitst in 10 modules van elk 60 uur) en niet<br />
op basis van bvb. interesse, behoeften of toekomstperspectief.<br />
- De trajecten zijn over het algemeen weinig intensief waardoor het lang duurt <strong>voor</strong>aleer een<br />
laaggeletterde cursist een bepaald niveau van taalvaardigheid bereikt heeft. Voor richtgraad 1.1. zijn<br />
600 lesuren <strong>voor</strong>zien. Bij een intensiteit van 9 uur per week doet een cursist daarover minimum twee<br />
jaar. Om richtgraad 1.2. te behalen komen er nog eens 360 uur bij, of één jaar intensief les volgen.<br />
- Cursisten haken vaak <strong>voor</strong>tijdig af en stromen niet door <strong>naar</strong> een vervolgopleiding of <strong>naar</strong> meer<br />
specifieke trajecten. Het vraagt immers heel wat doorzettingsvermogen om een programma van drie<br />
jaar te volgen <strong>voor</strong>aleer je kunt doorstromen <strong>naar</strong> een specifieke beroepsopleiding.<br />
In het buitenland zien we <strong>voor</strong>beelden van trajecten die enerzijds intensiever zijn, en anderzijds een meer<br />
geïntegreerd aanbod bieden waarin niet alleen taalvaardigheid, maar ook andere vaardigheden zoals<br />
sleutelcompetenties, rekenvaardigheden, maatschappelijke oriëntatie en loopbaanoriëntatie aan bod komen.<br />
(Plichart, 2003) Al snel wordt het NT2-verhaal in dergelijke trajecten gekoppeld aan een specifieke opleiding of<br />
vorming.<br />
Uit onderzoek blijkt dat er bij dergelijke trajecten meer doorstroom is <strong>naar</strong> vervolgopleidingen of <strong>naar</strong> <strong>werk</strong>.<br />
2.3.2 Geïntegreerde scholing: een haalbaar model <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong><br />
Het is uiteraard begrijpelijk dat opleidings- en te<strong>werk</strong>stellingsinitiatieven een instapniveau taalvaardigheid<br />
hanteren. Dergelijke trajecten willen immers binnen een aantal maanden <strong>werk</strong>zoekenden een gerichte<br />
beroepsopleiding geven en gaan ervan uit dat algemene vaardigheden, zoals taalvaardigheden en<br />
rekenvaardigheden, best op <strong>voor</strong>hand verworven worden. Op die manier kan de focus helemaal liggen op<br />
de technische vaardigheden en zijn er geen communicatieproblemen. Bovendien zijn technische instructeurs<br />
over het algemeen ook niet geschoold om te <strong>werk</strong>en aan taalvaardigheid. En op die manier kan je te veel<br />
heterogeniteit in de groep uitsluiten, want een combinatie van moedertaalsprekers met Nederlandsonkundige<br />
laaggeletterden in een groep is niet evident.<br />
17
Vanuit het oogpunt van de laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> is dit echter niet de beste keuze. Het is <strong>voor</strong> hen<br />
immers heel moeilijk om de vereiste taalvaardigheid te verwerven los van concrete functioneringsgebieden. Dat<br />
heeft onderzoek rond taalverwerving al aangetoond. Het taalaanbod dat tweede-taalleerders moeten krijgen,<br />
moet voldoen aan een aantal <strong>voor</strong>waarden om een vlotte taalverwerving tot stand te brengen: het taalaanbod<br />
moet ruim zijn, relevant, interessant en op het niveau van de cursist.<br />
- In algemene, niet intensieve taalcursussen, waarin cursisten samen zitten op basis van hun niveau kan er<br />
slechts aan één van deze criteria recht gedaan worden, en dat is een taalaanbod op het niveau van de<br />
cursist. De andere criteria zijn veel moeilijker te realiseren.<br />
- Met een ruim taalaanbod wordt er bedoeld dat cursisten een groot aanbod moeten ontvangen en liefst<br />
van verschillende sprekers, zodat er voldoende variatie in het aanbod zit. In een cursus van 6 à 9 uur per<br />
week hangt de input dus grotendeels af van wat de cursist buiten de les nog aan taalaanbod krijgt. Bij<br />
de traditionele migrantengroepen die <strong>voor</strong>al in eigen kring leven is dit taalaanbod buiten de les vaak<br />
heel miniem.<br />
- Relevant taalaanbod is taalaanbod dat inspeelt op de directe behoeften van de cursisten. Cursisten<br />
met schoolgaande kinderen zijn bij<strong>voor</strong>beeld gebaat met een taalaanbod dat aansluit bij hun contacten<br />
met de school van hun kinderen. En <strong>voor</strong> cursisten met een zwakke gezondheid is dat taalaanbod dat<br />
hen helpt bij hun contacten met de medische wereld en bij alle administratie op dat gebied. Cursisten<br />
die een bepaald beroep willen leren, kunnen uiteraard best zaken leren die te maken hebben met dit<br />
beroep. Dit is natuurlijk moeilijk te realiseren in een cursus waar cursisten met allerlei verschillende<br />
behoeften samen zitten.<br />
- Het criterium interessant sluit hier bij aan. Het taalaanbod dat gegeven wordt, moet een zekere<br />
nieuwswaarde en uitdaging hebben. Cursisten moeten geïnteresseerd zijn in wat er gezegd of<br />
geschreven wordt. Door hen nieuwsgierig te maken <strong>voor</strong> de boodschap wordt de taal enkel een middel<br />
en wordt het natuurlijke taalverwervingsproces heel sterk benaderd. De focus ligt op de boodschap,<br />
wat de motivatie en aandacht alleen maar ten goede komt en waardoor de taal ‘verworven’ wordt en<br />
niet enkel ‘geleerd’. Dit is ook waar het om draait in ‘content-based language learning’: een manier<br />
van taalleren waarbij de inhoud van de taal centraal staat en de taalverwerving als het ware spontaan<br />
verloopt.<br />
Het model van geïntegreerde scholing, zoals hierboven al besproken, zorgt er<strong>voor</strong> dat het taalaanbod veel<br />
meer aansluit bij de onmiddellijke ervaringswereld van de cursisten. Wat de cursisten leren in de Nederlandse<br />
les, kunnen ze onmiddellijk gebruiken op de opleidingsvloer, bij het programma maatschappelijke oriëntatie,<br />
op de stage, bij de trajectbegeleider, … Nederlands leren wordt op die manier interessant en relevant <strong>voor</strong> de<br />
cursist. Er is sprake van een veel ruimer taalaanbod omdat de cursisten niet alleen in de Nederlandse taalles aan<br />
hun taalvaardigheid <strong>werk</strong>en maar ook in de vakopleiding en op de praktijkvloer is er een taalaanbod dat aan<br />
bovengestelde criteria beantwoordt.<br />
Het geïntegreerde scholingsmodel sluit ook mooi aan bij een aantal van de hierboven genoemde kenmerken<br />
van laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong>:<br />
Een beperkte beheersing van de sleutelcompetenties<br />
Door een geïntegreerd scholingsmodel krijgt de cursist meerdere kansen om te <strong>werk</strong>en aan het ontwikkelen van<br />
sleutelcompetenties. Sleutelcompetenties worden beschouwd als opleidingsoverschrijdende competenties en<br />
alle modules bieden op hun specifieke manier een ideale context om de sleutelcompetenties te oefenen. Op<br />
een <strong>werk</strong>vloer moet men bij<strong>voor</strong>beeld kunnen samen<strong>werk</strong>en en problemen oplossen, maar ook in de taalles en<br />
op de opleidingsvloer zijn die mogelijkheden er. In de loopbaanoriëntatie wordt specifiek aandacht besteed aan<br />
het leren maken van keuzes, maar ook bij de keuze van stageplaatsen komt die vaardigheid aan bod. Doordat<br />
er in de verschillende modules telkens op een andere manier aan de sleutelcompetenties wordt ge<strong>werk</strong>t, is er<br />
een cyclisch aanbod van deze leerstof en wordt de transfer expliciet geoefend.<br />
18
Een beperkt inlevingsvermogen / beperkte kennis van de wereld<br />
Doordat de cursisten zo snel mogelijk kunnen beginnen met de technische opleiding, moeten zij zich niet in de<br />
rol van bij<strong>voor</strong>beeld een poetsvrouw kunnen inleven, maar ‘worden’ zij van bij het begin die poetsvrouw. Hun<br />
kennis van de wereld wordt door de opleidingsvloer en de praktijkervaring onmiddellijk en in functie van het<br />
beroep uitgebreid.<br />
Afstanden in ruimte en tijd worden klein gehouden<br />
Door zo snel mogelijk te starten met de praktijkopleiding hoeven de cursisten geen zaken te leren die ze<br />
eventueel pas later en op een andere plek kunnen gebruiken. Dat wat zij moeten leren, speelt zich hier en nu af,<br />
op de opleidingsvloer en op de stage of <strong>werk</strong>ervaringsplaats. Dit is eveneens een antwoord op het hierboven<br />
vermelde beperkte inlevingsvermogen.<br />
Specifieke leerstijl<br />
Zowel de taal als de andere vaardigheden worden al doende geleerd. Cursisten krijgen allerlei praktijksituaties<br />
aangeboden, in de taalles, op de opleidingsvloer, op de <strong>werk</strong>plaats. Zo leren de cursisten met vallen en<br />
opstaan, vanuit hun concrete eigen ervaringen.<br />
Meerdere competenties staan centraal<br />
Een laatste en <strong>voor</strong> deze doelgroep misschien wel belangrijkste <strong>voor</strong>deel is dat er met dit model niet alleen<br />
gefocust wordt op hun tekorten, zoals hun beperkte taalvaardigheid en geletterdheid, maar dat er eveneens<br />
ge<strong>werk</strong>t wordt aan vaardigheden waarin deze cursisten niet noodzakelijk onderaan de ladder staan. Cursisten<br />
hebben vaak al enige ervaring in een bepaald beroep of ze hebben een opleiding genoten, Ze kunnen ook heel<br />
wat vaardigheden verworven hebben met betrekking tot maatschappelijke oriëntatie. Door succeservaringen<br />
in andere modules stijgt het positieve zelfbeeld van de cursisten wat het leerproces alleen maar ten goede kan<br />
komen.<br />
Aangezien een geïntegreerd scholingsmodel de begeleiders vele kansen biedt om in te spelen op de specifieke<br />
kenmerken en leerstijl van laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> is dit model een ideale onderwijsvorm <strong>voor</strong> deze<br />
specifieke doelgroep. Het moet echter juist daarom ook aan een aantal specifieke <strong>voor</strong>waarden voldoen. We<br />
gaan hier in een volgend hoofdstuk verder op in.<br />
19
3.Voorwaarden om te starten met een<br />
geïntegreerde opleiding<br />
Het opstarten van een geïntegreerde opleiding <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> is niet iets wat je zomaar<br />
even tussendoor opstart. Om tot een goed resultaat te komen, zijn er een aantal essentiële <strong>voor</strong>waarden die<br />
vervuld moeten worden. Deze <strong>voor</strong>waarden vormen het fundament <strong>voor</strong> de opleiding. Als de <strong>voor</strong>waarden<br />
niet gerealiseerd zijn, kan dit nefast zijn <strong>voor</strong> de kwaliteit van de opleiding. De essentiële <strong>voor</strong>waarden die we<br />
hieronder verder belichten zijn:<br />
- Er is structureel ruimte <strong>voor</strong>zien <strong>voor</strong> overleg tussen de mede<strong>werk</strong>ers op verschillende niveaus en<br />
er zijn structurele contacten met het <strong>werk</strong>veld.<br />
- De trajectbegeleiding is overkoepelend en grondig genoeg uitgebouwd.<br />
- Er is voldoende financiële ruimte om de opleiding in al zijn facetten vorm te geven.<br />
3.1 Overleg en samen<strong>werk</strong>ing<br />
Het belangrijkste kenmerk van een geïntegreerd scholingsmodel is dat verschillende modules heel sterk op<br />
elkaar afgestemd zijn en inhoudelijk gelinkt zijn.<br />
We halen hier<strong>voor</strong> drie redenen aan:<br />
Een nieuwe opleiding<br />
Een eerste reden is dat je te maken hebt met een nieuwe opleiding, zoals hier het geval is. Dit draaiboek<br />
handelt immers over het opzetten van geïntegreerde opleidingstrajecten <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong>.<br />
Bij het opstarten van een nieuwe opleiding heb je de taak om de opleiding concreet vorm te geven en dat<br />
houdt in dat je doelen en inhouden moet vastleggen, dat je organisatorische keuzes moet maken, dat je op<br />
zoek moet gaan <strong>naar</strong> de goede didactiek, <strong>werk</strong>vormen en evaluatie en dat je de link moet leggen met het<br />
<strong>werk</strong>veld. De deskundigheid om dit uit te <strong>werk</strong>en, zit niet alleen bij de verantwoordelijken <strong>voor</strong> de opleiding,<br />
maar <strong>voor</strong> een groot deel ook bij de toekomstige uitvoerders: de vakdocenten die ervaring hebben met de<br />
vakopleiding; de trajectbegeleider die voeling heeft met het <strong>werk</strong>veld en/of de doelgroep; de taaldocenten<br />
die een specifieke deskundigheid hebben in het <strong>werk</strong>en met laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong>. Het is daarom<br />
essentieel om al van bij de <strong>voor</strong>bereiding van de opleiding de mensen met hun specifieke expertise bijeen te<br />
brengen en te betrekken bij het concept van de opleiding. Niet alleen wordt op die manier de expertise vanuit<br />
de verschillende invalshoeken gebruikt en geïntegreerd, maar door de uitvoerders van bij het begin bij het<br />
concept te betrekken, voelen zij zich mee verantwoordelijk en kunnen zij achter de gemaakte keuzes staan. Bij<br />
de uitvoering van het traject (zeker bij de eerste uitvoering) is overleg eveneens noodzakelijk. Docenten zijn<br />
immers nieuw of hebben een nieuwe taakinvulling. Vakdocenten zijn onbekend met de specifieke doelgroep en<br />
hun noden op het vlak van basisvaardigheden zoals taal en rekenen. Docenten algemene vaardigheden (taal,<br />
rekenen, …) weten nog weinig af van het vak waarop ze hun module algemene vaardigheden moeten enten.<br />
Het programma heeft nog niet echt vorm gekregen en beide docenten zijn bijgevolg nog op zoek <strong>naar</strong> een<br />
goede volgorde in hun programma, goede <strong>werk</strong>vormen, goede evaluatievormen enzo<strong>voor</strong>t.<br />
Voorwaarde 1A: Voorzie structureel overleg over de inhoud en doelen van de opleiding tussen de<br />
verschillende uitvoerders en dit zowel bij de conceptontwikkeling als tijdens de uitvoering van het<br />
opleidingstraject.<br />
20
Een maatschappelijk kwetsbare doelgroep<br />
Een geïntegreerd opleidingstraject <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> richt zich <strong>naar</strong> een heel kwetsbare groep in de<br />
samenleving. De overgrote meerderheid van deze cursisten is recent gemigreerd <strong>naar</strong> België en in het kader daarvan<br />
worden zij geconfronteerd met heel wat problemen op het vlak van huisvesting, verblijfsstatuut, aanpassen aan de<br />
nieuwe omgeving, onderwijs <strong>voor</strong> de kinderen, inzicht krijgen in de regelgeving en sociale <strong>voor</strong>zieningen, …. Niet<br />
alleen zijn zij nieuw in België, maar bovendien zijn zij heel laaggeschoold, wat betekent dat het <strong>voor</strong> hen heel moeilijk<br />
is om de vele problemen die ze op hun weg tegenkomen aan te pakken.<br />
Als gevolg daarvan wordt het opleidingstraject meer dan bij andere groepen verstoord of beïnvloed door<br />
psychosociale, financiële of motivationele problemen. Docenten zien bij cursisten hiervan wel signalen, maar hebben<br />
onvoldoende ruimte om daarop in te gaan en de cursisten hierbij te helpen of te ondersteunen. Dit is trouwens<br />
ook de taak van de trajectbegeleider. Regelmatig overleg met de trajectbegeleider is dus noodzakelijk. Er zijn<br />
best twee vormen van overleg. Een eerste overleg is meer ad hoc en informeel: als er zich problemen <strong>voor</strong>doen bij<br />
cursisten nemen docent en trajectbegeleider contact op met elkaar om een plan van aanpak te bespreken en elkaar<br />
te informeren. Het is echter ook belangrijk om een structureel overleg in te bouwen om de cursisten voldoende<br />
op te volgen en alle noodzakelijke informatie aan alle begeleiders door te geven. Het overleg vindt plaats bij de<br />
start van de opleiding, enkele keren tijdens de opleiding en bij het einde van de opleiding onder de vorm van<br />
een cursistenbespreking. Op die manier wordt er tijd en ruimte vrijgehouden om de cursisten in al hun facetten te<br />
bespreken en optimaal te begeleiden. Bij het begin van het traject geeft de trajectbegeleider alle nodige informatie<br />
door aan de docenten zodat die van bij de start een beeld hebben van hun cursisten en daarmee rekening kunnen<br />
houden. Tijdens de opleiding wordt de trajectbegeleider op de hoogte gehouden van de vorderingen van de cursist<br />
zodat die een beeld heeft van de sterke en zwakke punten van de cursist, dit in een individueel contact met de<br />
cursist kan meenemen en al kan uitkijken <strong>naar</strong> mogelijke te<strong>werk</strong>stellingskansen <strong>voor</strong> de cursist. En op het einde van<br />
de opleiding houd je een eindevaluatie met alle betrokkenen om zo een goede aansluiting op verdere te<strong>werk</strong>stelling<br />
mogelijk te maken.<br />
Voorwaarde 1B: Organiseer structureel overleg tussen de trajectbegeleider en de docenten om de<br />
vorderingen van de cursisten regelmatig te bespreken.<br />
Een samen<strong>werk</strong>ing tussen meerdere organisaties<br />
De geïntegreerde opleidingen <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> die in Vlaanderen georganiseerd werden, zijn<br />
telkens samen<strong>werk</strong>ingen geweest tussen verschillende organisaties. Steeds was er een centrum <strong>voor</strong> basiseducatie<br />
bij betrokken en één of meerdere opleidingscentra (<strong>VDAB</strong> en derdenorganisaties). Ook het onthaalbureau kan<br />
een belangrijke bijdrage leveren aan het geïntegreerd opleidingstraject. Een samen<strong>werk</strong>ing tussen verschillende<br />
organisaties is boeiend en biedt een grote meerwaarde omwille van de diverse expertises, organisatievormen en<br />
culturen maar veronderstelt ook heel wat overleg om de wederzijdse verwachtingen duidelijk te krijgen, om te<br />
komen tot een gemeenschappelijke visie en om correcte afspraken te maken. Een dergelijke afstemming lukt alleen<br />
maar als dit structureel is ingebouwd. Niet alleen de fysieke maar ook de organisatorische afstand kan <strong>voor</strong> heel<br />
wat misverstanden en onvoldoende communicatie zorgen wat zware gevolgen kan hebben <strong>voor</strong> de kwaliteit van de<br />
opleiding op het vlak van organisatie, inhoud van het programma en opvolging van de cursisten.<br />
Een samen<strong>werk</strong>ing tussen meerdere organisaties is ook sterk aan te raden om financiële redenen. Momenteel<br />
(2009) <strong>voor</strong>ziet de Vlaamse overheid niet expliciet in een financiële ondersteuning van dergelijke trajecten. Bekijk<br />
daarom welke organisaties vanuit hun kernopdracht een bijdrage kunnen leveren en via welke organisaties er<br />
extra ondersteuning kan komen. We denken hierbij momenteel aan het systeem van maat<strong>werk</strong> bij de centra<br />
<strong>voor</strong> basiseducatie, de inzet van trajectbegeleiders van de onthaalbureaus en het inschakelen van het Europees<br />
Integratiefonds via de huizen van het Nederlands.<br />
Voorwaarde 1C: Organiseer regelmatig overleg met de verantwoordelijken van de verschillende organisaties<br />
om duidelijke taken en verantwoordelijkheden af te bakenen en de neuzen in dezelfde richting te krijgen.<br />
21
Contacten met het <strong>werk</strong>veld<br />
In hoofdstuk 4 hebben we het over het bepalen van de inhouden en doelen van de beroepsgerichte opleiding.<br />
Dergelijke opleidingen moeten zoveel mogelijk afgestemd moeten worden op reële arbeidssituaties om zo gericht<br />
mogelijk te kunnen <strong>werk</strong>en. En van bij het begin van de opleiding integreer je best een praktijkervaring om de realiteit<br />
zo dicht mogelijk bij de cursist en bij de opleiding te brengen. Om dit te kunnen realiseren, is het essentieel dat er<br />
reeds van <strong>voor</strong> de start van een dergelijke opleiding contacten gelegd worden met het <strong>werk</strong>veld, om te bekijken<br />
waar laaggeletterden arbeidskansen hebben en wat ze <strong>voor</strong> die arbeidsplaatsen heel concreet moeten kunnen. Ook<br />
om meer garantie in te bouwen <strong>voor</strong> een eventuele te<strong>werk</strong>stelling zijn de contacten met het <strong>werk</strong>veld noodzakelijk.<br />
Uiteraard is het niet evident om <strong>werk</strong>gevers te overtuigen open te staan <strong>voor</strong> deze specifieke zwakke doelgroep. Het<br />
is daarom van belang om er als project voldoende in te investeren en dit overleg structureel in te bouwen.<br />
Voorwaarde 1D: <strong>voor</strong>zie structureel overleg met de <strong>werk</strong>gevers om de opleiding zo goed mogelijk<br />
af te stemmen op reële arbeidsplaatsen.<br />
3.2 Individuele trajectbegeleiding / cursistenbegeleiding/arbeidsbemiddeling<br />
Een geïntegreerd opleidingstraject <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> richt zich <strong>naar</strong> een heel kwetsbare groep in<br />
de samenleving. Het spreekt <strong>voor</strong> zich dat dit een impact zal hebben op de deelname aan de opleiding. Vaak zullen<br />
problemen het leren in de weg staan. Die problemen kunnen te maken hebben met de opleiding zelf of er los van<br />
staan. Beide soorten problemen hebben echter hun invloed op het leerproces. De docent die verantwoordelijk is <strong>voor</strong><br />
de groepsbegeleiding heeft niet de mogelijkheid (zowel organisatorisch als inhoudelijk) om op deze problemen in te<br />
gaan en de cursist te ondersteunen in het oplossen ervan. Een <strong>voor</strong>waarde <strong>voor</strong> een goede geïntegreerde opleiding<br />
is daarom te <strong>voor</strong>zien in een goed uitgebouwde individuele begeleiding waarin zowel trajectbegeleiding,<br />
cursistenbegeleiding als arbeidsbemiddeling aan bod kunnen komen.<br />
We pleiten er<strong>voor</strong> om deze drie specifieke taken te verenigen in één persoon, zodat het <strong>voor</strong> de cursisten duidelijk<br />
is bij wie ze terecht kunnen <strong>voor</strong> een aantal individuele problemen. Ook krijgt de begeleider op die manier een<br />
duidelijker beeld van de concrete leefwereld en problemen van de cursisten, kan hij bepaalde zaken met elkaar in<br />
verband brengen en alles vanuit een meer holistische benadering aanpakken. Ten slotte kan de begeleider op die<br />
manier veel makkelijker een vertrouwensband met de cursisten opbouwen, wat <strong>voor</strong> deze doelgroep een belangrijke<br />
meerwaarde is. De drempel om zelf met problemen over de brug te komen, verkleint hierdoor aanzienlijk.<br />
Een belangrijk uitgangspunt van de individuele begeleiding is dat deze afgestemd wordt op de groepsbijeenkomsten.<br />
We willen immers zoveel mogelijk <strong>werk</strong>en vanuit krachtige leeromgevingen waar cursisten leren in interactie met<br />
anderen. Heel wat zaken die horen onder de noemer trajectbegeleiding/individuele begeleiding/arbeidsbemiddeling<br />
kunnen immers ook leerinhoud zijn in een groepsbijeenkomst. Zo kunnen onderwerpen die te maken hebben met<br />
trajectbegeleiding al aan bod komen in de loopbaanoriëntatie. Vragen zoals “Wat wil ik? Wat kan ik al? Wat moet ik<br />
daar<strong>voor</strong> nog leren? Hoe kan ik dit leren? Hoe moet ik dat organiseren? …” worden daar behandeld. Ook thema’s<br />
in verband met rand<strong>voor</strong>waarden kunnen in de groep, bij<strong>voor</strong>beeld in de Nederlandse les, besproken worden:<br />
“welke mogelijkheden zijn er om in de vakantie opvang <strong>voor</strong> mijn kind te <strong>voor</strong>zien? Wat is de goedkoopste manier<br />
om tot hier te komen? Waar kan ik terecht <strong>voor</strong> een inkomen als ik er plots alleen kom <strong>voor</strong> te staan? …” Toch is<br />
het belangrijk om ook rond deze zaken individuele begeleiding of coaching te <strong>voor</strong>zien. Deze onderwerpen zijn<br />
immers allemaal heel individueel bepaald, gelinkt aan het privéleven, en <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> niet<br />
evident. Een individueel gesprek zal in veel gevallen een grondigere ver<strong>werk</strong>ing betekenen van de input die in een<br />
groepsbijeenkomst gegeven is. Verder zullen er in de individuele begeleiding uiteraard ook zaken aan bod komen die<br />
te persoonlijk zijn om in groep te behandelen, of die te individueel zijn omdat de meerderheid van de cursisten niet<br />
met dat soort zaken te maken heeft. De samen<strong>werk</strong>ing tussen trajectbegeleider en educatieve mede<strong>werk</strong>er is uiteraard<br />
essentieel. De educatieve mede<strong>werk</strong>er kan immers in zijn groep signalen en knelpunten opvangen, die doorgeven aan<br />
de trajectbegeleider en/of de betrokken cursist stimuleren om zelf <strong>naar</strong> de trajectbegeleider te stappen. Anderzijds<br />
kan de trajectbegeleider veel <strong>voor</strong>komende problemen doorgeven aan de educatieve mede<strong>werk</strong>er om dit in een<br />
lesverband verder uit te diepen en te bespreken.<br />
22
Zoals gezegd komen in de individuele begeleiding zaken aan bod die te maken hebben met trajectbegeleiding,<br />
arbeidsbemiddeling en rand<strong>voor</strong>waarden. We gaan hier in op een aantal specifieke inhouden.<br />
Oriëntatie op de opleiding en trajectbepaling<br />
Vooral in het begin van het opleidingstraject hebben de cursisten nood aan informatie over het opleidingstraject. Het<br />
is immers van belang dat de cursisten goed weten waaraan ze beginnen, wat er van hen verwacht wordt en wat de<br />
meerwaarde <strong>voor</strong> hen kan zijn van deze specifieke opleiding. Uiteraard kan deze informatie in groep gegeven worden.<br />
Toch is het aangewezen om daarna een individueel gesprek met kandidaat-cursisten te hebben om te kijken of ze alle<br />
informatie goed begrepen hebben en correct inschatten in relatie tot hun wensen, talenten en persoonlijke situatie.<br />
Opvolging van de opstart en de <strong>voor</strong>tgang van het vormingsprogramma<br />
De trajectbegeleider heeft eveneens de taak om de <strong>voor</strong>tgang van de cursist in het vormingsprogramma in de gaten<br />
te houden. Hij moet nagaan hoe de cursist vorderingen maakt, of het programma nog strookt met de verwachtingen<br />
en het toekomstperspectief van de cursisten, of er een gebrek aan motivatie opduikt bij de cursisten en wat daarvan<br />
de oorzaak kan zijn. Ook de combinatie opleiding-gezinsleven en het welbevinden in de groep is een belangrijk<br />
aspect dat een trajectbegeleider bespreekbaar kan maken. Uitwisseling met de educatieve mede<strong>werk</strong>ers is hierbij van<br />
essentieel belang. Indien er zich problemen <strong>voor</strong>doen is de trajectbegeleider de meest aangewezen persoon om dit<br />
met de cursist te bespreken en samen met hem/haar <strong>naar</strong> oplossingen te zoeken.<br />
Een volledig traject bestaat uit deeltrajecten, zoals een <strong>voor</strong>opleiding taal, een beroepsoriëntatie, een<br />
beroepsopleiding, een stageperiode, … Dikwijls zijn er bij de verschillende onderdelen meerdere organisaties<br />
betrokken, verschillende locaties en diverse afspraken en gewoontes. Ook hier staat de trajectbegeleider centraal<br />
om de cursist te ondersteunen in een goede overgang en aansluiting van het ene deeltraject <strong>naar</strong> het andere. Niet<br />
alleen is goede informatie <strong>naar</strong> en aandacht <strong>voor</strong> de cursist een taak van de trajectbegeleider, maar hij is ook de meest<br />
geschikte persoon om nieuwe educatieve mede<strong>werk</strong>ers te informeren over de motivaties en achtergronden van de<br />
cursisten. Tenslotte is de trajectbegeleider de ankerpersoon <strong>voor</strong> de cursisten, de mede<strong>werk</strong>er die met hen het hele<br />
traject meegaat.<br />
Arbeidsbemiddeling<br />
Op het einde van de beroepsopleiding moet er heel wat tijd geïnvesteerd worden in arbeidsbemiddeling. In een aantal<br />
groepsbijeenkomsten kan er met de cursisten een sollicitatietraining opgezet worden, waarin bekeken wordt op welke<br />
manier ze vacatures kunnen vinden en hoe ze zich op die vacatures kunnen aanmelden. De nadruk komt <strong>voor</strong>al te<br />
liggen op directe aanmeldingen en mondelinge contacten, aangezien het schrijven van een cv <strong>voor</strong> deze doelgroep te<br />
hoog gegrepen is. Met hulp van anderen is het echter wel mogelijk een standaard cv op te stellen. Je kan de cursisten<br />
er eveneens op wijzen dat attesten van opleidingen, aanbevelingsbrieven van vorige <strong>werk</strong>gevers of docenten en<br />
andere documenten een meerwaarde kunnen zijn bij het solliciteren.<br />
De meeste cursisten zullen na een dergelijke sollicitatietraining echter niet in staat zijn om zelfstandig op zoek te gaan<br />
<strong>naar</strong> een job. Aanvullend op de sollicitatietraining is er dus nood aan individuele ondersteuning bij sollicitaties. De<br />
arbeidsbemiddelaar zoekt <strong>naar</strong> geschikte vacatures en stelt deze <strong>voor</strong> aan de <strong>werk</strong>zoekenden. De vakinstructeurs<br />
kunnen hierbij een goede hulp zijn omwille van hun contacten met het <strong>werk</strong>veld,. Cursisten die geïnteresseerd zijn,<br />
<strong>werk</strong>en met de trajectbegeleider een plan van aanpak uit. “Op welke manier kan ik <strong>voor</strong> deze functie solliciteren?<br />
Hoe kan ik me <strong>voor</strong>bereiden op het sollicitatiegesprek? Wat moet ik allemaal vragen op het sollicitatiegesprek? Is het<br />
nodig dat de arbeidsbemiddelaar met mij meegaat <strong>naar</strong> het sollicitatiegesprek of kan ik dat alleen?”. Alhoewel de<br />
doelgroep nood heeft aan ondersteuning zijn er toch ook heel wat cursisten die een eigen net<strong>werk</strong> hebben en zelf<br />
op zoek gaan <strong>naar</strong> een geschikte job. Het is de taak van de arbeidsbemiddelaar om dit initiatief zo veel mogelijk te<br />
stimuleren en te ondersteunen.<br />
Na het sollicitatiegesprek blijft de arbeidsbemiddelaar ter beschikking om indien nodig ondersteuning te bieden<br />
23
ij het in orde brengen van allerlei administratieve regelingen bij indiensttreding. In deze fase kan er best contact<br />
gezocht worden met de jobcoaches van de <strong>VDAB</strong>. Zij hebben de taak om nieuwe <strong>werk</strong>nemers op te volgen en te<br />
ondersteunen op hun nieuwe <strong>werk</strong>plek. De jobcoaches kunnen drempelverlagend <strong>werk</strong>en <strong>naar</strong> de bedrijven. De<br />
jobcoaches dienen een goed zicht te hebben op de mogelijkheden en groeikansen van de nieuwe <strong>werk</strong>nemers om<br />
hen zo goed mogelijk te begeleiden en die informatie heeft de trajectbegeleider ter beschikking. De jobcoaches<br />
moeten daarom voldoende ondersteuning en vorming krijgen in het <strong>werk</strong>en met laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong>.<br />
Individuele begeleiding en coaching<br />
De trajectbegeleider waakt over de noodzakelijke <strong>voor</strong>waarden <strong>voor</strong> deelname aan het traject. In eerste instantie gaat<br />
dit om het zoeken <strong>naar</strong> oplossingen <strong>voor</strong> allerlei praktische belemmerende factoren en fundamentele <strong>voor</strong>waarden<br />
<strong>voor</strong> deelname aan het vormingsprogramma, zoals mobiliteit, kinderopvang, goedkeuring van het thuismilieu <strong>voor</strong><br />
deelname en financiële regelingen zoals terugbetaling van kinderopvang of vervoersonkosten.<br />
Maar niet alleen praktische zaken kunnen een deelname aan een opleidingstraject in de weg staan. Een opleiding,<br />
hoe kwaliteitsvol ook, zal niet in staat zijn de cursist te motiveren, zo lang die te kampen heeft met onzekerheden<br />
en problemen van fundamentele aard (huisvesting, inkomen, gezondheid, kinderen, traumaver<strong>werk</strong>ing, …).<br />
Dergelijke problemen die te maken hebben met de basisbehoeften, hebben vaak een weerslag op het volledige<br />
functioneren van de persoon in kwestie en zijn/haar capaciteit om nieuwe zaken op te nemen. Voor deze zaken moet<br />
de trajectbegeleider steeds afwegen op welk moment hij moet doorverwijzen <strong>naar</strong> een gespecialiseerde dienst- en<br />
hulpverleningsinstantie.<br />
Het is reeds meerdere keren gesignaleerd. De psycho-sociale situatie van laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> wordt<br />
gekenmerkt door heel wat problemen. In veel gevallen zullen deelnemers nog niet in staat zijn om aan een opleiding te<br />
beginnen omdat de omstandigheden hen verhinderen zich op het leerproces te concentreren. In die gevallen moeten<br />
de problemen eerst wegge<strong>werk</strong>t worden <strong>voor</strong>dat de deelnemers kunnen doorverwezen worden <strong>naar</strong> de opleiding.<br />
De trajectbegeleider hoeft deze problemen niet zelf op te lossen maar heeft wel de taak de deelnemer <strong>naar</strong> de juiste<br />
dienst door te verwijzen. De opbouw van een net<strong>werk</strong> met verschillende diensten op basis van persoonlijke contacten<br />
is hierin essentieel. De deelnemers dienen immers goed doorverwezen te worden en moeten bij de juiste personen<br />
terechtkomen, hulpverleners die de deelnemers niet behandelen als een nummer, maar oog hebben <strong>voor</strong> hun<br />
specifieke problematiek, en hen de hulp geven die ze nodig hebben. Organisaties waar een net<strong>werk</strong> mee opgebouwd<br />
moet worden zijn OCMW’s, vakbonden, mutualiteiten, (geestelijke ) gezondheidscentra, CAW’s, woonwinkels en zo<br />
verder. De persoonlijke contacten met de hulpverleners zijn essentieel om de deelnemers niet uit het oog te verliezen,<br />
te weten dat ze niet van het kastje <strong>naar</strong> de muur gestuurd worden, dat ze niet afhaken en dat ze na een tijdje terug<br />
aangesproken kunnen worden om toch in te stappen in een geïntegreerd traject.<br />
Voorwaarde 2: De taak van de trajectbegeleider in een geïntegreerd opleidingstraject <strong>voor</strong> laaggeletterde<br />
<strong>anderstaligen</strong> is niet te onderschatten. Hij is de spilfiguur <strong>voor</strong> zowel de cursisten, de educatieve mede<strong>werk</strong>ers,<br />
als de externe hulpverleners. Het is een conditio sine qua non dat deze trajectbegleiding grondig uitgebouwd is.<br />
24
3.3 Voldoende financiële middelen<br />
De twee modeltrajecten waarop dit draaiboek gebaseerd is, hebben beiden gebruik gemaakt van extra financiering.<br />
Het equalproject ‘Analfabeten ingeburgerd aan het <strong>werk</strong>’ kreeg steun van het Europees Sociaal Fonds, het project<br />
‘<strong>Traject</strong> <strong>naar</strong> Werk <strong>voor</strong> <strong>analfabete</strong> <strong>anderstaligen</strong>’ kreeg steun van de lokale projectprogrammatie van de <strong>VDAB</strong> in<br />
Antwerpen & Stad Antwerpen. Bij dit laatste werd er tevens extra begeleidings- en opleidingscapaciteit ingezet vanuit<br />
<strong>VDAB</strong> Arbeidsmarktbeheer In<strong>werk</strong>ing regio Antwerpen en <strong>VDAB</strong> Competentiecentra Nederlands <strong>voor</strong> <strong>anderstaligen</strong><br />
en de finaliteitsopleidingen Horeca en Professionele schoonmaaktechnieken provincie Antwerpen. Zonder deze extra<br />
middelen en inzet was het onmogelijk om te <strong>voor</strong>zien in de noodzakelijke rand<strong>voor</strong>waarden en de uitbouw van een<br />
opleiding op maat van deze specifieke doelgroep.<br />
Het is dus zaak om <strong>voor</strong> de start van het project te <strong>voor</strong>zien in voldoende financiële middelen om de noodzakelijke<br />
<strong>voor</strong>waarden, ondersteuning en kwaliteit van opleiding te kunnen <strong>voor</strong>zien. We hebben te maken met een kwetsbare<br />
doelgroep die dus extra zorg vraagt. Door een samen<strong>werk</strong>ing op te zetten tussen de verschillende organisaties kan je<br />
een aantal structurele middelen optimaal combineren, denk maar aan de ondersteuning van trajectbegeleiders in de<br />
eigen taal van het onthaalbureau, de programma’s op maat van de centra <strong>voor</strong> basiseducatie, de trajectbegeleiders<br />
en jobcoaches van de <strong>VDAB</strong>, …. Toch raden we aan om op zoek te gaan <strong>naar</strong> extra financiering om de opleiding goed<br />
vorm te kunnen geven volgens de regels van de kunst. Het werd reeds gezegd in de inleiding. De overheid zwaait<br />
regelmatig met mooie beleidsverklaringen over laaggeschoolden en kansengroepen in onze samenleving, maar op het<br />
terrein is het niet altijd makkelijk om de nodige middelen te vinden <strong>voor</strong> dergelijke trajecten. De twee modeltrajecten<br />
waarop dit draaiboek gebaseerd is, hebben beiden gebruik gemaakt van extra financiering. Het equalproject<br />
‘Analfabeten ingeburgerd aan het <strong>werk</strong>’ kreeg steun van het Europees Sociaal Fonds, het project <strong>Traject</strong> <strong>naar</strong> Werk<br />
<strong>voor</strong> <strong>analfabete</strong> <strong>anderstaligen</strong> kreeg steun van de lokale projectprogrammatie van de <strong>VDAB</strong> in Antwerpen & Stad<br />
Antwerpen. Zonder deze extra middelen was het onmogelijk om te <strong>voor</strong>zien in de noodzakelijke rand<strong>voor</strong>waarden en<br />
de uitbouw van een opleiding op maat van deze specifieke doelgroep.<br />
Voorwaarde 3: <strong>voor</strong>zie in extra financiering om de nodige kwaliteit te kunnen leveren.<br />
1.<br />
25
4. Doelen, inhouden en organisatie van<br />
de verschillende opleidingsonderdelen<br />
4.1 Inleiding<br />
Bij het organiseren van een nieuwe opleiding sta je steeds <strong>voor</strong> de uitdaging om de juiste doelen of competenties<br />
in kaart te brengen. Waar willen we onze cursisten juist op <strong>voor</strong>bereiden? Welke competenties hebben ze daar<strong>voor</strong><br />
nodig? Zijn dit haalbare competenties? Welke doelen sluiten aan bij de begincompetenties van de cursisten?<br />
Docenten staan niet altijd te springen om competenties en concrete doelen te formuleren. Veel docenten, en<br />
<strong>voor</strong>namelijk vakdocenten, <strong>werk</strong>en graag intuïtief en vanuit de praktijk die zich aandient. Het formuleren van doelen is<br />
immers een vrij abstracte en niet altijd even boeiende bezigheid. Zonder einddoelen zit je met je opleiding echter op<br />
een stuurloos schip. Je hebt geen concreet einddoel <strong>voor</strong> ogen, er is dus ook geen richting die je moet volgen en je<br />
kan ook niet controleren of je op de goede weg zit en hoe ver je nog te gaan hebt. Ervaren docenten weten vaak de<br />
richting uit hun hoofd, maar door deze in kaart te brengen, kan je die richting beter communiceren met anderen, beter<br />
evalueren en eventueel bijsturen.<br />
Om aan te sluiten bij de huidige tendensen van competentiegericht onderwijs baseren we ons <strong>voor</strong> het formuleren van<br />
doelen grotendeels op het stramien dat ontwikkeld werd door het toenmalige Vitamine W (2003) in samen<strong>werk</strong>ing met<br />
andere partners. Met steun van het Europees Sociaal Fonds heeft Vitamine W toen uitstroomprofielen geformuleerd<br />
<strong>voor</strong> onder andere de opleiding Bouw. In dit stramien wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende competenties:<br />
- Basiscompetenties (taal en rekenen)<br />
- Sleutelcompetenties<br />
- Arbeidsmarktgerichte competenties (om <strong>werk</strong> te vinden en te houden)<br />
- Beroepsspecifieke competenties<br />
- Attitudes<br />
- Technische competenties<br />
Dit stramien is perfect bruikbaar in geïntegreerde trajecten <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong>. De aandacht <strong>voor</strong><br />
sleutelcompetenties is hierbij essentieel. Sleutelcompetenties zijn immers die competenties die laaggeschoolden<br />
en zeker laaggeletterden vaak onvoldoende ontwikkeld hebben en die dus expliciet aan bod moeten komen in een<br />
opleiding <strong>voor</strong> deze doelgroep. Maar niet alleen de focus op sleutelcompetenties is bij deze indeling van belang.<br />
Ook de arbeidsmarktgerichte competenties en beroepsspecifieke attitudes komen in opleidingen <strong>voor</strong> hoger<br />
geschoolden minder expliciet aan bod omdat de opleiding veronderstelt dat deze reeds verworven zijn. Vaak zijn deze<br />
competenties bij laaggeschoolden een groot struikelblok. Het expliciteren ervan biedt in ieder geval meer kans dat je<br />
er ook effectief aan zal <strong>werk</strong>en.<br />
Hieronder geven we concrete richtlijnen hoe je de doelen, inhoud en organisatie van een geïntegreerd traject vorm<br />
kan geven. We beginnen met gemeenschappelijke doelen die in alle onderdelen terug komen. Vervolgens bieden<br />
we een aantal stappenplannen aan om de verschillende onderdelen van een geïntegreerd traject te concretiseren: het<br />
<strong>voor</strong>traject, de loopbaanoriëntatie en de eigenlijke beroepsopleiding.<br />
26
4.2 Overkoepelende doelen die in alle onderdelen terug komen<br />
Zoals we reeds in de inleiding gezegd hebben, maakt het <strong>werk</strong>en aan sleutelcompetenties in opleidingen aan<br />
laaggeschoolden een belangrijk deel uit van het curriculum. Het zijn immers deze competenties die laaggeschoolden<br />
niet verworven hebben en waardoor zij onvoldoende kunnen functioneren in allerlei situaties. Sleutelcompetenties<br />
zijn competenties die toepasbaar en noodzakelijk zijn in allerlei situaties en contexten. Het spreekt daarom ook <strong>voor</strong><br />
zich dat het <strong>werk</strong>en aan deze competenties niet gebonden moet zijn aan een specifieke module maar in alle modules<br />
van de opleiding aan bod kan komen. Dit geldt ons inziens ook <strong>voor</strong> de arbeidsmarktgerichte competenties en de<br />
beroepsgerichte attitudes. Een aantal van die competenties zijn immers overlappend met de sleutelcompetenties<br />
zoals omgaan met conflicten, mobiliteit (oriëntatie in ruimte en tijd), omgaan met feedback (eigen leren en presteren<br />
verbeteren), …. De attitudes zoals stiptheid, inzet en motivatie, efficiënt <strong>werk</strong>en, …. zijn eveneens in de opleiding van<br />
belang om deze met succes te kunnen volgen. Daarom wordt er best in alle modules aan deze doelen ge<strong>werk</strong>t.<br />
De sleutelcompetenties worden opgesplitst in een zevental groepen van competenties:<br />
• omgaan met problemen<br />
• keuzes maken<br />
• samen<strong>werk</strong>en<br />
• eigen leren en presteren verbeteren<br />
• omgaan met getallen<br />
• omgaan met informatietechnologieën<br />
• communicatieve vaardigheden<br />
Hoe kan je deze competenties concretiseren en inbedden in de bestaande onderdelen?<br />
Om deze competenties te concretiseren en in te bedden in de bestaande onderdelen kan je best vertrekken van<br />
bestaande overzichten van sleutelcompetenties, arbeidsmarktgerichte competenties en beroepsspecifieke attitudes.<br />
Bekijk eerst wat je eigen organisatie reeds hanteert aan beschrijvingen van deze competenties. Indien deze overzichten<br />
ontbreken of niet voldoen, kan je op zoek gaan <strong>naar</strong> andere bruikbare overzichten. In de literatuurlijst vind je een<br />
verwijzing <strong>naar</strong> een aantal interessante bronnen. Vervolgens bespreek je deze algemene competenties in team met de<br />
begeleiders van de verschillende modules en brainstorm je <strong>naar</strong> concrete toepassingen van deze sleutelcompetenties.<br />
De brainstorm met verschillende lesgevers zorgt er<strong>voor</strong> dat iedereen nadenkt over wat de competenties in concreto<br />
kunnen betekenen en biedt inspiratie <strong>voor</strong> de inpassing ervan in je eigen lessen.<br />
Ter illustratie geven wij in bijlage 1 het resultaat van een brainstorm tussen de lesgevers taal van de opleiding Groen<br />
en Bouw en de vakinstructeur van de opleiding Bouw bij Levanto.<br />
27
4.3 Een specifiek <strong>voor</strong>traject taal en andere algemene vaardigheden<br />
De meeste beroepsopleidingen in Vlaanderen vereisen een instapniveau van minimum richtgraad 1.1. Voor<br />
laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> betekent dit dat zij eerst een aanbod van 600 uur bij een centrum <strong>voor</strong> basiseducatie<br />
moeten doorlopen. Bij een intensiteit van 6 uur per week (wat nog steeds heel courant is in Vlaanderen) heb je<br />
dus 100 weken nodig om dit niveau te halen, wat neerkomt op twee en een half jaar. Bij iemand die graag een<br />
beroepsopleiding wil volgen maar te horen krijgt dat hij eerst nog twee en een half jaar Nederlands moet leren <strong>voor</strong> hij<br />
nog maar kan beginnen aan een beroepsopleiding zal de moed al snel in de schoenen zakken. Het ligt daarom <strong>voor</strong><br />
de hand, als je start met een geïntegreerd traject <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong>, dat je bekijkt op welke manier<br />
kandidaat-cursisten zo snel mogelijk het <strong>voor</strong>opgestelde instapniveau kunnen halen. Een centrum <strong>voor</strong> basiseducatie<br />
is de aangewezen partner om een specifiek <strong>voor</strong>traject taal in combinatie met eventueel andere algemene<br />
vaardigheden te organiseren. Welke stappen zet je om te komen tot een dergelijk specifiek <strong>voor</strong>traject?<br />
Stap 1.<br />
Bepaal het instapniveau van je beroepsopleiding<br />
Stap 2.<br />
Bepaal de doelen en inhouden van het <strong>voor</strong>traject<br />
Stap 3.<br />
Bepaal de organisatie van het <strong>voor</strong>traject<br />
Stap 4.<br />
Bepaal de werving <strong>voor</strong> het <strong>voor</strong>traject<br />
Stap 1. Bepaal het instapniveau van je beroepsopleiding<br />
Het instapniveau <strong>voor</strong> het beroepspecifieke deel wordt best voldoende laag gehouden.<br />
Het is hier boven al gezegd. Het behalen van een huidige instapniveau richtgraad 1.1. (in vele gevallen zelfs 1.2.) duurt<br />
veel te lang <strong>voor</strong> deze specifieke doelgroep. Daarnaast is het <strong>voor</strong> de deelnemers veel interessanter en motiverender<br />
om hun taalvaardigheid verder te ontwikkelen tijdens de beroepsopleiding. Niet alleen kan taalinhoud dan gekoppeld<br />
worden aan wat ze nodig hebben <strong>voor</strong> dit specifieke beroep, maar kan er ook veel contextrijker en aansluitend op<br />
de specifieke noden van de deelnemers de taal geleerd worden. De taalverwerving zal op die manier sneller en<br />
efficiënter verlopen. Het instapniveau bij geïntegreerde trajecten <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> moet dus lager<br />
liggen dan bij trajecten <strong>voor</strong> geletterden. Hoe sneller de combinatie, hoe beter. Uiteraard moet bekeken worden wat<br />
de mogelijkheden zijn in de praktijkopleiding. Dit hangt heel nauw samen met de motivatie en de deskundigheid van<br />
de instructeur. Indien die bereid is om met een lager instapniveau te <strong>werk</strong>en, is er veel mogelijk. Het is moeilijk om<br />
hier een duidelijke richtlijn te geven over het gewenste startniveau. Dit hangt immers samen met heel wat factoren:<br />
de deskundigheid en motivatie van de vakdocent in het geven van taalgericht vakonderwijs; de aard van de opleiding<br />
(indien er veel theorie gegeven wordt en weinig praktijk dan is het moeilijker om met een laag taalvaardigheidsniveau<br />
aan de slag te gaan); de mogelijkheid om in kleine groepjes te <strong>werk</strong>en en veel aandacht te besteden aan<br />
taalondersteuning en taalontwikkeling tijdens de vakopleiding; de mogelijk om al dan niet een docent NODO in te<br />
schakelen; de duur van de vakopleiding; …<br />
Belangrijk is dat het instapniveau bepaald wordt in overleg met alle partners. Op die manier kan bekeken worden<br />
in welke mate de <strong>voor</strong>opleiding zich aanpast aan het veronderstelde instapniveau van de beroepsopleiding en de<br />
loopbaanoriëntatie en omgekeerd, in welke mate de loopbaanoriëntatie en de beroepsopleiding zich aanpassen aan<br />
het eindniveau van de <strong>voor</strong>opleiding.<br />
28
Stap 2. Bepaal de doelen en de inhoud van de <strong>voor</strong>opleiding<br />
Centra <strong>voor</strong> basiseducatie hebben welomschreven doelen <strong>voor</strong> trajecten alfa NT2, rekenen en ICT. In overleg kan<br />
bekeken worden welke doelen relevant zijn <strong>voor</strong> het verdere traject en welke minder relevant zijn. Verder wordt<br />
bekeken in hoeverre de doelen geconcretiseerd worden in een context van algemene taalvaardigheid of al in een<br />
context van het toekomstige beroep. Cursisten zullen in hun verdere leven behoefte hebben aan een algemene<br />
taalvaardigheid, zeker wat betreft de mondelinge vaardigheden, maar toch kan het zinvol zijn om de doelen te<br />
overlopen en te bekijken in hoeverre er al specifiek gegaan kan worden. Zeker <strong>voor</strong> de schriftelijke vaardigheden kan<br />
dit zinvol zijn. Laaggeletterden hebben in het dagelijks leven immers leren omgaan met hun gebrek aan schriftelijke<br />
vaardigheden en hebben hier<strong>voor</strong> compenserende middelen gevonden (een familielid, een mondelinge uitleg, …). In<br />
een beroepscontext is het echter niet altijd mogelijk om de schriftelijke vaardigheden te vervangen door mondelinge,<br />
en als dit al mogelijk is, dan nog is de <strong>werk</strong>gever daar niet altijd toe bereid. Het kan dus een goede keuze zijn om <strong>voor</strong><br />
de schrifelijke vaardigheden <strong>voor</strong>al te focussen op de context van het beroep.<br />
Verder moet je bekijken of het <strong>voor</strong>traject verder moet gaan dan een taaltraject. In heel wat gevallen veronderstellen<br />
de vakdocenten een aantal rekenvaardigheden, die laaggeletterden niet altijd beheersen. Ook kan er gekeken worden<br />
<strong>naar</strong> de doelen van ICT en <strong>naar</strong> de doelen MO van het inburgeringsprogramma (Baten, 2008). In principe hebben de<br />
deelnemers het MO-programma reeds doorlopen, maar de doelen bij MO zijn ontwikkelingsdoelen, wat betekent dat<br />
niet iedereen hetzelfde eindniveau moet halen. Omwille van de diverse doelgroep bij MO is dit ook niet mogelijk. Het<br />
kan dus interessant zijn om een aantal doelen van MO te integreren (denk maar aan doelen in het domein opvoeding<br />
en onderwijs, huisvesting en gezondheidszorg) om de deelnemers zo beter te wapenen in hun psychosociale situatie,<br />
die van invloed is op hun verdere leerproces.<br />
Stap 3. Bepaal de organisatie van het <strong>voor</strong>traject<br />
Eens je zicht hebt op de doelen en inhouden van het <strong>voor</strong>traject kan je het organisatorische aspect vastleggen. We<br />
stappen hier af van het niet-intensieve aanbod om verschillende redenen:<br />
- De deelnemers moeten <strong>voor</strong>bereid worden op het intensieve programma van de beroepsopleiding. Het<br />
gaat hier immers om mensen die de ambitie hebben om te gaan <strong>werk</strong>en. Ze moeten dus leren om privé<br />
te combineren met een fulltime opleiding.<br />
- Het rendement van een intensieve opleiding is veel hoger dan een niet-intensieve opleiding. Ook<br />
al wordt het instapniveau van de beroepsopleiding omlaag gehaald, toch is het de bedoeling van<br />
het volledige traject dat de deelnemers zo veel mogelijk algemene vaardigheden leren, want die<br />
vaardigheden vormen nog steeds een belangrijke <strong>voor</strong>waarde om <strong>werk</strong> te vinden.<br />
- De praktijk<strong>voor</strong>beelden tonen aan dat, wanneer je een duidelijk eindperspectief hebt, deelnemers wel<br />
te motiveren zijn om een intensieve opleiding te volgen. In het project Analfabeten ingeburgerd aan<br />
het <strong>werk</strong> startten de deelnemers in het <strong>voor</strong>traject met 15 uur les per week en eindigden ze met 24 uur<br />
les per week. In het project <strong>Traject</strong> <strong>naar</strong> <strong>werk</strong> <strong>voor</strong> <strong>analfabete</strong> <strong>anderstaligen</strong> startten de deelnemers met<br />
12 uur les per week en eindigden ze met 15 uur les per week. Niet iedereen kan een dergelijk intensief<br />
programma aan, maar het <strong>voor</strong>traject selecteert op die manier al de deelnemers die de intensiteit van<br />
een beroepsopleiding kunnen volgen.<br />
Belangrijk is uiteraard ook dat de eigenlijke beroepsopleiding en/of de loopbaanoriëntatie mooi aansluit op de<br />
eigenlijke beroepsopleiding. Alle onderdelen maken immers deel uit van een geheel en het is dan ook niet te<br />
verantwoorden <strong>naar</strong> de deelnemers dat ze tussen het <strong>voor</strong>traject en de eigenlijke beroepsopleiding een aantal<br />
maanden <strong>werk</strong>loos zijn. Niet alleen is dit nefast <strong>voor</strong> de motivatie, maar ook zal veel van het geleerde in die paar<br />
maanden verloren gaan.<br />
29
Stap 4. bepaal een wervingsplan.<br />
Alhoewel het aantal laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> in de basiseducatie elk jaar stijgt blijkt het niet altijd evident te zijn<br />
om voldoende deelnemers te werven <strong>voor</strong> dit specifieke <strong>voor</strong>traject. De redenen hier<strong>voor</strong> zijn niet echt duidelijk. Het<br />
is echter van belang om voldoende acties te <strong>voor</strong>zien om kandidaat deelnemers grondig te informeren en te motiveren<br />
om de stap te zetten <strong>naar</strong> een traject dat van hen heel wat inspanningen zal vragen maar waar de kans op succes in<br />
ieder geval groter is dan wanneer men het klassieke traject van eerst jaren algemene (taal)cursussen te volgen en pas<br />
dan door te stromen <strong>naar</strong> een beroepsopleiding <strong>voor</strong> gealfabetiseerden. Uit ervaring blijkt dat kandidaat-cursisten<br />
<strong>voor</strong> het overgrote deel de weg <strong>naar</strong> de basiseducatie al gevonden hebben en dat werving in de bestaande alfagroepen<br />
van het centrum <strong>voor</strong> basiseducatie de meeste resultaten oplevert. De inzet van een trajectbegeleider van<br />
het onthaalbureau die een uitleg kan geven in de eigen taal geeft de kandidaat-deelnemers veel meer duidelijkheid en<br />
biedt hen de kans om dieper op de zaak in te gaan door zelf vragen te stellen in hun eigen taal.<br />
4.4 Loopbaanoriëntatie<br />
In een traject <strong>voor</strong> nieuwkomers en oudkomers <strong>voor</strong>ziet de <strong>VDAB</strong> een aanbod loopbaanoriëntatie. Ook <strong>voor</strong><br />
laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> dient de <strong>VDAB</strong> een dergelijk aanbod te <strong>voor</strong>zien. Voor het ogenblik zijn er echter<br />
nog maar weinig <strong>VDAB</strong>-centra die een specifiek aanbod <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> ontwikkeld hebben. Het<br />
bestaande aanbod loopbaanoriëntatie is echter niet bedoeld <strong>voor</strong> deze specifieke doelgroep en sluit daarom niet aan<br />
op de <strong>voor</strong>kennis, vaardigheden en behoeften van laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong>. Eerst en <strong>voor</strong>al is de methodiek van<br />
de loopbaanoriëntatie <strong>voor</strong> gealfabetiseerde <strong>anderstaligen</strong> niet helemaal geschikt <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong>:<br />
er wordt bij<strong>voor</strong>beeld ge<strong>werk</strong>t met schriftelijk materiaal, er is onvoldoende visualisering en concretisering <strong>voor</strong>zien,<br />
er wordt te veel <strong>voor</strong>kennis verondersteld, ….. Maar hoe moet het dan wel? In hoofdstuk 5 vind je methodische tips<br />
rond het <strong>werk</strong>en met laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> in een educatieve setting. Verder stroken de te bereiken doelen<br />
niet volledig met de doelen van de loopbaanoriëntatie <strong>voor</strong> gealfabetiseerden. Op welke manier de doelen verschillen<br />
van een cursus loopbaanoriëntatie <strong>voor</strong> gealfabetiseerden en welke stappen je moet zetten om de loopbaanoriëntatie<br />
te integreren in een beroepsgericht traject <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> lees je in dit hoofdstuk. In bijlage<br />
4 vind je ter illustratie de concrete uit<strong>werk</strong>ing van de loopbaanoriëntatie van het project ‘<strong>Traject</strong> <strong>naar</strong> Werk, <strong>VDAB</strong><br />
Antwerpen’.<br />
Stap 1.<br />
Bespreek het instapniveau <strong>voor</strong> de loopbaanoriëntatie<br />
Stap 2.<br />
Breng in kaart welke opleidingen in de regio toegankelijk zijn <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong><br />
Stap 3.<br />
Concretiseer de doelen van de cursus loopbaanoriëntatie<br />
Stap 4.<br />
Integreer de algemene, overkoepelende doelen<br />
Stap 5.<br />
Leg een aantal organisatorische zaken vast<br />
30
Stap 1. Bespreek het instapniveau <strong>voor</strong> de loopbaanoriëntatie<br />
Bij gealfabetiseerde <strong>anderstaligen</strong> stromen de cursisten door <strong>naar</strong> de loopbaanoriëntatie op het einde van het<br />
basisniveau Nederlands (A1 of RG 1.1.). Aangezien <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> het <strong>voor</strong>ziene aantal uren om dit<br />
niveau te bereiken 600 uren is, is het niet wenselijk om de loopbaanoriëntatie uit te stellen tot deze cursisten die 600<br />
uren bereikt hebben. De verantwoording hier<strong>voor</strong> lees je in hoofdstuk 2.<br />
Wat is echter een realistisch taalniveau om in het Nederlands een cursus loopbaanoriëntatie te kunnen volgen.<br />
Uiteraard hangt dit sterk af van hoe de inhoud van de cursus gegeven wordt. Aangezien we er in een geïntegreerd<br />
traject <strong>voor</strong> pleiten zo snel mogelijk met loopbaanoriëntatie en een beroepsopleiding te beginnen, spreekt het <strong>voor</strong><br />
zich dat de methodiek van de loopbaanoriëntatie moet aangepast worden aan een heel laag taalniveau.<br />
Experimenten (Analfabeten ingeburgerd aan het <strong>werk</strong>, 2006 – 2008; <strong>Traject</strong> <strong>naar</strong> <strong>werk</strong> <strong>voor</strong> <strong>analfabete</strong> <strong>anderstaligen</strong>,<br />
2009) wijzen uit dat je, mits specifieke methodieken, al heel wat kan bespreken met cursisten die een viertal<br />
mondelinge modules van het leertraject <strong>voor</strong> alfa-cursisten in de basiseducatie achter de rug hebben. Mondeling<br />
hebben deze cursisten reeds een heel beperkt taalniveau bereikt, maar schriftelijk staan zij nog nergens. Dit betekent<br />
dus dat je in de loopbaanoriëntatie geen gebruik kan maken van schriftelijk materiaal. Ook het mondelinge taalniveau<br />
is lager dan in de standaardgroepen loopbaanoriëntatie. Uiteraard is het niet eenvoudig om complexe zaken zoals<br />
“wat kan ik, wat wil ik, wat moet ik kunnen <strong>voor</strong> een specifiek beroep” te bespreken met een beperkte taalvaardigheid,<br />
maar visualisering en concretisering aan de hand van <strong>voor</strong>beelden kan heel veel verduidelijken. Verder is een herhaling<br />
van de essentie in een individueel gesprek met een trajectbegeleider in de eigen taal (cfr. onthaalbureau) een grote<br />
meerwaarde. De cursisten kunnen dan in hun eigen taal reflecteren, nuances aanbrengen en vragen in de diepte<br />
stellen. De loopbaanoriëntatie is immers cruciaal <strong>voor</strong> een goede start van de beroepsopleiding. We kunnen dit<br />
individueel gesprek daarom sterk aanbevelen.<br />
Het instapniveau van de loopbaanoriëntatie wordt uiteraard <strong>voor</strong>al bepaald door het eindniveau van het <strong>voor</strong>traject,<br />
maar het is belangrijk om bovenstaande overwegingen <strong>voor</strong> beide onderdelen (<strong>voor</strong>traject en loopbaanoriëntatie) te<br />
laten meespelen bij de beslissing.<br />
Stap 2. Breng in kaart welke opleidingen in de regio toegankelijk zijn <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong><br />
De inhoud van de loopbaanoriëntatie zal sterk afhankelijk zijn van het specifieke aanbod in de regio dat toegankelijk<br />
is <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong>. Immers, indien er geen specifiek aanbod is, en alle beroepsgerichte opleidingen<br />
van de <strong>VDAB</strong> en derden als instapniveau richtgraad 1.2. vragen, wat nog steeds bij het overgrote aanbod gebeurt, dan<br />
heeft een loopbaanoriëntatie <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> in het begin van hun traject weinig of geen zin. De<br />
enige boodschap die je dan kan geven is Nederlands te volgen tot ze richtgraad 1.2. min of meer bereikt hebben (in<br />
totaal 1.000 uren) en vaak betekent dit minimum twee jaar het aanbod van basiseducatie volgen. Het is dus van groot<br />
belang om op <strong>voor</strong>hand alle mogelijkheden duidelijk in kaart te brengen, zowel binnen als buiten de <strong>VDAB</strong>, en indien<br />
nodig een aantal specifieke initiatieven te nemen om de mogelijkheden <strong>voor</strong> de doelgroep uit te breiden.<br />
31
Stap 3. Concretiseer de doelen van de cursus loopbaanoriëntatie<br />
Hoe bepaal je de doelen <strong>voor</strong> de module loopbaanoriëntatie? Vertrek vanuit het doelenkader <strong>voor</strong> de<br />
gealfabetiseerden en bekijk op welke manier dit aangepast moet worden aan de specifieke situatie van de<br />
laaggeletterde cursisten.<br />
Een standaard programma loopbaanoriëntatie bestaat uit de volgende algemene doelen:<br />
1. Hoe ziet de arbeidsmarkt in Vlaanderen eruit? (Welke organisaties zijn betrokken bij de arbeidsmarkt ? Hoe is<br />
de arbeid ingedeeld (primaire, secundaire, tertiaire sector)? Wat zijn de gangbare waarden en normen in verband<br />
met <strong>werk</strong>? Welke eisen en inhouden hebben bepaalde functies? …<br />
2. Welke opleidingsmogelijkheden zijn er en wat zijn de instap<strong>voor</strong>waarden?<br />
3. Wat kan ik (opleiding, <strong>werk</strong>ervaring, talenten en persoonskenmerken) en wat wil ik?<br />
4. Wat moet ik doen om mijn doel te bereiken? (opleiding en rand<strong>voor</strong>waarden).<br />
Overloop deze doelen en vraag je af wat van toepassing is <strong>voor</strong> de laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> en <strong>voor</strong>al ook wat<br />
essentieel is. Schrap de overbodige doelen.<br />
Bij de concretisering van de specifieke doelen kunnen volgende overwegingen je helpen:<br />
• Bij doel 1: Het heeft weinig zin om de arbeidsmarkt in zijn totaliteit uit te leggen. Dit is te veel omvattend en heel<br />
wat informatie zal op dit ogenblik <strong>voor</strong> de cursisten niet relevant zijn. Aangezien we te maken hebben met een<br />
vrij kwetsbare doelgroep is informatie over organisaties die ondersteunend kunnen <strong>werk</strong>en essentieel. We denken<br />
hierbij aan de vakbonden, het OCMW, de <strong>VDAB</strong>, het onthaalbureau, …<br />
Aandacht <strong>voor</strong> specifieke gewoonten in <strong>werk</strong>situaties en arbeidscultuur kan <strong>voor</strong> deze doelgroep vrij belangrijk<br />
zijn, maar moet uiteraard aansluiten bij de aanwezige <strong>voor</strong>kennis hierover. Theoretische beschouwingen over<br />
bij<strong>voor</strong>beeld de indeling van de arbeidsmarkt in drie sectoren staan ver af van de leefwereld van iemand die<br />
laaggeschoold is. Wel van belang is kennis over welke beroepen er zoal zijn, en dan <strong>voor</strong>al welke knelpuntberoepen<br />
en wat je <strong>voor</strong> die beroepen moet kunnen. Verder is het belangrijk te weten wat de waarde is van een<br />
arbeidscontract, wat de rechten en plichten zijn van <strong>werk</strong>nemers, welke problemen zich kunnen <strong>voor</strong>doen (vb. zwart<br />
<strong>werk</strong>, onterecht ontslag, geen correcte betaling, …) en bij wie men terecht kan <strong>voor</strong> problemen.<br />
• Bij doel 2: Het is aangewezen om enkel informatie te geven over die opleidingsmogelijkheden waar de<br />
laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> op dit ogenblik toegang toe hebben. Het gaat dus enkel om die opleidingen<br />
die een specifieke aanpak hebben <strong>voor</strong> deze doelgroep. Uiteraard wordt er dus info gegeven over de<br />
geïntegreerde opleiding <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> waar de loopbaanoriëntatie een onderdeel van<br />
is, maar het is van belang om ook te kijken <strong>naar</strong> andere mogelijke opleidingen, intern en extern, die mogelijk<br />
toegankelijk zijn <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong>.<br />
• Bij doel 3: Het is van primair belang om de laaggeletterden een realistische kijk te geven op hun eigen<br />
mogelijkheden en wensen: is wat ik wil wel realistisch, vertrekkende vanuit mijn beginsituatie, leerpotentieel<br />
en mijn persoonlijke context (financieel, tijd, gezin, …)? Veelal kunnen cursisten hun eigen mogelijkheden niet<br />
goed inschatten. Zij hebben eveneens weinig of geen zicht op wat de samenleving verwacht, hoe moeilijk<br />
of gemakkelijk het <strong>voor</strong> hen is om aan die verwachtingen te voldoen, en hoe lang het duurt <strong>voor</strong>aleer zij die<br />
verwachtingen kunnen waarmaken. Deze vaardigheden behoren tot één van de sleutelcompetenties, nl. eigen<br />
leren en presteren verbeteren, maar de verwerving ervan gebeurt niet zomaar. Het is daarom noodzakelijk dat<br />
ook in het vervolgtraject hierop verder getraind wordt.<br />
32
• Bij doel 4: Ten slotte moeten de cursisten een goede kijk krijgen op de opleiding die ze eventueel willen<br />
volgen en wat het perspectief op te<strong>werk</strong>stelling is na de opleiding: Hoeveel tijd moet ik investeren? Hoe<br />
organiseer ik dat in combinatie met andere verplichtingen? Wat wordt er van mij verwacht in de opleiding?<br />
Wat moet ik na de opleiding kunnen? Voor welke functie kom ik dan in aanmerking? Is dat een functie die<br />
past bij mijn wensen en mogelijkheden? …<br />
Stap 4. Integreer de algemene, overkoepelende doelen<br />
Overloop de sleutelcompetenties, de arbeidsmarktgerichte competenties en de beroepsspecifieke attitudes (zie 4.2.)<br />
en bekijk welke van deze doelen al aan bod kunnen komen in het onderdeel loopbaanoriëntatie.<br />
Stap 5. Leg een aantal organisatorische zaken vast<br />
Wanneer je start met een loopbaanoriëntatie <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> dien je op <strong>voor</strong>hand over een<br />
aantal praktische zaken een keuze te maken. Belangrijk is natuurlijk dat de loopbaanoriëntatie in tijd aansluit<br />
op het <strong>voor</strong>traject en dat na de loopbaanoriëntatie de deelnemers zo snel mogelijk kunnen doorstromen <strong>naar</strong><br />
de beroepsopleiding. Verder willen we hier nog focussen op mogelijke wervingskanalen en op de duur van de<br />
loopbaanoriëntatie.<br />
Werven we nog via andere kanalen dan enkel het intensief <strong>voor</strong>traject?<br />
De loopbaanoriëntatie is een tweede onderdeel in het geïntegreerd traject en het is dan ook mogelijk om er<strong>voor</strong> te<br />
kiezen breder te werven dan enkel uit het <strong>voor</strong>traject. Misschien zijn er wel geïnteresseerden, die het instapniveau op<br />
een andere manier behaald hebben dan via het <strong>voor</strong>traject en die een professioneel perspectief hebben. Het is dus<br />
van belang om te bekijken via welke kanalen deelnemers nog kunnen instromen in de loopbaanoriëntatie en nadien in<br />
de specifieke beroepsopleiding. Mogelijke kanalen zijn: de andere alfa-groepen bij het centrum <strong>voor</strong> basiseducatie, de<br />
dienst in<strong>werk</strong>ing, het onthaalbureau,het Huis van het Nederlands, het OCMW, ….<br />
Hoeveel uren loopbaanoriëntatie <strong>voor</strong>zien we?<br />
Op de vraag <strong>naar</strong> het aantal uren loopbaanoriëntatie dat moet <strong>voor</strong>zien worden, kan geen eenduidig antwoord<br />
gegeven worden. Wel is het een vraag waarover men zich op <strong>voor</strong>hand moet bezinnen. Het zal <strong>voor</strong>al afhangen<br />
van de keuzemogelijkheden <strong>voor</strong> opleidingen, het instapniveau en de geselecteerde doelen. In het programma kan<br />
bij<strong>voor</strong>beeld een grondige kennismaking met de opleidingsmogelijkheden uitge<strong>werk</strong>t worden, zoals het volgen van<br />
één of twee dagen in verschillende opleidingen, bezoeken brengen aan bedrijven waar je na de opleiding terecht kan<br />
komen en zo verder. Afhankelijk van dit soort activiteiten zal de loopbaanoriëntatie meer of minder bijeenkomsten<br />
bevatten.<br />
33
4.5 De geïntegreerde beroepsopleiding<br />
Na de loopbaanoriëntatie stromen de cursisten door <strong>naar</strong> een geïntegreerd aanbod van beroepsopleiding,<br />
algemene vaardigheden en praktijkervaring. Zoals reeds eerder gezegd is het heel belangrijk dat die drie onderdelen<br />
samenhangen en één geheel vormen. Samen<strong>werk</strong>ing en overleg tussen de instructeurs van de verschillende modules<br />
is daarom onontbeerlijk. Overleg over het te bereiken eindpunt, uitwisseling en discussie over de doelen van de<br />
verschillende modules en afspraken over de praktische organisatie zorgen er<strong>voor</strong> dat alle betrokkenen zicht hebben<br />
op het geheel, zich gezamenlijk verantwoordelijk voelen en bereid zijn om te zoeken <strong>naar</strong> oplossingen <strong>voor</strong> problemen<br />
die zich tijdens de loop van het project zullen <strong>voor</strong>doen. Om te komen tot een goed programma <strong>voor</strong> de verschillende<br />
modules onderneem je best de volgende stappen:<br />
Stap 1.<br />
Bepaal een realistisch eindpunt<br />
Stap 2.<br />
Breng in kaart welke specifieke beroepstechnische competenties de cursisten nodig hebben <strong>voor</strong> een welbepaalde<br />
functie of te<strong>werk</strong>stelling<br />
Stap 3.<br />
Geef aan welke basisvaardigheden de cursisten nodig hebben <strong>voor</strong> een welbepaalde functie of te<strong>werk</strong>stelling.<br />
Stap 4.<br />
Overleg met de instructeurs welke doelen in welke modules aan bod kunnen komen<br />
Stap 5.<br />
Bepaal je opleidingsprogramma met specifieke aandacht <strong>voor</strong> de algemene vaardigheden en de praktijkmodule<br />
Stap 1. Bepaal een realistisch eindpunt<br />
Bij het bepalen van de doelen en inhouden van een beroepsopleiding wil je de cursisten brengen van één punt (nl.<br />
de beginsituatie) tot een ander punt (nl. voldoende competentie om een job te vinden). Specifiek bij geïntegreerde<br />
trajecten <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> is dat hun basisvaardigheden (en <strong>voor</strong>al hun schriftelijke vaardigheden)<br />
heel beperkt zijn. Ook zijn hun sleutelcompetenties onvoldoende ontwikkeld omdat ze onvoldoende kansen gehad<br />
hebben deze ten volle te ontwikkelen. De beroepsvaardigheden kunnen echter heel verschillend zijn. Cursisten kunnen<br />
al enige <strong>werk</strong>ervaring opgedaan hebben in eigen land of in Vlaanderen of ze kunnen handig zijn en een aangeboren<br />
technisch inzicht hebben. Het ontbreken van de basisvaardigheden (taal en rekenen) is in vele gevallen echter een<br />
grote belemmering om een volwaardige job te vinden en/of te houden. Daardoor is het evenmin evident om op een<br />
efficiënte en snelle manier een aantal technische vaardigheden onder de knie te krijgen. Instructeurs worden in het<br />
aanbrengen van technische vaardigheden geconfronteerd met een tekort aan deze basisvaardigheden en dat zorgt<br />
<strong>voor</strong> problemen. Bij de Horeca stuit je bij<strong>voor</strong>beeld op het probleem dat cursisten niet in staat zijn om menu’s en<br />
namen van ingrediënten te lezen, waardoor het zelfstandig aan het <strong>werk</strong> gaan in de opleidingskeuken niet zomaar<br />
te organiseren valt. In een bouwopleiding kan je op een gebrek aan rekenvaardigheden stoten bij bij<strong>voor</strong>beeld het<br />
maken van cement, of het meten van constructies. En hoe leg je een ingewikkelde instructie uit als je cursisten maar<br />
een beperkte mondelinge taalvaardigheid hebben?<br />
Door het ontbreken van deze basisvaardigheden zal een beroepsgerichte opleiding daarom niet zo snel verlopen als<br />
bij gealfabetiseerde cursisten. Het is echter niet altijd realistisch om de beroepsgerichte opleiding te verlengen in tijd<br />
en toch hetzelfde eindniveau <strong>voor</strong>op te stellen als bij gelijkaardige opleidingen <strong>voor</strong> gealfabetiseerde <strong>anderstaligen</strong><br />
of Nederlandstaligen. Er is immers niet altijd het geld om een lange opleiding te financieren, maar ook is het veel<br />
moeilijker om cursisten te motiveren tot een langdurig traject, en dit omdat het perspectief op <strong>werk</strong> dan veel te<br />
lang uit zicht blijft. Om de duur van de opleiding toch overzichtelijk en realistisch te houden is het veel zinvoller om<br />
34
te <strong>werk</strong>en <strong>naar</strong> specifieke functies dan <strong>naar</strong> een ruimer beroepsprofiel. In een opleiding Bouw bij<strong>voor</strong>beeld worden<br />
cursisten <strong>voor</strong>bereid op verschillende functies in de bouwsector zoals bekister, bezetter en metser en dit om de<br />
cursisten nadien zoveel mogelijk kansen te geven op de arbeidsmarkt. Bij laaggeletterden blijkt die brede oriëntering<br />
echter niet altijd de meest efficiënte keuze. Ofwel wordt de opleiding te lang om gemotiveerd te blijven volgen,<br />
ofwel maken de cursisten met een hoop technieken kennis maar is er te weinig tijd om die technieken voldoende in te<br />
oefenen tot ze echt beheerst zijn.<br />
Functiegericht <strong>werk</strong>en houdt wel een risico in. Cursisten worden op die manier enkel <strong>voor</strong>bereid op een smal segment<br />
van de arbeidsmarkt en het risico dat er dan net in die functie geen <strong>werk</strong> te vinden zal zijn, wordt op die manier<br />
groter. Het is daarom belangrijk om van bij of vóór de start van de opleiding voldoende contacten uit te bouwen met<br />
mogelijke <strong>werk</strong>gevers en een duidelijk zicht te krijgen <strong>voor</strong> welke specifieke functies er te<strong>werk</strong>stellingskansen bestaan.<br />
Die contacten met bedrijven en mogelijke <strong>werk</strong>gevers zijn ook onontbeerlijk om al vrij snel in de opleiding één of<br />
andere vorm van praktijkervaring in te lassen, een essentieel onderdeel van geïntegreerde scholing.<br />
De beroepsopleiding kan ook gezien worden als een eerste stap om nadien door te stromen <strong>naar</strong> een te<strong>werk</strong>stelling<br />
in de sociale economie, zoals een leer<strong>werk</strong>plaats of een artikel 60. In deze vorm van te<strong>werk</strong>stelling zijn de eisen <strong>naar</strong><br />
technische vaardigheden vaak niet zo hoog, maar wordt er wel een voldoende beheersing van de basisvaardigheden<br />
(taal en rekenen) verwacht. Het is dan ook van belang om op die vaardigheden voldoende in te zetten en te kijken op<br />
welke manier die vaardigheden ook in de beroepstechnische module aan bod kunnen komen. De beroepstechnische<br />
vaardigheden en competenties worden op die manier evenzeer een middel om de basisvaardigheden te ontwikkelen<br />
(contextrijk leren) als dat ze een doel op zich zijn.<br />
35
Stap 2. Breng in kaart welke specifieke beroepstechnische competenties de cursisten nodig hebben <strong>voor</strong> een<br />
welbepaalde functie of te<strong>werk</strong>stelling<br />
Als je een duidelijk zicht hebt op het te bereiken eindpunt is het belangrijk om de noodzakelijke doelen te bepalen,<br />
en indien mogelijk doe je dit best in overleg met de <strong>werk</strong>gever of de (stage)<strong>werk</strong>plaats. In eerste instantie breng je de<br />
beroepstechnische doelen in kaart. Dit is het meest eenvoudige, omdat die technische doelen niet zo veel verschillen<br />
van de te bereiken doelen bij gealfabetiseerde cursisten en daarna kunnen de basisvaardigheden geselecteerd worden<br />
in functie van die technische competenties.<br />
De eenvoudigste manier om dit te doen, is te vertrekken van bestaande beroepsprofielen of competenties<br />
(bv. van opleidingen <strong>voor</strong> gealfabetiseerden bij de <strong>VDAB</strong> of bij opleidings- en te<strong>werk</strong>stellingsinitiatieven of de<br />
competentieprofielen van de SERV) en te bekijken welke competenties noodzakelijk zijn <strong>voor</strong> een specifieke functie<br />
of een specifieke te<strong>werk</strong>stelling die als einddoel gesteld is. Het is van belang om die competenties zo veel mogelijk<br />
te concretiseren en indien mogelijk al de onderliggende vaardigheden te formuleren. We denken hier in eerste<br />
instantie weer aan taal en rekenen. Een paar <strong>voor</strong>beelden: <strong>voor</strong> de opleiding hulpkok bij<strong>voor</strong>beeld moeten cursisten<br />
kunnen etiketteren en dat veronderstelt dat ze op zijn minst de namen van ingrediënten moeten kunnen kopiëren;<br />
bij het maken van mortel moeten cursisten inzicht hebben in verhoudingen; bij het zaaien van gras moeten ze een<br />
oppervlakte kunnen berekenen en kunnen berekenen hoeveel zaad ze nodig hebben <strong>voor</strong> die specifieke oppervlakte.<br />
Ter illustratie van deze beroepsgerichte doelen vind je in bijlage 2 een uittreksel uit de uitstroomprofielen van het<br />
leer<strong>werk</strong>centrum Bouw van de Bouwerij (Vitamine W, 2003). Deze beschrijving is interessant omdat ze aantoont hoe je<br />
technische doelen tot in detail kan uitspitten.<br />
Stap 3. Breng in kaart welke basisvaardigheden de cursisten nodig hebben <strong>voor</strong> een welbepaalde functie of<br />
te<strong>werk</strong>stelling.<br />
Eens je een duidelijke kijk hebt op de technische competenties die verworven moeten worden kan je de noodzakelijke<br />
basisvaardigheden in kaart brengen. Onder basisvaardigheden verstaan we in eerste instantie rekenen en taal, maar<br />
ook maatschappelijke oriëntatie, ICT of een aantal praktische vaardigheden (bv. het behalen van een rijbewijs) kunnen<br />
beschouwd worden als basisvaardigheden. Bij laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> zal de focus meestal op taal en rekenen<br />
liggen omdat dit bij deze doelgroep ontbrekende vaardigheden zijn die onontbeerlijk zijn bij het leren van een<br />
specifiek beroep of een specifieke functie.<br />
De volgende stappen onderneem je best met een interdisciplinair team. Hiermee bedoelen we de vakdocent, de<br />
docent algemene vaardigheden en de trajectbegeleider. Ieder kan vanuit zijn specifieke deskundigheid immers een<br />
interessante bijdrage leveren om te komen tot de juiste inhoud en doelen van de module algemene vaardigheden.<br />
Om de concrete doelen <strong>voor</strong> de algemene vaardigheden vast te leggen vertrek je van een doelenkader <strong>voor</strong> de<br />
verschillende basisvaardigheden. Voor taal, rekenen en ICT zijn er competentieprofielen <strong>voor</strong> de opleidingen in<br />
de basiseducatie ontwikkeld door het Ministerie van Onderwijs en <strong>voor</strong> maatschappelijke oriëntatie werd er een<br />
doelenkader uitgeschreven in opdracht van het Ministerie van Inburgering. Deze doelenkaders zijn een interessant<br />
vertrekpunt om de basisvaardigheden <strong>voor</strong> de beroepsopleiding in kaart te brengen. De referenties hiervan vind je<br />
achteraan in de bibliografie.<br />
De doelen bespreek je in een interdisciplinair team van vakdocent, docent algemene vaardigheden en eventueel<br />
ook de trajectbegeleider. Je overloopt alle doelen en kijkt in hoeverre die doelen noodzakelijk zijn <strong>voor</strong> de opleiding<br />
of de toekomstige te<strong>werk</strong>stelling. De doelen worden geconcretiseerd door ze te verbinden met een concrete<br />
opleidingscontext of te<strong>werk</strong>stellingscontext.<br />
Bij de concretisering van de talige doelen kunnen we een onderscheid maken tussen algemene taalvaardigheid,<br />
algemene beroepstaal en beroepsspecifieke taalvaardigheid. Met algemene taalvaardigheid bedoelen we de taal die<br />
je nodig hebt in alledaagse situaties, zoals in informele gesprekken, in de winkel, om <strong>naar</strong> tv te kijken, …. Deze taal<br />
vormt de inhoud van cursussen algemeen Nederlands die gegeven worden in centra <strong>voor</strong> basiseducatie of in CVO’s.<br />
Naast die algemene taalvaardigheid, die iedereen moet leren om in Vlaanderen te kunnen functioneren, heb je <strong>voor</strong><br />
36
het <strong>werk</strong> ook een algemene beroepstaal nodig. Met algemene beroepstaal bedoelen we die taalvaardigheden die<br />
in allerlei soorten beroepen <strong>voor</strong>komen, zoals bij<strong>voor</strong>beeld vakantie kunnen aanvragen, verwittigen als je ziek bent,<br />
een uurrooster kunnen lezen, een instructie over de <strong>werk</strong>regeling kunnen begrijpen enzo<strong>voor</strong>t. En ten slotte zijn er de<br />
beroepsspecifieke vaardigheden, die gekoppeld zijn aan een specifiek beroep. Een aantal <strong>voor</strong>beelden hiervan zijn:<br />
begrijpen van vakspecifieke instructies, een specifieke opdracht aan je collega kunnen geven, een handleiding van een<br />
specifieke machine gebruiken, … Het is dus best mogelijk dat de cursisten, zeker als ze met een vrij laag taalniveau<br />
instromen, de drie onderdelen moeten verwerven. Het is daarom ook belangrijk om deze drie categorieën duidelijk in<br />
kaart te brengen.<br />
Hoe ver je gaat om de doelen te formuleren, is een keuze van het team. We sommen hier enkele <strong>voor</strong>- en nadelen op<br />
van het verder concretiseren van doelen.<br />
- Hoe concreter, hoe makkelijker om je lesinhoud te bepalen.<br />
- Hoe concreter, hoe minder vrijheid de docent heeft om de doelen aan te passen aan de specifieke lesgroep en<br />
specifieke situatie.<br />
- Hoe concreter, hoe makkelijker te evalueren.<br />
- Hoe concreter, hoe langer je doelenkader wordt en hoe moeilijker het wordt om door te geven aan partners.<br />
In bijlage 3 vind je een <strong>voor</strong>beeld van hoe in de opleiding Bouw de doelen <strong>voor</strong> mondelinge taalvaardigheid op twee<br />
niveaus geconcretiseerd zijn.<br />
Stap 4. Overleg met de instructeurs welke doelen in welke modules aan bod kunnen komen.<br />
a. Algemene doelen al dan niet opsplitsen in aparte modules<br />
De algemene doelen kunnen heel ruim zijn. Er kunnen rekendoelen geformuleerd worden, doelen maatschappelijke<br />
oriëntatie, mondelinge doelen op verschillende niveaus (algemene taalvaardigheid, algemene beroepstaal,<br />
beroepsspecifieke taalvaardigheid), doelen op het vlak van alfabetisering (functionele en technische doelen), …<br />
De vraag stelt zich dan of je die doelen gaat opsplitsen in verschillende modules of gaat integreren in één module<br />
basisvaardigheden.<br />
Het advies luidt om zo veel mogelijk doelen te integreren in één module ‘Algemene vaardigheden’. De<br />
deelvaardigheden zijn immers vrij sterk aan elkaar gelinkt zodat een geïntegreerde benadering de realiteit beter<br />
benadert en de mogelijkheid biedt om meer taakgericht, ervaringsgericht en contextgericht te <strong>werk</strong>en. Deze<br />
uitgangspunten dienen vanuit de moderne visie op leren zoveel mogelijk nagestreefd te worden. Verder hebben de<br />
cursisten al een vakspecifieke module en een praktijkmodule. Hoe meer modules, hoe moeilijker organiseerbaar en<br />
hoe moeilijker <strong>voor</strong> de cursisten om het geheel nog te overzien en de transfer van de ene <strong>naar</strong> de andere module<br />
te maken. Ook zal het noodzakelijke overleg tussen de verschillende docenten en de trajectbegeleider bij meerdere<br />
modules moeilijker te organiseren zijn.<br />
Er kunnen echter argumenten zijn om de verschillende vaardigheden toch op te splitsen, zoals het gebrek<br />
aan deskundige docenten die het onderwijs in alle noodzakelijke vaardigheden onder de knie hebben.<br />
Alfabetiseringsonderwijs vereist immers een andere deskundigheid dan het onderwijs in mondelinge taalvaardigheden,<br />
zo ook het rekenonderwijs of het onderwijs in maatschappelijke oriëntatie. Ook kiezen sommige organisaties er<strong>voor</strong><br />
om cursisten <strong>voor</strong> bij<strong>voor</strong>beeld het algemeen Nederlands te laten aansluiten bij bestaande groepen en zo de kostprijs<br />
van het specifieke aanbod te drukken. Een ander argument kan zijn dat het beginniveau van de cursisten <strong>voor</strong> de<br />
verschillende vaardigheden zo divers is, dat je bij een integratie van al die vaardigheden wel met een heel heterogene<br />
groep te maken hebt.<br />
b. Algemene doelen ook integreren in de beroepstechnische module<br />
Aangezien de technische opleiding deel uitmaakt van een geïntegreerde opleiding is het niet enkel de<br />
verantwoordelijkheid van de docent algemene vaardigheden om te <strong>werk</strong>en aan de onderliggende basisvaardigheden<br />
die nodig zijn om het beroep of de specifieke functie binnen een beroep te leren. Integendeel, het aanleren van<br />
37
de basiscompetenties is een gedeelde verantwoordelijkheid. In eerste instantie moeten deze basiscompetenties<br />
de doelen vormen van de module algemene vaardigheden (waaronder dus rekenvaardigheden, taalvaardigheden,<br />
sociale vaardigheden en sleutelcompetenties) maar de <strong>werk</strong>vloer of opleidingsvloer is de ideale plaats waar deze<br />
basisvaardigheden in een zinvolle context geoefend kunnen worden. Het belang van overleg tussen technisch<br />
instructeur en andere begeleiders, komt hier weer <strong>naar</strong> <strong>voor</strong>. Eigenlijk is een dergelijke integratie van algemene<br />
vaardigheden in de beroepsspecifieke module een must <strong>voor</strong> de specifieke doelgroep van laaggeletterde<br />
<strong>anderstaligen</strong>. Laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> hebben immers moeite met abstraheren en het maken van een transfer<br />
en hebben nood aan voldoende herhaling en het plaatsen van de leerstof in zinvolle contexten. Door de aan te leren<br />
vaardigheden in de verschillende modules op min of meer hetzelfde moment aan bod te laten komen is er voldoende<br />
herhaling <strong>voor</strong> de cursisten en wordt de transfer expliciet ingeoefend. De manier waarop een vakdocent kan <strong>werk</strong>en<br />
aan algemene vaardigheden wordt toegelicht in hoofdstuk 5.2.<br />
c. De sleutelcompetenties integreren in de verschillende opleidingsonderdelen<br />
We herhalen hier nog eens dat de sleutelcompetenties, alsook de arbeidsmarktgerichte competenties en<br />
beroepsgerichte vaardigheden in elke module aan bod kunnen komen. De manier waarop die doelen geconcretiseerd<br />
kunnen worden, werd al toegelicht onder hoofdstuk 4.2. Het is in deze fase van belang die doelen er weer bij te halen<br />
en te integreren in de geselecteerde modules.<br />
38
Stap 5. Bepaal je opleidingsprogramma met specifieke aandacht <strong>voor</strong> de praktijkmodule<br />
Eens het eindpunt en de concrete doelen per module bepaald zijn, is het zaak om alles organisatorisch vast te leggen.<br />
Er moeten beslissingen genomen worden over de duur en intensiteit van de opleiding, het verdelen in modules, de<br />
modules in tijd op elkaar afstemmen en bekijken welke organisatie uitvoerder is <strong>voor</strong> welk onderdeel van de opleiding.<br />
Eens de <strong>voor</strong>gaande stappen werden gezet, zijn er voldoende handvaten om deze praktische zaken vast te leggen.<br />
Wel willen we hier nog eens focussen op twee belangrijke aandachtspunten:<br />
Voorzie voldoende tijd en ruimte om te <strong>werk</strong>en aan algemene vaardigheden.<br />
Ook al verlaag je het instapniveau van de geïntegreerde opleiding, de uitstroomeisen en verwachte competenties<br />
van de arbeidsmarkt blijven een gegeven waarmee je in een opleiding rekening moet houden. Uiteraard kan je als<br />
opleidingsinstantie een samen<strong>werk</strong>ing met bedrijven aangaan en bij<strong>voor</strong>beeld kijken of de gestelde eisen niet te hoog<br />
zijn in verhouding met de functie. Of je kunt met het bedrijf bekijken of het zelf geen deel van de verantwoordelijkheid<br />
<strong>voor</strong> een opleiding kan opnemen, zodat de opleiding kan gebeuren in combinatie met betaalde arbeid. Toch blijft<br />
het gegeven dat laaggeletterden een aantal vaardigheden moeten verwerven en dat dit best gebeurt in de meest<br />
ideale onderwijssetting. Als de instapvereisten verlaagd worden, brengt dit automatisch met zich mee dat het<br />
opleidingstraject een stuk verlengd moet worden. We gaan er immers vanuit dat de algemene vaardigheden tegelijk<br />
met de technische vaardigheden verworven zullen worden. Hier<strong>voor</strong> moet voldoende tijd vrijgemaakt worden, zodat<br />
bij uitstroom ook laaggeletterden alle nodige vaardigheden om zich te manifesteren op de arbeidsmarkt verworven<br />
hebben.<br />
Integreer zo snel mogelijk een praktijkmodule in de opleiding<br />
Het principe van een praktijkmodule en het belang ervan bij geïntegreerde trajecten werd reeds toegelicht in<br />
hoofdstuk 2.1.5.<br />
Deze uitgangspunten lijken evident maar we zien dat een praktijkmodule veelal op het einde van een opleiding<br />
georganiseerd wordt. Hierdoor mist de opleiding in een eerste fase heel wat leerkansen. Niet alleen is het <strong>voor</strong> de<br />
cursisten een meerwaarde om zo snel mogelijk in de opleiding concreet aan de slag te kunnen maar ook <strong>voor</strong> de<br />
bedrijven heeft die praktijkervaring heel wat betekenis. Uit de ervaringen van het project ‘Analfabeten ingeburgerd<br />
aan het <strong>werk</strong>’ willen we de volgende conclusies nog eens in de verf zetten:<br />
- De praktijkmodule heeft een uitermate positief effect op de motivatie van de cursisten. Ze krijgen een heel<br />
concrete kijk op wat er in een reële <strong>werk</strong>situatie van hen verwacht wordt en vaak zien ze dat ze het nog<br />
niet zo slecht doen als ze in eerste instantie wel dachten. Heel wat cursisten hebben immers een negatief<br />
zelfbeeld. Door echt op een praktijkvloer mee te draaien krijgen ze greep op de situatie en zien ze dat er<br />
zaken zijn waar ze wel mee aan de slag kunnen of waar<strong>voor</strong> ze toch al wat vaardigheden ontwikkeld hebben.<br />
- Door de praktijkmodule krijgen de andere modules een duidelijkere betekenis. De cursisten zien waarom ze<br />
bepaalde zaken leren en waarom die belangrijk zijn.<br />
- Door de praktijkmodule kunnen de andere modules veel gemakkelijker toegespitst worden op reële noden en<br />
behoeften van de cursisten. Instructeurs kunnen ingaan op problemen die zich <strong>voor</strong>deden op de praktijkvloer<br />
en de cursisten handvatten geven om bij een volgende keer de situatie beter aan te pakken.<br />
- De cursisten krijgen een realistische kijk op de job of functie. Ze krijgen inzicht in de <strong>voor</strong>- en nadelen van een<br />
bepaalde <strong>werk</strong>vloer en kunnen zich op die manier beter <strong>voor</strong>bereiden op een toekomstige job in de gekozen<br />
sector.<br />
- De cursisten krijgen een duidelijker zicht op hun eigen competenties. Ze voelen aan den lijve wat ze nog<br />
moeten leren om op de <strong>werk</strong>vloer goed te kunnen functioneren en krijgen inzicht in wat ze wel al goed<br />
kunnen.<br />
39
- De <strong>werk</strong>gevers krijgen een genuanceerd en correcter beeld op het profiel van een laaggeletterde<br />
anderstalige. Ze zien dat de taalbarrière door allerlei hulpmiddelen overbrugd kan worden en dat deze<br />
doelgroep enorm gemotiveerd is om te <strong>werk</strong>en en om iets bij te leren.<br />
We kunnen dus genoeg <strong>voor</strong>delen aanhalen om praktijkervaringen zo snel mogelijk te integreren in de opleiding.<br />
Jammer genoeg is het niet zo gemakkelijk om een dergelijke praktijkervaring te organiseren. Eerst en <strong>voor</strong>al moet je<br />
bedrijven bereid vinden om cursisten met nog maar weinig technische en algemene vaardigheden in hun <strong>werk</strong>ing op te<br />
nemen en in beperkte mate te begeleiden. Gelukkig zijn er bedrijven die op één of andere manier een maatschappelijk<br />
engagement willen opnemen. Deze zijn te overhalen ondanks het besef dat de stagiair nog in een opleiding zit en een<br />
intense begeleiding krijgt.<br />
Eens je de bedrijven gevonden hebt, is het belangrijk om zowel de cursisten als de bedrijven voldoende te coachen in<br />
de praktijkmodule. Wij raden hier<strong>voor</strong> mentorschap in het bedrijf aan. Met mentorschap wordt een directe begeleider<br />
verantwoordelijk <strong>voor</strong> de opvolging van de stagiair en wordt diezelfde begeleider aanspreekpersoon <strong>voor</strong> de docenten<br />
van de beroepsopleiding.<br />
In de praktijkmodule kunnen zowel technische doelen, sleutelcompetenties, basisvaardigheden en beroepsgerichte<br />
attitudes aan bod komen. Door in de andere modules stageopdrachten te geven en met de cursisten en mentoren<br />
te reflecteren op wat de cursisten in de stages aan taken uitgevoerd hebben, worden deze doelen concreet, zowel<br />
<strong>voor</strong> de cursisten als <strong>voor</strong> de mentoren. Spreekt <strong>voor</strong> zich dat een goed overleg met de mentoren van belang is.<br />
Dit overleg kan verschillende vormen aannemen, afhankelijk van de aard van het bedrijf. Zo kan er een gezamenlijk<br />
infomoment georganiseerd worden vóór de start van de praktijkmodule, kan er ge<strong>werk</strong>t worden met een soort heenen<br />
weerschrift, kunnen stageopdrachten doorgemaild worden, kan er een bezoek aan de stageplaats gebracht worden<br />
of kunnen er opvolgingsgesprekken gepland worden.<br />
40
5. De methodiek en rol van de<br />
verschillende begeleiders<br />
5.1 De taaldocent<br />
In geïntegreerde trajecten <strong>voor</strong> laaggeletterde, zeer laagtaalvaardige cursisten is de opdracht van de taaldocent zeer<br />
uitdagend. De docent heeft meestal al enige ervaring met gealfabetiseerde <strong>anderstaligen</strong> die, al zijn ze niet perfect<br />
Nederlandstalig, wel een eenvoudig gesprek kunnen voeren of toch ten minste instructies kunnen begrijpen. Voor<br />
de doelgroep van laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> is dat, zeker aan het begin van hun traject, te hoog gegrepen. De<br />
taaldocenten dienen hun <strong>werk</strong>wijze dan ook grondig aan te passen. Hun cursussen zijn eensklaps onbruikbaar, hun<br />
woorden dringen niet meer door, hun beproefde manier van <strong>werk</strong>en, is er plots geen meer. Een bijzondere doelgroep<br />
vraagt een bijzondere aanpak.<br />
Hoe <strong>werk</strong> je als taaldocent met laaggeletterde, zeer laagtaalvaardige cursisten? Dat is de centrale vraag van dit<br />
hoofdstuk. We vertrekken vanuit een praktijk<strong>voor</strong>beeld, een taalles brood bakken uit het project <strong>Traject</strong> <strong>naar</strong> Werk<br />
<strong>voor</strong> Analfabete Anderstaligen. Aan de hand van deze goede praktijkervaring beschrijven we de belangrijkste<br />
didactische uitgangspunten van een methodiek op maat van laaggeletterde, zeer laagtaalvaardige cursisten.<br />
We sluiten af met een overzicht van <strong>werk</strong>vormen op maat van onze doelgroep, ter inspiratie <strong>voor</strong> de taaldocenten.<br />
5.1.1 Casus ‘ brood bakken ‘<br />
In het kader van het project <strong>Traject</strong> <strong>naar</strong> Werk <strong>voor</strong> Analfabete Anderstaligen werd onder meer een opleiding<br />
keukenmede<strong>werk</strong>er op maat van laaggeletterde cursisten ontwikkeld. De cursisten volgden een intensieve combinatie<br />
van vaktechnische lessen, algemeen Nederlands en vakspecifiek Nederlands. De hieronder uitgeschreven les vond<br />
plaats tijdens dit laatste opleidingsonderdeel. De cursisten worden talig <strong>voor</strong>bereid op een vaktechnische les brood<br />
bakken die diezelfde namiddag zal plaatsvinden.<br />
Deze les kan gelden als een school<strong>voor</strong>beeld van hoe taaldocenten binnen geïntegreerde trajecten les kunnen<br />
geven aan laaggeletterde, zeer laagtaalvaardige cursisten. De taaldocent doet wat ze moet doen. Om tot onze<br />
methodiekbeschrijving te komen, vertrekken we dan ook van haar goede praktijk.<br />
Onze methodiekbeschrijving zelf bestaat uit twee delen. In een eerste deel (3.1.1 De taalklas, een krachtige<br />
leeromgeving) schetsen we eerst de basisprincipes van de krachtige leeromgeving. In de kaderteksten concretiseren<br />
we vervolgens deze principes door te verduidelijken hoe de taaldocent in onze casus ze in de praktijk brengt.<br />
De basisprincipes van de krachtige leeromgeving zijn de uitgangspunten van onze methodiekbeschrijving: interactief<br />
<strong>werk</strong>en, context creëren, al doende leren. Ze zijn essentieel in het lesgeven aan laaggeletterde, zeer laagtaalvaardige<br />
cursisten.<br />
Deze doelgroep stelt echter een aantal extra uitdagingen aan de taaldocent, <strong>voor</strong>al door hun talige beperkingen maar<br />
ook door hun leerstijl en hun gebrek aan schoolse vaardigheden. Dat is het onderwerp van het tweede deel van onze<br />
methodiekbeschrijving: 3.1.2 Een specifieke doelgroep vraagt een specifieke aanpak. We beschrijven, opnieuw aan de<br />
hand van onze casus, de <strong>voor</strong>naamste kenmerken van een didactiek die maximaal tegemoetkomt aan de eigenheden<br />
en beperkingen van onze doelgroep. Maar beginnen doen we dus met onze goed praktijk<strong>voor</strong>beeld.<br />
41
Verloop<br />
visuele ondersteuning<br />
Soorten brood<br />
De lesgever toont een brood en zegt dat de cursisten op het<br />
einde van de dag zélf een brood zullen kunnen maken. Ze leidt het<br />
lesonderwerp in door een verhaal te vertellen uit haar leven.<br />
Een brood.<br />
De cursisten zoeken elk drie foto’s van brood en knippen die uit.<br />
Een stapel reclamefolders.<br />
Vervolgens kiest elke cursist één foto uit. De lesgever hangt deze<br />
tegen het bord. De cursist in kwestie probeert één ding over het<br />
brood te vertellen: Is het groot of klein? Lang of rond? De andere<br />
cursisten mogen aanvullen. De lesgever biedt, door vragen te<br />
stellen, nog andere woorden <strong>voor</strong> allerlei soorten brood aan: grijs<br />
brood, bruin brood, gesneden, broodje, sandwich, pistolet, …<br />
De uitgeknipte foto’s hangen tegen<br />
het bord.<br />
Ingrediënten<br />
De cursisten <strong>werk</strong>en per drie. Ze leggen op een groot groen<br />
blad wat volgens hen wél in brood zit en op een rood blad wat<br />
volgens hen niet in brood zit. De lesgever gaat rond, checkt of de<br />
cursisten de opdracht begrijpen, vraagt <strong>naar</strong> de woorden <strong>voor</strong> de<br />
ingrediënten op de prentjes en biedt deze indien nodig aan.<br />
Prentjes van allerlei ingrediënten:<br />
bloem, druiven, gist, room, vis, boter,<br />
eieren, suiker, water, …<br />
Eén groep komt <strong>naar</strong> het bord en hangt de grote prenten in de<br />
juiste kolom. De andere cursisten mogen verbeteren en aanvullen.<br />
Indien nodig brengt de lesgever uitsluitsel. De lesgever zorgt <strong>voor</strong><br />
een ruim taalaanbod en zorgt er<strong>voor</strong> dat de cursisten de woorden<br />
inoefenen, eerst receptief (Hangt de gist op de juiste plaats? Zitten<br />
er druiven in brood?), daarna productief (Wat staat er op deze<br />
prent? Welke prent hangt boven het water?)<br />
De lesgever heeft ondertussen op het<br />
bord twee kolommen gemaakt. Boven<br />
kolom 1 hangt een prent van een<br />
brood. Boven kolom 2 hangt dezelfde<br />
prent met een kruis door.<br />
Dezelfde prenten van allerlei<br />
ingrediënten op A4-formaat.<br />
De cursisten <strong>werk</strong>en alleen. Ze omcirkelen met groen wat wél in<br />
brood zit en met rood wat niet in brood zit.<br />
Werkblaadje met daarop dezelfde<br />
prentjes van allerlei ingrediënten.<br />
Hoeveelheden<br />
Alle cursisten zitten samen rond de tafel. De lesgever toont het<br />
woordbeeld ‘boter’ (op een grote woordstrook) en legt de link<br />
met de betekenis (eventueel de prent tonen). De cursisten zoeken<br />
individueel dit woord op hun receptenblad en omcirkelen het. Ze<br />
proberen te achterhalen hoeveel boter ze nodig hebben.<br />
Receptenblad ‘brood maken’.<br />
Dit document is niet op maat van<br />
laaggeletterden (geen prentjes, veel<br />
tekst) en dus zeer moeilijk. Eerst staan<br />
de ingrediënten en de hoeveelheden<br />
opgelijst, daarna wordt de<br />
bereidingswijze in stapjes uitgelegd.<br />
42
De lesgever toont en verwoordt het antwoord: ‘50gr’ (op een grote<br />
woordstrook). De cursisten omcirkelen 50 gr op hun receptenblad.<br />
Woordstroken <strong>voor</strong> alle ingrediënten<br />
en <strong>voor</strong> de hoeveelheden.<br />
Eén cursist probeert te schatten hoeveel 50 gram is, zonder te<br />
wegen natuurlijk. De andere cursisten zeggen wat zij denken van<br />
die poging: Heeft de cursist te veel of te weinig boter?<br />
Een weegschaal en maatbeker.<br />
Gewichten (klontjes suiker<br />
bij<strong>voor</strong>beeld) en water.<br />
Een andere cursist weegt de door de eerste cursist geschatte<br />
hoeveelheid. Hoeveel weegt het? Was het te veel of te weinig?<br />
Vervolgens weegt de cursist exact 50 gram af. Zo verder <strong>werk</strong>en<br />
tot alle ingrediënten aan bod gekomen zijn.<br />
Inoefenen. Alle woordbeelden en hoeveelheden liggen nu op<br />
tafel. De lesgever doet TPR (Wijs <strong>naar</strong> ‘boter’. Leg ‘bloem’ naast<br />
‘water’) en stelt vragen: Hoeveel water hebben we nodig om brood<br />
te maken? Aansluitend combineert de hele groep woordbeeld en<br />
hoeveelheid.<br />
Woordstroken <strong>voor</strong> alle ingrediënten<br />
en <strong>voor</strong> de hoeveelheden.<br />
De cursisten krijgen een <strong>werk</strong>blaadje en <strong>werk</strong>en individueel. Ze<br />
trekken pijlen om de woordbeelden met de juiste hoeveelheden te<br />
matchen. Ze mogen kijken op hun receptenblad. De lesgever gaat<br />
rond om te ondersteunen.<br />
Werkblaadje met daarop links<br />
alle woordbeelden en rechts alle<br />
hoeveelheden. Differentiatie: <strong>voor</strong> de<br />
zwakkeren kan gekozen worden <strong>voor</strong><br />
de prenten i.p.v. de woordbeelden.<br />
Handelingen<br />
Aanbod. De lesgever leest de handelingen uit de bereidingswijze<br />
<strong>voor</strong> (bij<strong>voor</strong>beeld: doe de boter bij het mengsel) en vraagt welk<br />
woord het belangrijkste is. De cursisten omcirkelen dit woord op<br />
hun blad (in dit geval boter). Vervolgens maakt de lesgever de<br />
betekenis van elke handeling duidelijk (betekenisonderhandeling,<br />
met hand en tand uitleggen, <strong>voor</strong>doen, …).<br />
Het receptenblad ‘brood maken’ (zie<br />
hoger)<br />
Inoefenen. Zoek de fout. De lesgever beeldt het maken van<br />
brood uit, stap <strong>voor</strong> stap. Ze ondertitelt zichzelf. Ze benoemt elke<br />
handeling die ze maakt. Ze zegt erbij dat zij één fout gaat maken.<br />
De cursisten moeten goed luisteren wat er fout is.<br />
Inoefenen. Na een vijftal handelingen bouwen de cursisten samen<br />
(om de beurt één handeling) de bereidingswijze op. Ze mogen<br />
kijken op hun recept. De lesgever ondersteunt: “Wat moet je eerst<br />
doen? Moet je eerst het water bij de boter gieten?”<br />
Het receptenblad ‘brood maken’ (zie<br />
hoger)<br />
43
5.1.2 De taalklas, een krachtige leeromgeving.<br />
In de <strong>voor</strong>bije decennia zijn de inzichten over de ontwikkeling van leeromgevingen in belangrijke mate beïnvloed door<br />
de resultaten uit het cognitief-psychologisch onderzoek en door de uitgangspunten van verschillende stromingen in<br />
het cognitivisme zoals het constructivisme, het sociale constructivisme, ‘situated learning’ en ‘cognitive apprenticeship’<br />
(Dochy, 2003). Constructivisme houdt in dat niet de instructie van een onderwijsgevende, maar wel de constructie<br />
van nieuwe inzichten en vaardigheden door de leerder zelf het startpunt van het leerproces is. Mensen bouwen, al<br />
doende, zelf hun kennis op. Deze visie op leren, staat tegenover het instructivisme, waarbij leren niet het resultaat is<br />
van kennisconstructie maar van kennisoverdracht. De onderwijsgevende is dan de spil van het leerproces, de leerder<br />
speelt een relatief passieve rol. Bij een constructivistische opvatting over leren hoort een aangepaste leeromgeving. De<br />
traditionele setting, waarbij de onderwijsgevende zijn kennis overdraagt op een passief publiek, voldoet niet langer.<br />
De leeromgeving dient op zulke manier ingericht te zijn dat ze het constructieve leerproces ondersteunt. Dergelijke<br />
leeromgeving wordt ook een krachtige leeromgeving genoemd.<br />
De leertheoretische inzichten waarop de krachtige leeromgeving gestoeld is, kunnen als startpunt fungeren om<br />
de opdracht van de taaldocent in geïntegreerde trajecten aan laaggeletterde, zeer laagtaalvaardige cursisten<br />
te beschrijven: in een krachtige leeromgeving bouwen cursisten -binnen betekenisvolle contexten, al doende<br />
en in interactie met anderen- zelf hun taalvaardigheid op. Ze meten <strong>voor</strong>tdurend de eigen <strong>voor</strong>tgang af aan het<br />
<strong>voor</strong>opgestelde bekwaamheidniveau en geven op deze manier richting en zin aan hun leerproces. De taaldocent<br />
faciliteert.<br />
Een betekenisvolle context.<br />
Elk leren, is contextgebonden (‘situated’). Zo ook taalleren. Taal die ‘out of the blue’ aangeboden wordt en niet<br />
verankerd is in een betekenisvolle context beklijft niet. De betekenisvolle context moet op maat van de leerder<br />
zijn, diens interesse wekken en herkenbaar en relevant zijn. Zulk een betekenisvolle context verhoogt niet enkel het<br />
leerrendement, maar ook de motivatie van de cursisten. Die zien immers heel snel de resultaten van het leerproces<br />
omdat de aangeleerde taal onmiddellijk gebruikt kan worden. Taaldocenten in geïntegreerde trajecten hebben wat<br />
dit betreft een serieus streepje <strong>voor</strong> op hun collega’s die algemene cursussen Nederlands geven. Zij kunnen het<br />
taalaanbod immers heel gemakkelijk inbedden in een gedroomde betekenisvolle context: die van de vakopleiding.<br />
Deze is heel herkenbaar, relevant en ongemeen interessant <strong>voor</strong> de cursisten.<br />
Het is dan ook zaak de context van de vakopleiding ten volle te benutten. Waarom bij<strong>voor</strong>beeld in de klas blijven<br />
als daarbuiten de betekenisvolle context <strong>voor</strong> het rapen ligt? Nederlands op de opleidingsvloer (NODO), TPR in het<br />
magazijn, buitenschools leren (werfbezoeken, stages) zijn maar enkele <strong>voor</strong>beelden. De taaldocent die verkiest in de<br />
klas te blijven, kan ook daar, met authentieke materialen of met prentmateriaal bij<strong>voor</strong>beeld, de vakopleiding binnen<br />
brengen.<br />
Al doende leren<br />
Leren veronderstelt knowledge building in plaats van knowledge consumption. De kern van elk leerproces is de<br />
actieve be<strong>werk</strong>ing van de aangeboden leerstof door de leerder. Niemand kan in diens plaats de leerstof integreren,<br />
verbinden met reeds aanwezige ervaringen of synthetiseren. De zogenaamde taakgerichte methode, in Vlaanderen<br />
ontwikkeld door het Leuvense Centrum <strong>voor</strong> Taal en Onderwijs (CTO), is de vertaling van dit constructivistisch inzicht<br />
<strong>naar</strong> het talenonderwijs: cursisten leren bij<strong>voor</strong>beeld weginstructies begrijpen door effectief te proberen aan een<br />
instructeur in het opleidingscentrum de weg te vragen. Het leerproces gebeurt dus via een directe weg en niet door<br />
eerst expliciet les te krijgen over de woordenschat, de grammaticale constructies of de strategieën die bij het geven<br />
van weginstructies om de hoek komen kijken. Al doende leren sluit bijzonder goed aan bij de ervaringsgerichte<br />
leerstijl die laaggeschoolde <strong>anderstaligen</strong> hanteren. Hooggeschoolden kunnen best met expliciete, abstracte<br />
informatie (grammatica, woordenlijstjes) overweg omdat zij die hebben leren hanteren tijdens hun uitgebreide<br />
schoolloopbaan. Onze doelgroep heeft amper of geen tijd doorgebracht op de schoolbanken. Hierdoor bezitten zij<br />
geen referentiekaders om theoretisch materiaal aan op te hangen, abstracte inhouden kunnen zij maar heel moeilijk<br />
plaatsen. Zij hebben immers <strong>voor</strong>al op een impliciete wijze geleerd, vanuit de taken die zij in het dagelijks leven<br />
<strong>voor</strong>geschoteld kregen, vanuit concrete ervaringen en handelingen.<br />
44
Hieruit volgen een aantal tips die de taaldocent aan laaggeschoolde <strong>anderstaligen</strong> kan integreren in zijn lessen: geef<br />
niet steeds centraal les. Voorzie daarnaast ook voldoende oefenmomenten waarbij de cursist in een zo authentiek<br />
mogelijke setting taalhandelingen kan uitproberen. (Nederlands leer je immers door Nederlands te spreken). Speel<br />
in op de ervaringsgerichte leerstijl van de cursisten. Vertrek van het hier en nu. Houd de inhouden van je les heel<br />
concreet en aanschouwelijk. Vermijd theorie, abstracte zaken en expliciet taalonderwijs (zoals grammatica).<br />
Al doende leren, is ook in onze casus het uitgangspunt. De taaldocent draagt zelden centraal haar kennis over.<br />
De cursisten bouwen actief de eigen kennis op: Ze schatten, wegen en controleren hoeveelheden. Ze denken<br />
<strong>voor</strong> zichzelf na wat er wel en niet in brood zou kunnen zitten. Theorie komt niet aan bod. De taaldocente legt<br />
bij<strong>voor</strong>beeld niet uit welke ingrediënten tijdens het bakken <strong>voor</strong> het rijzen van het brood zorgen.<br />
Deze tips komen <strong>voor</strong>t uit een specifieke vorm van taalonderwijs die we hier willen vermelden: content-based language<br />
learning. Bij deze aanpak staat de inhoud van wat er gezegd, beluisterd, gelezen of geschreven wordt, centraal.<br />
De taal zelf (=de vorm) is slechts een vehikel om die inhoud over te brengen. Daarin verschilt deze aanpak van de<br />
communicatief-functionele methode waar de focus toch blijft liggen op de te leren taal en niet op het onderwerp zelf.<br />
Het doel van de activiteit ligt bij de content-based approach buiten de taal. Doordat de deelnemers op de inhoud<br />
gericht zijn, zijn ze met iets bezig wat hen interesseert, met wat er <strong>voor</strong> hen toe doet, wat <strong>voor</strong> hen van essentieel<br />
belang is. De taalverwerving verloopt dan minder expliciet, minder kunstmatig en ligt hierdoor veel meer in de lijn van<br />
een natuurlijk taalverwervingsproces.<br />
De cursisten in onze casus zijn <strong>voor</strong> hun gevoel bezig met brood te leren bakken, niet met Nederlands te leren.<br />
Dat laatste doen ze natuurlijk wel. Nederlands leren is het hoofddoel van de bijeenkomst maar is<br />
zelden de expliciete focus. Enkel tijdens de TPR (Wijs <strong>naar</strong> ‘water’, leg ‘bloem’ naast ‘boter’) is dit wel het geval.<br />
De taalverwerving gebeurt meestal impliciet. De cursisten zijn gericht op hoe ze brood moeten bakken, terwijl<br />
pikken ze een aantal taalhandelingen op. De focus van de taaldocent ligt hierbij op de betekenis van wat gezegd<br />
wordt, niet op de vorm. Vormcorrectheid (grammatica, uitspraak, …) wordt niet nagestreefd.<br />
45
Leren is een interactief proces<br />
Het leerrendement is het hoogst als mensen samen hun taalvaardigheden ontwikkelen. Ze kunnen dan nieuwe<br />
woorden van elkaar leren, elkaar goede raad of feedback vragen, tips uitwisselen, om verduidelijking vragen...<br />
Een leeromgeving die niet interactief is – een hoorcollege is een typisch <strong>voor</strong>beeld - is het product van een<br />
instructivistische visie op leren. Al doende, in een betekenisvolle context de eigen inzichten en vaardigheden<br />
construeren – zoals het constructivisme leren ziet - veronderstelt interactie met anderen.<br />
De implicaties <strong>voor</strong> de rol van de taaldocent zijn evident. Deze dient de learning community te faciliteren. De<br />
taaldocent moet optimale omstandigheden scheppen opdat de kracht van de groep ten volle benut wordt. Een aantal<br />
<strong>werk</strong>vormen die interactief leren als uitgangspunt hanteren (zoals leren in heterogene paren, het groepsleergesprek<br />
inzicht-keuze-actie en peer assessment), kunnen hier<strong>voor</strong> een kader bieden. Interactief leren, kan echter ook binnen<br />
meer traditionele <strong>werk</strong>vormen. Een aantal hiervan zijn verderop in dit hoofdstuk opgenomen in ons overzicht van<br />
<strong>werk</strong>vormen. Het komt er <strong>voor</strong>al op aan de bijeenkomsten inhoudelijk en organisatorisch zo in te richten dat de<br />
cursisten intensief kunnen leren van elkaar. Een leeromgeving waarbij de taaldocent <strong>voor</strong>tdurend het woord voert of<br />
cursisten <strong>voor</strong>tdurend elk op hun eigen eilandje een vaardigheid inoefenen is in elk geval verre van ideaal.<br />
De interactie tussen de cursisten onderling is een rode draad in onze casus brood bakken. Bij het luik rond de<br />
ingrediënten laat de taaldocent de cursisten bij<strong>voor</strong>beeld in groepjes van drie overleggen welke ingrediënten<br />
volgens hen wel of niet in brood zitten. Zij biedt dit niet zelf aan. Na dit overlegje komt één groepje de oefening<br />
aan het bord maken. De andere cursisten kunnen op dat moment aanvullen en verbeteren. Pas als de cursisten<br />
er niet uitkomen, brengt de taaldocent uitsluitsel. Net hetzelfde zien we bij het luik rond de hoeveelheden: De<br />
taaldocent zorgt <strong>voor</strong> groepsinteractie (één cursist schat een hoeveelheid, de groep zegt wat zij denkt van die<br />
poging, een tweede cursist weegt de door de eerste cursist geschatte hoeveelheid). Als slotactiviteit laat de<br />
taaldocent de cursisten samen de volledige bereidingswijze van brood opbouwen. Om de beurt vertellen ze één<br />
handeling. Misschien wil de cursist die aan de beurt is vertellen dat het deeg 20 minuten gekneed moet worden.<br />
Daarbij beeldt hij de handeling ‘kneden’ uit omdat hij het woord vergeten is. Een tweede cursist kan het woord<br />
aanvullen. Een derde cursist kan opmerken dat het deeg geen 20 maar 10 minuten gekneed moet worden. Dat is<br />
levend leren, de kracht van de groep wordt ten volle benut.<br />
Doelgericht leren<br />
De gerichtheid van de cursisten op een duidelijk doel heeft een grote invloed op hun leerprestatie. Het leerproces<br />
zal het meest succesvol zijn als de cursisten zich een goed beeld kunnen vormen van wat ze moeten bereiken.<br />
De taaldocent expliciteert daarom best de doelstelling van elke leeractiviteit. Daarnaast kan de taaldocent de<br />
doelgerichtheid (en dus de motivatie) van de cursisten verhogen door de doelen uit het doelenkader te verbinden<br />
aan de persoonlijke leerdoelen van de cursisten. Effectief leren, ontstaat wanneer de begeleider er<strong>voor</strong> zorgt dat de<br />
leerdoelen en de doelen van de cursist in elkaars verlengde liggen. Doelgericht leren en zelfevaluatie gaan hand in<br />
hand. Leerprocessen kunnen immers pas echt doelgericht verlopen als inzicht in de te behalen standaard (het doel)<br />
gepaard gaat met de <strong>voor</strong>tdurende evaluatie van de eigen <strong>voor</strong>tgang in relatie tot dit doel. De cursist die het vereiste<br />
bekwaamheidsniveau kent (Wat moet ik kunnen?) en de eigen bekwaamheid hier <strong>voor</strong>tdurend aan afweegt (Wat kan<br />
ik al / nog niet?), die cursist weet exact welk <strong>werk</strong> er nog aan de winkel is. Zijn vorderingen worden zichtbaar, zijn<br />
<strong>werk</strong>punten worden tastbaar, de motivatie stijgt.<br />
Concreet zou de taaldocent in elk lesgeheel -naast ruimte <strong>voor</strong> taalaanbod en oefening- ook ruimte moeten <strong>voor</strong>zien<br />
om vóór het aanbod de lesdoelen helder te krijgen (Wat gaan we leren en waarom?) en nadien te evalueren (Hebben<br />
we de doelen bereikt? Wat is nog moeilijk?) Het ABCD-model van Neuner, dat in het hoofdstuk vakinstructeur<br />
behandeld wordt, kan wat dit betreft een houvast bieden.<br />
46
Aan het begin van de les toont de taaldocent in onze casus een brood. Het tonen van een afge<strong>werk</strong>t product is<br />
een beproefde methode om de cursisten inzicht te geven in de lesdoelen (“Dit gaan we leren”) en daardoor hun<br />
motivatie te verhogen (“Als je deze les goed oefent, zal je dit op het einde kunnen.”).<br />
5.1.3 Een specifieke doelgroep vraagt een specifieke aanpak<br />
Stel dat je <strong>werk</strong>t als taaldocent binnen de <strong>VDAB</strong>-opleiding Horeca. Hier worden cursisten klaargestoomd <strong>voor</strong> het<br />
beroep van keukenmede<strong>werk</strong>er. In de namiddag zal de praktijkinstructeur de cursisten brood leren bakken. Jij wil<br />
hen in de taalklas alvast <strong>voor</strong>bereiden op deze les. Dat is mogelijk want er staan in de <strong>voor</strong>middag 3u vakspecifiek<br />
Nederlands (VSM) op het programma.<br />
Als de cursisten in je groep geletterd zijn en een zeker mondeling basisniveau hebben, zijn de mogelijkheden legio.<br />
Je vertrekt vanzelfsprekend van een aantal basisprincipes uit de krachtige leeromgeving, die hierboven uitgebreid aan<br />
bod kwamen: interactief <strong>werk</strong>en, context creëren, al doende leren. Je begint misschien met een groepsdiscussie rond<br />
de vraag hoe de cursisten in hun cultuur brood bakken, misschien verdeel je nadien de cursisten in groepjes en vraag<br />
je om het receptenblad (met daarop de ingrediënten en de bereidingswijze) door te nemen, elkaar te helpen met<br />
moeilijke woorden en onbekende woorden te noteren op een <strong>werk</strong>blad. Misschien <strong>werk</strong> je met een gatentekst of laat<br />
je een sterke cursist <strong>voor</strong>aan zonder receptenblad de bereidingswijze stap <strong>voor</strong> stap reconstrueren terwijl de andere<br />
cursisten hem verbeteren en aanvullen.<br />
Maar wat doe je als de cursisten het receptenblad niet kunnen lezen, als ze niet weten wat het woord brood betekent,<br />
laat staan dat ze minder courante benamingen als gist, bloem, boter, zout of suiker kennen. Handelingen als kneden,<br />
mengen, kloppen, gieten, scheiden, erbij doen begrijpen ze niet, net zomin als cruciale begrippen als de helft, behalve,<br />
vochtig, proper of klontje. Bovendien hebben ze moeite met maten en gewichten. Ze weten niet dat gr. verwijst <strong>naar</strong><br />
gram en kg. <strong>naar</strong> kilo en dat 1 kilo 1.000 gram is. En ze kunnen geen halve kilo afwegen omdat ze de schaal van de<br />
weegschaal niet begrijpen. Dan zal je het over een andere boeg moeten gooien. Een hele uitdaging…<br />
Hieronder geven we een aantal didactische tips rond lesgeven aan laaggeletterde, zeer laagtaalvaardige cursisten.<br />
Heel specifieke raadgevingen dus, gericht op een heel specifieke doelgroep. In een eerste deel komt de lesopbouw<br />
aan bod. Onze doelgroep heeft nood aan een heldere lesopbouw. Je <strong>werk</strong>t best in kleine stapjes. Heel veel herhaling<br />
is nodig. In een tweede deel staan we stil bij één van de belangrijkste wapens van de taaldocent aan laaggeletterde<br />
cursisten: visuele ondersteuning. In deel 3 bespreken we hoe taaldocenten optimaal kunnen bijdragen aan het<br />
taalverwervingsproces van hun cursisten. Ze kunnen enerzijds zélf veel en goed spreken (het taalaanbod). Anderzijds<br />
kunnen ze er<strong>voor</strong> zorgen dat ook de cursisten voldoende aan het woord komen (spreekkansen). We sluiten dat deel af<br />
met een opmerking over de plaats van schriftelijke materialen.<br />
47
Lesopbouw.<br />
Nood aan sturing en structuur.<br />
In hoofdstuk 1 formuleerden we een aantal gemeenschappelijke kenmerken van de doelgroep van laaggeletterde,<br />
zeer laagtaalvaardige <strong>anderstaligen</strong>. Een belangrijke beperking die we daar aanhaalden, betrof hun leerhouding: onze<br />
cursisten zijn niet of nauwelijks vertrouwd met zelfstandig <strong>werk</strong>en, samen<strong>werk</strong>en en groepsopdrachten. Ze nemen<br />
het leerproces niet in eigen handen. Zelfsturend leren, het bewaken en evalueren van het eigen leren is hen vreemd.<br />
Ze zijn heel docentafhankelijk. Ze zien de docent als een dirigent die de touwtjes in handen heeft, niet als mentor of<br />
coach. We signaleerden ook hun beperkte beheersing van de sleutelcompetenties: zelf keuzes maken, het eigen leren<br />
en presteren verbeteren, omgaan met problemen is moeilijk.<br />
Onze cursisten hebben, veel meer dan hoger geschoolden, nood aan sturing vanwege de docent. Die moet<br />
duidelijkheid scheppen door een heldere lesopbouw, klare instructietaal, beproefde <strong>werk</strong>vormen. Zo groeit er een<br />
klasklimaat waarin de cursist zich veilig voelt. Dat is een absolute basis<strong>voor</strong>waarde om tot leren te komen. Pas als<br />
die vervuld is, kan de taaldocent, beetje bij beetje, <strong>werk</strong>en aan zelfsturing, aan zelfevaluatie, zelf keuzes maken en<br />
problemen oplossen. Want dat dit ook nodig is, dat staat buiten kijf:<br />
Je kunt maar zo veel verantwoordelijkheid bij de deelnemers leggen als ze zelf aankunnen. Als je meer<br />
van hen verwacht, is dit contraproductief en pijnlijk. Ruth Cohn formuleerde het als volgt: “wil je het<br />
eigen leiderschap bij de ander bevorderen, dan moet je niet te veel verantwoordelijkheid<br />
overnemen en je moet ook weer niet te veel overlaten wanneer die ander (nog) niet in staat is<br />
verantwoordelijkheid te nemen. Als ik te veel doe <strong>voor</strong> de deelnemer, te veel uit zijn of haar handen<br />
neem, steel ik belangrijke leermomenten en ben ik een dief. Als ik echter te weinig structureer en de<br />
verantwoordelijkheid <strong>voor</strong> alles bij de deelnemer leg, smoor ik elk mogelijk leren in de kiem en dan<br />
ben ik een moorde<strong>naar</strong>.” (Cohn, 1993. In groepsbijeenkomsten word je geconfronteerd met deze<br />
moeilijke evenwichtsoefening. Je wil deelnemers zelf verantwoordelijk maken maar daartoe moet<br />
je - ook met het oog op hun eigen leiderschap - een stuk in handen houden.<br />
Kleine stapjes.<br />
Eén van de zaken die opvallen wanneer men het verloop van de les brood bakken bekijkt, is hoezeer de cursisten<br />
de doelstelling bereiken in kleine stapjes. Ze beginnen bij de betekenis van het woord brood. Daarna is er een luik<br />
rond de ingrediënten: wat zit er wél en wat zit er niet in brood? Vervolgens staan ze stil bij de vraag hoeveel er van<br />
elk van deze ingrediënten nodig is. Pas hierna wagen ze zich aan de opeenvolgende handelingen van de eigenlijke<br />
bereidingswijze.<br />
Taalvaardigere cursisten komen veel sneller tot de bereidingswijze zelf. De items rond de betekenis van brood,<br />
rond de ingrediënten en rond de hoeveelheden zijn <strong>voor</strong> hen vermoedelijk overbodig. De taaldocent kan dan<br />
onduidelijkheden of moeilijke begrippen bij de bereidingswijze verduidelijken: begrijp je dat niet, een kuiltje in het<br />
midden? Dat is een gat, een putje waar je het water in kan gieten.<br />
Voor deze doelgroep is dit geen optie. Er is simpelweg te veel onbekend, er is te weinig taalbegrip. De taaldocent<br />
moet tien stappen terugzetten en daar van start gaan, stap <strong>voor</strong> stap.<br />
48
Cyclisch <strong>werk</strong>en<br />
De cyclische opbouw van de lesactiviteiten is een heel belangrijk uitgangspunt <strong>voor</strong> de taaldocent die met<br />
laaggeletterden <strong>werk</strong>t. De cursisten hebben heel veel herhaling nodig: binnen één les, tussen verschillende lessen<br />
en tussen verschillende opleidingsonderdelen. De doelen moeten veelvuldig herhaald worden en in verschillende<br />
contexten <strong>voor</strong>komen. Binnen deze cyclische aanpak kunnen er dan een aantal typische bewegingen van gemakkelijk<br />
<strong>naar</strong> moeilijker aangewezen worden. Zo <strong>werk</strong>en de cursisten eerst aan taalreceptie (begrijpen) en pas daarna aan<br />
taalproductie (spreken):<br />
Eerst verwoordt de taaldocent de bereidingswijze. De cursisten moeten goed luisteren en een fout zoeken<br />
(receptief). Daarna bouwen de cursisten zélf de bereidingswijze op. Ze verwoorden om de beurt één handeling<br />
(productief).<br />
Tijdens het item ingrediënten hangen de prenten van alle bestanddelen van brood aan het bord. De cursisten<br />
oefenen eerst receptief. De taaldocent vraagt een cursist aan het bord en geeft opdrachten als:<br />
wijs <strong>naar</strong> de boter, hang het water onder de suiker. Ze stelt ook gesloten vragen: hangt de gist op de juiste<br />
plaats? Is dit boter? Pas daarna oefenen de cursisten productief. De taaldocent stelt vragen als: wat staat er op<br />
deze prent? Welke prent hangt boven het water?<br />
Een tweede beweging hangt samen met de klasorganisatie. De taaldocent <strong>werk</strong>t eerst centraal (klassikale oefeningen),<br />
eventueel over groeps<strong>werk</strong> <strong>naar</strong> individueel (de cursisten <strong>werk</strong>en alleen):<br />
De cursisten <strong>werk</strong>en eerst in groepjes van drie. Elk groepje krijgt kleine prentjes van allerlei ingrediënten: bloem,<br />
druiven, gist, room, vis, … Ze leggen op een groot groen blad wat volgens hen wél in brood zit en op een rood<br />
blad wat volgens hen niet in brood zit. Later doen de cursisten deze oefening nog eens individueel over.<br />
Deze keer omcirkelen ze op een <strong>werk</strong>blaadje wat wel/ niet in brood zit.<br />
Alle woordbeelden van de bestanddelen van brood en de overeenkomstige hoeveelheden liggen kriskras op<br />
tafel. Eerst combineert de hele groep woordbeeld en hoeveelheid. Daarna doen de cursisten dezelfde oefening<br />
individueel op een <strong>werk</strong>blaadje. Ze trekken pijlen om de woordbeelden met de juiste hoeveelheden te matchen.<br />
Ze mogen kijken op hun receptenblad. De lesgever gaat rond om te ondersteunen.<br />
Belang van een goede les<strong>voor</strong>bereiding<br />
Eén en ander brengt met zich mee dat er veel tijd kruipt in de <strong>voor</strong>bereiding van lessen aan laaggeletterde cursisten.<br />
Lessen moeten zorgvuldig opgebouwd worden, stapje <strong>voor</strong> stapje, van gemakkelijk <strong>naar</strong> moeilijk. Er moet een<br />
goed evenwicht gezocht worden tussen centrale delen en individueel <strong>werk</strong>en, tussen luisteren en spreken. Er moet<br />
nagedacht worden over eenvoudige instructietaal: hoe breng ik die boodschap over? Prenten moeten gezocht en<br />
gekopieerd worden.<br />
49
Visuele ondersteuning<br />
Het taalbegrip van onze cursisten is zeer beperkt. Daarom is de visuele ondersteuning van de boodschap een<br />
noodzakelijk hulpmiddel. Het gebruik van prenten of authentieke materialen zorgt er<strong>voor</strong> dat de cursisten de betekenis<br />
van onbekende woorden en zinnen kunnen afleiden. Zo kunnen ze alsnog min of meer volgen.<br />
Daarenboven heeft het gebruik van visuele hulpmiddelen een positief effect op het taalverwervingsproces zelf. De<br />
cursisten begrijpen niet alleen wat je zegt, ze leren ook sneller Nederlands. Nieuwe woorden of taalhandelingen<br />
beklijven immers beter als ze gekoppeld worden aan een beeld.<br />
Op welke manier kan de taaldocent zijn boodschap visueel ondersteunen? In een eerste reflex zou deze zich steeds<br />
moeten afvragen of het mogelijk is the real thing te tonen: beter een zaag dan een foto van een zaag. Waarom<br />
trouwens in de klas blijven als er een schat aan authentiek beeldmateriaal <strong>voor</strong> het rapen ligt net buiten die klas,<br />
op de opleidingsvloer? Eén van de redenen waarom cursisten tijdens NODO (Nederlands op de Opleidingsvloer)<br />
zo efficiënt bijleren is nu net die rijke authentieke context. Authentieke materialen kunnen natuurlijk ook in de klas<br />
gebracht worden. Als je niet met the real thing <strong>werk</strong>t, heb je absoluut prenten nodig. Een opsomming van mogelijke<br />
vindplaatsen en <strong>werk</strong>wijzen zou ons hier te ver leiden. We verwijzen <strong>naar</strong> hoofdstuk 5.1.4. Heel wat <strong>werk</strong>vormen uit de<br />
lijst die daar ter inspiratie aangeboden wordt, zijn gebaseerd op prentmateriaal. Soms kan je geen prenten gebruiken<br />
om een begrip te ondersteunen. Met welke prent zou je bij<strong>voor</strong>beeld de attitude initiatief nemen duidelijk maken?<br />
Dramatische technieken of een rollenspel kunnen soms uitkomst bieden. Relevant videomateriaal ten slotte kan, als het<br />
<strong>voor</strong>handen is, heel waardevol zijn.<br />
Ook de taaldocent in onze casus zorgt systematisch, tijdens zowat elk item, <strong>voor</strong> visuele ondersteuning. Een overzicht:<br />
Authentieke materialen en documenten<br />
• In het begin van de les toont de taaldocent een afge<strong>werk</strong>t product, een brood dus.<br />
• De cursisten zoeken drie prentjes van brood in een stapel reclamefolders.<br />
• De uitgeknipte prentjes fungeren als visuele ondersteuning als de taaldocent vertelt over allerlei soorten brood.<br />
• De taaldocent maakt de cursisten wegwijs in het receptenblad ‘brood maken’ dat de vakinstructeur in de<br />
namiddag zal gebruiken.<br />
• Tijdens het item rond de hoeveelheden <strong>werk</strong>en de cursisten met een echte weegschaal en maatbeker.<br />
Prenten<br />
• Tijdens het item rond de bestanddelen van brood gebruikt de taaldocent prentjes van allerlei ingrediënten om<br />
de cursisten te leren wat wel en niet in brood zit. Ze kiest niet <strong>voor</strong> de authentieke materialen, waarschijnlijk uit<br />
praktische overwegingen.<br />
• Het verschil tussen ingrediënten die wél en niet in brood zitten, wordt gevisualiseerd door middel van een groen<br />
en rood blad.<br />
• Op het bord wordt ditzelfde verschil gevisualiseerd door twee kolommen: Boven kolom 1 hangt een prent van<br />
een brood. Boven kolom 2 hangt dezelfde prent met een kruis door.<br />
• Werkblaadjes met daarop prentmateriaal om individueel in te oefenen.<br />
50
Dramatische technieken<br />
De lesgever beeldt, tijdens het inoefenen van de bereidingswijze, het maken van brood uit, stap <strong>voor</strong> stap.<br />
Ze ondertitelt zichzelf. Ze benoemt elke handeling die ze maakt. Ze zegt erbij dat zij één fout gaat maken. De<br />
cursisten moeten goed luisteren wat er fout is.<br />
Als de taaldocent de cursisten een opdracht geeft, wordt het extra belangrijk dat de cursisten begrijpen wat ze<br />
moeten doen. Vandaar dat de instructietaal van de taaldocent meestal visueel ondersteund wordt met een symbool. In<br />
de kadertekst hieronder geven we nog een aantal visuele symbolen mee <strong>voor</strong> de meest <strong>voor</strong>komende instructies. De<br />
taaldocent kan deze symbolen bovenaan de <strong>werk</strong>blaadjes opnemen of vergroten en <strong>voor</strong>aan aan het bord hangen.<br />
Trek een lijn<br />
Schrijf een cijfer<br />
Knip<br />
Plak<br />
Omcirkel<br />
Doorstreep<br />
Kijk<br />
Kleur<br />
Kies<br />
Lees<br />
Luister<br />
Onderstreep<br />
Onderstreep<br />
Schrijf<br />
Zet een kruisje<br />
Zoek<br />
51
Taalaanbod en spreekkansen<br />
In dit deel bespreken we hoe taaldocenten optimaal kunnen bijdragen aan het taalverwervingsproces van hun<br />
cursisten. Ze moeten natuurlijk zélf veel en goed spreken (het taalaanbod). Daarbij kunnen ze er<strong>voor</strong> zorgen dat ook<br />
de cursisten voldoende aan het woord komen (spreekkansen). We sluiten dit deel af met een opmerking over de plaats<br />
van schriftelijke materialen.<br />
Het taalaanbod<br />
Aan welke <strong>voor</strong>waarden moet het taalaanbod waarmee cursisten geconfronteerd worden voldoen om een optimale<br />
taalverwerving te garanderen? In een aantal onderzoeken worden drie cruciale <strong>voor</strong>waarden aangewezen: het<br />
taalaanbod dient ten eerste ruim te zijn, ten tweede moet het relevant zijn en de interesse van de cursist kunnen<br />
opwekken. Ten derde moet de moeilijkheidsgraad van het taalaanbod op het niveau van de cursist, of net daarboven,<br />
liggen.<br />
Voor wat de eerste <strong>voor</strong>waarde betreft, een ruim en gevarieerd taalaanbod, hebben intensieve, geïntegreerde<br />
opleidingen een belangrijk streepje <strong>voor</strong>. De cursisten horen gedurende relatief veel uren veel verschillende mensen<br />
Nederlands praten. Voorwaarde is dan natuurlijk wel dat alle lesgevers hun steentje bijdragen en veel Nederlands<br />
praten. Vakinstructeurs kunnen bij<strong>voor</strong>beeld zichzelf ondertitelen: tijdens demonstraties elke handeling die ze<br />
uitvoeren gelijktijdig benoemen: ik maak de tafel proper met een doek. Ik leg het deeg op de tafel. Ik maak een<br />
kuiltje in het midden… Taaldocenten dienen natuurlijk ook veel te spreken. Ze kunnen bij<strong>voor</strong>beeld vertellen uit het<br />
eigen leven en de eigen ervaringen, ze kunnen datgene wat de cursisten in hun eigen woorden zeggen, herhalen en<br />
parafraseren, ze kunnen aan betekenisonderhandeling doen. De taaldocent in onze casus zorgt op volgende manieren<br />
<strong>voor</strong> een ruim taalaanbod:<br />
• In het begin van de les, nadat ze een eindproduct getoond heeft, vertelt ze een verhaal: zelf kan ze geen brood<br />
bakken. Ze koopt haar brood gewoon bij de bakker of in de supermarkt. Vroeger, toen ze klein was, kwam<br />
de bakker het brood bij hun thuis brengen. Nu doet de bakker dat niet meer. Iedereen heeft het zo druk. Haar<br />
grootvader koopt nooit brood. Die bakt zijn brood zelf. Dat is goedkoper. Hij heeft daar een machine <strong>voor</strong>. Het<br />
brood is wel niet zo lekker als bij de bakker.<br />
• De prenten van brood die de cursisten uitgeknipt hebben, hangen tegen het bord. Elke cursist vertelt één ding<br />
over zijn prentje. De taaldocente biedt op dat moment nog heel veel andere woorden <strong>voor</strong> allerlei soorten brood<br />
aan: grijs brood, bruin brood, gesneden, sandwich, pistolet, …<br />
• Ze onderhandelt de betekenis van een aantal nieuwe woorden: een sandwich? Weten jullie wat dat is? Dat is een<br />
klein, zacht broodje. Kindjes eten dat graag. Je kan een sandwich zo plat knijpen. Wat is het verschil tussen een<br />
sandwich en een broodje? Een sandwich die niet zacht maar hard is, kan dat ook? Wat is het woord <strong>voor</strong> een klein<br />
brood dat hard is? Een broodje is ook klein, maar het is niet zacht. Het is hard.<br />
Ook <strong>voor</strong> wat de tweede <strong>voor</strong>waarde betreft, een relevant en interessant taalaanbod, bieden geïntegreerde<br />
opleidingen heel wat kansen. De context van de vakopleiding, die parallel aangeboden wordt, en de eventuele<br />
te<strong>werk</strong>stelling draagt de interesse van alle cursisten weg. Lesgevers in algemene cursussen hebben het veel moeilijker<br />
om contexten te vinden die alle cursisten kunnen boeien. Situeert men taalhandelingen in een context van kinderen,<br />
dan haken een aantal mannen af. Als men kiest <strong>voor</strong> de context <strong>werk</strong>, dan zijn de huisvrouwen niet mee. Voor<br />
taaldocenten in geïntegreerde trajecten is het dan ook zaak de context van de vakopleiding maximaal te benutten en<br />
de talige doelstellingen die de cursisten moeten behalen binnen die context te situeren.<br />
De derde <strong>voor</strong>waarde, een taalaanbod op maat van de cursisten, is ongetwijfeld de grootste uitdaging, én een bron<br />
van bezorgdheid en onzekerheid <strong>voor</strong> heel wat taaldocenten die <strong>voor</strong> het eerst geconfronteerd worden met de<br />
doelgroep van laaggeletterde, zeer laagtaalvaardige cursisten: hoe praat ik in hemelsnaam met deze mensen?<br />
52
Hoe zorg ik dat ze mij begrijpen? Dit blijft een moeilijk gegeven. Met deze doelgroep zijn spraakverwarringen, met<br />
soms Babelse proporties, simpelweg part of the job. Je leert met vallen en opstaan. Naarmate jij de cursisten en hun<br />
taalgebruik beter leert kennen, en de cursisten jou zal de communicatie vlotter verlopen. Visuele ondersteuning, met<br />
prenten of authentieke materialen, is een belangrijk wapen. In de kadertekst hieronder geven we een aantal tips rond<br />
teacher talk. Het basisprincipe is steeds: Praat eenvoudig maar correct.<br />
Praten met laaggeletterde zeer laagtaalvaardige cursisten. 10 tips.<br />
1 Gebruik korte, eenvoudige maar correcte zinnen<br />
Dus niet: maandag jullie komen hele dag beginnen half negen stoppen vier uur.<br />
2 Spreek duidelijk en rustig. Ga niet luider spreken.<br />
Dus niet: We gaan praten over jullie uurrooster. Jullie UURROOSTER!!<br />
3 Leg een nadrukkelijke klemtoon op belangrijke woorden<br />
Máándag moeten jullie de héle dag <strong>naar</strong> de klas komen. Dínsdag moeten jullie niét <strong>naar</strong> de klas komen.<br />
4 Beperk je boodschap tot de essentie. Vermijd uitweidingen.<br />
Dus niet: vanaf maart verandert dat wel weer want dan krijgen we een nieuwe collega erbij<br />
en ga ik vier vijfde <strong>werk</strong>en, dus dan heb ik vrijdag<strong>voor</strong>middag ouderschapsverlof.<br />
Dus vanaf dan zal het ook les op dinsdag<strong>voor</strong>middag zijn.<br />
5 Check <strong>voor</strong>tdurend met vragen of de cursisten de boodschap begrijpen.<br />
Dus niet: Als je iets niet begrijpt, vraag het dan he!<br />
Maar wel: welke dag is het morgen? Hebben jullie morgen les? (indien nog te moeilijk: Is het morgen<br />
woensdag ?)<br />
6 Vat de boodschap op het einde samen.<br />
Jullie moeten dus <strong>naar</strong> de klas komen op maandag de hele dag, op dinsdag niet, op woensdag in de<br />
<strong>voor</strong>middag, op donderdag in de <strong>voor</strong>middag en op vrijdag ook in de <strong>voor</strong>middag.<br />
7 Vervang moeilijke woorden door een gemakkelijk synoniem.<br />
Dus niet: opleidingsverantwoordelijke<br />
Maar wel: baas<br />
8 Omschrijf moeilijke woorden of geef <strong>voor</strong>beelden als je geen gemakkelijk synoniem vindt.<br />
Deeltijds <strong>werk</strong>en, wat is Dat ? Sommige mensen <strong>werk</strong>en niet elke dag, ze <strong>werk</strong>en soms wel en soms<br />
niet. Ze krijgen van de baas dan natuurlijk ook minder geld. Dat is deeltijds <strong>werk</strong>en.<br />
9 Vermijd uitdrukkingen.<br />
Dus niet: we zullen er eens invliegen; Trek het u niet aan.<br />
Maar wel: we zullen hard en snel moeten <strong>werk</strong>en vandaag; Denk er maar niet te veel aan.<br />
10 Herhaal wat je zegt nog eens met andere woorden.<br />
Welke uren moet je komen? Hoe laat moet je beginnen met <strong>werk</strong>en, en hoe laat mag je stoppen?<br />
Wanneer mag je <strong>naar</strong> huis gaan?<br />
53
Bovenstaande tips gelden natuurlijk <strong>voor</strong> alle mondelinge communicatie met de cursisten. Eenvoudig maar correct<br />
spreken, is altijd belangrijk. Als het echter gaat over instructietaal is teacher talk misschien nog net wat belangrijker.<br />
Als de taaldocent een oefening <strong>voor</strong> ogen heeft waarbij de cursisten bij<strong>voor</strong>beeld aan de vakinstructeur informatie<br />
moeten gaan vragen, maar de cursisten begrijpen de opdracht niet helemaal, dan wordt het al snel een chaos. Vandaar<br />
ook dat instructies vaak visueel ondersteund worden (zie hoger). Instructies kunnen best ook met gebaren ondersteund<br />
worden. Vaak is het ook een goed idee om niet enkel te vertellen, maar ook te demonstreren wat er van de cursisten<br />
verwacht wordt. Beginnende docenten kunnen eventueel al tijdens de les<strong>voor</strong>bereiding nadenken hoe ze hun instructie<br />
in de klas zullen formuleren. De taaldocent in onze casus formuleerde een aantal instructies zo:<br />
• Zoek drie foto’s van brood. Knip de foto’s uit.<br />
• Kies één foto. Draai de twee andere foto’s om. Toon de foto aan de andere cursisten. Vertel één ding over het<br />
brood. Is het groot of klein?<br />
• Dit is een rood papier (toont) en dit is een groen papier (toont). Wat heb je nodig om brood te maken? Leg<br />
die foto’s op het groene papier. Wat heb je niet nodig om brood te maken? Leg die foto’s op het rode papier.<br />
(demonstratie) Heb ik druiven nodig om brood te maken? Nee! Ik leg de druiven op het rode papier. Heb ik<br />
water nodig om brood te maken? Ja! Ik leg het water op het groene papier. (begrip checken) Wat is dit? (…)<br />
Juist, bloem. Heb je bloem nodig om brood te maken? (…) Waar leg je die foto dan? (…)<br />
Spreekkansen<br />
Naast een ruim taalaanbod zijn ook voldoende spreekkansen noodzakelijk <strong>voor</strong> een vlot taalverwervingsproces. Ook<br />
dit is een heikel punt. Een vaak gehoorde verzuchting van sommige lesgevers aan onze doelgroep klinkt ongeveer<br />
als volgt: “Ik probeer mijn cursisten wel aan het praten te krijgen, maar er komt niets uit. Ze kunnen te weinig<br />
Nederlands”<br />
Nu, de cursisten in de trajecten <strong>voor</strong> laaggeletterden kunnen inderdaad weinig Nederlands, zeer weinig zelfs.<br />
Op het moment dat ze aan hun vakopleiding beginnen, hebben ze ongeveer 360 uur Nederlandse les gehad. Ter<br />
vergelijking: een laaggeletterde cursist met een snel leertempo behaalt richtgraad 1.1 na 600 lesuren. Zijn mondelinge<br />
taalvaardigheid op dat moment kan als volgt beschreven worden: de cursist gebruikt heel alledaagse woorden; de<br />
onderwerpen waarover hij/ zij praat zijn alledaags en concreet: de familie, de woonplaats, de persoonlijke situatie, een<br />
hobby; hij/ zij gebruikt veel losse woorden en nog weinig zinnen; hij maakt veel fouten tegen de zinsstructuur: ik ben<br />
groot familie, ik ben scheiden.<br />
Onze cursisten spreken weinig Nederlands, maar niet té weinig. Ook hen kan en moet je spreekkansen bieden. Het<br />
komt er gewoon op aan de lat op de juiste hoogte te leggen. Des te lager het taalvaardigheidsniveau van de cursisten,<br />
des te sterker dient de lesgever de taal die van hen gevraagd wordt te structureren en ondersteunen. Een inleidende<br />
groepsdiscussie rond de vraag hoe er in het geboorteland van de cursisten brood gemaakt wordt, is ongemeen<br />
boeiend en volgens de principes van de krachtige leeromgeving een goede keuze –je activeert de <strong>voor</strong>kennis van<br />
de cursisten- maar loopt met deze doelgroep gegarandeerd op een sisser af. De vraagstelling is te open. Er worden<br />
te hoge taaleisen gesteld aan de cursisten. In onderstaand <strong>voor</strong>beeld uit onze casus zorgt de taaldocent <strong>voor</strong> een<br />
gesloten vraagstelling:<br />
De cursisten zoeken drie prentjes van brood in reclamefolders. Als ze klaar zijn, kiest elke cursist één prentje uit en<br />
vertelt daar één ding over tegen de klas. Indien nodig stelt de taaldocent ondersteuningsvragen: Is het groot of<br />
klein, lang of rond? Een minder gestructureerde, meer open vraag zou bij<strong>voor</strong>beeld zijn: Toon je prentje eens en<br />
vertel er iets over.<br />
54
Vormcorrectheid<br />
De taaldocent die spreekkansen aan de cursisten biedt, zal heel snel merken dat de cursisten zeer veel fouten tegen<br />
het Nederlands maken. De cursist zegt bij<strong>voor</strong>beeld: Ik ben grote familie. Hij bedoelt natuurlijk dat hij een grote<br />
familie heeft. Moet de taaldocent deze fouten verbeteren? Het antwoord is kort en krachtig. Neen! Men eist toch<br />
ook niet van een peuter die net zijn eerste stapjes zet dat hij met een mooie rechte rug loopt? In het begin van het<br />
taalverwervingsproces is de cursist bezig met de betekenis van wat gezegd wordt, niet met de vorm. Dat komt pas<br />
veel later. Fouten zijn noodzakelijke probeersels. Als taaldocent moet je de taaluitingen van de cursisten als geslaagd<br />
beschouwen als je ze begrijpt. De focus moet op de betekenis liggen, niet op de vorm. Focus op vormcorrectheid<br />
heeft een contraproductief effect. Cursisten die <strong>voor</strong>tdurend expliciet negatieve feedback te horen krijgen -Nee, het<br />
is niet ‘ik ben grote familie maar ik heb’- worden gefnuikt in hun natuurlijke taalontwikkeling. Uiteindelijk kan dit leiden<br />
tot spreekangst.<br />
Maar als hij nooit verbeterd wordt, hoe kan de cursist dan zijn hypotheses bijstellen? Die cursist blijft toch zijn hele<br />
leven lang vertellen dat hij een grote familie is? Niet noodzakelijk. De cursist kan ook op impliciete wijze feedback<br />
krijgen. De taaldocent herhaalt in dat geval wat de cursist zegt, maar ditmaal in de correcte vorm: Ah, heb jij een<br />
grote familie? Op die manier blijft de focus op de betekenis liggen. Het gesprek gaat verder. De cursist wordt niet<br />
terechtgewezen. De cursist die ver genoeg in het taalverwervingsproces staat, zal de feedback oppikken. De cursist die<br />
hier nog niet klaar <strong>voor</strong> is, laat hem liggen.<br />
De receptieve fase<br />
En hoe pak je die stille cursisten aan die, ondanks alle vragen en <strong>voor</strong>zetten, gewoon blijven zwijgen? Hier luidt<br />
het devies: wachten. Als de tijd rijp is, zullen ook zij beginnen spreken. Forceer dit nooit. De stille periode is een<br />
functioneel deel van het taalverwervingsproces en er is een groot verschil in de tijd die verschillende cursisten hier<strong>voor</strong><br />
nodig hebben. Receptie komt <strong>voor</strong> productie.<br />
55
In de kadertekst hieronder vatten we één en ander samen in een aantal tips:<br />
1. Spreken is moeilijker dan begrijpen en komt na begrijpen.<br />
2. Verplicht nooit iemand tot spreken. Stille cursisten zitten nog in de receptieve fase.<br />
3. Koester realistische verwachtingen. De cursisten spreken nog niet in zinnen maar in woorden.<br />
De woorden die ze gebruiken zijn alledaags.<br />
4. Beperk de gespreksinhouden tot standaardonderwerpen en tot het concrete hier en nu.<br />
5. Zorg <strong>voor</strong> visuele ondersteuning.<br />
6. Hoe zwakker de cursisten, hoe minder open de vraagstelling.<br />
7. Luister <strong>naar</strong> wát de cursist zegt en niet <strong>naar</strong> hóe hij het zegt. Als je begrijpt wat de cursist bedoelt,<br />
is de communicatie geslaagd.<br />
8. Verbeter spreekfouten nooit expliciet.<br />
9. Herhaal wat de cursist fout zegt in de correcte vorm.<br />
De plaats van schriftelijke materialen<br />
De focus in de delen rond een ruim taalaanbod en het bieden van spreekkansen ligt op mondeling taalgebruik. Maar<br />
hoe zit het met de plaats van schriftelijk materiaal? Moeten de cursisten ook op dat vlak een ruim aanbod krijgen? Of<br />
moeten we elke vorm van lezen of schrijven uit de lessen bannen?<br />
Aan begrijpend lezen is onze doelgroep nog lang niet toe. Zelfstandig een tekst begrijpen, hoe eenvoudig ook, is<br />
veel te moeilijk. Dit betekent dat cursussen of handboeken zoals die gebruikt worden met groepen gealfabetiseerde<br />
cursisten niet bruikbaar zijn <strong>voor</strong> laaggeletterde groepen. Dat is duidelijk.<br />
Vóór onze cursisten kunnen beginnen met begrijpend lezen, moeten ze eerst nog een andere belangrijke horde<br />
nemen. Ze moeten de code van het schrift kraken. De cursisten moeten onder andere de verschillende lettertekens (d,<br />
b, p, …) van elkaar kunnen onderscheiden en die tekens kunnen linken aan de klank waar ze <strong>naar</strong> verwijzen. Ze moeten<br />
ook de afzonderlijke letters van een woord leren samenplakken tot een betekenisvol geheel. Dat noemt men technisch<br />
lezen. Onze cursisten zitten midden in dat proces. Sommige onder hen kunnen al eenvoudige mkm-woorden ( met<br />
medeklinker – klinker - medeklinker) zelfstandig lezen: vis, pop of tak. Anderen moeten de klik nog maken. Werken aan<br />
technische lezen is evenwel specialisten<strong>werk</strong>! Indien dit geïntegreerd wordt in het vakspecifieke Nederlands, wat in<br />
principe mogelijk is, dan zal de taaldocent nood hebben aan bijscholing rond deze specifieke vaardigheid.<br />
56
Functioneel lezen<br />
Dit alles wil echter niet zeggen dat elke vorm van schriftelijk materiaal per definitie overboord moet, <strong>voor</strong>aleer de code<br />
gekraakt is. Integendeel! Naast begrijpend en technisch lezen spreekt men ook nog van functioneel lezen. Ook Op<br />
het vlak van functioneel lezen is er een belangrijke taak <strong>voor</strong> de taaldocent weggelegd. Cursisten kunnen functioneel<br />
lezen als ze allerlei schriftelijke zaken kunnen gebruiken in een concrete situatie: Een checklist of een aanwezigheidslijst<br />
invullen, een <strong>werk</strong>rooster lezen, de tikklok gebruiken. Functioneel lezen is uiteraard makkelijker als je al technisch kan<br />
lezen maar ook als je de code nog niet onder de knie hebt, kan je toch al met eenvoudige schriftelijke taken omgaan.<br />
Sommige laaggeletterden kunnen bij<strong>voor</strong>beeld perfect hun gegevens invullen op een formulier zonder één letter te<br />
kunnen lezen. Ze hebben de woordbeelden naam, adres, <strong>voor</strong>naam, telefoonnummer gememoriseerd. Ze herkennen<br />
deze woorden –zoals wij logo’s of symbolen herkennen- maar kunnen ze niet lezen door analyse en synthese.<br />
Hoe pak je dat aan, cursisten een checklist of tabel leren gebruiken? Eenvoudig is dit niet, het vergt een extra<br />
inspanning. Maar onze doelgroep heeft deze extra inspanning absoluut nodig. Een aantal tips <strong>voor</strong> de taaldocent:<br />
maak expliciet tijd vrij om de cursisten wegwijs te maken in een document of formulier, doe dit niet snel tussendoor.<br />
Denk op <strong>voor</strong>hand goed na over een plan van aanpak. Werk van gemakkelijk <strong>naar</strong> moeilijk, van klassikaal <strong>naar</strong><br />
individueel, van lezen <strong>naar</strong> schrijven. Veronderstel niets als gekend. Misschien weten de cursisten helemaal niet dat<br />
ma staat <strong>voor</strong> maandag. Werk in kleine stapjes en herhaal veel. Stel veel vragen, indien nodig ja/ nee vragen. Voorzie<br />
genoeg oefentijd.<br />
De taaldocent dient in verband met het functionele aanbod steeds de eisen van de arbeidsmarkt <strong>voor</strong> ogen te houden.<br />
Zullen de cursisten een job kunnen vinden zonder dat ze met een <strong>werk</strong>rooster overweg kunnen? Als het antwoord op<br />
deze vraag neen luidt, dan moeten ze tijdens het traject een <strong>werk</strong>rooster leren gebruiken.<br />
De taaldocent in onze casus <strong>werk</strong>t ook aan functioneel lezen. Ze leert de cursisten het receptenblad ‘brood maken’ te<br />
hanteren. Ze doet dit zeer stapsgewijs:<br />
• Eerst toont de taaldocent grote woordstroken van de ingrediënten die op het receptenblad vermeld zijn: boter,<br />
bloem, suiker, zout, … en legt ze een link met de betekenis van de woorden. De cursisten moeten de woorden<br />
zoeken op het blad en omcirkelen.<br />
• Vervolgens proberen de cursisten achtereenvolgens <strong>voor</strong> elk woordbeeld te zoeken hoeveel er van het<br />
ingrediënt in kwestie nodig is. Ter controle toont en verwoordt de taaldocent het antwoord. De cursisten<br />
omcirkelen weer het antwoord.<br />
• Op een <strong>werk</strong>blaadje staan links alle woordbeelden en rechts alle hoeveelheden. De cursisten verbinden de<br />
hoeveelheden met het juiste ingrediënt. De informatie moeten ze zoeken op hun receptenblad. Zo leren ze dat<br />
te gebruiken.<br />
• De lesgever leest de handelingen uit de bereidingswijze <strong>voor</strong> (bij<strong>voor</strong>beeld: doe de boter bij het mengsel) en<br />
vraagt welk woord het belangrijkste is. De cursisten omcirkelen dit woord op hun blad (in dit geval boter).<br />
• Ten slotte bouwen de cursisten samen (om de beurt één handeling) de bereidingswijze op. Ze mogen kijken op<br />
hun recept. Op deze manier leren ze dit te gebruiken.<br />
57
Individuele oefeningen op papier<br />
Naast functionele oefeningen kan de taaldocent ook regelmatig individuele oefeningen op papier aan de cursist<br />
geven. Zo leren de cursisten een aantal ondersteunende lees- en schrijfvaardigheden die vaak ook op de <strong>werk</strong>vloer<br />
essentieel zijn: nummeren, op een goede manier klasseren in een kaft, oriëntatie op het blad (van links <strong>naar</strong><br />
rechts, van boven <strong>naar</strong> onder). Oefeningen op papier zijn bovendien ideaal bij wijze van afwisseling: na het vaak<br />
klassikale taalaanbod en het inoefenen in kleine groepjes of per twee, kunnen de cursisten met een <strong>werk</strong>blaadje ook<br />
individueel oefenen. En ze hebben iets tastbaars waar later nog eens <strong>naar</strong> teruggegrepen kan worden (thuis of in een<br />
herhalingsles). Voorwaarde is dan wel dat de <strong>werk</strong>blaadjes op maat zijn van laaggeletterde cursisten. Dit wil zeggen<br />
dat de geschreven tekst tot een minimum beperkt blijft (instructies als omcirkel, trek een streep, schrijf een nummer<br />
kunnen visueel ondersteund worden met symbolen) en dat de focus op het visuele ligt.<br />
5.1.4 Ter inspiratie: een overzicht van <strong>werk</strong>vormen op maat van laaggeletterde,<br />
zeer laagtaalvaardige cursisten<br />
Ervaren taaldocenten beschikken over een groot arsenaal aan <strong>werk</strong>vormen en ideeën waaruit ze, afhankelijk van de<br />
situatie en groep, <strong>naar</strong> hartelust kunnen putten. Als deze taaldocenten aan de slag gaan met laaggeletterde, zeer<br />
laagtaalvaardige cursisten, merken ze vrijwel meteen hoe weinig van die rugzak bruikbaar is met die doelgroep.<br />
Daarom bieden we hier een overzicht van <strong>werk</strong>vormen die wél op maat zijn. Ook taaldocenten die al wat meer ervaring<br />
hebben met deze specifieke doelgroep, kunnen hier inspiratie opdoen. We hanteren een opdeling gebaseerd op de<br />
deelvaardigheden luisteren en spreken. Het spreekt vanzelf dat deze opdeling in de praktijk niet zo strikt is. Tijdens<br />
één en dezelfde activiteit <strong>werk</strong>en cursisten vaak zowel aan begrijpen als aan spreken.<br />
58
Luisteren<br />
Luisterteksten 4 .<br />
Meestal gaat het om bestaande luisterfragmenten op cd of cassette maar ook zelf opgenomen of door de lesgever<br />
<strong>voor</strong>gelezen teksten kunnen een mooie aanvulling zijn. Ook videomateriaal (<strong>VDAB</strong> beroepenfilms of van televisie<br />
opgenomen zaken) rekenen we onder deze categorie aangezien de <strong>werk</strong>wijze gelijkaardig is. Volgens onderstaand<br />
stramien kan je op beproefde wijze aan de slag:<br />
1. Activeren van reeds aanwezige kennis. Dit kan door op <strong>voor</strong>hand een prent te laten zien die verband houdt met het<br />
luisterfragment en vervolgens de cursisten te laten <strong>voor</strong>spellen waarover het fragment zal gaan. De taaldocent kan<br />
ook zelf het onderwerp aanbrengen (met een prent of foto) en dan peilen <strong>naar</strong> de <strong>voor</strong>kennis van de cursisten. Een<br />
luisterfragment rond de vloer moppen kan ingeleid worden met een foto van een poetsvrouw die de vloer poetst en<br />
de vraag: hoe poetsen jullie thuis de vloer? Welke materialen gebruiken jullie daar<strong>voor</strong>?<br />
2. Globaal luisteren. De cursisten luisteren <strong>naar</strong> het volledige fragment. De taaldocent stelt achteraf enkele zeer<br />
algemene vragen: hoeveel mensen hoor je? Waar zijn de mensen? Waarover praten ze? Nadien luisteren de cursisten<br />
nog een tweede/derde keer <strong>naar</strong> het fragment (herhaling!) en stelt de taaldocent nog enkele vragen, iets specifieker<br />
ditmaal.<br />
3. Luisteren in kleine stukjes. De taaldocent deelt het luisterfragment op en checkt stukje per stukje of de cursisten<br />
begrijpen wat er gezegd wordt. Aansluitend worden er oefeningen gemaakt. Allerlei <strong>werk</strong>vormen zijn mogelijk.<br />
- Ordenen/ groeperen De cursisten ordenen een reeks prentjes volgens een bepaald criterium<br />
(per luisterfragment, op volgorde, komt het prentje al dan niet aan bod in<br />
de luistertekst, …)<br />
- Niet-talige reactie De cursisten krijgen allemaal één prent. Wanneer ze hun prent tijdens de<br />
luistertekst horen, steken ze die omhoog.<br />
- Spotting De cursisten omcirkelen prentjes op een <strong>werk</strong>blad.<br />
- Waar/ niet waar De taaldocent zegt een aantal stellingen. De cursisten steken een groene<br />
(waar) of rode (niet waar) kaart omhoog. Daarna opnieuw luisteren om te<br />
controleren.<br />
- Leugenverhaal De taaldocent zegt een foute zin, de cursisten verbeteren.<br />
4. Bij wijze van afsluiting of om de oefeningen te controleren kan er nog een laatste maal <strong>naar</strong> het volledige fragment<br />
geluisterd worden.<br />
4 Uit ongepubliceerd materiaal van Open School Antwerpen<br />
59
Sequencing<br />
Dit is een heel dankbare <strong>werk</strong>vorm om in de taalklas te <strong>werk</strong>en rond een vaktechniek of een bereidingswijze. De focus<br />
ligt natuurlijk niet op de technische kant van de zaak maar op de taal. De cursisten luisteren en leggen prentjes in de<br />
juiste volgorde. Na dit receptieve luik kan er eventueel een spreekoefening volgen. In onderstaande praktijk<strong>voor</strong>beeld<br />
leren de cursisten PST (professionele schoonmaaktechnieken) door middel van sequencing de belangrijkste<br />
taalhandelingen rond de vaktechniek moppen.<br />
Verloop<br />
Werkvorm en<br />
organisatie<br />
Lesmateriaal en<br />
<strong>werk</strong>bladen<br />
Voorkennis activeren. Alle prenten liggen omgedraaid<br />
op de tafel. De taaldocent draait een prent om en stelt<br />
vragen aan de groep: “wat zie je op de prent? Wat doet<br />
de mevrouw? Welke materialen gebruikt ze?” De cursisten<br />
beantwoorden deze vragen: “mevrouw emmer water” of<br />
“wringen mop pers.” De taaldocent vraagt door en biedt<br />
woorden of handelingen die niet uit de groep komen,<br />
zelf aan. “ De mevrouw vult de emmer met water” en “Ze<br />
wringt de mop uit met de pers”. Zo gaat het verder tot alle<br />
prenten aan bod gekomen zijn.<br />
Samen rond de tafel.<br />
Mondeling. Om de beurt<br />
tot alle prenten besproken<br />
zijn.<br />
Grote geplastificeerde<br />
foto’s van een vrouw die<br />
mopt.<br />
Voorkennis activeren. De cursisten knippen de foto’s op<br />
de <strong>werk</strong>bladen uit en proberen ze per twee in de juiste<br />
volgorde te leggen. De taaldocent biedt ondersteuning<br />
waar nodig.<br />
Werken in kleine groepjes.<br />
Werkbladen met daarop<br />
dezelfde foto’s in klein<br />
formaat, schaar.<br />
Begrijpen. De taaldocent benoemt alle handelingen<br />
chronologisch: “eerst doet de mevrouw haar schort aan.”<br />
“Dan vult ze de blauwe emmer met een beetje water.” De<br />
cursisten luisteren en leggen steeds de corresponderende<br />
prenten in de juiste volgorde. Aansluitend hangt één cursist<br />
de grote prenten in de juiste volgorde aan het bord. Tot<br />
slot plakken de cursisten de prenten op.<br />
Werken in kleine groepjes<br />
Werkblaadje met daarop<br />
genummerde lege kaders<br />
(om de prenten op te<br />
plakken.)<br />
Praten. Cursist 1 kiest een nummer en vraagt aan cursist<br />
2: “wat doet de mevrouw op foto 5?” Cursist 2 antwoordt.<br />
De andere cursisten luisteren, eventueel vullen ze aan of<br />
verbeteren ze. De taaldocent herhaalt (correct taalaanbod)<br />
en vat samen. Cursist 2 kiest een nieuw nummer en stelt<br />
vragen aan cursist 3. Zo verder.<br />
Beurtrol.<br />
Praten 2. Een cursist vertelt iets over één van de prenten.<br />
De andere cursisten raden over welke prent het gaat.<br />
Beurtrol. Klassikaal raden.<br />
60
TPR<br />
Als taalleren gekoppeld wordt aan fysieke actie, verloopt de taalverwerving vlotter én wordt de taal langer onthouden.<br />
Dat is het uitgangspunt van TPR, voluit Total Physical Response. Volgens deze methode, ontwikkeld door Asher,<br />
gebeurt het proces van tweedetaalverwerving analoog met de natuurlijke taalverwerving. Kinderen, zo stelt Asher,<br />
leren hun moedertaal ook onbewust, en hun taalverwerving gaat meestal gepaard met een lichamelijke component.<br />
Iemand zegt hen iets te doen – “geef eens een handje, doe je mond eens open” - waarna ze die opdracht ook effectief<br />
uitvoeren. Er is hierbij een lange receptieve fase <strong>voor</strong> ze tot taalproductie komen. Dit alles trekt men door tot in de<br />
taalklas. De cursisten krijgen instructies van de lesgever (of later van een andere cursist) in de gebiedende wijs –<br />
bij<strong>voor</strong>beeld “ga <strong>naar</strong> de deur of neem de pen en geef ze aan mij” - en voeren die vervolgens uit. De nadruk ligt op<br />
taalreceptie. Voor wie meer achtergrondinformatie over TPR wil, raden we het <strong>werk</strong> van Elena De Ru aan (De Ru, 1989).<br />
Zij vertaalde de methode <strong>naar</strong> het Nederlands. Wij volstaan hier met een praktijk<strong>voor</strong>beeld uit de taalklas Bouw. Eerst<br />
geven we een aantal concrete tips <strong>voor</strong> taaldocenten die met de methode aan de slag willen.<br />
Niet te veel ineens. Gebruik maximaal een 10-tal nieuwe woorden. Varieer met deze woorden en mix ze met taal<br />
die de cursisten al begrijpen. Als je nog meer nieuwe woorden gebruikt, slaan de cursisten alles door elkaar.<br />
Bereid dus zeker in het begin je les <strong>voor</strong>. Ga er<strong>voor</strong> zitten en schrijf je TPR-activiteit uit (nieuwe onbekende<br />
woorden kan je in het vet zetten).<br />
Herhaal genoeg. Gebruik bij<strong>voor</strong>beeld één <strong>werk</strong>woord (wijs) en varieer daar dan een aantal keren op: wijs <strong>naar</strong><br />
de tafel, wijs <strong>naar</strong> een man, wijs <strong>naar</strong> je neus, wijs <strong>naar</strong> het inwasapparaat. Gebruik pas daarna weer een volgend<br />
<strong>werk</strong>woord.<br />
Variatie is belangrijk. Je kan <strong>werk</strong>woorden, vakwoorden, kleuren, <strong>voor</strong>zetsels, voegwoorden, … door elkaar<br />
gebruiken: leg alle kleurpotloden in de rode emmer behalve het groene. Geef dat aan een vrouw zonder<br />
hoofddoek.<br />
Voer eerst zelf een opdracht uit (zeg “wijs <strong>naar</strong> het inwasapparaat” terwijl je dit doet), daarna voert de hele<br />
groep die opdracht uit. Pas als de nieuwe woorden op die manier al ingeoefend zijn, geef je één cursist<br />
opdrachten.<br />
Maak de opdrachten niet te moeilijk. Uitgangspunt is dat de cursisten de opdrachten begrijpen en kunnen<br />
uitvoeren. Als een cursist de opdracht niet begrijpt, verbeter dan niet met woorden maar met daden. Voer de<br />
opdracht dan rustig zelf even uit.<br />
Spreek natuurlijk. Gebruik een normale intonatie en een normaal spreektempo.<br />
Je kan de cursisten TPR-opdrachten geven met authentieke materialen, maar ook klassikaal met prenten -Wijs<br />
<strong>naar</strong> de riek. Geef de rijf aan Mohammed. Leg de bosmaaier tussen de hamer en de rijf- of individueel op<br />
<strong>werk</strong>blaadjes -Zet een kruisje onder de hamer-.<br />
61
(<strong>voor</strong>doen) Toon de truweel<br />
(<strong>voor</strong>doen) Toon de baksteen<br />
(<strong>voor</strong>doen) Toon de emmer<br />
(samen) Toon de truweel/ baksteen/ emmer<br />
(samen) Toon een man<br />
(samen) Toon een vrouw<br />
(samen) Toon je been.<br />
(samen) Toon de truweel/ baksteen/ emmer<br />
(apart, een rondje) Toon de truweel/ baksteen/ emmer/ man/ vrouw/ je been<br />
(<strong>voor</strong>doen) Pak het truweel<br />
(<strong>voor</strong>doen) Leg het truweel op de tafel.<br />
(<strong>voor</strong>doen) Pak de emmer<br />
(<strong>voor</strong>doen) Zet de emmer op de tafel<br />
(<strong>voor</strong>doen) Pak de baksteen<br />
(<strong>voor</strong>doen) Leg de baksteen in de emmer<br />
(<strong>voor</strong>doen) Pak je stylo<br />
(<strong>voor</strong>doen) Leg je stylo naast je papier<br />
(samen) Pak je stylo<br />
(samen) Leg je stylo naast je papier<br />
(samen) Pak een euro<br />
(samen) Leg de euro op het papier<br />
(samen) Leg de euro nu onder het papier<br />
(samen) Pak de euro<br />
(samen) Leg de euro tussen het papier en je stylo.<br />
(samen, herhaling) Wijs <strong>naar</strong> de truweel<br />
(samen, herhaling) Wijs <strong>naar</strong> de baksteen<br />
(samen, herhaling) Wijs <strong>naar</strong> de emmer<br />
(apart, een rondje) Pak de truweel/ de baksteen/ je stylo/ je papier/ de emmer en leg de truweel/ je stylo/ de<br />
baksteen/ je papier naast/ op/ onder/ in/ …<br />
(<strong>voor</strong>doen) Toon het schietlood<br />
(<strong>voor</strong>doen) Pak het schietlood<br />
(<strong>voor</strong>doen) Leg het schietlood naast de truweel.<br />
(<strong>voor</strong>doen) Wijs <strong>naar</strong> de pasdarm<br />
(<strong>voor</strong>doen) Pak de pasdarm<br />
(<strong>voor</strong>doen) Leg de pasdarm tussen de truweel en het schietlood<br />
… en dan weer met die twee nieuwe woorden varieren…<br />
… enzo<strong>voor</strong>t<br />
… enzo<strong>voor</strong>t<br />
62
Oefeningen op papier. Enkele mogelijkheden:<br />
- Op het papier staan prenten kriskras door elkaar (van materialen, begrippen, …). De lesgever zegt een<br />
woord en een nummer. De cursisten schrijven het nummer in kwestie bij het juiste prentje. Deze oefening kan<br />
eventueel gecombineerd worden met TPR: “Zet een kruisje onder de emmer…”Na dit receptieve luik kan<br />
eventueel een luik volgen waar de focus op spreken ligt. De taaldocent vraagt dan:”Wat staat er op prentje<br />
nummer 3?” De cursist antwoordt. De andere cursisten kunnen aanvullen.<br />
- Op het papier staan vier prentjes in drie keer verschillende volgordes. De lesgever zegt één rijtje (horizontaal<br />
– verticaal – scheef – rond) De cursisten duiden het juiste rijtje aan.<br />
- De cursisten plakken foto’s die ze eerder uitknipten in de juiste volgorde op hun papier (zie hoger bij<br />
sequencing).<br />
- Op het papier staan een aantal foto’s van materialen en <strong>werk</strong>tuigen (planken, zaag, hamer, beitel, spijkers,<br />
meetlat, …) kriskras door elkaar. De cursisten omcirkelen de materialen die nodig zijn <strong>voor</strong> een bepaalde<br />
vaktechniek (een bekisting maken)<br />
- Op het papier staat een lijst van twintig gereedschappen. De cursisten kleuren eerst individueel de<br />
gereedschappen waar ze de naam wel/ niet van kennen groen/ rood. Vervolgens gaan ze in groepjes van drie<br />
zitten om elkaar te helpen met de onbekende gereedschappen.<br />
- Bingo. Elke cursist krijgt een kaart met een aantal items (woorden, prenten, getallen,…). De lesgever leest<br />
de items <strong>voor</strong>. Als de cursist het item herkent, geeft hij respons (kan op verschillende manieren) en kleurt of<br />
omcirkelt hij het item, tot zijn eigen kaart vol is.<br />
Matching<br />
De cursisten combineren (alleen of per twee) twee zaken die bij mekaar horen. (Bij<strong>voor</strong>beeld: het digitale uur en het<br />
wijzeruur; het woordbeeld en de corresponderende prent; lengtematen en stokjes van verschillende lengte)<br />
Groepsleergesprek<br />
De lesgever vertelt (vaak als inleiding) uit de eigen ervaring/ levenssfeer. (Bij<strong>voor</strong>beeld: <strong>naar</strong> welke winkels gaat zij?<br />
Wat doet zij ’s morgens?) Ondersteuning met prenten is nodig. Aansluitend kan een luik volgen waar de focus op<br />
spreken ligt.<br />
63
Spreken<br />
a. Mét visueel materiaal<br />
Veel <strong>werk</strong>vormen waar de focus op taalproductie ligt, vertrekken van visueel materiaal. Het talig functioneren van de<br />
doelgroep is zeer beperkt, vandaar de noodzaak om te zorgen <strong>voor</strong> een vorm van visuele ondersteuning (zie hoger).<br />
De mogelijkheden zijn legio: er bestaan ColorCards in alle vormen en soorten: <strong>voor</strong>zetsels, <strong>werk</strong>woorden, beroepen,<br />
huishoudelijke zaken en emoties. Het is slechts een greep uit het rijke aanbod. Voor wie op zoek is <strong>naar</strong> vakspecifiek<br />
beeldmateriaal kunnen de fiches vaktechnieken van de <strong>VDAB</strong> uitkomst bieden. Je kan natuurlijk ook zelf met een<br />
digitaal fototoestel aan de slag. En er is altijd het internet…<br />
Reproduceren<br />
De taaldocent wijst <strong>naar</strong> een prent en biedt tegelijkertijd nieuwe taal aan, de cursisten herhalen. (Bij<strong>voor</strong>beeld: Jan<br />
wordt wakker. Jan wordt wakker). Dit wordt dan heel vaak herhaald om in te slijpen. Let op! Deze <strong>werk</strong>vorm is slechts<br />
een eerste stap. Het is niet omdat de cursist een taaluiting kan herhalen, dat hij ze ook in een situatie kan gebruiken.<br />
De lesgever vraagt<br />
De taaldocent stelt vragen over een prent of foto, de cursisten (in groep of om de beurt) beantwoorden deze vragen.<br />
Deze <strong>werk</strong>vorm is één van de meest <strong>voor</strong> de hand liggende. Afhankelijk van het beeldmateriaal kan de taaldocent<br />
variëren in de vraagstelling:<br />
• Benoem de dingen die je ziet: gereedschappen, materialen, …<br />
• Beschrijf de dingen die je ziet: kleur, vorm, hoe het voelt, ruikt, smaakt, hoeveelheid, afmetingen, …<br />
• Het gebruik van de dingen die je ziet. Waar<strong>voor</strong> dient het?<br />
• De handeling op de prent: wat doet de man? Hoe doet hij dat? Waar moet hij op letten? Waarom?<br />
• Transfer <strong>naar</strong> het leven van de cursist. Heb jij al eens met dat gereedschap ge<strong>werk</strong>t? Hoe ging dat?<br />
Heb jij een tv thuis? Welk beroep heeft jouw vader?<br />
• Waar het <strong>voor</strong>werp op de prent staat/ligt/<strong>naar</strong>toe gaat: <strong>voor</strong>zetsels oefenen (op, naast, enz…)<br />
• Dingen vergelijken: groter/ kleiner, dikker/ dunner. Gelijkenissen en verschillen zoeken.<br />
• Volgorde van <strong>werk</strong>en: wat pak je? Wat leg je klaar? Wat eerst? Wat daarna? Wanneer is het af?<br />
Hoelang duurt het?<br />
• Zogenaamde praatprenten: de cursisten beschrijven niet wat ze zien op de foto maar wat ze denken/veronderstellen<br />
wat de mensen op de foto zeggen. Een prent toont bij<strong>voor</strong>beeld een restaurantkeuken. Een vrouw in <strong>werk</strong>kledij is<br />
in gesprek met de chef-kok. Ze toont hem een lege zak rijst. Boven haar hoofd hangt een tekstballon. De cursisten<br />
overleggen wat de vrouw kan zeggen: “Sorry, meneer. De rijst is op. Is er nog rijst? Waar vind ik andere rijst?”<br />
64
De cursist vraagt<br />
Deze <strong>werk</strong>vorm volgt logischerwijze na een oefening waar de taaldocent de vragen stelt (zie hierboven). Een cursist<br />
stelt een vraag over een prent of foto aan een andere cursist. Deze antwoordt. Op de tafel liggen bij<strong>voor</strong>beeld een<br />
heleboel prenten van meubels omgedraaid. Cursist 1 kiest een prent, draait deze om (in dit geval een prent van een<br />
stoel) en vraagt “Hoeveel stoelen heb jij in jouw huis?”. Er wordt zo verder ge<strong>werk</strong>t in een beurtrol. De lesgever vraagt<br />
door: “En waar staan die stoelen allemaal?” Een andere mogelijkheid naast een beurtrolsysteem is dat een cursist de<br />
rol van lesgever aanneemt. Die cursist komt dan <strong>voor</strong>aan staan, stelt een aantal vragen en kiest vervolgens een ‘nieuwe<br />
leraar’. De taaldocent structureert en ondersteunt steeds.<br />
Informatiekloof<br />
Een aantal veel <strong>voor</strong>komende en dankbare <strong>werk</strong>vormen is gebaseerd op een zogenaamde informatiekloof. De éne<br />
cursist bezit meer informatie dan de andere cursist. Die laatste moet de informatie te weten komen. Een aantal<br />
mogelijkheden:<br />
Kwartet. Kaartspel waarbij cursisten een reeks van vier bij elkaar horende kaarten moeten verzamelen door<br />
aan elkaar vragen te stellen.<br />
Wie is het? Eén cursist krijgt een prent die alleen hij ziet. De andere cursisten moeten via het stellen van ja/<br />
nee-vragen te weten komen wat er op de prent staat. De taaldocent ondersteunt de vraagstellers. (in groep<br />
of per twee)<br />
• Variant. Een cursist heeft een aantal prenten in volgorde gelegd (uit het zicht van de anderen). De andere<br />
cursisten moeten hun prenten in dezelfde volgorde leggen.<br />
• Variant. De lesgever maakt een constructie met allerlei materiaal achter een scherm. Een cursist mag deze<br />
opstelling zien. Hij moet de andere cursisten instructies geven om deze opstelling na te bouwen.<br />
Spreekkaartjes. Werkvorm om aansluitend op een centrale aanbodsfase taalhandelingen verder per twee<br />
in te oefenen. Cursist 1 heeft bij<strong>voor</strong>beeld een aantal kaartjes met daarop typische ochtendactiviteiten<br />
(waaronder bij<strong>voor</strong>beeld koffie drinken) en stelt vragen aan cursist 2: om hoe laat drink jij koffie? Deze<br />
beantwoordt de vragen. Als alle kaartjes klaar zijn, worden de rollen omgedraaid.<br />
Woordspin<br />
De taaldocent hangt een prent in het midden van het bord. De cursisten zeggen alle woorden/begrippen die ze al<br />
kennen in verband met deze prent. Na de input van de cursisten draagt de taaldocent eventueel nog nieuwe woorden/<br />
begrippen aan.<br />
65
. Zonder visueel materiaal<br />
Microdialogen<br />
De cursisten oefenen op een gesloten, zeer gestructureerde manier (inslijpen/ drillen) korte sequenties in, vaak<br />
standaarduitdrukkingen of vraag/antwoord. (Bij<strong>voor</strong>beeld: Hoe gaat het? Goed, dank u.) Dit kan klassikaal of om de<br />
beurt.<br />
Taalriedels<br />
Dit zijn standaarduitdrukkingen en taalroutines die op een ritmische beat ingesproken zijn. Op die manier onthouden<br />
de cursisten de uitdrukkingen beter. Er is veel aandacht <strong>voor</strong> uitspraak, klemtonen en intonatie. Eerst luisteren, dan<br />
meepraten (doen de cursisten al heel snel uit zichzelf), dan alleen praten (samen met cd, lesgever en uiteindelijk<br />
een andere cursist). De methode Vakgesprekken van Tiba Bolle (2001) is opgebouwd rond taalriedels in een<br />
beroepscontext.<br />
Rollenspel<br />
De cursist speelt samen met de taaldocent (of met een andere cursist) een welomschreven rol in een bepaalde<br />
taalhandelingssituatie. (Bv. De cursist is poetsvrouw. Het groene poetsproduct is op en je weet niet waar dat staat. De<br />
lesgever is de verantwoordelijke) Dit is een open, minder gestructureerde <strong>werk</strong>vorm. Vaak met nabespreking.<br />
Groepsleergesprek<br />
De cursisten vertellen (vaak als inleiding op of als transfer van de leerstof) uit de eigen ervaring/ levenssfeer/<br />
<strong>voor</strong>kennis. (Bij<strong>voor</strong>beeld: Naar welke winkels gaan zij? Wat doen zij ’s morgens?). De taaldocent biedt ondersteuning<br />
(vragen stellen, samenvatten, checken of de andere cursisten alles begrepen hebben, herhalen in correcte vorm, …).<br />
Betekenisonderhandeling<br />
Dit is een specifieke vorm van het groepsleergesprek. De cursisten gaan in interactie met elkaar (en met de taaldocent)<br />
de exacte betekenis van een woord achterhalen. Waar verwijst dit woord wél en niet <strong>naar</strong>.<br />
Stellingenspel<br />
De taaldocent poneert een stelling. Bij<strong>voor</strong>beeld: ik dans graag op muziek. De cursisten kiezen partij (met rode en<br />
groene kaartjes of een kant van het lokaal). Aansluitend gestructureerde groepsdiscussie.<br />
Voorkeuren/ Opiniekloof<br />
Een volgorde laten vastleggen en verantwoorden. Bij<strong>voor</strong>beeld: wat vind je belangrijk in een job? Welk vervoersmiddel<br />
is het beste vervoersmiddel?<br />
66
5.2 De Vakdocent<br />
5.2.1 Inleiding: Nederlands leren door taal in alle vakken<br />
Nederlands leren de cursisten niet alleen in de taalklas, maar ook tijdens de vakopleiding. Dat is een belangrijk<br />
uitgangspunt van geïntegreerde scholing en van taalgericht vakonderwijs. De opleidingsvloer is, méér nog dan de<br />
taalklas, een gedroomde betekenisvolle context waarbinnen taal op een heel organische manier verworven kan<br />
worden.<br />
Voor onze doelgroep geldt dit des te meer. Laaggeletterde, zeer laagtaalvaardige cursisten moeten –het woord zegt<br />
het zelf- nog heel veel taal verwerven. Dan is het simpelweg alle hens aan dek, ook <strong>voor</strong> de vakinstructeur. Nederlands<br />
leren op de opleidingsvloer sluit bovendien perfect aan bij hun ervaringsgerichte leerstrategie. De taalverwerving<br />
verloopt in een concrete, tastbare omgeving en is onmiddellijk toepasbaar.<br />
Vakdocenten steigeren vaak als ze dit uitgangspunt horen. Moeten wij nu ook nog taaldocent worden? Onze taak is<br />
zo al moeilijk genoeg. Of, zolang ze mij niet begrijpen kan ik er niets mee aanvangen, mijn taak is een vak aan te leren<br />
en daar<strong>voor</strong> moeten ze eerst Nederlands leren.<br />
Deze reactie is heel begrijpelijk. Vakdocenten zijn immers ook geen taaldocenten. Ze voelen zich hier niet deskundig<br />
<strong>voor</strong> en hebben schrik dat de vakdoelen hierdoor in het gedrang zullen komen. In de vorige hoofdstukken is echter al<br />
herhaaldelijk gezegd dat het niet anders kan <strong>voor</strong> deze doelgroep, en dit omwille van het belang van content-based<br />
language learning, waar de cursisten taal leren via een bepaalde context of inhoud. We kunnen er dus niet van uit dat<br />
vakdocenten ook een beetje taaldocent moeten worden.<br />
Het is echter belangrijk om de vakdocenten de kans te geven te groeien in het proces van taaldocent. Een ideale<br />
manier om dit te realiseren, is het <strong>werk</strong>en met taalcoaches of Nederlands op de opleidingsvloer. Een taaldocent is<br />
dan mee aanwezig op de opleidingsvloer en geeft talige ondersteuning waar nodig. Niet alleen kan de vakdocent zich<br />
dan meer concentreren op het geven van zijn vak, maar heeft hij ook een <strong>voor</strong>beeldfunctie van hoe je een moeilijke<br />
theorie eenvoudig kan uitleggen, hoe je taalsteun kan geven, hoe je cursisten met een beperkte taalvaardigheid aan<br />
het praten brengt en hoe je door het bieden van context abstracte en onbekende zaken toch kan verduidelijken.<br />
Nederlands op de opleidingsvloer is een dure onderneming, je staat immers met twee begeleiders op één <strong>werk</strong>vloer,<br />
maar het is een ideale manier om een vakdocent bij te scholen in het geven van zijn vak met aandacht <strong>voor</strong> de taal.<br />
Als de vakdocent er<strong>voor</strong> openstaat zal hij na verloop van tijd de taak van de taaldocent kunnen overnemen en taal in<br />
zijn vak kunnen integreren.<br />
In dit deel bespreken we hoe vakinstructeurs optimaal kunnen bijdragen aan het taalverwervingsproces van hun<br />
cursisten. Hun taak is tweeërlei. Enerzijds moeten ze hun lessen op een talig toegankelijke manier kunnen geven<br />
door een begrijpelijk taalaanbod met voldoende taalsteun en context. Anderzijds moeten ze cursisten voldoende<br />
spreekkansen geven om zo het taalverwervingsproces te bespoedigen.<br />
In een eerste onderdeel lichten we het ABCD-model van Neuner toe. Dit model biedt docenten een stevige structuur<br />
waardoor de lessen logisch en goed opgebouwd zijn en hierdoor toegankelijker worden <strong>voor</strong> de cursisten. Vervolgens<br />
gaan we in op het toegankelijk maken van het taalaanbod en ten slotte geven we een aantal handvaten om de<br />
spreekkansen van cursisten te verhogen.<br />
5.2.2 Toegankelijke lessen door een stevige lesopbouw<br />
Om een goede lesopbouw te realiseren, is het ABCD-model van Neuner een handig instrument (Boeken &<br />
Schuurmans, 1996). Dit model deelt een les of een leseenheid op in vier opeenvolgende fasen die allen even belangrijk<br />
en noodzakelijk zijn. Door dit model te hanteren, zorg je <strong>voor</strong> een geleidelijke opbouw waardoor de les veel<br />
toegankelijker wordt. Deze opbouw is toepasbaar <strong>voor</strong> alle doelgroepen, maar des te noodzakelijker <strong>voor</strong> zwakke<br />
doelgroepen. Door de zaken stap <strong>voor</strong> stap aan te pakken kunnen immers veel misverstanden en onduidelijkheden<br />
vermeden worden.<br />
67
A: In de instapfase komen heel wat belangrijke zaken aan bod<br />
- Het doel van de les: wat gaan we vandaag leren? Hoe ziet het eindproduct eruit? Waar<strong>voor</strong> hebben we<br />
dit nodig? In welke situatie kunnen we dit gebruiken? Wat zijn belangrijke aandachtspunten in het proces?<br />
Waarop word je op het einde van de les geëvalueerd?<br />
- Peilen <strong>naar</strong> de <strong>voor</strong>kennis van de deelnemers: wat weten jullie hierover al? Heb je dit al gezien? Gebruikt?<br />
Gemaakt? Waarom is dit nuttig? Wat wijkt af van iets gelijkaardigs in je eigen land?<br />
- De link leggen met vorige lessen en eventueel met latere lessen. Wat hebben we vorige les gedaan? Hoe<br />
verhoudt zich dat tot deze les? Dit behandelen we nu nog niet maar komt in een volgende les aan bod…<br />
- Cursisten motiveren: peilen <strong>naar</strong> de leerbehoefte. Kan je dit al maken? Kan je dit al goed maken? Waar zou<br />
je dit nodig kunnen hebben? Wat wil je hierin <strong>voor</strong>al oefenen? Wat zijn <strong>voor</strong> jou specifieke aandachtspunten?<br />
Kan jij met je kennis de anderen wat ondersteunen?<br />
- Uitleggen van een aantal kernbegrippen: in de instap kunnen reeds een aantal kernbegrippen aangebracht<br />
en verduidelijkt worden, eventueel aan de hand van concreet materiaal of fotomateriaal.<br />
B: Aanbodsfase<br />
In een praktijkopleiding zal de aanbodsfase <strong>voor</strong>al bestaan uit een demonstratie van een bepaalde techniek,<br />
handeling of activiteit. Aandachtspunten bij de aanbodsfase zijn:<br />
- Stap <strong>voor</strong> stap de opeenvolgende handelingen <strong>voor</strong>doen en expliciteren.<br />
- Aandacht besteden aan cruciale momenten in de handeling, aan die momenten waar het fout kan gaan, aan<br />
beoordelingspunten of veiligheidspunten.<br />
- Jezelf ondertitelen, vertellen wat je doet, waarom je iets doet en met welke materialen je dit doet.<br />
- Nagaan of de cursisten begrijpen waar je mee bezig bent door regelmatig vragen te stellen aan de cursisten.<br />
Ga hierbij van open <strong>naar</strong> gesloten vragen: wat moet ik nu doen? Welk materiaal heb ik nu nodig? Op welke<br />
manier moet ik dit doen? (open vragen) of Moet ik nu eerst …. of eerst ….. doen? Heb ik nu een nijptang<br />
nodig of een kniptang? Moet ik dit van boven <strong>naar</strong> beneden strijken of van beneden <strong>naar</strong> boven ? (gesloten<br />
vragen).<br />
- De cursisten zelf een aantal handelingen laten nadoen en de andere cursisten vragen wat er goed gaat en wat<br />
beter kan.<br />
- Nagaan of de betekenis van de begrippen duidelijk is door hen te vragen iets aan te tonen, door juist/fout<br />
vragen te stellen, door begrippen in een juiste volgorde te laten plaatsen, …<br />
68
C: Oefenfase<br />
De cursisten gaan zelfstandig aan de slag met een praktijkopdracht. Aandachtspunten <strong>voor</strong> de docent zijn:<br />
- Laat cursisten indien mogelijk per twee <strong>werk</strong>en. Zo kunnen ze elkaar ondersteunen en feedback geven, ze<br />
kunnen ook informatie uitwisselen over de handelingen, ze voelen zich vaak ook sterker en veiliger met twee.<br />
- Laat cursisten indien mogelijk zelf een aantal beslissingen nemen. Welke materialen heb ik nodig? In welke<br />
volgorde ga ik mijn <strong>werk</strong> aanpakken? Hoe gaan we de taken verdelen? Waar kunnen we bepaalde materialen<br />
vinden? Hoe gaan we een aantal problemen oplossen (vb. te weinig mortel)….<br />
- Ondersteun de curisten tijdens de praktijkopdrachten en geef feedback. Vraag hen ook hun handelingen te<br />
verwoorden en te verantwoorden.<br />
- Besteed specifieke aandacht bij de ondersteuning en de gesprekken aan de cruciale momenten<br />
(beoordelingspunten, veiligheidspunten, beslissingspunten, aandachtspunten,…).<br />
D. Evaluatiefase<br />
Na de praktijkopdracht of oefenfase bespreek je met de cursisten het resultaat. Je kan dit bij elke cursist individueel<br />
doen, per twee of met de volledige groep. Een aantal aandachtspunten <strong>voor</strong> de evaluatie zijn:<br />
- Behandel <strong>voor</strong>al de beoordelingspunten die in het begin van de les vermeld zijn.<br />
- Bespreek niet alleen het product maar ook het proces: wat vond je moelijk, wat was gemakkelijk, op welk<br />
moment wist je niet goed meer hoe je iets moest aanpakken? Zijn er zaken die je nu anders zou aanpakken?<br />
Wat vond je van het materiaal? Had je voldoende materiaal, kon je goed <strong>werk</strong>en met het materiaal? Heb je<br />
nog meer nood aan inoefening of heb je de handeling al voldoende onder de knie?<br />
- Laat de cursist ook zichzelf evalueren, zowel <strong>naar</strong> proces als <strong>naar</strong> product. Vraag wat goed ging en wat<br />
moeilijk was.<br />
- Laat cursisten ook eens elkaar evalueren, weer op zowel het proces als het product.<br />
- Zorg <strong>voor</strong> voldoende positieve feedback. Schouderklopjes doen wonderen.<br />
- Evalueer ook de samen<strong>werk</strong>ing tussen de cursisten.<br />
69
Concretisering aan de hand van een praktijk<strong>voor</strong>beeld: het plaatsen van een gide/een muur in een vochtige<br />
ruimte <strong>voor</strong>bereiden om te betegelen.<br />
Hieronder volgt een concrete lesbeschrijving uit de opleiding Bouw. We geven een aantal <strong>voor</strong>beelden van activiteiten<br />
in de verschillende lesfases. Uit die activiteiten kan geselecteerd worden <strong>naar</strong> gelang de cursisten al dan niet meer of<br />
minder nood hebben aan herhaling en inoefen<br />
Instapfase<br />
Inhoud<br />
Werkvorm en<br />
klasorganisatie<br />
Concretisering<br />
Aandachtpunten<br />
Ruimte <strong>voor</strong><br />
een praatje<br />
met de<br />
mensen in je<br />
groep.<br />
Samen rond de<br />
tafel. Informeel.<br />
Doe een rondje. Vraag hoe het is met iedere<br />
cursist en waar ze mee bezig zijn. Misschien is<br />
hun moeder ziek? Misschien hebben ze net een<br />
nieuwe gsm gekocht? Vraag door en vertel zelf<br />
ook waar je mee bezig bent.<br />
- Wat hebben jullie gisteren gedaan? Hebben<br />
jullie Nederlandse les gehad? Was het leuk? Wat<br />
hebben jullie geleerd?<br />
“Storingen hebben<br />
<strong>voor</strong>rang”.Voor je begint<br />
met de taak is het belangrijk<br />
dat de hoofden vrij zijn. Dit is<br />
dus geen verloren tijd, maar<br />
een essentieel onderdeel.<br />
Bovendien <strong>werk</strong>en de<br />
cursisten zo ook aan (talige)<br />
doelstellingen.<br />
- Hoe voelen jullie je vandaag? Hebben jullie er<br />
zin in? Zijn jullie moe?<br />
- Wil er iemand nog graag iets vertellen?<br />
Doel van de les<br />
verduidelijken<br />
linken aan<br />
jobdoelwit.<br />
Peilen <strong>naar</strong> de<br />
<strong>voor</strong>kennis van<br />
de cursisten<br />
Kernbegrippen<br />
uitleggen.<br />
Linken leggen<br />
met vorige<br />
lessen .<br />
Groepsleergesprek.<br />
Groepsleergesprek<br />
met visuele<br />
ondersteuning<br />
door materiaal<br />
We gaan vandaag een muur <strong>voor</strong>bereiden.<br />
Wat is <strong>voor</strong>bereiden? … Inderdaad, een muur<br />
klaarmaken om daarna tegels te plaatsen. We<br />
gaan dit doen met cementpleister. Wat is<br />
cementpleister? … Wat is cement? Waar gebruik<br />
je cement?<br />
Waarom gebruiken we cementpleister? … Wat is<br />
het verschil met gips?<br />
Waar gebruiken we cementpleister? .<br />
De muur <strong>voor</strong>bereiden is de muur recht maken en<br />
waterpas maken. Wat is recht? Wat is waterpas?<br />
Waarom moet de muur recht en waterpas zijn?<br />
Hoe maken we de muur recht en waterpas?<br />
Dit is een gide. Wat is het verschil met een<br />
hoekprofiel (dit hebben de cursisten de vorige les<br />
gezien).<br />
De docent combineert<br />
het verduidelijken van het<br />
doel van de les met het<br />
uitleggen van een aantal<br />
kernbegrippen.<br />
Door het stellen van vragen<br />
peilt hij eveneens <strong>naar</strong> de<br />
<strong>voor</strong>kennis van cursisten.<br />
De docent legt linken met<br />
de vorige lessen door de<br />
gide te vergelijken met het<br />
hoekprofiel.<br />
Waar<strong>voor</strong> gebruiken we een hoekprofiel?<br />
Waarom gebruiken we dit profiel?<br />
Wat is de <strong>voor</strong>kant? Wat is de achterkant?<br />
Door het concreet materiaal<br />
te tonen zoals een muur die<br />
niet recht is en een andere<br />
die niet waterpas is te tonen<br />
zorgt de docent <strong>voor</strong> visuele<br />
ondersteuning.<br />
70
Peilen <strong>naar</strong><br />
<strong>voor</strong>kennis en<br />
ervaringen<br />
Groepsleergesprek<br />
- Wie heeft al eens een muur <strong>voor</strong>bereid om<br />
tegels te plaatsen?<br />
- Heb je al iemand dit zien doen?<br />
Vertrek van de leefwereld<br />
van de cursisten. Vertel zelf<br />
ook over je eigen ervaringen.<br />
- Waar was dat?<br />
- Welk materiaal gebruikte je?<br />
- Hoe doen ze dat in jouw land? Gebruiken ze<br />
daar dezelfde materialen?<br />
- Doe je dat graag/ helemaal niet graag?<br />
Taal leren.<br />
Namen <strong>voor</strong><br />
de nieuwe<br />
materialen en<br />
handelingen<br />
inoefenen<br />
TPR<br />
- Neem de gide, toon de achterkant, toon de<br />
<strong>voor</strong>kant.<br />
- Neem het materiaal dat je nodig hebt om<br />
cementpleister te maken. …<br />
- Toon een rechte muur.<br />
Ondertussen oefenen<br />
de cursisten ook op het<br />
begrijpen van reeds gekende<br />
taal.<br />
- Toon een muur die waterpas is.<br />
- …<br />
Globaal lezen<br />
en kopiërend<br />
schrijven<br />
TPR met<br />
woordbeelden.<br />
Individueel<br />
<strong>werk</strong>en tijdens<br />
de pauzes<br />
Op tafel liggen de woordbeelden van de nieuwe<br />
materialen omgedraaid. Vraag een cursist het<br />
woordbeeld om te draaien en naast het juiste<br />
materiaal te leggen. Eventueel mogen de andere<br />
cursisten helpen. Laat de opstelling de hele dag<br />
staan.<br />
- De cursisten oefenen op<br />
globaal lezen.<br />
Geef de kernwoorden door aan de taaldocent.<br />
Die kan hiermee oefenen in de taalklas, of kan<br />
<strong>werk</strong>blaadjes <strong>voor</strong>zien <strong>voor</strong> tijdens de pauze.<br />
Hang eventueel een aantal kernwoorden op in het<br />
lokaal.<br />
71
aanbodsfase<br />
Inhoud<br />
Werkvorm en<br />
klasorganisatie<br />
Concretisering<br />
Aandachtspunten<br />
Docent<br />
doet de<br />
handeling<br />
<strong>voor</strong>.<br />
Docent doet<br />
alles stap<br />
<strong>voor</strong> stap en<br />
expliciteert<br />
de cruciale<br />
momenten<br />
De docent<br />
doet <strong>voor</strong>,<br />
cursisten<br />
kijken,<br />
denken mee ,<br />
beantwoorden<br />
vragen van de<br />
docent, stellen<br />
zelf vragen<br />
We gebruiken ook hier een klein truweel,<br />
net zoals bij het hoekprofiel, om de<br />
cementpleister aan te brengen.<br />
Wat is belangrijk bij het aanbrengen<br />
van cementpleister? Waar plaats ik het<br />
cementpleister? Hier of hier?<br />
We nemen de gide en plaatsen ze tegen de<br />
muur. Wat is de achterkant? Welke kant<br />
moet tegen de muur?<br />
Waar moeten we op letten bij het plaatsen<br />
van de gide? … ja, een beetje van de<br />
grond. Waarom?<br />
Wat doen we nu? De gide aansmeren.<br />
Waar moeten we op letten? Niet te veel<br />
cementpleister gebruiken, de gide niet te<br />
dicht tegen de muur plakken.<br />
De docent blijft in contact met<br />
de cursisten door constant<br />
vragen te stellen.<br />
De docent ondertitelt zichzelf.<br />
De docent doet alles stapje<br />
<strong>voor</strong> stapje en focust op de<br />
cruciale handelingen.<br />
De docent stelt verschillende<br />
soorten vragen:<br />
- waar<br />
- waarom<br />
- hoe<br />
- welke<br />
- hoeveel<br />
…<br />
Wat doen we nu? We maken de muur<br />
waterpas. Wat is waterpas? Kan iemand<br />
dit eens tonen? Hoe kan ik controleren<br />
of de gide waterpas staat? Hoe kan ik<br />
controleren?<br />
Wat moet ik doen bij een heel hoge muur?<br />
Kan ik dan ook een waterpas gebruiken?<br />
Wat moet ik dan gebruiken?<br />
Handelingen<br />
mondeling<br />
herhalen<br />
Met een<br />
fotoreeks<br />
bespreken wat<br />
je eerst doet<br />
en wat erna<br />
De cursisten hebben de opeenvolgende<br />
handelingen op foto. Ze vertellen welke<br />
materialen ze zien op de foto’s en wat de<br />
<strong>werk</strong>nemer steeds doet op de foto’s. Ze<br />
leggen de foto’s in de juiste volgorde.<br />
Variatie: iedere cursist heeft één foto.<br />
Hij toont zijn foto niet maar probeert te<br />
vertellen wat er op zijn foto staat. Zonder<br />
hun foto’s te laten zien moeten de cursisten<br />
proberen in de juiste volgorde te gaan<br />
staan.<br />
De cursisten herhalen hier<br />
mondeling de handelingen. De<br />
docent ondersteunt door heel<br />
gerichte vragen te stellen. De<br />
cursisten kunnen eventueel ook<br />
per twee een foto bespreken.<br />
72
De docent<br />
herhaalt<br />
nog eens<br />
de cruciale<br />
handelingen<br />
De docent<br />
doet een aantal<br />
zaken opnieuw<br />
maar doet ze<br />
niet helemaal<br />
correct. De<br />
cursisten<br />
corrigeren.<br />
De docent neemt een groot truweel.<br />
De docent plaatst de cementpleister te<br />
dicht bij elkaar.<br />
De docent plaatst de gide tegen de grond.<br />
De studenten proberen de fouten te<br />
verwoorden.<br />
De cursisten worden nog eens<br />
geattendeerd op de cruciale<br />
momenten en ze worden<br />
uitgedaagd om de fouten aan<br />
te geven.<br />
73
Oefenfase<br />
Inhoud<br />
Werkvorm en<br />
klasorganisatie<br />
Concretisering<br />
Aandachtspunten<br />
De cursisten<br />
oefenen de<br />
handeling in<br />
De cursisten<br />
gaan<br />
individueel aan<br />
de slag<br />
De docent loopt rond en geeft individuele<br />
feedback. Tijdens de feedback stelt hij<br />
vragen aan de cursist en ondersteunt de<br />
cursist in zijn taalaanbod. De vragen zijn<br />
gevarieerd.<br />
Wat heb je eerst gedaan?<br />
Waarom doe je dit zo?<br />
Waarom gebruik je dit materiaal?<br />
Hoeveel gebruik je hier van?<br />
Is de muur waterpas?<br />
Hoe ver staan de gides van elkaar?<br />
….<br />
Door de concrete situatie<br />
ligt de focus op de inhoud<br />
en minder op de taal. De<br />
taal is een hulpmiddel om<br />
uit te leggen waar de cursist<br />
mee bezig is en waarom hij<br />
bepaalde dingen zo doet.<br />
De cursisten<br />
<strong>werk</strong>en per<br />
twee<br />
De cursisten voeren samen de taak uit en<br />
zorgen zelf <strong>voor</strong> de taakverdeling.<br />
Of<br />
De docent geeft een duidelijke<br />
taakverdeling.<br />
Door samen te <strong>werk</strong>en kunnen<br />
de cursisten elkaar feedback<br />
geven. Dit kan eventueel in<br />
hun eigen taal maar beter is in<br />
het Nederlands. Hier<strong>voor</strong> is<br />
het belangrijk om cursisten bij<br />
elkaar te zetten die elkaars taal<br />
niet begrijpen. Het is immers<br />
niet evident om in een vreemde<br />
taal te communiceren wanneer<br />
je elkaars taal vlot spreekt.<br />
Een cursist<br />
voert de<br />
handeling uit,<br />
de andere<br />
cursist<br />
evalueert<br />
Een mogelijkheid is dat één cursist de<br />
handeling uitvoert en de andere cursist<br />
moet evalueren. Dit kan aan de hand<br />
van een schriftelijk formulier waar de<br />
handelingen of de cruciale handelingen<br />
visueel <strong>voor</strong>gesteld worden (bv: de gide<br />
staat tegen de grond. De gide staat 15<br />
cm van de grond; de gide staat 30 cm van<br />
de grond: de cursist omcirkelt op welke<br />
manier de andere de handeling uitgevoerd<br />
heeft)<br />
De cursisten concentreren zich<br />
op de correcte uitvoering van<br />
de handelingen. Ze beslissen<br />
zelf of iets goed uitgevoerd<br />
is of niet. Zo leren ze zichzelf<br />
evalueren.<br />
Vb: bij elke handeling staat een duim<br />
omhoog, een duim vertikaal en een duim<br />
<strong>naar</strong> beneden. De cursist beslist zelf of<br />
de handeling al dan niet goed uitgevoerd<br />
is. De docent plaatst de cementpleister te<br />
dicht bij elkaar.<br />
74
Evaluatiefase<br />
Werkvorm en<br />
klasorganisatie<br />
Ter inspiratie<br />
Opmerking<br />
Ruimte <strong>voor</strong> een<br />
praatje met de<br />
mensen in je<br />
groep<br />
Samen rond de<br />
tafel. informeel<br />
Zijn jullie er moe van? Blij dat je <strong>naar</strong> huis<br />
kan? En wat ga je nu vanavond nog doen?<br />
Doe een rondje en vertel ook zelf welk<br />
gevoel je hebt.<br />
Het is belangrijk dat er<br />
ook op het einde van de<br />
les een moment is waarop<br />
de cursisten hun ei kwijt<br />
kunnen. Opnieuw: dit is<br />
geen verloren tijd, maar<br />
een essentieel onderdeel.<br />
Bovendien <strong>werk</strong>en de<br />
cursisten zo ook aan (talige)<br />
doelstellingen.<br />
Nabespreking<br />
van de taak (=<br />
de techniek)<br />
Groepsleergesprek<br />
Je kan de techniek, bij wijze van<br />
samenvatting, nog eens stap <strong>voor</strong> stap<br />
samen met de cursisten navertellen: wat<br />
doe je eerst? En wat moet je daarna doen?<br />
Hoeveel cm moet de gide van de grond<br />
staan? En hoe controleer je of de gide<br />
waterpas staat?<br />
Je kan zaken die je opmerkt<br />
tijdens de inoefenfase<br />
(veel <strong>voor</strong>komende<br />
fouten, belangrijke<br />
aandachtspunten, tips,…)<br />
<strong>voor</strong> jezelf noteren en nu in<br />
de volledige groep gooien.<br />
Procesevaluatie<br />
(= de les zelf, het<br />
samen<strong>werk</strong>en,<br />
…)<br />
Groepsleergesprek<br />
Ging het goed, Mohammed? Had je<br />
plezier in de oefening? Wie doet dat nog<br />
graag? En wie doet dat helemaal niet<br />
graag?<br />
Als ik praat, begrijpen jullie mij dan?<br />
Vond je het een interessante les, Saïd? Wat<br />
vond je het moeilijkste stuk van de les?<br />
Ging het samen<strong>werk</strong>en in groepjes goed?<br />
Hebben jullie ruzie gehad? Hoe kwam dat?<br />
Zelfevaluatie<br />
en peilen <strong>naar</strong><br />
leervragen<br />
Groepsleergesprek<br />
Vinden jullie dat je nu al goed een gide<br />
kan plaatsen? Wat vind je nog moeilijk?<br />
Moet je nog extra oefenen? Wil je graag<br />
volgende les opnieuw oefenen? Of is dat<br />
niet nodig?<br />
Je kan eventueel een<br />
evaluatieblad met foto’s,<br />
tekeningen geven waar<br />
iedereen zijn technisch<br />
kunnen evalueert (groene/<br />
gele/ rode bol plakken of<br />
met duimen) en aangeeft<br />
hoe interessant hij/zij de les<br />
vond.<br />
75
Transfer van het<br />
geleerde <strong>naar</strong> de<br />
eigen leefwereld<br />
en <strong>naar</strong> de<br />
arbeidsmarkt<br />
Denk je dat je op je stageplaats dit ook zal<br />
moeten doen? Is er iemand in je buurt die<br />
zijn huis verbouwt en die je eventueel kan<br />
helpen?<br />
Waar zou je het gereedschap gaan kopen?<br />
Hoeveel kost een gide denk je ? Heb je al<br />
gereedschap thuis?<br />
Link <strong>naar</strong><br />
volgende en<br />
vorige lessen<br />
leggen<br />
Groepsleergesprek<br />
Groepsleergesprek<br />
Wat kunnen jullie nu al allemaal? Wat<br />
hebben we al geleerd, help eens denken?<br />
Het is nog vijf weken les en we moeten<br />
nog veel technieken leren: …<br />
Morgen gaan jullie leren hoe je tegels<br />
plaatst.<br />
Naast een goed gefaseeerde lesopbouw aan de hand van het ABCD-model willen we vakdocenten nog enkele tips<br />
meegeven die aansluiten bij de leerderskenmerken van laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong>.<br />
Nood aan sturing en structuur.<br />
In hoofdstuk 1 formuleerden we een aantal gemeenschappelijke kenmerken van de doelgroep van laaggeletterde,<br />
zeer laagtaalvaardige <strong>anderstaligen</strong>. Een belangrijke beperking die we daar aanhaalden betrof hun leerhouding: onze<br />
cursisten zijn niet of nauwelijks vertrouwd met zelfstandig <strong>werk</strong>en, samen<strong>werk</strong>en en groepsopdrachten. Ze nemen<br />
het leerproces niet in eigen handen. Zelfsturend leren, het bewaken en evalueren van het eigen leren, is hen vreemd.<br />
Ze zijn heel docentafhankelijk. Ze zien de docent als een dirigent die de touwtjes in handen heeft, niet als mentor of<br />
coach. We signaleerden ook hun beperkte beheersing van de sleutelcompetenties: zelf keuzes maken, het eigen leren<br />
en presteren verbeteren, omgaan met problemen is moeilijk.<br />
Onze cursisten hebben, veel meer dan hoger geschoolden, nood aan sturing vanwege de docent. Die moet<br />
duidelijkheid scheppen door een heldere lesopbouw, klare instructietaal, beproefde <strong>werk</strong>vormen. Zo groeit er een<br />
klasklimaat waarin de cursist zich veilig voelt. Dat is een absolute basis<strong>voor</strong>waarde om tot leren te komen. Pas als<br />
die vervuld is, kan de taaldocent, beetje bij beetje, <strong>werk</strong>en aan zelfsturing, aan zelfevaluatie, zelf keuzes maken en<br />
problemen oplossen. Want dat dit ook nodig is, dat staat buiten kijf:<br />
76
Kleine stapjes.<br />
Eén van de zaken die opvallen wanneer men het verloop van de les het plaatsen van een gide bekijkt, is hoezeer<br />
de cursisten de doelstelling bereiken in kleine stapjes. Ze beginnen bij de situering van de les waar door brainstorm<br />
bekeken wordt welke ruimtes vochtige ruimtes zijn en waarom je daar met cementpleister moet bezetten. Daarna<br />
wordt aandacht besteed aan de begrippen een rechte muur en een muur die waterpas is. Vervolgens wordt de gide<br />
bekeken en wordt stap <strong>voor</strong> stap bekeken hoe die aan de muur gehecht moet worden. Daarna is het aan de cursisten<br />
om deze deelvaardigheid in te oefenen.<br />
Taalvaardigere en hogergeschoolde cursisten komen veel sneller tot het uitvoeren van de activiteit en deze activiteit<br />
zal misschien al verder gaan dan enkel het plaatsen van de gides. Bij laaggeletterde en laagtaalvaardige cursisten<br />
moet echter systematisch aandacht besteed worden aan het uitleggen en inoefenen van een aantal kernbegrippen,<br />
aan het focussen op cruciale praktijkmomenten, aan het waarom van een aantal handelingen en aan het hoe van alle<br />
deelhandelingen.<br />
Cyclisch <strong>werk</strong>en<br />
De cyclische opbouw van de lesactiviteiten is een heel belangrijk uitgangspunt <strong>voor</strong> de vakdocent die met<br />
laaggeletterden <strong>werk</strong>t. De cursisten hebben heel veel herhaling nodig: binnen één les, tussen verschillende lessen<br />
en tussen verschillende opleidingsonderdelen. De doelen moeten veelvuldig herhaald worden en in verschillende<br />
contexten <strong>voor</strong>komen. Binnen deze cyclische aanpak kunnen er dan een aantal typische bewegingen van gemakkelijk<br />
<strong>naar</strong> moeilijker uitgevoerd worden. Zo <strong>werk</strong>en de cursisten eerst aan deelhandelingen en in een latere les aan een<br />
groter geheel van handelingen.<br />
Een tweede beweging hangt samen met de klasorganisatie. De vakdocent <strong>werk</strong>t eerst centraal (klassikale oefeningen),<br />
eventueel over groeps<strong>werk</strong> <strong>naar</strong> individueel (de cursisten <strong>werk</strong>en alleen).<br />
Belang van een goede les<strong>voor</strong>bereiding<br />
Eén en ander brengt met zich mee dat er veel tijd kruipt in de <strong>voor</strong>bereiding van lessen aan laaggeletterde cursisten.<br />
Lessen moeten zorgvuldig opgebouwd worden, stapje <strong>voor</strong> stapje, van gemakkelijk <strong>naar</strong> moeilijk. Er moet een<br />
goed evenwicht gezocht worden tussen centrale delen en individueel <strong>werk</strong>en, tussen luisteren en spreken. Er moet<br />
nagedacht worden over eenvoudige instructietaal: hoe breng ik die boodschap over? Er moet nagedacht worden over<br />
variatie in oefenvormen en taken en over hoe de cursisten ondersteund kunnen worden.<br />
5.2.3 Begrijpelijk taalaanbod, context en taalsteun<br />
De vakdocenten moeten in staat zijn om hun instructies en taalaanbod aan te passen aan het niveau van hun cursisten.<br />
De doelgroep waarover hier sprake heeft immers nog maar een heel laag taalniveau. Het taalaanbod op hun niveau<br />
brengen doe je door aandacht te besteden aan je taal maar ook door voldoende context en taalsteun te bieden.<br />
Begrijpelijk taalaanbod<br />
Aan welke <strong>voor</strong>waarden moet het taalaanbod waarmee cursisten geconfronteerd worden voldoen om een optimale<br />
taalverwerving te garanderen? In een aantal onderzoeken worden drie cruciale <strong>voor</strong>waarden aangewezen: het<br />
taalaanbod dient ten eerste ruim te zijn, ten tweede moet het relevant zijn en de interesse van de cursist kunnen<br />
opwekken. Ten derde moet de moeilijkheidsgraad van het taalaanbod op het niveau van de cursist, of net daarboven,<br />
liggen.<br />
Voor wat de eerste <strong>voor</strong>waarde betreft, een ruim en gevarieerd taalaanbod, hebben intensieve, geïntegreerde<br />
opleidingen een belangrijk streepje <strong>voor</strong>. De cursisten horen gedurende relatief veel uren veel verschillende mensen<br />
Nederlands praten. Voorwaarde is dan natuurlijk wel dat alle lesgevers hun steentje bijdragen en veel Nederlands<br />
77
praten. Taaldocenten hebben de taak om de cursisten de nodige taalvaardigheid bij te brengen, maar ook<br />
vakinstructeurs kunnen heel wat relevant en interessant taalaanbod bieden aan de cursisten. Ze kunnen bij<strong>voor</strong>beeld<br />
vertellen uit het eigen leven en de eigen ervaringen, ze kunnen datgene wat de cursisten in hun eigen woorden<br />
zeggen, herhalen en parafraseren, ze kunnen aan betekenisonderhandeling doen. De vakdocent in onze casus zorgt op<br />
volgende manieren <strong>voor</strong> een ruim taalaanbod:<br />
• In het begin van de les legt de docent heel wat kernbegrippen uit en vertelt hij waar de cursisten pleistercement<br />
moeten gebruiken. Hij kan eventueel zelf een paar <strong>voor</strong>beelden geven van plaatsen waar het misgegaan is en<br />
wat de gevolgen daarvan zijn.<br />
• Bij het demonstreren van de activiteit ondertitelt de docent zichzelf. Hij zorgt <strong>voor</strong> heel wat herhaling, vergelijkt<br />
met een handeling uit een vorige les en legt steeds het hoe en het waarom uit.<br />
• Bij het uitvoeren van de taak geeft de docent individueel feedback. Hij doet dit door de cursisten te wijzen op<br />
wat ze goed doen en wat ze eventueel beter kunnen doen.<br />
De derde <strong>voor</strong>waarde, een taalaanbod op maat van de cursisten, is ongetwijfeld de grootste uitdaging, én een<br />
bron van bezorgdheid en onzekerheid <strong>voor</strong> heel wat taaldocenten die <strong>voor</strong> het eerst geconfronteerd worden met<br />
de doelgroep van laaggeletterde, zeer laagtaalvaardige cursisten: hoe praat ik in hemelsnaam met deze mensen?<br />
Hoe zorg ik dat ze mij begrijpen? Dit blijft een moeilijk gegeven. Met deze doelgroep zijn spraakverwarringen, met<br />
soms Babelse proporties, simpelweg part of the job. Je leert met vallen en opstaan. Naarmate jij de cursisten en hun<br />
taalgebruik beter leert kennen, en de cursisten jou zal de communicatie vlotter verlopen. Visuele ondersteuning, met<br />
prenten of authentieke materialen, is een belangrijk wapen. In de kadertekst hieronder geven we een aantal tips rond<br />
teacher talk. Het basisprincipe is steeds: Praat eenvoudig maar correct.<br />
78
Praten met laaggeletterde zeer laagtaalvaardige cursisten. 10 tips.<br />
1. Gebruik korte, eenvoudige maar correcte zinnen<br />
Dus niet: maandag jullie komen hele dag beginnen half negen stoppen vier uur.<br />
2. Spreek duidelijk en rustig. Ga niet luider spreken.<br />
Dus niet: we gaan praten over jullie uurrooster. Jullie UURROOSTER!!<br />
3. Leg een nadrukkelijke klemtoon op belangrijke woorden<br />
Máándag moeten jullie de héle dag <strong>naar</strong> de klas komen. Dínsdag moeten jullie niét <strong>naar</strong> de klas komen.<br />
4. Beperk je boodschap tot de essentie. Vermijd uitweidingen.<br />
Dus niet: vanaf maart verandert dat wel weer want dan krijgen we een nieuwe collega erbij<br />
en ga ik vier vijfde <strong>werk</strong>en, dus dan heb ik vrijdag<strong>voor</strong>middag ouderschapsverlof.<br />
Dus vanaf dan zal het ook les op dinsdag<strong>voor</strong>middag zijn.<br />
5. Check <strong>voor</strong>tdurend met vragen of de cursisten de boodschap begrijpen.<br />
Dus niet: als je iets niet begrijpt, vraag het dan he!<br />
Maar wel: welke dag is het morgen? Hebben jullie morgen les?<br />
(indien nog te moeilijk: Is het morgen woensdag ?)<br />
6. Vat de boodschap op het einde samen.<br />
Jullie moeten dus <strong>naar</strong> de klas komen op maandag de hele dag, op dinsdag niet, op woensdag in de<br />
<strong>voor</strong>middag, op donderdag in de <strong>voor</strong>middag en op vrijdag ook in de <strong>voor</strong>middag.<br />
7. Vervang moeilijke woorden door een gemakkelijk synoniem.<br />
Dus niet: opleidingsverantwoordelijke<br />
Maar wel: baas<br />
8. Omschrijf moeilijke woorden of geef <strong>voor</strong>beelden als je geen gemakkelijk synoniem vindt.<br />
Deeltijds <strong>werk</strong>en, wat is dat? Sommige mensen <strong>werk</strong>en niet elke dag, ze <strong>werk</strong>en soms wel en soms niet.<br />
Ze krijgen van de baas dan natuurlijk ook minder geld. Dat is deeltijds <strong>werk</strong>en.<br />
9. Vermijd uitdrukkingen.<br />
Dus niet: we zullen er eens invliegen; Trek het u niet aan.<br />
Maar wel: we zullen hard en snel moeten <strong>werk</strong>en vandaag; Denk er maar niet te veel aan.<br />
10. Herhaal wat je zegt nog eens met andere woorden.<br />
Welke uren moet je komen? Hoe laat moet je beginnen met <strong>werk</strong>en, en hoe laat mag je stoppen?<br />
Wanneer mag je <strong>naar</strong> huis gaan?<br />
79
Bovenstaande tips gelden natuurlijk <strong>voor</strong> alle mondelinge communicatie met de cursisten. Eenvoudig maar correct<br />
spreken, is altijd belangrijk. Als het echter gaat over instructietaal is teacher talk misschien nog net wat belangrijker. Als<br />
de vakdocent een oefening <strong>voor</strong> ogen heeft waarbij de cursisten bij<strong>voor</strong>beeld aan een andere instructeur informatie<br />
moeten gaan vragen, maar de cursisten begrijpen de opdracht niet helemaal, dan wordt het al snel een chaos.<br />
Vandaar ook dat instructies vaak visueel ondersteund worden (zie verder). Instructies kunnen best ook met gebaren<br />
ondersteund worden. En uiteraard is het heel belangrijk om ook te demonstreren wat er van de cursisten verwacht<br />
wordt. Beginnende docenten kunnen eventueel al tijdens de les<strong>voor</strong>bereiding nadenken hoe ze hun instructie in de<br />
klas zullen formuleren.<br />
Context<br />
Voor vakdocenten is hun vak de evidentie zelve, dat ze soms vergeten dat heel wat zaken vrij abstract en moeilijk te<br />
volgen zijn <strong>voor</strong> een leek in het vak. Belangrijk is om alle nieuwe leerstof zo veel mogelijk in een context te plaatsen<br />
die <strong>voor</strong> de cursisten concreet en herkenbaar is. Door nieuwe leerstof te koppelen aan bekende zaken wordt die<br />
leerstof immers veel duidelijker en toegankelijker. Dat is ook de manier waarop onze hersenen <strong>werk</strong>en. Hoe meer je<br />
nieuwe zaken kan verbinden met zaken die reeds in je hoofd aanwezig zijn, hoe vaster de plaats in je hoofd en hoe<br />
beter je die kennis of vaardigheid terug kan oproepen. Op welke manier kan je nu context geven?<br />
Toon het afge<strong>werk</strong>t product dat ze zelf tegen het einde van de les gerealiseerd moeten hebben<br />
Laat cursisten zien waar ze <strong>naar</strong>toe moeten <strong>werk</strong>en, wat het resultaat van hun handeling moet zijn. Laat eventueel een<br />
aantal goede <strong>voor</strong>beelden zien en een aantal slechte. Als vakdocent heb je een heel concrete <strong>voor</strong>stelling van wat het<br />
eindproduct moet zijn en je gaat ervan uit dat cursisten dit ook hebben. Wanneer de materie <strong>voor</strong> cursisten echter<br />
nieuw of onbekend is, hebben zij die concrete <strong>voor</strong>stelling niet. Stel dat je zelf in een kookles zit en je moet chapati<br />
maken. Als je Indiër bent dan is dat <strong>voor</strong> jou een alledaags product en heb je daar onmiddellijk een <strong>voor</strong>stelling van.<br />
Als Belg die nooit in een Indisch restaurant of in het land zelf geweest is, zal er geen belletje rinkelen. Als de docent<br />
dan vraagt welke ingrediënten er volgens jou nodig zijn <strong>voor</strong> chapati heb je er het raden <strong>naar</strong>. Een foto zal al heel veel<br />
zeggen. Houd daarom tijdens de praktijklessen steeds een fototoestel bij de hand en fotografeer allerlei zaken. In een<br />
volgende les of reeks lessen heb je voldoende visueel materiaal om het eindproduct te tonen.<br />
Verwijs <strong>naar</strong> zaken die ze reeds in vorige lessen geleerd hebben<br />
bij<strong>voor</strong>beeld: als je het in de opleiding Bouw over een nieuwe manier van bezetten hebt, kan het zinvol zijn om de<br />
manieren die de cursisten al geleerd hebben nog eens op te frissen en een vergelijking te maken. Je kan dan aangeven<br />
welke zaken hetzelfde zijn en dus min of meer gekend, en welke zaken anders zijn. De nieuwe leerstof wordt op die<br />
manier verbonden met oude leerstof en kan zo beter beklijven.<br />
80
Geef een overzicht van wat ze al geleerd hebben en wat ze nog moeten leren.<br />
Tip: Maak een logboek. Je kan de cursisten inzicht geven in het geheel van hun cursus door een soort<br />
visueel logboek op te stellen waar elke les mee begint of afsluit (een kwartiertje).<br />
Mogelijke opbouw:<br />
• op het eerste blad komen prenten <strong>voor</strong> elke vaktechniek die de cursisten moeten leren. Bij PST is dat<br />
bij<strong>voor</strong>beeld moppen, stofwissen, sanitair, interieur, stofzuigen… De cursisten omcirkelen elke techniek die ze<br />
geleerd hebben.<br />
• Op het tweede blad komt een wirwar van alle gereedschappen waar de cursisten de woorden van moeten leren.<br />
De gereedschappen waar ze de woorden al van kennen, omcirkelen ze.<br />
• Voor elke les is er één blad als bijlage.<br />
• Je kan dit koppelen aan zelfevaluatie. Op het einde van de les evalueert eerst iedereen zichzelf (zie bijlage).<br />
Daarna aansluitend kort groepsgesprek. Wat vinden jullie gemakkelijk? Waar willen jullie nog extra op oefenen?<br />
Geef duidelijk aan waarom ze iets gaan leren, wat het belang van die vaardigheid is en waar en wanneer ze dit kunnen<br />
toepassen.<br />
vb: op tijd komen is <strong>voor</strong> bepaalde culturen geen belangrijk principe. Daarom hebben een aantal cursisten daar ook<br />
heel veel moeite mee. Het is belangrijk om met cursisten deze cultuurverschillen te concretiseren en duidelijk uit te<br />
leggen waarom in onze westerse maatschappij op tijd komen zo belangrijk is en wat de consequenties kunnen zijn als<br />
je dat niet doet.<br />
Hier is ook de link met de arbeidsmarkt heel belangrijk. Je kan aangeven dat de methode zoals die hier geleerd wordt<br />
in de meeste bedrijven zo geleerd wordt. Als cursisten ondertussen op stage zijn, kunnen ze zelf aangeven of op hun<br />
<strong>werk</strong> dezelfde methode toegepast wordt, of die methode eventueel afwijkt van een andere methode.<br />
Als cursisten geen stage volgen, kan een bezoek aan een werf de ogen openen. De cursisten zien dan wat er allemaal<br />
verwacht wordt van een <strong>werk</strong>nemer, op welke manier ge<strong>werk</strong>t moet worden, hoe de <strong>werk</strong>nemers opgevolgd en<br />
gecontroleerd worden enzo<strong>voor</strong>t.<br />
Door de link te leggen met de arbeidsmarkt kan je ook veel meer aandacht besteden aan allerlei attitudes zoals stipt<br />
<strong>werk</strong>en, beleefd zijn, initiatief nemen en zo verder. In deze zaken onderscheidt een goede <strong>werk</strong>kracht zich immers<br />
vaak van een minder goede <strong>werk</strong>kracht en in tijden van crisis is de concurrentie zwaar.<br />
Leg voldoende linken met de leefwereld van de cursisten<br />
vb: als je een bepaalde manier van snoeien wil uitleggen kan je vragen aan de cursisten of zij al dan niet een tuin<br />
hebben, waar en wanneer zij zaken gesnoeid hebben, op welke manier zij dat gedaan hebben en met welk materiaal.<br />
Door dit te doen roep je de <strong>voor</strong>kennis van de deelnemers op en kunnen zij opnieuw de nieuwe gegevens daar<br />
rechtstreeks aan koppelen. Zij kunnen op die manier veel makkelijker reflecteren op hun eigen manier van <strong>werk</strong>en en<br />
de manier van <strong>werk</strong>en die in de opleiding aangeleerd wordt. Belangrijk is uiteraard om respect te tonen <strong>voor</strong> de eigen<br />
manier van <strong>werk</strong>en en van beide methodes de <strong>voor</strong>- en nadelen te expliciteren.<br />
81
Activeer de <strong>voor</strong>kennis van de cursisten<br />
Vraag steeds aan cursisten of ze bepaalde zaken al weten <strong>voor</strong>aleer je zelf iets gaat uitleggen. Cursisten weten vaak<br />
meer dan je denkt, of ze weten een aantal zaken ongeveer maar hebben toch ergens een verkeerd begrip van iets.<br />
Door er<strong>naar</strong> te vragen en hen dit te laten verwoorden, kan je hierop inspelen en hun beeld bijsturen. Om cursisten<br />
hierbij te ondersteunen, kan je hen bij<strong>voor</strong>beeld zelf materiaal laten selecteren <strong>voor</strong> een bepaalde taak, kan je foto’s<br />
van een handeling geven die cursisten in een juiste volgorde moeten leggen, kan je iets verkeerd <strong>voor</strong>doen en vragen<br />
aan cursisten of dit al dan niet juist is, kan je namen van materialen vragen, ….<br />
Koppel de theorie zoveel mogelijk aan de praktijk, geef <strong>voor</strong>beelden en laat cursisten zelf <strong>voor</strong>beelden zoeken<br />
Als je het in een les schoonmaak hebt over productenkennis dan is het niet echt zinvol om los van concrete materialen<br />
het effect van zuren en basen uit te leggen en het verschil tussen een harde ondergrond en een poreuze ondergrond.<br />
Je gaat onmiddellijk aan de slag en je toont het effect van het gebruik van een verkeerd product. Je kan ook vragen<br />
aan de cursisten om hun eigen producten die ze thuis hebben mee te brengen en deze te testen op verschillende<br />
materialen. Je kan ook met de cursisten <strong>naar</strong> een winkel gaan en daar de producten bekijken en uit de verpakking<br />
afleiden <strong>voor</strong> welke materialen deze producten geschikt zijn.<br />
Koppel bij de praktijk terug <strong>naar</strong> de theorie<br />
Het is zinvol, om, als cursisten bezig zijn met een praktische oefening, tijdens de oefening opnieuw terug te koppelen<br />
<strong>naar</strong> de theorie door vragen te stellen zoals: wat doe je nu? Waarom die je dit zo? Wat ga je hierna doen? Met welk<br />
materiaal doe je dit? Waarom gebruik je dit type van materiaal? Op die manier wordt de theorie geconcretiseerd en<br />
leren cursisten hun praktisch handelen kritisch te koppelen aan de theorie. Belangrijk hierbij is ook om cursisten te<br />
laten reflecteren op hun eigen <strong>voor</strong>tgang in relatie met de theorie. Wat kan ik al? Wat kan ik nog niet? Wat moet ik<br />
nog leren? Wil ik nog extra oefenen?<br />
Taalsteun door visuele ondersteuning<br />
Het taalbegrip van onze cursisten is zeer beperkt. Daarom is de visuele ondersteuning van de boodschap een<br />
noodzakelijk hulpmiddel. Het gebruik van prenten of authentieke materialen zorgt er<strong>voor</strong> dat de cursisten de betekenis<br />
van onbekende woorden en zinnen kunnen afleiden. Zo kunnen ze alsnog min of meer volgen.<br />
Daarenboven heeft het gebruik van visuele hulpmiddelen een positief effect op het taalverwervingsproces zelf. De<br />
cursisten begrijpen niet alleen wat je zegt, ze leren ook sneller Nederlands. Nieuwe woorden of taalhandelingen<br />
beklijven immers beter als ze gekoppeld worden aan een beeld.<br />
Uiteraard ondersteunt de vakdocent zijn handelingen door the real thing. Hij staat op de <strong>werk</strong>vloer en voert de<br />
handelingen uit met concrete materialen en concrete handelingen. Toch is het gevaar groot om nog heel wat uitleg<br />
te geven die niet ondersteund wordt door handelingen of concreet materiaal. Het gebruik van extra materiaal zoals<br />
tekeningen en foto’s kan daarom heel zinvol zijn.<br />
Het is al gezegd bij het onderdeel context: zorg <strong>voor</strong> een foto van het afge<strong>werk</strong>t product. Door een visuele<br />
<strong>voor</strong>stelling te hebben van waar je <strong>naar</strong>toe moet, wordt heel veel duidelijk <strong>voor</strong> cursisten. Ook foto’s van de<br />
verschillende deelhandelingen en materialen kunnen aanvullend materiaal opleveren en geven de docent de<br />
mogelijkheid om met andere <strong>werk</strong>vormen de zaken te herhalen. In de les ‘het plaatsen van een gide’ laat de docent<br />
de cursisten foto’s met verschillende deelhandelingen aan elkaar beschrijven waarna ze de foto’s in de juiste volgorde<br />
moeten leggen. Op een evaluatieformulier staan foto’s van verschillende manieren om de gide te plaatsen. De ene is<br />
al beter dan de andere. Door de foto’s wordt het verschil in de <strong>werk</strong>wijzen duidelijk <strong>voor</strong> de cursisten. Bij hoofdstuk<br />
5.2. worden een aantal <strong>werk</strong>vormen aan de hand van prentmateriaal toegelicht. De <strong>werk</strong>vormen zijn gericht <strong>naar</strong><br />
taaldocenten maar ook vakdocenten kunnen hier inspiratie opdoen.<br />
82
Een concreet <strong>voor</strong>beeld: bij een opleiding hulpkok wordt bij het begin van de les een briefing gehouden. Vaak worden<br />
de recepten op papier meegegeven. Ook hier kan een visuele ondersteuning interessant zijn. Aan de hand van<br />
foto’s of een powerpoint kunnen de ingrediënten en opeenvolgende handelingen makkelijk gevisualiseerd worden.<br />
Uiteraard vraagt het samenstellen van een fotoreportage wat <strong>werk</strong>, maar vaak komen bij de opeenvolgende cursussen<br />
dezelfde taken en handelingen terug. Het is dus kwestie van tijdens een opleiding met de camera rond te lopen en<br />
van alle materialen en deelhandelingen foto’s te nemen.<br />
5.2.4 Optimale spreekkansen <strong>voor</strong> laagtaalvaardige cursisten<br />
Naast een ruim taalaanbod zijn ook voldoende spreekkansen noodzakelijk <strong>voor</strong> een vlot taalverwervingsproces. Ook<br />
dit is een heikel punt. Een vaak gehoorde verzuchting van sommige lesgevers aan onze doelgroep klinkt ongeveer<br />
als volgt: “Ik probeer mijn cursisten wel aan het praten te krijgen, maar er komt niets uit. Ze kunnen te weinig<br />
Nederlands”<br />
De cursisten in de trajecten <strong>voor</strong> laaggeletterden kunnen inderdaad weinig Nederlands, zeer weinig zelfs. Op<br />
het moment dat ze aan hun vakopleiding beginnen, hebben ze ongeveer 360 uur Nederlandse les gehad. Ter<br />
vergelijking: een laaggeletterde cursist met een snel leertempo behaalt richtgraad 1.1 na 600 lesuren. Zijn mondelinge<br />
taalvaardigheid op dat moment kan als volgt beschreven worden: de cursist gebruikt heel alledaagse woorden; de<br />
onderwerpen waarover hij/ zij praat zijn alledaags en concreet: de familie, de woonplaats, de persoonlijke situatie, een<br />
hobby; hij/ zij gebruikt veel losse woorden en nog weinig zinnen; hij maakt veel fouten tegen de zinsstructuur: Ik ben<br />
groot familie, ik ben scheiden.<br />
Deze cursisten spreken weinig Nederlands, maar niet té weinig. Ook hen kan en moet je spreekkansen bieden. Het<br />
komt er gewoon op aan de lat op de juiste hoogte te leggen. Des te lager het taalvaardigheidsniveau van de cursisten,<br />
des te sterker dient de lesgever de taal die van hen gevraagd wordt te structureren en ondersteunen. Een inleidende<br />
groepsdiscussie rond de vraag hoe er in het land van herkomst bezet wordt, is ongemeen boeiend en volgens<br />
de principes van de krachtige leeromgeving een goede keuze –je activeert de <strong>voor</strong>kennis van de cursisten- maar<br />
loopt met deze doelgroep gegarandeerd op een sisser af. De vraagstelling is te open. Er worden te hoge taaleisen<br />
gesteld aan de cursisten. Hoe kan je een dergelijk thema dan toch bespreken? Je kan uiteraard gebruik maken<br />
van fotomateriaal (internet biedt een schat aan foto’s en ook cursisten hebben heel wat fotomateriaal), vragen aan<br />
cursisten of ze in eigen land al een huis gebouwd hebben, welk materiaal ze dan gebruikten, of ze zelf foto’s hebben<br />
van een huis, een catalogus van een gespecialiseerde zaak in bouwmaterialen overlopen en vragen welke zaken ook in<br />
hun land verkrijgbaar zijn, …<br />
Vormcorrectheid<br />
De taaldocent die spreekkansen aan de cursisten biedt, zal heel snel merken dat de cursisten zeer veel fouten tegen<br />
het Nederlands maken. De cursist zegt bij<strong>voor</strong>beeld: Ik metsen Marokko. Hij bedoelt natuurlijk dat hij in Marokko<br />
ook als metselaar ge<strong>werk</strong>t heeft. Moet de vakdocent deze fouten verbeteren? Het antwoord is kort en krachtig.<br />
Neen! Men eist toch ook niet van een peuter die net zijn eerste stapjes zet dat hij met een mooie rechte rug loopt?<br />
In het begin van het taalverwervingsproces is de cursist bezig met de betekenis van wat gezegd wordt, niet met de<br />
vorm. Dat komt pas veel later. Fouten zijn noodzakelijke probeersels. Als vakdocent moet je de taaluitingen van de<br />
cursisten als geslaagd beschouwen als je ze begrijpt. De focus moet op de betekenis liggen, niet op de vorm. Focus op<br />
vormcorrectheid heeft een contraproductief effect. Cursisten die <strong>voor</strong>tdurend expliciet negatieve feedback te horen<br />
krijgen -Nee, het is niet ‘Ik metsen Marokko’ - worden gefnuikt in hun natuurlijke taalontwikkeling. Uiteindelijk kan dit<br />
leiden tot spreekangst.<br />
Maar als hij nooit verbeterd wordt, hoe kan de cursist dan zijn hypotheses bijstellen? Die cursist blijft toch zijn hele<br />
leven lang “metsen Marokko” zeggen? Niet noodzakelijk. De cursist kan ook op impliciete wijze feedback krijgen. De<br />
taaldocent vraagt uitleg aan de cursist, maar ditmaal in de correcte vorm: “Ah, wat heb jij in Marokko gemetst”? “Was<br />
je beroep metser”? Op die manier blijft de focus op de betekenis liggen. Het gesprek gaat verder. De cursist wordt<br />
niet terechtgewezen. De cursist die ver genoeg in het taalverwervingsproces staat, zal de feedback oppikken. De<br />
cursist die hier nog niet klaar <strong>voor</strong> is, laat hem liggen.<br />
83
De receptieve fase.<br />
En hoe pak je die stille cursisten aan die, ondanks alle vragen en <strong>voor</strong>zetten, gewoon blijven zwijgen? Hier luidt<br />
het devies: wachten. Als de tijd rijp is, zullen ook zij beginnen spreken. Forceer dit nooit. De stille periode is een<br />
functioneel deel van het taalverwervingsproces en er is een groot verschil in de tijd die verschillende cursisten hier<strong>voor</strong><br />
nodig hebben. Receptie komt <strong>voor</strong> productie.<br />
In de kadertekst hieronder vatten we één en ander samen in een aantal tips:<br />
1. Spreken is moeilijker dan begrijpen en komt na begrijpen.<br />
2. Verplicht nooit iemand tot spreken. Stille cursisten zitten nog in de receptieve fase.<br />
3. Koester realistische verwachtingen. De cursisten spreken nog niet in zinnen maar in woorden. De woorden die ze<br />
gebruiken zijn alledaags.<br />
4.Beperk de gespreksinhouden tot standaardonderwerpen en tot het concrete hier en nu.<br />
5. Zorg <strong>voor</strong> visuele ondersteuning.<br />
6. Hoe zwakker de cursisten, hoe minder open de vraagstelling.<br />
7. Luister <strong>naar</strong> wát de cursist zegt en niet <strong>naar</strong> hóe hij het zegt. Als je begrijpt wat de cursist bedoelt,<br />
is de communicatie geslaagd.<br />
8. Verbeter spreekfouten nooit expliciet.<br />
9. Herhaal wat de cursist fout zegt in de correcte vorm.<br />
Per twee of per drie <strong>werk</strong>en<br />
Door cursisten in kleine groepjes te laten <strong>werk</strong>en, krijgen ze uiteraard ook meer spreekkansen. Zeker als ze bij iemand<br />
staan waar ze enkel het Nederlands als gemeenschappelijke taal mee hebben. Als ze nog in het begin van hun<br />
taalvaardigheidsproces staan, zal het gesprek vaak opgebouwd zijn rond woorden en niet rond mooie volzinnen, maar<br />
de woorden zijn de eerste stap in de goede richting. Door middel van allerlei concrete opdrachten kunnen cursisten<br />
ook gestimuleerd worden om met elkaar te communiceren. Je laat cursisten bij<strong>voor</strong>beeld een <strong>werk</strong>kist samenstellen,<br />
of je stuurt cursisten <strong>naar</strong> een opslagplaats waar ze zelf materiaal moeten selecteren <strong>voor</strong> een taak, of je geeft<br />
cursisten zes foto’s met handelingen en ze moeten de handelingen zelf onder hen verdelen. Door dergelijke taken te<br />
geven, heb je als docent ook weer gespreksstof om bij de feedback op in te gaan. Wat zit er allemaal in je <strong>werk</strong>kist?<br />
Zijn er nog materialen die ontbreken? Is het materiaal van goede kwaliteit? Waarom heb jij die taken gedaan en jouw<br />
partner de andere? ….<br />
Het zoeken <strong>naar</strong> het creëren van spreekkansen vraagt heel wat creativiteit en hoe meer ervaring je opdoet hoe<br />
meer ideeën je verzamelt om uit te putten. Maar ook hier is overleg en uitwisseling met de taaldocent of de collega<br />
vakdocenten een nuttige inspiratiebron. Waarom eens geen teamvergadering houden waarop alle ideeën rond het<br />
stimuleren van spreekkansen samengelegd worden en in een verslag genoteerd worden. Op die manier krijgt een<br />
nieuwe docent (die er op een goede dag wel eens zal staan) onmiddellijk een pak aan informatie en nuttige tips mee<br />
en is hij niet gedoemd om opnieuw het warm water uit te vinden.<br />
84
6. Besluit<br />
Een specifieke doelgroep vereist een specifieke aanpak. Heel wat ministers van Werk en Onderwijs hebben in hun<br />
beleidsverklaringen in mooie woorden verkondigd dat ze <strong>werk</strong> willen maken van <strong>werk</strong> <strong>voor</strong> kansengroepen. De<br />
kansengroep bij uitstek zijn laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong>. Niet alleen zijn zij een vreemde eend in de bijt, ze spreken<br />
ook niet onze taal en ze kunnen niet of nauwelijks lezen en schrijven. Een hele klus om je hoofd boven water te<br />
houden en een plaats in onze maatschappij te veroveren.<br />
Tot nu toe biedt de overheid geen structureel kader <strong>voor</strong> geïntegreerde trajecten <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong>.<br />
Dit neemt echter niet weg dat organisaties met lede ogen moeten toezien dat deze doelgroep niet past in het<br />
bestaande aanbod. Met enige creativiteit, een goede samen<strong>werk</strong>ing tussen verschillende partners en veel goede<br />
wil, is het in het huidige Vlaamse landschap mogelijk om specifieke trajecten <strong>voor</strong> anderstalige laaggeletterden in te<br />
richten.<br />
Dit draaiboek geeft een aantal tips en stappenplannen om organisaties te ondersteunen bij de eerste stappen<br />
<strong>naar</strong> geïntegreerde trajecten <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong>. De ervaringen in twee specifieke projecten <strong>voor</strong><br />
laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> vormden de inspiratiebron. Deze projecten bewezen dat een geïntegreerde opleiding<br />
de laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> de eerste stap richting arbeidsmarkt kan helpen zetten. Bij het beëindigen van deze<br />
publicatie vernamen de auteurs immers dat de 9 cursisten die het project “Analfabeten ingeburgerd aan het <strong>werk</strong>” in<br />
oktober 2007 afronden, anno 2010 nog steeds allemaal aan het <strong>werk</strong> zijn.<br />
Geïntegreerde trajecten vragen <strong>voor</strong>al een goede samen<strong>werk</strong>ing tussen verschillende organisaties, een<br />
grote deskundigheid van de docenten, een goed uitgebouwde trajectbegeleiding, ruime aandacht <strong>voor</strong> de<br />
sleutelcompetenties, een integratie van alle vaardigheden en een stage die <strong>voor</strong>al procesgericht is. Deze<br />
uitgangspunten zijn de sleutels tot succes.<br />
85
7. Literatuurlijst<br />
Aerts, B., Maton, E. & Menten, T. (2008). Analfabeten ingeburgerd aan het <strong>werk</strong>: een geïntegreerde beroepsopleiding <strong>voor</strong><br />
laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong>: methodiekbeschrijving en <strong>voor</strong>beeldlessen. Antwerpen: Karel de Grote-Hogeschool.<br />
Baeten, L., et al. (2008). Maatschappelijke Oriëntatie. Brussel: Vlaamse regering, Agentschap <strong>voor</strong> Binnenlands Bestuur.<br />
Boeken, A. & Schuurmans, I. (1996). Handleiding Spreekrecht. Lier: Uitgeverij Van In.<br />
Bohnenn N. e.a. (2004). Laaggeletterd in de Lage landen: Hoge prioriteit <strong>voor</strong> het beleid. Den Haag: Nederlandse<br />
taalunie.<br />
Bolle, T. (2001). Van pioniers<strong>werk</strong> <strong>naar</strong> een duidelijk kader: De ontwikkeling van het geïntegreerde scholingsmodel. Les<br />
111, juni 2001, p. 36 – 38.<br />
Bolle, T. (2001). Vakgesprekken. Noordhoff: Uitgevers B.V.<br />
Cohn, Ruth C. (1993). Van psychoanalyse <strong>naar</strong> themagecentreerde interactie. Bouwstenen <strong>voor</strong> een pedagogisch systeem<br />
<strong>voor</strong> onderwijs, vorming en hulpverlening. Soest: Nelissen.<br />
Coumou, W. e.a. (2002). Visietekst inburgering: doelbewust inburgeren van nieuwkomers en oudkomers in Nederland en<br />
Vlaanderen. Den Haag, Nederlandse Taalunie.<br />
Council of Europe. (2001). Common European Framework of Reference for Languages: learning, teaching, assessment.<br />
Cambridge: Cambridge University Press.<br />
De Corte, E. (1990). Ontwerpen van krachtige leeromgevingen. In: M.J. Ippel & J.J. Elshout (Eds.) Training van hogere-orde<br />
denkprocessen. Bijdragen aan de onderwijsresearch (pp 133-147). Amsterdam/Lisse: Swets & Zeitlinger.<br />
De Ru, E. (1989). TPR. Handleiding en lesboek <strong>voor</strong> Nederlands als 2 e taal. TPR Books/ Uitgeverij De Fontein.<br />
De Vlaamse Regering. (2009). Een daadkrachtig Vlaanderen in beslissende tijden: <strong>voor</strong> een vernieuwende, duurzame en<br />
warme samenleving. Brussel: De Vlaamse Regering.<br />
Dochy, F. Heylen, L. & Van de Masselaer, H. (2000). Coöperatief leren in een krachtige leeromgeving: handboek<br />
probleemgestuurd leren in de praktijk. Leuven: Acco<br />
Dochy, F., Schelfhout, W. & Janssens S. (Red.) (2003). Anders evalueren: assessment in de onderwijspraktijk. Tielt: Lannoo.<br />
Dunon, R. e.a. (2001) Definitie en Selectie van (Sleutel)competenties in Vlaanderen. Een stand van zaken anno 2001.<br />
Brussel: Ministerie van Onderwijs.<br />
Gielen, M., e.a. (1994). 7/43. Utrecht, Nederlands Centrum Buitenlanders.<br />
Hammen-Poldermans, R.(1981). Leren lezen en schrijven uit eigen ervaring: theorie- en praktijkboek <strong>voor</strong> taalcursussen.<br />
Amersfoort. SVE.<br />
Hajer, M. , Meestringa, T. (2004). Handboek taalgericht vakonderwijs. Bussum, Coutinho.<br />
86
Hendriksen, J. & de Wit A. (red.). (2004). Het thema centraal: theorie en praktijk van themagecentreerde interactie. Soest:<br />
Nelissen.<br />
Hulstlijn, J. e.a. (red.). (1996). Nederlands als tweede taal in de volwasseneneducatie: handboek <strong>voor</strong> leerkrachten in de<br />
volwasseneneducatie. Amsterdam: Meulenhoff Educatief.<br />
Jacobs, R. & van Doorslaer J. (2000). Het pomphuis van de 21 ste eeuw. Educatie in de actieve welvaartsstaat. Berchem: EPO.<br />
Kurvers, J. (2002). Met ongeletterde ogen: kennis van taal en schrift van <strong>analfabete</strong>n. Amsterdam: Aksant.<br />
Linguapolis, Universiteit Antwerpen & Huis van het Nederlands Antwerpen. (2007). Taalgericht <strong>naar</strong> <strong>werk</strong>: over het belang<br />
van geïntegreerd vakonderwijs <strong>voor</strong> beroepsgerichte opleidingen. Antwerpen: Huis van het Nederlands.<br />
Lumanauw-van Ommen, J., van der Stadt, A., & Bervoets, A. (1998). Arbeidsbemiddeling: Hoe doe je dat? Brussel/<br />
Deventer/Tilburg: <strong>VDAB</strong>/Fontys/Hogeschool Ijselland.<br />
Noorddijk, J. & Tubbing, M. (1983) Leren lezen en schrijven is veranderen: over ervaringsleren in lees- en schrijfgroepen.<br />
Amersfoort: SVE.<br />
OECD &Statistics Canada. (2000). Final report of the International Adult Literacy Survey, Paris/Canada.<br />
Perfetti, C. A. & Marron, M.(1998). Learning to read: literacy acquisition by children and adults. Pittsburgh: NCAL, University<br />
of Pittsburgh.<br />
Plichart, I. (2003). Eindrapport onderzoek trajecten alfabetisering NT2. Leuven: CTO.<br />
Van Damme, D., Van de Poele,L. & Verhasselt E. (1997). Hoe geletterd/gecijferd is Vlaanderen?: functionele taal- en<br />
rekenvaardigheden van Vlamingen in inernationaal perspectief. Leuven/Amersfoort: Garant.<br />
Van den Branden, K. (1996) Taakgericht onderwijs: de puntjes op de i. In: Het schoolvak Nederlands. Verslag van de<br />
negende conferentie. Utrecht: APS, p. 51-60.<br />
Van Hoeteghem, L. e.a. (2002). Alfabetisering in het Nederlands als tweede taal. Mechelen: VOCB.<br />
Van Horen, I. (2007). Geletterdheid op de <strong>werk</strong>vloer: actiestrategieën en organisatiemodellen <strong>voor</strong><br />
geletterdheidspraktijken op de <strong>werk</strong>vloer. Brussel: Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming.<br />
Verstraete, G. e.a. (2000). Onderzoek <strong>naar</strong> de plaats, rol en organisatie van maatschappelijke oriëntatie en<br />
trajectbegeleiding binnen het onthaaltraject <strong>voor</strong> nieuwkomers als doelgroep van het Vlaamse Minderhedenbeleid. Gent,<br />
CICI<br />
Vitamine W.(2003). Uitstroomprofielen leer<strong>werk</strong>centrum Zorg en schoonmaak. Antwerpen.<br />
Vitamine W. (2003). Uitstroomprofielen Leer<strong>werk</strong>centrum Bouw. Antwerpen.<br />
Vlaams Minsterie van Inburgering Referenties handboek MO<br />
Vlaams Ministerie van Onderwijs en vorming (2007). Opleidingsprofiel Volwassenenonderwijs: Basiseducatie – Leergebied<br />
Alfabetisering Nederlands tweede taal – NT 2 Alfa. Brussel.<br />
VMC (2006). Visietekst trajectbegeleiding: overleg coachen trajectbegeleiding. Brussel: VMC.<br />
87
8. Bijlagen<br />
Bijlage 1<br />
Een concretisering van de sleutelcompetenties <strong>voor</strong> de opleiding Bouw en Groen van het project ‘<strong>Traject</strong> <strong>naar</strong> Werk<br />
<strong>voor</strong> <strong>analfabete</strong> <strong>anderstaligen</strong>’<br />
In het kader van het traject <strong>naar</strong> <strong>werk</strong> <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> (zie inleiding), opleiding Bouw en Groen<br />
hebben de praktijkdocenten en taaldocenten de sleutelcompetenties op de volgende manier geconcretiseerd. De tijd<br />
ontbrak om alle doelen te concretiseren.<br />
<strong>Traject</strong> <strong>naar</strong> <strong>werk</strong> <strong>voor</strong> <strong>analfabete</strong> <strong>anderstaligen</strong><br />
Doelenkader sleutelcompetenties<br />
Concretisering op de intervisie met Levanto Groen en Bouw – 27 augustus 2009<br />
Wat<br />
HOE<br />
(te kiezen)<br />
Hoe <strong>werk</strong> je hier aan?<br />
- in welke context? 1<br />
- met welk soort taken?<br />
Sleutelcompetenties<br />
Omgaan met problemen / keuzes maken<br />
• De cursist kan een probleem verkennen (inzicht)<br />
• De cursist kan verschillende oplossingswijzen<br />
inventariseren (inzicht)<br />
• De cursist kan de gepaste oplossingswijze<br />
kiezen (keuze)<br />
• De cursist kan bij de probleemoplossing een<br />
stappenplan ontwerpen (keuze)<br />
• De cursist kan bij de probleemoplossing zijn<br />
keuze uitvoeren en bijsturen (actie)<br />
Concretisering op lesniveau in een context<br />
- De weg vinden<br />
- Werken met de beertjes van Meichenbaum<br />
- Werken met problemen die uit de cursisten<br />
komen (vb. telefoneren <strong>naar</strong> het OCMW)<br />
- Dagindeling<br />
- Problemen in de groep<br />
- In de praktijkmodule een aantal problemen<br />
creëren om zo aan het probleemoplossend<br />
denken te kunnen <strong>werk</strong>en<br />
- Solliciteren<br />
- Zich <strong>voor</strong>bereiden op moeilijke gesprekken<br />
88
Samen<strong>werk</strong>en<br />
• De cursist kan samen<strong>werk</strong>en met andere<br />
collega’s<br />
• De cursist kan luisteren <strong>naar</strong> anderen en hen<br />
helpen<br />
• De cursist heeft respect <strong>voor</strong> medecursisten<br />
• De cursist komt op een gepaste manier op <strong>voor</strong><br />
zichzelf<br />
- Opdrachten samen laten uitvoeren<br />
- Groeps<strong>werk</strong> organiseren<br />
Eigen leren en presteren verbeteren<br />
• De cursist weet wat hij/zij moet leren<br />
• De cursist kan reflecteren op het eigen leren en<br />
presteren (ik weet wanneer ik een taak goed<br />
heb gedaan en wanneer niet)<br />
• De cursist kan omgaan met feedback<br />
• De cursist weet wat hij kan of niet kan<br />
• De cursist kan eigen leerdoelen vaststellen<br />
• De cursist zet stappen om bij te leren<br />
- Cursisten verdelen kaartjes met eigenschappen<br />
onder elkaar<br />
- Tussentijdse evaluatiegesprekken voeren<br />
- In de Nederlandse les <strong>werk</strong>en aan<br />
woordenschat over competenties en attitudes<br />
- Werken rond het OVUR-principe (oriënteren,<br />
<strong>voor</strong>bereiden, uitvoeren, reflecteren)<br />
Omgaan met getallen<br />
• De cursist kan tijd realistisch inschatten, indelen,<br />
ordenen, hanteren<br />
• De cursist kan hoeveelheden realistisch<br />
inschatten<br />
• De cursist kan de basisbe<strong>werk</strong>ingen uitvoeren<br />
• De cursist kan zich ruimtelijk situeren, oriënteren<br />
en verplaatsen<br />
• De cursist kan hoeveelheden realistisch<br />
inschatten<br />
• De cursist kan de basisbe<strong>werk</strong>ingen uitvoeren<br />
- De klok lezen<br />
- Voorzetsels<br />
- Tekeningen en schema’s inoefenen<br />
- Breuken, meetkunde,<br />
….<br />
Voor de opleiding in januari bekijken we de<br />
doelen van de rekenmodule (brugmodule) van<br />
het Centrum Basiseducatie Antwerpen.<br />
Arbeidsmarktgerichte competenties<br />
Algemene weerbaarheid<br />
• De cursist durft een eigen<br />
mening uiten<br />
• De cursist durft reageren<br />
• De cursist neemt initiatief<br />
• De cursist is zelfstandig<br />
Concretisering op lesniveau in een context<br />
- Werken vanuit concrete situaties zoals zwart<br />
<strong>werk</strong>, overuren, een te zwaar takenpakket<br />
Combinatie <strong>werk</strong> Thuis<br />
• De cursist kan kinderopvang organiseren<br />
• De cursist kan afspraken na het <strong>werk</strong> plannen<br />
- Dit komt <strong>voor</strong>al aan bod bij de<br />
trajectbegeleiding<br />
• De cursist vraagt op tijd verlof aan<br />
• De cursist kan hulp zoeken<br />
89
Solliciteren<br />
• De cursist kan bij een sollicitatiegesprek<br />
(georganiseerd door een trajectbegeleider)<br />
antwoorden op algemene vragen, indien de<br />
gesprekspartner zijn taal aanpast aan de cursist<br />
• De cursist heeft inzicht in zijn eigen<br />
mogelijkheden en verwachtingen van de<br />
arbeidsmarkt<br />
- Deze doelen komen <strong>voor</strong>al bij NT2 aan bod.<br />
- Werkbezoeken<br />
- Ook bij het programma Kiezen komt dit aan<br />
bod.<br />
Werkadministratie<br />
• De cursist kan een ziektebriefje tijdig<br />
binnenbrengen<br />
• De cursist kan een uurrooster lezen en begrijpen<br />
- Dit komt in het <strong>voor</strong>traject Taal aan bod.<br />
- Ook aandacht <strong>voor</strong> die doelen in de<br />
praktijkmodule<br />
Mobiliteit<br />
• De cursist kan zich met het openbaar vervoer<br />
verplaatsen<br />
• De cursist kan een plan en een bustabel lezen<br />
• De cursist kan een adres vinden<br />
Beroepshoudingen<br />
Concretisering op lesniveau in een context<br />
Inzet<br />
• In ben enthousiast en ik toon het<br />
• Ik blijf me inspannen tot mijn doel bereikt is<br />
• Ik begin direct, ik wacht niet tot iemand mij een<br />
instructie geeft<br />
Nauwkeurigheid<br />
• Ik <strong>werk</strong> heel precies<br />
• Ik controleer mijn <strong>werk</strong><br />
• Ik verbeter mijn fouten<br />
Flexibiliteit<br />
• Ik kan omgaan met verandering van uren,<br />
<strong>werk</strong>plek of taken<br />
• Ik pas mijn gedrag aan in functie van de situatie<br />
waarin ik mij bevind.<br />
Verzorgd <strong>voor</strong>komen<br />
• Ik verzorg mijzelf<br />
• Ik heb een verzorgde houding en kledij<br />
Zelfstandig <strong>werk</strong>en<br />
• Ik kan zelfstandig <strong>werk</strong>en<br />
• Ik kan mijn <strong>werk</strong> zelf plannen<br />
90
Bijlage 2<br />
Een exemplarisch <strong>voor</strong>beeld van doelen <strong>voor</strong> de technische module: de doelen <strong>voor</strong> een opleiding metselaar.<br />
Voor de opleiding van metselaar verwijzen we <strong>naar</strong> de uitstroomprofielen die geformuleerd zijn door het<br />
leer<strong>werk</strong>centrum Bouw van “De bouwerij” (Vitamine W, 2003).<br />
In deze publicatie vind je een <strong>voor</strong>beeld van hoe je doelen gedetailleerd kan beschrijven. Met een<br />
dergelijk concreet doelenoverzicht kan je gemakkelijk in gesprek gaan met een mogelijke <strong>werk</strong>gever of<br />
stagebegeleider om de doelen gekoppeld aan een specifieke functie te bepalen. Ook kan je op basis van een<br />
dergelijke gedetailleerde beschrijving van doelen in overleg met de taaldocent of wiskundedocent komen tot<br />
een concrete beschrijving van de noodzakelijke reken- en taalvaardigheden om deze doelen te bereiken.<br />
Enkele uitge<strong>werk</strong>te doelen:<br />
1. Correct kunnen omgaan met materiaal en risico’s correct kunnen inschatten<br />
a. Defecten aan machines direct melden<br />
b. Economisch kunnen <strong>werk</strong>en (zo weinig mogelijk materiaal – en tijd)<br />
c. Materiaal ’s avonds afdekken (cement, zand, stenen)<br />
d. De werf ’s avonds correct achterlaten<br />
- machines proper (zaagmachine, kruiwagens, schoppen)<br />
- machines en gereedschap wegbergen<br />
- alles aan de kant<br />
e. Sierstukken leren afdekken en beschermen (vb. arduin)<br />
f. Correct gebruik van kruiwagen, schop, slijpmachine, boormachine en verlengkabel<br />
g. Bouwkraan: op correcte manier aanslagmateriaal kunnen gebruiken<br />
h. Camionette en aanhangwagen kunnen laden en afsluiten<br />
i. Werfkast herkennen<br />
j. Sorteren en correct stapelen van materialen (werf ordenen)<br />
2. Mortel kunnen maken: mechanisch of met de hand<br />
a. Weten wat mortelolie is en correct kunnen gebruiken.<br />
b. Correcte samenstelling van mortel kennen<br />
c. Begrippen te stuur en te plat kennen<br />
d. Met de betonmolen<br />
i. molen nooit vullen zonder draaien<br />
91
ii. molen in juiste volgorde vullen<br />
1. water<br />
2. gemengd zand en cement (3+1)<br />
3. water<br />
iii. voldoende laten mengen (niet te kort, niet te lang)<br />
iv. na het leegkappen de molen direct spoelen<br />
v. molen kunnen reinigen<br />
vi. weten dat je met de schop uit de molen moet blijven<br />
e. Gebruik en onderhoud van motorsilo kennen<br />
f. Manueel:<br />
vii. geschikte locatie kunnen creëren<br />
viii. zand – cement – zand: op correcte manier mengverhouding zand en cement<br />
klaarleggen<br />
ix. droog kunnen mengen tot homogene kleur<br />
x. ‘open trekken’<br />
xi. water en motorolie in het midden<br />
xii. toedrukken, mengen zonder dat water wegloopt<br />
xiii. mengen en kunnen zien wanneer mortel klaar is<br />
3. Bakstenen en blokken op maat kunnen hakken en zagen<br />
a. Kunnen onderscheiden wanneer je moet zagen en wanneer je moet kappen<br />
b. Steenzaagmachine correct kunnen gebruiken<br />
xiv. hoogte kunnen instellen<br />
xv. maatvoering kunnen instellen<br />
xvi. weten waar je handen moeten staan<br />
xvii. weten hoe snel je moet zagen<br />
xviii. weten dat je sommige stenen moet ordenen<br />
xix. inzien dat je soms meerdere stenen tegelijk kunt zagen<br />
xx. de noodstop weten staan<br />
xxi. dop een goede manier kunnen zagen<br />
92
c. Steenzaagmachine correct kunnen onderhouden<br />
xxii. juist kuisen<br />
xxiii. zaagblad kunnen aanscherpen met Ytongsteen<br />
a. Steen kunnen zagen met de slijpmachine<br />
i. maatblok kunnen maken<br />
ii. steen veilig kunnen vastzetten<br />
iii. de juiste schijf gebruiken<br />
b. Stenen met de hand kunnen kappen<br />
93
Bijlage 3<br />
Een <strong>voor</strong>beeld van concretisering van een doelenkader NT2, mondelinge vaardigheden <strong>voor</strong> de opleiding Bouw<br />
In onderstaand <strong>voor</strong>beeld vind je een aantal doelen uit de opleidingsprofielen <strong>voor</strong> de basiseducatie die door de<br />
docenten taal van de opleiding Bouw in de bouwerij verder geconcretiseerd werden. De docenten kozen er<strong>voor</strong> om<br />
te vertrekken van de algemene eindtermen <strong>voor</strong> richtgraad 1.1. en niet van de specifieke doelen per module <strong>voor</strong><br />
alfa NT2 of <strong>voor</strong> NT2 <strong>voor</strong> gealfabetiseerden. Deze doelen waren immers te gedetailleerd en opgesplitst in modules.<br />
Deze modules werden in het traject <strong>naar</strong> <strong>werk</strong> <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> niet gehanteerd.<br />
De docenten bekeken de vertaling op een concreter niveau door de collega’s <strong>voor</strong> de opleiding aan gealfabetiseerden<br />
en vertaalden die op een nog concreter niveau <strong>voor</strong> de laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong>.<br />
Doelen richtgraad 1.1. /<br />
A1/Breakthrough<br />
Doelen 1.1. van de<br />
opleiding Bouw<br />
Levanto: eerste stap<br />
<strong>naar</strong> concretisering (De<br />
Bouwerij, z.d.)<br />
Verdere concretisering<br />
op lesniveau: algemene<br />
beroepstaal<br />
Beroepsspecifieke<br />
vaktaal<br />
1. Luisteren<br />
1.1. Op<br />
beschrijvend<br />
niveau het<br />
globale<br />
onderwerp<br />
bepalen in een<br />
informatieve<br />
tekst<br />
(mededeling,<br />
gesprek,<br />
advies).<br />
- Uit een uitleg<br />
over een manier<br />
van <strong>werk</strong>en of<br />
een <strong>werk</strong>proces<br />
de belangrijkste<br />
gegevens halen<br />
om opdrachten te<br />
kunnen uitvoeren.<br />
- Het belangrijkste<br />
begrijpen in een<br />
advies of <strong>voor</strong>stel<br />
van een bekende.<br />
- Het belangrijkste<br />
begrijpen in een<br />
advies op <strong>voor</strong>stel<br />
van een bekende.<br />
- Weten waarover<br />
het gaat in een<br />
eenvoudig en kort<br />
telefoongesprek.<br />
Bij een bezoek aan<br />
een werf de uitleg<br />
van de begeleider<br />
begrijpen.<br />
1.2. Op<br />
beschrijvend<br />
niveau het<br />
globale<br />
onderwerp<br />
bepalen in<br />
de beleving<br />
(wensen,<br />
noden,<br />
gevoelens) van<br />
een spreker.<br />
- Het belangrijkste<br />
begrijpen van een<br />
mening van een<br />
bekende.<br />
De essentie begrijpen in<br />
een evaluatiegesprek met<br />
je begeleider.<br />
94
1.3. Op<br />
beschrijvend<br />
niveau het<br />
globale<br />
onderwerp<br />
bepalen in een<br />
klacht.<br />
1.4. Op<br />
beschrijvend<br />
niveau alle<br />
gegevens<br />
in een<br />
eenvoudige<br />
instructie<br />
begrijpen<br />
- Enkelvoudige<br />
instructies kunnen<br />
begrijpen van<br />
de instructeur,<br />
taaldocent.<br />
- De evaluatie van<br />
de instructeur<br />
of taaldocent<br />
begrijpen.<br />
De instructie <strong>voor</strong><br />
het maken van<br />
mortel begrijpen.<br />
1.5. Op<br />
structurerend<br />
niveau de<br />
informatie op<br />
overzichtelijke<br />
en persoonlijke<br />
wijze ordenen<br />
in een<br />
uitnodiging of<br />
afspraak<br />
- Informatie<br />
overzichtelijk en<br />
persoonlijk kunnen<br />
ordenen in een<br />
uitnodiging of<br />
afspraak.<br />
- Informatie kunnen<br />
ordenen in een<br />
opeenvolging van<br />
instructies van<br />
de instructeur of<br />
taaldocent.<br />
Een uitnodiging <strong>voor</strong> een<br />
gesprek met een baas<br />
begrijpen.<br />
95
2. Spreken en gesprekken voeren<br />
2.1. De cursist kan op<br />
beschrijvend niveau<br />
een instructie geven<br />
aan een bekende<br />
taalgebruiker<br />
- Eenvoudige en korte<br />
instructies kunnen<br />
geven.<br />
Aan een medecursist<br />
een instructie geven<br />
over het plaatsen van<br />
een gide.<br />
2.2. De cursist kan op<br />
beschrijvende wijze<br />
een uitnodiging,<br />
een <strong>voor</strong>stel en een<br />
oproep verwoorden<br />
en erop reageren.<br />
- Eenvoudige<br />
beleefdheidsformules<br />
kunnen formuleren<br />
(groeten en afscheid<br />
nemen).<br />
Groeten en afscheid<br />
kunnen nemen van<br />
collega’s.<br />
2.3. De cursist kan<br />
op beschrijvend<br />
niveau zijn beleving<br />
(wensen, noden<br />
en gevoelens)<br />
verwoorden en<br />
vragen <strong>naar</strong> de<br />
beleving van zijn<br />
gesprekspartner<br />
- Kunnen vragen<br />
om iets te krijgen<br />
(gereedschap,<br />
materiaal, hulp).<br />
- Wensen en behoeften<br />
kunnen vertellen. (<strong>naar</strong><br />
vervolgopleiding, <strong>werk</strong>,<br />
…)<br />
- Zijn mening<br />
eenvoudig kunnen<br />
formuleren, bv in een<br />
evaluatiegesprek, bij de<br />
docent of instructeur.<br />
Je mening kunnen<br />
geven over de<br />
uurregeling van de<br />
opleiding.<br />
2.4. De cursist kan op<br />
beschrijvend niveau<br />
een afspraak maken<br />
of afzeggen.<br />
- Een afspraak<br />
kunnen maken en<br />
afzeggen(dokter,<br />
OCMW, <strong>VDAB</strong>,…).<br />
- Kunnen telefoneren<br />
<strong>naar</strong> de opleiding bij<br />
ziekte of afwezigheid.<br />
2.5. De cursist kan op<br />
beschrijvend niveau<br />
een probleem of<br />
klacht formuleren.<br />
- Kunnen vertellen als er<br />
iets misgelopen is, een<br />
eenvoudig probleem<br />
kunnen vertellen.<br />
- Ongenoegen kunnen<br />
vertellen over iets<br />
tijdens de opleiding of<br />
de les.<br />
Kunnen aangeven dat<br />
er iets stuk is aan de<br />
mortelmolen.<br />
Kunnen zeggen<br />
waarom je een<br />
bepaalde oefening op<br />
de <strong>werk</strong>vloer niet wil<br />
doen.<br />
96
2.6. De cursist kan<br />
op structurerend<br />
niveau informatie<br />
vragen en geven.<br />
- Een uitgevoerde<br />
opdracht kort en<br />
eenvoudig beschrijven.<br />
- Kunnen vragen om<br />
iets te herhalen,<br />
verduidelijking kunnen<br />
vragen.<br />
- Een eenvoudige korte<br />
mededeling kunnen<br />
doen. (vb: ik ben ziek,<br />
Ik moet deze middag<br />
<strong>naar</strong> de <strong>VDAB</strong>, …)<br />
- Sociale babbels kunnen<br />
voeren met collega’s en<br />
docenten<br />
- Persoonlijke gegevens<br />
overzichtelijk en<br />
geordend kunnen<br />
doorgeven in<br />
een gesprek of<br />
kennismakingsgesprek<br />
met een onbekende.<br />
- Uitleg kunnen vragen<br />
over de verschillende<br />
vervolgopleidingen.<br />
- Een uitleg geven<br />
over een uitgevoerde<br />
opdracht.<br />
- Met begeleiding<br />
gestructureerd kunnen<br />
vragen <strong>naar</strong> de manier<br />
waarop het <strong>werk</strong> is<br />
uitgevoerd.<br />
- Met begeleiding<br />
gestructureerd kunnen<br />
vragen <strong>naar</strong> een<br />
volgende opdracht<br />
wanneer een opdracht<br />
is uitgevoerd.<br />
- Met begeleiding<br />
gestructureerd kunnen<br />
vragen wat iemand<br />
wenst of nodig heeft.<br />
Zeggen dat je de<br />
volgende dag wat<br />
later zal zijn en<br />
waarom.<br />
Informatie vragen over<br />
de <strong>werk</strong>ing van de<br />
mortelmolen<br />
Informatie geven<br />
over hoe je de mortel<br />
gemaakt hebt<br />
97
Bijlage 4:<br />
Een concrete uit<strong>werk</strong>ing van de loopbaanoriëntatie bij het project <strong>Traject</strong> <strong>naar</strong> Werk van <strong>VDAB</strong> Antwerpen.<br />
Praktische organisatie:<br />
- Startniveau: module start 1, 2, 3, 5 en 6 gevolgd bij basiseducatie en professioneel perspectief.<br />
- Oriëntatie op de specifieke opleidingen in het traject <strong>naar</strong> <strong>werk</strong> <strong>voor</strong> <strong>analfabete</strong>n, georganiseerd door de<br />
<strong>VDAB</strong> in Antwerpen. Dit is een opleiding PST, een opleiding Bouw, een opleiding Groenarbeider en een<br />
opleiding Horeca.<br />
- Vier halve dagen loopbaanoriëntatie<br />
Selectie van doelen:<br />
Algemene doelen:<br />
1. De klant heeft een realistische kijk op zijn/haar positie binnen de arbeidsmarkt op korte en lange termijn.<br />
- Hoe ziet de arbeidsmarkt in Vlaanderen eruit? Welke organisaties zijn betrokken bij de arbeidsmarkt - Wat zijn<br />
de gangbare waarden en normen in verband met <strong>werk</strong>? Welke eisen en inhouden hebben bepaalde functies?<br />
…<br />
- Wat kan ik? Wat wil ik? Wat moet ik doen om dat te bereiken?<br />
2. De klant kent de inhoud van het alfatraject en de verwachtingen <strong>voor</strong> instap.<br />
(Wat moet ik doen om mijn doel te bereiken? )<br />
3. De klant kan een keuze maken uit één van de opleidingen binnen het project.<br />
Concretisering van deze doelen over de vier opleidingsdagen.<br />
Dag 1.<br />
- Wat kan ik en wat wil ik? De cursisten stellen zichzelf aan de groep <strong>voor</strong>. Ze geven aan welke <strong>werk</strong>ervaring<br />
zij al hebben, eventueel welke opleiding, en welke wensen en dromen zij hebben in verband met<br />
te<strong>werk</strong>stelling.<br />
- Hoe ziet de Vlaamse arbeidsmarkt eruit? Aan de hand van foto’s worden een aantal gangbare waarden en<br />
normen van de Vlaamse arbeidsmarkt aangeboden aan de cursisten.<br />
- Op welke organisaties kan ik als <strong>werk</strong>loze/nieuwkomer/oudkomer een beroep doen i.v.m. te<strong>werk</strong>stelling?<br />
Vanuit de ervaring van de cursisten worden de verschillende organisaties en hun <strong>werk</strong>ing <strong>voor</strong>gesteld (<strong>VDAB</strong>,<br />
Onthaalbureau, vakbond, RVA, OCMW, …)<br />
Dag 2.<br />
- Welke beroepen zijn er in Vlaanderen en wat moet je er<strong>voor</strong> kunnen? Aan de hand van foto’s van<br />
verschillende beroepen wordt informatie gegeven over de kenmerken van die beroepen en over de vereiste<br />
opleiding en vaardigheden.<br />
- Wat kan ik leren in het <strong>Traject</strong> <strong>naar</strong> Werk <strong>voor</strong> alfaklanten en welk <strong>werk</strong> kan ik daarna doen? De cursisten<br />
krijgen concrete informatie over de inhoud van de opleiding en over de mogelijkheden van te<strong>werk</strong>stelling<br />
nadien. Het verschil tussen een beroep en een functie wordt duidelijk in de verf gezet.<br />
- Welke beroepen zijn <strong>voor</strong> mij haalbaar, sluiten aan bij mijn vaardigheden en interesse? De beroepen<br />
worden gelinkt aan de wensen en vaardigheden van de cursisten. Wat is realistisch? Waar kan ik zo snel<br />
mogelijk mee beginnen?<br />
Dag 3.<br />
- Wat moet ik allemaal leren om een bepaald beroep/functie te kunnen uitoefenen? Er wordt met de<br />
cursisten in detail overlopen wat zij allemaal moeten kunnen om in aanmerking te komen <strong>voor</strong> een specifieke<br />
functie, hoeveel tijd dit in beslag neemt om dit te leren, en welk aanbod er is in de omgeving om dit te leren.<br />
Dag 4.<br />
- De rand<strong>voor</strong>waarden (kinderopvang, mobiliteit) worden concreet overlopen, de problemen hierrond worden<br />
in kaart gebracht en er wordt gezocht <strong>naar</strong> oplossingen.<br />
- Waar verbind ik me toe als ik start in een opleiding? Er wordt informatie gegeven over contracten en<br />
arbeidscontracten aan de hand van het concrete <strong>voor</strong>beeld van het contract <strong>voor</strong> de beroepsopleiding.<br />
98
“Analfabete <strong>anderstaligen</strong> vinden in hun land van<br />
herkomst gemakkelijker een job dan in Vlaanderen.<br />
Ze gaan zonder veel problemen aan de slag in de<br />
bouw, verkoop, onderhoud, productiearbeid, als bus- of<br />
vrachtwagenchauffeur. In onze samenleving krijgen ze<br />
echter meteen de status van ongeletterde en vinden<br />
ze veel moeilijker toegang tot de arbeidsmarkt.”<br />
Wettelijk depot: D2010/5535/106