19.11.2014 Views

Traject naar werk voor analfabete anderstaligen - Partners - VDAB

Traject naar werk voor analfabete anderstaligen - Partners - VDAB

Traject naar werk voor analfabete anderstaligen - Partners - VDAB

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

RAJECT<br />

AAR WERK<br />

NALFABETE<br />

NDERSTALIGEN<br />

Els Maton<br />

Bert Aerts


Inhoudstafel<br />

1. Inleiding.................................................................................................................................4<br />

2. Theoretisch kader rond geïntegreerde scholing en laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong>................5<br />

2.1. Kenmerken van een geïntegreerd scholingsmodel.......................................................................5<br />

2.1.1. Een combinatie van algemene vaardigheden, taalgericht vakonderwijs en praktijkervaring........5<br />

2.1.2. Samen verantwoordelijk <strong>voor</strong> het volledige traject.......................................................................6<br />

2.1.3. Kritische evaluatie van doelen, inhoud, materialen en <strong>werk</strong>vormen.............................................7<br />

2.1.4. Een directe link met de eisen van de arbeidsmarkt.......................................................................7<br />

2.1.5. Mogelijke onderdelen van een geïntegreerd scholingstraject......................................................8<br />

2.2. Laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong>......................................................................................................11<br />

2.2.1. Analfabeten of laaggeletterden?.................................................................................................11<br />

2.2.2. Laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong>: een heterogene groep................................................................11<br />

2.2.3. Een aantal gemeenschappelijke kenmerken................................................................................13<br />

2.3. Geïntegreerde opleidingstrajecten <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong>......................................17<br />

2.3.1. De huidige opleidingsmogelijkheden <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong>..................................17<br />

2.3.2. Geïntegreerde scholing: een haalbaar model <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong>......................17<br />

3. Voorwaarden om te starten met een geïntegreerde opleiding...........................................20<br />

3.1. Overleg en samen<strong>werk</strong>ing...........................................................................................................20<br />

3.2. Individuele trajectbegeleiding / cursistenbegeleiding/arbeidsbemiddeling...............................22<br />

3.3. Voldoende financiële middelen....................................................................................................25<br />

4. Doelen, inhouden en organisatie van de verschillende opleidingsonderdelen....................26<br />

4.1. Inleiding........................................................................................................................................26<br />

4.2. Overkoepelende doelen die in alle onderdelen terug komen....................................................27<br />

4.3. Een specifiek <strong>voor</strong>traject taal en andere algemene vaardigheden..............................................28<br />

4.4. Loopbaanoriëntatie......................................................................................................................30<br />

4.5. De geïntegreerde beroepsopleiding...........................................................................................34<br />

5. De methodiek en rol van de verschillende begeleiders.......................................................41<br />

5.1. De taaldocent...............................................................................................................................41<br />

5.1.1. Casus ” brood bakken “...............................................................................................................41<br />

5.1.2. De taalklas, een krachtige leeromgeving.....................................................................................44<br />

5.1.3. Een specifieke doelgroep vraagt een specifieke aanpak.............................................................47<br />

5.1.4. Ter inspiratie: een overzicht van <strong>werk</strong>vormen op maat van laaggeletterde,<br />

zeer laagtaalvaardige cursisten....................................................................................................58<br />

5.2. De vakdocent...............................................................................................................................67<br />

5.2.1. Inleiding: Nederlands leren door taal in alle vakken...................................................................67<br />

5.2.2. Toegankelijke lessen door een stevige lesopbouw......................................................................67<br />

5.2.3. Begrijpelijk taalaanbod, context en taalsteun..............................................................................77<br />

5.2.4. Optimale spreekkansen <strong>voor</strong> laagtaalvaardige cursisten.............................................................83<br />

6. Besluit..................................................................................................................................85<br />

7. Literatuurlijst.......................................................................................................................86<br />

8. Bijlagen................................................................................................................................88<br />

1


VOORWOORD<br />

In het kader van de decreten Inburgering - In<strong>werk</strong>ing ontwikkelt de <strong>VDAB</strong> begeleidingstrajecten op maat van<br />

anderstalige ingeschreven <strong>werk</strong>zoekenden. Na verloop van tijd voelden wij, net als onze betrokken partners<br />

de nood aan een aangepast en aanvaardbaar ‘traject <strong>naar</strong> <strong>werk</strong> <strong>voor</strong> <strong>analfabete</strong> <strong>anderstaligen</strong>’. Deze <strong>voor</strong><br />

Antwerpen toch wel grote groep stond <strong>voor</strong> een lang taaltraject met weinig perspectief op een passende<br />

begeleiding <strong>naar</strong> <strong>werk</strong>. Maat<strong>werk</strong> en een andere aanpak waren hier aangewezen.<br />

Binnen bepaalde nationaliteitsgroepen kunnen sommige <strong>analfabete</strong> <strong>anderstaligen</strong> een beroep doen op een<br />

eigen net<strong>werk</strong> en raken zo na een poos toch aan de slag. Voor velen gaat dit echter niet op. Ofwel beschikken<br />

ze niet over een dergelijk net<strong>werk</strong>, ofwel ontbreken de arbeidsattitudes, sleutelvaardigheden en/of technische<br />

competenties. Voor de <strong>VDAB</strong> was hier dus zeker een opdracht weggelegd.<br />

Analfabete <strong>anderstaligen</strong> vinden in hun land van herkomst gemakkelijker een job dan in Vlaanderen. Ze<br />

gaan zonder veel problemen aan de slag in de bouw, verkoop, onderhoud, productiearbeid, als bus- of<br />

vrachtwagenchauffeur. Vaak beschikken ze over tal van vaardigheden en competenties. In onze samenleving<br />

krijgen ze echter meteen de status van ongeletterde en vinden ze veel moeilijker toegang tot de arbeidsmarkt.<br />

Voor deze <strong>werk</strong>zoekenden is dit een heel moeilijke situatie.<br />

Wij denken bij laaggeletterdheid en analfabetisme al snel aan mensen die het Staatsblad niet kunnen lezen of<br />

niet over de nodige IT-vaardigheden beschikken. Bij de doelgroep <strong>analfabete</strong> <strong>anderstaligen</strong> hebben we het echt<br />

over ‘absoluut analfabetisme’. Het gaat hier om burgers die enkel en alleen mondeling communiceren. Zij leren<br />

al doende. Het komt er dus op aan om hun begeleiding en opleiding zo concreet mogelijk te maken, en hen op<br />

die manier klaar te stomen <strong>voor</strong> onze arbeidsmarkt.<br />

In navolging van het Equal-project in Mechelen en onder coaching van docenten van de Karel de Grote<br />

Hogeschool zijn consulenten, trajectbegeleiders en instructeurs van de <strong>VDAB</strong> in Antwerpen erin geslaagd om<br />

een aangepast, korter en intensiever opleidingstraject uit te tekenen <strong>voor</strong> de sectoren bouw, groen, horeca en<br />

professionele schoonmaaktechnieken.<br />

Dat het resultaat gunstig was, kwam er mede dankzij de partnerschappen die in het kader van dit project<br />

werden opgezet. Een samen<strong>werk</strong>ing die als bijzonder constructief en positief ervaren werd. Het <strong>voor</strong>woord<br />

zou dan ook meer dan onvolledig zijn zonder een woord van dank aan Levanto vzw, Werkvormm vzw, het<br />

Centrum <strong>voor</strong> Basiseducatie Antwerpen, het Onthaalbureau stad Antwerpen en de <strong>VDAB</strong>-mede<strong>werk</strong>ers van<br />

de dienst In<strong>werk</strong>ing en de Competentiecentra. De docenten van de Karel de Grote Hogeschool, die naast de<br />

coaching ook opleiding verzorgden <strong>voor</strong> consulenten, trajectbegeleiders en instructeurs, speelden een cruciale,<br />

noodzakelijke en bijzonder waardevolle rol.<br />

Graag dank aan allen.<br />

2


Het project toonde tevens aan dat <strong>voor</strong> bepaalde cursisten, intensieve duale trajecten tot een gunstig resultaat<br />

kunnen leiden en dit heeft ons blij verrast. Het project had uiteindelijk als doel, kortere en haalbare trajecten<br />

te realiseren. De expertise van de docenten van het Centrum <strong>voor</strong> Basiseducatie en van de mede<strong>werk</strong>ers van<br />

het Huis van het Nederlands werd ingezet om te bepalen wie al dan niet in een intensief traject kon instappen.<br />

Dat vaktechnische opleidingen bij de <strong>VDAB</strong> en zijn partners de deuren openden <strong>voor</strong> cursisten die nog geen<br />

taalniveau A1 behaalden, is nieuw. Op de opleiding Professionele Schoonmaak Technieken in Mechelen na, had<br />

niemand al enige ervaring. Alle instructeurs hebben deze uitdaging met het nodige enthousiasme aangevat en<br />

met verve vervuld.<br />

Het project ‘<strong>Traject</strong> <strong>naar</strong> <strong>werk</strong> <strong>voor</strong> anderstalige <strong>analfabete</strong>n’ kan gezien worden als de start van een<br />

maatgerichte aanpak <strong>voor</strong> een bijzonder kwetsbare groep van <strong>werk</strong>zoekenden.<br />

Voor de toekomst zien we nog een aantal grote uitdagingen. Zo willen we in 2010 evolueren van duale<br />

<strong>naar</strong> geïntegreerde, intensieve opleidingstrajecten. Basis-Nederlands, vaktechnisch Nederlands en de<br />

beroepsopleiding op één opleidingsvloer met één team van instructeurs dat permanent afstemt op het traject<br />

<strong>naar</strong> <strong>werk</strong> van de cursist.<br />

Daarnaast willen we ook <strong>werk</strong>en aan een bemiddelingsfase, waarin de jobcoaches een cruciale rol vervullen en<br />

waar we ten volle inzetten op een te<strong>werk</strong>stelling in het normaal economisch circuit, al dan niet <strong>voor</strong>afgegaan<br />

door een <strong>werk</strong>stage en/of IBO met taalondersteuning.<br />

Tot slot is er nood aan samen<strong>werk</strong>ing met de welzijnssector, omdat <strong>voor</strong> een deel van de doelgroep bepaalde<br />

problemen op korte termijn een begeleidingstraject <strong>naar</strong> <strong>werk</strong> in de weg staan.<br />

Het draaiboek is <strong>naar</strong> de hand van de docenten – coaches van de Karel de Grote Hogeschool en is een vertaling<br />

van het pilootproject 2008-2009 van de <strong>VDAB</strong> in Antwerpen en zijn partners. Het is een mooi en bruikbaar<br />

<strong>werk</strong>instrument geworden met als doel ervaringen, tips, mogelijke valkuilen en tools om die te ontwijken te<br />

delen met al wie in Vlaanderen, binnen of buiten de <strong>VDAB</strong>, aan de slag wil gaan met <strong>analfabete</strong> anderstalige<br />

<strong>werk</strong>zoekenden om hen te begeleiden <strong>naar</strong> duurzame te<strong>werk</strong>stelling. We hopen dat het boek ook als inspiratie<br />

kan dienen <strong>voor</strong> al wie <strong>werk</strong>t met specifieke doelgroepen.<br />

Dit boek is zeker niet af en zal nog meer dan één vervolg krijgen. Regiorealiteiten, doelgroepverschillen, nieuwe<br />

samen<strong>werk</strong>ingsverbanden, experimenten met methodieken en verschillende aanpakken zullen hier zeker toe<br />

bijdragen.<br />

We kijken er alvast <strong>naar</strong> uit!<br />

Luc Hostens<br />

directeur <strong>VDAB</strong>-Antwerpen<br />

Ann Vroonen<br />

directeur compententiecentra Antwerpen<br />

Dit project werd mogelijk gemaakt dankzij de financiële steun van de Stad Antwerpen en de <strong>VDAB</strong>.<br />

3


1. Inleiding<br />

In het Vlaamse regeerakkoord van juli 2009 lezen we het volgende: “In het kader van het in<strong>werk</strong>ingsdecreet<br />

wordt <strong>voor</strong> <strong>analfabete</strong> inburgeraars <strong>werk</strong> gemaakt van een specifiek traject met een professioneel perspectief”<br />

(De Vlaamse regering, 2009, p. 74). Een statement dat het <strong>werk</strong>veld alleen maar kan toejuichen. Analfabete<br />

inburgeraars of laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> (de term die we in deze publicatie hanteren) zijn anno 2009 maar<br />

met mondjesmaat te vinden in de vele beroepsopleidingen <strong>voor</strong> kansengroepen. De instapdrempel van de<br />

bestaande opleidingen is op het vlak van algemene vaardigheden bij de grote meerderheid veel te hoog <strong>voor</strong><br />

deze specifieke doelgroep. Nochtans telt Vlaanderen heel wat laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong>. (Ter illustratie: in<br />

2007 startten 11.613 cursisten in een aanbod NT2 <strong>voor</strong> <strong>analfabete</strong>n in de centra <strong>voor</strong> basiseducatie. In 2008<br />

waren dat 15.591 cursisten 1 ). En door een striktere opvolging van de <strong>werk</strong>lozen via het in<strong>werk</strong>ingsdecreet<br />

worden ook de <strong>VDAB</strong>-centra in hun loopbaanoriëntatie meer en meer geconfronteerd met <strong>anderstaligen</strong> die<br />

onvoldoende kunnen lezen en schrijven. Zolang er echter geen beroepsopleidingen zijn die zich specifiek<br />

richten <strong>naar</strong> deze doelgroep kunnen deze mensen enkel georiënteerd worden <strong>naar</strong> algemene taaltrajecten<br />

in de centra <strong>voor</strong> basiseducatie. Het taalverwervingsproces verloopt bij deze groep echter heel wat trager<br />

dan bij mensen die wel vlot kunnen lezen en schrijven. Ook de sleutelcompetenties hebben zij onvoldoende<br />

verworven. Zelfs met grote inspanningen zal het traject daar een aantal jaren duren om het instapniveau te<br />

behalen <strong>voor</strong> een bepaalde beroepsopleiding. De nood aan specifieke trajecten met professioneel perspectief<br />

<strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> is dus heel reëel. Voorlopig is het echter nog wachten op concrete acties<br />

door de overheid.<br />

Ondertussen zijn er in Vlaanderen reeds een aantal initiatieven genomen om dergelijke trajecten op te zetten.<br />

Een eerste initiatief werd genomen in Mechelen in 2005 2 . In een samen<strong>werk</strong>ing tussen het Centrum <strong>voor</strong><br />

Basiseducatie, de <strong>VDAB</strong>, het onthaalbureau en een privéte<strong>werk</strong>stellingsorganisatie, en onder leiding van Karel<br />

de Grote-Hogeschool realiseerden deze organisaties een modeltraject en <strong>werk</strong>ten ze hier<strong>voor</strong> een specifieke<br />

methodiek uit. Het project werd financieel mogelijk gemaakt met middelen van Equal, het transnationale<br />

programma van het Europees Sociaal Fonds. In navolging van dit project nam de <strong>VDAB</strong> in Antwerpen het<br />

initiatief om met eigen middelen en in samen<strong>werk</strong>ing met de betrokken organisaties trajecten uit te <strong>werk</strong>en<br />

<strong>voor</strong> vier sectoren, met name Bouw, Horeca, PST en Groen 3 . De Karel de Grote-Hogeschool werd aangesproken<br />

om de instructeurs te coachen en een draaiboek uit te schrijven.<br />

Dit draaiboek ligt nu <strong>voor</strong> u. De auteurs van dit draaiboek hebben beiden in de twee bovenvermelde projecten<br />

een actieve rol gespeeld. Met het draaiboek willen we de opgebouwde expertise en ervaringen doorgeven<br />

aan anderen die een gelijkaardig traject willen starten. U vindt hier geen concrete beschrijving van bestaande<br />

projecten maar wel een aantal stappenplannen om de doelen, inhouden en organisatie van het traject vorm<br />

te geven (zie hoofdstuk 4). Uit de ervaring met bovenstaande projecten hebben we geleerd wat essentiële<br />

<strong>voor</strong>waarden zijn om een succesvol traject te realiseren (zie hoofdstuk 3). Het model van geïntegreerde scholing<br />

is niet nieuw. Het wordt reeds van in de jaren 90 door verschillende instanties gepromoot en er zijn heel wat<br />

<strong>voor</strong>beelden van dergelijke trajecten <strong>voor</strong> gealfabetiseerde <strong>anderstaligen</strong>. In hoofdstuk 2 schetsen we nog eens<br />

dit theoretisch kader en linken we het kader aan de specifieke kenmerken van laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> om<br />

tot de conclusie te komen dat dit model uitermate geschikt is <strong>voor</strong> deze specifieke doelgroep. In hoofdstuk 5<br />

teslotte geven we didactische wenken aan docenten die de trajecten concreet vorm moeten geven, met name<br />

de vakdocenten en taaldocenten.<br />

1 Bron: inspectie <strong>voor</strong> de basiseducatie.<br />

2 Dit project kreeg als naam “Analfabeten ingeburgerd aan het <strong>werk</strong>”<br />

3 Dit project kreeg als naam “<strong>Traject</strong> <strong>naar</strong> <strong>werk</strong> <strong>voor</strong> <strong>analfabete</strong> <strong>anderstaligen</strong>”<br />

4


2. THeoretisch kader rond geïntegreerde<br />

scholing en laaggeletterde<br />

<strong>anderstaligen</strong><br />

Het concept van geïntegreerde scholing is niet nieuw. Het werd eerder door anderen bedacht en ontwikkeld.<br />

De specificiteit van de doelgroep van laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> werd eveneens al in eerdere publicaties<br />

beschreven. In de methodiekbeschrijving van het Equal-project ‘Analfabeten ingeburgerd aan het <strong>werk</strong>’ (Aerts,<br />

Maton, & Menten, 2008) werd de koppeling gemaakt tussen de methodiek van geïntegreerde scholing en de<br />

doelgroep van laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong>.<br />

Dit theoretisch kader is het vertrekpunt van deze publicatie. We hebben het daarom overgenomen en beperkt<br />

aangepast.<br />

2.1 Kenmerken van een geïntegreerd scholingsmodel<br />

2.1.1 Een combinatie van algemene vaardigheden, taalgericht vakonderwijs en praktijkervaring.<br />

Praktijkervaring<br />

Vakscholing<br />

Algemene<br />

vaardigheden<br />

Zoals in het schema hierboven wordt aangeduid, is de kern van een geïntegreerd scholingsmodel dat de<br />

volgende drie componenten in één aansluitend programma en parallel aangeboden worden en op elkaar<br />

afgestemd worden. (Bolle, 2001 )<br />

Zowel het taalonderwijs als het onderwijs in algemene vaardigheden (vb. sociale en cognitieve vaardigheden,<br />

attitudes, rekenen, …) worden afgestemd op een welbepaald vakgebied of functioneringsgebied.<br />

Het onderwijs in specifieke kennis en vaardigheden in functie van een beroep (vaktechnische scholing) is qua<br />

taalniveau laagdrempelig en past zijn methodiek aan zodat er ook in die (vak)lessen aan taalondersteuning<br />

gedaan wordt.<br />

De cursisten functioneren ondertussen al in een praktijksituatie, waardoor zelfs de lessen in algemene en<br />

specifieke kennis en vaardigheden een concrete betekenis krijgen. Tevens is deze praktijksituatie een concrete<br />

leersituatie waar de algemene en specifieke kennis en vaardigheden geoefend worden.<br />

Het zijn de vaklessen, praktijksituaties en –simulaties die in een geïntegreerd traject de taalleeromgeving<br />

5


vormen. De context van het vak en het taalgebruik op de <strong>werk</strong>vloer staan centraal bij het leren van de<br />

Nederlandse taal en andere algemene vaardigheden.<br />

Verder zijn er nog een aantal kenmerken te noemen waarmee in een goed traject rekening gehouden wordt:<br />

- Het instapniveau NT2 wordt zo laag mogelijk gehouden. Het uitgangspunt is immers dat de taal in een<br />

geïntegreerd traject op een efficiëntere manier geleerd wordt dan in een <strong>voor</strong>traject waar nog geen<br />

koppeling gemaakt wordt met de vakspecifieke kennis en vaardigheden en de praktijksituaties.<br />

- De taal is een middel en geen doel op zich. De doelstellingen liggen op het terrein van participatie,<br />

zelfredzaamheid, educatieve en professionele vaardigheden. De taalvaardigheid dient daarom ook<br />

onmiddellijk gekoppeld te worden aan deze specifieke vaardigheden.<br />

- In de specifieke vakcomponent gaat ook veel aandacht <strong>naar</strong> het ontwikkelen van de taalvaardigheid.<br />

Dit gebeurt onrechtstreeks door cursisten te stimuleren om veel met taal te doen en veel te praten<br />

met elkaar en met hun begeleider over hun concrete <strong>werk</strong>zaamheden en opdrachten. Anderzijds moet<br />

de vakinhoudelijke overdracht begrijpelijk gehouden worden.<br />

- Als het gaat om een beroepsopleiding veronderstelt dit model dat de beroepskeuze zo snel mogelijk<br />

gemaakt wordt. Loopbaanoriëntatie dient dus zo snel mogelijk aangeboden te worden.<br />

- De leerstof wordt zo veel mogelijk geordend rond praktijksituaties zodat de talige component en de<br />

vaktechnische component door handelingen en concrete situaties ondersteund worden.<br />

De <strong>voor</strong>delen van een dergelijke aanpak zijn:<br />

- een toespitsing op die kennis en vaardigheden die de leerder daad<strong>werk</strong>elijk nodig heeft;<br />

- een versterking van de motivatie van de cursist, die snel met de geleerde vaardigheden in een<br />

educatieve, professionele of maatschappelijke context aan de slag kan;<br />

- een grote toename van de efficiëntie van opleidingen, <strong>werk</strong>situaties en maatschappelijke participatie<br />

door daad<strong>werk</strong>elijk te <strong>werk</strong>en aan die vaardigheden die cursisten nodig hebben om zodoende de<br />

leerweg te verkorten;<br />

- een vergroting van de effectiviteit van het onderwijs, door expliciet in het programma een koppeling<br />

te maken met praktijksituaties.<br />

2.1.2 Samen verantwoordelijk <strong>voor</strong> het volledige traject<br />

De verantwoordelijkheid <strong>voor</strong> het taalaanbod, de algemene vaardigheden en attitudes ligt in een geïntegreerd<br />

traject niet alleen bij de taaldocenten, maar in grote mate ook bij de vakdocenten, praktijkopleiders en –<br />

begeleiders. Zij worden allen geacht op verschillende fronten samen te <strong>werk</strong>en. Deze samen<strong>werk</strong>ing is<br />

essentieel <strong>voor</strong> het welslagen van het traject.<br />

Vak- en taaldocenten en praktijkbegeleiders moeten eveneens in de gaten houden of de communicatie op de<br />

<strong>werk</strong>vloer en de overdracht van de vakkennis begrijpelijk genoeg is. De zelfredzaamheid van de anderstalige<br />

cursisten staat daarbij <strong>voor</strong>op. In de leeromgeving moeten voldoende hulpmiddelen zijn om problemen in<br />

eerste instantie zelf op te lossen.<br />

Om dit te kunnen realiseren is overleg tussen de begeleiders een conditio sine qua non. In dit overleg dienen<br />

de programma’s inhoudelijk op elkaar afgestemd te worden en kunnen de begeleiders vanuit hun eigen<br />

expertise elkaar ondersteunen (vakdocenten kunnen hun vak verduidelijken bij de taaldocent en die kan op zijn<br />

beurt tips geven hoe de vaktechnische opleiding talig meer toegankelijk gemaakt kan worden). Er kan eveneens<br />

een inhoudelijke uitwisseling plaatsvinden over ervaringen met methodieken en <strong>werk</strong>vormen en ook kunnen de<br />

vorderingen van cursisten aan elkaar uitgewisseld worden en besproken. Er moet immers op alle fronten tijdig<br />

ingegrepen worden op storingen in het proces van de cursisten.<br />

6


2.1.3 Kritische evaluatie van doelen, inhoud, materialen en <strong>werk</strong>vormen<br />

Het loslaten van het zogenaamde ‘stapelmodel’ waarin vaardigheden na elkaar aangeleerd worden (eerst<br />

taal, dan een vakopleiding, teslotte <strong>werk</strong>ervaring) heeft een aantal consequenties. Cruciaal hierbij is dat alle<br />

onderdelen onmiddellijk gekoppeld worden aan de uitstroom, aan concrete praktijksituaties en aan de eisen<br />

van de arbeidsmarkt.<br />

Alle programmaonderdelen dienen zich daarom te bezinnen over de doelen en de inhoud. Sluiten die effectief<br />

aan bij de eindtermen van de opleiding en de beginsituatie van de cursisten?<br />

Een ander belangrijk gegeven is dat cursisten op een lager taalniveau instromen in (de praktijk van) het<br />

vakonderwijs. Dat heeft uiteraard gevolgen <strong>voor</strong> de manier waarop het taal- en vakonderwijs ingericht wordt.<br />

Het <strong>naar</strong> voren halen van de praktijk betekent ook een herbezinning op de didactiek, lesmaterialen en<br />

toetsvormen. Laagtaalvaardige cursisten moeten immers de kans krijgen de geboden lesstof te begrijpen, toe<br />

te passen en te onthouden. Taalgebruik en vakleer moeten in eerste instantie concreet en gestructureerd zijn.<br />

De (taal)docent moet tijd en kennis van zaken hebben om acute taalproblemen op te lossen. Ook cursisten<br />

moeten de mogelijkheid hebben om met elkaar of met collega’s te overleggen en samen oplossingen<br />

te vinden. Concrete referentiepunten, een gestructureerd (taal)aanbod, directe taalondersteuning en<br />

samen<strong>werk</strong>ingsmogelijkheden zijn essentieel.<br />

2.1.4 Een directe link met de eisen van de arbeidsmarkt<br />

Dat een opleidingsinstantie er<strong>voor</strong> kiest om <strong>anderstaligen</strong> zo snel mogelijk te laten instromen in een<br />

beroepsopleiding betekent niet dat mensen zonder meer en zo snel mogelijk de <strong>werk</strong>vloer opgestuurd<br />

moeten worden. De verleiding <strong>voor</strong> <strong>werk</strong>zoekende <strong>anderstaligen</strong> om al snel aan het <strong>werk</strong> te gaan ver onder<br />

hun functioneringsniveau, uit noodzaak om geld te verdienen, is groot. Beroepsopleidingen die geïntegreerde<br />

trajecten opzetten, zouden dit als een opportuniteit moeten gebruiken om zo gericht mogelijk op te leiden<br />

en al van bij het begin een groot gedeelte van de opleiding op het <strong>werk</strong> te laten plaatsvinden. Met andere<br />

woorden, met behulp van een geïntegreerd traject kunnen <strong>werk</strong>gevers aan stagiairs en arbeidskrachten komen,<br />

die tegelijkertijd nog opleiding krijgen en hun taal verbeteren. Anderstalige <strong>werk</strong>zoekenden kunnen, gesteund<br />

door de beroepsopleidingen, van een mogelijks toekomstige <strong>werk</strong>plek een leerplek maken.<br />

7


2.1.5 Mogelijke onderdelen van een geïntegreerd scholingstraject<br />

In de publicatie ‘Taalgericht <strong>naar</strong> Werk’ van het Huis van het Nederlands Antwerpen (Linguapolis, UA, Huis van<br />

het Nederlands, s.a.) werden de mogelijke onderdelen van een geïntegreerd scholingstraject met expliciete<br />

aandacht <strong>voor</strong> de taalverwerving als volgt beschreven:<br />

Talige beroepsgerichte <strong>voor</strong>trajecten<br />

Talige beroepsgerichte <strong>voor</strong>trajecten zijn specifieke talige trajecten die plaats vinden vóór het eigenlijke<br />

geïntegreerde traject. De bedoeling van dit <strong>voor</strong>traject is het niveau van het Nederlands hoog genoeg te<br />

maken zodat de cursisten daarna de instructies van de vakdocent voldoende kunnen volgen, de schriftelijke<br />

cursus of <strong>werk</strong>boeken kunnen gebruiken en zich voldoende kunnen uitdrukken om uitleg te vragen of zelf<br />

uit te leggen waarom ze iets op een bepaalde manier gedaan hebben. Het verschil met een algemene<br />

taalcursus is dat de inhoud van een dergelijk <strong>voor</strong>traject al toegespitst is op de vakopleiding of beroepssector<br />

die men nadien gaat volgen. Dit is motiverend <strong>voor</strong> de cursisten en veel doelgerichter. Zij verhogen hun<br />

taalniveau via <strong>voor</strong> hen relevante contexten. Zij leren die woordenschat en taalhandelingen die zij nadien in de<br />

beroepsopleiding en de praktijk nodig zullen hebben. Het <strong>voor</strong>traject hoort bij de eigenlijke beroepsopleiding<br />

en wordt best zo kort mogelijk gehouden, omdat de combinatie van taalopleiding en beroepsopleiding meer<br />

<strong>voor</strong>delen biedt dan een opeenvolging van deze onderdelen. Het is dan ook noodzakelijk dat cursisten al een<br />

beroepskeuze gemaakt hebben.<br />

Het eindniveau van die talige <strong>voor</strong>opleiding wordt bepaald door de beroepsopleiding: welke talige eisen stelt<br />

de vakdocent? Is de vakdocent in staat om taalgericht vakonderwijs te geven? (zie verder) In hoeverre verwacht<br />

de vakdocent dat de cursisten zelfstandig gebruik kunnen maken van schriftelijke instructies? Wordt er in de<br />

vakopleiding Nederlands op de opleidingsvloer of beroepsgericht Nederlands georganiseerd? Besteedt de<br />

vakopleiding nog voldoende aandacht aan de taalontwikkeling zodat de cursisten op het einde het gewenste<br />

niveau <strong>voor</strong> de arbeidsmarkt behaald hebben?<br />

In dit <strong>voor</strong>traject kan er al een koppeling gelegd worden <strong>naar</strong> praktijksituaties of <strong>naar</strong> de opleidingsvloer via een<br />

aantal beroepsgerichte activiteiten, zoals een bezoek aan de vakopleiding of bedrijfsbezoeken, een interview<br />

met de vakdocent. Men kan bij<strong>voor</strong>beeld ook een toestel in de taalklas halen en aan het gebruik ervan talige<br />

oefeningen koppelen, enz.<br />

Talige beroepsgerichte neventrajecten<br />

Bij talige beroepsgerichte neventrajecten worden de taallessen tegelijkertijd met de vakopleiding<br />

georganiseerd en wordt de inhoud zo goed als volledig door de vakopleiding bepaald. Talige situaties van de<br />

opleidingsvloer, gesprekken op de <strong>werk</strong>vloer, schriftelijk materiaal op de <strong>werk</strong>vloer, schriftelijk cursusmateriaal,<br />

<strong>werk</strong>roosters, … vormen de inspiratiebronnen waarmee in de taalles ge<strong>werk</strong>t wordt. Uiteraard kan er ook een<br />

deel algemeen Nederlands aan bod komen. Een cursist heeft dit immers steeds nodig, ook op de <strong>werk</strong>vloer.<br />

Denk maar aan informele contacten met collega’s, problemen uit je thuismilieu die je best kan melden aan<br />

je baas omdat ze van invloed zijn op de <strong>werk</strong>prestaties, enz. Maar de focus blijft echter het beroepsgericht<br />

Nederlands, dat van de opleidingsvloer en dat van de <strong>werk</strong>vloer. Het <strong>voor</strong>deel van dit talige neventraject<br />

in vergelijking met Nederlands op de opleidingsvloer is dat de cursisten de mogelijkheid hebben om zich<br />

helemaal te focussen op het Nederlands en de praktische vaardigheden even achterwege te laten. Het<br />

opsplitsen van vaardigheden kan immers de mogelijkheid bieden om bepaalde deelvaardigheden heel<br />

aandachtig in te oefenen, om ze dan nadien beter te kunnen inzetten in de reële context van de opleidingsvloer<br />

of <strong>werk</strong>vloer.<br />

De verhouding tussen het aantal uren opleiding, taallessen en praktijkervaring hangt af van de context van de<br />

volledige opleiding. Wat is het taalniveau van de cursisten? Is er Nederlands op de opleidingsvloer? Heeft de<br />

instructeur voldoende vaardigheden om taalgericht vakonderwijs te geven? Hoe groot zijn de taaleisen op de<br />

<strong>werk</strong>vloer? Het meest <strong>voor</strong> de hand liggende model is dat er in het begin veel uren taalonderwijs gegeven<br />

8


worden en weinig uren vakopleiding en praktijk, maar dat die verhouding stilaan omgekeerd wordt <strong>naar</strong> het<br />

einde van de opleiding toe. Er kunnen echter volkomen verantwoorde overwegingen zijn om al van in het begin<br />

veel uren opleiding te geven en weinig uren taalles. Die overwegingen kunnen van praktische aard zijn, kunnen<br />

te maken hebben met de vaardigheden van de begeleiders, met de leerstijlen van de cursisten, met de eisen<br />

van de <strong>werk</strong>vloer, enzo<strong>voor</strong>t<br />

Het spreekt <strong>voor</strong> zich dat er intensief overleg nodig is tussen de vakdocent en taaldocent. Hoe meer beide<br />

programma’s op elkaar afgestemd worden, hoe groter het leerrendement. Vak- en taaldocent dienen dus te<br />

overleggen over de inhoud van het taalprogramma en over de taalproblemen van individuele cursisten. Ook kan<br />

de taaldocent tips geven aan de vakdocent hoe die met talige problemen op de opleidingsvloer kan omgaan.<br />

Taalgericht vakonderwijs<br />

Het principe van geïntegreerde scholing is dat cursisten zo snel mogelijk, ook met een beperkte<br />

taalvaardigheid, aan de vakopleiding kunnen beginnen. Het is immers veel efficiënter om taal te leren,<br />

vertrekkende vanuit concrete handelingssituaties, waarbij de taal een middel wordt en niet meer als doel<br />

beschouwd wordt. De cursisten hebben de taal nodig om een opleiding te leren en nadien aan het <strong>werk</strong> te<br />

kunnen en de taal wordt dan ook geleerd vanuit dit perspectief. Wanneer de cursist, terwijl hij de taal leert<br />

ook al een deel van het vak kan leren, heeft dit alleen maar <strong>voor</strong>delen. Niet alleen wordt de inhoud van de<br />

vaktaal veel concreter en herkenbaarder, ook kunnen de taallessen veel doelgerichter ingevuld worden. Op de<br />

opleidingsvloer zijn er meer mogelijkheden om al doende, in combinatie met de vakkundige vaardigheden, de<br />

taal te leren. Dit veronderstelt echter wel dat er op de opleidingsvloer taalgericht vakonderwijs gegeven wordt.<br />

De vakdocent moet oog hebben <strong>voor</strong> de beperkte taalvaardigheid van de cursisten en die taalvaardigheid via<br />

de praktijksituaties <strong>naar</strong> een hoger niveau optillen.<br />

De volgende zaken zijn daarbij essentieel:<br />

• Interactief onderwijs: waarbij cursisten zoveel mogelijk tot communicatie aangezet worden. Zo kunnen<br />

cursisten gestimuleerd worden om te vertellen wat ze doen, om uitleg te vragen aan medestudenten<br />

of zelf opdrachten te geven enzo<strong>voor</strong>t.<br />

• Contextrijk vakonderwijs: hierbij worden de technieken die aangeleerd worden, steeds in een ruimer<br />

geheel gekaderd en gelinkt met al opgedane kennis. Door handelingen in een ruime context aan te<br />

bieden worden de handelingen betekenisvol en concreet. Om dit te doen staat de taal weer centraal<br />

en krijgen de cursisten een ruim en betekenisvol taalaanbod, wat essentieel is <strong>voor</strong> een goede<br />

taalverwerving.<br />

• Begrijpelijk taalaanbod: voldoende taalondersteuning is dus noodzakelijk. Die taalondersteuning kan<br />

op verschillende manieren gebeuren. Visuele ondersteuning, herhaling en parafraseren zijn hiervan<br />

enkele <strong>voor</strong>beelden.<br />

Nederlands op de opleidingsvloer (Nodo)<br />

Bij Nederlands op de opleidingsvloer staat de docent Nederlands samen met de vakinstructeur op de<br />

opleidingsvloer. De taak van de docent Nederlands bestaat erin om individuele cursisten te ondersteunen bij<br />

het begrijpen van de opdrachten en om uitleg te geven bij het uitvoeren van hun eigen opdrachten. Deze taak<br />

is in principe remediërend van aard. De taaldocent gaat in op taalproblemen en taalaspecten die zich op de<br />

opleidingsvloer <strong>voor</strong>doen.<br />

Daarnaast heeft de taaldocent de taak om de vakdocent te ondersteunen in het taalgericht vakonderwijs. De<br />

taaldocent kan de vakdocent didactische aanwijzingen geven waardoor zijn vaklessen meer taalgericht worden.<br />

Uiteraard is een goede teamspirit tussen vakdocent en taaldocent noodzakelijk. De focus blijft liggen op de<br />

vakopleiding, maar de taaldocent zorgt er<strong>voor</strong> dat de taal geen hinderpaal is <strong>voor</strong> de cursisten en dat ze tijdens<br />

de opleiding hun taalniveau kunnen verhogen.<br />

9


De <strong>VDAB</strong> heeft al heel wat ervaring opgebouwd met Nederlands op de opleidingsvloer. Nodo wordt door de<br />

<strong>VDAB</strong> omschreven via acht kenmerken:<br />

• Het gebeurt doorgaans in de praktijk of op de stagevloer<br />

• De vak- en taaldocent staan samen <strong>voor</strong> de klas<br />

• Het is <strong>voor</strong>al remediërend<br />

• Een geïndividualiseerde aanpak en onmiddellijke feedback<br />

• Ondersteuning van cursisten én vakdocenten<br />

• Duidelijke taakverdeling tussen docenten<br />

• Structureel overleg<br />

•‘Teamspirit’<br />

Taalgerichte praktijkervaring<br />

Aan de acties die beschreven werden in ‘Taalgericht <strong>naar</strong> <strong>werk</strong>’ (Linguapolis, Universiteit Antwerpen & Huis van<br />

het Nederlands Antwerpen, 2007) willen we graag nog een actie toevoegen, nl. de taalgerichte praktijkervaring.<br />

Bij geïntegreerde scholing is de praktijkervaring een essentieel onderdeel. Die praktijkervaring kan gebeuren<br />

in de vorm van stages of <strong>werk</strong>ervaring. De essentie van de praktijkervaring is dat cursisten het geleerde<br />

zo snel mogelijk gaan toepassen in een reële context, weg van de veiligheid en <strong>voor</strong>spelbaarheid van een<br />

opleidingsvloer. In een reële setting leren cursisten het geleerde concreet toepassen, krijgen ze zicht op hun<br />

sterke kanten en op de zaken die ze nog beter onder de knie moeten krijgen. De zelfredzaamheid van de<br />

cursisten staat hier centraal. Bij on<strong>voor</strong>ziene omstandigheden moeten ze zelf <strong>naar</strong> oplossingen gaan zoeken. Ze<br />

kunnen eveneens problemen of zaken die ze onvoldoende beheersen, terug meebrengen <strong>naar</strong> de taalles of de<br />

vakopleiding, waar dan verder met de concrete praktijksituatie geoefend kan worden.<br />

Uiteraard is het belangrijk dat er in de reële praktijk begeleiding door een mentor of stagebegeleider<br />

<strong>voor</strong>zien is. De stagebegeleider zal vermoedelijk hogere verwachtingen hebben dan een instructeur op de<br />

opleidingsvloer, want deze weet wat de reële eisen van de <strong>werk</strong>vloer zijn en wil dat de stagiair daar zoveel<br />

mogelijk aan beantwoordt.<br />

In een reële praktijksituatie komen alle vaardigheden gecombineerd aan bod, nl. taalvaardigheden, technische<br />

vaardigheden, arbeidsattitudes, sleutelcompetenties en sociale vaardigheden. Belangrijk bij de praktijkervaring<br />

is dat er ook voldoende aandacht besteed wordt aan de verdere taalontwikkeling. Op een <strong>werk</strong>vloer ligt de<br />

focus in eerste instantie op de arbeidstaken. Worden die grondig en met de nodige vakkennis uitgevoerd, aan<br />

een voldoende hoog tempo? Het is echter ook de bedoeling dat de praktijksituatie de anderstalige de kans<br />

geeft om in een natuurlijke situatie zijn Nederlands te oefenen. De <strong>werk</strong>vloer moet daarom voldoende talige<br />

uitdagingen bieden. Dit kan door bvb een <strong>werk</strong>overleg te organiseren, door informele contacten met collega’s<br />

mogelijk te maken, door de cursist voldoende ruimte te geven om <strong>voor</strong> bepaalde problemen bij collega’s<br />

oplossingen te gaan vragen en zo verder. Specifieke taaltaken die gegeven worden vanuit de taalopleiding,<br />

kunnen de kans op voldoende taalactiviteit op de <strong>werk</strong>vloer verhogen. Daarom is het ook van belang dat de<br />

mentor of stagebegeleider niet alleen technisch voldoende onderlegd is en hieromtrent een aantal didactische<br />

vaardigheden bezit, maar dat hij of zij ook inzicht heeft in hoe de taalverwerving in een concrete praktijksituatie<br />

gestimuleerd kan worden.<br />

Een ideaal geïntegreerd traject beschrijven is zo goed als onmogelijk. Elke sector, elke organisatie en elke regio<br />

heeft zijn eigen mogelijkheden en beperkingen. Per traject dient bekeken te worden welke acties opportuun<br />

zijn en op welke manier de verschillende acties met elkaar gecombineerd kunnen worden.<br />

10


2.2 Laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong><br />

2.2.1 Analfabeten of laaggeletterden?<br />

Vlaanderen neemt nogal vlug de term ‘<strong>analfabete</strong>n’ in de mond als het gaat over volwassenen die niet<br />

of onvoldoende kunnen lezen en schrijven. Ervaren beroepskrachten weten dat de groep die onder deze<br />

benaming valt een heel diverse groep is.<br />

Bij buitenstaanders is deze term echter verbonden met een vrij enge betekenis van totaal ongeletterd zijn,<br />

als het ware een a van een b niet kunnen onderscheiden. Bij anderstalige <strong>analfabete</strong>n denken we hierbij aan<br />

mensen die in eigen land nooit <strong>naar</strong> school zijn geweest en die dus weinig of geen taalkundige notie hebben.<br />

Schriftelijke vaardigheden hebben deze mensen dus niet, zelfs niet in hun eigen moedertaal. Zij kennen geen<br />

enkel letterschrift, noch het Latijnse noch een ander letterschrift. Bovendien zijn zij de Nederlandse taal niet<br />

machtig: zij spreken en verstaan geen Nederlands.<br />

Uiteraard horen deze mensen onder de noemer van analfabeet, maar wat doe je met mensen die op één of<br />

andere manier toch een beetje hebben leren lezen en schrijven, hetzij in hun vaderland, hetzij hier in België.<br />

Zo heb je bij<strong>voor</strong>beeld mensen die erin geslaagd zijn min of meer de letters van ons alfabet te kunnen<br />

onderscheiden, maar die nog steeds heel spellend lezen en daardoor niet tot begrijpend lezen komen. Zijn die<br />

mensen nu al gealfabetiseerd of behoren zij toch nog tot de groep <strong>analfabete</strong>n? En waar plaats je mensen die<br />

op één of andere manier - al dan niet door onderwijs - een strategie ontwikkeld hebben om woorden in zijn<br />

globaliteit te herkennen maar daardoor enkel vertrouwde teksten en woorden kunnen lezen en een woord dat<br />

hen onbekend is, niet kunnen ontcijferen? En waar plaats je mensen die schijnbaar vlot technisch kunnen lezen,<br />

maar niet in staat zijn om een tabel te lezen of een eenvoudig plan te ontcijferen?<br />

Al dan niet gealfabetiseerd of geletterd zijn, kan niet tot een dichotoom begrip herleid worden. Er is geen<br />

duidelijke lijn te trekken tussen niet gealfabetiseerd en wel gealfabetiseerd zijn. De term laaggeletterd heeft<br />

deze nuances veel meer in zich. Het is ook een term die in de hedendaagse vakliteratuur meer en meer gebruikt<br />

wordt. We gebruiken daarom consequent deze term in deze publicatie.<br />

2.2.2 Laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong>: een heterogene groep<br />

Laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> behoren samen met de autochtone laaggeletterden tot de ruimere groep van<br />

laaggeletterden. Dit zijn volwassenen die niet voldoen aan de minimumeisen van de samenleving op het gebied<br />

van geletterdheid. (Bohnenn, 2004) Deze groep is niet alleen zeer heterogeen, maar ook vrij omvangrijk. Een<br />

internationale studie (Van Damme, 1997), waarvan hieronder verder sprake is, toonde aan dat in Vlaanderen<br />

ongeveer 17 % van de bevolking niet in staat is om de nodige informatie uit een eenvoudige tekst te halen.<br />

Over het aantal <strong>anderstaligen</strong> in die groep zijn geen cijfers beschikbaar maar in Nederland schat men de<br />

allochtonen op een derde van deze groep.<br />

Heterogeen <strong>naar</strong> niveau van geletterdheid<br />

Een internationaal onderzoek, het zogenaamde IALS-onderzoek (International Adult Literacy Survey, 1997) heeft<br />

deze doelgroep (allochtonen en autochtonen) <strong>voor</strong> verschillende landen beter in kaart gebracht. Dit onderzoek<br />

biedt ook een duidelijkere omschrijving van de doelgroep laaggeletterden. Het onderzoek werd gevoerd<br />

in de jaren ‘90 in een aantal westerse landen waaronder Nederland, Vlaanderen, Canada en de Verenigde<br />

Staten. De bedoeling van het onderzoek was om de spreiding na te gaan van lees- en rekenvaardigheden<br />

bij volwassenen in relatie tot sociaaldemografische gegevens en <strong>werk</strong>. De onderzoeksgroep bestond uit een<br />

representatieve steekgroep van volwassenen tussen de 16 en 65 jaar. Zij kregen schriftelijke taken <strong>voor</strong>gelegd<br />

met een verschillende moeilijkheidsgraad. Er werden in het onderzoek drie soorten geletterdheid en taken<br />

onderscheiden:<br />

11


- Prozageletterdheid: het kunnen ver<strong>werk</strong>en van informatie uit geschreven en gedrukte bronnen als<br />

krantenartikelen of verhalen;<br />

- Documentgeletterdheid: het kunnen ver<strong>werk</strong>en van informatie uit bij<strong>voor</strong>beeld gebruiksaanwijzingen,<br />

kaarten, tabellen en grafieken;<br />

- Kwantitatieve geletterdheid: het kunnen uitvoeren van rekenkundige be<strong>werk</strong>ingen zoals het invullen<br />

van een cheque of het kunnen berekenen van de rente van een lening.<br />

Zoals eerder gezegd, kan geletterdheid/ongeletterdheid niet gezien worden als een dichotoom begrip: er is<br />

immers geen scherp breekpunt dat mensen verdeelt in ongeletterden en geletterden. De IALS-studie verdeelt<br />

de vaardigheid geletterdheid in vijf niveaus. Volgens het IALS-rapport ondervinden volwassenen op niveau<br />

1 grote problemen bij het omgaan met alledaagse teksten. (Niveau 1 wordt omschreven als het kunnen<br />

vinden van de benodigde informatie in een simpele tekst, zoals bvb het aantal in te nemen medicijnen op<br />

een bijsluiter.) Op niveau 2 lopen veel mensen een risico als de vaardigheidseisen thuis, op het <strong>werk</strong> of in de<br />

samenleving veranderen. Het IALS-onderzoek geeft niet expliciet een grens aan waaronder mensen niet meer<br />

zouden kunnen functioneren, maar in veel publicaties wordt niveau 3 beschouwd als het geletterdheidniveau<br />

dat nodig is om in de kenniseconomie en de moderne westerse samenleving adequaat te kunnen functioneren.<br />

In het Vlaamse volwassenenonderwijs is de niveauaanduiding <strong>voor</strong> tweede- en vreemdetalenkennis gebaseerd<br />

op het Europese Referentiekader <strong>voor</strong> Moderne Vreemde Talen (Common European Framework of Reference<br />

for Languages – CEFR, 2001). De basiseducatie is de onderwijsverstrekker <strong>voor</strong> laaggeletterden. Het eindniveau<br />

in de basiseducatie is richtgraad 1 <strong>voor</strong> <strong>anderstaligen</strong>. Richtgraad 1 veronderstelt de vaardigheid van het<br />

‘technisch lezen’, het kraken van de code, of het aanvankelijk lezen. Het enge begrip van analfabeet zijn, is<br />

<strong>voor</strong>al gerelateerd met dat technische lezen, maar naast die vaardigheid staat ook de vaardigheid van het<br />

functionele lezen. Het is <strong>voor</strong>al die vaardigheid die in de beide niveauaanduidingen (IALS en CEFR) aan bod<br />

komt. Richtgraad 1 komt min of meer overeen met niveau 1 van het IALS-rapport. Cursisten die dus het<br />

eindniveau van de basiseducatie halen, hebben in principe nog steeds een laag niveau van geletterdheid. Bij<br />

mensen die in hun eigen taal hebben leren lezen en schrijven, heeft dit uiteraard te maken met het feit dat zij<br />

in een <strong>voor</strong> hen nieuwe taal moeten leren lezen en schrijven. Vaak is <strong>voor</strong> hen de code snel gekraakt, maar het<br />

functionele lezen gaat hand in hand met het verwerven van de mondelinge vaardigheden. Mensen die in hun<br />

eigen taal nooit hebben leren lezen en schrijven, dienen dus niet alleen het functionele lezen te verwerven maar<br />

moeten tegelijk het lange proces van aanvankelijk lezen en schrijven nog meester worden.<br />

12


Een heterogene achtergrond levert een heel divers leertempo<br />

Anderstalige laaggeletterden hebben allen als gemeenschappelijk kenmerk dat zij zo goed als geen of<br />

een heel beperkte schoolloopbaan achter de rug hebben. Heterogeniteit in niveau is zowel aanwezig<br />

bij Nederlandstaligen als <strong>anderstaligen</strong>, dat werd in de vorige paragraaf al aangegeven, maar het<br />

gemeenschappelijke kenmerk (van geen of een heel beperkte schoolloopbaan) geldt enkel <strong>voor</strong> de<br />

<strong>anderstaligen</strong>. In Vlaanderen heeft de autochtone bevolking immers ruim de kans gehad om <strong>naar</strong> school te<br />

gaan en daarom heeft deze specifieke groep over het algemeen ook een vrij lange schoolloopbaan achter de<br />

rug. De overgrote meerderheid van de laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> heeft in het land van herkomst echter niet<br />

of nauwelijks de kans gehad om <strong>naar</strong> school te gaan. Allerlei sociale, economische of politieke redenen liggen<br />

daaraan ten grondslag. In sommige landen is het percentage dat niet of nauwelijks <strong>naar</strong> school is gegaan, heel<br />

hoog.<br />

Dat mensen niet of nauwelijks <strong>naar</strong> school gegaan zijn, betekent echter niet dat zij niets geleerd hebben. Er<br />

zijn immers heel wat meer mogelijkheden om zaken te leren dan via de schoolbanken. Het feit dat zij tot nog<br />

toe op een andere, meer ervaringsgerichte manier, hebben geleerd, heeft tot gevolg dat zij een andere leerstijl<br />

ontwikkeld hebben, Die andere leerstijl is niet noodzakelijk slechter, maar wel is het zo dat <strong>voor</strong>al op school het<br />

abstract denken aangeleerd wordt. Ook geeft het leren lezen en schrijven een andere kijk op taal en schrift.<br />

(Kurvers, 2002).<br />

Dat mensen niet <strong>naar</strong> school gegaan zijn, zegt echter niets over het leertempo als zij op latere leeftijd beginnen<br />

met het leren lezen en schrijven. Iemand die nooit <strong>naar</strong> school is geweest, kan evengoed enorm intelligent zijn<br />

en bijgevolg zeer snel nieuwe dingen leren. Het is zelfs niet uitgesloten dat andere, niet-schoolse vaardigheden<br />

sterker ontwikkeld zijn dan bij geschoolde mensen.<br />

Dat het leertempo zo sterk kan verschillen heeft te maken met het grote aantal factoren dat van invloed is op<br />

dit leertempo. Uit onderzoek <strong>naar</strong> tweedetaalverwerving blijkt dat de volgorde waarin iemand een taal verwerft<br />

universeel is, maar dat het tempo heel verschillend kan zijn. De volgende factoren zijn immers van invloed op<br />

het tempo van verwerving:<br />

- De sociale achtergrond, waaronder de socio-economische status, de familiestructuur en het<br />

lidmaatschap van een etnische of culturele groep;<br />

- Aangeboren kenmerken, waaronder sekse, intelligentie, leerstijl, persoonlijkheid en leeftijd;<br />

- Het taalcontact: de mate en de aard van het taalcontact, het gebruik van de eerste taal t.o.v. de<br />

tweede taal en de kwaliteit van het NT2-onderwijs;<br />

- Taalervaringen en leerervaringen, waaronder de beheersing van de moedertaal, graad van<br />

alfabetisering, <strong>voor</strong>opleiding, ervaring met tweede- of vreemdetaal leren;<br />

- Sociaalpsychologische factoren, waaronder de reden van migratie, de motivatie, de perspectieven en<br />

de attitude.<br />

Uiteraard valt het alfabetiseringsproces niet helemaal samen met de theorie over taalverwering, maar het ligt<br />

<strong>voor</strong> de hand dat bovengenoemde factoren ook hun invloed zullen hebben op het alfabetiseringsproces.<br />

2.2.3 Een aantal gemeenschappelijke kenmerken<br />

Het formuleren van kenmerken houdt steeds het gevaar in te stigmatiseren ook als je ervan uitgaat dat<br />

de uitzonderingen de regel bevestigen. Toch is het belangrijk om een aantal zaken te formuleren die bij<br />

laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> meer <strong>voor</strong>komen dan bij geschoolde <strong>anderstaligen</strong>. Het is essentieel om het<br />

onderwijs op die kenmerken af te stemmen, om zodoende zoveel mogelijk rekening te houden met de<br />

specificiteit van deze doelgroep.<br />

13


Volgende kenmerken vinden wij in dit opzicht zeer relevant.<br />

Een beperktere kennis van de eigen taal<br />

De meeste cursisten hebben hun eigen taal geleerd binnen de beperkte context van hun concrete<br />

leefsituatie. Beschouwelijke aspecten over de eigen taal, zoals inzicht in de grammaticale aspecten van de taal<br />

(fonologie, morfologie en syntaxis) maakten vermoedelijk geen deel uit van hun leefwereld. Dit betekent dat<br />

laaggeletterden vaak weinig inzicht hebben in hun eigen taal. Het zogenaamde metalinguïstische bewustzijn<br />

is dus niet of enkel gedeeltelijk aanwezig. Ook de woordenschat blijft beperkt tot hun eigen leefwereld.<br />

Aangezien zij niet kunnen lezen, kan er ook enkel maar uitbreiding van hun woordenschat zijn via mondelinge<br />

weg. Teslotte moet er ook rekening mee worden gehouden dat ze weinig vertrouwd zijn met de taal in de<br />

opleiding, de schooltaal, die duidelijk verschilt van de thuistaal en die gekenmerkt wordt door meer abstracte<br />

woorden, meer ondergeschikte zinnen, meer oorzaak-gevolgrelaties, enz.<br />

Niet vertrouwd met typisch schoolse vaardigheden<br />

In een schoolse context worden allerlei specifieke vaardigheden geleerd. Er zijn verschillende vaardigheden<br />

te onderscheiden en ze worden in verschillende bronnen anders gerangschikt. Ter illustratie nemen we hier<br />

de indeling over uit de publicatie van het VOCB over alfabetisering in het Nederlands als tweede taal (Van<br />

Hoeteghem, 2002).<br />

“Met betrekking tot de leerhouding zijn de cursisten niet of nauwelijks vertrouwd met:<br />

- zelfstandig <strong>werk</strong>en, samen<strong>werk</strong>en, groepsopdrachten;<br />

- systematiek en structuur, bij<strong>voor</strong>beeld bijhouden van een map, sorteersysteem, zoeken in een tekst<br />

(van boven <strong>naar</strong> onder, van links <strong>naar</strong> rechts, elimineren, schrappen);<br />

- het nieuwe beeld van de lesgever als coach;<br />

- het <strong>voor</strong>bereiden, bewaken en evalueren van hun leerproces;<br />

- het corrigeren van het eigen handelen;<br />

- het belang van persoonlijk <strong>werk</strong>en (niet spieken of laten helpen bij individueel <strong>werk</strong>, huis<strong>werk</strong> maken,<br />

regelmatig de lessen volgen);<br />

- kritisch lezen en luisteren.<br />

Met betrekking tot tekstbegrip zijn de cursisten niet of nauwelijks vertrouwd met:<br />

- de ondersteuning van schriftelijke taal tijdens het leerproces;<br />

- tekstsoorten;<br />

- abstractie maken van het hier en nu, het loslaten van de eigen persoon en situatie;<br />

- allerlei <strong>werk</strong>vormen (zie methodieken).<br />

Met betrekking tot cognitieve vaardigheden zijn de cursisten niet of nauwelijks vertrouwd met:<br />

- nauwkeurig waarnemen, vergelijken, selecteren, ordenen, concluderen, samenvatten, oriënteren in<br />

ruimte en tijd.<br />

14


Met betrekking tot opzoekvaardigheden zijn de cursisten niet of nauwelijks vertrouwd met:<br />

- het raadplegen van plattegronden, naslag<strong>werk</strong>en, alfabetisch geordende lijsten;<br />

- praktische vaardigheden zoals klokkijken, kalender lezen, maten en gewichten, geld, enzo<strong>voor</strong>t.”<br />

Beperkte kennis van de wereld<br />

Uiteraard hebben we hier met volwassenen te maken en - niet te vergeten - met een groep mensen die erin<br />

geslaagd is om hun vertrouwde omgeving achter zich te laten, <strong>naar</strong> een ander werelddeel te gaan en daar op<br />

zoek te gaan <strong>naar</strong> een nieuwe plek in een <strong>voor</strong> hen onbekende samenleving. Deze ingrijpende onderneming<br />

zorgt <strong>voor</strong> een enorme verruiming van hun kennis van de wereld.<br />

Toch is die kennis van de wereld niet op een overzichtelijke en gestructureerde manier aangebracht. Op<br />

school krijg je immers inzicht in en een overzicht van belangrijke aspecten van de wereld, zoals geografie,<br />

geschiedenis, wetenschap, techniek en natuur, kunst en literatuur, wiskunde enzo<strong>voor</strong>t. Het is bij deze<br />

doelgroep vaak verrassend om te zien wat ze wel allemaal weten dankzij hun rijke levenservaring. Tegelijkertijd<br />

moet je constateren dat ze heel wat zaken niet kennen die <strong>voor</strong> ons evident zijn, omdat wij ze in onze<br />

schoolloopbaan als het ware met de paplepel binnengekregen hebben.<br />

Een opmerkelijk <strong>voor</strong>beeld: <strong>naar</strong> aanleiding van de Dag van de Alfabetisering in 2008 hebben we samen met<br />

de cursisten een persconferentie over het project <strong>voor</strong>bereid. Het was <strong>voor</strong> de cursisten echter heel moeilijk om<br />

zich een <strong>voor</strong>stelling van een persconferentie te maken, omdat dit <strong>voor</strong> hen een onbekend gebeuren was.<br />

Moeite om af te stappen van het eigen gezichtsveld<br />

Mensen met weinig schoolse ervaring zijn minder geneigd om uit hun eigen context te stappen, omdat ze<br />

dat nooit geleerd hebben. Ook is hun kennis van de wereld <strong>voor</strong>namelijk gebaseerd op hun eigen ervaringen.<br />

Daardoor is het <strong>voor</strong> hen over het algemeen moeilijker om zich in te leven in het gezichtsveld van iemand<br />

anders. Hiermee willen we niet zeggen dat deze mensen geen empatisch vermogen hebben. Uiteraard kunnen<br />

zij zich inleven in gevoelens en emoties van anderen, zeker als die overeenkomen met eigen gevoelens en<br />

emoties, maar het is vaak moeilijk om in de rol van een ander te kruipen en afstand te doen van hun eigen<br />

gezichtsveld.<br />

Concreet hebben we ervaren dat laaggeletterden bij<strong>voor</strong>beeld vaak niet de bedoeling van een rollenspel<br />

begrijpen. Zij kunnen geen afstand doen van hun persoonlijke situatie en de rol van iemand anders spelen.<br />

Moeite om afstanden in ruimte en tijd te overbruggen<br />

Omdat in hun leefwereld <strong>voor</strong>al het hier en het nu centraal staat en er weinig stilgestaan wordt bij wat er<br />

ergens anders gebeurt en wat er in de toekomst kan plaatsvinden of in het verleden plaatsvond, hebben<br />

laaggeletterden vaak problemen om zich zaken <strong>voor</strong> te stellen die ver van het hier en nu liggen.<br />

Een aantal <strong>voor</strong>beelden:<br />

- De cursisten in het Equal-project konden in het begin van het traject moeilijk inschatten wat het<br />

betekent om gedurende anderhalf jaar een voltijdse opleiding te volgen.<br />

- De cursisten konden zich moeilijk <strong>voor</strong>stellen wat het betekent om op stage te gaan. Een bezoek aan<br />

de stageplaatsen was daarom zeker een noodzakelijke <strong>voor</strong>bereiding.<br />

15


Een specifieke leerstijl<br />

Laaggeletterden hebben <strong>voor</strong>al geleerd vanuit concrete situaties, vanuit de taken die zij in het dagelijkse leven<br />

<strong>voor</strong>geschoteld kregen. Daardoor werd hun abstracte denkvermogen minder aangesproken (zoals hierboven<br />

ook al werd aangegeven) en vermoedelijk ook minder ontwikkeld. Het is <strong>voor</strong> hen dus niet evident om op een<br />

abstracte, afstandelijke manier zaken te leren. Leren vanuit concrete ervaringen en handelingen is <strong>voor</strong> hen de<br />

meest vertrouwde manier.<br />

Een <strong>voor</strong>beeld: een uitleg krijgen over hoe een bepaalde schoonmaakmachine <strong>werk</strong>t, zal moeilijker te begrijpen<br />

zijn dan zelf proberen te <strong>werk</strong>en met die machine.<br />

Een minder positief zelfbeeld<br />

Laaggeletterden zijn zich maar al te goed bewust van het feit dat ze niet kunnen lezen en schrijven, en dat dit<br />

een belangrijke vaardigheid is in onze samenleving. Vaak zijn zij het ook gewoon om enkel in een vertrouwde<br />

omgeving met bekenden te functioneren. Ze hebben daarom vaak weinig zelfvertrouwen en een laag positief<br />

zelfbeeld, waardoor ze terughoudend zijn en weinig initiatief durven nemen.<br />

Zo was er bij<strong>voor</strong>beeld een deelneemster die eigenlijk al voldoende in staat was om <strong>naar</strong> de stageplaats te<br />

bellen om te zeggen dat ze ziek is, maar toch eerst <strong>naar</strong> de cursistenbegeleider belde met de vraag of die <strong>naar</strong><br />

de stageplaats kon bellen.<br />

Een beperkte beheersing van de sleutelcompetenties<br />

Bij onderwijs aan laaggeletterden en laaggeschoolden wordt meer en meer de focus gelegd op het ontwikkelen<br />

van sleutelcompetenties. Sleutelcompetenties zijn competenties die <strong>voor</strong>al in een schoolse context systematisch<br />

aangeleerd worden en die mensen in het latere leven nodig hebben als basis om verschillende taken en<br />

opdrachten op een goede manier aan te pakken.<br />

In Vlaanderen worden de sleutelcompetenties in een 7-tal groepen opgedeeld:<br />

- communiceren<br />

- omgaan met numerieke gegevens<br />

- omgaan met informatietechnologie<br />

- samen<strong>werk</strong>en<br />

- eigen leren en presteren verbeteren<br />

- omgaan met problemen<br />

- keuzes uitvoeren<br />

In recente literatuur over geletterdheid (Van Horen, 2007) wordt het begrip geletterdheid verruimd tot<br />

die basisvaardigheden. Om goed mee te kunnen in onze maatschappij, om breed inzetbaar te zijn op de<br />

arbeidsmarkt, is de ontwikkeling van deze vaardigheden noodzakelijk. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de<br />

basiseducatie het belang van het <strong>werk</strong>en aan deze sleutelvaardigheden meer en meer benadrukt. Ook in het<br />

traject dat aan deze publicatie <strong>voor</strong>afging, liep de aandacht <strong>voor</strong> deze sleutelcompetenties als een rode draad<br />

doorheen de opleiding.<br />

Een paar sleutelcompetenties zijn gelieerd met bovenvermelde kenmerken (zoals oriëntatie in ruimte en tijd)<br />

en werden dus al min of meer besproken Het leek ons echter verhelderend om ze hier nog eens expliciet te<br />

vernoemen.<br />

16


2.3 Geïntegreerde opleidingstrajecten <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong><br />

2.3.1 De huidige opleidingsmogelijkheden <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong><br />

Laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> zijn niet of nauwelijks terug te vinden in het huidige beroepsgerichte<br />

opleidingsaanbod <strong>voor</strong> kansengroepen. In Vlaanderen wordt een dergelijk aanbod georganiseerd door<br />

de <strong>VDAB</strong>, het OCMW en verder door de ‘derdenorganisaties’ (lokale, niet-commerciële aanbieders van<br />

begeleidingstrajecten <strong>naar</strong> <strong>werk</strong>).<br />

Dat laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> maar sporadisch deelnemen aan dergelijke opleidingen komt door het - <strong>voor</strong><br />

deze doelgroep – hoge instapniveau. Bij de <strong>VDAB</strong> situeert het instapniveau zich op richtgraad 1.1. of 1.2. en<br />

veronderstelt men dat de cursisten een basisvaardigheid van lezen en schrijven hebben. Bij het OCMW en de<br />

derden is het instapniveau moeilijker te achterhalen omdat alle initiatieven daar vrij over kunnen beslissen,<br />

maar <strong>voor</strong>beelden van trajecten waar er specifiek ge<strong>werk</strong>t wordt aan aanvankelijke lees- en schrijfvaardigheid<br />

bij <strong>anderstaligen</strong> zijn ons niet bekend. Laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> zijn daarom genoodzaakt om eerst een<br />

algemeen niveau van taalvaardigheid en geletterdheid te verwerven <strong>voor</strong>aleer zij kunnen instappen in een<br />

beroepsspecifieke opleiding. De centra <strong>voor</strong> basiseducatie zijn in Vlaanderen verantwoordelijk <strong>voor</strong> dergelijke<br />

programma’s.<br />

De huidige praktijk van alfabetiseringstrajecten in het Nederlands als tweede taal bij de centra <strong>voor</strong><br />

basiseducatie heeft de volgende kenmerken:<br />

- De trajecten concentreren zich in grote lijnen op algemene taalvaardigheid: groepen worden immers<br />

samengesteld op basis van niveau (richtgraad 1.1. is opgesplitst in 10 modules van elk 60 uur) en niet<br />

op basis van bvb. interesse, behoeften of toekomstperspectief.<br />

- De trajecten zijn over het algemeen weinig intensief waardoor het lang duurt <strong>voor</strong>aleer een<br />

laaggeletterde cursist een bepaald niveau van taalvaardigheid bereikt heeft. Voor richtgraad 1.1. zijn<br />

600 lesuren <strong>voor</strong>zien. Bij een intensiteit van 9 uur per week doet een cursist daarover minimum twee<br />

jaar. Om richtgraad 1.2. te behalen komen er nog eens 360 uur bij, of één jaar intensief les volgen.<br />

- Cursisten haken vaak <strong>voor</strong>tijdig af en stromen niet door <strong>naar</strong> een vervolgopleiding of <strong>naar</strong> meer<br />

specifieke trajecten. Het vraagt immers heel wat doorzettingsvermogen om een programma van drie<br />

jaar te volgen <strong>voor</strong>aleer je kunt doorstromen <strong>naar</strong> een specifieke beroepsopleiding.<br />

In het buitenland zien we <strong>voor</strong>beelden van trajecten die enerzijds intensiever zijn, en anderzijds een meer<br />

geïntegreerd aanbod bieden waarin niet alleen taalvaardigheid, maar ook andere vaardigheden zoals<br />

sleutelcompetenties, rekenvaardigheden, maatschappelijke oriëntatie en loopbaanoriëntatie aan bod komen.<br />

(Plichart, 2003) Al snel wordt het NT2-verhaal in dergelijke trajecten gekoppeld aan een specifieke opleiding of<br />

vorming.<br />

Uit onderzoek blijkt dat er bij dergelijke trajecten meer doorstroom is <strong>naar</strong> vervolgopleidingen of <strong>naar</strong> <strong>werk</strong>.<br />

2.3.2 Geïntegreerde scholing: een haalbaar model <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong><br />

Het is uiteraard begrijpelijk dat opleidings- en te<strong>werk</strong>stellingsinitiatieven een instapniveau taalvaardigheid<br />

hanteren. Dergelijke trajecten willen immers binnen een aantal maanden <strong>werk</strong>zoekenden een gerichte<br />

beroepsopleiding geven en gaan ervan uit dat algemene vaardigheden, zoals taalvaardigheden en<br />

rekenvaardigheden, best op <strong>voor</strong>hand verworven worden. Op die manier kan de focus helemaal liggen op<br />

de technische vaardigheden en zijn er geen communicatieproblemen. Bovendien zijn technische instructeurs<br />

over het algemeen ook niet geschoold om te <strong>werk</strong>en aan taalvaardigheid. En op die manier kan je te veel<br />

heterogeniteit in de groep uitsluiten, want een combinatie van moedertaalsprekers met Nederlandsonkundige<br />

laaggeletterden in een groep is niet evident.<br />

17


Vanuit het oogpunt van de laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> is dit echter niet de beste keuze. Het is <strong>voor</strong> hen<br />

immers heel moeilijk om de vereiste taalvaardigheid te verwerven los van concrete functioneringsgebieden. Dat<br />

heeft onderzoek rond taalverwerving al aangetoond. Het taalaanbod dat tweede-taalleerders moeten krijgen,<br />

moet voldoen aan een aantal <strong>voor</strong>waarden om een vlotte taalverwerving tot stand te brengen: het taalaanbod<br />

moet ruim zijn, relevant, interessant en op het niveau van de cursist.<br />

- In algemene, niet intensieve taalcursussen, waarin cursisten samen zitten op basis van hun niveau kan er<br />

slechts aan één van deze criteria recht gedaan worden, en dat is een taalaanbod op het niveau van de<br />

cursist. De andere criteria zijn veel moeilijker te realiseren.<br />

- Met een ruim taalaanbod wordt er bedoeld dat cursisten een groot aanbod moeten ontvangen en liefst<br />

van verschillende sprekers, zodat er voldoende variatie in het aanbod zit. In een cursus van 6 à 9 uur per<br />

week hangt de input dus grotendeels af van wat de cursist buiten de les nog aan taalaanbod krijgt. Bij<br />

de traditionele migrantengroepen die <strong>voor</strong>al in eigen kring leven is dit taalaanbod buiten de les vaak<br />

heel miniem.<br />

- Relevant taalaanbod is taalaanbod dat inspeelt op de directe behoeften van de cursisten. Cursisten<br />

met schoolgaande kinderen zijn bij<strong>voor</strong>beeld gebaat met een taalaanbod dat aansluit bij hun contacten<br />

met de school van hun kinderen. En <strong>voor</strong> cursisten met een zwakke gezondheid is dat taalaanbod dat<br />

hen helpt bij hun contacten met de medische wereld en bij alle administratie op dat gebied. Cursisten<br />

die een bepaald beroep willen leren, kunnen uiteraard best zaken leren die te maken hebben met dit<br />

beroep. Dit is natuurlijk moeilijk te realiseren in een cursus waar cursisten met allerlei verschillende<br />

behoeften samen zitten.<br />

- Het criterium interessant sluit hier bij aan. Het taalaanbod dat gegeven wordt, moet een zekere<br />

nieuwswaarde en uitdaging hebben. Cursisten moeten geïnteresseerd zijn in wat er gezegd of<br />

geschreven wordt. Door hen nieuwsgierig te maken <strong>voor</strong> de boodschap wordt de taal enkel een middel<br />

en wordt het natuurlijke taalverwervingsproces heel sterk benaderd. De focus ligt op de boodschap,<br />

wat de motivatie en aandacht alleen maar ten goede komt en waardoor de taal ‘verworven’ wordt en<br />

niet enkel ‘geleerd’. Dit is ook waar het om draait in ‘content-based language learning’: een manier<br />

van taalleren waarbij de inhoud van de taal centraal staat en de taalverwerving als het ware spontaan<br />

verloopt.<br />

Het model van geïntegreerde scholing, zoals hierboven al besproken, zorgt er<strong>voor</strong> dat het taalaanbod veel<br />

meer aansluit bij de onmiddellijke ervaringswereld van de cursisten. Wat de cursisten leren in de Nederlandse<br />

les, kunnen ze onmiddellijk gebruiken op de opleidingsvloer, bij het programma maatschappelijke oriëntatie,<br />

op de stage, bij de trajectbegeleider, … Nederlands leren wordt op die manier interessant en relevant <strong>voor</strong> de<br />

cursist. Er is sprake van een veel ruimer taalaanbod omdat de cursisten niet alleen in de Nederlandse taalles aan<br />

hun taalvaardigheid <strong>werk</strong>en maar ook in de vakopleiding en op de praktijkvloer is er een taalaanbod dat aan<br />

bovengestelde criteria beantwoordt.<br />

Het geïntegreerde scholingsmodel sluit ook mooi aan bij een aantal van de hierboven genoemde kenmerken<br />

van laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong>:<br />

Een beperkte beheersing van de sleutelcompetenties<br />

Door een geïntegreerd scholingsmodel krijgt de cursist meerdere kansen om te <strong>werk</strong>en aan het ontwikkelen van<br />

sleutelcompetenties. Sleutelcompetenties worden beschouwd als opleidingsoverschrijdende competenties en<br />

alle modules bieden op hun specifieke manier een ideale context om de sleutelcompetenties te oefenen. Op<br />

een <strong>werk</strong>vloer moet men bij<strong>voor</strong>beeld kunnen samen<strong>werk</strong>en en problemen oplossen, maar ook in de taalles en<br />

op de opleidingsvloer zijn die mogelijkheden er. In de loopbaanoriëntatie wordt specifiek aandacht besteed aan<br />

het leren maken van keuzes, maar ook bij de keuze van stageplaatsen komt die vaardigheid aan bod. Doordat<br />

er in de verschillende modules telkens op een andere manier aan de sleutelcompetenties wordt ge<strong>werk</strong>t, is er<br />

een cyclisch aanbod van deze leerstof en wordt de transfer expliciet geoefend.<br />

18


Een beperkt inlevingsvermogen / beperkte kennis van de wereld<br />

Doordat de cursisten zo snel mogelijk kunnen beginnen met de technische opleiding, moeten zij zich niet in de<br />

rol van bij<strong>voor</strong>beeld een poetsvrouw kunnen inleven, maar ‘worden’ zij van bij het begin die poetsvrouw. Hun<br />

kennis van de wereld wordt door de opleidingsvloer en de praktijkervaring onmiddellijk en in functie van het<br />

beroep uitgebreid.<br />

Afstanden in ruimte en tijd worden klein gehouden<br />

Door zo snel mogelijk te starten met de praktijkopleiding hoeven de cursisten geen zaken te leren die ze<br />

eventueel pas later en op een andere plek kunnen gebruiken. Dat wat zij moeten leren, speelt zich hier en nu af,<br />

op de opleidingsvloer en op de stage of <strong>werk</strong>ervaringsplaats. Dit is eveneens een antwoord op het hierboven<br />

vermelde beperkte inlevingsvermogen.<br />

Specifieke leerstijl<br />

Zowel de taal als de andere vaardigheden worden al doende geleerd. Cursisten krijgen allerlei praktijksituaties<br />

aangeboden, in de taalles, op de opleidingsvloer, op de <strong>werk</strong>plaats. Zo leren de cursisten met vallen en<br />

opstaan, vanuit hun concrete eigen ervaringen.<br />

Meerdere competenties staan centraal<br />

Een laatste en <strong>voor</strong> deze doelgroep misschien wel belangrijkste <strong>voor</strong>deel is dat er met dit model niet alleen<br />

gefocust wordt op hun tekorten, zoals hun beperkte taalvaardigheid en geletterdheid, maar dat er eveneens<br />

ge<strong>werk</strong>t wordt aan vaardigheden waarin deze cursisten niet noodzakelijk onderaan de ladder staan. Cursisten<br />

hebben vaak al enige ervaring in een bepaald beroep of ze hebben een opleiding genoten, Ze kunnen ook heel<br />

wat vaardigheden verworven hebben met betrekking tot maatschappelijke oriëntatie. Door succeservaringen<br />

in andere modules stijgt het positieve zelfbeeld van de cursisten wat het leerproces alleen maar ten goede kan<br />

komen.<br />

Aangezien een geïntegreerd scholingsmodel de begeleiders vele kansen biedt om in te spelen op de specifieke<br />

kenmerken en leerstijl van laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> is dit model een ideale onderwijsvorm <strong>voor</strong> deze<br />

specifieke doelgroep. Het moet echter juist daarom ook aan een aantal specifieke <strong>voor</strong>waarden voldoen. We<br />

gaan hier in een volgend hoofdstuk verder op in.<br />

19


3.Voorwaarden om te starten met een<br />

geïntegreerde opleiding<br />

Het opstarten van een geïntegreerde opleiding <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> is niet iets wat je zomaar<br />

even tussendoor opstart. Om tot een goed resultaat te komen, zijn er een aantal essentiële <strong>voor</strong>waarden die<br />

vervuld moeten worden. Deze <strong>voor</strong>waarden vormen het fundament <strong>voor</strong> de opleiding. Als de <strong>voor</strong>waarden<br />

niet gerealiseerd zijn, kan dit nefast zijn <strong>voor</strong> de kwaliteit van de opleiding. De essentiële <strong>voor</strong>waarden die we<br />

hieronder verder belichten zijn:<br />

- Er is structureel ruimte <strong>voor</strong>zien <strong>voor</strong> overleg tussen de mede<strong>werk</strong>ers op verschillende niveaus en<br />

er zijn structurele contacten met het <strong>werk</strong>veld.<br />

- De trajectbegeleiding is overkoepelend en grondig genoeg uitgebouwd.<br />

- Er is voldoende financiële ruimte om de opleiding in al zijn facetten vorm te geven.<br />

3.1 Overleg en samen<strong>werk</strong>ing<br />

Het belangrijkste kenmerk van een geïntegreerd scholingsmodel is dat verschillende modules heel sterk op<br />

elkaar afgestemd zijn en inhoudelijk gelinkt zijn.<br />

We halen hier<strong>voor</strong> drie redenen aan:<br />

Een nieuwe opleiding<br />

Een eerste reden is dat je te maken hebt met een nieuwe opleiding, zoals hier het geval is. Dit draaiboek<br />

handelt immers over het opzetten van geïntegreerde opleidingstrajecten <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong>.<br />

Bij het opstarten van een nieuwe opleiding heb je de taak om de opleiding concreet vorm te geven en dat<br />

houdt in dat je doelen en inhouden moet vastleggen, dat je organisatorische keuzes moet maken, dat je op<br />

zoek moet gaan <strong>naar</strong> de goede didactiek, <strong>werk</strong>vormen en evaluatie en dat je de link moet leggen met het<br />

<strong>werk</strong>veld. De deskundigheid om dit uit te <strong>werk</strong>en, zit niet alleen bij de verantwoordelijken <strong>voor</strong> de opleiding,<br />

maar <strong>voor</strong> een groot deel ook bij de toekomstige uitvoerders: de vakdocenten die ervaring hebben met de<br />

vakopleiding; de trajectbegeleider die voeling heeft met het <strong>werk</strong>veld en/of de doelgroep; de taaldocenten<br />

die een specifieke deskundigheid hebben in het <strong>werk</strong>en met laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong>. Het is daarom<br />

essentieel om al van bij de <strong>voor</strong>bereiding van de opleiding de mensen met hun specifieke expertise bijeen te<br />

brengen en te betrekken bij het concept van de opleiding. Niet alleen wordt op die manier de expertise vanuit<br />

de verschillende invalshoeken gebruikt en geïntegreerd, maar door de uitvoerders van bij het begin bij het<br />

concept te betrekken, voelen zij zich mee verantwoordelijk en kunnen zij achter de gemaakte keuzes staan. Bij<br />

de uitvoering van het traject (zeker bij de eerste uitvoering) is overleg eveneens noodzakelijk. Docenten zijn<br />

immers nieuw of hebben een nieuwe taakinvulling. Vakdocenten zijn onbekend met de specifieke doelgroep en<br />

hun noden op het vlak van basisvaardigheden zoals taal en rekenen. Docenten algemene vaardigheden (taal,<br />

rekenen, …) weten nog weinig af van het vak waarop ze hun module algemene vaardigheden moeten enten.<br />

Het programma heeft nog niet echt vorm gekregen en beide docenten zijn bijgevolg nog op zoek <strong>naar</strong> een<br />

goede volgorde in hun programma, goede <strong>werk</strong>vormen, goede evaluatievormen enzo<strong>voor</strong>t.<br />

Voorwaarde 1A: Voorzie structureel overleg over de inhoud en doelen van de opleiding tussen de<br />

verschillende uitvoerders en dit zowel bij de conceptontwikkeling als tijdens de uitvoering van het<br />

opleidingstraject.<br />

20


Een maatschappelijk kwetsbare doelgroep<br />

Een geïntegreerd opleidingstraject <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> richt zich <strong>naar</strong> een heel kwetsbare groep in de<br />

samenleving. De overgrote meerderheid van deze cursisten is recent gemigreerd <strong>naar</strong> België en in het kader daarvan<br />

worden zij geconfronteerd met heel wat problemen op het vlak van huisvesting, verblijfsstatuut, aanpassen aan de<br />

nieuwe omgeving, onderwijs <strong>voor</strong> de kinderen, inzicht krijgen in de regelgeving en sociale <strong>voor</strong>zieningen, …. Niet<br />

alleen zijn zij nieuw in België, maar bovendien zijn zij heel laaggeschoold, wat betekent dat het <strong>voor</strong> hen heel moeilijk<br />

is om de vele problemen die ze op hun weg tegenkomen aan te pakken.<br />

Als gevolg daarvan wordt het opleidingstraject meer dan bij andere groepen verstoord of beïnvloed door<br />

psychosociale, financiële of motivationele problemen. Docenten zien bij cursisten hiervan wel signalen, maar hebben<br />

onvoldoende ruimte om daarop in te gaan en de cursisten hierbij te helpen of te ondersteunen. Dit is trouwens<br />

ook de taak van de trajectbegeleider. Regelmatig overleg met de trajectbegeleider is dus noodzakelijk. Er zijn<br />

best twee vormen van overleg. Een eerste overleg is meer ad hoc en informeel: als er zich problemen <strong>voor</strong>doen bij<br />

cursisten nemen docent en trajectbegeleider contact op met elkaar om een plan van aanpak te bespreken en elkaar<br />

te informeren. Het is echter ook belangrijk om een structureel overleg in te bouwen om de cursisten voldoende<br />

op te volgen en alle noodzakelijke informatie aan alle begeleiders door te geven. Het overleg vindt plaats bij de<br />

start van de opleiding, enkele keren tijdens de opleiding en bij het einde van de opleiding onder de vorm van<br />

een cursistenbespreking. Op die manier wordt er tijd en ruimte vrijgehouden om de cursisten in al hun facetten te<br />

bespreken en optimaal te begeleiden. Bij het begin van het traject geeft de trajectbegeleider alle nodige informatie<br />

door aan de docenten zodat die van bij de start een beeld hebben van hun cursisten en daarmee rekening kunnen<br />

houden. Tijdens de opleiding wordt de trajectbegeleider op de hoogte gehouden van de vorderingen van de cursist<br />

zodat die een beeld heeft van de sterke en zwakke punten van de cursist, dit in een individueel contact met de<br />

cursist kan meenemen en al kan uitkijken <strong>naar</strong> mogelijke te<strong>werk</strong>stellingskansen <strong>voor</strong> de cursist. En op het einde van<br />

de opleiding houd je een eindevaluatie met alle betrokkenen om zo een goede aansluiting op verdere te<strong>werk</strong>stelling<br />

mogelijk te maken.<br />

Voorwaarde 1B: Organiseer structureel overleg tussen de trajectbegeleider en de docenten om de<br />

vorderingen van de cursisten regelmatig te bespreken.<br />

Een samen<strong>werk</strong>ing tussen meerdere organisaties<br />

De geïntegreerde opleidingen <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> die in Vlaanderen georganiseerd werden, zijn<br />

telkens samen<strong>werk</strong>ingen geweest tussen verschillende organisaties. Steeds was er een centrum <strong>voor</strong> basiseducatie<br />

bij betrokken en één of meerdere opleidingscentra (<strong>VDAB</strong> en derdenorganisaties). Ook het onthaalbureau kan<br />

een belangrijke bijdrage leveren aan het geïntegreerd opleidingstraject. Een samen<strong>werk</strong>ing tussen verschillende<br />

organisaties is boeiend en biedt een grote meerwaarde omwille van de diverse expertises, organisatievormen en<br />

culturen maar veronderstelt ook heel wat overleg om de wederzijdse verwachtingen duidelijk te krijgen, om te<br />

komen tot een gemeenschappelijke visie en om correcte afspraken te maken. Een dergelijke afstemming lukt alleen<br />

maar als dit structureel is ingebouwd. Niet alleen de fysieke maar ook de organisatorische afstand kan <strong>voor</strong> heel<br />

wat misverstanden en onvoldoende communicatie zorgen wat zware gevolgen kan hebben <strong>voor</strong> de kwaliteit van de<br />

opleiding op het vlak van organisatie, inhoud van het programma en opvolging van de cursisten.<br />

Een samen<strong>werk</strong>ing tussen meerdere organisaties is ook sterk aan te raden om financiële redenen. Momenteel<br />

(2009) <strong>voor</strong>ziet de Vlaamse overheid niet expliciet in een financiële ondersteuning van dergelijke trajecten. Bekijk<br />

daarom welke organisaties vanuit hun kernopdracht een bijdrage kunnen leveren en via welke organisaties er<br />

extra ondersteuning kan komen. We denken hierbij momenteel aan het systeem van maat<strong>werk</strong> bij de centra<br />

<strong>voor</strong> basiseducatie, de inzet van trajectbegeleiders van de onthaalbureaus en het inschakelen van het Europees<br />

Integratiefonds via de huizen van het Nederlands.<br />

Voorwaarde 1C: Organiseer regelmatig overleg met de verantwoordelijken van de verschillende organisaties<br />

om duidelijke taken en verantwoordelijkheden af te bakenen en de neuzen in dezelfde richting te krijgen.<br />

21


Contacten met het <strong>werk</strong>veld<br />

In hoofdstuk 4 hebben we het over het bepalen van de inhouden en doelen van de beroepsgerichte opleiding.<br />

Dergelijke opleidingen moeten zoveel mogelijk afgestemd moeten worden op reële arbeidssituaties om zo gericht<br />

mogelijk te kunnen <strong>werk</strong>en. En van bij het begin van de opleiding integreer je best een praktijkervaring om de realiteit<br />

zo dicht mogelijk bij de cursist en bij de opleiding te brengen. Om dit te kunnen realiseren, is het essentieel dat er<br />

reeds van <strong>voor</strong> de start van een dergelijke opleiding contacten gelegd worden met het <strong>werk</strong>veld, om te bekijken<br />

waar laaggeletterden arbeidskansen hebben en wat ze <strong>voor</strong> die arbeidsplaatsen heel concreet moeten kunnen. Ook<br />

om meer garantie in te bouwen <strong>voor</strong> een eventuele te<strong>werk</strong>stelling zijn de contacten met het <strong>werk</strong>veld noodzakelijk.<br />

Uiteraard is het niet evident om <strong>werk</strong>gevers te overtuigen open te staan <strong>voor</strong> deze specifieke zwakke doelgroep. Het<br />

is daarom van belang om er als project voldoende in te investeren en dit overleg structureel in te bouwen.<br />

Voorwaarde 1D: <strong>voor</strong>zie structureel overleg met de <strong>werk</strong>gevers om de opleiding zo goed mogelijk<br />

af te stemmen op reële arbeidsplaatsen.<br />

3.2 Individuele trajectbegeleiding / cursistenbegeleiding/arbeidsbemiddeling<br />

Een geïntegreerd opleidingstraject <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> richt zich <strong>naar</strong> een heel kwetsbare groep in<br />

de samenleving. Het spreekt <strong>voor</strong> zich dat dit een impact zal hebben op de deelname aan de opleiding. Vaak zullen<br />

problemen het leren in de weg staan. Die problemen kunnen te maken hebben met de opleiding zelf of er los van<br />

staan. Beide soorten problemen hebben echter hun invloed op het leerproces. De docent die verantwoordelijk is <strong>voor</strong><br />

de groepsbegeleiding heeft niet de mogelijkheid (zowel organisatorisch als inhoudelijk) om op deze problemen in te<br />

gaan en de cursist te ondersteunen in het oplossen ervan. Een <strong>voor</strong>waarde <strong>voor</strong> een goede geïntegreerde opleiding<br />

is daarom te <strong>voor</strong>zien in een goed uitgebouwde individuele begeleiding waarin zowel trajectbegeleiding,<br />

cursistenbegeleiding als arbeidsbemiddeling aan bod kunnen komen.<br />

We pleiten er<strong>voor</strong> om deze drie specifieke taken te verenigen in één persoon, zodat het <strong>voor</strong> de cursisten duidelijk<br />

is bij wie ze terecht kunnen <strong>voor</strong> een aantal individuele problemen. Ook krijgt de begeleider op die manier een<br />

duidelijker beeld van de concrete leefwereld en problemen van de cursisten, kan hij bepaalde zaken met elkaar in<br />

verband brengen en alles vanuit een meer holistische benadering aanpakken. Ten slotte kan de begeleider op die<br />

manier veel makkelijker een vertrouwensband met de cursisten opbouwen, wat <strong>voor</strong> deze doelgroep een belangrijke<br />

meerwaarde is. De drempel om zelf met problemen over de brug te komen, verkleint hierdoor aanzienlijk.<br />

Een belangrijk uitgangspunt van de individuele begeleiding is dat deze afgestemd wordt op de groepsbijeenkomsten.<br />

We willen immers zoveel mogelijk <strong>werk</strong>en vanuit krachtige leeromgevingen waar cursisten leren in interactie met<br />

anderen. Heel wat zaken die horen onder de noemer trajectbegeleiding/individuele begeleiding/arbeidsbemiddeling<br />

kunnen immers ook leerinhoud zijn in een groepsbijeenkomst. Zo kunnen onderwerpen die te maken hebben met<br />

trajectbegeleiding al aan bod komen in de loopbaanoriëntatie. Vragen zoals “Wat wil ik? Wat kan ik al? Wat moet ik<br />

daar<strong>voor</strong> nog leren? Hoe kan ik dit leren? Hoe moet ik dat organiseren? …” worden daar behandeld. Ook thema’s<br />

in verband met rand<strong>voor</strong>waarden kunnen in de groep, bij<strong>voor</strong>beeld in de Nederlandse les, besproken worden:<br />

“welke mogelijkheden zijn er om in de vakantie opvang <strong>voor</strong> mijn kind te <strong>voor</strong>zien? Wat is de goedkoopste manier<br />

om tot hier te komen? Waar kan ik terecht <strong>voor</strong> een inkomen als ik er plots alleen kom <strong>voor</strong> te staan? …” Toch is<br />

het belangrijk om ook rond deze zaken individuele begeleiding of coaching te <strong>voor</strong>zien. Deze onderwerpen zijn<br />

immers allemaal heel individueel bepaald, gelinkt aan het privéleven, en <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> niet<br />

evident. Een individueel gesprek zal in veel gevallen een grondigere ver<strong>werk</strong>ing betekenen van de input die in een<br />

groepsbijeenkomst gegeven is. Verder zullen er in de individuele begeleiding uiteraard ook zaken aan bod komen die<br />

te persoonlijk zijn om in groep te behandelen, of die te individueel zijn omdat de meerderheid van de cursisten niet<br />

met dat soort zaken te maken heeft. De samen<strong>werk</strong>ing tussen trajectbegeleider en educatieve mede<strong>werk</strong>er is uiteraard<br />

essentieel. De educatieve mede<strong>werk</strong>er kan immers in zijn groep signalen en knelpunten opvangen, die doorgeven aan<br />

de trajectbegeleider en/of de betrokken cursist stimuleren om zelf <strong>naar</strong> de trajectbegeleider te stappen. Anderzijds<br />

kan de trajectbegeleider veel <strong>voor</strong>komende problemen doorgeven aan de educatieve mede<strong>werk</strong>er om dit in een<br />

lesverband verder uit te diepen en te bespreken.<br />

22


Zoals gezegd komen in de individuele begeleiding zaken aan bod die te maken hebben met trajectbegeleiding,<br />

arbeidsbemiddeling en rand<strong>voor</strong>waarden. We gaan hier in op een aantal specifieke inhouden.<br />

Oriëntatie op de opleiding en trajectbepaling<br />

Vooral in het begin van het opleidingstraject hebben de cursisten nood aan informatie over het opleidingstraject. Het<br />

is immers van belang dat de cursisten goed weten waaraan ze beginnen, wat er van hen verwacht wordt en wat de<br />

meerwaarde <strong>voor</strong> hen kan zijn van deze specifieke opleiding. Uiteraard kan deze informatie in groep gegeven worden.<br />

Toch is het aangewezen om daarna een individueel gesprek met kandidaat-cursisten te hebben om te kijken of ze alle<br />

informatie goed begrepen hebben en correct inschatten in relatie tot hun wensen, talenten en persoonlijke situatie.<br />

Opvolging van de opstart en de <strong>voor</strong>tgang van het vormingsprogramma<br />

De trajectbegeleider heeft eveneens de taak om de <strong>voor</strong>tgang van de cursist in het vormingsprogramma in de gaten<br />

te houden. Hij moet nagaan hoe de cursist vorderingen maakt, of het programma nog strookt met de verwachtingen<br />

en het toekomstperspectief van de cursisten, of er een gebrek aan motivatie opduikt bij de cursisten en wat daarvan<br />

de oorzaak kan zijn. Ook de combinatie opleiding-gezinsleven en het welbevinden in de groep is een belangrijk<br />

aspect dat een trajectbegeleider bespreekbaar kan maken. Uitwisseling met de educatieve mede<strong>werk</strong>ers is hierbij van<br />

essentieel belang. Indien er zich problemen <strong>voor</strong>doen is de trajectbegeleider de meest aangewezen persoon om dit<br />

met de cursist te bespreken en samen met hem/haar <strong>naar</strong> oplossingen te zoeken.<br />

Een volledig traject bestaat uit deeltrajecten, zoals een <strong>voor</strong>opleiding taal, een beroepsoriëntatie, een<br />

beroepsopleiding, een stageperiode, … Dikwijls zijn er bij de verschillende onderdelen meerdere organisaties<br />

betrokken, verschillende locaties en diverse afspraken en gewoontes. Ook hier staat de trajectbegeleider centraal<br />

om de cursist te ondersteunen in een goede overgang en aansluiting van het ene deeltraject <strong>naar</strong> het andere. Niet<br />

alleen is goede informatie <strong>naar</strong> en aandacht <strong>voor</strong> de cursist een taak van de trajectbegeleider, maar hij is ook de meest<br />

geschikte persoon om nieuwe educatieve mede<strong>werk</strong>ers te informeren over de motivaties en achtergronden van de<br />

cursisten. Tenslotte is de trajectbegeleider de ankerpersoon <strong>voor</strong> de cursisten, de mede<strong>werk</strong>er die met hen het hele<br />

traject meegaat.<br />

Arbeidsbemiddeling<br />

Op het einde van de beroepsopleiding moet er heel wat tijd geïnvesteerd worden in arbeidsbemiddeling. In een aantal<br />

groepsbijeenkomsten kan er met de cursisten een sollicitatietraining opgezet worden, waarin bekeken wordt op welke<br />

manier ze vacatures kunnen vinden en hoe ze zich op die vacatures kunnen aanmelden. De nadruk komt <strong>voor</strong>al te<br />

liggen op directe aanmeldingen en mondelinge contacten, aangezien het schrijven van een cv <strong>voor</strong> deze doelgroep te<br />

hoog gegrepen is. Met hulp van anderen is het echter wel mogelijk een standaard cv op te stellen. Je kan de cursisten<br />

er eveneens op wijzen dat attesten van opleidingen, aanbevelingsbrieven van vorige <strong>werk</strong>gevers of docenten en<br />

andere documenten een meerwaarde kunnen zijn bij het solliciteren.<br />

De meeste cursisten zullen na een dergelijke sollicitatietraining echter niet in staat zijn om zelfstandig op zoek te gaan<br />

<strong>naar</strong> een job. Aanvullend op de sollicitatietraining is er dus nood aan individuele ondersteuning bij sollicitaties. De<br />

arbeidsbemiddelaar zoekt <strong>naar</strong> geschikte vacatures en stelt deze <strong>voor</strong> aan de <strong>werk</strong>zoekenden. De vakinstructeurs<br />

kunnen hierbij een goede hulp zijn omwille van hun contacten met het <strong>werk</strong>veld,. Cursisten die geïnteresseerd zijn,<br />

<strong>werk</strong>en met de trajectbegeleider een plan van aanpak uit. “Op welke manier kan ik <strong>voor</strong> deze functie solliciteren?<br />

Hoe kan ik me <strong>voor</strong>bereiden op het sollicitatiegesprek? Wat moet ik allemaal vragen op het sollicitatiegesprek? Is het<br />

nodig dat de arbeidsbemiddelaar met mij meegaat <strong>naar</strong> het sollicitatiegesprek of kan ik dat alleen?”. Alhoewel de<br />

doelgroep nood heeft aan ondersteuning zijn er toch ook heel wat cursisten die een eigen net<strong>werk</strong> hebben en zelf<br />

op zoek gaan <strong>naar</strong> een geschikte job. Het is de taak van de arbeidsbemiddelaar om dit initiatief zo veel mogelijk te<br />

stimuleren en te ondersteunen.<br />

Na het sollicitatiegesprek blijft de arbeidsbemiddelaar ter beschikking om indien nodig ondersteuning te bieden<br />

23


ij het in orde brengen van allerlei administratieve regelingen bij indiensttreding. In deze fase kan er best contact<br />

gezocht worden met de jobcoaches van de <strong>VDAB</strong>. Zij hebben de taak om nieuwe <strong>werk</strong>nemers op te volgen en te<br />

ondersteunen op hun nieuwe <strong>werk</strong>plek. De jobcoaches kunnen drempelverlagend <strong>werk</strong>en <strong>naar</strong> de bedrijven. De<br />

jobcoaches dienen een goed zicht te hebben op de mogelijkheden en groeikansen van de nieuwe <strong>werk</strong>nemers om<br />

hen zo goed mogelijk te begeleiden en die informatie heeft de trajectbegeleider ter beschikking. De jobcoaches<br />

moeten daarom voldoende ondersteuning en vorming krijgen in het <strong>werk</strong>en met laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong>.<br />

Individuele begeleiding en coaching<br />

De trajectbegeleider waakt over de noodzakelijke <strong>voor</strong>waarden <strong>voor</strong> deelname aan het traject. In eerste instantie gaat<br />

dit om het zoeken <strong>naar</strong> oplossingen <strong>voor</strong> allerlei praktische belemmerende factoren en fundamentele <strong>voor</strong>waarden<br />

<strong>voor</strong> deelname aan het vormingsprogramma, zoals mobiliteit, kinderopvang, goedkeuring van het thuismilieu <strong>voor</strong><br />

deelname en financiële regelingen zoals terugbetaling van kinderopvang of vervoersonkosten.<br />

Maar niet alleen praktische zaken kunnen een deelname aan een opleidingstraject in de weg staan. Een opleiding,<br />

hoe kwaliteitsvol ook, zal niet in staat zijn de cursist te motiveren, zo lang die te kampen heeft met onzekerheden<br />

en problemen van fundamentele aard (huisvesting, inkomen, gezondheid, kinderen, traumaver<strong>werk</strong>ing, …).<br />

Dergelijke problemen die te maken hebben met de basisbehoeften, hebben vaak een weerslag op het volledige<br />

functioneren van de persoon in kwestie en zijn/haar capaciteit om nieuwe zaken op te nemen. Voor deze zaken moet<br />

de trajectbegeleider steeds afwegen op welk moment hij moet doorverwijzen <strong>naar</strong> een gespecialiseerde dienst- en<br />

hulpverleningsinstantie.<br />

Het is reeds meerdere keren gesignaleerd. De psycho-sociale situatie van laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> wordt<br />

gekenmerkt door heel wat problemen. In veel gevallen zullen deelnemers nog niet in staat zijn om aan een opleiding te<br />

beginnen omdat de omstandigheden hen verhinderen zich op het leerproces te concentreren. In die gevallen moeten<br />

de problemen eerst wegge<strong>werk</strong>t worden <strong>voor</strong>dat de deelnemers kunnen doorverwezen worden <strong>naar</strong> de opleiding.<br />

De trajectbegeleider hoeft deze problemen niet zelf op te lossen maar heeft wel de taak de deelnemer <strong>naar</strong> de juiste<br />

dienst door te verwijzen. De opbouw van een net<strong>werk</strong> met verschillende diensten op basis van persoonlijke contacten<br />

is hierin essentieel. De deelnemers dienen immers goed doorverwezen te worden en moeten bij de juiste personen<br />

terechtkomen, hulpverleners die de deelnemers niet behandelen als een nummer, maar oog hebben <strong>voor</strong> hun<br />

specifieke problematiek, en hen de hulp geven die ze nodig hebben. Organisaties waar een net<strong>werk</strong> mee opgebouwd<br />

moet worden zijn OCMW’s, vakbonden, mutualiteiten, (geestelijke ) gezondheidscentra, CAW’s, woonwinkels en zo<br />

verder. De persoonlijke contacten met de hulpverleners zijn essentieel om de deelnemers niet uit het oog te verliezen,<br />

te weten dat ze niet van het kastje <strong>naar</strong> de muur gestuurd worden, dat ze niet afhaken en dat ze na een tijdje terug<br />

aangesproken kunnen worden om toch in te stappen in een geïntegreerd traject.<br />

Voorwaarde 2: De taak van de trajectbegeleider in een geïntegreerd opleidingstraject <strong>voor</strong> laaggeletterde<br />

<strong>anderstaligen</strong> is niet te onderschatten. Hij is de spilfiguur <strong>voor</strong> zowel de cursisten, de educatieve mede<strong>werk</strong>ers,<br />

als de externe hulpverleners. Het is een conditio sine qua non dat deze trajectbegleiding grondig uitgebouwd is.<br />

24


3.3 Voldoende financiële middelen<br />

De twee modeltrajecten waarop dit draaiboek gebaseerd is, hebben beiden gebruik gemaakt van extra financiering.<br />

Het equalproject ‘Analfabeten ingeburgerd aan het <strong>werk</strong>’ kreeg steun van het Europees Sociaal Fonds, het project<br />

‘<strong>Traject</strong> <strong>naar</strong> Werk <strong>voor</strong> <strong>analfabete</strong> <strong>anderstaligen</strong>’ kreeg steun van de lokale projectprogrammatie van de <strong>VDAB</strong> in<br />

Antwerpen & Stad Antwerpen. Bij dit laatste werd er tevens extra begeleidings- en opleidingscapaciteit ingezet vanuit<br />

<strong>VDAB</strong> Arbeidsmarktbeheer In<strong>werk</strong>ing regio Antwerpen en <strong>VDAB</strong> Competentiecentra Nederlands <strong>voor</strong> <strong>anderstaligen</strong><br />

en de finaliteitsopleidingen Horeca en Professionele schoonmaaktechnieken provincie Antwerpen. Zonder deze extra<br />

middelen en inzet was het onmogelijk om te <strong>voor</strong>zien in de noodzakelijke rand<strong>voor</strong>waarden en de uitbouw van een<br />

opleiding op maat van deze specifieke doelgroep.<br />

Het is dus zaak om <strong>voor</strong> de start van het project te <strong>voor</strong>zien in voldoende financiële middelen om de noodzakelijke<br />

<strong>voor</strong>waarden, ondersteuning en kwaliteit van opleiding te kunnen <strong>voor</strong>zien. We hebben te maken met een kwetsbare<br />

doelgroep die dus extra zorg vraagt. Door een samen<strong>werk</strong>ing op te zetten tussen de verschillende organisaties kan je<br />

een aantal structurele middelen optimaal combineren, denk maar aan de ondersteuning van trajectbegeleiders in de<br />

eigen taal van het onthaalbureau, de programma’s op maat van de centra <strong>voor</strong> basiseducatie, de trajectbegeleiders<br />

en jobcoaches van de <strong>VDAB</strong>, …. Toch raden we aan om op zoek te gaan <strong>naar</strong> extra financiering om de opleiding goed<br />

vorm te kunnen geven volgens de regels van de kunst. Het werd reeds gezegd in de inleiding. De overheid zwaait<br />

regelmatig met mooie beleidsverklaringen over laaggeschoolden en kansengroepen in onze samenleving, maar op het<br />

terrein is het niet altijd makkelijk om de nodige middelen te vinden <strong>voor</strong> dergelijke trajecten. De twee modeltrajecten<br />

waarop dit draaiboek gebaseerd is, hebben beiden gebruik gemaakt van extra financiering. Het equalproject<br />

‘Analfabeten ingeburgerd aan het <strong>werk</strong>’ kreeg steun van het Europees Sociaal Fonds, het project <strong>Traject</strong> <strong>naar</strong> Werk<br />

<strong>voor</strong> <strong>analfabete</strong> <strong>anderstaligen</strong> kreeg steun van de lokale projectprogrammatie van de <strong>VDAB</strong> in Antwerpen & Stad<br />

Antwerpen. Zonder deze extra middelen was het onmogelijk om te <strong>voor</strong>zien in de noodzakelijke rand<strong>voor</strong>waarden en<br />

de uitbouw van een opleiding op maat van deze specifieke doelgroep.<br />

Voorwaarde 3: <strong>voor</strong>zie in extra financiering om de nodige kwaliteit te kunnen leveren.<br />

1.<br />

25


4. Doelen, inhouden en organisatie van<br />

de verschillende opleidingsonderdelen<br />

4.1 Inleiding<br />

Bij het organiseren van een nieuwe opleiding sta je steeds <strong>voor</strong> de uitdaging om de juiste doelen of competenties<br />

in kaart te brengen. Waar willen we onze cursisten juist op <strong>voor</strong>bereiden? Welke competenties hebben ze daar<strong>voor</strong><br />

nodig? Zijn dit haalbare competenties? Welke doelen sluiten aan bij de begincompetenties van de cursisten?<br />

Docenten staan niet altijd te springen om competenties en concrete doelen te formuleren. Veel docenten, en<br />

<strong>voor</strong>namelijk vakdocenten, <strong>werk</strong>en graag intuïtief en vanuit de praktijk die zich aandient. Het formuleren van doelen is<br />

immers een vrij abstracte en niet altijd even boeiende bezigheid. Zonder einddoelen zit je met je opleiding echter op<br />

een stuurloos schip. Je hebt geen concreet einddoel <strong>voor</strong> ogen, er is dus ook geen richting die je moet volgen en je<br />

kan ook niet controleren of je op de goede weg zit en hoe ver je nog te gaan hebt. Ervaren docenten weten vaak de<br />

richting uit hun hoofd, maar door deze in kaart te brengen, kan je die richting beter communiceren met anderen, beter<br />

evalueren en eventueel bijsturen.<br />

Om aan te sluiten bij de huidige tendensen van competentiegericht onderwijs baseren we ons <strong>voor</strong> het formuleren van<br />

doelen grotendeels op het stramien dat ontwikkeld werd door het toenmalige Vitamine W (2003) in samen<strong>werk</strong>ing met<br />

andere partners. Met steun van het Europees Sociaal Fonds heeft Vitamine W toen uitstroomprofielen geformuleerd<br />

<strong>voor</strong> onder andere de opleiding Bouw. In dit stramien wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende competenties:<br />

- Basiscompetenties (taal en rekenen)<br />

- Sleutelcompetenties<br />

- Arbeidsmarktgerichte competenties (om <strong>werk</strong> te vinden en te houden)<br />

- Beroepsspecifieke competenties<br />

- Attitudes<br />

- Technische competenties<br />

Dit stramien is perfect bruikbaar in geïntegreerde trajecten <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong>. De aandacht <strong>voor</strong><br />

sleutelcompetenties is hierbij essentieel. Sleutelcompetenties zijn immers die competenties die laaggeschoolden<br />

en zeker laaggeletterden vaak onvoldoende ontwikkeld hebben en die dus expliciet aan bod moeten komen in een<br />

opleiding <strong>voor</strong> deze doelgroep. Maar niet alleen de focus op sleutelcompetenties is bij deze indeling van belang.<br />

Ook de arbeidsmarktgerichte competenties en beroepsspecifieke attitudes komen in opleidingen <strong>voor</strong> hoger<br />

geschoolden minder expliciet aan bod omdat de opleiding veronderstelt dat deze reeds verworven zijn. Vaak zijn deze<br />

competenties bij laaggeschoolden een groot struikelblok. Het expliciteren ervan biedt in ieder geval meer kans dat je<br />

er ook effectief aan zal <strong>werk</strong>en.<br />

Hieronder geven we concrete richtlijnen hoe je de doelen, inhoud en organisatie van een geïntegreerd traject vorm<br />

kan geven. We beginnen met gemeenschappelijke doelen die in alle onderdelen terug komen. Vervolgens bieden<br />

we een aantal stappenplannen aan om de verschillende onderdelen van een geïntegreerd traject te concretiseren: het<br />

<strong>voor</strong>traject, de loopbaanoriëntatie en de eigenlijke beroepsopleiding.<br />

26


4.2 Overkoepelende doelen die in alle onderdelen terug komen<br />

Zoals we reeds in de inleiding gezegd hebben, maakt het <strong>werk</strong>en aan sleutelcompetenties in opleidingen aan<br />

laaggeschoolden een belangrijk deel uit van het curriculum. Het zijn immers deze competenties die laaggeschoolden<br />

niet verworven hebben en waardoor zij onvoldoende kunnen functioneren in allerlei situaties. Sleutelcompetenties<br />

zijn competenties die toepasbaar en noodzakelijk zijn in allerlei situaties en contexten. Het spreekt daarom ook <strong>voor</strong><br />

zich dat het <strong>werk</strong>en aan deze competenties niet gebonden moet zijn aan een specifieke module maar in alle modules<br />

van de opleiding aan bod kan komen. Dit geldt ons inziens ook <strong>voor</strong> de arbeidsmarktgerichte competenties en de<br />

beroepsgerichte attitudes. Een aantal van die competenties zijn immers overlappend met de sleutelcompetenties<br />

zoals omgaan met conflicten, mobiliteit (oriëntatie in ruimte en tijd), omgaan met feedback (eigen leren en presteren<br />

verbeteren), …. De attitudes zoals stiptheid, inzet en motivatie, efficiënt <strong>werk</strong>en, …. zijn eveneens in de opleiding van<br />

belang om deze met succes te kunnen volgen. Daarom wordt er best in alle modules aan deze doelen ge<strong>werk</strong>t.<br />

De sleutelcompetenties worden opgesplitst in een zevental groepen van competenties:<br />

• omgaan met problemen<br />

• keuzes maken<br />

• samen<strong>werk</strong>en<br />

• eigen leren en presteren verbeteren<br />

• omgaan met getallen<br />

• omgaan met informatietechnologieën<br />

• communicatieve vaardigheden<br />

Hoe kan je deze competenties concretiseren en inbedden in de bestaande onderdelen?<br />

Om deze competenties te concretiseren en in te bedden in de bestaande onderdelen kan je best vertrekken van<br />

bestaande overzichten van sleutelcompetenties, arbeidsmarktgerichte competenties en beroepsspecifieke attitudes.<br />

Bekijk eerst wat je eigen organisatie reeds hanteert aan beschrijvingen van deze competenties. Indien deze overzichten<br />

ontbreken of niet voldoen, kan je op zoek gaan <strong>naar</strong> andere bruikbare overzichten. In de literatuurlijst vind je een<br />

verwijzing <strong>naar</strong> een aantal interessante bronnen. Vervolgens bespreek je deze algemene competenties in team met de<br />

begeleiders van de verschillende modules en brainstorm je <strong>naar</strong> concrete toepassingen van deze sleutelcompetenties.<br />

De brainstorm met verschillende lesgevers zorgt er<strong>voor</strong> dat iedereen nadenkt over wat de competenties in concreto<br />

kunnen betekenen en biedt inspiratie <strong>voor</strong> de inpassing ervan in je eigen lessen.<br />

Ter illustratie geven wij in bijlage 1 het resultaat van een brainstorm tussen de lesgevers taal van de opleiding Groen<br />

en Bouw en de vakinstructeur van de opleiding Bouw bij Levanto.<br />

27


4.3 Een specifiek <strong>voor</strong>traject taal en andere algemene vaardigheden<br />

De meeste beroepsopleidingen in Vlaanderen vereisen een instapniveau van minimum richtgraad 1.1. Voor<br />

laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> betekent dit dat zij eerst een aanbod van 600 uur bij een centrum <strong>voor</strong> basiseducatie<br />

moeten doorlopen. Bij een intensiteit van 6 uur per week (wat nog steeds heel courant is in Vlaanderen) heb je<br />

dus 100 weken nodig om dit niveau te halen, wat neerkomt op twee en een half jaar. Bij iemand die graag een<br />

beroepsopleiding wil volgen maar te horen krijgt dat hij eerst nog twee en een half jaar Nederlands moet leren <strong>voor</strong> hij<br />

nog maar kan beginnen aan een beroepsopleiding zal de moed al snel in de schoenen zakken. Het ligt daarom <strong>voor</strong><br />

de hand, als je start met een geïntegreerd traject <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong>, dat je bekijkt op welke manier<br />

kandidaat-cursisten zo snel mogelijk het <strong>voor</strong>opgestelde instapniveau kunnen halen. Een centrum <strong>voor</strong> basiseducatie<br />

is de aangewezen partner om een specifiek <strong>voor</strong>traject taal in combinatie met eventueel andere algemene<br />

vaardigheden te organiseren. Welke stappen zet je om te komen tot een dergelijk specifiek <strong>voor</strong>traject?<br />

Stap 1.<br />

Bepaal het instapniveau van je beroepsopleiding<br />

Stap 2.<br />

Bepaal de doelen en inhouden van het <strong>voor</strong>traject<br />

Stap 3.<br />

Bepaal de organisatie van het <strong>voor</strong>traject<br />

Stap 4.<br />

Bepaal de werving <strong>voor</strong> het <strong>voor</strong>traject<br />

Stap 1. Bepaal het instapniveau van je beroepsopleiding<br />

Het instapniveau <strong>voor</strong> het beroepspecifieke deel wordt best voldoende laag gehouden.<br />

Het is hier boven al gezegd. Het behalen van een huidige instapniveau richtgraad 1.1. (in vele gevallen zelfs 1.2.) duurt<br />

veel te lang <strong>voor</strong> deze specifieke doelgroep. Daarnaast is het <strong>voor</strong> de deelnemers veel interessanter en motiverender<br />

om hun taalvaardigheid verder te ontwikkelen tijdens de beroepsopleiding. Niet alleen kan taalinhoud dan gekoppeld<br />

worden aan wat ze nodig hebben <strong>voor</strong> dit specifieke beroep, maar kan er ook veel contextrijker en aansluitend op<br />

de specifieke noden van de deelnemers de taal geleerd worden. De taalverwerving zal op die manier sneller en<br />

efficiënter verlopen. Het instapniveau bij geïntegreerde trajecten <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> moet dus lager<br />

liggen dan bij trajecten <strong>voor</strong> geletterden. Hoe sneller de combinatie, hoe beter. Uiteraard moet bekeken worden wat<br />

de mogelijkheden zijn in de praktijkopleiding. Dit hangt heel nauw samen met de motivatie en de deskundigheid van<br />

de instructeur. Indien die bereid is om met een lager instapniveau te <strong>werk</strong>en, is er veel mogelijk. Het is moeilijk om<br />

hier een duidelijke richtlijn te geven over het gewenste startniveau. Dit hangt immers samen met heel wat factoren:<br />

de deskundigheid en motivatie van de vakdocent in het geven van taalgericht vakonderwijs; de aard van de opleiding<br />

(indien er veel theorie gegeven wordt en weinig praktijk dan is het moeilijker om met een laag taalvaardigheidsniveau<br />

aan de slag te gaan); de mogelijkheid om in kleine groepjes te <strong>werk</strong>en en veel aandacht te besteden aan<br />

taalondersteuning en taalontwikkeling tijdens de vakopleiding; de mogelijk om al dan niet een docent NODO in te<br />

schakelen; de duur van de vakopleiding; …<br />

Belangrijk is dat het instapniveau bepaald wordt in overleg met alle partners. Op die manier kan bekeken worden<br />

in welke mate de <strong>voor</strong>opleiding zich aanpast aan het veronderstelde instapniveau van de beroepsopleiding en de<br />

loopbaanoriëntatie en omgekeerd, in welke mate de loopbaanoriëntatie en de beroepsopleiding zich aanpassen aan<br />

het eindniveau van de <strong>voor</strong>opleiding.<br />

28


Stap 2. Bepaal de doelen en de inhoud van de <strong>voor</strong>opleiding<br />

Centra <strong>voor</strong> basiseducatie hebben welomschreven doelen <strong>voor</strong> trajecten alfa NT2, rekenen en ICT. In overleg kan<br />

bekeken worden welke doelen relevant zijn <strong>voor</strong> het verdere traject en welke minder relevant zijn. Verder wordt<br />

bekeken in hoeverre de doelen geconcretiseerd worden in een context van algemene taalvaardigheid of al in een<br />

context van het toekomstige beroep. Cursisten zullen in hun verdere leven behoefte hebben aan een algemene<br />

taalvaardigheid, zeker wat betreft de mondelinge vaardigheden, maar toch kan het zinvol zijn om de doelen te<br />

overlopen en te bekijken in hoeverre er al specifiek gegaan kan worden. Zeker <strong>voor</strong> de schriftelijke vaardigheden kan<br />

dit zinvol zijn. Laaggeletterden hebben in het dagelijks leven immers leren omgaan met hun gebrek aan schriftelijke<br />

vaardigheden en hebben hier<strong>voor</strong> compenserende middelen gevonden (een familielid, een mondelinge uitleg, …). In<br />

een beroepscontext is het echter niet altijd mogelijk om de schriftelijke vaardigheden te vervangen door mondelinge,<br />

en als dit al mogelijk is, dan nog is de <strong>werk</strong>gever daar niet altijd toe bereid. Het kan dus een goede keuze zijn om <strong>voor</strong><br />

de schrifelijke vaardigheden <strong>voor</strong>al te focussen op de context van het beroep.<br />

Verder moet je bekijken of het <strong>voor</strong>traject verder moet gaan dan een taaltraject. In heel wat gevallen veronderstellen<br />

de vakdocenten een aantal rekenvaardigheden, die laaggeletterden niet altijd beheersen. Ook kan er gekeken worden<br />

<strong>naar</strong> de doelen van ICT en <strong>naar</strong> de doelen MO van het inburgeringsprogramma (Baten, 2008). In principe hebben de<br />

deelnemers het MO-programma reeds doorlopen, maar de doelen bij MO zijn ontwikkelingsdoelen, wat betekent dat<br />

niet iedereen hetzelfde eindniveau moet halen. Omwille van de diverse doelgroep bij MO is dit ook niet mogelijk. Het<br />

kan dus interessant zijn om een aantal doelen van MO te integreren (denk maar aan doelen in het domein opvoeding<br />

en onderwijs, huisvesting en gezondheidszorg) om de deelnemers zo beter te wapenen in hun psychosociale situatie,<br />

die van invloed is op hun verdere leerproces.<br />

Stap 3. Bepaal de organisatie van het <strong>voor</strong>traject<br />

Eens je zicht hebt op de doelen en inhouden van het <strong>voor</strong>traject kan je het organisatorische aspect vastleggen. We<br />

stappen hier af van het niet-intensieve aanbod om verschillende redenen:<br />

- De deelnemers moeten <strong>voor</strong>bereid worden op het intensieve programma van de beroepsopleiding. Het<br />

gaat hier immers om mensen die de ambitie hebben om te gaan <strong>werk</strong>en. Ze moeten dus leren om privé<br />

te combineren met een fulltime opleiding.<br />

- Het rendement van een intensieve opleiding is veel hoger dan een niet-intensieve opleiding. Ook<br />

al wordt het instapniveau van de beroepsopleiding omlaag gehaald, toch is het de bedoeling van<br />

het volledige traject dat de deelnemers zo veel mogelijk algemene vaardigheden leren, want die<br />

vaardigheden vormen nog steeds een belangrijke <strong>voor</strong>waarde om <strong>werk</strong> te vinden.<br />

- De praktijk<strong>voor</strong>beelden tonen aan dat, wanneer je een duidelijk eindperspectief hebt, deelnemers wel<br />

te motiveren zijn om een intensieve opleiding te volgen. In het project Analfabeten ingeburgerd aan<br />

het <strong>werk</strong> startten de deelnemers in het <strong>voor</strong>traject met 15 uur les per week en eindigden ze met 24 uur<br />

les per week. In het project <strong>Traject</strong> <strong>naar</strong> <strong>werk</strong> <strong>voor</strong> <strong>analfabete</strong> <strong>anderstaligen</strong> startten de deelnemers met<br />

12 uur les per week en eindigden ze met 15 uur les per week. Niet iedereen kan een dergelijk intensief<br />

programma aan, maar het <strong>voor</strong>traject selecteert op die manier al de deelnemers die de intensiteit van<br />

een beroepsopleiding kunnen volgen.<br />

Belangrijk is uiteraard ook dat de eigenlijke beroepsopleiding en/of de loopbaanoriëntatie mooi aansluit op de<br />

eigenlijke beroepsopleiding. Alle onderdelen maken immers deel uit van een geheel en het is dan ook niet te<br />

verantwoorden <strong>naar</strong> de deelnemers dat ze tussen het <strong>voor</strong>traject en de eigenlijke beroepsopleiding een aantal<br />

maanden <strong>werk</strong>loos zijn. Niet alleen is dit nefast <strong>voor</strong> de motivatie, maar ook zal veel van het geleerde in die paar<br />

maanden verloren gaan.<br />

29


Stap 4. bepaal een wervingsplan.<br />

Alhoewel het aantal laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> in de basiseducatie elk jaar stijgt blijkt het niet altijd evident te zijn<br />

om voldoende deelnemers te werven <strong>voor</strong> dit specifieke <strong>voor</strong>traject. De redenen hier<strong>voor</strong> zijn niet echt duidelijk. Het<br />

is echter van belang om voldoende acties te <strong>voor</strong>zien om kandidaat deelnemers grondig te informeren en te motiveren<br />

om de stap te zetten <strong>naar</strong> een traject dat van hen heel wat inspanningen zal vragen maar waar de kans op succes in<br />

ieder geval groter is dan wanneer men het klassieke traject van eerst jaren algemene (taal)cursussen te volgen en pas<br />

dan door te stromen <strong>naar</strong> een beroepsopleiding <strong>voor</strong> gealfabetiseerden. Uit ervaring blijkt dat kandidaat-cursisten<br />

<strong>voor</strong> het overgrote deel de weg <strong>naar</strong> de basiseducatie al gevonden hebben en dat werving in de bestaande alfagroepen<br />

van het centrum <strong>voor</strong> basiseducatie de meeste resultaten oplevert. De inzet van een trajectbegeleider van<br />

het onthaalbureau die een uitleg kan geven in de eigen taal geeft de kandidaat-deelnemers veel meer duidelijkheid en<br />

biedt hen de kans om dieper op de zaak in te gaan door zelf vragen te stellen in hun eigen taal.<br />

4.4 Loopbaanoriëntatie<br />

In een traject <strong>voor</strong> nieuwkomers en oudkomers <strong>voor</strong>ziet de <strong>VDAB</strong> een aanbod loopbaanoriëntatie. Ook <strong>voor</strong><br />

laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> dient de <strong>VDAB</strong> een dergelijk aanbod te <strong>voor</strong>zien. Voor het ogenblik zijn er echter<br />

nog maar weinig <strong>VDAB</strong>-centra die een specifiek aanbod <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> ontwikkeld hebben. Het<br />

bestaande aanbod loopbaanoriëntatie is echter niet bedoeld <strong>voor</strong> deze specifieke doelgroep en sluit daarom niet aan<br />

op de <strong>voor</strong>kennis, vaardigheden en behoeften van laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong>. Eerst en <strong>voor</strong>al is de methodiek van<br />

de loopbaanoriëntatie <strong>voor</strong> gealfabetiseerde <strong>anderstaligen</strong> niet helemaal geschikt <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong>:<br />

er wordt bij<strong>voor</strong>beeld ge<strong>werk</strong>t met schriftelijk materiaal, er is onvoldoende visualisering en concretisering <strong>voor</strong>zien,<br />

er wordt te veel <strong>voor</strong>kennis verondersteld, ….. Maar hoe moet het dan wel? In hoofdstuk 5 vind je methodische tips<br />

rond het <strong>werk</strong>en met laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> in een educatieve setting. Verder stroken de te bereiken doelen<br />

niet volledig met de doelen van de loopbaanoriëntatie <strong>voor</strong> gealfabetiseerden. Op welke manier de doelen verschillen<br />

van een cursus loopbaanoriëntatie <strong>voor</strong> gealfabetiseerden en welke stappen je moet zetten om de loopbaanoriëntatie<br />

te integreren in een beroepsgericht traject <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> lees je in dit hoofdstuk. In bijlage<br />

4 vind je ter illustratie de concrete uit<strong>werk</strong>ing van de loopbaanoriëntatie van het project ‘<strong>Traject</strong> <strong>naar</strong> Werk, <strong>VDAB</strong><br />

Antwerpen’.<br />

Stap 1.<br />

Bespreek het instapniveau <strong>voor</strong> de loopbaanoriëntatie<br />

Stap 2.<br />

Breng in kaart welke opleidingen in de regio toegankelijk zijn <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong><br />

Stap 3.<br />

Concretiseer de doelen van de cursus loopbaanoriëntatie<br />

Stap 4.<br />

Integreer de algemene, overkoepelende doelen<br />

Stap 5.<br />

Leg een aantal organisatorische zaken vast<br />

30


Stap 1. Bespreek het instapniveau <strong>voor</strong> de loopbaanoriëntatie<br />

Bij gealfabetiseerde <strong>anderstaligen</strong> stromen de cursisten door <strong>naar</strong> de loopbaanoriëntatie op het einde van het<br />

basisniveau Nederlands (A1 of RG 1.1.). Aangezien <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> het <strong>voor</strong>ziene aantal uren om dit<br />

niveau te bereiken 600 uren is, is het niet wenselijk om de loopbaanoriëntatie uit te stellen tot deze cursisten die 600<br />

uren bereikt hebben. De verantwoording hier<strong>voor</strong> lees je in hoofdstuk 2.<br />

Wat is echter een realistisch taalniveau om in het Nederlands een cursus loopbaanoriëntatie te kunnen volgen.<br />

Uiteraard hangt dit sterk af van hoe de inhoud van de cursus gegeven wordt. Aangezien we er in een geïntegreerd<br />

traject <strong>voor</strong> pleiten zo snel mogelijk met loopbaanoriëntatie en een beroepsopleiding te beginnen, spreekt het <strong>voor</strong><br />

zich dat de methodiek van de loopbaanoriëntatie moet aangepast worden aan een heel laag taalniveau.<br />

Experimenten (Analfabeten ingeburgerd aan het <strong>werk</strong>, 2006 – 2008; <strong>Traject</strong> <strong>naar</strong> <strong>werk</strong> <strong>voor</strong> <strong>analfabete</strong> <strong>anderstaligen</strong>,<br />

2009) wijzen uit dat je, mits specifieke methodieken, al heel wat kan bespreken met cursisten die een viertal<br />

mondelinge modules van het leertraject <strong>voor</strong> alfa-cursisten in de basiseducatie achter de rug hebben. Mondeling<br />

hebben deze cursisten reeds een heel beperkt taalniveau bereikt, maar schriftelijk staan zij nog nergens. Dit betekent<br />

dus dat je in de loopbaanoriëntatie geen gebruik kan maken van schriftelijk materiaal. Ook het mondelinge taalniveau<br />

is lager dan in de standaardgroepen loopbaanoriëntatie. Uiteraard is het niet eenvoudig om complexe zaken zoals<br />

“wat kan ik, wat wil ik, wat moet ik kunnen <strong>voor</strong> een specifiek beroep” te bespreken met een beperkte taalvaardigheid,<br />

maar visualisering en concretisering aan de hand van <strong>voor</strong>beelden kan heel veel verduidelijken. Verder is een herhaling<br />

van de essentie in een individueel gesprek met een trajectbegeleider in de eigen taal (cfr. onthaalbureau) een grote<br />

meerwaarde. De cursisten kunnen dan in hun eigen taal reflecteren, nuances aanbrengen en vragen in de diepte<br />

stellen. De loopbaanoriëntatie is immers cruciaal <strong>voor</strong> een goede start van de beroepsopleiding. We kunnen dit<br />

individueel gesprek daarom sterk aanbevelen.<br />

Het instapniveau van de loopbaanoriëntatie wordt uiteraard <strong>voor</strong>al bepaald door het eindniveau van het <strong>voor</strong>traject,<br />

maar het is belangrijk om bovenstaande overwegingen <strong>voor</strong> beide onderdelen (<strong>voor</strong>traject en loopbaanoriëntatie) te<br />

laten meespelen bij de beslissing.<br />

Stap 2. Breng in kaart welke opleidingen in de regio toegankelijk zijn <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong><br />

De inhoud van de loopbaanoriëntatie zal sterk afhankelijk zijn van het specifieke aanbod in de regio dat toegankelijk<br />

is <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong>. Immers, indien er geen specifiek aanbod is, en alle beroepsgerichte opleidingen<br />

van de <strong>VDAB</strong> en derden als instapniveau richtgraad 1.2. vragen, wat nog steeds bij het overgrote aanbod gebeurt, dan<br />

heeft een loopbaanoriëntatie <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> in het begin van hun traject weinig of geen zin. De<br />

enige boodschap die je dan kan geven is Nederlands te volgen tot ze richtgraad 1.2. min of meer bereikt hebben (in<br />

totaal 1.000 uren) en vaak betekent dit minimum twee jaar het aanbod van basiseducatie volgen. Het is dus van groot<br />

belang om op <strong>voor</strong>hand alle mogelijkheden duidelijk in kaart te brengen, zowel binnen als buiten de <strong>VDAB</strong>, en indien<br />

nodig een aantal specifieke initiatieven te nemen om de mogelijkheden <strong>voor</strong> de doelgroep uit te breiden.<br />

31


Stap 3. Concretiseer de doelen van de cursus loopbaanoriëntatie<br />

Hoe bepaal je de doelen <strong>voor</strong> de module loopbaanoriëntatie? Vertrek vanuit het doelenkader <strong>voor</strong> de<br />

gealfabetiseerden en bekijk op welke manier dit aangepast moet worden aan de specifieke situatie van de<br />

laaggeletterde cursisten.<br />

Een standaard programma loopbaanoriëntatie bestaat uit de volgende algemene doelen:<br />

1. Hoe ziet de arbeidsmarkt in Vlaanderen eruit? (Welke organisaties zijn betrokken bij de arbeidsmarkt ? Hoe is<br />

de arbeid ingedeeld (primaire, secundaire, tertiaire sector)? Wat zijn de gangbare waarden en normen in verband<br />

met <strong>werk</strong>? Welke eisen en inhouden hebben bepaalde functies? …<br />

2. Welke opleidingsmogelijkheden zijn er en wat zijn de instap<strong>voor</strong>waarden?<br />

3. Wat kan ik (opleiding, <strong>werk</strong>ervaring, talenten en persoonskenmerken) en wat wil ik?<br />

4. Wat moet ik doen om mijn doel te bereiken? (opleiding en rand<strong>voor</strong>waarden).<br />

Overloop deze doelen en vraag je af wat van toepassing is <strong>voor</strong> de laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> en <strong>voor</strong>al ook wat<br />

essentieel is. Schrap de overbodige doelen.<br />

Bij de concretisering van de specifieke doelen kunnen volgende overwegingen je helpen:<br />

• Bij doel 1: Het heeft weinig zin om de arbeidsmarkt in zijn totaliteit uit te leggen. Dit is te veel omvattend en heel<br />

wat informatie zal op dit ogenblik <strong>voor</strong> de cursisten niet relevant zijn. Aangezien we te maken hebben met een<br />

vrij kwetsbare doelgroep is informatie over organisaties die ondersteunend kunnen <strong>werk</strong>en essentieel. We denken<br />

hierbij aan de vakbonden, het OCMW, de <strong>VDAB</strong>, het onthaalbureau, …<br />

Aandacht <strong>voor</strong> specifieke gewoonten in <strong>werk</strong>situaties en arbeidscultuur kan <strong>voor</strong> deze doelgroep vrij belangrijk<br />

zijn, maar moet uiteraard aansluiten bij de aanwezige <strong>voor</strong>kennis hierover. Theoretische beschouwingen over<br />

bij<strong>voor</strong>beeld de indeling van de arbeidsmarkt in drie sectoren staan ver af van de leefwereld van iemand die<br />

laaggeschoold is. Wel van belang is kennis over welke beroepen er zoal zijn, en dan <strong>voor</strong>al welke knelpuntberoepen<br />

en wat je <strong>voor</strong> die beroepen moet kunnen. Verder is het belangrijk te weten wat de waarde is van een<br />

arbeidscontract, wat de rechten en plichten zijn van <strong>werk</strong>nemers, welke problemen zich kunnen <strong>voor</strong>doen (vb. zwart<br />

<strong>werk</strong>, onterecht ontslag, geen correcte betaling, …) en bij wie men terecht kan <strong>voor</strong> problemen.<br />

• Bij doel 2: Het is aangewezen om enkel informatie te geven over die opleidingsmogelijkheden waar de<br />

laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> op dit ogenblik toegang toe hebben. Het gaat dus enkel om die opleidingen<br />

die een specifieke aanpak hebben <strong>voor</strong> deze doelgroep. Uiteraard wordt er dus info gegeven over de<br />

geïntegreerde opleiding <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> waar de loopbaanoriëntatie een onderdeel van<br />

is, maar het is van belang om ook te kijken <strong>naar</strong> andere mogelijke opleidingen, intern en extern, die mogelijk<br />

toegankelijk zijn <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong>.<br />

• Bij doel 3: Het is van primair belang om de laaggeletterden een realistische kijk te geven op hun eigen<br />

mogelijkheden en wensen: is wat ik wil wel realistisch, vertrekkende vanuit mijn beginsituatie, leerpotentieel<br />

en mijn persoonlijke context (financieel, tijd, gezin, …)? Veelal kunnen cursisten hun eigen mogelijkheden niet<br />

goed inschatten. Zij hebben eveneens weinig of geen zicht op wat de samenleving verwacht, hoe moeilijk<br />

of gemakkelijk het <strong>voor</strong> hen is om aan die verwachtingen te voldoen, en hoe lang het duurt <strong>voor</strong>aleer zij die<br />

verwachtingen kunnen waarmaken. Deze vaardigheden behoren tot één van de sleutelcompetenties, nl. eigen<br />

leren en presteren verbeteren, maar de verwerving ervan gebeurt niet zomaar. Het is daarom noodzakelijk dat<br />

ook in het vervolgtraject hierop verder getraind wordt.<br />

32


• Bij doel 4: Ten slotte moeten de cursisten een goede kijk krijgen op de opleiding die ze eventueel willen<br />

volgen en wat het perspectief op te<strong>werk</strong>stelling is na de opleiding: Hoeveel tijd moet ik investeren? Hoe<br />

organiseer ik dat in combinatie met andere verplichtingen? Wat wordt er van mij verwacht in de opleiding?<br />

Wat moet ik na de opleiding kunnen? Voor welke functie kom ik dan in aanmerking? Is dat een functie die<br />

past bij mijn wensen en mogelijkheden? …<br />

Stap 4. Integreer de algemene, overkoepelende doelen<br />

Overloop de sleutelcompetenties, de arbeidsmarktgerichte competenties en de beroepsspecifieke attitudes (zie 4.2.)<br />

en bekijk welke van deze doelen al aan bod kunnen komen in het onderdeel loopbaanoriëntatie.<br />

Stap 5. Leg een aantal organisatorische zaken vast<br />

Wanneer je start met een loopbaanoriëntatie <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> dien je op <strong>voor</strong>hand over een<br />

aantal praktische zaken een keuze te maken. Belangrijk is natuurlijk dat de loopbaanoriëntatie in tijd aansluit<br />

op het <strong>voor</strong>traject en dat na de loopbaanoriëntatie de deelnemers zo snel mogelijk kunnen doorstromen <strong>naar</strong><br />

de beroepsopleiding. Verder willen we hier nog focussen op mogelijke wervingskanalen en op de duur van de<br />

loopbaanoriëntatie.<br />

Werven we nog via andere kanalen dan enkel het intensief <strong>voor</strong>traject?<br />

De loopbaanoriëntatie is een tweede onderdeel in het geïntegreerd traject en het is dan ook mogelijk om er<strong>voor</strong> te<br />

kiezen breder te werven dan enkel uit het <strong>voor</strong>traject. Misschien zijn er wel geïnteresseerden, die het instapniveau op<br />

een andere manier behaald hebben dan via het <strong>voor</strong>traject en die een professioneel perspectief hebben. Het is dus<br />

van belang om te bekijken via welke kanalen deelnemers nog kunnen instromen in de loopbaanoriëntatie en nadien in<br />

de specifieke beroepsopleiding. Mogelijke kanalen zijn: de andere alfa-groepen bij het centrum <strong>voor</strong> basiseducatie, de<br />

dienst in<strong>werk</strong>ing, het onthaalbureau,het Huis van het Nederlands, het OCMW, ….<br />

Hoeveel uren loopbaanoriëntatie <strong>voor</strong>zien we?<br />

Op de vraag <strong>naar</strong> het aantal uren loopbaanoriëntatie dat moet <strong>voor</strong>zien worden, kan geen eenduidig antwoord<br />

gegeven worden. Wel is het een vraag waarover men zich op <strong>voor</strong>hand moet bezinnen. Het zal <strong>voor</strong>al afhangen<br />

van de keuzemogelijkheden <strong>voor</strong> opleidingen, het instapniveau en de geselecteerde doelen. In het programma kan<br />

bij<strong>voor</strong>beeld een grondige kennismaking met de opleidingsmogelijkheden uitge<strong>werk</strong>t worden, zoals het volgen van<br />

één of twee dagen in verschillende opleidingen, bezoeken brengen aan bedrijven waar je na de opleiding terecht kan<br />

komen en zo verder. Afhankelijk van dit soort activiteiten zal de loopbaanoriëntatie meer of minder bijeenkomsten<br />

bevatten.<br />

33


4.5 De geïntegreerde beroepsopleiding<br />

Na de loopbaanoriëntatie stromen de cursisten door <strong>naar</strong> een geïntegreerd aanbod van beroepsopleiding,<br />

algemene vaardigheden en praktijkervaring. Zoals reeds eerder gezegd is het heel belangrijk dat die drie onderdelen<br />

samenhangen en één geheel vormen. Samen<strong>werk</strong>ing en overleg tussen de instructeurs van de verschillende modules<br />

is daarom onontbeerlijk. Overleg over het te bereiken eindpunt, uitwisseling en discussie over de doelen van de<br />

verschillende modules en afspraken over de praktische organisatie zorgen er<strong>voor</strong> dat alle betrokkenen zicht hebben<br />

op het geheel, zich gezamenlijk verantwoordelijk voelen en bereid zijn om te zoeken <strong>naar</strong> oplossingen <strong>voor</strong> problemen<br />

die zich tijdens de loop van het project zullen <strong>voor</strong>doen. Om te komen tot een goed programma <strong>voor</strong> de verschillende<br />

modules onderneem je best de volgende stappen:<br />

Stap 1.<br />

Bepaal een realistisch eindpunt<br />

Stap 2.<br />

Breng in kaart welke specifieke beroepstechnische competenties de cursisten nodig hebben <strong>voor</strong> een welbepaalde<br />

functie of te<strong>werk</strong>stelling<br />

Stap 3.<br />

Geef aan welke basisvaardigheden de cursisten nodig hebben <strong>voor</strong> een welbepaalde functie of te<strong>werk</strong>stelling.<br />

Stap 4.<br />

Overleg met de instructeurs welke doelen in welke modules aan bod kunnen komen<br />

Stap 5.<br />

Bepaal je opleidingsprogramma met specifieke aandacht <strong>voor</strong> de algemene vaardigheden en de praktijkmodule<br />

Stap 1. Bepaal een realistisch eindpunt<br />

Bij het bepalen van de doelen en inhouden van een beroepsopleiding wil je de cursisten brengen van één punt (nl.<br />

de beginsituatie) tot een ander punt (nl. voldoende competentie om een job te vinden). Specifiek bij geïntegreerde<br />

trajecten <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> is dat hun basisvaardigheden (en <strong>voor</strong>al hun schriftelijke vaardigheden)<br />

heel beperkt zijn. Ook zijn hun sleutelcompetenties onvoldoende ontwikkeld omdat ze onvoldoende kansen gehad<br />

hebben deze ten volle te ontwikkelen. De beroepsvaardigheden kunnen echter heel verschillend zijn. Cursisten kunnen<br />

al enige <strong>werk</strong>ervaring opgedaan hebben in eigen land of in Vlaanderen of ze kunnen handig zijn en een aangeboren<br />

technisch inzicht hebben. Het ontbreken van de basisvaardigheden (taal en rekenen) is in vele gevallen echter een<br />

grote belemmering om een volwaardige job te vinden en/of te houden. Daardoor is het evenmin evident om op een<br />

efficiënte en snelle manier een aantal technische vaardigheden onder de knie te krijgen. Instructeurs worden in het<br />

aanbrengen van technische vaardigheden geconfronteerd met een tekort aan deze basisvaardigheden en dat zorgt<br />

<strong>voor</strong> problemen. Bij de Horeca stuit je bij<strong>voor</strong>beeld op het probleem dat cursisten niet in staat zijn om menu’s en<br />

namen van ingrediënten te lezen, waardoor het zelfstandig aan het <strong>werk</strong> gaan in de opleidingskeuken niet zomaar<br />

te organiseren valt. In een bouwopleiding kan je op een gebrek aan rekenvaardigheden stoten bij bij<strong>voor</strong>beeld het<br />

maken van cement, of het meten van constructies. En hoe leg je een ingewikkelde instructie uit als je cursisten maar<br />

een beperkte mondelinge taalvaardigheid hebben?<br />

Door het ontbreken van deze basisvaardigheden zal een beroepsgerichte opleiding daarom niet zo snel verlopen als<br />

bij gealfabetiseerde cursisten. Het is echter niet altijd realistisch om de beroepsgerichte opleiding te verlengen in tijd<br />

en toch hetzelfde eindniveau <strong>voor</strong>op te stellen als bij gelijkaardige opleidingen <strong>voor</strong> gealfabetiseerde <strong>anderstaligen</strong><br />

of Nederlandstaligen. Er is immers niet altijd het geld om een lange opleiding te financieren, maar ook is het veel<br />

moeilijker om cursisten te motiveren tot een langdurig traject, en dit omdat het perspectief op <strong>werk</strong> dan veel te<br />

lang uit zicht blijft. Om de duur van de opleiding toch overzichtelijk en realistisch te houden is het veel zinvoller om<br />

34


te <strong>werk</strong>en <strong>naar</strong> specifieke functies dan <strong>naar</strong> een ruimer beroepsprofiel. In een opleiding Bouw bij<strong>voor</strong>beeld worden<br />

cursisten <strong>voor</strong>bereid op verschillende functies in de bouwsector zoals bekister, bezetter en metser en dit om de<br />

cursisten nadien zoveel mogelijk kansen te geven op de arbeidsmarkt. Bij laaggeletterden blijkt die brede oriëntering<br />

echter niet altijd de meest efficiënte keuze. Ofwel wordt de opleiding te lang om gemotiveerd te blijven volgen,<br />

ofwel maken de cursisten met een hoop technieken kennis maar is er te weinig tijd om die technieken voldoende in te<br />

oefenen tot ze echt beheerst zijn.<br />

Functiegericht <strong>werk</strong>en houdt wel een risico in. Cursisten worden op die manier enkel <strong>voor</strong>bereid op een smal segment<br />

van de arbeidsmarkt en het risico dat er dan net in die functie geen <strong>werk</strong> te vinden zal zijn, wordt op die manier<br />

groter. Het is daarom belangrijk om van bij of vóór de start van de opleiding voldoende contacten uit te bouwen met<br />

mogelijke <strong>werk</strong>gevers en een duidelijk zicht te krijgen <strong>voor</strong> welke specifieke functies er te<strong>werk</strong>stellingskansen bestaan.<br />

Die contacten met bedrijven en mogelijke <strong>werk</strong>gevers zijn ook onontbeerlijk om al vrij snel in de opleiding één of<br />

andere vorm van praktijkervaring in te lassen, een essentieel onderdeel van geïntegreerde scholing.<br />

De beroepsopleiding kan ook gezien worden als een eerste stap om nadien door te stromen <strong>naar</strong> een te<strong>werk</strong>stelling<br />

in de sociale economie, zoals een leer<strong>werk</strong>plaats of een artikel 60. In deze vorm van te<strong>werk</strong>stelling zijn de eisen <strong>naar</strong><br />

technische vaardigheden vaak niet zo hoog, maar wordt er wel een voldoende beheersing van de basisvaardigheden<br />

(taal en rekenen) verwacht. Het is dan ook van belang om op die vaardigheden voldoende in te zetten en te kijken op<br />

welke manier die vaardigheden ook in de beroepstechnische module aan bod kunnen komen. De beroepstechnische<br />

vaardigheden en competenties worden op die manier evenzeer een middel om de basisvaardigheden te ontwikkelen<br />

(contextrijk leren) als dat ze een doel op zich zijn.<br />

35


Stap 2. Breng in kaart welke specifieke beroepstechnische competenties de cursisten nodig hebben <strong>voor</strong> een<br />

welbepaalde functie of te<strong>werk</strong>stelling<br />

Als je een duidelijk zicht hebt op het te bereiken eindpunt is het belangrijk om de noodzakelijke doelen te bepalen,<br />

en indien mogelijk doe je dit best in overleg met de <strong>werk</strong>gever of de (stage)<strong>werk</strong>plaats. In eerste instantie breng je de<br />

beroepstechnische doelen in kaart. Dit is het meest eenvoudige, omdat die technische doelen niet zo veel verschillen<br />

van de te bereiken doelen bij gealfabetiseerde cursisten en daarna kunnen de basisvaardigheden geselecteerd worden<br />

in functie van die technische competenties.<br />

De eenvoudigste manier om dit te doen, is te vertrekken van bestaande beroepsprofielen of competenties<br />

(bv. van opleidingen <strong>voor</strong> gealfabetiseerden bij de <strong>VDAB</strong> of bij opleidings- en te<strong>werk</strong>stellingsinitiatieven of de<br />

competentieprofielen van de SERV) en te bekijken welke competenties noodzakelijk zijn <strong>voor</strong> een specifieke functie<br />

of een specifieke te<strong>werk</strong>stelling die als einddoel gesteld is. Het is van belang om die competenties zo veel mogelijk<br />

te concretiseren en indien mogelijk al de onderliggende vaardigheden te formuleren. We denken hier in eerste<br />

instantie weer aan taal en rekenen. Een paar <strong>voor</strong>beelden: <strong>voor</strong> de opleiding hulpkok bij<strong>voor</strong>beeld moeten cursisten<br />

kunnen etiketteren en dat veronderstelt dat ze op zijn minst de namen van ingrediënten moeten kunnen kopiëren;<br />

bij het maken van mortel moeten cursisten inzicht hebben in verhoudingen; bij het zaaien van gras moeten ze een<br />

oppervlakte kunnen berekenen en kunnen berekenen hoeveel zaad ze nodig hebben <strong>voor</strong> die specifieke oppervlakte.<br />

Ter illustratie van deze beroepsgerichte doelen vind je in bijlage 2 een uittreksel uit de uitstroomprofielen van het<br />

leer<strong>werk</strong>centrum Bouw van de Bouwerij (Vitamine W, 2003). Deze beschrijving is interessant omdat ze aantoont hoe je<br />

technische doelen tot in detail kan uitspitten.<br />

Stap 3. Breng in kaart welke basisvaardigheden de cursisten nodig hebben <strong>voor</strong> een welbepaalde functie of<br />

te<strong>werk</strong>stelling.<br />

Eens je een duidelijke kijk hebt op de technische competenties die verworven moeten worden kan je de noodzakelijke<br />

basisvaardigheden in kaart brengen. Onder basisvaardigheden verstaan we in eerste instantie rekenen en taal, maar<br />

ook maatschappelijke oriëntatie, ICT of een aantal praktische vaardigheden (bv. het behalen van een rijbewijs) kunnen<br />

beschouwd worden als basisvaardigheden. Bij laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> zal de focus meestal op taal en rekenen<br />

liggen omdat dit bij deze doelgroep ontbrekende vaardigheden zijn die onontbeerlijk zijn bij het leren van een<br />

specifiek beroep of een specifieke functie.<br />

De volgende stappen onderneem je best met een interdisciplinair team. Hiermee bedoelen we de vakdocent, de<br />

docent algemene vaardigheden en de trajectbegeleider. Ieder kan vanuit zijn specifieke deskundigheid immers een<br />

interessante bijdrage leveren om te komen tot de juiste inhoud en doelen van de module algemene vaardigheden.<br />

Om de concrete doelen <strong>voor</strong> de algemene vaardigheden vast te leggen vertrek je van een doelenkader <strong>voor</strong> de<br />

verschillende basisvaardigheden. Voor taal, rekenen en ICT zijn er competentieprofielen <strong>voor</strong> de opleidingen in<br />

de basiseducatie ontwikkeld door het Ministerie van Onderwijs en <strong>voor</strong> maatschappelijke oriëntatie werd er een<br />

doelenkader uitgeschreven in opdracht van het Ministerie van Inburgering. Deze doelenkaders zijn een interessant<br />

vertrekpunt om de basisvaardigheden <strong>voor</strong> de beroepsopleiding in kaart te brengen. De referenties hiervan vind je<br />

achteraan in de bibliografie.<br />

De doelen bespreek je in een interdisciplinair team van vakdocent, docent algemene vaardigheden en eventueel<br />

ook de trajectbegeleider. Je overloopt alle doelen en kijkt in hoeverre die doelen noodzakelijk zijn <strong>voor</strong> de opleiding<br />

of de toekomstige te<strong>werk</strong>stelling. De doelen worden geconcretiseerd door ze te verbinden met een concrete<br />

opleidingscontext of te<strong>werk</strong>stellingscontext.<br />

Bij de concretisering van de talige doelen kunnen we een onderscheid maken tussen algemene taalvaardigheid,<br />

algemene beroepstaal en beroepsspecifieke taalvaardigheid. Met algemene taalvaardigheid bedoelen we de taal die<br />

je nodig hebt in alledaagse situaties, zoals in informele gesprekken, in de winkel, om <strong>naar</strong> tv te kijken, …. Deze taal<br />

vormt de inhoud van cursussen algemeen Nederlands die gegeven worden in centra <strong>voor</strong> basiseducatie of in CVO’s.<br />

Naast die algemene taalvaardigheid, die iedereen moet leren om in Vlaanderen te kunnen functioneren, heb je <strong>voor</strong><br />

36


het <strong>werk</strong> ook een algemene beroepstaal nodig. Met algemene beroepstaal bedoelen we die taalvaardigheden die<br />

in allerlei soorten beroepen <strong>voor</strong>komen, zoals bij<strong>voor</strong>beeld vakantie kunnen aanvragen, verwittigen als je ziek bent,<br />

een uurrooster kunnen lezen, een instructie over de <strong>werk</strong>regeling kunnen begrijpen enzo<strong>voor</strong>t. En ten slotte zijn er de<br />

beroepsspecifieke vaardigheden, die gekoppeld zijn aan een specifiek beroep. Een aantal <strong>voor</strong>beelden hiervan zijn:<br />

begrijpen van vakspecifieke instructies, een specifieke opdracht aan je collega kunnen geven, een handleiding van een<br />

specifieke machine gebruiken, … Het is dus best mogelijk dat de cursisten, zeker als ze met een vrij laag taalniveau<br />

instromen, de drie onderdelen moeten verwerven. Het is daarom ook belangrijk om deze drie categorieën duidelijk in<br />

kaart te brengen.<br />

Hoe ver je gaat om de doelen te formuleren, is een keuze van het team. We sommen hier enkele <strong>voor</strong>- en nadelen op<br />

van het verder concretiseren van doelen.<br />

- Hoe concreter, hoe makkelijker om je lesinhoud te bepalen.<br />

- Hoe concreter, hoe minder vrijheid de docent heeft om de doelen aan te passen aan de specifieke lesgroep en<br />

specifieke situatie.<br />

- Hoe concreter, hoe makkelijker te evalueren.<br />

- Hoe concreter, hoe langer je doelenkader wordt en hoe moeilijker het wordt om door te geven aan partners.<br />

In bijlage 3 vind je een <strong>voor</strong>beeld van hoe in de opleiding Bouw de doelen <strong>voor</strong> mondelinge taalvaardigheid op twee<br />

niveaus geconcretiseerd zijn.<br />

Stap 4. Overleg met de instructeurs welke doelen in welke modules aan bod kunnen komen.<br />

a. Algemene doelen al dan niet opsplitsen in aparte modules<br />

De algemene doelen kunnen heel ruim zijn. Er kunnen rekendoelen geformuleerd worden, doelen maatschappelijke<br />

oriëntatie, mondelinge doelen op verschillende niveaus (algemene taalvaardigheid, algemene beroepstaal,<br />

beroepsspecifieke taalvaardigheid), doelen op het vlak van alfabetisering (functionele en technische doelen), …<br />

De vraag stelt zich dan of je die doelen gaat opsplitsen in verschillende modules of gaat integreren in één module<br />

basisvaardigheden.<br />

Het advies luidt om zo veel mogelijk doelen te integreren in één module ‘Algemene vaardigheden’. De<br />

deelvaardigheden zijn immers vrij sterk aan elkaar gelinkt zodat een geïntegreerde benadering de realiteit beter<br />

benadert en de mogelijkheid biedt om meer taakgericht, ervaringsgericht en contextgericht te <strong>werk</strong>en. Deze<br />

uitgangspunten dienen vanuit de moderne visie op leren zoveel mogelijk nagestreefd te worden. Verder hebben de<br />

cursisten al een vakspecifieke module en een praktijkmodule. Hoe meer modules, hoe moeilijker organiseerbaar en<br />

hoe moeilijker <strong>voor</strong> de cursisten om het geheel nog te overzien en de transfer van de ene <strong>naar</strong> de andere module<br />

te maken. Ook zal het noodzakelijke overleg tussen de verschillende docenten en de trajectbegeleider bij meerdere<br />

modules moeilijker te organiseren zijn.<br />

Er kunnen echter argumenten zijn om de verschillende vaardigheden toch op te splitsen, zoals het gebrek<br />

aan deskundige docenten die het onderwijs in alle noodzakelijke vaardigheden onder de knie hebben.<br />

Alfabetiseringsonderwijs vereist immers een andere deskundigheid dan het onderwijs in mondelinge taalvaardigheden,<br />

zo ook het rekenonderwijs of het onderwijs in maatschappelijke oriëntatie. Ook kiezen sommige organisaties er<strong>voor</strong><br />

om cursisten <strong>voor</strong> bij<strong>voor</strong>beeld het algemeen Nederlands te laten aansluiten bij bestaande groepen en zo de kostprijs<br />

van het specifieke aanbod te drukken. Een ander argument kan zijn dat het beginniveau van de cursisten <strong>voor</strong> de<br />

verschillende vaardigheden zo divers is, dat je bij een integratie van al die vaardigheden wel met een heel heterogene<br />

groep te maken hebt.<br />

b. Algemene doelen ook integreren in de beroepstechnische module<br />

Aangezien de technische opleiding deel uitmaakt van een geïntegreerde opleiding is het niet enkel de<br />

verantwoordelijkheid van de docent algemene vaardigheden om te <strong>werk</strong>en aan de onderliggende basisvaardigheden<br />

die nodig zijn om het beroep of de specifieke functie binnen een beroep te leren. Integendeel, het aanleren van<br />

37


de basiscompetenties is een gedeelde verantwoordelijkheid. In eerste instantie moeten deze basiscompetenties<br />

de doelen vormen van de module algemene vaardigheden (waaronder dus rekenvaardigheden, taalvaardigheden,<br />

sociale vaardigheden en sleutelcompetenties) maar de <strong>werk</strong>vloer of opleidingsvloer is de ideale plaats waar deze<br />

basisvaardigheden in een zinvolle context geoefend kunnen worden. Het belang van overleg tussen technisch<br />

instructeur en andere begeleiders, komt hier weer <strong>naar</strong> <strong>voor</strong>. Eigenlijk is een dergelijke integratie van algemene<br />

vaardigheden in de beroepsspecifieke module een must <strong>voor</strong> de specifieke doelgroep van laaggeletterde<br />

<strong>anderstaligen</strong>. Laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> hebben immers moeite met abstraheren en het maken van een transfer<br />

en hebben nood aan voldoende herhaling en het plaatsen van de leerstof in zinvolle contexten. Door de aan te leren<br />

vaardigheden in de verschillende modules op min of meer hetzelfde moment aan bod te laten komen is er voldoende<br />

herhaling <strong>voor</strong> de cursisten en wordt de transfer expliciet ingeoefend. De manier waarop een vakdocent kan <strong>werk</strong>en<br />

aan algemene vaardigheden wordt toegelicht in hoofdstuk 5.2.<br />

c. De sleutelcompetenties integreren in de verschillende opleidingsonderdelen<br />

We herhalen hier nog eens dat de sleutelcompetenties, alsook de arbeidsmarktgerichte competenties en<br />

beroepsgerichte vaardigheden in elke module aan bod kunnen komen. De manier waarop die doelen geconcretiseerd<br />

kunnen worden, werd al toegelicht onder hoofdstuk 4.2. Het is in deze fase van belang die doelen er weer bij te halen<br />

en te integreren in de geselecteerde modules.<br />

38


Stap 5. Bepaal je opleidingsprogramma met specifieke aandacht <strong>voor</strong> de praktijkmodule<br />

Eens het eindpunt en de concrete doelen per module bepaald zijn, is het zaak om alles organisatorisch vast te leggen.<br />

Er moeten beslissingen genomen worden over de duur en intensiteit van de opleiding, het verdelen in modules, de<br />

modules in tijd op elkaar afstemmen en bekijken welke organisatie uitvoerder is <strong>voor</strong> welk onderdeel van de opleiding.<br />

Eens de <strong>voor</strong>gaande stappen werden gezet, zijn er voldoende handvaten om deze praktische zaken vast te leggen.<br />

Wel willen we hier nog eens focussen op twee belangrijke aandachtspunten:<br />

Voorzie voldoende tijd en ruimte om te <strong>werk</strong>en aan algemene vaardigheden.<br />

Ook al verlaag je het instapniveau van de geïntegreerde opleiding, de uitstroomeisen en verwachte competenties<br />

van de arbeidsmarkt blijven een gegeven waarmee je in een opleiding rekening moet houden. Uiteraard kan je als<br />

opleidingsinstantie een samen<strong>werk</strong>ing met bedrijven aangaan en bij<strong>voor</strong>beeld kijken of de gestelde eisen niet te hoog<br />

zijn in verhouding met de functie. Of je kunt met het bedrijf bekijken of het zelf geen deel van de verantwoordelijkheid<br />

<strong>voor</strong> een opleiding kan opnemen, zodat de opleiding kan gebeuren in combinatie met betaalde arbeid. Toch blijft<br />

het gegeven dat laaggeletterden een aantal vaardigheden moeten verwerven en dat dit best gebeurt in de meest<br />

ideale onderwijssetting. Als de instapvereisten verlaagd worden, brengt dit automatisch met zich mee dat het<br />

opleidingstraject een stuk verlengd moet worden. We gaan er immers vanuit dat de algemene vaardigheden tegelijk<br />

met de technische vaardigheden verworven zullen worden. Hier<strong>voor</strong> moet voldoende tijd vrijgemaakt worden, zodat<br />

bij uitstroom ook laaggeletterden alle nodige vaardigheden om zich te manifesteren op de arbeidsmarkt verworven<br />

hebben.<br />

Integreer zo snel mogelijk een praktijkmodule in de opleiding<br />

Het principe van een praktijkmodule en het belang ervan bij geïntegreerde trajecten werd reeds toegelicht in<br />

hoofdstuk 2.1.5.<br />

Deze uitgangspunten lijken evident maar we zien dat een praktijkmodule veelal op het einde van een opleiding<br />

georganiseerd wordt. Hierdoor mist de opleiding in een eerste fase heel wat leerkansen. Niet alleen is het <strong>voor</strong> de<br />

cursisten een meerwaarde om zo snel mogelijk in de opleiding concreet aan de slag te kunnen maar ook <strong>voor</strong> de<br />

bedrijven heeft die praktijkervaring heel wat betekenis. Uit de ervaringen van het project ‘Analfabeten ingeburgerd<br />

aan het <strong>werk</strong>’ willen we de volgende conclusies nog eens in de verf zetten:<br />

- De praktijkmodule heeft een uitermate positief effect op de motivatie van de cursisten. Ze krijgen een heel<br />

concrete kijk op wat er in een reële <strong>werk</strong>situatie van hen verwacht wordt en vaak zien ze dat ze het nog<br />

niet zo slecht doen als ze in eerste instantie wel dachten. Heel wat cursisten hebben immers een negatief<br />

zelfbeeld. Door echt op een praktijkvloer mee te draaien krijgen ze greep op de situatie en zien ze dat er<br />

zaken zijn waar ze wel mee aan de slag kunnen of waar<strong>voor</strong> ze toch al wat vaardigheden ontwikkeld hebben.<br />

- Door de praktijkmodule krijgen de andere modules een duidelijkere betekenis. De cursisten zien waarom ze<br />

bepaalde zaken leren en waarom die belangrijk zijn.<br />

- Door de praktijkmodule kunnen de andere modules veel gemakkelijker toegespitst worden op reële noden en<br />

behoeften van de cursisten. Instructeurs kunnen ingaan op problemen die zich <strong>voor</strong>deden op de praktijkvloer<br />

en de cursisten handvatten geven om bij een volgende keer de situatie beter aan te pakken.<br />

- De cursisten krijgen een realistische kijk op de job of functie. Ze krijgen inzicht in de <strong>voor</strong>- en nadelen van een<br />

bepaalde <strong>werk</strong>vloer en kunnen zich op die manier beter <strong>voor</strong>bereiden op een toekomstige job in de gekozen<br />

sector.<br />

- De cursisten krijgen een duidelijker zicht op hun eigen competenties. Ze voelen aan den lijve wat ze nog<br />

moeten leren om op de <strong>werk</strong>vloer goed te kunnen functioneren en krijgen inzicht in wat ze wel al goed<br />

kunnen.<br />

39


- De <strong>werk</strong>gevers krijgen een genuanceerd en correcter beeld op het profiel van een laaggeletterde<br />

anderstalige. Ze zien dat de taalbarrière door allerlei hulpmiddelen overbrugd kan worden en dat deze<br />

doelgroep enorm gemotiveerd is om te <strong>werk</strong>en en om iets bij te leren.<br />

We kunnen dus genoeg <strong>voor</strong>delen aanhalen om praktijkervaringen zo snel mogelijk te integreren in de opleiding.<br />

Jammer genoeg is het niet zo gemakkelijk om een dergelijke praktijkervaring te organiseren. Eerst en <strong>voor</strong>al moet je<br />

bedrijven bereid vinden om cursisten met nog maar weinig technische en algemene vaardigheden in hun <strong>werk</strong>ing op te<br />

nemen en in beperkte mate te begeleiden. Gelukkig zijn er bedrijven die op één of andere manier een maatschappelijk<br />

engagement willen opnemen. Deze zijn te overhalen ondanks het besef dat de stagiair nog in een opleiding zit en een<br />

intense begeleiding krijgt.<br />

Eens je de bedrijven gevonden hebt, is het belangrijk om zowel de cursisten als de bedrijven voldoende te coachen in<br />

de praktijkmodule. Wij raden hier<strong>voor</strong> mentorschap in het bedrijf aan. Met mentorschap wordt een directe begeleider<br />

verantwoordelijk <strong>voor</strong> de opvolging van de stagiair en wordt diezelfde begeleider aanspreekpersoon <strong>voor</strong> de docenten<br />

van de beroepsopleiding.<br />

In de praktijkmodule kunnen zowel technische doelen, sleutelcompetenties, basisvaardigheden en beroepsgerichte<br />

attitudes aan bod komen. Door in de andere modules stageopdrachten te geven en met de cursisten en mentoren<br />

te reflecteren op wat de cursisten in de stages aan taken uitgevoerd hebben, worden deze doelen concreet, zowel<br />

<strong>voor</strong> de cursisten als <strong>voor</strong> de mentoren. Spreekt <strong>voor</strong> zich dat een goed overleg met de mentoren van belang is.<br />

Dit overleg kan verschillende vormen aannemen, afhankelijk van de aard van het bedrijf. Zo kan er een gezamenlijk<br />

infomoment georganiseerd worden vóór de start van de praktijkmodule, kan er ge<strong>werk</strong>t worden met een soort heenen<br />

weerschrift, kunnen stageopdrachten doorgemaild worden, kan er een bezoek aan de stageplaats gebracht worden<br />

of kunnen er opvolgingsgesprekken gepland worden.<br />

40


5. De methodiek en rol van de<br />

verschillende begeleiders<br />

5.1 De taaldocent<br />

In geïntegreerde trajecten <strong>voor</strong> laaggeletterde, zeer laagtaalvaardige cursisten is de opdracht van de taaldocent zeer<br />

uitdagend. De docent heeft meestal al enige ervaring met gealfabetiseerde <strong>anderstaligen</strong> die, al zijn ze niet perfect<br />

Nederlandstalig, wel een eenvoudig gesprek kunnen voeren of toch ten minste instructies kunnen begrijpen. Voor<br />

de doelgroep van laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> is dat, zeker aan het begin van hun traject, te hoog gegrepen. De<br />

taaldocenten dienen hun <strong>werk</strong>wijze dan ook grondig aan te passen. Hun cursussen zijn eensklaps onbruikbaar, hun<br />

woorden dringen niet meer door, hun beproefde manier van <strong>werk</strong>en, is er plots geen meer. Een bijzondere doelgroep<br />

vraagt een bijzondere aanpak.<br />

Hoe <strong>werk</strong> je als taaldocent met laaggeletterde, zeer laagtaalvaardige cursisten? Dat is de centrale vraag van dit<br />

hoofdstuk. We vertrekken vanuit een praktijk<strong>voor</strong>beeld, een taalles brood bakken uit het project <strong>Traject</strong> <strong>naar</strong> Werk<br />

<strong>voor</strong> Analfabete Anderstaligen. Aan de hand van deze goede praktijkervaring beschrijven we de belangrijkste<br />

didactische uitgangspunten van een methodiek op maat van laaggeletterde, zeer laagtaalvaardige cursisten.<br />

We sluiten af met een overzicht van <strong>werk</strong>vormen op maat van onze doelgroep, ter inspiratie <strong>voor</strong> de taaldocenten.<br />

5.1.1 Casus ‘ brood bakken ‘<br />

In het kader van het project <strong>Traject</strong> <strong>naar</strong> Werk <strong>voor</strong> Analfabete Anderstaligen werd onder meer een opleiding<br />

keukenmede<strong>werk</strong>er op maat van laaggeletterde cursisten ontwikkeld. De cursisten volgden een intensieve combinatie<br />

van vaktechnische lessen, algemeen Nederlands en vakspecifiek Nederlands. De hieronder uitgeschreven les vond<br />

plaats tijdens dit laatste opleidingsonderdeel. De cursisten worden talig <strong>voor</strong>bereid op een vaktechnische les brood<br />

bakken die diezelfde namiddag zal plaatsvinden.<br />

Deze les kan gelden als een school<strong>voor</strong>beeld van hoe taaldocenten binnen geïntegreerde trajecten les kunnen<br />

geven aan laaggeletterde, zeer laagtaalvaardige cursisten. De taaldocent doet wat ze moet doen. Om tot onze<br />

methodiekbeschrijving te komen, vertrekken we dan ook van haar goede praktijk.<br />

Onze methodiekbeschrijving zelf bestaat uit twee delen. In een eerste deel (3.1.1 De taalklas, een krachtige<br />

leeromgeving) schetsen we eerst de basisprincipes van de krachtige leeromgeving. In de kaderteksten concretiseren<br />

we vervolgens deze principes door te verduidelijken hoe de taaldocent in onze casus ze in de praktijk brengt.<br />

De basisprincipes van de krachtige leeromgeving zijn de uitgangspunten van onze methodiekbeschrijving: interactief<br />

<strong>werk</strong>en, context creëren, al doende leren. Ze zijn essentieel in het lesgeven aan laaggeletterde, zeer laagtaalvaardige<br />

cursisten.<br />

Deze doelgroep stelt echter een aantal extra uitdagingen aan de taaldocent, <strong>voor</strong>al door hun talige beperkingen maar<br />

ook door hun leerstijl en hun gebrek aan schoolse vaardigheden. Dat is het onderwerp van het tweede deel van onze<br />

methodiekbeschrijving: 3.1.2 Een specifieke doelgroep vraagt een specifieke aanpak. We beschrijven, opnieuw aan de<br />

hand van onze casus, de <strong>voor</strong>naamste kenmerken van een didactiek die maximaal tegemoetkomt aan de eigenheden<br />

en beperkingen van onze doelgroep. Maar beginnen doen we dus met onze goed praktijk<strong>voor</strong>beeld.<br />

41


Verloop<br />

visuele ondersteuning<br />

Soorten brood<br />

De lesgever toont een brood en zegt dat de cursisten op het<br />

einde van de dag zélf een brood zullen kunnen maken. Ze leidt het<br />

lesonderwerp in door een verhaal te vertellen uit haar leven.<br />

Een brood.<br />

De cursisten zoeken elk drie foto’s van brood en knippen die uit.<br />

Een stapel reclamefolders.<br />

Vervolgens kiest elke cursist één foto uit. De lesgever hangt deze<br />

tegen het bord. De cursist in kwestie probeert één ding over het<br />

brood te vertellen: Is het groot of klein? Lang of rond? De andere<br />

cursisten mogen aanvullen. De lesgever biedt, door vragen te<br />

stellen, nog andere woorden <strong>voor</strong> allerlei soorten brood aan: grijs<br />

brood, bruin brood, gesneden, broodje, sandwich, pistolet, …<br />

De uitgeknipte foto’s hangen tegen<br />

het bord.<br />

Ingrediënten<br />

De cursisten <strong>werk</strong>en per drie. Ze leggen op een groot groen<br />

blad wat volgens hen wél in brood zit en op een rood blad wat<br />

volgens hen niet in brood zit. De lesgever gaat rond, checkt of de<br />

cursisten de opdracht begrijpen, vraagt <strong>naar</strong> de woorden <strong>voor</strong> de<br />

ingrediënten op de prentjes en biedt deze indien nodig aan.<br />

Prentjes van allerlei ingrediënten:<br />

bloem, druiven, gist, room, vis, boter,<br />

eieren, suiker, water, …<br />

Eén groep komt <strong>naar</strong> het bord en hangt de grote prenten in de<br />

juiste kolom. De andere cursisten mogen verbeteren en aanvullen.<br />

Indien nodig brengt de lesgever uitsluitsel. De lesgever zorgt <strong>voor</strong><br />

een ruim taalaanbod en zorgt er<strong>voor</strong> dat de cursisten de woorden<br />

inoefenen, eerst receptief (Hangt de gist op de juiste plaats? Zitten<br />

er druiven in brood?), daarna productief (Wat staat er op deze<br />

prent? Welke prent hangt boven het water?)<br />

De lesgever heeft ondertussen op het<br />

bord twee kolommen gemaakt. Boven<br />

kolom 1 hangt een prent van een<br />

brood. Boven kolom 2 hangt dezelfde<br />

prent met een kruis door.<br />

Dezelfde prenten van allerlei<br />

ingrediënten op A4-formaat.<br />

De cursisten <strong>werk</strong>en alleen. Ze omcirkelen met groen wat wél in<br />

brood zit en met rood wat niet in brood zit.<br />

Werkblaadje met daarop dezelfde<br />

prentjes van allerlei ingrediënten.<br />

Hoeveelheden<br />

Alle cursisten zitten samen rond de tafel. De lesgever toont het<br />

woordbeeld ‘boter’ (op een grote woordstrook) en legt de link<br />

met de betekenis (eventueel de prent tonen). De cursisten zoeken<br />

individueel dit woord op hun receptenblad en omcirkelen het. Ze<br />

proberen te achterhalen hoeveel boter ze nodig hebben.<br />

Receptenblad ‘brood maken’.<br />

Dit document is niet op maat van<br />

laaggeletterden (geen prentjes, veel<br />

tekst) en dus zeer moeilijk. Eerst staan<br />

de ingrediënten en de hoeveelheden<br />

opgelijst, daarna wordt de<br />

bereidingswijze in stapjes uitgelegd.<br />

42


De lesgever toont en verwoordt het antwoord: ‘50gr’ (op een grote<br />

woordstrook). De cursisten omcirkelen 50 gr op hun receptenblad.<br />

Woordstroken <strong>voor</strong> alle ingrediënten<br />

en <strong>voor</strong> de hoeveelheden.<br />

Eén cursist probeert te schatten hoeveel 50 gram is, zonder te<br />

wegen natuurlijk. De andere cursisten zeggen wat zij denken van<br />

die poging: Heeft de cursist te veel of te weinig boter?<br />

Een weegschaal en maatbeker.<br />

Gewichten (klontjes suiker<br />

bij<strong>voor</strong>beeld) en water.<br />

Een andere cursist weegt de door de eerste cursist geschatte<br />

hoeveelheid. Hoeveel weegt het? Was het te veel of te weinig?<br />

Vervolgens weegt de cursist exact 50 gram af. Zo verder <strong>werk</strong>en<br />

tot alle ingrediënten aan bod gekomen zijn.<br />

Inoefenen. Alle woordbeelden en hoeveelheden liggen nu op<br />

tafel. De lesgever doet TPR (Wijs <strong>naar</strong> ‘boter’. Leg ‘bloem’ naast<br />

‘water’) en stelt vragen: Hoeveel water hebben we nodig om brood<br />

te maken? Aansluitend combineert de hele groep woordbeeld en<br />

hoeveelheid.<br />

Woordstroken <strong>voor</strong> alle ingrediënten<br />

en <strong>voor</strong> de hoeveelheden.<br />

De cursisten krijgen een <strong>werk</strong>blaadje en <strong>werk</strong>en individueel. Ze<br />

trekken pijlen om de woordbeelden met de juiste hoeveelheden te<br />

matchen. Ze mogen kijken op hun receptenblad. De lesgever gaat<br />

rond om te ondersteunen.<br />

Werkblaadje met daarop links<br />

alle woordbeelden en rechts alle<br />

hoeveelheden. Differentiatie: <strong>voor</strong> de<br />

zwakkeren kan gekozen worden <strong>voor</strong><br />

de prenten i.p.v. de woordbeelden.<br />

Handelingen<br />

Aanbod. De lesgever leest de handelingen uit de bereidingswijze<br />

<strong>voor</strong> (bij<strong>voor</strong>beeld: doe de boter bij het mengsel) en vraagt welk<br />

woord het belangrijkste is. De cursisten omcirkelen dit woord op<br />

hun blad (in dit geval boter). Vervolgens maakt de lesgever de<br />

betekenis van elke handeling duidelijk (betekenisonderhandeling,<br />

met hand en tand uitleggen, <strong>voor</strong>doen, …).<br />

Het receptenblad ‘brood maken’ (zie<br />

hoger)<br />

Inoefenen. Zoek de fout. De lesgever beeldt het maken van<br />

brood uit, stap <strong>voor</strong> stap. Ze ondertitelt zichzelf. Ze benoemt elke<br />

handeling die ze maakt. Ze zegt erbij dat zij één fout gaat maken.<br />

De cursisten moeten goed luisteren wat er fout is.<br />

Inoefenen. Na een vijftal handelingen bouwen de cursisten samen<br />

(om de beurt één handeling) de bereidingswijze op. Ze mogen<br />

kijken op hun recept. De lesgever ondersteunt: “Wat moet je eerst<br />

doen? Moet je eerst het water bij de boter gieten?”<br />

Het receptenblad ‘brood maken’ (zie<br />

hoger)<br />

43


5.1.2 De taalklas, een krachtige leeromgeving.<br />

In de <strong>voor</strong>bije decennia zijn de inzichten over de ontwikkeling van leeromgevingen in belangrijke mate beïnvloed door<br />

de resultaten uit het cognitief-psychologisch onderzoek en door de uitgangspunten van verschillende stromingen in<br />

het cognitivisme zoals het constructivisme, het sociale constructivisme, ‘situated learning’ en ‘cognitive apprenticeship’<br />

(Dochy, 2003). Constructivisme houdt in dat niet de instructie van een onderwijsgevende, maar wel de constructie<br />

van nieuwe inzichten en vaardigheden door de leerder zelf het startpunt van het leerproces is. Mensen bouwen, al<br />

doende, zelf hun kennis op. Deze visie op leren, staat tegenover het instructivisme, waarbij leren niet het resultaat is<br />

van kennisconstructie maar van kennisoverdracht. De onderwijsgevende is dan de spil van het leerproces, de leerder<br />

speelt een relatief passieve rol. Bij een constructivistische opvatting over leren hoort een aangepaste leeromgeving. De<br />

traditionele setting, waarbij de onderwijsgevende zijn kennis overdraagt op een passief publiek, voldoet niet langer.<br />

De leeromgeving dient op zulke manier ingericht te zijn dat ze het constructieve leerproces ondersteunt. Dergelijke<br />

leeromgeving wordt ook een krachtige leeromgeving genoemd.<br />

De leertheoretische inzichten waarop de krachtige leeromgeving gestoeld is, kunnen als startpunt fungeren om<br />

de opdracht van de taaldocent in geïntegreerde trajecten aan laaggeletterde, zeer laagtaalvaardige cursisten<br />

te beschrijven: in een krachtige leeromgeving bouwen cursisten -binnen betekenisvolle contexten, al doende<br />

en in interactie met anderen- zelf hun taalvaardigheid op. Ze meten <strong>voor</strong>tdurend de eigen <strong>voor</strong>tgang af aan het<br />

<strong>voor</strong>opgestelde bekwaamheidniveau en geven op deze manier richting en zin aan hun leerproces. De taaldocent<br />

faciliteert.<br />

Een betekenisvolle context.<br />

Elk leren, is contextgebonden (‘situated’). Zo ook taalleren. Taal die ‘out of the blue’ aangeboden wordt en niet<br />

verankerd is in een betekenisvolle context beklijft niet. De betekenisvolle context moet op maat van de leerder<br />

zijn, diens interesse wekken en herkenbaar en relevant zijn. Zulk een betekenisvolle context verhoogt niet enkel het<br />

leerrendement, maar ook de motivatie van de cursisten. Die zien immers heel snel de resultaten van het leerproces<br />

omdat de aangeleerde taal onmiddellijk gebruikt kan worden. Taaldocenten in geïntegreerde trajecten hebben wat<br />

dit betreft een serieus streepje <strong>voor</strong> op hun collega’s die algemene cursussen Nederlands geven. Zij kunnen het<br />

taalaanbod immers heel gemakkelijk inbedden in een gedroomde betekenisvolle context: die van de vakopleiding.<br />

Deze is heel herkenbaar, relevant en ongemeen interessant <strong>voor</strong> de cursisten.<br />

Het is dan ook zaak de context van de vakopleiding ten volle te benutten. Waarom bij<strong>voor</strong>beeld in de klas blijven<br />

als daarbuiten de betekenisvolle context <strong>voor</strong> het rapen ligt? Nederlands op de opleidingsvloer (NODO), TPR in het<br />

magazijn, buitenschools leren (werfbezoeken, stages) zijn maar enkele <strong>voor</strong>beelden. De taaldocent die verkiest in de<br />

klas te blijven, kan ook daar, met authentieke materialen of met prentmateriaal bij<strong>voor</strong>beeld, de vakopleiding binnen<br />

brengen.<br />

Al doende leren<br />

Leren veronderstelt knowledge building in plaats van knowledge consumption. De kern van elk leerproces is de<br />

actieve be<strong>werk</strong>ing van de aangeboden leerstof door de leerder. Niemand kan in diens plaats de leerstof integreren,<br />

verbinden met reeds aanwezige ervaringen of synthetiseren. De zogenaamde taakgerichte methode, in Vlaanderen<br />

ontwikkeld door het Leuvense Centrum <strong>voor</strong> Taal en Onderwijs (CTO), is de vertaling van dit constructivistisch inzicht<br />

<strong>naar</strong> het talenonderwijs: cursisten leren bij<strong>voor</strong>beeld weginstructies begrijpen door effectief te proberen aan een<br />

instructeur in het opleidingscentrum de weg te vragen. Het leerproces gebeurt dus via een directe weg en niet door<br />

eerst expliciet les te krijgen over de woordenschat, de grammaticale constructies of de strategieën die bij het geven<br />

van weginstructies om de hoek komen kijken. Al doende leren sluit bijzonder goed aan bij de ervaringsgerichte<br />

leerstijl die laaggeschoolde <strong>anderstaligen</strong> hanteren. Hooggeschoolden kunnen best met expliciete, abstracte<br />

informatie (grammatica, woordenlijstjes) overweg omdat zij die hebben leren hanteren tijdens hun uitgebreide<br />

schoolloopbaan. Onze doelgroep heeft amper of geen tijd doorgebracht op de schoolbanken. Hierdoor bezitten zij<br />

geen referentiekaders om theoretisch materiaal aan op te hangen, abstracte inhouden kunnen zij maar heel moeilijk<br />

plaatsen. Zij hebben immers <strong>voor</strong>al op een impliciete wijze geleerd, vanuit de taken die zij in het dagelijks leven<br />

<strong>voor</strong>geschoteld kregen, vanuit concrete ervaringen en handelingen.<br />

44


Hieruit volgen een aantal tips die de taaldocent aan laaggeschoolde <strong>anderstaligen</strong> kan integreren in zijn lessen: geef<br />

niet steeds centraal les. Voorzie daarnaast ook voldoende oefenmomenten waarbij de cursist in een zo authentiek<br />

mogelijke setting taalhandelingen kan uitproberen. (Nederlands leer je immers door Nederlands te spreken). Speel<br />

in op de ervaringsgerichte leerstijl van de cursisten. Vertrek van het hier en nu. Houd de inhouden van je les heel<br />

concreet en aanschouwelijk. Vermijd theorie, abstracte zaken en expliciet taalonderwijs (zoals grammatica).<br />

Al doende leren, is ook in onze casus het uitgangspunt. De taaldocent draagt zelden centraal haar kennis over.<br />

De cursisten bouwen actief de eigen kennis op: Ze schatten, wegen en controleren hoeveelheden. Ze denken<br />

<strong>voor</strong> zichzelf na wat er wel en niet in brood zou kunnen zitten. Theorie komt niet aan bod. De taaldocente legt<br />

bij<strong>voor</strong>beeld niet uit welke ingrediënten tijdens het bakken <strong>voor</strong> het rijzen van het brood zorgen.<br />

Deze tips komen <strong>voor</strong>t uit een specifieke vorm van taalonderwijs die we hier willen vermelden: content-based language<br />

learning. Bij deze aanpak staat de inhoud van wat er gezegd, beluisterd, gelezen of geschreven wordt, centraal.<br />

De taal zelf (=de vorm) is slechts een vehikel om die inhoud over te brengen. Daarin verschilt deze aanpak van de<br />

communicatief-functionele methode waar de focus toch blijft liggen op de te leren taal en niet op het onderwerp zelf.<br />

Het doel van de activiteit ligt bij de content-based approach buiten de taal. Doordat de deelnemers op de inhoud<br />

gericht zijn, zijn ze met iets bezig wat hen interesseert, met wat er <strong>voor</strong> hen toe doet, wat <strong>voor</strong> hen van essentieel<br />

belang is. De taalverwerving verloopt dan minder expliciet, minder kunstmatig en ligt hierdoor veel meer in de lijn van<br />

een natuurlijk taalverwervingsproces.<br />

De cursisten in onze casus zijn <strong>voor</strong> hun gevoel bezig met brood te leren bakken, niet met Nederlands te leren.<br />

Dat laatste doen ze natuurlijk wel. Nederlands leren is het hoofddoel van de bijeenkomst maar is<br />

zelden de expliciete focus. Enkel tijdens de TPR (Wijs <strong>naar</strong> ‘water’, leg ‘bloem’ naast ‘boter’) is dit wel het geval.<br />

De taalverwerving gebeurt meestal impliciet. De cursisten zijn gericht op hoe ze brood moeten bakken, terwijl<br />

pikken ze een aantal taalhandelingen op. De focus van de taaldocent ligt hierbij op de betekenis van wat gezegd<br />

wordt, niet op de vorm. Vormcorrectheid (grammatica, uitspraak, …) wordt niet nagestreefd.<br />

45


Leren is een interactief proces<br />

Het leerrendement is het hoogst als mensen samen hun taalvaardigheden ontwikkelen. Ze kunnen dan nieuwe<br />

woorden van elkaar leren, elkaar goede raad of feedback vragen, tips uitwisselen, om verduidelijking vragen...<br />

Een leeromgeving die niet interactief is – een hoorcollege is een typisch <strong>voor</strong>beeld - is het product van een<br />

instructivistische visie op leren. Al doende, in een betekenisvolle context de eigen inzichten en vaardigheden<br />

construeren – zoals het constructivisme leren ziet - veronderstelt interactie met anderen.<br />

De implicaties <strong>voor</strong> de rol van de taaldocent zijn evident. Deze dient de learning community te faciliteren. De<br />

taaldocent moet optimale omstandigheden scheppen opdat de kracht van de groep ten volle benut wordt. Een aantal<br />

<strong>werk</strong>vormen die interactief leren als uitgangspunt hanteren (zoals leren in heterogene paren, het groepsleergesprek<br />

inzicht-keuze-actie en peer assessment), kunnen hier<strong>voor</strong> een kader bieden. Interactief leren, kan echter ook binnen<br />

meer traditionele <strong>werk</strong>vormen. Een aantal hiervan zijn verderop in dit hoofdstuk opgenomen in ons overzicht van<br />

<strong>werk</strong>vormen. Het komt er <strong>voor</strong>al op aan de bijeenkomsten inhoudelijk en organisatorisch zo in te richten dat de<br />

cursisten intensief kunnen leren van elkaar. Een leeromgeving waarbij de taaldocent <strong>voor</strong>tdurend het woord voert of<br />

cursisten <strong>voor</strong>tdurend elk op hun eigen eilandje een vaardigheid inoefenen is in elk geval verre van ideaal.<br />

De interactie tussen de cursisten onderling is een rode draad in onze casus brood bakken. Bij het luik rond de<br />

ingrediënten laat de taaldocent de cursisten bij<strong>voor</strong>beeld in groepjes van drie overleggen welke ingrediënten<br />

volgens hen wel of niet in brood zitten. Zij biedt dit niet zelf aan. Na dit overlegje komt één groepje de oefening<br />

aan het bord maken. De andere cursisten kunnen op dat moment aanvullen en verbeteren. Pas als de cursisten<br />

er niet uitkomen, brengt de taaldocent uitsluitsel. Net hetzelfde zien we bij het luik rond de hoeveelheden: De<br />

taaldocent zorgt <strong>voor</strong> groepsinteractie (één cursist schat een hoeveelheid, de groep zegt wat zij denkt van die<br />

poging, een tweede cursist weegt de door de eerste cursist geschatte hoeveelheid). Als slotactiviteit laat de<br />

taaldocent de cursisten samen de volledige bereidingswijze van brood opbouwen. Om de beurt vertellen ze één<br />

handeling. Misschien wil de cursist die aan de beurt is vertellen dat het deeg 20 minuten gekneed moet worden.<br />

Daarbij beeldt hij de handeling ‘kneden’ uit omdat hij het woord vergeten is. Een tweede cursist kan het woord<br />

aanvullen. Een derde cursist kan opmerken dat het deeg geen 20 maar 10 minuten gekneed moet worden. Dat is<br />

levend leren, de kracht van de groep wordt ten volle benut.<br />

Doelgericht leren<br />

De gerichtheid van de cursisten op een duidelijk doel heeft een grote invloed op hun leerprestatie. Het leerproces<br />

zal het meest succesvol zijn als de cursisten zich een goed beeld kunnen vormen van wat ze moeten bereiken.<br />

De taaldocent expliciteert daarom best de doelstelling van elke leeractiviteit. Daarnaast kan de taaldocent de<br />

doelgerichtheid (en dus de motivatie) van de cursisten verhogen door de doelen uit het doelenkader te verbinden<br />

aan de persoonlijke leerdoelen van de cursisten. Effectief leren, ontstaat wanneer de begeleider er<strong>voor</strong> zorgt dat de<br />

leerdoelen en de doelen van de cursist in elkaars verlengde liggen. Doelgericht leren en zelfevaluatie gaan hand in<br />

hand. Leerprocessen kunnen immers pas echt doelgericht verlopen als inzicht in de te behalen standaard (het doel)<br />

gepaard gaat met de <strong>voor</strong>tdurende evaluatie van de eigen <strong>voor</strong>tgang in relatie tot dit doel. De cursist die het vereiste<br />

bekwaamheidsniveau kent (Wat moet ik kunnen?) en de eigen bekwaamheid hier <strong>voor</strong>tdurend aan afweegt (Wat kan<br />

ik al / nog niet?), die cursist weet exact welk <strong>werk</strong> er nog aan de winkel is. Zijn vorderingen worden zichtbaar, zijn<br />

<strong>werk</strong>punten worden tastbaar, de motivatie stijgt.<br />

Concreet zou de taaldocent in elk lesgeheel -naast ruimte <strong>voor</strong> taalaanbod en oefening- ook ruimte moeten <strong>voor</strong>zien<br />

om vóór het aanbod de lesdoelen helder te krijgen (Wat gaan we leren en waarom?) en nadien te evalueren (Hebben<br />

we de doelen bereikt? Wat is nog moeilijk?) Het ABCD-model van Neuner, dat in het hoofdstuk vakinstructeur<br />

behandeld wordt, kan wat dit betreft een houvast bieden.<br />

46


Aan het begin van de les toont de taaldocent in onze casus een brood. Het tonen van een afge<strong>werk</strong>t product is<br />

een beproefde methode om de cursisten inzicht te geven in de lesdoelen (“Dit gaan we leren”) en daardoor hun<br />

motivatie te verhogen (“Als je deze les goed oefent, zal je dit op het einde kunnen.”).<br />

5.1.3 Een specifieke doelgroep vraagt een specifieke aanpak<br />

Stel dat je <strong>werk</strong>t als taaldocent binnen de <strong>VDAB</strong>-opleiding Horeca. Hier worden cursisten klaargestoomd <strong>voor</strong> het<br />

beroep van keukenmede<strong>werk</strong>er. In de namiddag zal de praktijkinstructeur de cursisten brood leren bakken. Jij wil<br />

hen in de taalklas alvast <strong>voor</strong>bereiden op deze les. Dat is mogelijk want er staan in de <strong>voor</strong>middag 3u vakspecifiek<br />

Nederlands (VSM) op het programma.<br />

Als de cursisten in je groep geletterd zijn en een zeker mondeling basisniveau hebben, zijn de mogelijkheden legio.<br />

Je vertrekt vanzelfsprekend van een aantal basisprincipes uit de krachtige leeromgeving, die hierboven uitgebreid aan<br />

bod kwamen: interactief <strong>werk</strong>en, context creëren, al doende leren. Je begint misschien met een groepsdiscussie rond<br />

de vraag hoe de cursisten in hun cultuur brood bakken, misschien verdeel je nadien de cursisten in groepjes en vraag<br />

je om het receptenblad (met daarop de ingrediënten en de bereidingswijze) door te nemen, elkaar te helpen met<br />

moeilijke woorden en onbekende woorden te noteren op een <strong>werk</strong>blad. Misschien <strong>werk</strong> je met een gatentekst of laat<br />

je een sterke cursist <strong>voor</strong>aan zonder receptenblad de bereidingswijze stap <strong>voor</strong> stap reconstrueren terwijl de andere<br />

cursisten hem verbeteren en aanvullen.<br />

Maar wat doe je als de cursisten het receptenblad niet kunnen lezen, als ze niet weten wat het woord brood betekent,<br />

laat staan dat ze minder courante benamingen als gist, bloem, boter, zout of suiker kennen. Handelingen als kneden,<br />

mengen, kloppen, gieten, scheiden, erbij doen begrijpen ze niet, net zomin als cruciale begrippen als de helft, behalve,<br />

vochtig, proper of klontje. Bovendien hebben ze moeite met maten en gewichten. Ze weten niet dat gr. verwijst <strong>naar</strong><br />

gram en kg. <strong>naar</strong> kilo en dat 1 kilo 1.000 gram is. En ze kunnen geen halve kilo afwegen omdat ze de schaal van de<br />

weegschaal niet begrijpen. Dan zal je het over een andere boeg moeten gooien. Een hele uitdaging…<br />

Hieronder geven we een aantal didactische tips rond lesgeven aan laaggeletterde, zeer laagtaalvaardige cursisten.<br />

Heel specifieke raadgevingen dus, gericht op een heel specifieke doelgroep. In een eerste deel komt de lesopbouw<br />

aan bod. Onze doelgroep heeft nood aan een heldere lesopbouw. Je <strong>werk</strong>t best in kleine stapjes. Heel veel herhaling<br />

is nodig. In een tweede deel staan we stil bij één van de belangrijkste wapens van de taaldocent aan laaggeletterde<br />

cursisten: visuele ondersteuning. In deel 3 bespreken we hoe taaldocenten optimaal kunnen bijdragen aan het<br />

taalverwervingsproces van hun cursisten. Ze kunnen enerzijds zélf veel en goed spreken (het taalaanbod). Anderzijds<br />

kunnen ze er<strong>voor</strong> zorgen dat ook de cursisten voldoende aan het woord komen (spreekkansen). We sluiten dat deel af<br />

met een opmerking over de plaats van schriftelijke materialen.<br />

47


Lesopbouw.<br />

Nood aan sturing en structuur.<br />

In hoofdstuk 1 formuleerden we een aantal gemeenschappelijke kenmerken van de doelgroep van laaggeletterde,<br />

zeer laagtaalvaardige <strong>anderstaligen</strong>. Een belangrijke beperking die we daar aanhaalden, betrof hun leerhouding: onze<br />

cursisten zijn niet of nauwelijks vertrouwd met zelfstandig <strong>werk</strong>en, samen<strong>werk</strong>en en groepsopdrachten. Ze nemen<br />

het leerproces niet in eigen handen. Zelfsturend leren, het bewaken en evalueren van het eigen leren is hen vreemd.<br />

Ze zijn heel docentafhankelijk. Ze zien de docent als een dirigent die de touwtjes in handen heeft, niet als mentor of<br />

coach. We signaleerden ook hun beperkte beheersing van de sleutelcompetenties: zelf keuzes maken, het eigen leren<br />

en presteren verbeteren, omgaan met problemen is moeilijk.<br />

Onze cursisten hebben, veel meer dan hoger geschoolden, nood aan sturing vanwege de docent. Die moet<br />

duidelijkheid scheppen door een heldere lesopbouw, klare instructietaal, beproefde <strong>werk</strong>vormen. Zo groeit er een<br />

klasklimaat waarin de cursist zich veilig voelt. Dat is een absolute basis<strong>voor</strong>waarde om tot leren te komen. Pas als<br />

die vervuld is, kan de taaldocent, beetje bij beetje, <strong>werk</strong>en aan zelfsturing, aan zelfevaluatie, zelf keuzes maken en<br />

problemen oplossen. Want dat dit ook nodig is, dat staat buiten kijf:<br />

Je kunt maar zo veel verantwoordelijkheid bij de deelnemers leggen als ze zelf aankunnen. Als je meer<br />

van hen verwacht, is dit contraproductief en pijnlijk. Ruth Cohn formuleerde het als volgt: “wil je het<br />

eigen leiderschap bij de ander bevorderen, dan moet je niet te veel verantwoordelijkheid<br />

overnemen en je moet ook weer niet te veel overlaten wanneer die ander (nog) niet in staat is<br />

verantwoordelijkheid te nemen. Als ik te veel doe <strong>voor</strong> de deelnemer, te veel uit zijn of haar handen<br />

neem, steel ik belangrijke leermomenten en ben ik een dief. Als ik echter te weinig structureer en de<br />

verantwoordelijkheid <strong>voor</strong> alles bij de deelnemer leg, smoor ik elk mogelijk leren in de kiem en dan<br />

ben ik een moorde<strong>naar</strong>.” (Cohn, 1993. In groepsbijeenkomsten word je geconfronteerd met deze<br />

moeilijke evenwichtsoefening. Je wil deelnemers zelf verantwoordelijk maken maar daartoe moet<br />

je - ook met het oog op hun eigen leiderschap - een stuk in handen houden.<br />

Kleine stapjes.<br />

Eén van de zaken die opvallen wanneer men het verloop van de les brood bakken bekijkt, is hoezeer de cursisten<br />

de doelstelling bereiken in kleine stapjes. Ze beginnen bij de betekenis van het woord brood. Daarna is er een luik<br />

rond de ingrediënten: wat zit er wél en wat zit er niet in brood? Vervolgens staan ze stil bij de vraag hoeveel er van<br />

elk van deze ingrediënten nodig is. Pas hierna wagen ze zich aan de opeenvolgende handelingen van de eigenlijke<br />

bereidingswijze.<br />

Taalvaardigere cursisten komen veel sneller tot de bereidingswijze zelf. De items rond de betekenis van brood,<br />

rond de ingrediënten en rond de hoeveelheden zijn <strong>voor</strong> hen vermoedelijk overbodig. De taaldocent kan dan<br />

onduidelijkheden of moeilijke begrippen bij de bereidingswijze verduidelijken: begrijp je dat niet, een kuiltje in het<br />

midden? Dat is een gat, een putje waar je het water in kan gieten.<br />

Voor deze doelgroep is dit geen optie. Er is simpelweg te veel onbekend, er is te weinig taalbegrip. De taaldocent<br />

moet tien stappen terugzetten en daar van start gaan, stap <strong>voor</strong> stap.<br />

48


Cyclisch <strong>werk</strong>en<br />

De cyclische opbouw van de lesactiviteiten is een heel belangrijk uitgangspunt <strong>voor</strong> de taaldocent die met<br />

laaggeletterden <strong>werk</strong>t. De cursisten hebben heel veel herhaling nodig: binnen één les, tussen verschillende lessen<br />

en tussen verschillende opleidingsonderdelen. De doelen moeten veelvuldig herhaald worden en in verschillende<br />

contexten <strong>voor</strong>komen. Binnen deze cyclische aanpak kunnen er dan een aantal typische bewegingen van gemakkelijk<br />

<strong>naar</strong> moeilijker aangewezen worden. Zo <strong>werk</strong>en de cursisten eerst aan taalreceptie (begrijpen) en pas daarna aan<br />

taalproductie (spreken):<br />

Eerst verwoordt de taaldocent de bereidingswijze. De cursisten moeten goed luisteren en een fout zoeken<br />

(receptief). Daarna bouwen de cursisten zélf de bereidingswijze op. Ze verwoorden om de beurt één handeling<br />

(productief).<br />

Tijdens het item ingrediënten hangen de prenten van alle bestanddelen van brood aan het bord. De cursisten<br />

oefenen eerst receptief. De taaldocent vraagt een cursist aan het bord en geeft opdrachten als:<br />

wijs <strong>naar</strong> de boter, hang het water onder de suiker. Ze stelt ook gesloten vragen: hangt de gist op de juiste<br />

plaats? Is dit boter? Pas daarna oefenen de cursisten productief. De taaldocent stelt vragen als: wat staat er op<br />

deze prent? Welke prent hangt boven het water?<br />

Een tweede beweging hangt samen met de klasorganisatie. De taaldocent <strong>werk</strong>t eerst centraal (klassikale oefeningen),<br />

eventueel over groeps<strong>werk</strong> <strong>naar</strong> individueel (de cursisten <strong>werk</strong>en alleen):<br />

De cursisten <strong>werk</strong>en eerst in groepjes van drie. Elk groepje krijgt kleine prentjes van allerlei ingrediënten: bloem,<br />

druiven, gist, room, vis, … Ze leggen op een groot groen blad wat volgens hen wél in brood zit en op een rood<br />

blad wat volgens hen niet in brood zit. Later doen de cursisten deze oefening nog eens individueel over.<br />

Deze keer omcirkelen ze op een <strong>werk</strong>blaadje wat wel/ niet in brood zit.<br />

Alle woordbeelden van de bestanddelen van brood en de overeenkomstige hoeveelheden liggen kriskras op<br />

tafel. Eerst combineert de hele groep woordbeeld en hoeveelheid. Daarna doen de cursisten dezelfde oefening<br />

individueel op een <strong>werk</strong>blaadje. Ze trekken pijlen om de woordbeelden met de juiste hoeveelheden te matchen.<br />

Ze mogen kijken op hun receptenblad. De lesgever gaat rond om te ondersteunen.<br />

Belang van een goede les<strong>voor</strong>bereiding<br />

Eén en ander brengt met zich mee dat er veel tijd kruipt in de <strong>voor</strong>bereiding van lessen aan laaggeletterde cursisten.<br />

Lessen moeten zorgvuldig opgebouwd worden, stapje <strong>voor</strong> stapje, van gemakkelijk <strong>naar</strong> moeilijk. Er moet een<br />

goed evenwicht gezocht worden tussen centrale delen en individueel <strong>werk</strong>en, tussen luisteren en spreken. Er moet<br />

nagedacht worden over eenvoudige instructietaal: hoe breng ik die boodschap over? Prenten moeten gezocht en<br />

gekopieerd worden.<br />

49


Visuele ondersteuning<br />

Het taalbegrip van onze cursisten is zeer beperkt. Daarom is de visuele ondersteuning van de boodschap een<br />

noodzakelijk hulpmiddel. Het gebruik van prenten of authentieke materialen zorgt er<strong>voor</strong> dat de cursisten de betekenis<br />

van onbekende woorden en zinnen kunnen afleiden. Zo kunnen ze alsnog min of meer volgen.<br />

Daarenboven heeft het gebruik van visuele hulpmiddelen een positief effect op het taalverwervingsproces zelf. De<br />

cursisten begrijpen niet alleen wat je zegt, ze leren ook sneller Nederlands. Nieuwe woorden of taalhandelingen<br />

beklijven immers beter als ze gekoppeld worden aan een beeld.<br />

Op welke manier kan de taaldocent zijn boodschap visueel ondersteunen? In een eerste reflex zou deze zich steeds<br />

moeten afvragen of het mogelijk is the real thing te tonen: beter een zaag dan een foto van een zaag. Waarom<br />

trouwens in de klas blijven als er een schat aan authentiek beeldmateriaal <strong>voor</strong> het rapen ligt net buiten die klas,<br />

op de opleidingsvloer? Eén van de redenen waarom cursisten tijdens NODO (Nederlands op de Opleidingsvloer)<br />

zo efficiënt bijleren is nu net die rijke authentieke context. Authentieke materialen kunnen natuurlijk ook in de klas<br />

gebracht worden. Als je niet met the real thing <strong>werk</strong>t, heb je absoluut prenten nodig. Een opsomming van mogelijke<br />

vindplaatsen en <strong>werk</strong>wijzen zou ons hier te ver leiden. We verwijzen <strong>naar</strong> hoofdstuk 5.1.4. Heel wat <strong>werk</strong>vormen uit de<br />

lijst die daar ter inspiratie aangeboden wordt, zijn gebaseerd op prentmateriaal. Soms kan je geen prenten gebruiken<br />

om een begrip te ondersteunen. Met welke prent zou je bij<strong>voor</strong>beeld de attitude initiatief nemen duidelijk maken?<br />

Dramatische technieken of een rollenspel kunnen soms uitkomst bieden. Relevant videomateriaal ten slotte kan, als het<br />

<strong>voor</strong>handen is, heel waardevol zijn.<br />

Ook de taaldocent in onze casus zorgt systematisch, tijdens zowat elk item, <strong>voor</strong> visuele ondersteuning. Een overzicht:<br />

Authentieke materialen en documenten<br />

• In het begin van de les toont de taaldocent een afge<strong>werk</strong>t product, een brood dus.<br />

• De cursisten zoeken drie prentjes van brood in een stapel reclamefolders.<br />

• De uitgeknipte prentjes fungeren als visuele ondersteuning als de taaldocent vertelt over allerlei soorten brood.<br />

• De taaldocent maakt de cursisten wegwijs in het receptenblad ‘brood maken’ dat de vakinstructeur in de<br />

namiddag zal gebruiken.<br />

• Tijdens het item rond de hoeveelheden <strong>werk</strong>en de cursisten met een echte weegschaal en maatbeker.<br />

Prenten<br />

• Tijdens het item rond de bestanddelen van brood gebruikt de taaldocent prentjes van allerlei ingrediënten om<br />

de cursisten te leren wat wel en niet in brood zit. Ze kiest niet <strong>voor</strong> de authentieke materialen, waarschijnlijk uit<br />

praktische overwegingen.<br />

• Het verschil tussen ingrediënten die wél en niet in brood zitten, wordt gevisualiseerd door middel van een groen<br />

en rood blad.<br />

• Op het bord wordt ditzelfde verschil gevisualiseerd door twee kolommen: Boven kolom 1 hangt een prent van<br />

een brood. Boven kolom 2 hangt dezelfde prent met een kruis door.<br />

• Werkblaadjes met daarop prentmateriaal om individueel in te oefenen.<br />

50


Dramatische technieken<br />

De lesgever beeldt, tijdens het inoefenen van de bereidingswijze, het maken van brood uit, stap <strong>voor</strong> stap.<br />

Ze ondertitelt zichzelf. Ze benoemt elke handeling die ze maakt. Ze zegt erbij dat zij één fout gaat maken. De<br />

cursisten moeten goed luisteren wat er fout is.<br />

Als de taaldocent de cursisten een opdracht geeft, wordt het extra belangrijk dat de cursisten begrijpen wat ze<br />

moeten doen. Vandaar dat de instructietaal van de taaldocent meestal visueel ondersteund wordt met een symbool. In<br />

de kadertekst hieronder geven we nog een aantal visuele symbolen mee <strong>voor</strong> de meest <strong>voor</strong>komende instructies. De<br />

taaldocent kan deze symbolen bovenaan de <strong>werk</strong>blaadjes opnemen of vergroten en <strong>voor</strong>aan aan het bord hangen.<br />

Trek een lijn<br />

Schrijf een cijfer<br />

Knip<br />

Plak<br />

Omcirkel<br />

Doorstreep<br />

Kijk<br />

Kleur<br />

Kies<br />

Lees<br />

Luister<br />

Onderstreep<br />

Onderstreep<br />

Schrijf<br />

Zet een kruisje<br />

Zoek<br />

51


Taalaanbod en spreekkansen<br />

In dit deel bespreken we hoe taaldocenten optimaal kunnen bijdragen aan het taalverwervingsproces van hun<br />

cursisten. Ze moeten natuurlijk zélf veel en goed spreken (het taalaanbod). Daarbij kunnen ze er<strong>voor</strong> zorgen dat ook<br />

de cursisten voldoende aan het woord komen (spreekkansen). We sluiten dit deel af met een opmerking over de plaats<br />

van schriftelijke materialen.<br />

Het taalaanbod<br />

Aan welke <strong>voor</strong>waarden moet het taalaanbod waarmee cursisten geconfronteerd worden voldoen om een optimale<br />

taalverwerving te garanderen? In een aantal onderzoeken worden drie cruciale <strong>voor</strong>waarden aangewezen: het<br />

taalaanbod dient ten eerste ruim te zijn, ten tweede moet het relevant zijn en de interesse van de cursist kunnen<br />

opwekken. Ten derde moet de moeilijkheidsgraad van het taalaanbod op het niveau van de cursist, of net daarboven,<br />

liggen.<br />

Voor wat de eerste <strong>voor</strong>waarde betreft, een ruim en gevarieerd taalaanbod, hebben intensieve, geïntegreerde<br />

opleidingen een belangrijk streepje <strong>voor</strong>. De cursisten horen gedurende relatief veel uren veel verschillende mensen<br />

Nederlands praten. Voorwaarde is dan natuurlijk wel dat alle lesgevers hun steentje bijdragen en veel Nederlands<br />

praten. Vakinstructeurs kunnen bij<strong>voor</strong>beeld zichzelf ondertitelen: tijdens demonstraties elke handeling die ze<br />

uitvoeren gelijktijdig benoemen: ik maak de tafel proper met een doek. Ik leg het deeg op de tafel. Ik maak een<br />

kuiltje in het midden… Taaldocenten dienen natuurlijk ook veel te spreken. Ze kunnen bij<strong>voor</strong>beeld vertellen uit het<br />

eigen leven en de eigen ervaringen, ze kunnen datgene wat de cursisten in hun eigen woorden zeggen, herhalen en<br />

parafraseren, ze kunnen aan betekenisonderhandeling doen. De taaldocent in onze casus zorgt op volgende manieren<br />

<strong>voor</strong> een ruim taalaanbod:<br />

• In het begin van de les, nadat ze een eindproduct getoond heeft, vertelt ze een verhaal: zelf kan ze geen brood<br />

bakken. Ze koopt haar brood gewoon bij de bakker of in de supermarkt. Vroeger, toen ze klein was, kwam<br />

de bakker het brood bij hun thuis brengen. Nu doet de bakker dat niet meer. Iedereen heeft het zo druk. Haar<br />

grootvader koopt nooit brood. Die bakt zijn brood zelf. Dat is goedkoper. Hij heeft daar een machine <strong>voor</strong>. Het<br />

brood is wel niet zo lekker als bij de bakker.<br />

• De prenten van brood die de cursisten uitgeknipt hebben, hangen tegen het bord. Elke cursist vertelt één ding<br />

over zijn prentje. De taaldocente biedt op dat moment nog heel veel andere woorden <strong>voor</strong> allerlei soorten brood<br />

aan: grijs brood, bruin brood, gesneden, sandwich, pistolet, …<br />

• Ze onderhandelt de betekenis van een aantal nieuwe woorden: een sandwich? Weten jullie wat dat is? Dat is een<br />

klein, zacht broodje. Kindjes eten dat graag. Je kan een sandwich zo plat knijpen. Wat is het verschil tussen een<br />

sandwich en een broodje? Een sandwich die niet zacht maar hard is, kan dat ook? Wat is het woord <strong>voor</strong> een klein<br />

brood dat hard is? Een broodje is ook klein, maar het is niet zacht. Het is hard.<br />

Ook <strong>voor</strong> wat de tweede <strong>voor</strong>waarde betreft, een relevant en interessant taalaanbod, bieden geïntegreerde<br />

opleidingen heel wat kansen. De context van de vakopleiding, die parallel aangeboden wordt, en de eventuele<br />

te<strong>werk</strong>stelling draagt de interesse van alle cursisten weg. Lesgevers in algemene cursussen hebben het veel moeilijker<br />

om contexten te vinden die alle cursisten kunnen boeien. Situeert men taalhandelingen in een context van kinderen,<br />

dan haken een aantal mannen af. Als men kiest <strong>voor</strong> de context <strong>werk</strong>, dan zijn de huisvrouwen niet mee. Voor<br />

taaldocenten in geïntegreerde trajecten is het dan ook zaak de context van de vakopleiding maximaal te benutten en<br />

de talige doelstellingen die de cursisten moeten behalen binnen die context te situeren.<br />

De derde <strong>voor</strong>waarde, een taalaanbod op maat van de cursisten, is ongetwijfeld de grootste uitdaging, én een bron<br />

van bezorgdheid en onzekerheid <strong>voor</strong> heel wat taaldocenten die <strong>voor</strong> het eerst geconfronteerd worden met de<br />

doelgroep van laaggeletterde, zeer laagtaalvaardige cursisten: hoe praat ik in hemelsnaam met deze mensen?<br />

52


Hoe zorg ik dat ze mij begrijpen? Dit blijft een moeilijk gegeven. Met deze doelgroep zijn spraakverwarringen, met<br />

soms Babelse proporties, simpelweg part of the job. Je leert met vallen en opstaan. Naarmate jij de cursisten en hun<br />

taalgebruik beter leert kennen, en de cursisten jou zal de communicatie vlotter verlopen. Visuele ondersteuning, met<br />

prenten of authentieke materialen, is een belangrijk wapen. In de kadertekst hieronder geven we een aantal tips rond<br />

teacher talk. Het basisprincipe is steeds: Praat eenvoudig maar correct.<br />

Praten met laaggeletterde zeer laagtaalvaardige cursisten. 10 tips.<br />

1 Gebruik korte, eenvoudige maar correcte zinnen<br />

Dus niet: maandag jullie komen hele dag beginnen half negen stoppen vier uur.<br />

2 Spreek duidelijk en rustig. Ga niet luider spreken.<br />

Dus niet: We gaan praten over jullie uurrooster. Jullie UURROOSTER!!<br />

3 Leg een nadrukkelijke klemtoon op belangrijke woorden<br />

Máándag moeten jullie de héle dag <strong>naar</strong> de klas komen. Dínsdag moeten jullie niét <strong>naar</strong> de klas komen.<br />

4 Beperk je boodschap tot de essentie. Vermijd uitweidingen.<br />

Dus niet: vanaf maart verandert dat wel weer want dan krijgen we een nieuwe collega erbij<br />

en ga ik vier vijfde <strong>werk</strong>en, dus dan heb ik vrijdag<strong>voor</strong>middag ouderschapsverlof.<br />

Dus vanaf dan zal het ook les op dinsdag<strong>voor</strong>middag zijn.<br />

5 Check <strong>voor</strong>tdurend met vragen of de cursisten de boodschap begrijpen.<br />

Dus niet: Als je iets niet begrijpt, vraag het dan he!<br />

Maar wel: welke dag is het morgen? Hebben jullie morgen les? (indien nog te moeilijk: Is het morgen<br />

woensdag ?)<br />

6 Vat de boodschap op het einde samen.<br />

Jullie moeten dus <strong>naar</strong> de klas komen op maandag de hele dag, op dinsdag niet, op woensdag in de<br />

<strong>voor</strong>middag, op donderdag in de <strong>voor</strong>middag en op vrijdag ook in de <strong>voor</strong>middag.<br />

7 Vervang moeilijke woorden door een gemakkelijk synoniem.<br />

Dus niet: opleidingsverantwoordelijke<br />

Maar wel: baas<br />

8 Omschrijf moeilijke woorden of geef <strong>voor</strong>beelden als je geen gemakkelijk synoniem vindt.<br />

Deeltijds <strong>werk</strong>en, wat is Dat ? Sommige mensen <strong>werk</strong>en niet elke dag, ze <strong>werk</strong>en soms wel en soms<br />

niet. Ze krijgen van de baas dan natuurlijk ook minder geld. Dat is deeltijds <strong>werk</strong>en.<br />

9 Vermijd uitdrukkingen.<br />

Dus niet: we zullen er eens invliegen; Trek het u niet aan.<br />

Maar wel: we zullen hard en snel moeten <strong>werk</strong>en vandaag; Denk er maar niet te veel aan.<br />

10 Herhaal wat je zegt nog eens met andere woorden.<br />

Welke uren moet je komen? Hoe laat moet je beginnen met <strong>werk</strong>en, en hoe laat mag je stoppen?<br />

Wanneer mag je <strong>naar</strong> huis gaan?<br />

53


Bovenstaande tips gelden natuurlijk <strong>voor</strong> alle mondelinge communicatie met de cursisten. Eenvoudig maar correct<br />

spreken, is altijd belangrijk. Als het echter gaat over instructietaal is teacher talk misschien nog net wat belangrijker.<br />

Als de taaldocent een oefening <strong>voor</strong> ogen heeft waarbij de cursisten bij<strong>voor</strong>beeld aan de vakinstructeur informatie<br />

moeten gaan vragen, maar de cursisten begrijpen de opdracht niet helemaal, dan wordt het al snel een chaos. Vandaar<br />

ook dat instructies vaak visueel ondersteund worden (zie hoger). Instructies kunnen best ook met gebaren ondersteund<br />

worden. Vaak is het ook een goed idee om niet enkel te vertellen, maar ook te demonstreren wat er van de cursisten<br />

verwacht wordt. Beginnende docenten kunnen eventueel al tijdens de les<strong>voor</strong>bereiding nadenken hoe ze hun instructie<br />

in de klas zullen formuleren. De taaldocent in onze casus formuleerde een aantal instructies zo:<br />

• Zoek drie foto’s van brood. Knip de foto’s uit.<br />

• Kies één foto. Draai de twee andere foto’s om. Toon de foto aan de andere cursisten. Vertel één ding over het<br />

brood. Is het groot of klein?<br />

• Dit is een rood papier (toont) en dit is een groen papier (toont). Wat heb je nodig om brood te maken? Leg<br />

die foto’s op het groene papier. Wat heb je niet nodig om brood te maken? Leg die foto’s op het rode papier.<br />

(demonstratie) Heb ik druiven nodig om brood te maken? Nee! Ik leg de druiven op het rode papier. Heb ik<br />

water nodig om brood te maken? Ja! Ik leg het water op het groene papier. (begrip checken) Wat is dit? (…)<br />

Juist, bloem. Heb je bloem nodig om brood te maken? (…) Waar leg je die foto dan? (…)<br />

Spreekkansen<br />

Naast een ruim taalaanbod zijn ook voldoende spreekkansen noodzakelijk <strong>voor</strong> een vlot taalverwervingsproces. Ook<br />

dit is een heikel punt. Een vaak gehoorde verzuchting van sommige lesgevers aan onze doelgroep klinkt ongeveer<br />

als volgt: “Ik probeer mijn cursisten wel aan het praten te krijgen, maar er komt niets uit. Ze kunnen te weinig<br />

Nederlands”<br />

Nu, de cursisten in de trajecten <strong>voor</strong> laaggeletterden kunnen inderdaad weinig Nederlands, zeer weinig zelfs.<br />

Op het moment dat ze aan hun vakopleiding beginnen, hebben ze ongeveer 360 uur Nederlandse les gehad. Ter<br />

vergelijking: een laaggeletterde cursist met een snel leertempo behaalt richtgraad 1.1 na 600 lesuren. Zijn mondelinge<br />

taalvaardigheid op dat moment kan als volgt beschreven worden: de cursist gebruikt heel alledaagse woorden; de<br />

onderwerpen waarover hij/ zij praat zijn alledaags en concreet: de familie, de woonplaats, de persoonlijke situatie, een<br />

hobby; hij/ zij gebruikt veel losse woorden en nog weinig zinnen; hij maakt veel fouten tegen de zinsstructuur: ik ben<br />

groot familie, ik ben scheiden.<br />

Onze cursisten spreken weinig Nederlands, maar niet té weinig. Ook hen kan en moet je spreekkansen bieden. Het<br />

komt er gewoon op aan de lat op de juiste hoogte te leggen. Des te lager het taalvaardigheidsniveau van de cursisten,<br />

des te sterker dient de lesgever de taal die van hen gevraagd wordt te structureren en ondersteunen. Een inleidende<br />

groepsdiscussie rond de vraag hoe er in het geboorteland van de cursisten brood gemaakt wordt, is ongemeen<br />

boeiend en volgens de principes van de krachtige leeromgeving een goede keuze –je activeert de <strong>voor</strong>kennis van<br />

de cursisten- maar loopt met deze doelgroep gegarandeerd op een sisser af. De vraagstelling is te open. Er worden<br />

te hoge taaleisen gesteld aan de cursisten. In onderstaand <strong>voor</strong>beeld uit onze casus zorgt de taaldocent <strong>voor</strong> een<br />

gesloten vraagstelling:<br />

De cursisten zoeken drie prentjes van brood in reclamefolders. Als ze klaar zijn, kiest elke cursist één prentje uit en<br />

vertelt daar één ding over tegen de klas. Indien nodig stelt de taaldocent ondersteuningsvragen: Is het groot of<br />

klein, lang of rond? Een minder gestructureerde, meer open vraag zou bij<strong>voor</strong>beeld zijn: Toon je prentje eens en<br />

vertel er iets over.<br />

54


Vormcorrectheid<br />

De taaldocent die spreekkansen aan de cursisten biedt, zal heel snel merken dat de cursisten zeer veel fouten tegen<br />

het Nederlands maken. De cursist zegt bij<strong>voor</strong>beeld: Ik ben grote familie. Hij bedoelt natuurlijk dat hij een grote<br />

familie heeft. Moet de taaldocent deze fouten verbeteren? Het antwoord is kort en krachtig. Neen! Men eist toch<br />

ook niet van een peuter die net zijn eerste stapjes zet dat hij met een mooie rechte rug loopt? In het begin van het<br />

taalverwervingsproces is de cursist bezig met de betekenis van wat gezegd wordt, niet met de vorm. Dat komt pas<br />

veel later. Fouten zijn noodzakelijke probeersels. Als taaldocent moet je de taaluitingen van de cursisten als geslaagd<br />

beschouwen als je ze begrijpt. De focus moet op de betekenis liggen, niet op de vorm. Focus op vormcorrectheid<br />

heeft een contraproductief effect. Cursisten die <strong>voor</strong>tdurend expliciet negatieve feedback te horen krijgen -Nee, het<br />

is niet ‘ik ben grote familie maar ik heb’- worden gefnuikt in hun natuurlijke taalontwikkeling. Uiteindelijk kan dit leiden<br />

tot spreekangst.<br />

Maar als hij nooit verbeterd wordt, hoe kan de cursist dan zijn hypotheses bijstellen? Die cursist blijft toch zijn hele<br />

leven lang vertellen dat hij een grote familie is? Niet noodzakelijk. De cursist kan ook op impliciete wijze feedback<br />

krijgen. De taaldocent herhaalt in dat geval wat de cursist zegt, maar ditmaal in de correcte vorm: Ah, heb jij een<br />

grote familie? Op die manier blijft de focus op de betekenis liggen. Het gesprek gaat verder. De cursist wordt niet<br />

terechtgewezen. De cursist die ver genoeg in het taalverwervingsproces staat, zal de feedback oppikken. De cursist die<br />

hier nog niet klaar <strong>voor</strong> is, laat hem liggen.<br />

De receptieve fase<br />

En hoe pak je die stille cursisten aan die, ondanks alle vragen en <strong>voor</strong>zetten, gewoon blijven zwijgen? Hier luidt<br />

het devies: wachten. Als de tijd rijp is, zullen ook zij beginnen spreken. Forceer dit nooit. De stille periode is een<br />

functioneel deel van het taalverwervingsproces en er is een groot verschil in de tijd die verschillende cursisten hier<strong>voor</strong><br />

nodig hebben. Receptie komt <strong>voor</strong> productie.<br />

55


In de kadertekst hieronder vatten we één en ander samen in een aantal tips:<br />

1. Spreken is moeilijker dan begrijpen en komt na begrijpen.<br />

2. Verplicht nooit iemand tot spreken. Stille cursisten zitten nog in de receptieve fase.<br />

3. Koester realistische verwachtingen. De cursisten spreken nog niet in zinnen maar in woorden.<br />

De woorden die ze gebruiken zijn alledaags.<br />

4. Beperk de gespreksinhouden tot standaardonderwerpen en tot het concrete hier en nu.<br />

5. Zorg <strong>voor</strong> visuele ondersteuning.<br />

6. Hoe zwakker de cursisten, hoe minder open de vraagstelling.<br />

7. Luister <strong>naar</strong> wát de cursist zegt en niet <strong>naar</strong> hóe hij het zegt. Als je begrijpt wat de cursist bedoelt,<br />

is de communicatie geslaagd.<br />

8. Verbeter spreekfouten nooit expliciet.<br />

9. Herhaal wat de cursist fout zegt in de correcte vorm.<br />

De plaats van schriftelijke materialen<br />

De focus in de delen rond een ruim taalaanbod en het bieden van spreekkansen ligt op mondeling taalgebruik. Maar<br />

hoe zit het met de plaats van schriftelijk materiaal? Moeten de cursisten ook op dat vlak een ruim aanbod krijgen? Of<br />

moeten we elke vorm van lezen of schrijven uit de lessen bannen?<br />

Aan begrijpend lezen is onze doelgroep nog lang niet toe. Zelfstandig een tekst begrijpen, hoe eenvoudig ook, is<br />

veel te moeilijk. Dit betekent dat cursussen of handboeken zoals die gebruikt worden met groepen gealfabetiseerde<br />

cursisten niet bruikbaar zijn <strong>voor</strong> laaggeletterde groepen. Dat is duidelijk.<br />

Vóór onze cursisten kunnen beginnen met begrijpend lezen, moeten ze eerst nog een andere belangrijke horde<br />

nemen. Ze moeten de code van het schrift kraken. De cursisten moeten onder andere de verschillende lettertekens (d,<br />

b, p, …) van elkaar kunnen onderscheiden en die tekens kunnen linken aan de klank waar ze <strong>naar</strong> verwijzen. Ze moeten<br />

ook de afzonderlijke letters van een woord leren samenplakken tot een betekenisvol geheel. Dat noemt men technisch<br />

lezen. Onze cursisten zitten midden in dat proces. Sommige onder hen kunnen al eenvoudige mkm-woorden ( met<br />

medeklinker – klinker - medeklinker) zelfstandig lezen: vis, pop of tak. Anderen moeten de klik nog maken. Werken aan<br />

technische lezen is evenwel specialisten<strong>werk</strong>! Indien dit geïntegreerd wordt in het vakspecifieke Nederlands, wat in<br />

principe mogelijk is, dan zal de taaldocent nood hebben aan bijscholing rond deze specifieke vaardigheid.<br />

56


Functioneel lezen<br />

Dit alles wil echter niet zeggen dat elke vorm van schriftelijk materiaal per definitie overboord moet, <strong>voor</strong>aleer de code<br />

gekraakt is. Integendeel! Naast begrijpend en technisch lezen spreekt men ook nog van functioneel lezen. Ook Op<br />

het vlak van functioneel lezen is er een belangrijke taak <strong>voor</strong> de taaldocent weggelegd. Cursisten kunnen functioneel<br />

lezen als ze allerlei schriftelijke zaken kunnen gebruiken in een concrete situatie: Een checklist of een aanwezigheidslijst<br />

invullen, een <strong>werk</strong>rooster lezen, de tikklok gebruiken. Functioneel lezen is uiteraard makkelijker als je al technisch kan<br />

lezen maar ook als je de code nog niet onder de knie hebt, kan je toch al met eenvoudige schriftelijke taken omgaan.<br />

Sommige laaggeletterden kunnen bij<strong>voor</strong>beeld perfect hun gegevens invullen op een formulier zonder één letter te<br />

kunnen lezen. Ze hebben de woordbeelden naam, adres, <strong>voor</strong>naam, telefoonnummer gememoriseerd. Ze herkennen<br />

deze woorden –zoals wij logo’s of symbolen herkennen- maar kunnen ze niet lezen door analyse en synthese.<br />

Hoe pak je dat aan, cursisten een checklist of tabel leren gebruiken? Eenvoudig is dit niet, het vergt een extra<br />

inspanning. Maar onze doelgroep heeft deze extra inspanning absoluut nodig. Een aantal tips <strong>voor</strong> de taaldocent:<br />

maak expliciet tijd vrij om de cursisten wegwijs te maken in een document of formulier, doe dit niet snel tussendoor.<br />

Denk op <strong>voor</strong>hand goed na over een plan van aanpak. Werk van gemakkelijk <strong>naar</strong> moeilijk, van klassikaal <strong>naar</strong><br />

individueel, van lezen <strong>naar</strong> schrijven. Veronderstel niets als gekend. Misschien weten de cursisten helemaal niet dat<br />

ma staat <strong>voor</strong> maandag. Werk in kleine stapjes en herhaal veel. Stel veel vragen, indien nodig ja/ nee vragen. Voorzie<br />

genoeg oefentijd.<br />

De taaldocent dient in verband met het functionele aanbod steeds de eisen van de arbeidsmarkt <strong>voor</strong> ogen te houden.<br />

Zullen de cursisten een job kunnen vinden zonder dat ze met een <strong>werk</strong>rooster overweg kunnen? Als het antwoord op<br />

deze vraag neen luidt, dan moeten ze tijdens het traject een <strong>werk</strong>rooster leren gebruiken.<br />

De taaldocent in onze casus <strong>werk</strong>t ook aan functioneel lezen. Ze leert de cursisten het receptenblad ‘brood maken’ te<br />

hanteren. Ze doet dit zeer stapsgewijs:<br />

• Eerst toont de taaldocent grote woordstroken van de ingrediënten die op het receptenblad vermeld zijn: boter,<br />

bloem, suiker, zout, … en legt ze een link met de betekenis van de woorden. De cursisten moeten de woorden<br />

zoeken op het blad en omcirkelen.<br />

• Vervolgens proberen de cursisten achtereenvolgens <strong>voor</strong> elk woordbeeld te zoeken hoeveel er van het<br />

ingrediënt in kwestie nodig is. Ter controle toont en verwoordt de taaldocent het antwoord. De cursisten<br />

omcirkelen weer het antwoord.<br />

• Op een <strong>werk</strong>blaadje staan links alle woordbeelden en rechts alle hoeveelheden. De cursisten verbinden de<br />

hoeveelheden met het juiste ingrediënt. De informatie moeten ze zoeken op hun receptenblad. Zo leren ze dat<br />

te gebruiken.<br />

• De lesgever leest de handelingen uit de bereidingswijze <strong>voor</strong> (bij<strong>voor</strong>beeld: doe de boter bij het mengsel) en<br />

vraagt welk woord het belangrijkste is. De cursisten omcirkelen dit woord op hun blad (in dit geval boter).<br />

• Ten slotte bouwen de cursisten samen (om de beurt één handeling) de bereidingswijze op. Ze mogen kijken op<br />

hun recept. Op deze manier leren ze dit te gebruiken.<br />

57


Individuele oefeningen op papier<br />

Naast functionele oefeningen kan de taaldocent ook regelmatig individuele oefeningen op papier aan de cursist<br />

geven. Zo leren de cursisten een aantal ondersteunende lees- en schrijfvaardigheden die vaak ook op de <strong>werk</strong>vloer<br />

essentieel zijn: nummeren, op een goede manier klasseren in een kaft, oriëntatie op het blad (van links <strong>naar</strong><br />

rechts, van boven <strong>naar</strong> onder). Oefeningen op papier zijn bovendien ideaal bij wijze van afwisseling: na het vaak<br />

klassikale taalaanbod en het inoefenen in kleine groepjes of per twee, kunnen de cursisten met een <strong>werk</strong>blaadje ook<br />

individueel oefenen. En ze hebben iets tastbaars waar later nog eens <strong>naar</strong> teruggegrepen kan worden (thuis of in een<br />

herhalingsles). Voorwaarde is dan wel dat de <strong>werk</strong>blaadjes op maat zijn van laaggeletterde cursisten. Dit wil zeggen<br />

dat de geschreven tekst tot een minimum beperkt blijft (instructies als omcirkel, trek een streep, schrijf een nummer<br />

kunnen visueel ondersteund worden met symbolen) en dat de focus op het visuele ligt.<br />

5.1.4 Ter inspiratie: een overzicht van <strong>werk</strong>vormen op maat van laaggeletterde,<br />

zeer laagtaalvaardige cursisten<br />

Ervaren taaldocenten beschikken over een groot arsenaal aan <strong>werk</strong>vormen en ideeën waaruit ze, afhankelijk van de<br />

situatie en groep, <strong>naar</strong> hartelust kunnen putten. Als deze taaldocenten aan de slag gaan met laaggeletterde, zeer<br />

laagtaalvaardige cursisten, merken ze vrijwel meteen hoe weinig van die rugzak bruikbaar is met die doelgroep.<br />

Daarom bieden we hier een overzicht van <strong>werk</strong>vormen die wél op maat zijn. Ook taaldocenten die al wat meer ervaring<br />

hebben met deze specifieke doelgroep, kunnen hier inspiratie opdoen. We hanteren een opdeling gebaseerd op de<br />

deelvaardigheden luisteren en spreken. Het spreekt vanzelf dat deze opdeling in de praktijk niet zo strikt is. Tijdens<br />

één en dezelfde activiteit <strong>werk</strong>en cursisten vaak zowel aan begrijpen als aan spreken.<br />

58


Luisteren<br />

Luisterteksten 4 .<br />

Meestal gaat het om bestaande luisterfragmenten op cd of cassette maar ook zelf opgenomen of door de lesgever<br />

<strong>voor</strong>gelezen teksten kunnen een mooie aanvulling zijn. Ook videomateriaal (<strong>VDAB</strong> beroepenfilms of van televisie<br />

opgenomen zaken) rekenen we onder deze categorie aangezien de <strong>werk</strong>wijze gelijkaardig is. Volgens onderstaand<br />

stramien kan je op beproefde wijze aan de slag:<br />

1. Activeren van reeds aanwezige kennis. Dit kan door op <strong>voor</strong>hand een prent te laten zien die verband houdt met het<br />

luisterfragment en vervolgens de cursisten te laten <strong>voor</strong>spellen waarover het fragment zal gaan. De taaldocent kan<br />

ook zelf het onderwerp aanbrengen (met een prent of foto) en dan peilen <strong>naar</strong> de <strong>voor</strong>kennis van de cursisten. Een<br />

luisterfragment rond de vloer moppen kan ingeleid worden met een foto van een poetsvrouw die de vloer poetst en<br />

de vraag: hoe poetsen jullie thuis de vloer? Welke materialen gebruiken jullie daar<strong>voor</strong>?<br />

2. Globaal luisteren. De cursisten luisteren <strong>naar</strong> het volledige fragment. De taaldocent stelt achteraf enkele zeer<br />

algemene vragen: hoeveel mensen hoor je? Waar zijn de mensen? Waarover praten ze? Nadien luisteren de cursisten<br />

nog een tweede/derde keer <strong>naar</strong> het fragment (herhaling!) en stelt de taaldocent nog enkele vragen, iets specifieker<br />

ditmaal.<br />

3. Luisteren in kleine stukjes. De taaldocent deelt het luisterfragment op en checkt stukje per stukje of de cursisten<br />

begrijpen wat er gezegd wordt. Aansluitend worden er oefeningen gemaakt. Allerlei <strong>werk</strong>vormen zijn mogelijk.<br />

- Ordenen/ groeperen De cursisten ordenen een reeks prentjes volgens een bepaald criterium<br />

(per luisterfragment, op volgorde, komt het prentje al dan niet aan bod in<br />

de luistertekst, …)<br />

- Niet-talige reactie De cursisten krijgen allemaal één prent. Wanneer ze hun prent tijdens de<br />

luistertekst horen, steken ze die omhoog.<br />

- Spotting De cursisten omcirkelen prentjes op een <strong>werk</strong>blad.<br />

- Waar/ niet waar De taaldocent zegt een aantal stellingen. De cursisten steken een groene<br />

(waar) of rode (niet waar) kaart omhoog. Daarna opnieuw luisteren om te<br />

controleren.<br />

- Leugenverhaal De taaldocent zegt een foute zin, de cursisten verbeteren.<br />

4. Bij wijze van afsluiting of om de oefeningen te controleren kan er nog een laatste maal <strong>naar</strong> het volledige fragment<br />

geluisterd worden.<br />

4 Uit ongepubliceerd materiaal van Open School Antwerpen<br />

59


Sequencing<br />

Dit is een heel dankbare <strong>werk</strong>vorm om in de taalklas te <strong>werk</strong>en rond een vaktechniek of een bereidingswijze. De focus<br />

ligt natuurlijk niet op de technische kant van de zaak maar op de taal. De cursisten luisteren en leggen prentjes in de<br />

juiste volgorde. Na dit receptieve luik kan er eventueel een spreekoefening volgen. In onderstaande praktijk<strong>voor</strong>beeld<br />

leren de cursisten PST (professionele schoonmaaktechnieken) door middel van sequencing de belangrijkste<br />

taalhandelingen rond de vaktechniek moppen.<br />

Verloop<br />

Werkvorm en<br />

organisatie<br />

Lesmateriaal en<br />

<strong>werk</strong>bladen<br />

Voorkennis activeren. Alle prenten liggen omgedraaid<br />

op de tafel. De taaldocent draait een prent om en stelt<br />

vragen aan de groep: “wat zie je op de prent? Wat doet<br />

de mevrouw? Welke materialen gebruikt ze?” De cursisten<br />

beantwoorden deze vragen: “mevrouw emmer water” of<br />

“wringen mop pers.” De taaldocent vraagt door en biedt<br />

woorden of handelingen die niet uit de groep komen,<br />

zelf aan. “ De mevrouw vult de emmer met water” en “Ze<br />

wringt de mop uit met de pers”. Zo gaat het verder tot alle<br />

prenten aan bod gekomen zijn.<br />

Samen rond de tafel.<br />

Mondeling. Om de beurt<br />

tot alle prenten besproken<br />

zijn.<br />

Grote geplastificeerde<br />

foto’s van een vrouw die<br />

mopt.<br />

Voorkennis activeren. De cursisten knippen de foto’s op<br />

de <strong>werk</strong>bladen uit en proberen ze per twee in de juiste<br />

volgorde te leggen. De taaldocent biedt ondersteuning<br />

waar nodig.<br />

Werken in kleine groepjes.<br />

Werkbladen met daarop<br />

dezelfde foto’s in klein<br />

formaat, schaar.<br />

Begrijpen. De taaldocent benoemt alle handelingen<br />

chronologisch: “eerst doet de mevrouw haar schort aan.”<br />

“Dan vult ze de blauwe emmer met een beetje water.” De<br />

cursisten luisteren en leggen steeds de corresponderende<br />

prenten in de juiste volgorde. Aansluitend hangt één cursist<br />

de grote prenten in de juiste volgorde aan het bord. Tot<br />

slot plakken de cursisten de prenten op.<br />

Werken in kleine groepjes<br />

Werkblaadje met daarop<br />

genummerde lege kaders<br />

(om de prenten op te<br />

plakken.)<br />

Praten. Cursist 1 kiest een nummer en vraagt aan cursist<br />

2: “wat doet de mevrouw op foto 5?” Cursist 2 antwoordt.<br />

De andere cursisten luisteren, eventueel vullen ze aan of<br />

verbeteren ze. De taaldocent herhaalt (correct taalaanbod)<br />

en vat samen. Cursist 2 kiest een nieuw nummer en stelt<br />

vragen aan cursist 3. Zo verder.<br />

Beurtrol.<br />

Praten 2. Een cursist vertelt iets over één van de prenten.<br />

De andere cursisten raden over welke prent het gaat.<br />

Beurtrol. Klassikaal raden.<br />

60


TPR<br />

Als taalleren gekoppeld wordt aan fysieke actie, verloopt de taalverwerving vlotter én wordt de taal langer onthouden.<br />

Dat is het uitgangspunt van TPR, voluit Total Physical Response. Volgens deze methode, ontwikkeld door Asher,<br />

gebeurt het proces van tweedetaalverwerving analoog met de natuurlijke taalverwerving. Kinderen, zo stelt Asher,<br />

leren hun moedertaal ook onbewust, en hun taalverwerving gaat meestal gepaard met een lichamelijke component.<br />

Iemand zegt hen iets te doen – “geef eens een handje, doe je mond eens open” - waarna ze die opdracht ook effectief<br />

uitvoeren. Er is hierbij een lange receptieve fase <strong>voor</strong> ze tot taalproductie komen. Dit alles trekt men door tot in de<br />

taalklas. De cursisten krijgen instructies van de lesgever (of later van een andere cursist) in de gebiedende wijs –<br />

bij<strong>voor</strong>beeld “ga <strong>naar</strong> de deur of neem de pen en geef ze aan mij” - en voeren die vervolgens uit. De nadruk ligt op<br />

taalreceptie. Voor wie meer achtergrondinformatie over TPR wil, raden we het <strong>werk</strong> van Elena De Ru aan (De Ru, 1989).<br />

Zij vertaalde de methode <strong>naar</strong> het Nederlands. Wij volstaan hier met een praktijk<strong>voor</strong>beeld uit de taalklas Bouw. Eerst<br />

geven we een aantal concrete tips <strong>voor</strong> taaldocenten die met de methode aan de slag willen.<br />

Niet te veel ineens. Gebruik maximaal een 10-tal nieuwe woorden. Varieer met deze woorden en mix ze met taal<br />

die de cursisten al begrijpen. Als je nog meer nieuwe woorden gebruikt, slaan de cursisten alles door elkaar.<br />

Bereid dus zeker in het begin je les <strong>voor</strong>. Ga er<strong>voor</strong> zitten en schrijf je TPR-activiteit uit (nieuwe onbekende<br />

woorden kan je in het vet zetten).<br />

Herhaal genoeg. Gebruik bij<strong>voor</strong>beeld één <strong>werk</strong>woord (wijs) en varieer daar dan een aantal keren op: wijs <strong>naar</strong><br />

de tafel, wijs <strong>naar</strong> een man, wijs <strong>naar</strong> je neus, wijs <strong>naar</strong> het inwasapparaat. Gebruik pas daarna weer een volgend<br />

<strong>werk</strong>woord.<br />

Variatie is belangrijk. Je kan <strong>werk</strong>woorden, vakwoorden, kleuren, <strong>voor</strong>zetsels, voegwoorden, … door elkaar<br />

gebruiken: leg alle kleurpotloden in de rode emmer behalve het groene. Geef dat aan een vrouw zonder<br />

hoofddoek.<br />

Voer eerst zelf een opdracht uit (zeg “wijs <strong>naar</strong> het inwasapparaat” terwijl je dit doet), daarna voert de hele<br />

groep die opdracht uit. Pas als de nieuwe woorden op die manier al ingeoefend zijn, geef je één cursist<br />

opdrachten.<br />

Maak de opdrachten niet te moeilijk. Uitgangspunt is dat de cursisten de opdrachten begrijpen en kunnen<br />

uitvoeren. Als een cursist de opdracht niet begrijpt, verbeter dan niet met woorden maar met daden. Voer de<br />

opdracht dan rustig zelf even uit.<br />

Spreek natuurlijk. Gebruik een normale intonatie en een normaal spreektempo.<br />

Je kan de cursisten TPR-opdrachten geven met authentieke materialen, maar ook klassikaal met prenten -Wijs<br />

<strong>naar</strong> de riek. Geef de rijf aan Mohammed. Leg de bosmaaier tussen de hamer en de rijf- of individueel op<br />

<strong>werk</strong>blaadjes -Zet een kruisje onder de hamer-.<br />

61


(<strong>voor</strong>doen) Toon de truweel<br />

(<strong>voor</strong>doen) Toon de baksteen<br />

(<strong>voor</strong>doen) Toon de emmer<br />

(samen) Toon de truweel/ baksteen/ emmer<br />

(samen) Toon een man<br />

(samen) Toon een vrouw<br />

(samen) Toon je been.<br />

(samen) Toon de truweel/ baksteen/ emmer<br />

(apart, een rondje) Toon de truweel/ baksteen/ emmer/ man/ vrouw/ je been<br />

(<strong>voor</strong>doen) Pak het truweel<br />

(<strong>voor</strong>doen) Leg het truweel op de tafel.<br />

(<strong>voor</strong>doen) Pak de emmer<br />

(<strong>voor</strong>doen) Zet de emmer op de tafel<br />

(<strong>voor</strong>doen) Pak de baksteen<br />

(<strong>voor</strong>doen) Leg de baksteen in de emmer<br />

(<strong>voor</strong>doen) Pak je stylo<br />

(<strong>voor</strong>doen) Leg je stylo naast je papier<br />

(samen) Pak je stylo<br />

(samen) Leg je stylo naast je papier<br />

(samen) Pak een euro<br />

(samen) Leg de euro op het papier<br />

(samen) Leg de euro nu onder het papier<br />

(samen) Pak de euro<br />

(samen) Leg de euro tussen het papier en je stylo.<br />

(samen, herhaling) Wijs <strong>naar</strong> de truweel<br />

(samen, herhaling) Wijs <strong>naar</strong> de baksteen<br />

(samen, herhaling) Wijs <strong>naar</strong> de emmer<br />

(apart, een rondje) Pak de truweel/ de baksteen/ je stylo/ je papier/ de emmer en leg de truweel/ je stylo/ de<br />

baksteen/ je papier naast/ op/ onder/ in/ …<br />

(<strong>voor</strong>doen) Toon het schietlood<br />

(<strong>voor</strong>doen) Pak het schietlood<br />

(<strong>voor</strong>doen) Leg het schietlood naast de truweel.<br />

(<strong>voor</strong>doen) Wijs <strong>naar</strong> de pasdarm<br />

(<strong>voor</strong>doen) Pak de pasdarm<br />

(<strong>voor</strong>doen) Leg de pasdarm tussen de truweel en het schietlood<br />

… en dan weer met die twee nieuwe woorden varieren…<br />

… enzo<strong>voor</strong>t<br />

… enzo<strong>voor</strong>t<br />

62


Oefeningen op papier. Enkele mogelijkheden:<br />

- Op het papier staan prenten kriskras door elkaar (van materialen, begrippen, …). De lesgever zegt een<br />

woord en een nummer. De cursisten schrijven het nummer in kwestie bij het juiste prentje. Deze oefening kan<br />

eventueel gecombineerd worden met TPR: “Zet een kruisje onder de emmer…”Na dit receptieve luik kan<br />

eventueel een luik volgen waar de focus op spreken ligt. De taaldocent vraagt dan:”Wat staat er op prentje<br />

nummer 3?” De cursist antwoordt. De andere cursisten kunnen aanvullen.<br />

- Op het papier staan vier prentjes in drie keer verschillende volgordes. De lesgever zegt één rijtje (horizontaal<br />

– verticaal – scheef – rond) De cursisten duiden het juiste rijtje aan.<br />

- De cursisten plakken foto’s die ze eerder uitknipten in de juiste volgorde op hun papier (zie hoger bij<br />

sequencing).<br />

- Op het papier staan een aantal foto’s van materialen en <strong>werk</strong>tuigen (planken, zaag, hamer, beitel, spijkers,<br />

meetlat, …) kriskras door elkaar. De cursisten omcirkelen de materialen die nodig zijn <strong>voor</strong> een bepaalde<br />

vaktechniek (een bekisting maken)<br />

- Op het papier staat een lijst van twintig gereedschappen. De cursisten kleuren eerst individueel de<br />

gereedschappen waar ze de naam wel/ niet van kennen groen/ rood. Vervolgens gaan ze in groepjes van drie<br />

zitten om elkaar te helpen met de onbekende gereedschappen.<br />

- Bingo. Elke cursist krijgt een kaart met een aantal items (woorden, prenten, getallen,…). De lesgever leest<br />

de items <strong>voor</strong>. Als de cursist het item herkent, geeft hij respons (kan op verschillende manieren) en kleurt of<br />

omcirkelt hij het item, tot zijn eigen kaart vol is.<br />

Matching<br />

De cursisten combineren (alleen of per twee) twee zaken die bij mekaar horen. (Bij<strong>voor</strong>beeld: het digitale uur en het<br />

wijzeruur; het woordbeeld en de corresponderende prent; lengtematen en stokjes van verschillende lengte)<br />

Groepsleergesprek<br />

De lesgever vertelt (vaak als inleiding) uit de eigen ervaring/ levenssfeer. (Bij<strong>voor</strong>beeld: <strong>naar</strong> welke winkels gaat zij?<br />

Wat doet zij ’s morgens?) Ondersteuning met prenten is nodig. Aansluitend kan een luik volgen waar de focus op<br />

spreken ligt.<br />

63


Spreken<br />

a. Mét visueel materiaal<br />

Veel <strong>werk</strong>vormen waar de focus op taalproductie ligt, vertrekken van visueel materiaal. Het talig functioneren van de<br />

doelgroep is zeer beperkt, vandaar de noodzaak om te zorgen <strong>voor</strong> een vorm van visuele ondersteuning (zie hoger).<br />

De mogelijkheden zijn legio: er bestaan ColorCards in alle vormen en soorten: <strong>voor</strong>zetsels, <strong>werk</strong>woorden, beroepen,<br />

huishoudelijke zaken en emoties. Het is slechts een greep uit het rijke aanbod. Voor wie op zoek is <strong>naar</strong> vakspecifiek<br />

beeldmateriaal kunnen de fiches vaktechnieken van de <strong>VDAB</strong> uitkomst bieden. Je kan natuurlijk ook zelf met een<br />

digitaal fototoestel aan de slag. En er is altijd het internet…<br />

Reproduceren<br />

De taaldocent wijst <strong>naar</strong> een prent en biedt tegelijkertijd nieuwe taal aan, de cursisten herhalen. (Bij<strong>voor</strong>beeld: Jan<br />

wordt wakker. Jan wordt wakker). Dit wordt dan heel vaak herhaald om in te slijpen. Let op! Deze <strong>werk</strong>vorm is slechts<br />

een eerste stap. Het is niet omdat de cursist een taaluiting kan herhalen, dat hij ze ook in een situatie kan gebruiken.<br />

De lesgever vraagt<br />

De taaldocent stelt vragen over een prent of foto, de cursisten (in groep of om de beurt) beantwoorden deze vragen.<br />

Deze <strong>werk</strong>vorm is één van de meest <strong>voor</strong> de hand liggende. Afhankelijk van het beeldmateriaal kan de taaldocent<br />

variëren in de vraagstelling:<br />

• Benoem de dingen die je ziet: gereedschappen, materialen, …<br />

• Beschrijf de dingen die je ziet: kleur, vorm, hoe het voelt, ruikt, smaakt, hoeveelheid, afmetingen, …<br />

• Het gebruik van de dingen die je ziet. Waar<strong>voor</strong> dient het?<br />

• De handeling op de prent: wat doet de man? Hoe doet hij dat? Waar moet hij op letten? Waarom?<br />

• Transfer <strong>naar</strong> het leven van de cursist. Heb jij al eens met dat gereedschap ge<strong>werk</strong>t? Hoe ging dat?<br />

Heb jij een tv thuis? Welk beroep heeft jouw vader?<br />

• Waar het <strong>voor</strong>werp op de prent staat/ligt/<strong>naar</strong>toe gaat: <strong>voor</strong>zetsels oefenen (op, naast, enz…)<br />

• Dingen vergelijken: groter/ kleiner, dikker/ dunner. Gelijkenissen en verschillen zoeken.<br />

• Volgorde van <strong>werk</strong>en: wat pak je? Wat leg je klaar? Wat eerst? Wat daarna? Wanneer is het af?<br />

Hoelang duurt het?<br />

• Zogenaamde praatprenten: de cursisten beschrijven niet wat ze zien op de foto maar wat ze denken/veronderstellen<br />

wat de mensen op de foto zeggen. Een prent toont bij<strong>voor</strong>beeld een restaurantkeuken. Een vrouw in <strong>werk</strong>kledij is<br />

in gesprek met de chef-kok. Ze toont hem een lege zak rijst. Boven haar hoofd hangt een tekstballon. De cursisten<br />

overleggen wat de vrouw kan zeggen: “Sorry, meneer. De rijst is op. Is er nog rijst? Waar vind ik andere rijst?”<br />

64


De cursist vraagt<br />

Deze <strong>werk</strong>vorm volgt logischerwijze na een oefening waar de taaldocent de vragen stelt (zie hierboven). Een cursist<br />

stelt een vraag over een prent of foto aan een andere cursist. Deze antwoordt. Op de tafel liggen bij<strong>voor</strong>beeld een<br />

heleboel prenten van meubels omgedraaid. Cursist 1 kiest een prent, draait deze om (in dit geval een prent van een<br />

stoel) en vraagt “Hoeveel stoelen heb jij in jouw huis?”. Er wordt zo verder ge<strong>werk</strong>t in een beurtrol. De lesgever vraagt<br />

door: “En waar staan die stoelen allemaal?” Een andere mogelijkheid naast een beurtrolsysteem is dat een cursist de<br />

rol van lesgever aanneemt. Die cursist komt dan <strong>voor</strong>aan staan, stelt een aantal vragen en kiest vervolgens een ‘nieuwe<br />

leraar’. De taaldocent structureert en ondersteunt steeds.<br />

Informatiekloof<br />

Een aantal veel <strong>voor</strong>komende en dankbare <strong>werk</strong>vormen is gebaseerd op een zogenaamde informatiekloof. De éne<br />

cursist bezit meer informatie dan de andere cursist. Die laatste moet de informatie te weten komen. Een aantal<br />

mogelijkheden:<br />

Kwartet. Kaartspel waarbij cursisten een reeks van vier bij elkaar horende kaarten moeten verzamelen door<br />

aan elkaar vragen te stellen.<br />

Wie is het? Eén cursist krijgt een prent die alleen hij ziet. De andere cursisten moeten via het stellen van ja/<br />

nee-vragen te weten komen wat er op de prent staat. De taaldocent ondersteunt de vraagstellers. (in groep<br />

of per twee)<br />

• Variant. Een cursist heeft een aantal prenten in volgorde gelegd (uit het zicht van de anderen). De andere<br />

cursisten moeten hun prenten in dezelfde volgorde leggen.<br />

• Variant. De lesgever maakt een constructie met allerlei materiaal achter een scherm. Een cursist mag deze<br />

opstelling zien. Hij moet de andere cursisten instructies geven om deze opstelling na te bouwen.<br />

Spreekkaartjes. Werkvorm om aansluitend op een centrale aanbodsfase taalhandelingen verder per twee<br />

in te oefenen. Cursist 1 heeft bij<strong>voor</strong>beeld een aantal kaartjes met daarop typische ochtendactiviteiten<br />

(waaronder bij<strong>voor</strong>beeld koffie drinken) en stelt vragen aan cursist 2: om hoe laat drink jij koffie? Deze<br />

beantwoordt de vragen. Als alle kaartjes klaar zijn, worden de rollen omgedraaid.<br />

Woordspin<br />

De taaldocent hangt een prent in het midden van het bord. De cursisten zeggen alle woorden/begrippen die ze al<br />

kennen in verband met deze prent. Na de input van de cursisten draagt de taaldocent eventueel nog nieuwe woorden/<br />

begrippen aan.<br />

65


. Zonder visueel materiaal<br />

Microdialogen<br />

De cursisten oefenen op een gesloten, zeer gestructureerde manier (inslijpen/ drillen) korte sequenties in, vaak<br />

standaarduitdrukkingen of vraag/antwoord. (Bij<strong>voor</strong>beeld: Hoe gaat het? Goed, dank u.) Dit kan klassikaal of om de<br />

beurt.<br />

Taalriedels<br />

Dit zijn standaarduitdrukkingen en taalroutines die op een ritmische beat ingesproken zijn. Op die manier onthouden<br />

de cursisten de uitdrukkingen beter. Er is veel aandacht <strong>voor</strong> uitspraak, klemtonen en intonatie. Eerst luisteren, dan<br />

meepraten (doen de cursisten al heel snel uit zichzelf), dan alleen praten (samen met cd, lesgever en uiteindelijk<br />

een andere cursist). De methode Vakgesprekken van Tiba Bolle (2001) is opgebouwd rond taalriedels in een<br />

beroepscontext.<br />

Rollenspel<br />

De cursist speelt samen met de taaldocent (of met een andere cursist) een welomschreven rol in een bepaalde<br />

taalhandelingssituatie. (Bv. De cursist is poetsvrouw. Het groene poetsproduct is op en je weet niet waar dat staat. De<br />

lesgever is de verantwoordelijke) Dit is een open, minder gestructureerde <strong>werk</strong>vorm. Vaak met nabespreking.<br />

Groepsleergesprek<br />

De cursisten vertellen (vaak als inleiding op of als transfer van de leerstof) uit de eigen ervaring/ levenssfeer/<br />

<strong>voor</strong>kennis. (Bij<strong>voor</strong>beeld: Naar welke winkels gaan zij? Wat doen zij ’s morgens?). De taaldocent biedt ondersteuning<br />

(vragen stellen, samenvatten, checken of de andere cursisten alles begrepen hebben, herhalen in correcte vorm, …).<br />

Betekenisonderhandeling<br />

Dit is een specifieke vorm van het groepsleergesprek. De cursisten gaan in interactie met elkaar (en met de taaldocent)<br />

de exacte betekenis van een woord achterhalen. Waar verwijst dit woord wél en niet <strong>naar</strong>.<br />

Stellingenspel<br />

De taaldocent poneert een stelling. Bij<strong>voor</strong>beeld: ik dans graag op muziek. De cursisten kiezen partij (met rode en<br />

groene kaartjes of een kant van het lokaal). Aansluitend gestructureerde groepsdiscussie.<br />

Voorkeuren/ Opiniekloof<br />

Een volgorde laten vastleggen en verantwoorden. Bij<strong>voor</strong>beeld: wat vind je belangrijk in een job? Welk vervoersmiddel<br />

is het beste vervoersmiddel?<br />

66


5.2 De Vakdocent<br />

5.2.1 Inleiding: Nederlands leren door taal in alle vakken<br />

Nederlands leren de cursisten niet alleen in de taalklas, maar ook tijdens de vakopleiding. Dat is een belangrijk<br />

uitgangspunt van geïntegreerde scholing en van taalgericht vakonderwijs. De opleidingsvloer is, méér nog dan de<br />

taalklas, een gedroomde betekenisvolle context waarbinnen taal op een heel organische manier verworven kan<br />

worden.<br />

Voor onze doelgroep geldt dit des te meer. Laaggeletterde, zeer laagtaalvaardige cursisten moeten –het woord zegt<br />

het zelf- nog heel veel taal verwerven. Dan is het simpelweg alle hens aan dek, ook <strong>voor</strong> de vakinstructeur. Nederlands<br />

leren op de opleidingsvloer sluit bovendien perfect aan bij hun ervaringsgerichte leerstrategie. De taalverwerving<br />

verloopt in een concrete, tastbare omgeving en is onmiddellijk toepasbaar.<br />

Vakdocenten steigeren vaak als ze dit uitgangspunt horen. Moeten wij nu ook nog taaldocent worden? Onze taak is<br />

zo al moeilijk genoeg. Of, zolang ze mij niet begrijpen kan ik er niets mee aanvangen, mijn taak is een vak aan te leren<br />

en daar<strong>voor</strong> moeten ze eerst Nederlands leren.<br />

Deze reactie is heel begrijpelijk. Vakdocenten zijn immers ook geen taaldocenten. Ze voelen zich hier niet deskundig<br />

<strong>voor</strong> en hebben schrik dat de vakdoelen hierdoor in het gedrang zullen komen. In de vorige hoofdstukken is echter al<br />

herhaaldelijk gezegd dat het niet anders kan <strong>voor</strong> deze doelgroep, en dit omwille van het belang van content-based<br />

language learning, waar de cursisten taal leren via een bepaalde context of inhoud. We kunnen er dus niet van uit dat<br />

vakdocenten ook een beetje taaldocent moeten worden.<br />

Het is echter belangrijk om de vakdocenten de kans te geven te groeien in het proces van taaldocent. Een ideale<br />

manier om dit te realiseren, is het <strong>werk</strong>en met taalcoaches of Nederlands op de opleidingsvloer. Een taaldocent is<br />

dan mee aanwezig op de opleidingsvloer en geeft talige ondersteuning waar nodig. Niet alleen kan de vakdocent zich<br />

dan meer concentreren op het geven van zijn vak, maar heeft hij ook een <strong>voor</strong>beeldfunctie van hoe je een moeilijke<br />

theorie eenvoudig kan uitleggen, hoe je taalsteun kan geven, hoe je cursisten met een beperkte taalvaardigheid aan<br />

het praten brengt en hoe je door het bieden van context abstracte en onbekende zaken toch kan verduidelijken.<br />

Nederlands op de opleidingsvloer is een dure onderneming, je staat immers met twee begeleiders op één <strong>werk</strong>vloer,<br />

maar het is een ideale manier om een vakdocent bij te scholen in het geven van zijn vak met aandacht <strong>voor</strong> de taal.<br />

Als de vakdocent er<strong>voor</strong> openstaat zal hij na verloop van tijd de taak van de taaldocent kunnen overnemen en taal in<br />

zijn vak kunnen integreren.<br />

In dit deel bespreken we hoe vakinstructeurs optimaal kunnen bijdragen aan het taalverwervingsproces van hun<br />

cursisten. Hun taak is tweeërlei. Enerzijds moeten ze hun lessen op een talig toegankelijke manier kunnen geven<br />

door een begrijpelijk taalaanbod met voldoende taalsteun en context. Anderzijds moeten ze cursisten voldoende<br />

spreekkansen geven om zo het taalverwervingsproces te bespoedigen.<br />

In een eerste onderdeel lichten we het ABCD-model van Neuner toe. Dit model biedt docenten een stevige structuur<br />

waardoor de lessen logisch en goed opgebouwd zijn en hierdoor toegankelijker worden <strong>voor</strong> de cursisten. Vervolgens<br />

gaan we in op het toegankelijk maken van het taalaanbod en ten slotte geven we een aantal handvaten om de<br />

spreekkansen van cursisten te verhogen.<br />

5.2.2 Toegankelijke lessen door een stevige lesopbouw<br />

Om een goede lesopbouw te realiseren, is het ABCD-model van Neuner een handig instrument (Boeken &<br />

Schuurmans, 1996). Dit model deelt een les of een leseenheid op in vier opeenvolgende fasen die allen even belangrijk<br />

en noodzakelijk zijn. Door dit model te hanteren, zorg je <strong>voor</strong> een geleidelijke opbouw waardoor de les veel<br />

toegankelijker wordt. Deze opbouw is toepasbaar <strong>voor</strong> alle doelgroepen, maar des te noodzakelijker <strong>voor</strong> zwakke<br />

doelgroepen. Door de zaken stap <strong>voor</strong> stap aan te pakken kunnen immers veel misverstanden en onduidelijkheden<br />

vermeden worden.<br />

67


A: In de instapfase komen heel wat belangrijke zaken aan bod<br />

- Het doel van de les: wat gaan we vandaag leren? Hoe ziet het eindproduct eruit? Waar<strong>voor</strong> hebben we<br />

dit nodig? In welke situatie kunnen we dit gebruiken? Wat zijn belangrijke aandachtspunten in het proces?<br />

Waarop word je op het einde van de les geëvalueerd?<br />

- Peilen <strong>naar</strong> de <strong>voor</strong>kennis van de deelnemers: wat weten jullie hierover al? Heb je dit al gezien? Gebruikt?<br />

Gemaakt? Waarom is dit nuttig? Wat wijkt af van iets gelijkaardigs in je eigen land?<br />

- De link leggen met vorige lessen en eventueel met latere lessen. Wat hebben we vorige les gedaan? Hoe<br />

verhoudt zich dat tot deze les? Dit behandelen we nu nog niet maar komt in een volgende les aan bod…<br />

- Cursisten motiveren: peilen <strong>naar</strong> de leerbehoefte. Kan je dit al maken? Kan je dit al goed maken? Waar zou<br />

je dit nodig kunnen hebben? Wat wil je hierin <strong>voor</strong>al oefenen? Wat zijn <strong>voor</strong> jou specifieke aandachtspunten?<br />

Kan jij met je kennis de anderen wat ondersteunen?<br />

- Uitleggen van een aantal kernbegrippen: in de instap kunnen reeds een aantal kernbegrippen aangebracht<br />

en verduidelijkt worden, eventueel aan de hand van concreet materiaal of fotomateriaal.<br />

B: Aanbodsfase<br />

In een praktijkopleiding zal de aanbodsfase <strong>voor</strong>al bestaan uit een demonstratie van een bepaalde techniek,<br />

handeling of activiteit. Aandachtspunten bij de aanbodsfase zijn:<br />

- Stap <strong>voor</strong> stap de opeenvolgende handelingen <strong>voor</strong>doen en expliciteren.<br />

- Aandacht besteden aan cruciale momenten in de handeling, aan die momenten waar het fout kan gaan, aan<br />

beoordelingspunten of veiligheidspunten.<br />

- Jezelf ondertitelen, vertellen wat je doet, waarom je iets doet en met welke materialen je dit doet.<br />

- Nagaan of de cursisten begrijpen waar je mee bezig bent door regelmatig vragen te stellen aan de cursisten.<br />

Ga hierbij van open <strong>naar</strong> gesloten vragen: wat moet ik nu doen? Welk materiaal heb ik nu nodig? Op welke<br />

manier moet ik dit doen? (open vragen) of Moet ik nu eerst …. of eerst ….. doen? Heb ik nu een nijptang<br />

nodig of een kniptang? Moet ik dit van boven <strong>naar</strong> beneden strijken of van beneden <strong>naar</strong> boven ? (gesloten<br />

vragen).<br />

- De cursisten zelf een aantal handelingen laten nadoen en de andere cursisten vragen wat er goed gaat en wat<br />

beter kan.<br />

- Nagaan of de betekenis van de begrippen duidelijk is door hen te vragen iets aan te tonen, door juist/fout<br />

vragen te stellen, door begrippen in een juiste volgorde te laten plaatsen, …<br />

68


C: Oefenfase<br />

De cursisten gaan zelfstandig aan de slag met een praktijkopdracht. Aandachtspunten <strong>voor</strong> de docent zijn:<br />

- Laat cursisten indien mogelijk per twee <strong>werk</strong>en. Zo kunnen ze elkaar ondersteunen en feedback geven, ze<br />

kunnen ook informatie uitwisselen over de handelingen, ze voelen zich vaak ook sterker en veiliger met twee.<br />

- Laat cursisten indien mogelijk zelf een aantal beslissingen nemen. Welke materialen heb ik nodig? In welke<br />

volgorde ga ik mijn <strong>werk</strong> aanpakken? Hoe gaan we de taken verdelen? Waar kunnen we bepaalde materialen<br />

vinden? Hoe gaan we een aantal problemen oplossen (vb. te weinig mortel)….<br />

- Ondersteun de curisten tijdens de praktijkopdrachten en geef feedback. Vraag hen ook hun handelingen te<br />

verwoorden en te verantwoorden.<br />

- Besteed specifieke aandacht bij de ondersteuning en de gesprekken aan de cruciale momenten<br />

(beoordelingspunten, veiligheidspunten, beslissingspunten, aandachtspunten,…).<br />

D. Evaluatiefase<br />

Na de praktijkopdracht of oefenfase bespreek je met de cursisten het resultaat. Je kan dit bij elke cursist individueel<br />

doen, per twee of met de volledige groep. Een aantal aandachtspunten <strong>voor</strong> de evaluatie zijn:<br />

- Behandel <strong>voor</strong>al de beoordelingspunten die in het begin van de les vermeld zijn.<br />

- Bespreek niet alleen het product maar ook het proces: wat vond je moelijk, wat was gemakkelijk, op welk<br />

moment wist je niet goed meer hoe je iets moest aanpakken? Zijn er zaken die je nu anders zou aanpakken?<br />

Wat vond je van het materiaal? Had je voldoende materiaal, kon je goed <strong>werk</strong>en met het materiaal? Heb je<br />

nog meer nood aan inoefening of heb je de handeling al voldoende onder de knie?<br />

- Laat de cursist ook zichzelf evalueren, zowel <strong>naar</strong> proces als <strong>naar</strong> product. Vraag wat goed ging en wat<br />

moeilijk was.<br />

- Laat cursisten ook eens elkaar evalueren, weer op zowel het proces als het product.<br />

- Zorg <strong>voor</strong> voldoende positieve feedback. Schouderklopjes doen wonderen.<br />

- Evalueer ook de samen<strong>werk</strong>ing tussen de cursisten.<br />

69


Concretisering aan de hand van een praktijk<strong>voor</strong>beeld: het plaatsen van een gide/een muur in een vochtige<br />

ruimte <strong>voor</strong>bereiden om te betegelen.<br />

Hieronder volgt een concrete lesbeschrijving uit de opleiding Bouw. We geven een aantal <strong>voor</strong>beelden van activiteiten<br />

in de verschillende lesfases. Uit die activiteiten kan geselecteerd worden <strong>naar</strong> gelang de cursisten al dan niet meer of<br />

minder nood hebben aan herhaling en inoefen<br />

Instapfase<br />

Inhoud<br />

Werkvorm en<br />

klasorganisatie<br />

Concretisering<br />

Aandachtpunten<br />

Ruimte <strong>voor</strong><br />

een praatje<br />

met de<br />

mensen in je<br />

groep.<br />

Samen rond de<br />

tafel. Informeel.<br />

Doe een rondje. Vraag hoe het is met iedere<br />

cursist en waar ze mee bezig zijn. Misschien is<br />

hun moeder ziek? Misschien hebben ze net een<br />

nieuwe gsm gekocht? Vraag door en vertel zelf<br />

ook waar je mee bezig bent.<br />

- Wat hebben jullie gisteren gedaan? Hebben<br />

jullie Nederlandse les gehad? Was het leuk? Wat<br />

hebben jullie geleerd?<br />

“Storingen hebben<br />

<strong>voor</strong>rang”.Voor je begint<br />

met de taak is het belangrijk<br />

dat de hoofden vrij zijn. Dit is<br />

dus geen verloren tijd, maar<br />

een essentieel onderdeel.<br />

Bovendien <strong>werk</strong>en de<br />

cursisten zo ook aan (talige)<br />

doelstellingen.<br />

- Hoe voelen jullie je vandaag? Hebben jullie er<br />

zin in? Zijn jullie moe?<br />

- Wil er iemand nog graag iets vertellen?<br />

Doel van de les<br />

verduidelijken<br />

linken aan<br />

jobdoelwit.<br />

Peilen <strong>naar</strong> de<br />

<strong>voor</strong>kennis van<br />

de cursisten<br />

Kernbegrippen<br />

uitleggen.<br />

Linken leggen<br />

met vorige<br />

lessen .<br />

Groepsleergesprek.<br />

Groepsleergesprek<br />

met visuele<br />

ondersteuning<br />

door materiaal<br />

We gaan vandaag een muur <strong>voor</strong>bereiden.<br />

Wat is <strong>voor</strong>bereiden? … Inderdaad, een muur<br />

klaarmaken om daarna tegels te plaatsen. We<br />

gaan dit doen met cementpleister. Wat is<br />

cementpleister? … Wat is cement? Waar gebruik<br />

je cement?<br />

Waarom gebruiken we cementpleister? … Wat is<br />

het verschil met gips?<br />

Waar gebruiken we cementpleister? .<br />

De muur <strong>voor</strong>bereiden is de muur recht maken en<br />

waterpas maken. Wat is recht? Wat is waterpas?<br />

Waarom moet de muur recht en waterpas zijn?<br />

Hoe maken we de muur recht en waterpas?<br />

Dit is een gide. Wat is het verschil met een<br />

hoekprofiel (dit hebben de cursisten de vorige les<br />

gezien).<br />

De docent combineert<br />

het verduidelijken van het<br />

doel van de les met het<br />

uitleggen van een aantal<br />

kernbegrippen.<br />

Door het stellen van vragen<br />

peilt hij eveneens <strong>naar</strong> de<br />

<strong>voor</strong>kennis van cursisten.<br />

De docent legt linken met<br />

de vorige lessen door de<br />

gide te vergelijken met het<br />

hoekprofiel.<br />

Waar<strong>voor</strong> gebruiken we een hoekprofiel?<br />

Waarom gebruiken we dit profiel?<br />

Wat is de <strong>voor</strong>kant? Wat is de achterkant?<br />

Door het concreet materiaal<br />

te tonen zoals een muur die<br />

niet recht is en een andere<br />

die niet waterpas is te tonen<br />

zorgt de docent <strong>voor</strong> visuele<br />

ondersteuning.<br />

70


Peilen <strong>naar</strong><br />

<strong>voor</strong>kennis en<br />

ervaringen<br />

Groepsleergesprek<br />

- Wie heeft al eens een muur <strong>voor</strong>bereid om<br />

tegels te plaatsen?<br />

- Heb je al iemand dit zien doen?<br />

Vertrek van de leefwereld<br />

van de cursisten. Vertel zelf<br />

ook over je eigen ervaringen.<br />

- Waar was dat?<br />

- Welk materiaal gebruikte je?<br />

- Hoe doen ze dat in jouw land? Gebruiken ze<br />

daar dezelfde materialen?<br />

- Doe je dat graag/ helemaal niet graag?<br />

Taal leren.<br />

Namen <strong>voor</strong><br />

de nieuwe<br />

materialen en<br />

handelingen<br />

inoefenen<br />

TPR<br />

- Neem de gide, toon de achterkant, toon de<br />

<strong>voor</strong>kant.<br />

- Neem het materiaal dat je nodig hebt om<br />

cementpleister te maken. …<br />

- Toon een rechte muur.<br />

Ondertussen oefenen<br />

de cursisten ook op het<br />

begrijpen van reeds gekende<br />

taal.<br />

- Toon een muur die waterpas is.<br />

- …<br />

Globaal lezen<br />

en kopiërend<br />

schrijven<br />

TPR met<br />

woordbeelden.<br />

Individueel<br />

<strong>werk</strong>en tijdens<br />

de pauzes<br />

Op tafel liggen de woordbeelden van de nieuwe<br />

materialen omgedraaid. Vraag een cursist het<br />

woordbeeld om te draaien en naast het juiste<br />

materiaal te leggen. Eventueel mogen de andere<br />

cursisten helpen. Laat de opstelling de hele dag<br />

staan.<br />

- De cursisten oefenen op<br />

globaal lezen.<br />

Geef de kernwoorden door aan de taaldocent.<br />

Die kan hiermee oefenen in de taalklas, of kan<br />

<strong>werk</strong>blaadjes <strong>voor</strong>zien <strong>voor</strong> tijdens de pauze.<br />

Hang eventueel een aantal kernwoorden op in het<br />

lokaal.<br />

71


aanbodsfase<br />

Inhoud<br />

Werkvorm en<br />

klasorganisatie<br />

Concretisering<br />

Aandachtspunten<br />

Docent<br />

doet de<br />

handeling<br />

<strong>voor</strong>.<br />

Docent doet<br />

alles stap<br />

<strong>voor</strong> stap en<br />

expliciteert<br />

de cruciale<br />

momenten<br />

De docent<br />

doet <strong>voor</strong>,<br />

cursisten<br />

kijken,<br />

denken mee ,<br />

beantwoorden<br />

vragen van de<br />

docent, stellen<br />

zelf vragen<br />

We gebruiken ook hier een klein truweel,<br />

net zoals bij het hoekprofiel, om de<br />

cementpleister aan te brengen.<br />

Wat is belangrijk bij het aanbrengen<br />

van cementpleister? Waar plaats ik het<br />

cementpleister? Hier of hier?<br />

We nemen de gide en plaatsen ze tegen de<br />

muur. Wat is de achterkant? Welke kant<br />

moet tegen de muur?<br />

Waar moeten we op letten bij het plaatsen<br />

van de gide? … ja, een beetje van de<br />

grond. Waarom?<br />

Wat doen we nu? De gide aansmeren.<br />

Waar moeten we op letten? Niet te veel<br />

cementpleister gebruiken, de gide niet te<br />

dicht tegen de muur plakken.<br />

De docent blijft in contact met<br />

de cursisten door constant<br />

vragen te stellen.<br />

De docent ondertitelt zichzelf.<br />

De docent doet alles stapje<br />

<strong>voor</strong> stapje en focust op de<br />

cruciale handelingen.<br />

De docent stelt verschillende<br />

soorten vragen:<br />

- waar<br />

- waarom<br />

- hoe<br />

- welke<br />

- hoeveel<br />

…<br />

Wat doen we nu? We maken de muur<br />

waterpas. Wat is waterpas? Kan iemand<br />

dit eens tonen? Hoe kan ik controleren<br />

of de gide waterpas staat? Hoe kan ik<br />

controleren?<br />

Wat moet ik doen bij een heel hoge muur?<br />

Kan ik dan ook een waterpas gebruiken?<br />

Wat moet ik dan gebruiken?<br />

Handelingen<br />

mondeling<br />

herhalen<br />

Met een<br />

fotoreeks<br />

bespreken wat<br />

je eerst doet<br />

en wat erna<br />

De cursisten hebben de opeenvolgende<br />

handelingen op foto. Ze vertellen welke<br />

materialen ze zien op de foto’s en wat de<br />

<strong>werk</strong>nemer steeds doet op de foto’s. Ze<br />

leggen de foto’s in de juiste volgorde.<br />

Variatie: iedere cursist heeft één foto.<br />

Hij toont zijn foto niet maar probeert te<br />

vertellen wat er op zijn foto staat. Zonder<br />

hun foto’s te laten zien moeten de cursisten<br />

proberen in de juiste volgorde te gaan<br />

staan.<br />

De cursisten herhalen hier<br />

mondeling de handelingen. De<br />

docent ondersteunt door heel<br />

gerichte vragen te stellen. De<br />

cursisten kunnen eventueel ook<br />

per twee een foto bespreken.<br />

72


De docent<br />

herhaalt<br />

nog eens<br />

de cruciale<br />

handelingen<br />

De docent<br />

doet een aantal<br />

zaken opnieuw<br />

maar doet ze<br />

niet helemaal<br />

correct. De<br />

cursisten<br />

corrigeren.<br />

De docent neemt een groot truweel.<br />

De docent plaatst de cementpleister te<br />

dicht bij elkaar.<br />

De docent plaatst de gide tegen de grond.<br />

De studenten proberen de fouten te<br />

verwoorden.<br />

De cursisten worden nog eens<br />

geattendeerd op de cruciale<br />

momenten en ze worden<br />

uitgedaagd om de fouten aan<br />

te geven.<br />

73


Oefenfase<br />

Inhoud<br />

Werkvorm en<br />

klasorganisatie<br />

Concretisering<br />

Aandachtspunten<br />

De cursisten<br />

oefenen de<br />

handeling in<br />

De cursisten<br />

gaan<br />

individueel aan<br />

de slag<br />

De docent loopt rond en geeft individuele<br />

feedback. Tijdens de feedback stelt hij<br />

vragen aan de cursist en ondersteunt de<br />

cursist in zijn taalaanbod. De vragen zijn<br />

gevarieerd.<br />

Wat heb je eerst gedaan?<br />

Waarom doe je dit zo?<br />

Waarom gebruik je dit materiaal?<br />

Hoeveel gebruik je hier van?<br />

Is de muur waterpas?<br />

Hoe ver staan de gides van elkaar?<br />

….<br />

Door de concrete situatie<br />

ligt de focus op de inhoud<br />

en minder op de taal. De<br />

taal is een hulpmiddel om<br />

uit te leggen waar de cursist<br />

mee bezig is en waarom hij<br />

bepaalde dingen zo doet.<br />

De cursisten<br />

<strong>werk</strong>en per<br />

twee<br />

De cursisten voeren samen de taak uit en<br />

zorgen zelf <strong>voor</strong> de taakverdeling.<br />

Of<br />

De docent geeft een duidelijke<br />

taakverdeling.<br />

Door samen te <strong>werk</strong>en kunnen<br />

de cursisten elkaar feedback<br />

geven. Dit kan eventueel in<br />

hun eigen taal maar beter is in<br />

het Nederlands. Hier<strong>voor</strong> is<br />

het belangrijk om cursisten bij<br />

elkaar te zetten die elkaars taal<br />

niet begrijpen. Het is immers<br />

niet evident om in een vreemde<br />

taal te communiceren wanneer<br />

je elkaars taal vlot spreekt.<br />

Een cursist<br />

voert de<br />

handeling uit,<br />

de andere<br />

cursist<br />

evalueert<br />

Een mogelijkheid is dat één cursist de<br />

handeling uitvoert en de andere cursist<br />

moet evalueren. Dit kan aan de hand<br />

van een schriftelijk formulier waar de<br />

handelingen of de cruciale handelingen<br />

visueel <strong>voor</strong>gesteld worden (bv: de gide<br />

staat tegen de grond. De gide staat 15<br />

cm van de grond; de gide staat 30 cm van<br />

de grond: de cursist omcirkelt op welke<br />

manier de andere de handeling uitgevoerd<br />

heeft)<br />

De cursisten concentreren zich<br />

op de correcte uitvoering van<br />

de handelingen. Ze beslissen<br />

zelf of iets goed uitgevoerd<br />

is of niet. Zo leren ze zichzelf<br />

evalueren.<br />

Vb: bij elke handeling staat een duim<br />

omhoog, een duim vertikaal en een duim<br />

<strong>naar</strong> beneden. De cursist beslist zelf of<br />

de handeling al dan niet goed uitgevoerd<br />

is. De docent plaatst de cementpleister te<br />

dicht bij elkaar.<br />

74


Evaluatiefase<br />

Werkvorm en<br />

klasorganisatie<br />

Ter inspiratie<br />

Opmerking<br />

Ruimte <strong>voor</strong> een<br />

praatje met de<br />

mensen in je<br />

groep<br />

Samen rond de<br />

tafel. informeel<br />

Zijn jullie er moe van? Blij dat je <strong>naar</strong> huis<br />

kan? En wat ga je nu vanavond nog doen?<br />

Doe een rondje en vertel ook zelf welk<br />

gevoel je hebt.<br />

Het is belangrijk dat er<br />

ook op het einde van de<br />

les een moment is waarop<br />

de cursisten hun ei kwijt<br />

kunnen. Opnieuw: dit is<br />

geen verloren tijd, maar<br />

een essentieel onderdeel.<br />

Bovendien <strong>werk</strong>en de<br />

cursisten zo ook aan (talige)<br />

doelstellingen.<br />

Nabespreking<br />

van de taak (=<br />

de techniek)<br />

Groepsleergesprek<br />

Je kan de techniek, bij wijze van<br />

samenvatting, nog eens stap <strong>voor</strong> stap<br />

samen met de cursisten navertellen: wat<br />

doe je eerst? En wat moet je daarna doen?<br />

Hoeveel cm moet de gide van de grond<br />

staan? En hoe controleer je of de gide<br />

waterpas staat?<br />

Je kan zaken die je opmerkt<br />

tijdens de inoefenfase<br />

(veel <strong>voor</strong>komende<br />

fouten, belangrijke<br />

aandachtspunten, tips,…)<br />

<strong>voor</strong> jezelf noteren en nu in<br />

de volledige groep gooien.<br />

Procesevaluatie<br />

(= de les zelf, het<br />

samen<strong>werk</strong>en,<br />

…)<br />

Groepsleergesprek<br />

Ging het goed, Mohammed? Had je<br />

plezier in de oefening? Wie doet dat nog<br />

graag? En wie doet dat helemaal niet<br />

graag?<br />

Als ik praat, begrijpen jullie mij dan?<br />

Vond je het een interessante les, Saïd? Wat<br />

vond je het moeilijkste stuk van de les?<br />

Ging het samen<strong>werk</strong>en in groepjes goed?<br />

Hebben jullie ruzie gehad? Hoe kwam dat?<br />

Zelfevaluatie<br />

en peilen <strong>naar</strong><br />

leervragen<br />

Groepsleergesprek<br />

Vinden jullie dat je nu al goed een gide<br />

kan plaatsen? Wat vind je nog moeilijk?<br />

Moet je nog extra oefenen? Wil je graag<br />

volgende les opnieuw oefenen? Of is dat<br />

niet nodig?<br />

Je kan eventueel een<br />

evaluatieblad met foto’s,<br />

tekeningen geven waar<br />

iedereen zijn technisch<br />

kunnen evalueert (groene/<br />

gele/ rode bol plakken of<br />

met duimen) en aangeeft<br />

hoe interessant hij/zij de les<br />

vond.<br />

75


Transfer van het<br />

geleerde <strong>naar</strong> de<br />

eigen leefwereld<br />

en <strong>naar</strong> de<br />

arbeidsmarkt<br />

Denk je dat je op je stageplaats dit ook zal<br />

moeten doen? Is er iemand in je buurt die<br />

zijn huis verbouwt en die je eventueel kan<br />

helpen?<br />

Waar zou je het gereedschap gaan kopen?<br />

Hoeveel kost een gide denk je ? Heb je al<br />

gereedschap thuis?<br />

Link <strong>naar</strong><br />

volgende en<br />

vorige lessen<br />

leggen<br />

Groepsleergesprek<br />

Groepsleergesprek<br />

Wat kunnen jullie nu al allemaal? Wat<br />

hebben we al geleerd, help eens denken?<br />

Het is nog vijf weken les en we moeten<br />

nog veel technieken leren: …<br />

Morgen gaan jullie leren hoe je tegels<br />

plaatst.<br />

Naast een goed gefaseeerde lesopbouw aan de hand van het ABCD-model willen we vakdocenten nog enkele tips<br />

meegeven die aansluiten bij de leerderskenmerken van laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong>.<br />

Nood aan sturing en structuur.<br />

In hoofdstuk 1 formuleerden we een aantal gemeenschappelijke kenmerken van de doelgroep van laaggeletterde,<br />

zeer laagtaalvaardige <strong>anderstaligen</strong>. Een belangrijke beperking die we daar aanhaalden betrof hun leerhouding: onze<br />

cursisten zijn niet of nauwelijks vertrouwd met zelfstandig <strong>werk</strong>en, samen<strong>werk</strong>en en groepsopdrachten. Ze nemen<br />

het leerproces niet in eigen handen. Zelfsturend leren, het bewaken en evalueren van het eigen leren, is hen vreemd.<br />

Ze zijn heel docentafhankelijk. Ze zien de docent als een dirigent die de touwtjes in handen heeft, niet als mentor of<br />

coach. We signaleerden ook hun beperkte beheersing van de sleutelcompetenties: zelf keuzes maken, het eigen leren<br />

en presteren verbeteren, omgaan met problemen is moeilijk.<br />

Onze cursisten hebben, veel meer dan hoger geschoolden, nood aan sturing vanwege de docent. Die moet<br />

duidelijkheid scheppen door een heldere lesopbouw, klare instructietaal, beproefde <strong>werk</strong>vormen. Zo groeit er een<br />

klasklimaat waarin de cursist zich veilig voelt. Dat is een absolute basis<strong>voor</strong>waarde om tot leren te komen. Pas als<br />

die vervuld is, kan de taaldocent, beetje bij beetje, <strong>werk</strong>en aan zelfsturing, aan zelfevaluatie, zelf keuzes maken en<br />

problemen oplossen. Want dat dit ook nodig is, dat staat buiten kijf:<br />

76


Kleine stapjes.<br />

Eén van de zaken die opvallen wanneer men het verloop van de les het plaatsen van een gide bekijkt, is hoezeer<br />

de cursisten de doelstelling bereiken in kleine stapjes. Ze beginnen bij de situering van de les waar door brainstorm<br />

bekeken wordt welke ruimtes vochtige ruimtes zijn en waarom je daar met cementpleister moet bezetten. Daarna<br />

wordt aandacht besteed aan de begrippen een rechte muur en een muur die waterpas is. Vervolgens wordt de gide<br />

bekeken en wordt stap <strong>voor</strong> stap bekeken hoe die aan de muur gehecht moet worden. Daarna is het aan de cursisten<br />

om deze deelvaardigheid in te oefenen.<br />

Taalvaardigere en hogergeschoolde cursisten komen veel sneller tot het uitvoeren van de activiteit en deze activiteit<br />

zal misschien al verder gaan dan enkel het plaatsen van de gides. Bij laaggeletterde en laagtaalvaardige cursisten<br />

moet echter systematisch aandacht besteed worden aan het uitleggen en inoefenen van een aantal kernbegrippen,<br />

aan het focussen op cruciale praktijkmomenten, aan het waarom van een aantal handelingen en aan het hoe van alle<br />

deelhandelingen.<br />

Cyclisch <strong>werk</strong>en<br />

De cyclische opbouw van de lesactiviteiten is een heel belangrijk uitgangspunt <strong>voor</strong> de vakdocent die met<br />

laaggeletterden <strong>werk</strong>t. De cursisten hebben heel veel herhaling nodig: binnen één les, tussen verschillende lessen<br />

en tussen verschillende opleidingsonderdelen. De doelen moeten veelvuldig herhaald worden en in verschillende<br />

contexten <strong>voor</strong>komen. Binnen deze cyclische aanpak kunnen er dan een aantal typische bewegingen van gemakkelijk<br />

<strong>naar</strong> moeilijker uitgevoerd worden. Zo <strong>werk</strong>en de cursisten eerst aan deelhandelingen en in een latere les aan een<br />

groter geheel van handelingen.<br />

Een tweede beweging hangt samen met de klasorganisatie. De vakdocent <strong>werk</strong>t eerst centraal (klassikale oefeningen),<br />

eventueel over groeps<strong>werk</strong> <strong>naar</strong> individueel (de cursisten <strong>werk</strong>en alleen).<br />

Belang van een goede les<strong>voor</strong>bereiding<br />

Eén en ander brengt met zich mee dat er veel tijd kruipt in de <strong>voor</strong>bereiding van lessen aan laaggeletterde cursisten.<br />

Lessen moeten zorgvuldig opgebouwd worden, stapje <strong>voor</strong> stapje, van gemakkelijk <strong>naar</strong> moeilijk. Er moet een<br />

goed evenwicht gezocht worden tussen centrale delen en individueel <strong>werk</strong>en, tussen luisteren en spreken. Er moet<br />

nagedacht worden over eenvoudige instructietaal: hoe breng ik die boodschap over? Er moet nagedacht worden over<br />

variatie in oefenvormen en taken en over hoe de cursisten ondersteund kunnen worden.<br />

5.2.3 Begrijpelijk taalaanbod, context en taalsteun<br />

De vakdocenten moeten in staat zijn om hun instructies en taalaanbod aan te passen aan het niveau van hun cursisten.<br />

De doelgroep waarover hier sprake heeft immers nog maar een heel laag taalniveau. Het taalaanbod op hun niveau<br />

brengen doe je door aandacht te besteden aan je taal maar ook door voldoende context en taalsteun te bieden.<br />

Begrijpelijk taalaanbod<br />

Aan welke <strong>voor</strong>waarden moet het taalaanbod waarmee cursisten geconfronteerd worden voldoen om een optimale<br />

taalverwerving te garanderen? In een aantal onderzoeken worden drie cruciale <strong>voor</strong>waarden aangewezen: het<br />

taalaanbod dient ten eerste ruim te zijn, ten tweede moet het relevant zijn en de interesse van de cursist kunnen<br />

opwekken. Ten derde moet de moeilijkheidsgraad van het taalaanbod op het niveau van de cursist, of net daarboven,<br />

liggen.<br />

Voor wat de eerste <strong>voor</strong>waarde betreft, een ruim en gevarieerd taalaanbod, hebben intensieve, geïntegreerde<br />

opleidingen een belangrijk streepje <strong>voor</strong>. De cursisten horen gedurende relatief veel uren veel verschillende mensen<br />

Nederlands praten. Voorwaarde is dan natuurlijk wel dat alle lesgevers hun steentje bijdragen en veel Nederlands<br />

77


praten. Taaldocenten hebben de taak om de cursisten de nodige taalvaardigheid bij te brengen, maar ook<br />

vakinstructeurs kunnen heel wat relevant en interessant taalaanbod bieden aan de cursisten. Ze kunnen bij<strong>voor</strong>beeld<br />

vertellen uit het eigen leven en de eigen ervaringen, ze kunnen datgene wat de cursisten in hun eigen woorden<br />

zeggen, herhalen en parafraseren, ze kunnen aan betekenisonderhandeling doen. De vakdocent in onze casus zorgt op<br />

volgende manieren <strong>voor</strong> een ruim taalaanbod:<br />

• In het begin van de les legt de docent heel wat kernbegrippen uit en vertelt hij waar de cursisten pleistercement<br />

moeten gebruiken. Hij kan eventueel zelf een paar <strong>voor</strong>beelden geven van plaatsen waar het misgegaan is en<br />

wat de gevolgen daarvan zijn.<br />

• Bij het demonstreren van de activiteit ondertitelt de docent zichzelf. Hij zorgt <strong>voor</strong> heel wat herhaling, vergelijkt<br />

met een handeling uit een vorige les en legt steeds het hoe en het waarom uit.<br />

• Bij het uitvoeren van de taak geeft de docent individueel feedback. Hij doet dit door de cursisten te wijzen op<br />

wat ze goed doen en wat ze eventueel beter kunnen doen.<br />

De derde <strong>voor</strong>waarde, een taalaanbod op maat van de cursisten, is ongetwijfeld de grootste uitdaging, én een<br />

bron van bezorgdheid en onzekerheid <strong>voor</strong> heel wat taaldocenten die <strong>voor</strong> het eerst geconfronteerd worden met<br />

de doelgroep van laaggeletterde, zeer laagtaalvaardige cursisten: hoe praat ik in hemelsnaam met deze mensen?<br />

Hoe zorg ik dat ze mij begrijpen? Dit blijft een moeilijk gegeven. Met deze doelgroep zijn spraakverwarringen, met<br />

soms Babelse proporties, simpelweg part of the job. Je leert met vallen en opstaan. Naarmate jij de cursisten en hun<br />

taalgebruik beter leert kennen, en de cursisten jou zal de communicatie vlotter verlopen. Visuele ondersteuning, met<br />

prenten of authentieke materialen, is een belangrijk wapen. In de kadertekst hieronder geven we een aantal tips rond<br />

teacher talk. Het basisprincipe is steeds: Praat eenvoudig maar correct.<br />

78


Praten met laaggeletterde zeer laagtaalvaardige cursisten. 10 tips.<br />

1. Gebruik korte, eenvoudige maar correcte zinnen<br />

Dus niet: maandag jullie komen hele dag beginnen half negen stoppen vier uur.<br />

2. Spreek duidelijk en rustig. Ga niet luider spreken.<br />

Dus niet: we gaan praten over jullie uurrooster. Jullie UURROOSTER!!<br />

3. Leg een nadrukkelijke klemtoon op belangrijke woorden<br />

Máándag moeten jullie de héle dag <strong>naar</strong> de klas komen. Dínsdag moeten jullie niét <strong>naar</strong> de klas komen.<br />

4. Beperk je boodschap tot de essentie. Vermijd uitweidingen.<br />

Dus niet: vanaf maart verandert dat wel weer want dan krijgen we een nieuwe collega erbij<br />

en ga ik vier vijfde <strong>werk</strong>en, dus dan heb ik vrijdag<strong>voor</strong>middag ouderschapsverlof.<br />

Dus vanaf dan zal het ook les op dinsdag<strong>voor</strong>middag zijn.<br />

5. Check <strong>voor</strong>tdurend met vragen of de cursisten de boodschap begrijpen.<br />

Dus niet: als je iets niet begrijpt, vraag het dan he!<br />

Maar wel: welke dag is het morgen? Hebben jullie morgen les?<br />

(indien nog te moeilijk: Is het morgen woensdag ?)<br />

6. Vat de boodschap op het einde samen.<br />

Jullie moeten dus <strong>naar</strong> de klas komen op maandag de hele dag, op dinsdag niet, op woensdag in de<br />

<strong>voor</strong>middag, op donderdag in de <strong>voor</strong>middag en op vrijdag ook in de <strong>voor</strong>middag.<br />

7. Vervang moeilijke woorden door een gemakkelijk synoniem.<br />

Dus niet: opleidingsverantwoordelijke<br />

Maar wel: baas<br />

8. Omschrijf moeilijke woorden of geef <strong>voor</strong>beelden als je geen gemakkelijk synoniem vindt.<br />

Deeltijds <strong>werk</strong>en, wat is dat? Sommige mensen <strong>werk</strong>en niet elke dag, ze <strong>werk</strong>en soms wel en soms niet.<br />

Ze krijgen van de baas dan natuurlijk ook minder geld. Dat is deeltijds <strong>werk</strong>en.<br />

9. Vermijd uitdrukkingen.<br />

Dus niet: we zullen er eens invliegen; Trek het u niet aan.<br />

Maar wel: we zullen hard en snel moeten <strong>werk</strong>en vandaag; Denk er maar niet te veel aan.<br />

10. Herhaal wat je zegt nog eens met andere woorden.<br />

Welke uren moet je komen? Hoe laat moet je beginnen met <strong>werk</strong>en, en hoe laat mag je stoppen?<br />

Wanneer mag je <strong>naar</strong> huis gaan?<br />

79


Bovenstaande tips gelden natuurlijk <strong>voor</strong> alle mondelinge communicatie met de cursisten. Eenvoudig maar correct<br />

spreken, is altijd belangrijk. Als het echter gaat over instructietaal is teacher talk misschien nog net wat belangrijker. Als<br />

de vakdocent een oefening <strong>voor</strong> ogen heeft waarbij de cursisten bij<strong>voor</strong>beeld aan een andere instructeur informatie<br />

moeten gaan vragen, maar de cursisten begrijpen de opdracht niet helemaal, dan wordt het al snel een chaos.<br />

Vandaar ook dat instructies vaak visueel ondersteund worden (zie verder). Instructies kunnen best ook met gebaren<br />

ondersteund worden. En uiteraard is het heel belangrijk om ook te demonstreren wat er van de cursisten verwacht<br />

wordt. Beginnende docenten kunnen eventueel al tijdens de les<strong>voor</strong>bereiding nadenken hoe ze hun instructie in de<br />

klas zullen formuleren.<br />

Context<br />

Voor vakdocenten is hun vak de evidentie zelve, dat ze soms vergeten dat heel wat zaken vrij abstract en moeilijk te<br />

volgen zijn <strong>voor</strong> een leek in het vak. Belangrijk is om alle nieuwe leerstof zo veel mogelijk in een context te plaatsen<br />

die <strong>voor</strong> de cursisten concreet en herkenbaar is. Door nieuwe leerstof te koppelen aan bekende zaken wordt die<br />

leerstof immers veel duidelijker en toegankelijker. Dat is ook de manier waarop onze hersenen <strong>werk</strong>en. Hoe meer je<br />

nieuwe zaken kan verbinden met zaken die reeds in je hoofd aanwezig zijn, hoe vaster de plaats in je hoofd en hoe<br />

beter je die kennis of vaardigheid terug kan oproepen. Op welke manier kan je nu context geven?<br />

Toon het afge<strong>werk</strong>t product dat ze zelf tegen het einde van de les gerealiseerd moeten hebben<br />

Laat cursisten zien waar ze <strong>naar</strong>toe moeten <strong>werk</strong>en, wat het resultaat van hun handeling moet zijn. Laat eventueel een<br />

aantal goede <strong>voor</strong>beelden zien en een aantal slechte. Als vakdocent heb je een heel concrete <strong>voor</strong>stelling van wat het<br />

eindproduct moet zijn en je gaat ervan uit dat cursisten dit ook hebben. Wanneer de materie <strong>voor</strong> cursisten echter<br />

nieuw of onbekend is, hebben zij die concrete <strong>voor</strong>stelling niet. Stel dat je zelf in een kookles zit en je moet chapati<br />

maken. Als je Indiër bent dan is dat <strong>voor</strong> jou een alledaags product en heb je daar onmiddellijk een <strong>voor</strong>stelling van.<br />

Als Belg die nooit in een Indisch restaurant of in het land zelf geweest is, zal er geen belletje rinkelen. Als de docent<br />

dan vraagt welke ingrediënten er volgens jou nodig zijn <strong>voor</strong> chapati heb je er het raden <strong>naar</strong>. Een foto zal al heel veel<br />

zeggen. Houd daarom tijdens de praktijklessen steeds een fototoestel bij de hand en fotografeer allerlei zaken. In een<br />

volgende les of reeks lessen heb je voldoende visueel materiaal om het eindproduct te tonen.<br />

Verwijs <strong>naar</strong> zaken die ze reeds in vorige lessen geleerd hebben<br />

bij<strong>voor</strong>beeld: als je het in de opleiding Bouw over een nieuwe manier van bezetten hebt, kan het zinvol zijn om de<br />

manieren die de cursisten al geleerd hebben nog eens op te frissen en een vergelijking te maken. Je kan dan aangeven<br />

welke zaken hetzelfde zijn en dus min of meer gekend, en welke zaken anders zijn. De nieuwe leerstof wordt op die<br />

manier verbonden met oude leerstof en kan zo beter beklijven.<br />

80


Geef een overzicht van wat ze al geleerd hebben en wat ze nog moeten leren.<br />

Tip: Maak een logboek. Je kan de cursisten inzicht geven in het geheel van hun cursus door een soort<br />

visueel logboek op te stellen waar elke les mee begint of afsluit (een kwartiertje).<br />

Mogelijke opbouw:<br />

• op het eerste blad komen prenten <strong>voor</strong> elke vaktechniek die de cursisten moeten leren. Bij PST is dat<br />

bij<strong>voor</strong>beeld moppen, stofwissen, sanitair, interieur, stofzuigen… De cursisten omcirkelen elke techniek die ze<br />

geleerd hebben.<br />

• Op het tweede blad komt een wirwar van alle gereedschappen waar de cursisten de woorden van moeten leren.<br />

De gereedschappen waar ze de woorden al van kennen, omcirkelen ze.<br />

• Voor elke les is er één blad als bijlage.<br />

• Je kan dit koppelen aan zelfevaluatie. Op het einde van de les evalueert eerst iedereen zichzelf (zie bijlage).<br />

Daarna aansluitend kort groepsgesprek. Wat vinden jullie gemakkelijk? Waar willen jullie nog extra op oefenen?<br />

Geef duidelijk aan waarom ze iets gaan leren, wat het belang van die vaardigheid is en waar en wanneer ze dit kunnen<br />

toepassen.<br />

vb: op tijd komen is <strong>voor</strong> bepaalde culturen geen belangrijk principe. Daarom hebben een aantal cursisten daar ook<br />

heel veel moeite mee. Het is belangrijk om met cursisten deze cultuurverschillen te concretiseren en duidelijk uit te<br />

leggen waarom in onze westerse maatschappij op tijd komen zo belangrijk is en wat de consequenties kunnen zijn als<br />

je dat niet doet.<br />

Hier is ook de link met de arbeidsmarkt heel belangrijk. Je kan aangeven dat de methode zoals die hier geleerd wordt<br />

in de meeste bedrijven zo geleerd wordt. Als cursisten ondertussen op stage zijn, kunnen ze zelf aangeven of op hun<br />

<strong>werk</strong> dezelfde methode toegepast wordt, of die methode eventueel afwijkt van een andere methode.<br />

Als cursisten geen stage volgen, kan een bezoek aan een werf de ogen openen. De cursisten zien dan wat er allemaal<br />

verwacht wordt van een <strong>werk</strong>nemer, op welke manier ge<strong>werk</strong>t moet worden, hoe de <strong>werk</strong>nemers opgevolgd en<br />

gecontroleerd worden enzo<strong>voor</strong>t.<br />

Door de link te leggen met de arbeidsmarkt kan je ook veel meer aandacht besteden aan allerlei attitudes zoals stipt<br />

<strong>werk</strong>en, beleefd zijn, initiatief nemen en zo verder. In deze zaken onderscheidt een goede <strong>werk</strong>kracht zich immers<br />

vaak van een minder goede <strong>werk</strong>kracht en in tijden van crisis is de concurrentie zwaar.<br />

Leg voldoende linken met de leefwereld van de cursisten<br />

vb: als je een bepaalde manier van snoeien wil uitleggen kan je vragen aan de cursisten of zij al dan niet een tuin<br />

hebben, waar en wanneer zij zaken gesnoeid hebben, op welke manier zij dat gedaan hebben en met welk materiaal.<br />

Door dit te doen roep je de <strong>voor</strong>kennis van de deelnemers op en kunnen zij opnieuw de nieuwe gegevens daar<br />

rechtstreeks aan koppelen. Zij kunnen op die manier veel makkelijker reflecteren op hun eigen manier van <strong>werk</strong>en en<br />

de manier van <strong>werk</strong>en die in de opleiding aangeleerd wordt. Belangrijk is uiteraard om respect te tonen <strong>voor</strong> de eigen<br />

manier van <strong>werk</strong>en en van beide methodes de <strong>voor</strong>- en nadelen te expliciteren.<br />

81


Activeer de <strong>voor</strong>kennis van de cursisten<br />

Vraag steeds aan cursisten of ze bepaalde zaken al weten <strong>voor</strong>aleer je zelf iets gaat uitleggen. Cursisten weten vaak<br />

meer dan je denkt, of ze weten een aantal zaken ongeveer maar hebben toch ergens een verkeerd begrip van iets.<br />

Door er<strong>naar</strong> te vragen en hen dit te laten verwoorden, kan je hierop inspelen en hun beeld bijsturen. Om cursisten<br />

hierbij te ondersteunen, kan je hen bij<strong>voor</strong>beeld zelf materiaal laten selecteren <strong>voor</strong> een bepaalde taak, kan je foto’s<br />

van een handeling geven die cursisten in een juiste volgorde moeten leggen, kan je iets verkeerd <strong>voor</strong>doen en vragen<br />

aan cursisten of dit al dan niet juist is, kan je namen van materialen vragen, ….<br />

Koppel de theorie zoveel mogelijk aan de praktijk, geef <strong>voor</strong>beelden en laat cursisten zelf <strong>voor</strong>beelden zoeken<br />

Als je het in een les schoonmaak hebt over productenkennis dan is het niet echt zinvol om los van concrete materialen<br />

het effect van zuren en basen uit te leggen en het verschil tussen een harde ondergrond en een poreuze ondergrond.<br />

Je gaat onmiddellijk aan de slag en je toont het effect van het gebruik van een verkeerd product. Je kan ook vragen<br />

aan de cursisten om hun eigen producten die ze thuis hebben mee te brengen en deze te testen op verschillende<br />

materialen. Je kan ook met de cursisten <strong>naar</strong> een winkel gaan en daar de producten bekijken en uit de verpakking<br />

afleiden <strong>voor</strong> welke materialen deze producten geschikt zijn.<br />

Koppel bij de praktijk terug <strong>naar</strong> de theorie<br />

Het is zinvol, om, als cursisten bezig zijn met een praktische oefening, tijdens de oefening opnieuw terug te koppelen<br />

<strong>naar</strong> de theorie door vragen te stellen zoals: wat doe je nu? Waarom die je dit zo? Wat ga je hierna doen? Met welk<br />

materiaal doe je dit? Waarom gebruik je dit type van materiaal? Op die manier wordt de theorie geconcretiseerd en<br />

leren cursisten hun praktisch handelen kritisch te koppelen aan de theorie. Belangrijk hierbij is ook om cursisten te<br />

laten reflecteren op hun eigen <strong>voor</strong>tgang in relatie met de theorie. Wat kan ik al? Wat kan ik nog niet? Wat moet ik<br />

nog leren? Wil ik nog extra oefenen?<br />

Taalsteun door visuele ondersteuning<br />

Het taalbegrip van onze cursisten is zeer beperkt. Daarom is de visuele ondersteuning van de boodschap een<br />

noodzakelijk hulpmiddel. Het gebruik van prenten of authentieke materialen zorgt er<strong>voor</strong> dat de cursisten de betekenis<br />

van onbekende woorden en zinnen kunnen afleiden. Zo kunnen ze alsnog min of meer volgen.<br />

Daarenboven heeft het gebruik van visuele hulpmiddelen een positief effect op het taalverwervingsproces zelf. De<br />

cursisten begrijpen niet alleen wat je zegt, ze leren ook sneller Nederlands. Nieuwe woorden of taalhandelingen<br />

beklijven immers beter als ze gekoppeld worden aan een beeld.<br />

Uiteraard ondersteunt de vakdocent zijn handelingen door the real thing. Hij staat op de <strong>werk</strong>vloer en voert de<br />

handelingen uit met concrete materialen en concrete handelingen. Toch is het gevaar groot om nog heel wat uitleg<br />

te geven die niet ondersteund wordt door handelingen of concreet materiaal. Het gebruik van extra materiaal zoals<br />

tekeningen en foto’s kan daarom heel zinvol zijn.<br />

Het is al gezegd bij het onderdeel context: zorg <strong>voor</strong> een foto van het afge<strong>werk</strong>t product. Door een visuele<br />

<strong>voor</strong>stelling te hebben van waar je <strong>naar</strong>toe moet, wordt heel veel duidelijk <strong>voor</strong> cursisten. Ook foto’s van de<br />

verschillende deelhandelingen en materialen kunnen aanvullend materiaal opleveren en geven de docent de<br />

mogelijkheid om met andere <strong>werk</strong>vormen de zaken te herhalen. In de les ‘het plaatsen van een gide’ laat de docent<br />

de cursisten foto’s met verschillende deelhandelingen aan elkaar beschrijven waarna ze de foto’s in de juiste volgorde<br />

moeten leggen. Op een evaluatieformulier staan foto’s van verschillende manieren om de gide te plaatsen. De ene is<br />

al beter dan de andere. Door de foto’s wordt het verschil in de <strong>werk</strong>wijzen duidelijk <strong>voor</strong> de cursisten. Bij hoofdstuk<br />

5.2. worden een aantal <strong>werk</strong>vormen aan de hand van prentmateriaal toegelicht. De <strong>werk</strong>vormen zijn gericht <strong>naar</strong><br />

taaldocenten maar ook vakdocenten kunnen hier inspiratie opdoen.<br />

82


Een concreet <strong>voor</strong>beeld: bij een opleiding hulpkok wordt bij het begin van de les een briefing gehouden. Vaak worden<br />

de recepten op papier meegegeven. Ook hier kan een visuele ondersteuning interessant zijn. Aan de hand van<br />

foto’s of een powerpoint kunnen de ingrediënten en opeenvolgende handelingen makkelijk gevisualiseerd worden.<br />

Uiteraard vraagt het samenstellen van een fotoreportage wat <strong>werk</strong>, maar vaak komen bij de opeenvolgende cursussen<br />

dezelfde taken en handelingen terug. Het is dus kwestie van tijdens een opleiding met de camera rond te lopen en<br />

van alle materialen en deelhandelingen foto’s te nemen.<br />

5.2.4 Optimale spreekkansen <strong>voor</strong> laagtaalvaardige cursisten<br />

Naast een ruim taalaanbod zijn ook voldoende spreekkansen noodzakelijk <strong>voor</strong> een vlot taalverwervingsproces. Ook<br />

dit is een heikel punt. Een vaak gehoorde verzuchting van sommige lesgevers aan onze doelgroep klinkt ongeveer<br />

als volgt: “Ik probeer mijn cursisten wel aan het praten te krijgen, maar er komt niets uit. Ze kunnen te weinig<br />

Nederlands”<br />

De cursisten in de trajecten <strong>voor</strong> laaggeletterden kunnen inderdaad weinig Nederlands, zeer weinig zelfs. Op<br />

het moment dat ze aan hun vakopleiding beginnen, hebben ze ongeveer 360 uur Nederlandse les gehad. Ter<br />

vergelijking: een laaggeletterde cursist met een snel leertempo behaalt richtgraad 1.1 na 600 lesuren. Zijn mondelinge<br />

taalvaardigheid op dat moment kan als volgt beschreven worden: de cursist gebruikt heel alledaagse woorden; de<br />

onderwerpen waarover hij/ zij praat zijn alledaags en concreet: de familie, de woonplaats, de persoonlijke situatie, een<br />

hobby; hij/ zij gebruikt veel losse woorden en nog weinig zinnen; hij maakt veel fouten tegen de zinsstructuur: Ik ben<br />

groot familie, ik ben scheiden.<br />

Deze cursisten spreken weinig Nederlands, maar niet té weinig. Ook hen kan en moet je spreekkansen bieden. Het<br />

komt er gewoon op aan de lat op de juiste hoogte te leggen. Des te lager het taalvaardigheidsniveau van de cursisten,<br />

des te sterker dient de lesgever de taal die van hen gevraagd wordt te structureren en ondersteunen. Een inleidende<br />

groepsdiscussie rond de vraag hoe er in het land van herkomst bezet wordt, is ongemeen boeiend en volgens<br />

de principes van de krachtige leeromgeving een goede keuze –je activeert de <strong>voor</strong>kennis van de cursisten- maar<br />

loopt met deze doelgroep gegarandeerd op een sisser af. De vraagstelling is te open. Er worden te hoge taaleisen<br />

gesteld aan de cursisten. Hoe kan je een dergelijk thema dan toch bespreken? Je kan uiteraard gebruik maken<br />

van fotomateriaal (internet biedt een schat aan foto’s en ook cursisten hebben heel wat fotomateriaal), vragen aan<br />

cursisten of ze in eigen land al een huis gebouwd hebben, welk materiaal ze dan gebruikten, of ze zelf foto’s hebben<br />

van een huis, een catalogus van een gespecialiseerde zaak in bouwmaterialen overlopen en vragen welke zaken ook in<br />

hun land verkrijgbaar zijn, …<br />

Vormcorrectheid<br />

De taaldocent die spreekkansen aan de cursisten biedt, zal heel snel merken dat de cursisten zeer veel fouten tegen<br />

het Nederlands maken. De cursist zegt bij<strong>voor</strong>beeld: Ik metsen Marokko. Hij bedoelt natuurlijk dat hij in Marokko<br />

ook als metselaar ge<strong>werk</strong>t heeft. Moet de vakdocent deze fouten verbeteren? Het antwoord is kort en krachtig.<br />

Neen! Men eist toch ook niet van een peuter die net zijn eerste stapjes zet dat hij met een mooie rechte rug loopt?<br />

In het begin van het taalverwervingsproces is de cursist bezig met de betekenis van wat gezegd wordt, niet met de<br />

vorm. Dat komt pas veel later. Fouten zijn noodzakelijke probeersels. Als vakdocent moet je de taaluitingen van de<br />

cursisten als geslaagd beschouwen als je ze begrijpt. De focus moet op de betekenis liggen, niet op de vorm. Focus op<br />

vormcorrectheid heeft een contraproductief effect. Cursisten die <strong>voor</strong>tdurend expliciet negatieve feedback te horen<br />

krijgen -Nee, het is niet ‘Ik metsen Marokko’ - worden gefnuikt in hun natuurlijke taalontwikkeling. Uiteindelijk kan dit<br />

leiden tot spreekangst.<br />

Maar als hij nooit verbeterd wordt, hoe kan de cursist dan zijn hypotheses bijstellen? Die cursist blijft toch zijn hele<br />

leven lang “metsen Marokko” zeggen? Niet noodzakelijk. De cursist kan ook op impliciete wijze feedback krijgen. De<br />

taaldocent vraagt uitleg aan de cursist, maar ditmaal in de correcte vorm: “Ah, wat heb jij in Marokko gemetst”? “Was<br />

je beroep metser”? Op die manier blijft de focus op de betekenis liggen. Het gesprek gaat verder. De cursist wordt<br />

niet terechtgewezen. De cursist die ver genoeg in het taalverwervingsproces staat, zal de feedback oppikken. De<br />

cursist die hier nog niet klaar <strong>voor</strong> is, laat hem liggen.<br />

83


De receptieve fase.<br />

En hoe pak je die stille cursisten aan die, ondanks alle vragen en <strong>voor</strong>zetten, gewoon blijven zwijgen? Hier luidt<br />

het devies: wachten. Als de tijd rijp is, zullen ook zij beginnen spreken. Forceer dit nooit. De stille periode is een<br />

functioneel deel van het taalverwervingsproces en er is een groot verschil in de tijd die verschillende cursisten hier<strong>voor</strong><br />

nodig hebben. Receptie komt <strong>voor</strong> productie.<br />

In de kadertekst hieronder vatten we één en ander samen in een aantal tips:<br />

1. Spreken is moeilijker dan begrijpen en komt na begrijpen.<br />

2. Verplicht nooit iemand tot spreken. Stille cursisten zitten nog in de receptieve fase.<br />

3. Koester realistische verwachtingen. De cursisten spreken nog niet in zinnen maar in woorden. De woorden die ze<br />

gebruiken zijn alledaags.<br />

4.Beperk de gespreksinhouden tot standaardonderwerpen en tot het concrete hier en nu.<br />

5. Zorg <strong>voor</strong> visuele ondersteuning.<br />

6. Hoe zwakker de cursisten, hoe minder open de vraagstelling.<br />

7. Luister <strong>naar</strong> wát de cursist zegt en niet <strong>naar</strong> hóe hij het zegt. Als je begrijpt wat de cursist bedoelt,<br />

is de communicatie geslaagd.<br />

8. Verbeter spreekfouten nooit expliciet.<br />

9. Herhaal wat de cursist fout zegt in de correcte vorm.<br />

Per twee of per drie <strong>werk</strong>en<br />

Door cursisten in kleine groepjes te laten <strong>werk</strong>en, krijgen ze uiteraard ook meer spreekkansen. Zeker als ze bij iemand<br />

staan waar ze enkel het Nederlands als gemeenschappelijke taal mee hebben. Als ze nog in het begin van hun<br />

taalvaardigheidsproces staan, zal het gesprek vaak opgebouwd zijn rond woorden en niet rond mooie volzinnen, maar<br />

de woorden zijn de eerste stap in de goede richting. Door middel van allerlei concrete opdrachten kunnen cursisten<br />

ook gestimuleerd worden om met elkaar te communiceren. Je laat cursisten bij<strong>voor</strong>beeld een <strong>werk</strong>kist samenstellen,<br />

of je stuurt cursisten <strong>naar</strong> een opslagplaats waar ze zelf materiaal moeten selecteren <strong>voor</strong> een taak, of je geeft<br />

cursisten zes foto’s met handelingen en ze moeten de handelingen zelf onder hen verdelen. Door dergelijke taken te<br />

geven, heb je als docent ook weer gespreksstof om bij de feedback op in te gaan. Wat zit er allemaal in je <strong>werk</strong>kist?<br />

Zijn er nog materialen die ontbreken? Is het materiaal van goede kwaliteit? Waarom heb jij die taken gedaan en jouw<br />

partner de andere? ….<br />

Het zoeken <strong>naar</strong> het creëren van spreekkansen vraagt heel wat creativiteit en hoe meer ervaring je opdoet hoe<br />

meer ideeën je verzamelt om uit te putten. Maar ook hier is overleg en uitwisseling met de taaldocent of de collega<br />

vakdocenten een nuttige inspiratiebron. Waarom eens geen teamvergadering houden waarop alle ideeën rond het<br />

stimuleren van spreekkansen samengelegd worden en in een verslag genoteerd worden. Op die manier krijgt een<br />

nieuwe docent (die er op een goede dag wel eens zal staan) onmiddellijk een pak aan informatie en nuttige tips mee<br />

en is hij niet gedoemd om opnieuw het warm water uit te vinden.<br />

84


6. Besluit<br />

Een specifieke doelgroep vereist een specifieke aanpak. Heel wat ministers van Werk en Onderwijs hebben in hun<br />

beleidsverklaringen in mooie woorden verkondigd dat ze <strong>werk</strong> willen maken van <strong>werk</strong> <strong>voor</strong> kansengroepen. De<br />

kansengroep bij uitstek zijn laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong>. Niet alleen zijn zij een vreemde eend in de bijt, ze spreken<br />

ook niet onze taal en ze kunnen niet of nauwelijks lezen en schrijven. Een hele klus om je hoofd boven water te<br />

houden en een plaats in onze maatschappij te veroveren.<br />

Tot nu toe biedt de overheid geen structureel kader <strong>voor</strong> geïntegreerde trajecten <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong>.<br />

Dit neemt echter niet weg dat organisaties met lede ogen moeten toezien dat deze doelgroep niet past in het<br />

bestaande aanbod. Met enige creativiteit, een goede samen<strong>werk</strong>ing tussen verschillende partners en veel goede<br />

wil, is het in het huidige Vlaamse landschap mogelijk om specifieke trajecten <strong>voor</strong> anderstalige laaggeletterden in te<br />

richten.<br />

Dit draaiboek geeft een aantal tips en stappenplannen om organisaties te ondersteunen bij de eerste stappen<br />

<strong>naar</strong> geïntegreerde trajecten <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong>. De ervaringen in twee specifieke projecten <strong>voor</strong><br />

laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> vormden de inspiratiebron. Deze projecten bewezen dat een geïntegreerde opleiding<br />

de laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> de eerste stap richting arbeidsmarkt kan helpen zetten. Bij het beëindigen van deze<br />

publicatie vernamen de auteurs immers dat de 9 cursisten die het project “Analfabeten ingeburgerd aan het <strong>werk</strong>” in<br />

oktober 2007 afronden, anno 2010 nog steeds allemaal aan het <strong>werk</strong> zijn.<br />

Geïntegreerde trajecten vragen <strong>voor</strong>al een goede samen<strong>werk</strong>ing tussen verschillende organisaties, een<br />

grote deskundigheid van de docenten, een goed uitgebouwde trajectbegeleiding, ruime aandacht <strong>voor</strong> de<br />

sleutelcompetenties, een integratie van alle vaardigheden en een stage die <strong>voor</strong>al procesgericht is. Deze<br />

uitgangspunten zijn de sleutels tot succes.<br />

85


7. Literatuurlijst<br />

Aerts, B., Maton, E. & Menten, T. (2008). Analfabeten ingeburgerd aan het <strong>werk</strong>: een geïntegreerde beroepsopleiding <strong>voor</strong><br />

laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong>: methodiekbeschrijving en <strong>voor</strong>beeldlessen. Antwerpen: Karel de Grote-Hogeschool.<br />

Baeten, L., et al. (2008). Maatschappelijke Oriëntatie. Brussel: Vlaamse regering, Agentschap <strong>voor</strong> Binnenlands Bestuur.<br />

Boeken, A. & Schuurmans, I. (1996). Handleiding Spreekrecht. Lier: Uitgeverij Van In.<br />

Bohnenn N. e.a. (2004). Laaggeletterd in de Lage landen: Hoge prioriteit <strong>voor</strong> het beleid. Den Haag: Nederlandse<br />

taalunie.<br />

Bolle, T. (2001). Van pioniers<strong>werk</strong> <strong>naar</strong> een duidelijk kader: De ontwikkeling van het geïntegreerde scholingsmodel. Les<br />

111, juni 2001, p. 36 – 38.<br />

Bolle, T. (2001). Vakgesprekken. Noordhoff: Uitgevers B.V.<br />

Cohn, Ruth C. (1993). Van psychoanalyse <strong>naar</strong> themagecentreerde interactie. Bouwstenen <strong>voor</strong> een pedagogisch systeem<br />

<strong>voor</strong> onderwijs, vorming en hulpverlening. Soest: Nelissen.<br />

Coumou, W. e.a. (2002). Visietekst inburgering: doelbewust inburgeren van nieuwkomers en oudkomers in Nederland en<br />

Vlaanderen. Den Haag, Nederlandse Taalunie.<br />

Council of Europe. (2001). Common European Framework of Reference for Languages: learning, teaching, assessment.<br />

Cambridge: Cambridge University Press.<br />

De Corte, E. (1990). Ontwerpen van krachtige leeromgevingen. In: M.J. Ippel & J.J. Elshout (Eds.) Training van hogere-orde<br />

denkprocessen. Bijdragen aan de onderwijsresearch (pp 133-147). Amsterdam/Lisse: Swets & Zeitlinger.<br />

De Ru, E. (1989). TPR. Handleiding en lesboek <strong>voor</strong> Nederlands als 2 e taal. TPR Books/ Uitgeverij De Fontein.<br />

De Vlaamse Regering. (2009). Een daadkrachtig Vlaanderen in beslissende tijden: <strong>voor</strong> een vernieuwende, duurzame en<br />

warme samenleving. Brussel: De Vlaamse Regering.<br />

Dochy, F. Heylen, L. & Van de Masselaer, H. (2000). Coöperatief leren in een krachtige leeromgeving: handboek<br />

probleemgestuurd leren in de praktijk. Leuven: Acco<br />

Dochy, F., Schelfhout, W. & Janssens S. (Red.) (2003). Anders evalueren: assessment in de onderwijspraktijk. Tielt: Lannoo.<br />

Dunon, R. e.a. (2001) Definitie en Selectie van (Sleutel)competenties in Vlaanderen. Een stand van zaken anno 2001.<br />

Brussel: Ministerie van Onderwijs.<br />

Gielen, M., e.a. (1994). 7/43. Utrecht, Nederlands Centrum Buitenlanders.<br />

Hammen-Poldermans, R.(1981). Leren lezen en schrijven uit eigen ervaring: theorie- en praktijkboek <strong>voor</strong> taalcursussen.<br />

Amersfoort. SVE.<br />

Hajer, M. , Meestringa, T. (2004). Handboek taalgericht vakonderwijs. Bussum, Coutinho.<br />

86


Hendriksen, J. & de Wit A. (red.). (2004). Het thema centraal: theorie en praktijk van themagecentreerde interactie. Soest:<br />

Nelissen.<br />

Hulstlijn, J. e.a. (red.). (1996). Nederlands als tweede taal in de volwasseneneducatie: handboek <strong>voor</strong> leerkrachten in de<br />

volwasseneneducatie. Amsterdam: Meulenhoff Educatief.<br />

Jacobs, R. & van Doorslaer J. (2000). Het pomphuis van de 21 ste eeuw. Educatie in de actieve welvaartsstaat. Berchem: EPO.<br />

Kurvers, J. (2002). Met ongeletterde ogen: kennis van taal en schrift van <strong>analfabete</strong>n. Amsterdam: Aksant.<br />

Linguapolis, Universiteit Antwerpen & Huis van het Nederlands Antwerpen. (2007). Taalgericht <strong>naar</strong> <strong>werk</strong>: over het belang<br />

van geïntegreerd vakonderwijs <strong>voor</strong> beroepsgerichte opleidingen. Antwerpen: Huis van het Nederlands.<br />

Lumanauw-van Ommen, J., van der Stadt, A., & Bervoets, A. (1998). Arbeidsbemiddeling: Hoe doe je dat? Brussel/<br />

Deventer/Tilburg: <strong>VDAB</strong>/Fontys/Hogeschool Ijselland.<br />

Noorddijk, J. & Tubbing, M. (1983) Leren lezen en schrijven is veranderen: over ervaringsleren in lees- en schrijfgroepen.<br />

Amersfoort: SVE.<br />

OECD &Statistics Canada. (2000). Final report of the International Adult Literacy Survey, Paris/Canada.<br />

Perfetti, C. A. & Marron, M.(1998). Learning to read: literacy acquisition by children and adults. Pittsburgh: NCAL, University<br />

of Pittsburgh.<br />

Plichart, I. (2003). Eindrapport onderzoek trajecten alfabetisering NT2. Leuven: CTO.<br />

Van Damme, D., Van de Poele,L. & Verhasselt E. (1997). Hoe geletterd/gecijferd is Vlaanderen?: functionele taal- en<br />

rekenvaardigheden van Vlamingen in inernationaal perspectief. Leuven/Amersfoort: Garant.<br />

Van den Branden, K. (1996) Taakgericht onderwijs: de puntjes op de i. In: Het schoolvak Nederlands. Verslag van de<br />

negende conferentie. Utrecht: APS, p. 51-60.<br />

Van Hoeteghem, L. e.a. (2002). Alfabetisering in het Nederlands als tweede taal. Mechelen: VOCB.<br />

Van Horen, I. (2007). Geletterdheid op de <strong>werk</strong>vloer: actiestrategieën en organisatiemodellen <strong>voor</strong><br />

geletterdheidspraktijken op de <strong>werk</strong>vloer. Brussel: Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming.<br />

Verstraete, G. e.a. (2000). Onderzoek <strong>naar</strong> de plaats, rol en organisatie van maatschappelijke oriëntatie en<br />

trajectbegeleiding binnen het onthaaltraject <strong>voor</strong> nieuwkomers als doelgroep van het Vlaamse Minderhedenbeleid. Gent,<br />

CICI<br />

Vitamine W.(2003). Uitstroomprofielen leer<strong>werk</strong>centrum Zorg en schoonmaak. Antwerpen.<br />

Vitamine W. (2003). Uitstroomprofielen Leer<strong>werk</strong>centrum Bouw. Antwerpen.<br />

Vlaams Minsterie van Inburgering Referenties handboek MO<br />

Vlaams Ministerie van Onderwijs en vorming (2007). Opleidingsprofiel Volwassenenonderwijs: Basiseducatie – Leergebied<br />

Alfabetisering Nederlands tweede taal – NT 2 Alfa. Brussel.<br />

VMC (2006). Visietekst trajectbegeleiding: overleg coachen trajectbegeleiding. Brussel: VMC.<br />

87


8. Bijlagen<br />

Bijlage 1<br />

Een concretisering van de sleutelcompetenties <strong>voor</strong> de opleiding Bouw en Groen van het project ‘<strong>Traject</strong> <strong>naar</strong> Werk<br />

<strong>voor</strong> <strong>analfabete</strong> <strong>anderstaligen</strong>’<br />

In het kader van het traject <strong>naar</strong> <strong>werk</strong> <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> (zie inleiding), opleiding Bouw en Groen<br />

hebben de praktijkdocenten en taaldocenten de sleutelcompetenties op de volgende manier geconcretiseerd. De tijd<br />

ontbrak om alle doelen te concretiseren.<br />

<strong>Traject</strong> <strong>naar</strong> <strong>werk</strong> <strong>voor</strong> <strong>analfabete</strong> <strong>anderstaligen</strong><br />

Doelenkader sleutelcompetenties<br />

Concretisering op de intervisie met Levanto Groen en Bouw – 27 augustus 2009<br />

Wat<br />

HOE<br />

(te kiezen)<br />

Hoe <strong>werk</strong> je hier aan?<br />

- in welke context? 1<br />

- met welk soort taken?<br />

Sleutelcompetenties<br />

Omgaan met problemen / keuzes maken<br />

• De cursist kan een probleem verkennen (inzicht)<br />

• De cursist kan verschillende oplossingswijzen<br />

inventariseren (inzicht)<br />

• De cursist kan de gepaste oplossingswijze<br />

kiezen (keuze)<br />

• De cursist kan bij de probleemoplossing een<br />

stappenplan ontwerpen (keuze)<br />

• De cursist kan bij de probleemoplossing zijn<br />

keuze uitvoeren en bijsturen (actie)<br />

Concretisering op lesniveau in een context<br />

- De weg vinden<br />

- Werken met de beertjes van Meichenbaum<br />

- Werken met problemen die uit de cursisten<br />

komen (vb. telefoneren <strong>naar</strong> het OCMW)<br />

- Dagindeling<br />

- Problemen in de groep<br />

- In de praktijkmodule een aantal problemen<br />

creëren om zo aan het probleemoplossend<br />

denken te kunnen <strong>werk</strong>en<br />

- Solliciteren<br />

- Zich <strong>voor</strong>bereiden op moeilijke gesprekken<br />

88


Samen<strong>werk</strong>en<br />

• De cursist kan samen<strong>werk</strong>en met andere<br />

collega’s<br />

• De cursist kan luisteren <strong>naar</strong> anderen en hen<br />

helpen<br />

• De cursist heeft respect <strong>voor</strong> medecursisten<br />

• De cursist komt op een gepaste manier op <strong>voor</strong><br />

zichzelf<br />

- Opdrachten samen laten uitvoeren<br />

- Groeps<strong>werk</strong> organiseren<br />

Eigen leren en presteren verbeteren<br />

• De cursist weet wat hij/zij moet leren<br />

• De cursist kan reflecteren op het eigen leren en<br />

presteren (ik weet wanneer ik een taak goed<br />

heb gedaan en wanneer niet)<br />

• De cursist kan omgaan met feedback<br />

• De cursist weet wat hij kan of niet kan<br />

• De cursist kan eigen leerdoelen vaststellen<br />

• De cursist zet stappen om bij te leren<br />

- Cursisten verdelen kaartjes met eigenschappen<br />

onder elkaar<br />

- Tussentijdse evaluatiegesprekken voeren<br />

- In de Nederlandse les <strong>werk</strong>en aan<br />

woordenschat over competenties en attitudes<br />

- Werken rond het OVUR-principe (oriënteren,<br />

<strong>voor</strong>bereiden, uitvoeren, reflecteren)<br />

Omgaan met getallen<br />

• De cursist kan tijd realistisch inschatten, indelen,<br />

ordenen, hanteren<br />

• De cursist kan hoeveelheden realistisch<br />

inschatten<br />

• De cursist kan de basisbe<strong>werk</strong>ingen uitvoeren<br />

• De cursist kan zich ruimtelijk situeren, oriënteren<br />

en verplaatsen<br />

• De cursist kan hoeveelheden realistisch<br />

inschatten<br />

• De cursist kan de basisbe<strong>werk</strong>ingen uitvoeren<br />

- De klok lezen<br />

- Voorzetsels<br />

- Tekeningen en schema’s inoefenen<br />

- Breuken, meetkunde,<br />

….<br />

Voor de opleiding in januari bekijken we de<br />

doelen van de rekenmodule (brugmodule) van<br />

het Centrum Basiseducatie Antwerpen.<br />

Arbeidsmarktgerichte competenties<br />

Algemene weerbaarheid<br />

• De cursist durft een eigen<br />

mening uiten<br />

• De cursist durft reageren<br />

• De cursist neemt initiatief<br />

• De cursist is zelfstandig<br />

Concretisering op lesniveau in een context<br />

- Werken vanuit concrete situaties zoals zwart<br />

<strong>werk</strong>, overuren, een te zwaar takenpakket<br />

Combinatie <strong>werk</strong> Thuis<br />

• De cursist kan kinderopvang organiseren<br />

• De cursist kan afspraken na het <strong>werk</strong> plannen<br />

- Dit komt <strong>voor</strong>al aan bod bij de<br />

trajectbegeleiding<br />

• De cursist vraagt op tijd verlof aan<br />

• De cursist kan hulp zoeken<br />

89


Solliciteren<br />

• De cursist kan bij een sollicitatiegesprek<br />

(georganiseerd door een trajectbegeleider)<br />

antwoorden op algemene vragen, indien de<br />

gesprekspartner zijn taal aanpast aan de cursist<br />

• De cursist heeft inzicht in zijn eigen<br />

mogelijkheden en verwachtingen van de<br />

arbeidsmarkt<br />

- Deze doelen komen <strong>voor</strong>al bij NT2 aan bod.<br />

- Werkbezoeken<br />

- Ook bij het programma Kiezen komt dit aan<br />

bod.<br />

Werkadministratie<br />

• De cursist kan een ziektebriefje tijdig<br />

binnenbrengen<br />

• De cursist kan een uurrooster lezen en begrijpen<br />

- Dit komt in het <strong>voor</strong>traject Taal aan bod.<br />

- Ook aandacht <strong>voor</strong> die doelen in de<br />

praktijkmodule<br />

Mobiliteit<br />

• De cursist kan zich met het openbaar vervoer<br />

verplaatsen<br />

• De cursist kan een plan en een bustabel lezen<br />

• De cursist kan een adres vinden<br />

Beroepshoudingen<br />

Concretisering op lesniveau in een context<br />

Inzet<br />

• In ben enthousiast en ik toon het<br />

• Ik blijf me inspannen tot mijn doel bereikt is<br />

• Ik begin direct, ik wacht niet tot iemand mij een<br />

instructie geeft<br />

Nauwkeurigheid<br />

• Ik <strong>werk</strong> heel precies<br />

• Ik controleer mijn <strong>werk</strong><br />

• Ik verbeter mijn fouten<br />

Flexibiliteit<br />

• Ik kan omgaan met verandering van uren,<br />

<strong>werk</strong>plek of taken<br />

• Ik pas mijn gedrag aan in functie van de situatie<br />

waarin ik mij bevind.<br />

Verzorgd <strong>voor</strong>komen<br />

• Ik verzorg mijzelf<br />

• Ik heb een verzorgde houding en kledij<br />

Zelfstandig <strong>werk</strong>en<br />

• Ik kan zelfstandig <strong>werk</strong>en<br />

• Ik kan mijn <strong>werk</strong> zelf plannen<br />

90


Bijlage 2<br />

Een exemplarisch <strong>voor</strong>beeld van doelen <strong>voor</strong> de technische module: de doelen <strong>voor</strong> een opleiding metselaar.<br />

Voor de opleiding van metselaar verwijzen we <strong>naar</strong> de uitstroomprofielen die geformuleerd zijn door het<br />

leer<strong>werk</strong>centrum Bouw van “De bouwerij” (Vitamine W, 2003).<br />

In deze publicatie vind je een <strong>voor</strong>beeld van hoe je doelen gedetailleerd kan beschrijven. Met een<br />

dergelijk concreet doelenoverzicht kan je gemakkelijk in gesprek gaan met een mogelijke <strong>werk</strong>gever of<br />

stagebegeleider om de doelen gekoppeld aan een specifieke functie te bepalen. Ook kan je op basis van een<br />

dergelijke gedetailleerde beschrijving van doelen in overleg met de taaldocent of wiskundedocent komen tot<br />

een concrete beschrijving van de noodzakelijke reken- en taalvaardigheden om deze doelen te bereiken.<br />

Enkele uitge<strong>werk</strong>te doelen:<br />

1. Correct kunnen omgaan met materiaal en risico’s correct kunnen inschatten<br />

a. Defecten aan machines direct melden<br />

b. Economisch kunnen <strong>werk</strong>en (zo weinig mogelijk materiaal – en tijd)<br />

c. Materiaal ’s avonds afdekken (cement, zand, stenen)<br />

d. De werf ’s avonds correct achterlaten<br />

- machines proper (zaagmachine, kruiwagens, schoppen)<br />

- machines en gereedschap wegbergen<br />

- alles aan de kant<br />

e. Sierstukken leren afdekken en beschermen (vb. arduin)<br />

f. Correct gebruik van kruiwagen, schop, slijpmachine, boormachine en verlengkabel<br />

g. Bouwkraan: op correcte manier aanslagmateriaal kunnen gebruiken<br />

h. Camionette en aanhangwagen kunnen laden en afsluiten<br />

i. Werfkast herkennen<br />

j. Sorteren en correct stapelen van materialen (werf ordenen)<br />

2. Mortel kunnen maken: mechanisch of met de hand<br />

a. Weten wat mortelolie is en correct kunnen gebruiken.<br />

b. Correcte samenstelling van mortel kennen<br />

c. Begrippen te stuur en te plat kennen<br />

d. Met de betonmolen<br />

i. molen nooit vullen zonder draaien<br />

91


ii. molen in juiste volgorde vullen<br />

1. water<br />

2. gemengd zand en cement (3+1)<br />

3. water<br />

iii. voldoende laten mengen (niet te kort, niet te lang)<br />

iv. na het leegkappen de molen direct spoelen<br />

v. molen kunnen reinigen<br />

vi. weten dat je met de schop uit de molen moet blijven<br />

e. Gebruik en onderhoud van motorsilo kennen<br />

f. Manueel:<br />

vii. geschikte locatie kunnen creëren<br />

viii. zand – cement – zand: op correcte manier mengverhouding zand en cement<br />

klaarleggen<br />

ix. droog kunnen mengen tot homogene kleur<br />

x. ‘open trekken’<br />

xi. water en motorolie in het midden<br />

xii. toedrukken, mengen zonder dat water wegloopt<br />

xiii. mengen en kunnen zien wanneer mortel klaar is<br />

3. Bakstenen en blokken op maat kunnen hakken en zagen<br />

a. Kunnen onderscheiden wanneer je moet zagen en wanneer je moet kappen<br />

b. Steenzaagmachine correct kunnen gebruiken<br />

xiv. hoogte kunnen instellen<br />

xv. maatvoering kunnen instellen<br />

xvi. weten waar je handen moeten staan<br />

xvii. weten hoe snel je moet zagen<br />

xviii. weten dat je sommige stenen moet ordenen<br />

xix. inzien dat je soms meerdere stenen tegelijk kunt zagen<br />

xx. de noodstop weten staan<br />

xxi. dop een goede manier kunnen zagen<br />

92


c. Steenzaagmachine correct kunnen onderhouden<br />

xxii. juist kuisen<br />

xxiii. zaagblad kunnen aanscherpen met Ytongsteen<br />

a. Steen kunnen zagen met de slijpmachine<br />

i. maatblok kunnen maken<br />

ii. steen veilig kunnen vastzetten<br />

iii. de juiste schijf gebruiken<br />

b. Stenen met de hand kunnen kappen<br />

93


Bijlage 3<br />

Een <strong>voor</strong>beeld van concretisering van een doelenkader NT2, mondelinge vaardigheden <strong>voor</strong> de opleiding Bouw<br />

In onderstaand <strong>voor</strong>beeld vind je een aantal doelen uit de opleidingsprofielen <strong>voor</strong> de basiseducatie die door de<br />

docenten taal van de opleiding Bouw in de bouwerij verder geconcretiseerd werden. De docenten kozen er<strong>voor</strong> om<br />

te vertrekken van de algemene eindtermen <strong>voor</strong> richtgraad 1.1. en niet van de specifieke doelen per module <strong>voor</strong><br />

alfa NT2 of <strong>voor</strong> NT2 <strong>voor</strong> gealfabetiseerden. Deze doelen waren immers te gedetailleerd en opgesplitst in modules.<br />

Deze modules werden in het traject <strong>naar</strong> <strong>werk</strong> <strong>voor</strong> laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong> niet gehanteerd.<br />

De docenten bekeken de vertaling op een concreter niveau door de collega’s <strong>voor</strong> de opleiding aan gealfabetiseerden<br />

en vertaalden die op een nog concreter niveau <strong>voor</strong> de laaggeletterde <strong>anderstaligen</strong>.<br />

Doelen richtgraad 1.1. /<br />

A1/Breakthrough<br />

Doelen 1.1. van de<br />

opleiding Bouw<br />

Levanto: eerste stap<br />

<strong>naar</strong> concretisering (De<br />

Bouwerij, z.d.)<br />

Verdere concretisering<br />

op lesniveau: algemene<br />

beroepstaal<br />

Beroepsspecifieke<br />

vaktaal<br />

1. Luisteren<br />

1.1. Op<br />

beschrijvend<br />

niveau het<br />

globale<br />

onderwerp<br />

bepalen in een<br />

informatieve<br />

tekst<br />

(mededeling,<br />

gesprek,<br />

advies).<br />

- Uit een uitleg<br />

over een manier<br />

van <strong>werk</strong>en of<br />

een <strong>werk</strong>proces<br />

de belangrijkste<br />

gegevens halen<br />

om opdrachten te<br />

kunnen uitvoeren.<br />

- Het belangrijkste<br />

begrijpen in een<br />

advies of <strong>voor</strong>stel<br />

van een bekende.<br />

- Het belangrijkste<br />

begrijpen in een<br />

advies op <strong>voor</strong>stel<br />

van een bekende.<br />

- Weten waarover<br />

het gaat in een<br />

eenvoudig en kort<br />

telefoongesprek.<br />

Bij een bezoek aan<br />

een werf de uitleg<br />

van de begeleider<br />

begrijpen.<br />

1.2. Op<br />

beschrijvend<br />

niveau het<br />

globale<br />

onderwerp<br />

bepalen in<br />

de beleving<br />

(wensen,<br />

noden,<br />

gevoelens) van<br />

een spreker.<br />

- Het belangrijkste<br />

begrijpen van een<br />

mening van een<br />

bekende.<br />

De essentie begrijpen in<br />

een evaluatiegesprek met<br />

je begeleider.<br />

94


1.3. Op<br />

beschrijvend<br />

niveau het<br />

globale<br />

onderwerp<br />

bepalen in een<br />

klacht.<br />

1.4. Op<br />

beschrijvend<br />

niveau alle<br />

gegevens<br />

in een<br />

eenvoudige<br />

instructie<br />

begrijpen<br />

- Enkelvoudige<br />

instructies kunnen<br />

begrijpen van<br />

de instructeur,<br />

taaldocent.<br />

- De evaluatie van<br />

de instructeur<br />

of taaldocent<br />

begrijpen.<br />

De instructie <strong>voor</strong><br />

het maken van<br />

mortel begrijpen.<br />

1.5. Op<br />

structurerend<br />

niveau de<br />

informatie op<br />

overzichtelijke<br />

en persoonlijke<br />

wijze ordenen<br />

in een<br />

uitnodiging of<br />

afspraak<br />

- Informatie<br />

overzichtelijk en<br />

persoonlijk kunnen<br />

ordenen in een<br />

uitnodiging of<br />

afspraak.<br />

- Informatie kunnen<br />

ordenen in een<br />

opeenvolging van<br />

instructies van<br />

de instructeur of<br />

taaldocent.<br />

Een uitnodiging <strong>voor</strong> een<br />

gesprek met een baas<br />

begrijpen.<br />

95


2. Spreken en gesprekken voeren<br />

2.1. De cursist kan op<br />

beschrijvend niveau<br />

een instructie geven<br />

aan een bekende<br />

taalgebruiker<br />

- Eenvoudige en korte<br />

instructies kunnen<br />

geven.<br />

Aan een medecursist<br />

een instructie geven<br />

over het plaatsen van<br />

een gide.<br />

2.2. De cursist kan op<br />

beschrijvende wijze<br />

een uitnodiging,<br />

een <strong>voor</strong>stel en een<br />

oproep verwoorden<br />

en erop reageren.<br />

- Eenvoudige<br />

beleefdheidsformules<br />

kunnen formuleren<br />

(groeten en afscheid<br />

nemen).<br />

Groeten en afscheid<br />

kunnen nemen van<br />

collega’s.<br />

2.3. De cursist kan<br />

op beschrijvend<br />

niveau zijn beleving<br />

(wensen, noden<br />

en gevoelens)<br />

verwoorden en<br />

vragen <strong>naar</strong> de<br />

beleving van zijn<br />

gesprekspartner<br />

- Kunnen vragen<br />

om iets te krijgen<br />

(gereedschap,<br />

materiaal, hulp).<br />

- Wensen en behoeften<br />

kunnen vertellen. (<strong>naar</strong><br />

vervolgopleiding, <strong>werk</strong>,<br />

…)<br />

- Zijn mening<br />

eenvoudig kunnen<br />

formuleren, bv in een<br />

evaluatiegesprek, bij de<br />

docent of instructeur.<br />

Je mening kunnen<br />

geven over de<br />

uurregeling van de<br />

opleiding.<br />

2.4. De cursist kan op<br />

beschrijvend niveau<br />

een afspraak maken<br />

of afzeggen.<br />

- Een afspraak<br />

kunnen maken en<br />

afzeggen(dokter,<br />

OCMW, <strong>VDAB</strong>,…).<br />

- Kunnen telefoneren<br />

<strong>naar</strong> de opleiding bij<br />

ziekte of afwezigheid.<br />

2.5. De cursist kan op<br />

beschrijvend niveau<br />

een probleem of<br />

klacht formuleren.<br />

- Kunnen vertellen als er<br />

iets misgelopen is, een<br />

eenvoudig probleem<br />

kunnen vertellen.<br />

- Ongenoegen kunnen<br />

vertellen over iets<br />

tijdens de opleiding of<br />

de les.<br />

Kunnen aangeven dat<br />

er iets stuk is aan de<br />

mortelmolen.<br />

Kunnen zeggen<br />

waarom je een<br />

bepaalde oefening op<br />

de <strong>werk</strong>vloer niet wil<br />

doen.<br />

96


2.6. De cursist kan<br />

op structurerend<br />

niveau informatie<br />

vragen en geven.<br />

- Een uitgevoerde<br />

opdracht kort en<br />

eenvoudig beschrijven.<br />

- Kunnen vragen om<br />

iets te herhalen,<br />

verduidelijking kunnen<br />

vragen.<br />

- Een eenvoudige korte<br />

mededeling kunnen<br />

doen. (vb: ik ben ziek,<br />

Ik moet deze middag<br />

<strong>naar</strong> de <strong>VDAB</strong>, …)<br />

- Sociale babbels kunnen<br />

voeren met collega’s en<br />

docenten<br />

- Persoonlijke gegevens<br />

overzichtelijk en<br />

geordend kunnen<br />

doorgeven in<br />

een gesprek of<br />

kennismakingsgesprek<br />

met een onbekende.<br />

- Uitleg kunnen vragen<br />

over de verschillende<br />

vervolgopleidingen.<br />

- Een uitleg geven<br />

over een uitgevoerde<br />

opdracht.<br />

- Met begeleiding<br />

gestructureerd kunnen<br />

vragen <strong>naar</strong> de manier<br />

waarop het <strong>werk</strong> is<br />

uitgevoerd.<br />

- Met begeleiding<br />

gestructureerd kunnen<br />

vragen <strong>naar</strong> een<br />

volgende opdracht<br />

wanneer een opdracht<br />

is uitgevoerd.<br />

- Met begeleiding<br />

gestructureerd kunnen<br />

vragen wat iemand<br />

wenst of nodig heeft.<br />

Zeggen dat je de<br />

volgende dag wat<br />

later zal zijn en<br />

waarom.<br />

Informatie vragen over<br />

de <strong>werk</strong>ing van de<br />

mortelmolen<br />

Informatie geven<br />

over hoe je de mortel<br />

gemaakt hebt<br />

97


Bijlage 4:<br />

Een concrete uit<strong>werk</strong>ing van de loopbaanoriëntatie bij het project <strong>Traject</strong> <strong>naar</strong> Werk van <strong>VDAB</strong> Antwerpen.<br />

Praktische organisatie:<br />

- Startniveau: module start 1, 2, 3, 5 en 6 gevolgd bij basiseducatie en professioneel perspectief.<br />

- Oriëntatie op de specifieke opleidingen in het traject <strong>naar</strong> <strong>werk</strong> <strong>voor</strong> <strong>analfabete</strong>n, georganiseerd door de<br />

<strong>VDAB</strong> in Antwerpen. Dit is een opleiding PST, een opleiding Bouw, een opleiding Groenarbeider en een<br />

opleiding Horeca.<br />

- Vier halve dagen loopbaanoriëntatie<br />

Selectie van doelen:<br />

Algemene doelen:<br />

1. De klant heeft een realistische kijk op zijn/haar positie binnen de arbeidsmarkt op korte en lange termijn.<br />

- Hoe ziet de arbeidsmarkt in Vlaanderen eruit? Welke organisaties zijn betrokken bij de arbeidsmarkt - Wat zijn<br />

de gangbare waarden en normen in verband met <strong>werk</strong>? Welke eisen en inhouden hebben bepaalde functies?<br />

…<br />

- Wat kan ik? Wat wil ik? Wat moet ik doen om dat te bereiken?<br />

2. De klant kent de inhoud van het alfatraject en de verwachtingen <strong>voor</strong> instap.<br />

(Wat moet ik doen om mijn doel te bereiken? )<br />

3. De klant kan een keuze maken uit één van de opleidingen binnen het project.<br />

Concretisering van deze doelen over de vier opleidingsdagen.<br />

Dag 1.<br />

- Wat kan ik en wat wil ik? De cursisten stellen zichzelf aan de groep <strong>voor</strong>. Ze geven aan welke <strong>werk</strong>ervaring<br />

zij al hebben, eventueel welke opleiding, en welke wensen en dromen zij hebben in verband met<br />

te<strong>werk</strong>stelling.<br />

- Hoe ziet de Vlaamse arbeidsmarkt eruit? Aan de hand van foto’s worden een aantal gangbare waarden en<br />

normen van de Vlaamse arbeidsmarkt aangeboden aan de cursisten.<br />

- Op welke organisaties kan ik als <strong>werk</strong>loze/nieuwkomer/oudkomer een beroep doen i.v.m. te<strong>werk</strong>stelling?<br />

Vanuit de ervaring van de cursisten worden de verschillende organisaties en hun <strong>werk</strong>ing <strong>voor</strong>gesteld (<strong>VDAB</strong>,<br />

Onthaalbureau, vakbond, RVA, OCMW, …)<br />

Dag 2.<br />

- Welke beroepen zijn er in Vlaanderen en wat moet je er<strong>voor</strong> kunnen? Aan de hand van foto’s van<br />

verschillende beroepen wordt informatie gegeven over de kenmerken van die beroepen en over de vereiste<br />

opleiding en vaardigheden.<br />

- Wat kan ik leren in het <strong>Traject</strong> <strong>naar</strong> Werk <strong>voor</strong> alfaklanten en welk <strong>werk</strong> kan ik daarna doen? De cursisten<br />

krijgen concrete informatie over de inhoud van de opleiding en over de mogelijkheden van te<strong>werk</strong>stelling<br />

nadien. Het verschil tussen een beroep en een functie wordt duidelijk in de verf gezet.<br />

- Welke beroepen zijn <strong>voor</strong> mij haalbaar, sluiten aan bij mijn vaardigheden en interesse? De beroepen<br />

worden gelinkt aan de wensen en vaardigheden van de cursisten. Wat is realistisch? Waar kan ik zo snel<br />

mogelijk mee beginnen?<br />

Dag 3.<br />

- Wat moet ik allemaal leren om een bepaald beroep/functie te kunnen uitoefenen? Er wordt met de<br />

cursisten in detail overlopen wat zij allemaal moeten kunnen om in aanmerking te komen <strong>voor</strong> een specifieke<br />

functie, hoeveel tijd dit in beslag neemt om dit te leren, en welk aanbod er is in de omgeving om dit te leren.<br />

Dag 4.<br />

- De rand<strong>voor</strong>waarden (kinderopvang, mobiliteit) worden concreet overlopen, de problemen hierrond worden<br />

in kaart gebracht en er wordt gezocht <strong>naar</strong> oplossingen.<br />

- Waar verbind ik me toe als ik start in een opleiding? Er wordt informatie gegeven over contracten en<br />

arbeidscontracten aan de hand van het concrete <strong>voor</strong>beeld van het contract <strong>voor</strong> de beroepsopleiding.<br />

98


“Analfabete <strong>anderstaligen</strong> vinden in hun land van<br />

herkomst gemakkelijker een job dan in Vlaanderen.<br />

Ze gaan zonder veel problemen aan de slag in de<br />

bouw, verkoop, onderhoud, productiearbeid, als bus- of<br />

vrachtwagenchauffeur. In onze samenleving krijgen ze<br />

echter meteen de status van ongeletterde en vinden<br />

ze veel moeilijker toegang tot de arbeidsmarkt.”<br />

Wettelijk depot: D2010/5535/106

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!