EEN VIRTUELE MASSAGE
EEN VIRTUELE MASSAGE
EEN VIRTUELE MASSAGE
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
uitdrukking en begrijpen’ (ibidem). De trias beleving, uitdrukking en begrijpen (of<br />
verstaan) vormt de kern van Diltheys hermeneutiek.<br />
Het Duitse woord dat Dilthey gebruikt om beleving mee aan te duiden is ‘Erlebnis’.<br />
Het begrip ‘Erfahrung’ is te algemeen en roept een associatie met de<br />
natuurwetenschappen op. Zo verwordt bij Kant een ervaring tot kennis via de<br />
categorieën van het verstand. Erlebnis verwijst in de Einleitung naar de innerlijke<br />
ervaring en in de woorden van de Aufbau: ‘Met het beleven verlaten wij ... de wereld<br />
der fysische fenomenen en betreden het domein der geesteswerkelijkheid’ (Dilthey<br />
1994, 146). Een beleving wordt bepaald en begrepen binnen de horizon van eerder<br />
opgedane belevingen. Een nieuwe beleving staat hierdoor nooit op zichzelf, en is<br />
altijd ingekaderd in een persoonlijke ‘belevingsgeschiedenis’. De zin of betekenis<br />
(Bedeutung) van zowel oude en nieuwe ervaringen gaan een wederzijdse relatie<br />
aan: beiden worden geduid met behulp van het licht dat ze op elkaar werpen.<br />
Erlebnis is dan kort en bondig te omschrijven als ‘de door die wisselwerking bepaalde<br />
ervaring van de leefwereld’ (vgl. Ankersmit 1986, 135). Volgens Dilthey is er een<br />
samenhang tussen de belevingen en komt deze voort uit het leven: ‘Enkel omdat het<br />
leven zelf een structurele samenhang is, waarin de belevingen in beleefbare relaties<br />
tot elkaar staan, is ons samenhang van het leven gegeven’ (Dilthey 1994, 146). Daar<br />
Dilthey het leven tot uitgangspunt van zijn filosofie maakt, wordt hij aangeduid als<br />
levensfilosoof. De beleving behoort tot het prereflexieve domein en is daarom pas<br />
achteraf, in de reflectie te duiden. Dit geschiedt via een omweg of bemiddeling. 20<br />
Een belevenis komt tot het niveau van het bewustzijn door de uitdrukking die eraan<br />
gegeven wordt. Een ander begrip dat Dilthey gebruikt voor ‘Ausdruck’ is<br />
‘Lebensaüsserung’, ofwel veruiterlijking (uitdrukking) van het leven. Belevingen<br />
worden op tal van manieren tot uitdrukking gebracht: via schrijven, schilderen,<br />
wetten, sociale instituties. Het gaat steeds om een expressie van het innerlijke leven<br />
van de mens. Een beleving gaat voorbij, maar een uitdrukking als fixatie of<br />
objectivering hiervan bezit een permanentie en intersubjectieve toegankelijkheid.<br />
Dilthey onderscheidt drie klassen van uitdrukkingen: de logische uitdrukking, de<br />
handeling en de uitdrukking van een beleving. Naar deze laatste klasse van<br />
uitdrukkingen wordt verwezen als de ‘Erlebnisausdruck’ in engere zin. In deze klasse<br />
komt de volledige belevenissamenhang tot uitdrukking: ‘De uitdrukking kan namelijk<br />
méér van de psychische samenhang bevatten dan elke introspectie gewaar kan<br />
worden. Ze graaft het op uit diepten die het bewustzijn niet verlicht...Ze valt niet<br />
20 Op het punt van de directheid van de Erlebnis doet zich een ambiguïteit voor. De betekenis van een<br />
beleving komt pas naar voren in de duiding. Deze interpretatie kan slechts achteraf voltrokken worden.<br />
In de Einleitung staat Erlebnis nog gelijk met een onmiddellijkheid van ervaring. In de Aufbau moet<br />
Diltheys opdeling in beleving, uitdrukking en verstaan wel leiden tot een verlies van deze<br />
onmiddellijkheid. Een fixatie op het retrospectief verstaan van belevingen maakt deze tot discursieve<br />
entiteiten, waarmee een eventuele naaktheid met aankledingen wordt voorzien. Wanneer de nadruk<br />
ligt op de samenhangen waarbinnen de Erlebnis mogelijk is, dan voert zij inderdaad weg van het<br />
direct ervarene. Bijvoorbeeld Ankersmit levert in De historische ervaring kritiek op Diltheys<br />
hermeneutiek, die een directe ervaring (van onder andere de historische werkelijkheid) onmogelijk zou<br />
maken (vgl. Ankersmit 1993, 9; zie ook §1.3.1.<br />
35