Jaarboek natuurstudie 2001 - Natuurpunt Velpe-Mene
Jaarboek natuurstudie 2001 - Natuurpunt Velpe-Mene
Jaarboek natuurstudie 2001 - Natuurpunt Velpe-Mene
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
Tabel 1: kenmerkende soorten van waardevolle referentiegraslanden op helling- en plateaugronden in Hoegaarden<br />
Marjoleingrasland (2 terreinen) droog Glanshavergrasland s.l. (berm)<br />
Wilde marjolein Graslathyurus<br />
Gewone margriet Aardaker<br />
Gewone agrimonie Maarts viooltje<br />
Knautia Gewoon knoopkruid<br />
Sint-Janskruid Veldlathyrus<br />
Gewone brunel Kattedoorn<br />
Wilde peen Echt walstro<br />
Donderkruid Muizenoortje<br />
Muizenoortje Hazenpootje<br />
Liggende klaver Kleine bevernel<br />
Gewoon nagelkruid Gewone rolklaver<br />
Gewoon knoopkruid Rode klaver<br />
Gewone margriet<br />
Gewoon biggekruid<br />
Avondkoekoeksbloem<br />
Wilde peen<br />
types te laten ontwikkelen. Soortenrijke graslanden<br />
ontwikkelen zich steeds in matig tot laag productieve<br />
systemen (Oomes, 1990). In dergelijke<br />
omstandigheden wordt de groei beperkt door een<br />
bepaalde belangrijke voedingsstof, die onvoldoende<br />
voorhanden is voor een optimale groei. Meestal is dit<br />
stikstof (N), fosfor (P) of kalium (K) of door een<br />
combinatie van deze voedingsstoffen. Voor de<br />
ontwikkeling van de doeltypes is het van belang om<br />
dezelfde vorm en mate van nutriëntenbeperking te<br />
herstellen als die waarbij deze vegetatietypes zich in<br />
het verleden handhaafden of ontwikkelden (Verhagen<br />
& Van Diggelen, <strong>2001</strong>).<br />
In het Rosdel werden naast bodem-pH, beschikbaar N,<br />
beschikbaar P, vochtgehalte en organische stofgehalte<br />
ook nutriëntenverhoudingen in de planten bepaald in<br />
zowel natuurontwikkelings- (akkers die 2 jaar uit<br />
landbouwgebruik zijn genomen) als<br />
natuurreferentieterreinen (zie hoger), waardoor inzicht<br />
werd verkregen in de vraag welk nutriënt beperkend is<br />
(Koerselman & Meuleman, 1996).<br />
Analyse van deze gegevens leverde samengevat de<br />
volgende belangrijke resultaten op. De<br />
natuurreferentieterreinen worden gekenmerkt door een<br />
zeer lage stikstofbeschikbaarheid, in die mate dat de<br />
productie er door beperkt wordt. Ook de Pbeschikbaarheid<br />
is zeer laag (behalve in één<br />
referentieterrein (met o.a. veel Donderkruid)). In de<br />
natuurontwikkelingsterreinen zijn zowel beschikbaar N<br />
als P een stuk hoger, waardoor van eutrofe<br />
standplaatsen voor beide voedingsstoffen kan<br />
gesproken worden.<br />
6 <strong>Natuurpunt</strong> Oost-Brabant <strong>Jaarboek</strong> <strong>2001</strong><br />
Vegetatieontwikkeling<br />
In de onderzochte natuurontwikkelingsterreinen wordt<br />
de vegetatie op dit ogenblik gekenmerkt door ruderale<br />
soorten en grassen zoals Duist, Veldbeemdgras,<br />
Glanshaver, IJle dravik, Grote windhalm, Echte<br />
kamille, Akkerdistel en Gewone en Gekroesde<br />
melkdistel. In twee van de onderzochte terreinen is het<br />
ingezaaide Italiaans raaigras dominant. De<br />
soortensamenstelling op zich verschilt echter<br />
nauwelijks tussen de ingezaaide en de niet ingezaaide<br />
percelen. In sommige percelen komen evenwel al een<br />
vrij groot aantal doelsoorten voor zoals Gewoon<br />
biggekruid, Wilde marjolein, Muizenoortje, Gewone<br />
brunel, Aardaker en Donderkruid. Daarnaast worden er<br />
ook waardevolle pionier- en akkeronkruidsoorten zoals<br />
Bleekgele droogbloem, Akkerandoorn, Kleine<br />
wolfsmelk en Spiesleeuwenbek aangetroffen, waarover<br />
we het verder niet zullen hebben. In de meeste<br />
gevallen gaat het echter om zeer lage bedekkingen.<br />
Enkel van Wilde marjolein en in een enkel geval van<br />
Aardaker hebben zich al vlekvormige vegetaties<br />
gevormd temidden van ruderale vegetaties of Italiaans<br />
raaigras.<br />
In de onderzochte percelen werd door multivariate<br />
analyse (CCA) nagegaan door welke variabelen best<br />
de verschillen in de vegetatie worden verklaard. In de<br />
analyse werden beheersvorm, bodemtype,<br />
vochtgehalte, nutriëntenbeschikbaarheid (N en P),<br />
gehalte organische stof en ontwikkelingstijd betrokken.<br />
In het geval van Hoegaarden, waren, net als in<br />
vergelijkbare systemen in Altenbroek (Voeren) en het