anderen niet terug? Ik weet het niet. Het is een gekraak zonder ophouden. Toch komt er een pauze. Worden ze moe? We gaan eens piepen!... Werkelijk, de anderen schieten terug. Ze zijn in de nabijheid want we zien de uitwerkselen van hun geschut: een groot gat in den kerktoren, openingen in verschillende daken. En hier korter bij ons: de hoogspanning stuk en een paal van de electrische leiding middendoor. Nog dichter bij: twee dakpannen aan stukken en een vensterruit uit: dat is al oorlogsschade. En dan begint het opnieuw, een gedonder, zonder ophouden, geheel den donkeren nacht door. Met de morgenklaarte keert ook de rust weer. We wagen ons een eind buiten: een beklemmende stilte. Precies of de lucht electrisch geladen is of er een geweldige storm dreigt die elk oogenblik kan losbarsten. Een gerammel op den steenweg; het houdt stil. Voorzichtige gestalten sluipen over den Kooipad, dekking zoekend tegen achterbouwen en strooimijten. Zouden het ...? Ja! 't zijn Engelschen! Kijk maar hoe voorzichtig ze zijn en hoe eigenaardig ze doen. We willen binnenloopen en de anderen het blijde nieuws verkonden, maar ... Pang! ...Pang!...Lichamen vallen; tanks rammelen terug naar Weelde en langs den Kooipad walmt een dichten rook op. Hout en stroomijten staan in brand! Of is het iets anders? En dan begint het weer: het venijnig gefluit door de lucht, het knallend klappen van ontploffende obussen, het kraken van splinterend houtwerk, het gekletter van vallende pannen en het rinkelen van glaswerk. De verraste patrouille heeft blijkbaar de artillerie verwittigd dat Poppel nog niet zuiver is. De Duitschers antwoorden niet meer. Gedurende de nanacht zijn de kanonnen spoorloos verdwenen. Nu en dan komt er een oogenblik rust, voldoende om het slagveld eens te overschouwen. Meer en meer gehavende huizen. De toren heeft zwaar geleden. We kunnen er dwars doorheen kijken. Rond een uur in den namiddag bezwijkt hij en stort naar beneden ... Het geschut vermindert, houdt op ... In de verte gedommel alsof men met zware tractoren aan 't ploegen is. Het geronk komt dichter. Nelis waagt zijn kop eens buiten: "Tanks" schreeuwt hij naar binnen. Engelschen! Ginder langs 't kruiphol! Kop terug binnen; 't kan nog gevaarlijk worden. Maar in den schuilkelder begint men zich op te winden. Is 't einde dan toch nabij, komen ze toch eens onze bevrijders! Het gebrom is vlakbij ... Scherpe benzinereuk. De spanning wordt grooter ... De grond davert ... Geritsel in de haag ... Twee lange kakhibeenen verschijnen voor den ingang van den schuilkelder. We roepen: "Daar zijn ze!" We springen buiten en daar staat hij voor ons: een Tommy! Een prachtkerel! Een lachend gezicht onder de omgekeerde telloor; het geweer in de hand: "Good day!" klinkt het en zijn hand ligt in de onze. Hij is de eerste van over zee. Sprakeloos staan we daar; we weten niet wat zeggen, neen, kunnen niets zeggen. Zooveel gedachten flitsen ons door den geest. We zijn bevrijd! Geen Duitschers meer! We zijn vrij! Als een nare droom zal het voorbij zijn: honger en kou, onrust, onzekerheid, gestapo, dwingelandij!Vrijheid! Kijk daar zijn er nog ..., en nog ... en nog!...En dat zijn tanks. Hé wat gek machientje komt daar aangepuft? Ah! noemt men dat een jeep! Op een ommezien staat heel de werf vol Tommy's. In dichte rijen komen ze aangedrumd, achter de tanks, uit het Kruiphol, door heggen en kanten, over grachten en platgereden prikkeldraad, door beetenvelden en weiden. Worden ze daarachter ergens uit den grond gestampt? Het is ongeveer 2.30 uur. De bevelhebber wenkt de eerste aangekomenen rukken verder op, achter de tanks, den Dijk in... "Zoem!Bom!Krak!..." Wat is dat? Al de Tommy's laten zich vallen. "Boches" fluisteren ze. Hoor, weer een! Krak! Een perenboom knapt af! Oei! De Duitschers hebben hun kanonnen op de Kleinen Vond gericht. Ze spuwen dood en vernieling. God is 't dan nog niet gedaan? Boem! Weer een! ... het schop omver! Hals over kop tuimelen we den schuilkelder in, vol angst en schrik. En wij die meenden dat 't gedaan was ... Als het eindelijk ophoudt begint het al donker te worden. De aanstee staat vol trechters van ingeslagen obussen. Het huis van onzen buurman heeft verschillende voltreffers gehad. Doch gelukkig zijn er geen dooden. Achter den tuin is 't een geweldig druk verkeer, van de Hegge naar den Dijk en omgekeerd: tanks en jeeps naar den Dijk; roode-kruiswagens in beide richtingen. Een roode gloed stijgt omhoog. Brand in 't dorp! Daar ook! Ginder nog op een plaats! Spookachtige schimmen loopen heen en weer in het duister. Nu begint de omgeving te gelijken op het beeld dat we ons altijd gevormd hebben over den oorlog. Brandende huizen! Vluchtende menschen! Bulderende kanonnen! Soldaten die vallen op het slagveld! Roode-kruiswagens en tanks aan den eenen kant, moord en brand, aan den anderen kant, hulp aan de lijdende slachtoffers. 't Ergste zal wel voorbij zijn. Ze zullen al wel in Tilburg zitten! Zoo breekt Wies plots de stilte. Vluchtelingen uit den Ovelaer komen aan. De Duitschers beschieten nu die plaats. Zoojuist werd nog een soldaat gedood, weet Liza. Ze zijn zich volop aan 't ingraven! Aan 't ingraven? Zitten ze dan nog niet in Goirle? Zwijgend zoekt ieder zich een plaatsje voor den nacht in den schuilkelder of elders. We zijn bevrijd, hier in 't dorp tenminste. Maar verderop? Het kanongebulder begint weer. Het snelle Engelsche gekletter, het trage doffe Duitsche gebrom. We zijn bevrijd. Maar anders dan wij ons de bevrijding hadden voorgesteld. En hoe zal het in 't dorp
gesteld zijn? Maar kom! Morgen rukken ze verder op. Dan vieren we feest, juichen onze bevrijders toe en steken de vlaggen uit. Alle leed zal dan vergeten zijn ... Als we trachten in te dutten brengen de kanonnen ons weer tot de werkelijkheid terug ... Morgen zal 't echter voorbij zijn.