R E C A P IT U L A T IE

ipa is FEBRUARY 1799;
ieder derzelven volgens den tyd, waar op zy achter
eenvnlgends zyn geëmaneerd.
4. hot veel Onderwyzers of Onderwyzeresfen aan
elk dier Inftituten gevonden worden, derzelver
qualiteiteu, namen en ouderdom.
5. Of de Opzieners dier Wetenfchappelyke Inftituten
eenige jaarwedden of andere voordelen genieten,
zo ja, hoe groot dezelven zyn , en uit welke fondfen
die worden goedgemaakt.
6. Hoe groot de jaarlykfche bezoldigingen, emolumenten,
en andere aan hunnen post verbondene voordelen
zyn van de Onderwyzers en Onderwyzeresfen
op de respeétive Scholen, uit welke fondfen dezelven
betaald worden, en hoe veel de Leerlingen
zeiven daar toe bydragen.
7. Welke Ordonnantiën, Schoolreglementen en Schoolmeesters-Gildewetten
er tot dus verre beftaan,
waar naar de aanftellingen en examina der Onderwyzers
geregeld worden , met inzending dier Ordonnantiën
, &c.
8. Welke, en hoe grote fondfen en eigendommen van
Kabinetten, van Phyfif.he of andere Inftrumenten,
Bibliotheken , &c. de refpeétive Inftituten bezitten ,
en of dezelve ook bezwaard zyn.
9. Welke verdere Geëmployeerden, Opzichters over
Bibliotheken en Mufea, aan die Inftituten behorende,
Custodes, Clav gers en bedienden by dezelve
gebezigd worden, derzelver namen en bezoldigingen,
benevens de fondfen der laatften.
10. Hoe groot in elk derzelven het aantal der leerlingen
is, naar een middelbaren overflag over de vyf
laatfte jaaren.
11. Welke Wetenfchappelyke Inflituten er zyn, die
geheel op zich zeiven beftaan, genen openbaren
byftand genieten en aan geen openbaar toevoorzicht
onderworpen zyn, of, zo al het laatfte plaats heeft,
tot hoe ver zich dat uitftrekt, en onder wiens toevoorzicht
dezelve ftaan.
ia. Welke inrichtingen er plaats hebben ter faciütering
van het genot van Onderwys van minvermogen-